(Hoog)begaafdenwijzer Lorentzschool.
(Ontdek-boek over hoogbegaafdheid door Wendy Lammers van Toorenburg)
1
januari 2014
1.
(Hoog)begaafdenbeleid op de Lorentzschool.
In het hedendaagse onderwijs is “omgaan met verschillen” een centraal thema geworden en in verband hiermee is er een toenemende belangstelling voor hoogbegaafdheid. Dat is een goede ontwikkeling. De Lorentzschool wil deze kinderen een meer op maat gepaste begeleiding geven.
Het doel om een beleid op te zetten voor (hoog)begaafden is ook om een duidelijke procedure vast te leggen over hoe we er op de Lorentzschool mee omgaan. Die duidelijkheid is nodig, zodat elke leerkracht weet wat er in de groep gedaan kan worden en wat voor verrijkingsmogelijkheden er zijn. Ook voor ouders ontstaat er duidelijkheid wat er gedaan kan worden voor (hoog)begaafde kinderen. Doordat zaken structureel aangepakt worden, wordt de doorgaande lijn voor omgaan met (hoog)begaafde kinderen op de Lorentzschool gewaarborgd. De Lorentzschool zet het “hoog” van hoogbegaafdheid tussen haakjes omdat het beleid niet alleen op hoogbegaafde kinderen is gericht. De (hoog)begaafdenwijzer is een onderdeel van de zorgparagraaf op de Lorentzschool. Niet de afwijkende hogere intelligentie is een aandachtspunt, maar de andere wijze van leren en denken, het gebrek aan sociale contacten, het afwijkende gedrag, de faalangst, etc. De hulp die geboden wordt is daarmee niet alleen gericht op het bieden van extra uitdaging, maar veel meer op het bieden van specifieke zorg bij een evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling: aanleren sociale vaardigheden, onderkennen, bespreken en bestrijden faalangst, tegengaan van onderpresteergedrag, stimuleren zelfstandige werkhouding.
1.1
Wat is hoogbegaafdheid?
Eén van de factoren die hoogbegaafdheid uitmaken is de intelligentie. Er wordt in de literatuur gesproken over hoogbegaafdheid als het IQ 130 of hoger is. De Lorentzschool hanteert deze definitie ook. Ons beleid is gericht op gediagnosticeerde hoogbegaafde kinderen en op gesignaleerde kinderen, waarvan een vermoeden van hoogbegaafdheid bestaat. In dit beleidsstuk spreken we over een zeer kleine groep, van ca 2%, van de leerlingen van de Lorentzschool, conform het landelijk gemiddelde. Echter, geen enkele hedendaagse theorie durft nog te beweren dat hoogbegaafdheid enkel een kwestie is van cognitieve intelligentie, die eenduidig kan worden gemeten aan de hand van IQ-tests. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen hoogintelligent en hoogbegaafd. Deze twee worden door ouders en leerkrachten nogal eens verwisseld. Het verschil tussen hoogintelligente en hoogbegaafde kinderen zit in de aanwezigheid van persoonskenmerken. Uit onderzoek is gebleken (Renzulli 1978,1981) dat de basis van hoogbegaafdheid blijkt te liggen in het samenspel van de drie componenten:
2
januari 2014
• • •
een hoge intellectuele capaciteiten (hoge intelligentie) motivatie (volharding/taakgerichtheid ) creativiteit (zelfstandig denken en oplossingen kunnen vinden)
In een later stadium is dit verder uitgewerkt door Mönks (1995). Hij gaat ervan uit dat de drie componenten slechts tot ontwikkeling komen in interactie met de omgeving.
Die omgeving bestaat uit: • • •
gezin school peers
Het is belangrijk dat bij een vermoeden van hoogbegaafdheid voorzichtig wordt omgegaan met de kenmerken van hoogbegaafdheid. Er zijn vele kenmerken, die erg kunnen verschillen en tegenovergesteld kunnen zijn. Zo is bijvoorbeeld het ene hoogbegaafde kind op sociaal gebied erg sterk, terwijl het andere hoogbegaafde kind juist erg op zichzelf gericht is. In de literatuur zijn vele opsommingen van kenmerken van hoogbegaafdheid te vinden. Geen twee hoogbegaafde kinderen zijn gelijk. Deze kinderen kunnen dan een hoge intellectuele capaciteit gemeen hebben. Ze kunnen verschillen op meerdere punten: leeftijd, interessedomeinen, vakdomeinen waarbinnen zij bijzonder goed presteren, concentratievermogen, gedrag, en bovengenoemd profiel. Dé aanpak van het hoogbegaafde kind bestaat dus niet.
3
januari 2014
Bovendien is het vaak moeilijk een scheiding te maken tussen hoogbegaafden en de grote groep zeer intelligente kinderen bij ons op school. Het aangepaste onderwijs is dan ook niet alleen nodig voor hoogbegaafden, maar kan ook nodig zijn voor deze zeer intelligente kinderen die heel wat overlappende kenmerken vertonen.
1.2
Signaleren en diagnosticeren.
Wij willen zorgvuldig zijn bij het gebruik van de term hoogbegaafdheid als diagnose in onze school. De school kan vermoedens aangeven maar geen stellige uitspraken doen over hoogbegaafdheid. Onze intern-begeleider zal zich zonodig wenden tot deskundigen voor consultatie, advies of onderzoek. De diagnose zal alleen gesteld worden door de daartoe bevoegde deskundigen. Aandacht voor hoogbegaafdheid begint bij een goede wijze van signaleren. Kinderen die niet vroegtijdig worden gesignaleerd lopen de kans gedemotiveerd te raken, lopen risico’s in de vorm van onderpresteren of kunnen problemen krijgen met leerstrategieën. Op de Lorentzschool maken we gebruik van het protocol voor signaleren en diagnosticeren van intelligente en hoogbegaafde kinderen in het primair onderwijs (SIDI-3) voor individuele leerlingen. Zoals gezegd is de SIDI-3 een instrument om deze kinderen op een systematische manier te signaleren en diagnosticeren. In de groepen 1 en 2 zal de Lorentzschool spreken over kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong. .
2. Doorgaande globale lijn voor de begeleiding van (hoog) begaafde kinderen. De groepen 1 en 2. Het leren op de Lorentzschool begint vanaf groep 1 en goed onderwijs ligt aan de basis van een brede ontwikkeling. Slimme kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong hebben behoefte aan activiteiten die net iets verder gaan dan wat ze al kennen en kunnen. Om een werkelijke inspanning te leveren is het belangrijk dat de aangeboden opdrachten het niveau van het kind zodanig overstijgen, dat het kind als het ware wordt uitgenodigd om een klein beetje op zijn tenen te lopen. Dit kan door compacten en verrijken. Compacten: Voor de verschillende ontwikkelingsgebieden zijn leerdoelen vastgesteld. Om voor kleuters te compacten doen de Lorentzschool het volgende: • We passen de activiteiten aan het ontwikkelingsniveau van het kind aan. Activiteiten en opdrachten beneden het ontwikkelingsniveau worden niet meer aangeboden. • We maken grotere leerstappen bij het aanbieden van activiteiten. • We beperken het aanbieden van activiteiten met soortgelijke inhoud en doelstelling.
4
januari 2014
Door op deze manier, tijdens alle reguliere activiteiten, het compacten vorm te geven is het basisaanbod voor slimme kleuters per definitie al aantrekkelijker. Kinderen kunnen stapjes overslaan en de leerlijnen vlugger doorlopen. Verrijken: Om een brede ontwikkeling na te streven is verrijken een goede optie. Bij het aanbieden van verrijkingsactiviteiten houden we rekening met: • De verrijkingsactiviteit mag het kind niet isoleren van de andere kinderen. We kijken welke andere kinderen nog meer in aanmerking komen om met de activiteit aan de slag te gaan. • De activiteit moet relatief zelfstandig door het kind aangepakt kunnen worden. Een taak waarbij de leerkracht veel aan tafel moet zitten is minder geschikt als daardoor het onderwijs aan de andere kinderen in het geding raakt. • De cognitieve ontwikkeling kan in dienst worden gesteld van de sociale ontwikkeling. Door taken te kiezen waarbij samenwerken een goede optie is. • De eigen belangstelling van het kind speelt weliswaar een belangrijke rol bij de keuze van de activiteit, maar dit mag niet betekenen dat het kind altijd volledig de vrije hand heeft bij het kiezen van zijn werk. De kangoeroegroep: Naast het compacten en verrijken is er een kangoeroegroep. In de kangoeroegroep is er een meer intensieve begeleiding van deze kinderen en aanbod van activiteiten. Een begeleiding van kinderen die redelijkerwijs niet van de groepsleerkracht kan worden gevraagd De groepen 3 tot en met 8. We passen het reguliere leerstofaanbod aan de behoeften en mogelijkheden van deze kinderen aan. Deze aanpassing gebeurt door compacten en verrijken. We streven naar een structurele doorgaande lijn. We sturen aan op een bredere aanpak van een groepje kinderen binnen een groep. We willen voorkomen dat de leerkracht voor ieder kind een individueel programma maakt. De realiteit laat ons zien dat alle kinderen recht hebben op een gezonde portie aandacht en dat de leerkracht nu eenmaal geen duizendpoot is. Wat wordt verstaan onder de genoemde termen “compacten” en “verrijken”? Compacten. Compacten is een manier om de tijd effectiever te gebruiken. De voor deze kinderen onnodige herhaling en oefenstof uit de reguliere methoden worden overgeslagen. Er zijn twee redenen aan te geven waarom compacten van het reguliere leerstofaanbod voor zeer intelligente en hoogbegaafde kinderen nodig is: Het leerstofaanbod in de reguliere methoden is in principe afgestemd op kinderen met een gemiddelde intelligentie en kinderen die net onder of boven dit gemiddelde zitten. Zeer intelligente en hoogbegaafde kinderen beschikken over leereigenschappen die samenhangen met hoge intellectuele capaciteiten. Dit heeft gevolgen voor de manier waarop de leerling omgaat met het leerstofaanbod (minder instructie nodig, minder behoefte aan herhaling, minder oefenstof, hoog leertempo en grotere leerstappen)
5
januari 2014
Daarnaast kunnen door compacten problemen als demotivatie en onderpresteren mogelijk voorkomen worden. Verrijken. Verrijken is niet bedoelt als alleen maar leuk, maar biedt ook een gezonde dagelijkse portie “frustratie”. Verrijken moet met vallen en opstaan uiteindelijk tot beheersing leiden. Als een kind aangeeft een bepaalde taak niet leuk te vinden, dan is het zaak niet meteen ander werk aan te bieden, vaak kan het kind het nog niet, leerkrachtbegeleiding is ook bij deze kinderen essentieel. Verrijken is het aanbieden van wezenlijk andere leerstof. Het gaat dus niet om méér werk maar om vervangend, inhoudelijk ander werk. Verrijken valt te verdelen in verbreding en verdieping. Verbreding is een aanvulling op het leerstofaanbod zoals Spaans. Het is een aanvulling op de kerndoelen van het basisonderwijs. Verdieping is het meer kennis opdoen over een specifiek onderwerp en/of meer kennis opdoen bij een bepaald vak. Verrijken is naast het compacten van het leerstofaanbod nodig, omdat deze kinderen middels het compacten sneller door de leerstof gaan en dus tijd “sparen”. Deze kinderen krijgen een bredere kennis, leren door verrijken te leren (werkhouding, motivatie) en er wordt een beroep gedaan op het denkvermogen en het toepassen van leerstrategieën, zoals doorzetten, accepteren van het maken van fouten, leren plannen en aanpakken. We willen dat de (hoog)begaafde kinderen geen uitzonderingspositie in de groep gaan innemen. Meerdere kinderen kunnen aan het verrijken deelnemen. Door de uitbreiding van de doelgroep profiteren niet alleen méér kinderen van de aanpak, maar wordt het (hoog)begaafde kind ook zo min mogelijk geïsoleerd van de groep. De verbredings- en verrijkingsstof heeft geen vrijblijvend karakter. De leerkracht bepaalt wat de leerling moet maken. De leerkracht stelt de inhoud vast. Er mag geen sprake zijn van een vrijblijvend karakter: bewuste keuze van leerstof, met begeleiding, nakijken, eisen stellen, feedback geven en een beoordeling ook op het rapport. De kangoeroegroep: Naast het compacten en verrijken is er een kangoeroegroep. In de kangoeroegroep is er een meer intensieve begeleiding van deze kinderen en aanbod van activiteiten. Een begeleiding van kinderen die redelijkerwijs niet van de groepsleerkracht kan worden gevraagd
2.1
De kangoeroegroep
6
januari 2014
Waarom een kangoeroegroep? Vaak wordt van slimme kinderen verwacht: ‘die komen er wel’. De realiteit blijkt anders: een aanzienlijk deel krijgt problemen op school. In het onderwijs valt het niet mee voldoende rekening te houden met de specifieke leervragen en interesses van (hoog)begaafde kinderen. Daarnaast vinden kinderen hun (hoog)begaafde klasgenoten vaak “anders” omdat zij op een ander niveau praten, denken en leren. Ze benutten hun vermogen niet en leren dat ook niet. De kangoeroegroep is er om meer tegemoet te komen aan (hoog)begaafde kinderen. Wat willen we met de kangoeroegroepen? Wat is de doelstelling? In de kangoeroegroepen zitten “complexere” (hoog)begaafde kinderen. Deze “complexere”(hoog)begaafde kinderen moeten vaardigheden aangeleerd krijgen. Het is een beperkte groep zorgkinderen. Deze kinderen hebben extra begeleiding nodig door middel van coaching. Ze moeten intensiever begeleid worden gedurende het proces. Ze moeten bijvoorbeeld leren leren, leren plannen, leren aanpakken, leren fouten maken, leren samenwerken, leren omgaan met frustraties en tegenslagen, leren begrijpen van sociale structuren, tonen van doorzettingsvermogen, verwoorden van gevoel, reflecteren op zichzelf en evalueren van eigen werk. Sociaal-emotionele problematiek krijgt indien nodig extra aandacht. Ze doen ook diepere kennis op van speciale thema’s. Daarnaast is het belangrijk met “soortgenoten” samen te werken: onderlinge erkenning en herkenning. Het observatie-instrument de SIDI-3 tijdens de signaleringsprocedure geeft aanwijzingen voor specifieke aandachtspunten voor de coaching. Er zijn vier kangoeroegroepen: groep 1/2, groep 3/4, groep 5/6 en groep 7/8. In de kangoeroegroepen wordt gewerkt aan onderwerpen met een looptijd van ongeveer 8 weken. Integratie tussen kennis en (sociale)vaardigheden is een belangrijk aandachtspunt. De kinderen krijgen het “kangoeroegroepwerk” mee naar de eigen groep, om in de weektaak aan te werken. De Lorentzschool wijst, indien nodig, ouders op het bestaan van externe verrijkingsgroepen. De eventuele kosten zijn voor rekening van de ouders.
2.2 vervroegde doorstroming Op de Lorentzschool zitten (hoog)begaafde kinderen en sommige (hoog)begaafde kinderen hebben zowel voor wat betreft hun capaciteiten als hun didactische prestaties behoefte aan een leertijdverkorting: vervroegde doorstroming. Wat bedoelen we met vervroegde doorstroming? In de praktijk zien we dat vervoegde doorstroming afwisselend wordt gebruikt met de term versnelling. Vervroegde doorstroming betekent altijd versnelling maar versnelling betekent niet direct een vervroegde doorstroming.
7
januari 2014
Bij versnelling wordt in een hoger tempo dan bij gemiddeld presterende kinderen de leerstof aangeboden. Deze kinderen zijn dus eerder dan hun klasgenoten toe aan de leerstof van een hoger leerstofjaarniveau. Bij vervroegde doorstroming gaat het om een fysieke overgang die eerder dan gebruikelijk plaatsvindt. Er zijn twee manieren om vervroegde doorstroming te bereiken. De meest gebruikelijke manier is het overslaan van een leerstofjaarniveau. Een kind kan dan bijvoorbeeld van groep 3 naar groep 5 springen. Een tweede manier is kinderen twee leerstofjaren in één schooljaar aan te bieden. Het is mogelijk om het kind ergens halverwege het schooljaar in een hogere groep te laten instromen. De voorkeur van de Lorentzschool gaat uit naar de tweede manier: het is een geleidelijke overgang. Onze ervaring leert dat het goed uitpakt. De Lorentzschool kiest voor vervroegde doorstroming in de groepen 1 t/m 4, omdat de kinderen zich nog makkelijk aanpassen en er in de hogere groepen meer mogelijkheden zijn tot verbreding, omdat de kinderen meer algemene vaardigheden hebben. De Lorentzschool kiest vooralsnog voor maximaal één keer een vervroegde doorstroming. De Lorentzschool vindt dat vervroegde doorstroming alleen kan en mag plaatsvinden als er aan voldoende criteria wordt voldaan. De school wil voorkomen dat er achteraf gezegd kan worden, dat de vervroegde doorstroming beter niet had kunnen plaatsvinden, omdat er aan een aantal belangrijke toetsingsvoorwaarden niet is voldaan. Het moet een verstandige en weldoordachte beslissing zijn. De Lorentzschool zal daar dan ook de tijd voor nemen.
8
januari 2014