Hoofdstuk
6 White collar crime Bob Hoogenboom
62
6.1
De robuuste professional
Inleiding
Op 27 december 1939 krijgt de 56-jarige president van de American Sociological Society Edwin H. Sutherland het woord op het vierendertigste congres van zijn vereniging in Philadelphia. Dit jaar wordt het congres samen met de American Economic Association georganiseerd. Zijn lezing draagt de titel The White Collar Criminal (1940). Deze lezing, de verdere uitwerking daarvan in het boek White Collar Crime (1949) en de ongecensureerde versie, die pas in 1983 verschijnt, heeft het wetenschappelijk denken over misdaad en straf voor altijd veranderd. Het begrip is gangbaar geworden in de sociologie, de economie en zeker in de criminologie. White Collar Crime uit 1949 wordt vertaald in het Japans in 1955 en in 1969 in het Spaans. Het concept is onderdeel geworden van (academische) taal over de hele wereld, maar zeker ook in onze massacultuur (media, tv-series, films en boeken). Het boek White Collar Crime is het hoogtepunt van de wetenschappelijke output in de jaren veertig. In een survey uit 1978 over de meest geciteerde wetenschappelijke publicaties wordt het bestempeld als “the most important contribution” in het vakgebied in de periode 1940-1950. Tijdgenoten herkennen direct de betekenis van het boek. De socioloog Mannheim noemt het boek “a milestone” en gelooft dat White Collar Crime het begin kan zijn van een nieuwe richting in het wetenschappelijk onderzoek. Mannheim roemt de moed van Sutherland om de aard, omvang en negatieve gevolgen van white collar crime te beschrijven en te verklaren. In de American Sociological Review wordt het boek “daring” genoemd, een uitdaging voor de criminologie om zichzelf deels opnieuw uit te vinden (Bacon, 1950: 310). In de Harvard Law Review wordt het boek omschreven als “een dodelijke verhandeling over een manier van handelen die wij als samenleving te gemakkelijk accepteren” (Sorenson, 1950: 80). In Frankrijk is het begrip vertaald in ‘crime en col blanc’, in Italië als ‘criminalitá in colletti bianchi’, in het Duits als ‘Weisse-Kragen-Kriminalität’. Wij spreken over ‘witteboordencriminaliteit’ (Geis en Goff, 1983: xi). In veel landen, culturen, taalgebieden, populaire en wetenschappelijke discoursen bestaat in meer of mindere mate een associatie van het begrip white collar crime met het misbruik van macht door mensen met een hoge sociale status. Zij misbruiken die sociale positie om binnen de uitoefening van hun functie een variëteit aan criminele of amorele handelingen te plegen en/of administratieve en economische wet- en regelgeving te overtreden. Het begrip white collar crime mag dan in ons (populaire) taalgebruik zijn opgenomen, maar het is – en blijft – een omstreden concept. Al direct na de lezing in 1939 begint een soms felle discussie, die tot op de dag van vandaag wordt gevoerd.
White collar crime
63
Polemieken, controverses en richtingenstrijd laaien sindsdien op over de precieze definitie, betekenis, maatschappelijke schade en meer in het bijzonder of er eigenlijk wel sprake is van ‘misdaad’! In 1947 wordt een waterscheiding aangebracht in de discussie door Tappan (1947), die stelt dat een crimineel alleen een crimineel is als er sprake is van een strafrechtelijke veroordeling. En, omdat het strafrecht een beperkte rol speelt in wet- en regelschendingen van financieel-economische aard, zijn overtreders niet crimineel (Tappan, 1947). In het navolgende bespreek ik het oorspronkelijke werk van Sutherland. Vervolgens ga ik in op de controverses rondom zijn centrale begrip. Dan eindig ik met een aantal observaties over de actualiteit van het begrip white collar crime in het huidige tijdsgewricht.
6.2
Het oorspronkelijke werk
Sutherlands sociologische werk voorafgaand aan zijn lezing in december 1939 heeft nauwelijks raakvlakken met zijn latere werk over white collar crime. Een enkele aanwijzing wordt genoemd. Zo schrijft hij voorafgaand aan White Collar Crime over “professions in which the problem is to control human behavior”. Hij verwijst naar de verkoper, de leraar, de dominee en de sociaal werker. Begin jaren dertig noemt hij in een lezing dat hij materiaal verzamelt over white collar criminals, maar hij publiceert daar dan nog niet over. In een artikel uit 1932, over criminaliteitspatronen onder immigranten en de relatie met cultuur, stelt hij dat dit “certainly does not explain the financial crimes of the white collar classes”. In 1934 duikt het begrip op in een handboek criminologie dat Sutherland schrijft. Hij gebruikt het woord white-collar criminaloid, dat wordt gebruikt voor degenen “die voorspoed hebben door schandelijk gedrag of een aanval tegen de goede zeden dat nog niet als zodanig algemeen door de publieke opinie wordt veroordeeld” (Ross, 1907). En, in een hoofdstuk in 1936 wordt het begrip white collar worker gebruikt om sommige professionals, zakenlieden, ambtenaren, verkopers en accountants te duiden. Sutherland is in de aanloop, maar zeker ook niet na zijn werk over white collar crime, een criticaster van de Amerikaanse samenleving, noch van het kapitalistische marktsysteem. Hij is een overtuigd aanhanger van de vrije markt en van het vrije ondernemerschap. Wel is hij overtuigd van het feit dat de overheid markten dient te reguleren. Dit om eerlijke competitie te garanderen. Indien dit niet gebeurt, zo vindt hij, zal binnen het bedrijfsleven “a cutthroat predatory activity” ontstaan, waarvan de consument de dupe zal zijn.
64
De robuuste professional
Als Sutherland plaatsneemt achter het spreekgestoelte in december 1939, is hij – voor zijn doen – ongemeen uitgesproken. In biografische terugblikken zijn vriend en vijand overtuigd van zijn oprechtheid en objectiviteit en praten over zijn zachte en bedaarde toon. Hij staat bekend om zijn bescheidenheid, zijn professionele integriteit. Sutherland is wars van sarcasme, spot of misbruik. Maar met het begrip white collar crime, en het onderzoek waarop zijn boek uit 1949 is gebaseerd, komen dieper liggende gedachten over egoïsme en hebzucht van de mensen met een hoge sociale status, die misbruik maken van hun positie, bovendrijven. Dat begint wanneer hij het woord neemt op 27 december 1939.
6.3
De lezing
In de lezing breekt hij radicaal met het dominante perspectief in de sociologie en de criminologie waarin sociale wetenschappers naar beneden kijken in de samenleving wanneer zij misdaad en criminelen bestuderen.1 Hij neemt traditionele theorieën over het ontstaan van misdaad op de hak. Niet sociale achterstand, gebroken gezinnen of freudiaanse psychologische inzichten verklaren de misdaad. Immers, veel mensen die in welvarende omstandigheden worden geboren, die een goede opvoeding en opleiding genieten en als psychologisch stabiel kunnen worden geclassificeerd, zijn verantwoordelijk voor “monstrous amounts of lawbreaking”. Om misdaad te begrijpen in onze samenleving moeten we dan ook naar boven kijken naar “persons in position of power” (Geis en Goff: ix). In detail doet Sutherland uit de doeken hoe er binnen ondernemingen wetten en regels geschonden worden op een structurele en aanhoudende manier. Er is geen sprake van incidenten, maar van een stabiel patroon. Hij vergelijkt de ‘criminele’ dossiers van ondernemingen met de criminele antecedenten van professionele criminelen en stelt dat er geen wezenlijk verschil is. Met uitzondering dan van de sociale klasse van de daders. Sutherland gebruikt cijfers over kartelvorming, misleidende reclame, diefstal van bedrijfsgeheimen en omkoping om zijn stelling te onderbouwen. Hij is stellig en aanhoudend in zijn pleidooi om white collar crime als crimineel te definiëren en hen strafrechtelijk te vervolgen. Tussen 1940 en 1949 is Sutherland met collega’s en studenten bezig om empirisch materiaal te verzamelen voor zijn boek White Collar Crime, dat in 1949 uitkomt. Zij het in een geanonimiseerde versie. Sutherland verzamelt materiaal over zeventig ondernemingen. Deze worden in 1949 niet bij naam genoemd. Dit gebeurt eerst in de uncut version in 1983. Tussen zijn lezing en de publicatie in 1949 is Sutherland bezig met onderzoek. Maar ook met het voeren van verhitte discus1
Verwijzingen in de sociologie en criminologie naar misdaad door de ‘hogere klasse’ zijn voordien schaars. Een voorbeeld is Criminology van Morris. Morris schrijft over “criminals in the upper World (...) persons whose social position, intelligence, and criminal technique permit them to move among their fellow citizens, virtually immune to recognition and prosecution as criminals”.
White collar crime
65
sies over zijn concept. En, zeker ook over het omgaan met de weerstand binnen en buiten de universiteit om (alles) te publiceren. Niet alleen de namen van bedrijven verschijnen pas in druk in 1983, maar ook gaan de universiteit en zijn uitgever met een stofkam door het manuscript van 1949. Zo wordt een omschrijving van bedrijven als “rationalistic, a-moral, and non-sentimental” uit de eerste editie geschrapt.
6.4
Het boek
De eerste zin van het boek luidt: “Misdaadstatistieken geven aan dat misdaad overwegend wordt gepleegd door mensen uit lage sociale klassen en incidenteel door mensen uit hogere sociale klassen.” Sutherland vervolgt dan met een korte uitleg over wat in de statistieken wordt opgenomen: traditionele misdaad die varieert van moord en doodslag tot diefstal, ordeverstoringen door dronkenschap en bijvoorbeeld seksuele vergrijpen. De doelstelling van de rest van het boek is om dit klassieke beeld bij te stellen. Het probleem witteboordencriminaliteit wordt vervolgens inzichtelijk gemaakt door de analyse van dossiers van zeventig grote Amerikaanse bedrijven. De dossiers zijn samengesteld op grond van analyses van administratiefrechtelijke uitspraken over de hierna genoemde overtredingen van financieel-economische wetgeving. Dit betreft dus overwegend niet-strafrechtelijke afdoeningen, zoals waarschuwingen en boetes. De zeventig onderzochte bedrijven hebben in totaal 980 administratiefrechtelijke veroordelingen gekregen. Dit is een gemiddelde van veertien veroordelingen per onderneming. In alle gevallen betreft het een overtreding van de wet. Het strafrecht wordt in 16% van de zaken toegepast. Het boek bestaat uit een aantal casestudies en hoofdstukken waarin verschillende vormen van overtredingen worden geanalyseerd: marktmanipulatie (afscherming, prijsafspraken), schending van naam- en patentrechten (bedrijfsspionage), misleidende reclame, overtredingen van arbeidswetgeving, financiële manipulaties (fraude, handel met voorkennis, belastingontduiking, extravagante bonussen, manipulatie jaarrekeningen), oorlogsmisdaden (bijvoorbeeld overtredingen van embargowetgeving) en een categorie diversen (veiligheidsvoorschriften, voedselveiligheid). In de ongecensureerde versie is ook een hoofdstuk opgenomen over publieke elektriciteitsbedrijven. Sutherland concludeert per hoofdstuk dat er structurele overtredingen van financieel-economische wetgeving zijn en dat maakt het voor hem mogelijk om te concluderen dat mensen met een hoge sociale positie evengoed criminaliteit plegen. Of wel of niet het strafrecht wordt ingezet, is voor Sutherland geen criterium voor criminaliteit. Zijn criteria zijn a) overtredingen van de wet en b) maatschappelijke schade (social harm). Hij wijst in dit verband op het verschil in taal. Wij
66
De robuuste professional
spreken over ‘misdaad’ en ‘criminaliteit’ wanneer we praten over traditionele (georganiseerde) misdaad en over ‘overtredingen’ in het geval van regelschendingen van financieel-economische regelgeving. Vervolgens ontwikkelt Sutherland een theorie over white collar crime.
6.5
Theorie van white collar crime
Sutherland stelt op basis van zijn onderzoek dat slachtoffers van white collar crime kunnen worden onderverdeeld in: consumenten, concurrenten, aandeelhouders, investeerders, uitvinders en werknemers. Daarnaast is de overheid slachtoffer door belastingfraude en omkoping van ambtenaren. Sutherland gebruikt het werk van de econoom Veblen over de ‘ideale geldman’ die net als de ‘ideale crimineel’ geen scrupules kent. Beiden zijn uitsluitend geïnteresseerd in het omzetten van goederen en personen in geld. Beiden zijn gewetenloos en hebben geen medelijden met slachtoffers. Het verschil is dat de ideale geldman een hogere sociale status heeft en een (midden)langetermijnplanning. De ideale geldman representeert de zakencultuur, de ideale crimineel de onderwereldcultuur. Er zijn verschillen en overeenkomsten tussen hen. In de eerste plaats is white collar crime net als ‘gewone’ criminaliteit structureel. Een groot percentage white collar criminals en ‘gewone’ misdadigers zijn recidivisten: ook als zij worden gestraft, herhalen zij hun gedrag. Van de onderzochte zeventig bedrijven vervalt 97,1% in dezelfde fout. Geen enkele sanctionering leidt tot inkeer en aanpassing van gedrag. In de tweede plaats is de omvang van illegaal gedrag veel groter dan de officiële statistieken aangeven. De meeste vormen van white collar crime komen voor in alle industrietakken en op alle markten. De aangiftebereidheid is zeer klein. De pakkans is erg laag. White collar crime vinden we niet terug in de officiële misdaadstatistieken, omdat deze zich beperken tot strafrechtelijke cijfers. In de derde plaats verliezen white collar criminals over het algemeen niet hun sociale status indien zij financieel-economische regelgeving overtreden. Het tegenovergestelde is eerder waar: waardering en bewondering zijn zijn of haar deel. Dit komt doordat de wettelijke normen niet samenvallen met informele normen in een bedrijfstak of op een markt. Dit geldt mutatis mutandis ook voor de traditionele penose, die status ontleent aan confrontaties met de wet. In de vierde plaats hebben zakenmensen een “minachting voor de wet, voor de overheid en overheidspersoneel”. Ook hierin verschillen zij niet van de meer traditionele crimineel die zich begeeft in de onderwereld.
White collar crime
67
In de vijfde plaats hebben beide vormen van criminaliteit een georganiseerd karakter. Natuurlijk is er sprake van impulsiviteit, maar overwegend is er sprake van planning, informele bijeenkomsten en informele afspraken en afscherming. In de zesde plaats creëert het bedrijfsleven een goede naam en een goed imago door belangenverenigingen op te richten en gedragscodes op te stellen en bijvoorbeeld een integriteitsbeleid. De doorwerking daarvan op het feitelijk handelen is minder sterk dan veelal wordt gesuggereerd. Het beleid van organisaties kenmerkt zich door het uitdragen van een instelling van ‘houden aan de wet’ en daaronder plegen van criminaliteit. De traditionele crimineel is in dit alles minder bedreven. In de zevende plaats verschilt het zelfbeeld van de white collar criminal wezenlijk van dat van de traditionele crimineel. Dit geldt ook voor de perceptie van de samenleving van hen. De traditionele crimineel weet dat hij een crimineel is en dat het publiek hem ook als zodanig percipieert. Bij de white collar criminal is dit andersom: zelfs al overtreedt hij de wet, dan nog beschouwt hij zich niet als een crimineel, maar hoogstens als een regelovertreder. Ook de samenleving als geheel heeft een niet-criminele perceptie van de meeste white collar criminals. Het grote publiek associeert criminaliteit met traditionele – en veelal stereotiepe – beelden van misdaad. Deze worden keer op keer bevestigd in de massamedia (krant, televisie, film, boeken). In de achtste plaats bestaat een zekere overeenkomst in het gebruik van ‘een mondstuk’. De traditionele crimineel heeft een advocaat als mondstuk die opkomt voor zijn belangen in een strafzaak. De onderneming schakelt natuurlijk ook advocaten in, maar beschikt daarnaast over een meer gevarieerd repertoire van mondstukken: pr-afdelingen of pr-functionarissen, reclameafdelingen of reclamebureaus, fiscale adviseurs, accountants en bijvoorbeeld lobbyisten. In de negende plaats is er een groot verschil tussen beide vormen van criminaliteit, omdat de relatie tussen dader, daad en slachtoffer wordt verbroken. Bij een bankroof op klaarlichte dag kijkt de dader het slachtoffer (de bankemployees, de aanwezige klanten) in de ogen en zij zien op hun beurt zijn criminele handeling. Bij het maken van prijsafspraken, belastingfraude, overtreding van arbeidsregels of diefstal van bedrijfsgegevens is lang niet altijd direct een criminele handeling zichtbaar. Bovendien onttrekt de schade zich soms (decennia) lang aan het zicht (milieuafval). Daarnaast is het binnen een organisatie lang niet altijd duidelijk wie verantwoordelijk is voor de ‘criminele handeling’. Er is vaak sprake van verantwoordelijkheidstoedeling aan verschillende functionarissen, afdelingen op verschillende lagen in de organisatie. Wie is precies waarvoor verantwoordelijk? Dit heeft ook consequenties voor de bewijsvoering in (straf)rechtelijke onderzoeken.
68
6.6
De robuuste professional
De controverses rondom het begrip white collar crime
Er is in de afgelopen decennia en ook vandaag de dag geen gebrek aan geruchtmakende zaken in de media over misbruik van macht door mensen met een hoge sociale positie. Alleen al in de afgelopen tien jaar kan worden gewezen op bijvoorbeeld de Parlementaire Enquête Bouwnijverheid, een aantal boekhoudschandalen en wanneer we ons niet beperken tot financieel-economische regelschendingen alleen: het misbruik in de rooms-katholieke kerk. In meer of mindere mate is de definitie van Sutherland over mensen met een hoog sociaal aanzien die misbruik maken van hun positie, van toepassing op deze casuïstiek. De angel zit in mijn gebruik van de woorden ‘meer of minder’. Er spelen verschillende problemen en controverses. Ik bespreek een aantal.
Gefragmenteerde en afgeschermde bronnen De bronnen van Sutherland liggen vandaag de dag in de kantoren van toezichthouders als De Nederlandsche Bank, de NMa, de OPTA, de Inspectie voor de Gezondheidszorg of bij provinciale en gemeentelijke toezichthouders. Er is sprake van een lappendeken van toezicht. De toezichthandelingen worden neergeslagen in dossiers per organisatie. Er bestaat geen overzicht. Bovendien is een belangrijk deel van de informatie wettelijk afgeschermd. Potentiële bronnen zijn ook verschillende vormen van tuchtrechtspraak, zoals binnen het notariaat, de advocatuur, de medische wereld en de accountancy. Maar ook hier is sprake van fragmentatie en wettelijke afscherming (verschoningsrecht). Binnen het bedrijfsleven is een deel van het toezicht geprivatiseerd: internal audit, controlling, bedrijfsbeveiliging, compliance-afdelingen en/of het inhuren van particuliere onderzoekers of forensische onderzoekers. Ook hier is sprake van fragmentatie en wettelijke (civielrecht) afscherming.
Onbepaaldheid begrip Het begrip white colllar crime is weliswaar ingeburgerd, maar is feitelijk een containerbegrip dat voor verschillende sprekers, in verschillende contexten en verschillende landen, een andere betekenis heeft. Er is in de literatuur tot op de dag van vandaag sprake van een ‘definitiestrijd’. Dit wordt niet gemakkelijker gemaakt doordat tegelijkertijd ook in de wetenschap en het beleid gebruik wordt gemaakt van begrippen als financieel-economische criminaliteit, fraude, corporate crime, business crime, organisatiecriminaliteit, collusie, corruptie en state crime. Sutherland zelf heeft het ons ook niet gemakkelijk gemaakt door uiteenlopende regelschendingen onder een enkele theorie over white collar crime te scharen.
Brave criminologie Binnen de criminologie is weliswaar sinds Sutherland een gestage stroom van theoretische en empirische studies verricht in de geest van het oorspronkelijke werk, maar overwegend beperken onderwijs- en onderzoeksprogramma’s zich tot geregistreerde criminaliteit. Noch het bedrijfsleven, toezichthouders, particulier
White collar crime
69
toezicht, noch de verschillende categorieën van structurele regelschendingen, die Sutherland op de agenda heeft gezet, zijn systematisch onderzoeksobjecten van de criminologie. Dit geldt voor Nederland, maar ook voor de internationale wetenschapsbeoefening. Dit betekent dus dat onze kennisbasis nog altijd niet groot is. Er bestaan niet of nauwelijks langlopende onderzoeksprogramma’s op dit terrein. De verklaring hiervoor is ook gelegen in het feit dat de criminologische onderzoekers (voor een groot deel) afhankelijk zijn van externe financiering. Deze prioriteitstelling is overwegend ingegeven door traditionele vormen van misdaad en onveiligheid in de samenleving.
Ideologische strijd: is het wel criminaliteit? Omdat white collar crime zich afspeelt binnen publieke en private organisaties – en op het snijvlak van publiek-private processen – kan de opstelling van sprekers in de discussie niet los worden gezien van hun ideologische positie. (Neo)liberalen, confessionelen en sociaaldemocraten denken en handelen vanuit verschillende ideologische kaders inzake vraagstukken als marktwerking, privatisering en onvolkomenheden van de markt. Deze ideologische denkkaders spelen ook in de wetenschap. Een auteur als Naomi Klein zal in de wetenschappelijke bureaus van het CDA, noch de VVD gretig aftrek vinden. Zij maakte in haar De Shock Doctrine. De opkomst van het Rampenkapitalisme (2007) een zeer kritische analyse van de wijze waarop volgens haar multinationals crises oproepen dan wel misbruiken om omzetten te genereren. White collar crime is een multi-interpreteerbaar begrip dat ook samenhangt met politieke en ideologische standpunten. Aandacht voor white collar crime staat met andere woorden niet altijd op zichzelf, maar is verweven met denkbeelden over (on)rechtvaardigheid in de samenleving. Er bestaat mede als gevolg hiervan (maar ook door de genoemde definitiestrijd) een fundamentele onzekerheid over de vraag of er nu wel of niet sprake is van criminaliteit. Met white collar crime zijn wettelijke (strafrechtelijke normen) aangevuld met sociale en politieke definities van criminaliteit. Sutherland schrijft over maatschappelijke schade (social harm), maar wat is dat precies? En, wie bepaalt dat? (Nelken, 2002: 853)
Verklaringen te over In het licht van het voorgaande (definitiestrijd, gebrekkige kennis et cetera) is het niet verwonderlijk dat verschillende verklaringen boven, naast en onder elkaar bestaan in de literatuur. Braithwaite concludeert: “only banal generalizations are possible” (Nelken, 2002: 854). Hebzucht en macht vormen een paar daarvan. In de film Wallstreet zegt Gordon Gekko, de insider trader: “Greed is Good” en Sutherland schrijft over mensen in hoge sociale posities die macht hebben en deze misbruiken. Maar, lang niet iedereen met macht misbruikt deze macht. Waarom de een wel en de ander niet? Wat de literatuur laat zien, is dat een aantal deelverklaringen voorkomen. Er zijn theorieën die nadruk leggen op ‘druk’ die de samenleving – of een organisatie – uitoefent op individuen die voelen dat ze moeten presteren en daarbij geen on-
70
De robuuste professional
derscheid maken tussen wettelijk of illegaal handelen. Er zijn ook ‘leertheorieën’ (zoals de differentiële associatietheorie), waar Sutherland mee werkte, waarin wordt gesteld dat criminaliteit het resultaat is van ‘leren’ door om te gaan met (nieuwe) collega’s die werknemers de wettelijke, maar ook de illegale trucs leren. Bijvoorbeeld in een dealing room van een financiële instelling waar nieuwe werknemers wordt geleerd hoe telefonisch klanten ‘in te pakken’ met taal, toonzetting en halve waarheden. Er zijn ‘controletheorieën’ waarin een relatie wordt verondersteld tussen de mate van (interne) controle en illegaal gedrag. Hoe beter en verfijnder de controle is, des te minder criminaliteit.
Organisaties: dader en slachtoffer De white collar crime is vervolgens een nogal tweeslachtig begrip, omdat het afwisselend wordt gebruikt voor illegaal gedrag ten faveure van de onderneming, maar evengoed voor illegaal gedrag van werknemers (employee crime of werknemerscriminaliteit). Op grote schaal zijn internationaal publieke en private organisaties slachtoffer van deze vormen van interne criminaliteit. Diefstal van bedrijfseigendommen vormt de hoofdcategorie, maar evengoed maken werknemers zich schuldig aan het opmaken van valse declaraties en/of corruptie in bijvoorbeeld inkoopprocessen door steekpenningen aan te nemen.
Ambivalente reacties Sutherland geeft aan dat de politieke en maatschappelijke reactie op white collar crime en traditionele criminaliteit anders is georganiseerd. Het strafrecht wordt ingezet voor het laatste. Regulering door toezichthouders en het inzetten van het administratief recht voor het eerste. Is het zo dat hierdoor juist white collar crime wordt gestimuleerd? Door de ambiguïteit over het begrip, door de geringe controledichtheid, door de lage pakkans, door de relatief lichte sancties (boetes) en/of door de meer positieve perceptie van de politie, de toezichthouders en zeker het grote publiek over de ‘ergheid’ van white collar crime? In de literatuur worden deze vragen niet eenduidig beantwoord. Er bestaan uiteenlopende theorieën over de voor- en nadelen van verschillende toezichtstrategieën (overreding, onderhandeling, dreigen met sancties, opleggen van sancties, naming & shaming of strafrechtelijke vervolging), maar er is (nog) lang geen consensus, noch een overkoepelende theorie over de effectiviteit van toezicht. Wat leidt wel of niet tot gedragsverandering?
6.7
Actualiteit van het begrip ‘white collar crime’
Sutherlands werk heeft niet geleid tot een herdefiniëring van het onderzoeksobject van de criminologie, zoals Mannheim aanvankelijk voorspelde toen White Collar Crime verscheen. Wel is sprake van een grotere bewustwording dat veel criminaliteit “undiscovered, unrecognized, underreported and underenforced” is
White collar crime
71
(Wells, 1994). Er is sinds White Collar Crime (1949) – ondanks het feit dat de mainstream van de criminologie zich blijvend richt op traditionele criminaliteit – een gestage stroom van wetenschappelijk onderzoek verschenen over regelschendingen door en binnen complexe organisaties binnen de overheid, en zeker ook binnen het bedrijfsleven (Tonry en Reiss, 1993). Zoals Clark (in: Punch, 1996: 213) stelt: “Crime and misconduct are endemic to business and that the key to understanding them lies in recognizing the structure that the business environment gives to misconduct, both in terms of opportunities and in terms of how misconduct is managed”. (On)bewust zijn organisaties in meer of mindere mate betrokken bij regelschendingen waaraan zij zichzelf schuldig maken (prijsafspraken, belastingfraude, privacyschendingen), of zijn zij slachtoffer van eigen werknemers (werknemerscriminaliteit), cliënten (verzekeringsfraude) of zakenpartners (oplichting, valsheid in geschrifte, onware jaarrekening). Ondanks alle ambiguïteit over het begrip white collar crime lijkt er wel degelijk een structureel niveau van regelschendingen en schade te zijn. In de organisatiesociologie en in de criminologie wordt sinds Sutherland gewezen op het feit dat er binnen organisaties sprake is van “an intricate pattern of ordinary, undramatic, low level deviance in organizations in general and the business organizations in particular” (Dalton, 1959: 53). Dalton – en met hem andere organisatiesociologen – maken een onderscheid tussen de formele organisatie en de informele organisatie. Binnen de laatste bestaan “netwerken van wederzijdse afhankelijkheden” tussen collega’s en met relevante derden die bedoeld zijn “to get things done”. Dit omvat in voorkomende gevallen illegaal handelen. Zonder nu in extenso dit punt te illustreren, kan worden gewezen op dossiers als de eerder genoemde bouwfraude, de 7,2 miljoen woekerpolissen uitgegeven door financiële instellingen en de afwikkeling daarvan, de vastgoedfraude, de regelmaat waarmee de NMa beursgenoteerde bedrijven boetes oplegt voor het maken van illegale prijsafspraken, de boekhoudschandalen, de milieuschandalen als gevolg van illegaal dumpen van afval en zeker ook het structurele niveau van interne fraude door werknemers. Dit betekent dat leiderschap raakvlakken heeft met de preventie van white collar crime in de vorm van het opstellen van een integriteitsbeleid, het inrichten van de administratieve organisatie en de interne controle om te voldoen aan wettelijke verplichtingen (melding ongebruikelijke transacties, voldoen aan frauderichtlijnen, naleven van privacywetgeving) en anticiperen op toezicht en handhaving door toezichthouders. Sutherland stelt dat veel van dit preventiebeleid symbolisch is, maar dit lijkt anno 2012 niet langer een houdbare stelling te zijn. Sinds zijn oorspronkelijke werk – en zeker de afgelopen tien à vijftien jaar – is enorm geïnvesteerd in preventie binnen organisaties. Interessant in dit verband zou zijn om
72
De robuuste professional
nog meer systematisch evaluatieonderzoek te (laten) verrichten naar de mate van gedragsbeïnvloeding om generaliseerbare uitspraken te doen over preventie en de kwaliteit van intern/extern toezicht. Op verschillende niveaus functioneren het management, werknemers, cliënten en zakenpartners geheel in lijn met wettelijke kaders en morele grondwaarden. Maar de complexiteit van de organisatie leidt op andere niveaus soms tot misleiding, druk door deadlines en toenemende concurrentie, waardoor ‘creativiteit’ wordt gevraagd of puur egoïsme de overhand krijgt. Op die niveaus zijn organisaties “labyrints of deceit” (Reed, 1989: 20). Leiders in organisaties dienen zich hier toe te verhouden en dat is volgens Bowles (1991) niet gemakkelijk, omdat zij steeds moeten kiezen tussen “doing the right thing” in juridisch en moreel opzicht en “getting things done” (een klant binnenhalen of behouden, omzet genereren of de borging van preventieve structureren en processen). Sutherland wijst op het belang van white collar crime in termen van maatschappelijke schade (social harm). Daarmee bepleit Sutherland de noodzaak voor meer structurele aandacht voor white collar crime.
Literatuur Bacon, S. (1950), ‘White Collar Crime’, in: American Sociological Review, 15. Bowles, M. (1991), ‘The Organizational Shadow’, in: Organizational Studies, 12 (3), p. 387-404. Dalton, M. (1959), Men who Manage, Londen : Chapman and Hall. Geis, G. en C. Goff (1983), ‘Introduction’, in: E. Sutherland, White Collar Crime. The Uncut version, New Haven: Yale University Press. Morris, A. (1935), Criminology, New York: Longmans, Green and Co. Nelken, D. (2002), ‘White Collar Crime’, in: M. Maguire, R. Morgan en R. Reiner, The Oxford Handbook of Criminology, Oxford: Oxford University Press. Punch, M. (1996), Dirty Business. Exploring Corporate Misconduct. Analysis and cases, Londen: Sage. Reed, M. (1989), The Sociology of Management, New York: Harvester Wheatsheaf. Ross, E. (1907), ‘The Criminaloid’, in: Atlantic Monthly, 99, p. 44-50. Sorenson, R. (1950), ‘White Collar Crime’, in: Harvard Law Review, 41. Sutherland, E. (1940), ‘The White Collar Criminal’, in: American Sociological review, 5, p. 1-12. Tappan, P. (1947), ‘Who is the Criminal?’, in: American Sociological Review, 12. Tonry, M. en A. Reiss (1993, red.), Beyond the Law: Crime in Complex Organizations, Chicago: The University of Chicago Press. Wells, C. (1994), Corporations and criminal responsibility, Oxford: Clarendon.
73