Schoolmeubilair voor Gehandicapten Studiedag Oktober 1986
omgeving
docent
schoonmakers technici
bestuur/hoofd fabrikant
t :
Centrum Medische Techniek
!Ift
L) L, ~lj } Schoolmeubi lair voor Gehand icapten
2441 749 2
Bibliotheek
TU
I
111111111111111111111 II 111111 1111
C
0003807934
Delft
Schoolmeubilair voor
Gehand icapten Studiedag gehouden op 3 oktober 1986 te Delft
Redactie: J.F.M. Molenbroek v.PP. Swarte
Delftse Universitaire Pers
1986
Uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1 2628 CN Delft Telefoon : (015) 783254 In opdracht van: Centrum Medische Techniek Technische Universiteit Delft Stevinweg 1 Postbus 5048 2628 CN Delft 2600 GA Delft Telefoon : (015) 784066
Samenstelling: W.J.M. van Dijk Lay out: L.F. Hamers CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Schoolmeubilair voor gehandicapten : studiedag/ red: J.F.M. Molenbroek, V.P . P. Swarte; samenst.: W.J.M. van Dijk. -Delft: Delftse Universitaire Pers.- 111. Uitg. in opdracht van Centrum Medische Techniek, Technische Universiteit Delft. Met lito opg. ISBN 90-6275-309-4 SISO 458.2 UDC 371.63-056.26/.29 Trefw.: schoolmeubilair; gehandicapten. Copyright © 1985 by Centrum Medische Techniek No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission of the publisher.
INHOUD
Auteurs
blz.
3
Voorwoord
blz.
5
Inleiding
blz.
6
Welkom A.H. Marinissen
blz.
7
Effekt van houding op leren G.P. van Galen
blz. 11
Ergonomie en houding J.F.M. Molenbroek
blz. 17
Onderzoek schoolmeubilair voor gehandicapten G. van wijnen
blz. 25
Normalisatie en mogelijkheden van ontwikkeling van speciaal schoolmeubilair J.A.H.M. Thuring
blz. 29
Werkgroepen
blz. 35
Inleiding
blz. 35
1. Gegevens
blz. 36
2. Eisen en wensen
blz. 39
3. Aanbevelingen voor onderzoek
blz. 40
Aanwezigen
blz. 43
Samenvatting
blz. 45
2
AUTEURS
Dr. G.P. van Galen Katholieke Universiteit Nijmegen Psychologisch Laboratorium Vakgroep Psychologische Funktieleer Prof. ing. A.H. Marinissen Technische Universiteit Delft Faculteit van het Industrieel Ontwerpen Vakgroep Produkt ergonomie Ir. J.F.M. Molenbroek Technische Universiteit Delft Faculteit van het Industrieel Ontwerpen Vakgroep Produktergonomie J.A.H.M. Thuring voorzitter Normcommissie "Meubelen voor scholen" voorzitter Ned. Vereniging voor Schoolmeubelfabrikanten fabrikant schoolmeubilair Ir. G. van Wijnen Technische Universiteit Delft Faculteit van het Industrieel Ontwerpen Vakgroep Produktergonomie
3
4
VOORWOORD
Schoolmeubilair voor speciaal onderwijs was onderwerp van onderzoek op de studiedag die in Delft is gehouden op 3 oktober 1986. De studiedag maakte deel uit van een uitgebreid vergelijkend warenonderzoek, dat in opdracht van de Stichting Warenonderzoek Gehandicapten wordt uitgevoerd door de Technische Universiteit Delft, Faculteit van het Industrieel Ontwerpen, vakgroep Produktergonomie. Medio 1987 wordt een brochure verwacht, waarin de eigenschappen van de diverse op de markt verkrijgbare merken woraen beschreven en vergeleken. De Stichting Warenonderzoek Gehandicapten (SWOG) is een onafhankelijke stichting. De SWOG stelt zich ten doel het kwaliteitsniveau en de bruikbaarheid van hulpmiddelen voor lichamelijk gehandicapte mensen te optimaliseren. Het onderzoek naar speciaal schoolmeubilair maakt deel uit van het Kwaliteits- en Bruikbaarheids-Programma, KBOP, dat is mogelijk gemaakt door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Van de studiedag "Schoolmeubilair voor Gehandicapten" zelf, zowel als van de uitgave van het verslag van de studiedag, is het Centrum Medische Techniek van de Technische Universiteit Delft bereid gevonden de organisatie op zich te nemen en de nodige ondersteuning te verlenen.
5
INLEIDING
Naar aanleiding van het verzoek vanuit mytylscholen naar keuzekriteria voor schoolmeubilair is door de SWOG een onaerzoeksopdracht verleend aan de vakgroep Produktergonomie (TU Delft). De probleemstelling voor dit onderzoek is als volgt: Op scholen voor kinderen met een lichamelijke of zintuiglijke handicap is een grote verscheidenheid aan leerlingen aanwezig; de funktiestoornissen die de kinderen hebben kunnen zeer verschillend 'zijn. Het hebben van een handicap kan consequenties hebben voor het meubilair dat gebruikt moet worden. Een goed overzicht van het aanbod van speciaal schoolmeubilair en de mogelijkheden die het heeft ontbreekt, zodat het voor schoolbesturen, die belast zijn met de aanschaf van het meubilair, moeilijk is een verantwoorde keuze te maken. Bij speciale scholen voldoen produkten die in het reguliere onderwijs gebruikt worden niet altijd. Ook treden er bepaalde problemen op waarvoor geen oplossingen bestaan, maar deze komen niet altijd aan het licht. De behoefte aan oplossingen (produkten) voor deze problemen is nooit voldoende geïnventariseerd. Na literatuuronderzoek, produktinventarisatie en interviews met de betrokkenen is de informatiefase afgesloten met een studiedag op 3 oktober 1986 op het Centrum Medische Techniek, Technische Universiteit Delft.
6
WELKOM Prof. ing. A.H . Marinissen
Uit naam van de Stichting Warenonderzoek Gehandicapten, het Centrum Medisch Techniek en de vakgroep Produktergonowie van de faculteit van het Industrieel Ontwerpen van de Technische Universiteit Delft heet ik u hartelijk welkom op deze studiedag gewijd aan schoolmeubilair voor lichamelijk en zintuiglijk gehandicapte kinderen. Het is voor de organisatoren verheugend dat, ondanks de late uitnodiging, zovelen gelegenheid vonden om aanwezig te Z1Jn. Dit geeft bovendien aan hoe groot de interesse is voor dit probleemgebied. Het probleem valt feitelijk in twee delen uiteen: - de overzichtelijkheid van het aanbod (of het ontbreken daarvan); - de volledigheid van het aanbod. Met het eerste wordt bedoeld dat, zonder een gestructureerd overzicht van wat op de markt aangeboden wordt en een indicatie hoe geselekteerd moet worden, het voor instituten schier onmogelijk is de aankoop optimaal uit te voeren. Het tweede probleemdeel betreft het feit dat het aanbod nog beter zou moeten aansluiten op de vraag. Dan dient echter die vraag ook expliciet bekend te zijn zodat hierop ingespeeld kan worden door fabrikanten en ontwerpers. De kern van deze studiedag ligt in een onderzoekopdracht die . verstrekt is aan de vakgroep Produktergonomie van de taculteit van het Industrieel Ontwerpen van de Technische Universiteit Delft. Dit onderzoek zal moeten uitmonden in richtlijnen en criteria waarmee het betreffende meubilair beter uitgevoerd kan worden.
7
Ministerie
o
&
w
Ministerie W.V.C.
l....._ _ ~
~
Ministerie E.Z.
+,-__
..JJ
gS!Id voor kwaliteits- en bruikbaarheidsonderzo~kprogramma
(KBOP)
t
werkgroep dl.e adviseert over de besteding ~ Stichting Warenonderzoek Gehandicapten die het onderzoek uitvoert / u~t laat voeren
W Onderzoekopdracht Schoolmeubilair voor gehandicapten Technische Universiteit Delft I Faculteit van het Industrieel Ontwerpen
-1.. -L..
-1....J....L.
,
Vakgroep Productergonomie onderzoek
onderwijs
MUltidisciplinaire Centra
Centrum voor Medische Techniek
Figuur 1
8
Overzicht van de samenhang tussen de verschillende betrokken organisaties.
Het eerste deel van het onderzoek bestaat uit het inventariseren van het beschikbare meubilair en de eventuele problemen bij het gebruik ervan. Uit onze ontwerpdiscipline in het Industrieel Ontwerpen is informatie-inwinning over produkten onvolledig zonder de mening van de betrokkenen, de gebruikers in de ruimste zin. Het leek ons daarom een goede zaak om op deze dag alle denkbare betrokkenen bijeen te brengen om met ons van gedachten te wisselen. Teneinde de structuur waarin dit onderzoek plaatsvindt, voor u duidelijk te kunnen maken, heb ik een overzicht gemaakt waarin de diverse verbanden zijn weergegeven. Zonder deze zou u wellicht verward kunnen raken in een nieuw gebied van onze moderne samenleving waar we zoveel haast hebben dat we met afkortingen moeten communiceren. Deze inleiding wordt dan zoiets als : "Welkom bij het CMT voor de studie van een projekt van de vakgroep 10 aan de TUD. Een opdracht van de SWOG van het KBOP betreffende HG van de ministerie van O&W, EZ en WVC." De ochtend zal besteed worden aan een aantal inleidingen, gericht op het onderwerp schoolmeubilair voor gehandicapte kinderen. Gedurende de middag zal aan de hand van enKele stellingen in werkgroepen gesproken worden over specifieke onderwerpen. Aan het eind van de middag wordt over deze discussies in een plenaire zitting gerapporteerd. Ik hoop dat wij allen een vruchtbare dag zullen hebben ten dienste van een betere (school)omgeving voor het gehandicapte kind.
9
10
VAN DE THEORIE VAN HET SCHRIJFMODEL NAAR DE PRAKTIJK VAN DE SCHOOLBANK Dr. G.P. Van Galen
Schrijven is een meervoudige taak met talrijke cogn~t~eve en psychomotorische componenten. De cognitieve componenten betreffen o.a. het verstaan, het bedenken en het verklanken van boodschappen, de juiste spelling uit het geheugen ophalen en het produceren volgens phonologische regels. De psychomotorische componenten zijn het kiezen van de lettervorm, de juiste grootte, de helling, spaties. De psychomotorische aspecten liggen veel dichter bij het gebruik van de spieren. Toch worden deze nog op abstrakt niveau in de hersens gecodeerd. Zo blijkt dat of nu op schrift, op het bord of met de teen in het zand geschreven wordt, in het algemeen de wijze van schrijven van het individu herkenbaar is. In recent onderzoek zijn de verschillende deelprocessen van beiden componenten in kaart gebracht (Ellis, 1982; Margolin, 1984). We besteden vooral aandacht aan de realisering van schrijfbewegingen in de feitelijke biofysische context: de coördinatie van pols en vingers, de produktie van schrijfhalen, de verplaatsing van de hand, handcoördinatie, aanpassings- en houdingsmotoriek. De volgende deeltaken kunnen hierbij worden onderscheiden: Deeltaak: 1. pengreep
Anatomische aspecten: 1. precisiegreep vs krachtgreep
2. penvoering
2. abductie en adductie van pols en vingers en schoudermotoriek 3. letterdistributie 3. abductie van de onderarm; evt. ook via abductie van de pols 4 . . hoofd-oog-hand coördinatie 4. oog-veld/hoofdveld/rompveld; oogsaccaden en oogfixaties 5. ondersteuning/compensatie 5. houdingsreflexen
11
Figuur 2
12
Pengrepen Sassoon, R., J. Nimmo-Smith & A.M. Wing (1986). Analysis ofchildren's penholds. In: H.S.R. Kao, G.P. van Galen & R. Hoosain (eds.), Graphonomics: Contemporary Research in Handwriting (pp 93-104). Elsevier Science Publishers B.V. (North-Holland).
ad 1 Het vasthouden van de pen om te kunnen schrijven is een voorwaarde voor goed schrift. Bij het ontwerpen van pennen en apparatuur is het belangrijk een goed inzicht te hebben over de mogelijkheden van precisiegreep of krachtgreep. Dit bepaalt in grote mate de keuze van het schrijfmateriaal, het papier en de ligging hiervan. ad 2 De abductie en adductie van de pols zorgt voor een heen en weer gaande beweging die bij veel schrijvers zorgt voor de dominante richting in het schrift (van linksonder naar rechtsboven). Kleinere bewegingen van vingers en eventueel schoudermusculatuur brengt de lettervorming tot stand. ad 3 De spierwerking voor de penvoering is afzonderlijk van die bij de voortgaande beweging voor de verdeling van de letters over de regel. ad 4 Er zijn 3 verschillende manieren van info vergaren tijdens het schrijven: - binnen ongeveer l,S graden links en rechts van het fixatieveld door middel van fixatiebewegingen van het oog; - binnen 6 tot 9 graden werken wij met oogsaccaden; daarbuiten zijn romp- en hoofdbewegingen noodzakelijk. ad 5 Mensen maken nooit bewegingen in isolatie. Elke beweging geeft reacties in het lichaam. Vooral voor de werkomgeving van de lichamelijk gehandicapte heeft dit consequenties omdat vaak de houdings- of de ondersteuningsreflexen gestoord ' zijn of de uitvoerende motoriek is zodanig gestoord dat er een heel ander soort houdings- of ondersteuningsreflexen ontstaat.
Figuur 3 Schrijfhouding en schrijfbeweging Uit: Blote, A. Horbach & Wijnen (1986), Schrijfhouding en schrijfbeweging, Lisse: Swets & Zeitlinger. 13
Kenmerken van het motorische systeem van de mens Een bepaalde constante output bij mensen, b.v. het produceren van een letter of het oppakken van een object wordt in de praktijk op talrijke manieren bereikt. Wanneer we het hebben over verbeteringen in de werkomgeving dan moet gerealiseerd worden dat dit voor iedereen zeer verschillend is en dat, ook gehandicapten, men zeer goed in staat is een nieuwe oplossing te bedenken voor storingen in het systeem. Het is echter wel degelijk zo dat de ene werkomgeving ingewikkelder is dan de andere. Over z'n algemeen kan gezegd worden dat hoe meer vrijheidsgraden in een beweging gestuurd moeten worden, hoe meer draaipunten in een motorisch systeem gecoördineerd moeten worden, des te ingewikkelder is het systeem. Voor de praktijk betekent dit dat de basisvorm van de taak op een optimale manier kan worden uitgevoerd bij een besturing van zo weinig mogelijk draaipunten en gewrichten. Heel concreet houdt dit in dat het schrijfblad zodanig moet liggen dat de schrijflijn moet samenvallen met de voortgaande beweging van de arm als hij draait in het ellebooggewricht. Het aantal correcties dat dan nodig is vanuit de schouder en pols is minimaal. Dit leidt tot de volgende aanbevelingen m.b.t. elk van de motorische subsystemen die bij het schrijven betrokken zijn: 1. Pengreep
evaluatie van de grijpmotoriek van het kind; keuze. van dunnere c.q. dikkere pen naarmate meer of minder precisiegreep mogelijk is; keuze van schrijfstift met voldoende feedback: niet glad, voldoende zwaar, gelijkmatige en voorspelbare gewichtsverdeling, niet rond, eventueel te bevestigen aan een koord.
2. Penvoering
keuze van lettervoorbeelden, liniëring en letterhelling waarbij de dominante bewegingsrichting in het cursieve alfabet (licht vooroverhellend en op- en neer) m.b.v. het polssysteem kan worden uitgevoerd. Belangrijk voor instruktieschrijf-systeem op scholen. De verschillende schrijfsystemen die gebruikt worden blijken over z'n algemeen hoge eisen te stellen aan
14
de motoriek van het (gewone) kind, des te meer aan het gehandicapte kind. In de praktijk blijkt dat bijna elke volwassene het vereenvoudigd heeft. 3. Letterdistributie
ligging van schrijfpapier parallel met bewegingsrichting van de onderarm (van linksonder naar rechtsboven voor rechtshandigen). Eventueel ondersteuning van het armtransport d.m.v. armgeleidingswagen . Met andere woorden: het optimale schrijfvlak is niet een rechthoek voor de gebruiker, maar is verdraaid naar links of naar rechts.
4. Hoofd-oog-hand coördinatie goede verlichting van het sChrijfblad, centraal gelegen schrijfveld. Bij het ontwerpen van apparatuur voor gehandicapten b.v ondersteuning hoofd of romp, moet rekening gehouden worden met de verschillende oog- hoofd- en rompvelden. De bewegingsvrijheid van het individu moet zodanig zijn dat het werkveld bekeken kan worden. Dit heeft tot gevolg dat of de bewegingsvrijheid vergroot moet worden of, indien dit niet mogelijk is binnen de beperking van de motoriek, het werkveld verkleind moet worden of gebruik gemaakt moet worden van een bewegend werkveld. 5. Ondersteuningsmotoriek
goede zitplaats, ondersteuning van de romp, eventueel nek en hoofd; vrijheid voor natuurlijke houdingsreflexen; eventueel gedeeltelijke lighouding ter stabilisering van hoofd en romp. Construkties die minder gevoelig zijn voor zwaartepunt verstorende bewegingen zouden vooral bij gehandicapte kinderen gebruikt kunnen worden.
15
Enkele opmerkingen ten aanzien van een hellend schrijfvlak. De biofysische relaties tussen bewegingen in het plakke vlak (wat schrijven per defenitie is) en de correcties die daarvoor nodig zijn van het lichaam worden bij een hellend vlak veel ingewikkelder. Zeker is dit zo bij een sterk hellend vlak. De korrektie ten opzichte van de zwaartekracht is, vooral bij het einde van een regel, erg groot door verandering van het koppel van de arm. Het is op z'n minst ter discussie te stellen of een hellend vlak zo optimaal is, al spelen bij visueel gehandicapten natuurlijk andere aspecten ook mee, die echter opgelost zouden kunnen worden door goede belichting, goede keuze van de reflekties van de tafel en goede keuze van het schrijfmateriaal zodanig dat ook al wordt onder een minder schuine hoek gekeken, voldoende informatie wordt opgenomen. Over het algemeen is het zo dat het visuele zintuig meer compensatiemogelijkheden heeft dat het motorische zintuig. Toekomstige ontwikkelingen: verbetering van het schrijfsignaal na invoering in de computer; vervanging van de transportbeweging door toevoeging van deze component door computer; schrijfonderwijs en oefeningen voor spiercontrole middels compute.rprogramma' s.
Literatuur Ellis, A.W. Spelling and wr1t1ng (and reading and speaking). In: A.W. Ellis (ed.), Normality and pathology in cognitive functions. London, Academic Press, 1982. Margolin, D.l. The neuropsychology of wr1t1ng and spelling: Semantic, phonological, motor and perceptual processes. The quartely Journalof Experimental Psychology, 36a (1984), blz. 453-489. Van Galen, G.P. e.a. Stoornissen in de schrijfmotoriek . Nederlands tijdschrift voor de psychologie, 1986. Van Galen, G.P. e.a. Handschrift en schrijfhand: De psychomotoriek van het schrijven. In: A.J.W.M. Thomassen, G.P. van Galen & L.W. De Klerk (red.), Studies over de schrijfmotoriek: Theorie en toepassingen in het onderwijs. Lisse, Swets & Zeitlinger, 1986. 16
ERGONOMIE EN HOUDING ir. J.F.M. Molenbroek
Inleiding Het vakgebied Vergelijkend Waren Onderzoek (VWO) heeft zich al enkele tientallen jaren bezig gehouden met het opstellen van richtlijnen voor gebruikers/aanschaffers. Publikaties hiervan vindt men vooral in bladen als de Consumentengids en Koopkracht. Nu blijkt dat voor de groep gehandicapte gebruikers publikaties uit het VWO niet altijd even bruikbaar zijn omdat hun fysieke eigenschappen gekombineerd met hun funktiebeperkingen niet steeds gebaat zijn met informatie over welke typen produkt en tot de top 3 of top 5 behoren voor niet gehandicapte mensen. Daarom is er sinds enkele jaren ook sprake van een onderzoeksmethode, die wel speciaal op gehandicapte gebruikers gericht is en kwaliteit en bruikbaarheids onderzoek wordt genoemd. Hierbij ligt de nadruk op het vinden van voor- en nadelen of wel pro- en contra-indicatie per produkt type gericht op gebruikers met bepaalde funktiebeperkingen. Publikaties hierover vindt men in brochures van de SWOG en soms ook in bladen als de Consumentengids en het blad R. In het kader van deze studiedag wil ik me nu beperken tot bepaalde produktsoorten en tot bepaalde ergonomische aspekten. Ondersteuningsmiddelen en houding Ergonomisch gezien ligt het voor de hand om produkt en in te delen naar soorten, waarbij de funktie van de gebruiker ongeveer dezelfde is. Zo kan men spreken van:
17
*
ondersteuningsmiddelen, zoals stoelen, bedden en tafels etc. * kleine verblijfsruimten, zoals autocabines, toiletten, passagiersruimten in een bus. * bedieningsmiddelen, zoals deurkrukken, toetsen van een schrijfmachine. Enkele aspecten die in de ergonomie vaak onderzocht worden zijn lichamelijke maten, krachten, houdingen, bewegingen en bedieningspatronen. Deze aspecten hebben de eigenaardigheid dat ze veelal te omschrijven zijn in de vorm van een gemiddelde met een bijbehorende ·spreiding oftewel een beperkte variatie rondom dat gemiddelde hebben. Een ergonomisch onderzoek naar houding van het menselijk lichaam heeft gezien het voorgaande de bedoeling om te analyseren hoe groot de variatie van de houding is bij het dagelijks funktioneren mede als gevolg van de randvoorwaarden die door het ondersteuning!imiddel worden opgelegd. U kunt zich waarschijnlijk wel voorstellen dat indien er geen ondersteuning is in de onderrug, gebruikers eerder met een ronde rug gaan zitting dan in het geval er een goed ingestelde lumbaalsteun aanwezig is. Omdat we uit de geneeskunde weten dat een ronde C-vormige rug nare gevolgen kan hebben voor een gebruiker, zoals hernia, moeten we dat trachten te voorkomen. Nu zou het al te simpel zijn om te veronderstellen dat alleen met goed ingestelde lumbaalsteun, de rug automatisch ook goed zit. De ervaring leert dat C-vormige ruggen ook worden veroorzaakt door te lage tafels, te hoge stoelen, door te weinig verlichting, door een te ver achterover gekantelde stoelzitting, door een te slechte bril of door een taak die minutieuze handelingen vereist, terwijl het werkblad te laag is. Deze lijst is niet kompleet, maar geeft hoogstens aan dat er vele faktoren een rol spelen bij het tot stand komen van een lichaamhouding. De genoemde C-vormige houding is één uiterste waarvan voorkomen zou moeten worden dat deze langdurig ingenomen wordt. Maar er zijn natuurlijk meer ongewenste houdingen aan te geven van de wervelkolom; eigenlijk een opgestapelde kolom botsegmenten voorzien van tussenlagen, de tussenwervelschijven. Ruimtelijk gezien is alleen de rechtop-stapeling met een kleine spreiding naar alle kanten tot een goede houding te rekenen bij staan zitten of liggen. En alle uitersten in de zin van een holle rug, een bolle rug, scheef naar links of rechts dienen eigenlijk gekorrigeerd te worden of dienen in ieder geval niet uitgelokt te worden door het ondersteuningsmiddel. 18
Bij de beoordeling van het ondersteuningsmiddel speelt behalve het besef over een verkeerde houding ook een rol hoe lang die houding ingenomen wordt. Want een van de belangrijkste elementen van een ondersteuningsmiddel is wel dat deze motiliteit of wel het zich kunnen verplaatsen, toelaat. Enkele methoden ter bepaling van een comfortabele houding 1 2 3 4
-
Multimoment opnamen Lichaamskaarten Fitting trials testen van prototype met een typologische steekproef
ad.l Multimomentopnamen Hierbij wordt met een foto of een filmcamera elke paar minuten een opname gemaakt, waarbij zoveel mogelijk getracht wordt alle standen van het meubilair en alle taken van de gebruiker te doorlopen. Bij zo'n onderzoek van onze vakgroep (Smeets en Molenbroek, 1982) in 1979-1980 is nagegaan of de schuine stand van het werkblad een positief effekt kon hebben op de lichaamshouding van schoolkinderen. Gedurende drie weken werden fotografische opnamen gemaakt van zes ll-jarige kinderen (3 jongens en 3 meisjes), die qua lichaamslengte goed overeenkwamen met de PIO-, P50- en P90waarden van de ll-jarigen volgens de Nederlandse Groeidiagrammen. Totaal werden zo'n 2300 zithoudingen vastgelegd bij 5 verschillende bladhellingen tussen 0 en 30 graden. Een van de resultaten was dat de correlatie tussen de bladhoek en de rughoek erg laag was (r=0,2) omdat de kinderen voortdurend bewogen. De bladhelling, heeft dus vrijwel geen effekt op de stand van de rug. Hieruit mag niet de konklusie getrokken worden dat verstelbaar schoolmeubilair geen zin zou hebben, want dat heeft het volgens ons wel, mits er een goede terugkoppeling plaatsvindt naàr de gebruiker over de ingestelde stand. Bovendien dient deze stand eenvoudig en zonder veel moeite te wijzigen te zijn. ad.2 Lichaamskaarten. Een mogelijkheid om redelijk eenvoudig te onderzoeken of bepaalde ontwerpverbeteringen effekt hebben gehad of om te onderzoeken welk produkt het meest comfort geeft is de lichaamskaart volgens Corlett en Bishop te gebruiken (Corlett en Bishop, 1976). 19
Hierbij wordt de achterkant van het menselijk lichaam verdeeld in 12 zones, waarover men periodiek bijvoorbeeld elke 45 minuten gevraagd wordt welke zones de meest pijnlijke zijn volgens een zeven- punts schaal van buitengewoon comfortabel tot buitengewoon oncomfortabel. ad.3 Fitting-trials. Deze methode is speciaal bedoeld voor ontwerpers van lichaamsondersteuningsmiddelen met relatief veel verstelmogelijkheden, zoals een autostoel of een beeldschermmeubel te evalueren en om een optimale stand te vinden. Zonder in detail in te gaan op de methode, komt het er op neer dat elke dimensie onafhankelijk van de andere gevarieerd wordt. Telkens vraagt men aan de gebruiker wanneer het acceptabel of beter is ( Jones, 1969) terwijl men het versteltrajekt heen en terug doorloopt met kleine stappen. ad.4 Testen van prototype met een typologische steekproef. In het volgende voorbeeld gaat het om onderling vergelijken van het comfortgevoel van enkele typen busstoelen voor passagiers. Tijdens zijn afstudeeropdracht heeft Vorderegger (1984) van deze methode gebruikt gemaakt. Het onderzoek werd gesplitst in een statisch en een dynamische proef. Bij de statische proef werden 70 proefpersonen geselekteerd op diverse kritische antropometrische kriteria,zoals onderbeenlengte, heupbreedte en leeftijd, zodanig dat de typologische steekproef gevuld was met extreme waarden op deze antropometrische kriteria. Na 5 en na 25 minuten zitten in een stilstaande bus op bestaande busstoelen werd een vragenlijst ingevuld over comfort. Op basis hiervan werd een prototype gebouwd, welke aan een dynamisch onderzoek werd onderworpen. Bij dit dynamisch onderzoek werd vervolgens een stadsrit en een streekbusrit gesimuleerd en werd wederom aan een andere typologische steekproef (nu ruim 200 en representatief voor het reizigerspubliek) een vragenlijst voorgelegd na 5 minuten en na 25 minuten. Met de resultaten hiervan is het voorlopig ontwerp bijgesteld en werden er een aantal regressie vergelijkingen opgesteld voor het begrip comfort na 5 en na 25 minuten. Voor de korte zit bleek de zitting kritisch te zijn en voor de lange rit de rugleuning.
20
ADAPS "Antropometrie Design Assesment Program System" Dit is een computerprogrammapakket dat bedoeld is voor visualisatie van een ontwerp in drie dimensies. Hierbij kan men het ontwerp of een bestaand produkt zoals een schoolmeubel beoordelen qua afmeting en vorm in relatie tot de menselijke maat en houding, want niet alleen wordt het schoolmeubel afgebeeld maar ook een manikin van een kind . Het mensmodel van het kind kan men in de gewenste houding zetten en naar believen variëren. Ook het gezichtsveld van de manikin kan afgebeeld worden. In enkele minuten kan zodoende een afbeelding van een kind van 4 jaar van 100 cm of een kind van 12 jaar met een lengte van 150 cm afgebeeld worden in de gewenste houding achter het school tafelt je. Het programma is destijds ontwikkeld door Post (Post, 1979) en wordt nu verder ontwikkeld door Hoekstra (Hoekstra, 1985).
-
fÇJl
;
"A/
(J'
"
I IJ:'
:e:-
,.,.
"
~
+
Figuur 4. ADAPS weergave van een 4-jarig kind aan een tafeltje met een schuin werkblad. Let op de afstand tussen voetjes en de vloer. Bron: Hoekstra, 1986. 21
Conclusie: Er zijn in de literatuur diverse onderzoeken gedaan naar de relatie tussen stand van het meubilair of een ondersteuningsmiddel en de daarmee samenhangende houding van het spierskeletsysteem. Het blijkt dat er niet één goede houding is maar dat er sprake is van een soort gemiddelde rechtophouding met een kleine spreiding naar alle zijden, die zo speciale eisen stelt aan de ondersteuningsvlakken. Bovendien hangt de uiteindelijk ingenomen houding ook nog af van andere omgevingsfaktoren en ook van nog nauwelijks onderzochte subjectieve faktoren. Over de bruikbaarheid voor gehandicapte gebruikers. Het belangrijkste verschil met de voorgaande onderzoeKen i s m.i. dat men alleen binnen een funktiebeperking bijvoorbeeld voor slechtzienden meer algemene geldigheid van een gevonden resultaat bij een kleine steekproef mag verwachten.
Figuur 5. ADAPS weergave van het zichtveld van de juffrouw uit figuur 4. Bron: Hoekstra, 1986. 22
Bij slechtziende kinderen constateren we dat de werkbladen bijna vertikaal ingesteld moeten kunnen worden en dat heeft consequenties voor de ondersteuning van hun ellebogen en voor het kunnen vastleggen van de spullen. Zo zullen er wellicht ook bij andere funktiebeperkingen duidelijke en minder duidelijke eisen aan het meubilair en de accessoires gesteld moeten kunnen worden. Het vastleggen van series houdingen van gehandicapte kinderen op video bij diverse taken en het bespreken daarvan voor- en achteraf met hun begeleiders om zo kritische punten te ontdekken lijkt m.i. zeker verstandig.
Literatuur Smeets, J.W. en J.F.M. Molenbroek Verstelbaar schoolmeubilair: het effect van de bladhelling op de lichaamshouding. Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde 60 (1982) 1, blz. 10-15. Corlett, E.,N. and R.P. Bishop A technigue for assessing postual discomfort. Ergonomics 11 (1976) 2, blz. 175-182. Vorderegger, J.A. Busstoel , '86. Afstudeerverslag, Faculteit van het Industrieel Ontwerpen. Technische Universiteit Delft, 1984. Post, F. v.d. Werkplek ontwerpen met antropometrische en biomechanische computermodellen. Afstudeerverslag, Faculteit van het Industrieel Ontwerpen. Technische Universiteit Delft, 1979. Hoekstra, P.H. Herkomst van de gegevens van het antropometrisch model. Technische Universiteit Delft, 1985.
23
24
ONDERZOEK SCHOOLMEUBILAIR VOOR GEHANDICAPTEN Ir. G. van Wijnen
Inleiding In opdracht van de Stichting Warenonderzoek Gehandicapten (SWOG) is de Faculteit van het Industrieel Ontwerpen van de TU te Delft een onderzoek gestart naar de kwaliteit en bruikbaarheid van schoolmeubilair voor gehandicapte kinderen. Alvorens in te gaan op de onderzoeksopzet, zal in een schema getoond worden, wie zoal bij het gebruik, aanschaf en onderhoud van dergelijk schoolmeubilair betrokken zijn en in welke relatie zij staan ten opzichte van elkaar. Met behulp van dit schema kan aangegeven worden, welke aandachtsgeoieden in het onderzoek onderscheiden kunnen worden.
omgeving
fabrikant
docent
technici
bestuur/hoofd Figuur 6 De samenhang tussen gebruik, aanschaf en onderhoud van meubilair.
2S
In het gebruik staan de interaktie van het kind met het meubilair en de lesgevende en ondersteunende aktiviteiten van docenten centraal. Bij een nadere analyse van het gebruik is het belangrijk te onderzoeken in welke omgeving (fysischchemisch en sociaal-organisatorisch) het meubilair gebruikt wordt en welke aktiviteiten uitgevoerd worden door technici, onderhoudsmedewerkers en ergotherapeuten binnen dit geheel. Een belangrijk aandachtspunt in het onderzoek is de relatie tussen de aanschaffers van het meubilair (schoolleiding) en de fabrikant. De resultaten uit het onderzoek zullen uiteindelijk vertaald worden naar richtlijnen voor het meubilair, welke zowel door de schoolleiding als door de fabrikant gebruikt kunnen worden. Voor de schoolleiding betreft het dan een hulpmiddel bij aanschaf, terwijl de fabrikant de richtlijnen kan hanteren voor het optimaliseren van het desbetreffende produktenpakket. Onderzoeksopzet In het project is gekozen voor een gefaseerde opbouw. Globaal komt dit neer op: - vooronderzoek; - toegepast onderzoek. Het vooronderzoek draagt een oriënterend karakter en heeft als doel het realiseren van een doordacht onderzoeksplan, wel ke in het toegepast onderzoek ten uitvoer gebracht kan worden. Het vooronderzoek is grotendeels afgesloten en het concept onderzoeksplan is gerealiseerd. Het toegepast onderzoek zal binnenkort van start gaan. In deze presentatie zullen verschillende aktiviteiten uit het vooronderzoek aan bod komen. De resultaten zullen in het kort besproken worden. Vooronderzoek - Orientatie: In de reeds aangehaalde systeembenadering (zie schema 1) is het gebruik van het meubilair reeds aangegeven. Voor het onderzoek houdt dit in, dat de volgende bronnen voor het oplossen van deelproblemen en/of voor het verkrijgen van specifieke informatie geraadpleegd kunnen worden: - kinderen; - docerend personeel; - ergotherapeuten; - technisch personeel; - schoonmakers; - aanschaffers; - distributeurs; - fabrikanten; - experts (veiligheid, geneeskunde, etcetera).
26
-Produktinventarisatie: Om een beeld te krijgen van het meubilair, dat op scholen voor gehandicapte kinderen gebruikt kan worden, is een produktinventarisatie uitgevoerd. - Produktklassifikatie: Een produktklassifikatie zou wenselijk z1Jn, omdat deze als basis zou kunnen dienen voor de selektie van het meubilair, dat in het toegepast onderzoek onderzocht dient te worden. Daar het meubilair veelal niet afgestemd is op een soort handicap en dientengevolge op verschillende schooltypen een toepassing zou kunnen vinden, bleek een onderverdeling in klassen niet mogelijk. Om in het onderzoek veel aspecten van het huidige arsenaal aan schoolmeubels aan bod te laten komen, zal in de nog uit te voeren selektie gestreefd worden naar een zo groot mogelijk variëteit in materiële oplossingen. - Norminventarisatie: In de norminventarisatie is gezocht naar: - normen voor schoolmeubilair voor regulier en normen voor speciaal onderwijs; - normen voor het uitvoeren van testprocedures in onderzoek. Voor het reguliere schoolmeubilair bestaan normen, waarin verschillende karakteristieken (o.m. afmetingen) duidelijk beschreven worden. Voor het meubilair voor speciaal onderwijs bestaan dergelijke normen helaas (nog) niet. Op het gebied van testprocedures zijn velerlei normen en richtlijnen gevonden. Deze zullen in de opzet en uitvoer van het toegepast onderzoek gebruikt worden. - Telefoonenquête: In het vooronderzoek is voor het verkrijgen van een eerste indruk van de praktijk op scholen een telefoonenquête uitgevoerd. Een vijf tiental scholen zijn naar willekeur geselekteerd en benaderd. In de meeste gevallen is met het schoolhoofd gesproken. De aanschaf van het meubilair verloopt in de meeste gevallen via het schoolhoofd, leerkrachten en, indien aanwezig, de ergotherapeut. Het verzoek voor aanschaf wordt vervolgens voorgelegd aan school inspektie of gemeente. Budgetbeheersing speelt een belangrijke rol. Belangrijke kriteria die voor de aanschaf onder meer genoemd werden in de enquête zijn: verstelbaarheid, afmetingen, vorm en kleur, aanpasbaarheid, comfort, zo universeel mogelijk, duurzaam. Onderdelen die weleens kapot gaan zijn: het kogelgewricht in scharnierende rugleuning, armleuningen door er op te zitten, roestende metalen afdekplaten, rubbers onderaan kruispoten, zijschotten. Dit overzicht van mankementen is
27
niet compleet, daar in het algemeen het schoolhoofd daar geen goed zicht op heeft. - Ongevallenanalyse: Stichting Consument en Veiligheid heeft een onderzoek uitgevoerd naar ongevallen met schoolmeubilair op de reguliere scholen . Deze resultaten leverden voor dit onderzoek weinig informatie. In de eerder genoemde telefoonenquête werden weinig ongevallen gemeld, waarbij het meubilair betrokken is geweest.
Toegepast onderzoek Algemeen Voor het uitvoeren van gebruiksonderzoek hanteert het Institute for Consumer Ergonomics te Loughborough (Engeland) de volgende driedeling: - expert appraisal (deskundige waardering); - performance test (technische test); - user-trial (gebruikstest) • In dit project vormt de user-trial een belangrijk onderdeel. Het betreft hier het onderzoeken van de interaktie van de gebruiker met een bepaald produkt in de werkelijke omgeving (klas) of in een gesimuleerde omgeving (laboratorium) . Om een uitspraak te kunnen doen over karakteristieken van het produkt, zoals sterkte, stijfheid, slijtvastheid en dergelijke , zullen in geconditioneerde proefopstellingen tevens technische testen uitgevoerd moeten worden. Onderzoeksprogramma De opzet hiervoor valt in twee delen uiteen: - onderzoek naar de algemene gegevens; - onderzoek naar de kwaliteit en bruikbaarheid. Onder het onderzoek naar algemene gegevens wordt verstaan: - het inventariseren en ordenen van gegevens over het meubilair, die vermeld staan in folders, handleiding, opschriften, etcetera; - het nameten en vergelijken van de aldus verkregen gegevens en het vastleggen van de nog niet verkregen kenmerken (materiaalgebruik , verstelmogelijkheden, kleurstellingen, etcetera).
28
In het onderzoek naar de kwaliteit en bruikbaarheid van het meubilair gaat de aandacht uit naar een viertal hoofdpunten. Deze zijn hieronder weergegeven, waarbij per punt opgesomd wordt welke aandachtsaspecten centraal staan en welke methoden/technieken in de uitvoer van het onderzoek gebruikt zullen gaan worden. - Veiligheid
stabiliteit; bedieningsveiligheid; gevaarlijke onderdelen. Methoden: kontrole-lijsten, technische testen, berekeningen.
- Gebruikskwaliteit primair
gebruiken op zich; bediening volwassenen; helpen van kinderen; gebruik hulpmiddelen. Methoden: video-observaties, deskundige-beoordeling, kontrole-lijsten, interview/enquête.
- Gebruikskwaliteit secundo
onderhoud; reparatie; transport/opslag. Methoden : observatie, visuele beoordeling, technische testen, kontrole-lijsten, interview/enquête.
- Technische kwaliteit
sterkte; stevigheid/stijfheid; duurzaamheid. Methoden: technische testen, berekeningen, interview/enquête.
29
30
NORMALISATIE EN DE FABRIKAGE VAN SPECIAAL SCHOOLMEUBILAIR J.A.H . M. Thuring
De titel zou de indruk kunnen wekken dat er een norm of normen zouden bestaan met betrekking tot de ontwikkeling en fabrikage van schoolmeubilair voor kinderen in het speciale onderwijs. Niets is minder waar, of . . . . toch? De fabrikant van schoolmeubilair ziet zich geconfronteerd met een scala van voorschriften en eisen, waaraan meubilair voor het reguliere onderwijs zou moeten voldoen . Voorbeelden h i ervan zijn: de bouwbesluiten van de overheid, wettelijke regelingen m.b.t. het maximale aantal leerlingen per klaslokaal, onderwijskundige ontwikkelingen (welke o.m. in wetten zijn vertaald, zoals de Wet op het Basisonderwijs), ergonomische opvattingen, medisch-technische voorwaarden (een goede lichaamshouding) en -niet te vergeten- de door de overheid vastgestelde budgetten. Op al deze "randvoorwaarden" moet hij trachten zo optimaal mogelijk in te spelen, teneinde funktioneel en verantwoord meubilair te kunnen aanbieden. In beginsel is dit geen eenvoudige opgave, gezien de beperkingen die hierdoor aan het ontwerpen van schoolmeubilair worden gesteld en de noodzaak tot een redelijke prijsstelling te geraken. De complexiteit van deze materie en de wens (gegeven fabrikage technische en economische criteria) tot een zekere typen-beperking te komen, is reeds een aantal jaren geleden aanleiding geweest onder de paraplu van het Nederlands Normalisatie Instituut (momenteel in Delft gevestigd) de normcommissie "Meubelen voor Scholen" opnieuw in het leven te roepen . Hierin namen deskundigen zitting, welke de reeds eerder door mij genoemde aspecten vertegenwoordigen . Het werk van deze commissie leidde tot de Nederlandse Norm NEN 3531, welke in 1970 werd gepubliceerd. NEN 3531 bevat eisen waaraan tafels en stoelen voor het onderwijs qua afmetingen en materiaalkeuze zouden moeten voldoen. Laatstelijk 31
in 1975 is deze norm herzien: aangepast aan de onderwijskundige ontwikkelingen, wetgeving en veranderde opvattingen in de ergonomie en gezonsheidszorg. Het onderwijs van vandaag wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan aktiviteiten en groepen van leerlingen, die heterogeen zijn qua leeftijd en lichaamsafmetingen. De leerling in het reguliere basisonderwijs wisselt vele malen per dag van plaats, afhankelijk van niveau, belangstelling en werktempo. In het reguliere voortgezet onderwijs wordt frequent van klaslokaal gewisseld. Iedere leerling dient te worden voorzien van een tafel en een stoel die past bij zijn/haar lichaamsafmetingen en bij de aktiviteiten waar hij/zij mee bezig is. Met name is de aandacht de laatste jaren in toenemende mate gericht op "een goede lichaamshouding". Goed gekozen meubilair, zo is de opvatting, bevordert een goede lichaamshouding. De norm NEN 3531 vormt een hulpmiddel voor de school bij het vaststellen van de wenselijke hoogtematen van de aan te schaffen tafels en stoelen. Metingen van de leerlingen is daartoe een eerste vereiste. De in 1975 uitgebrachte, gewijzigde versie van NEN 3531 is gebaseerd op internationaal overleg van deskundigen uit een aantal landen, binnen het kader van de I.S.O. (International Standardization Organization) en voorziet in 6 hoogtematen t.b.v. het reguliere basis- en voortgezet onderwijs. Voor het eerst is de mogelijkheid van tafels met een in hoogte en helling instelbaar tafelblad en stoelen met een in hoogte instelbare zitting opgenomen. Het voordeel van instelbaar meubilair is gelegen in de grotere flexibiliteit ervan: het is gemakkelijk in te stellen op variërende lichaamsafmetingen en aktiviteiten. Met name voor lezen en schrijven wordt een instelbaar tafelblad geadviseerd, waarbij het blad onder een hellingshoek van ca. 16 graden zou moeten worden gefixeerd. De eis van geëvenredigd meubilair, d.w.z. bij de leerlingen passende tafels en stoelen, normaal gesproken een hachelijke zaak bij wisselende groepen van verschillende samenstellingen, is met instelbaar meubilair eenvoudig te realiseren. Vanuit de orthopedie en de medische techniek wordt door sommigen zelfs een lans gebroken voor algehele invoering van instelbaar meubilair in het onderwijs, in verband met het negatieve effekt van een verkeerde lichaamshouding op de lichamelijke gezondheid (rugklachten, hoofdpijn, concentratiestoornis). Vlakke, gefixeerde tafelbladen zouden een verkeerde lichaamshouding in de hand werken. Ofschoon in de norm NEN 3531 niet specifiek aandacht wordt geschonken aan schoolmeubilair voor kinderen met lichamelijke
32
funktiestoornissen, mag de daarin opgenomen mogelijkheid van instelbaar meubilair ons inziens voor deze groep alleszins als een lichtpunt worden beschouwd. Instelbaar meubilair biedt de gelegenheid om -uitgaande van serie fabrikage- in te spelen op bijzondere situaties en eisen, waarbij volstaan kan worden met eenvoudige appendages en aanpassingen. Daardoor kunnen aanbodprijzen en budgettaire mogelijkheden van de afnemers dichter bij elkaar worden gebracht. Instelbaar meubilair maakt wenselijke houdingen mogelijk teneinde bij het opgroeiende kind -ook in geval van lichamelijke funktiestoornissen- de basis voor een gezonde lichaamshouding te leggen. Op een totaal van ca. 2,8 miljoen leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs telt Nederland ca. 45.000 kinderen met lichamelijke funktiestoornissen, hetgeen overeenkomt met ca. 1,5%. In aanmerking nemend, bovendien, dat het Rijk een afschrijvingstermijn van 15 tot 20 jaar hanteert voor schoolmeubilair, moge het duidelijk zijn dat dit aantal geen voldoende basis verschaft voor grootschalige produktie van speciaal schoolmeubilair. Het is ons inziens dan ook onontkoombaar, dat bij de fabrikage van schoolmeubilair, de vervaardiging van speciale tafels en stoelen een afgeleide vormt van de seriematige fabrikage voor het reguliere onderwijs. Wellicht moet men het ook als een wenselijke situatie zien dat lichamelijk gehandicapte kinderen in principe hetzelfde (instelbare) meubilair gebruiken als kinderen in het reguliere onderwijs, teneinde stigmatisering tegen te gaan. De ervaring van ons bedrijf, als fabrikant van schoolmeubilair, met betrekking tot het vervaardigen van aangepast schoolmeubilair, heeft tot dusver beperkt tot incidentele, specifieke aanvragen vanuit het speciale onderwijs, waarbij onze instelbare tafel Ergonaut 2000 werd voorzien van appendages (zoals opstaande randen) en/of een afwijkend tafelblad met een uitsparing voor het aanschuiven van een rolstoel. Twee klempunaises en een geperste richel voorkomen het afglijden van schriften en boekjes, indien het tafelblad in een schuine stand wordt geplaatst. Als specialisten op het gebied van instelbaar schoolmeubilair menen wij dat instelbare tafels en stoelen een noodzakelijk voorwaarde vormen om "goed zitten", zowel in het speciale als het reguliere onderwijs mogelijk te maken. De aparte vermelding van instelbare tafels en stoelen in het Nederlandse Norm NEN 3531 en de erbij behorende handleiding NPR 3831 "goed zitten op school" wijst erop dat deze opvatting op een breder draagvlak kan rekenen. De norm 3531 en de handleiding zijn beiden verkrijgbaar bij het Nederlands Normalisatie Instituut te Delft. 33
Teneinde beter op de behoeften van het speciale onderwijs te kunnen inspelen en wellicht kleinserie-fabrikage te kunnen overwegen, zouden de fabrikanten van schoolmeubilair gaarne kennis nemen van de normen waaraan schoolmeubilair voor lichamelijk gehandicapten zou moeten voldoen, gegenereerd naar de verschillende groepen van voorkomende handicaps. Voorts stellen zij gaarne hun kennis en ervaring ter beschikking, voor zover deze dienst i g ~ouden kunnen zijn bij het opstellen van deze normen.
34
WERKGROEPEN
Inleiding De middag van de studiedag hebben vier werkgroepen gediscussieerd over meubilair voor gehandicapte kinderen aan de hand van een aantal stellingen, waarin de volgende aspecten besproken zijn: - Kind, funktie stoornis en maatvoering; Normering van meubilair en individuele aanpassingen; - Schoolmeubilair en de te stellen eisen; - Vormgeving en veiligheid. De informatie die uit de discussies voortgekomen is, zal de TU Delft, faculteit van het Industrieel Ontwerpen, vakgroep produktergonomie gebruiken voor het vervolg van het onderzoek. Met nadruk wordt erop gewezen dat de informatie niet gewogen is, met andere woorden álle informatie die relevant is, wordt hieronder genoemd. Deze informatie beoogt niet een compleet beeld te geven van de problematiek rondom dit onderzoek. Het is slechts een weergave van wat er in de discussiegroepen ter sprake is geweest. De informatie is onderverdeeld in 3 groepen: gegevens, eisen en wensen en aanbevelingen voor onderzoek. Gegevens zijn alle genoemde "weetjes", welke niet tot een eis of wens leiden. Dit in tegenstelling tot het volgende punt: de eisen of wensen. Aanbevelingen voor onderzoek zijn aspecten waar, zover bekend, geen onderzoek naar verricht is, maar waar wel behoefte aan is.
35
1.
Gegevens
1.1
Gebruiker
1.1.1
Comfortbeleving komt voort uit funktionele eisen (uitgedrukt in maten, krachten e.d.). en wordt bepaald door emotionele en associatieve beleving (waardering door de gebruiker).
1.1.2
Kinderen kunnen iets een hoog comfort toemeten terwijl het funktioneel uitermate slecht kan zijn (ter vergelijking: lawaai in de disco). De voorkeur van het kind moet daarom gewogen worden bij de aanschaf van meubila~r .
1.1.3
Elk meubilair dat afwijkt van het normale vestigt de aandacht op het gehandicapt zijn. Om deze reden willen kinderen vaak gewoon meubilair hebben al is dit funktioneel misschien voor hun ongemakkelijker.
1.1.4
De 12 tot 17 jarigen zijn een moeilijke groep. Het is moeilijk te beoordelen wat hun eigen mening is ten aanzien van het meubilair.
1.1.5
De kinderen ontwikkelen zich zowel qua grootte als qua handicap (ten gunste, anders, of ten ongunste) over het algemeen snel. De meest voorkomende verandering is die van individuele aanpa.s singen naar algemene.
1.1.6
Het eruithalen/inzetten van kinderen in hun meubel is vaak lastig voor het onderwijs, maar nodig voor de therapie.
1.1.7
Een motorisch gehandicapt kind is veel minder mobiel en zit daarom voor een groot deel in het meubel. Gewone kinderen lopen meer, zijn bewegelijker.
1.1.8
Op mytylscholen moeten kinderen geholpen worden wanneer ze in en tussen de lessen naar therapiën gaan. Bij slechthorenden b.v. gaan de kinderen zelf.
1.1.9
Een kenmerk van deze tijd is dat de vormgeving belangrijker gevonden wordt. Zo ook voor de gehandicapte met zijn meubilair.
36
1.2
Aanschaf
1.2.1
Aanschaf wordt in principe niet per kind gedaan, maar gekozen uit alle verkrijgbare meubels degene die de meeste mogelijkheden heeft voor de kinderen. De sterke individu-gerichtheid komt later.
1.2.2
Bij de aanschaf van meubilair wordt in eerste instantie gekeken naar de funktionele aspecten. Wanneer meerdere meubelen dezelfde funkties hebben dán wordt op de vormgeving gelet.
1.2.3
Op Vrije en Montessori scholen wordt de vormgeving van de omgeving belangrijker gevonden dan op gewone scholen .
1.2.4
Scholen willen zoveel mogelijk eenheid, qua vormgeving, in het meubilair.
1.2.5
Voor de zwaarder gehandicapte kinderen is de keuze van een meubel niet voorspelbaar uit een catalogus. Er wordt geëxperimenteerd en uitgeprobeerd totdat het kind het best kan funktioneren.
1.2.6
De stoelen voor zwaarder lichamelijk gehandicapte kinderen moeten vaak individueel extra aangepast worden.
1.2.7
De specifieke eisen van sommige kinderen (bijv zwaar gehandicapten) zorgen ervoor dat het moeilijk is zitmaterieel te vinden dat universeel (voor meerdere gebruikers) bruikbaar is.
1 . 2.8
Over z'n algemeen is het voor zwaargehandicapten gemakkelijker iets gedaan te krijgen (bijv. financiering speciale aanpassingen) bij instanties of overheid.
1.2.9
Het vloeroppervlak voor speciaal onderwijs wijkt per kind af van dat van de gewone school. Op een speciale school is er in een theorielokaal ca. 4 m2 per kind tegen 1,8 m2 op een gewone school. Andere vormen van speciaal onderwijs hebben soms nog meer m2 per kind.
1.2.10 Het type leerling verandert zeer snel. De populatie verandert, maar ook regionaal zijn per schooltype grote verschillen door de urbanisatiegraad en aanwezige voorzieningen. 1.2.11 Aankoop kan worden gerealiseerd als het rijk instemt. Soms springt bij negatief advies de gemeente bij. 37
1 . 2.12 Het ministerie probeert individuele vragen zo te behandelen, dat de geldstromen beheersbaar blijven. 1 . 2 . 13 Veel scholen kunnen met hun standaardbudget niet de aanschaf van veel speciaal meubilair realiseren, daarom wordt in de praktijk gezocht naar fondsen. 1.2.14 Aanwezigen verbonden aan scholen zeggen een beperkt budget te hebben voor de aanschaf van speciaal meubilair, terwijl aanwezigen verbonden aan het Ministerie van 0 & W zeggen dat er op het moment geen genormeerde maximale besteding is. 1.2.15 In het reguliere onderwijs krijgt het gehandicapte kind via de AAW individuele aanpassingen (althans hier wil de regering naartoe). 1.2.16 Wanneer één tafel bruikbaar is voor alle klassen, dan kan deze in veel groter serie's gemaakt worden en daarmee wordt de kostprijs lager. 1.2.17 Een aantal van de speciale aanpassingen voor gehandicapten zou ook zinvol zijn voor het reguliere onderwijs (toepasbaar via modulaire opbouw). 1 . 2.18 De markt voor meubilair voor speciale scholen is in Nederland te klein en er zijn teveel fabrikanten om daar met grotere series op in spelen. Deze kleine seriegrootte heeft tot gevolg dat de fabrikant zelf niet gauw geneigd is om research naar dit meubilair te doen. 1.2.19 Geïmporteerd meubilair is over het algemeen niet speciaal aangepast aan het Nederlandse kind. 1.3
Meubilair
1.3.1
Het multifunktionele karakter van de produkt en heeft vaak tot gevolg dat het meubel er slecht uitziet en dat het stigmatiserend werkt.
38
2
Eisen/wensen
2.1
Aanschaf
2.1.1
Hoe moeilijk het ook is: de voorkeur van het kind moet bij aanschaf betrokken zijn (zie 1.1 . 2) .
2 . 1.2
De normen ten aanzien van de aanschaf van (niet verstelbaar) meubilair door de overheid moeten zodanig opgesteld worden dat een school meer meubels aan kan schaffen dan er kinderen zijn om de variaties in grootte van de kinderen, die elk jaar weer anders ligt, op te kunnen vangen.
2.1.3
Voor het opzetten van een goed financieel normeringssysteem door de overheid hebben deze programma's van eisen nodig van speciale scholen over (o.a.) het gewenste schoolmeubilair en de prijzen daarvan.
2.1.4
Er moet een mogelijkheid Z1Jn voor experimenteren met verschillende meubels vóór de definitieve aanschaf (zie 1.2.5).
2.2
Meubilair
2.2.1
Er moeten hogere eisen aan de vormgeving van het meubilair gesteld worden. Het meubilair moet het kind meer aanspreken en afgestemd zijn op de werkomgeving.
2.2.2
De vormgeving van het meubilair moet er op inspelen het stigmatiserende effect tegen tegaan. Een mogelijkheid is zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij het uiterlijk van het reguliere meubilair.
2.2.3
Het meubel moet optimaal aangepast zijn aan het kind zodanig dat het kind kan doen wat er van hem verwacht wordt. Een goede uitgangspositie is voor veel gehandicapte kinderen namelijk bepalend voor wat ze verder kunnen (met name houdingen en handen).
2 . 2 .4
Het meubel moet aangepast kunnen worden aan de groei van het kind.
2.2.5
Hulpstukken moeten overgezet kunnen worden op grotere meubels.
39
2.2.6
Het meubel gaat veel langer mee (15 jaar?) dan het kind het gebruikt. Het moet daarom universeel inzetbaar zijn voor meerdere kinderen.
2.2.7
Standaardisatie is vereist dat wil zeggen: 1. gestandaardiseerd, instelbaar meubel met standaard bevestigingen of koppelstukken; 2. enige seriematig vervaardigde hulpstukken (gestandaardiseerd); 3. individuele aanpassingen, niet gestandaardiseerd.
2.2.8
Op het meubel moeten gestandaardiseerde plaatsen zijn voor de plaatsing van apparatuur zoals bij doven en slechthorende gebruikt worden. Kabelgoot jes zijn gewenst.
2.2.9
De kostprijs van het meubilair moet veel lager.
2.2.10 Het oppervlak van de tafelbladen van de meubels moet over het algemeen groter zijn dan die voor het reguliere onderwijs.
3
Aanbevelingen voor onderzoek
3.1
Er moet onderzoek gedaan worden naar verschillen tussen kinderen mét en kinderen zonder handicaps in hun emotionele, esthetische, psychologische en associatieve beleving van hun omgeving. Verwacht wordt dat gehandicapte kinderen grotere eisen stellen aan vormgeving van hun omgeving en dus ook hun meubilair.
3.2
Er moet meer systematisch onderzoek gedaan worden naar de te stellen eisen aan het meubilair ten behoeve van visueel of algemeen sensorisch gehandicapten .
3.3
Ergonomische gegevens over lichamelijk gehandicapte kinderen zijn niet aanwezig. Onderzoek is gewenst ter ondersteuning van de juiste maatvoering van het meubilair.
3.4
Onderzoek naar de relatie tussen meubilair, taak en antropometrie is gewenst.
3.5
Het aantal en type hulpmiddelen en daarmee samenhangend de verschillende soorten gestoorde lichaamsfunkties, zou gekwantificeerd moeten worden. Verwacht wordt dat er aan extra hulpstukken, afhankelijk van de verstelmogelijkheid, enige tientallen variaties veel
40
zullen voorkomen, naast zeer individuele. Wanneer dit bekend is moet een standaard (instelbare) tafel en stoel worden ontworpen met daarnaast een aantal gestandaardiseerde hulpstukken. Het standaard meubel voor de reguliere school is daar niet geschikt voor. De verwachting is dat 95% is geholpen met het standaard instelbare meubilair en een aantal hulpstukken. 3.6
Strukturering en richtlijnen voor aanschaf van meubilair zou scholen helpen bij de keuze van het meubilair.
41
42
AANWEZIGEN
P. Aarts, ergotherapie St. Maartenskliniek, Nijmegen M. van Anholt, AnnoRehab Ergotools, Heerhugowaard H.J. de Berg, Inst. v. Epil. Bestrijding, Heemstede M. Berger, ergotherapie Werkenrode, Groesbeek G. Bolhuis, Min. van Onderwijs en Wetenschappen, Zoetermeer B. Borysowiez, SPPD, Amsterdam J.J.C. Bouquet-Brandt, .Centrum Medische Techniek TU, Delft J.A. Coesse, Afdeling Onderwijs Gemeente, Amsterdam W. van Dijk, Industrieel Ontwerpen TU, Delft H. Doedel, Presikhaaf, Arnhem B.A. van Dongen, SWOG, Rijswijk K. van Dort, Adriaanstichting, Rotterdam P. van Eijsden, Bartimeus, Zeist G. van Galen, K.U., Nijmegen W. Gaspar, NNI, Delft N. Greter, Min. van Onderwijs en Wetenschappen, Zoetermeer W. Groen, Industrieel Ontwerpen TU, Delft Harkema, ergotherapie De Trappenberg, Huizen G. Heninga, ergotherapie Ned. Zeehospitium, Den Haag J. Hertog, Haagse Mytylschool, Rijswijk A. Hoenderdos, Ontwerpburo HD, Delft J. Hornman, Mariëllaschool, St. Michelsgestel J. Houtkamp, Industrieel Ontwerpen TU, Delft T. Huisman, SWOG, Odijk H. Janssen, Huka, Oldenzaal J. de Jong, school Markendale, Breda D. Jongen, school Eikenheuvel, Vught H. Kanis, Industrieel Ontwerpen TU, Delft G.F. Kinds, Bartilomeüshage, Doorn Klinkenberg, Mytylschool de Trappenberg, Huizen L. Kokkeler, SWOG, Wolfheze W.A. Kokkeler-Kwak, SWOG, Utrecht Y. Kooistra, Marko BV, Veendam P. Kragtwijk, Produktcentrum TNO, Delft J. Laval, Informatiecentrum voor Scholenbouw, Rotterdam Langver-van der Berg P.S. van Loenen, Afdeling Onderwijs Gemeente, Amsterdam A. van Loon, Mariëllaschool, St. Michelsgestel T.Lukkien, Min. van Onderwijs en Wetenschappen, Zoetermeer R. Meulenbroek, K.U., Nijmegen A.H. Marinissen, Industrieel Ontwerpen TU, Delft J. Molenbroek, Industrieel Ontwerpen TU, Delft C. Moes, Industrieel Ontwerpen TU, Delft
43
P. Nootenboom, R.I.B., Zwolle C.M. van Ooy, Industrieel Ontwerpen TU, Delft J. Rothuizen, Eromes, wijchen J.W. Smeets, Centrum Medische Techniek TU, Delft A. Snugerman, De Bosschool, Doorn G. Swarte, SWOG, Utrecht W. Terpstra, SPPD, Amsterdam A. de Theye, GMD, Amsterdam J. Thuring, Galvanitas, Oosterhout R. Versteeg, Haagse Mytylschool, Rijswijk A. Visser, school Rafael, St. Michelsgestel v.d. Wens, Presikhaaf, Arnhem G. van Wijnen, Industrieel Ontwerpen TU, Delft
44
SAMENVATTING
De bruikbaarheid voor schoolmeubilair voor gehandicapte kinderen is nog lang niet duidelijk. Dit mag een van de konklusies zijn van deze studiedag. De werkgroepdiscussies in de middag hebben aan de hand van een aantal stellingen duidelijk gemaakt dat de richtlijnen en kriteria voor aanschaf van het meubilair zeer moeilijk op te stellen zijn. De wensen verschillen per schooltype, per school en zelfs per kind. Zo moet het meubilair zeer universeel bruikbaar zijn, maar ook goed aanpasbaar aan het individuele kind. Tijdens de ochtend van deze dag zijn vier sprekers aan het woord geweest, welke vanuit verschillende disciplines het meubilair belicht hebben: een psycholoog, een ergonoom, een onderzoeker en een fabrikant. zij bouwden het kader op voor de werkgroepen in de middag . Het komende gebruiksonderzoek en de testen in het laboratorium van de vakgroep Produktergonomie kunnen voor het bovenstaande waarschijnlijk nuttige resultaten opleveren. Deze zullen rond juni 1987 in een brochure van de SWOG als richtlijnen voor aanschaffers en ontwerpers verwerkt zijn.
45
I
Richtlijnen en kriteria voor aanschaf van het I schoolmeubilair voor het gehandicapte kind zijn zeer moeilijk op te stellen. De wensen verschillen per I schooltype, per school en zelfs per kind. Het meubilair I I moet zeer universeel bruikbaar zijn, maar ook goed aanpasbaar aan het individuele kind. Tijdens de ochtend van de studiedag zijn vier sprekers ' aan het woord geweest, welke vanuit verschillende . disciplines het meubilair belicht hebben: een psycholoog, een ergonoom, een onderzoeker en een fabrikant . I
.I