De Beer honderd jaar
de Beer
In 1912 opende Harry de Beer zijn café, dat in 1925 de naam ‘De vredesduif’ kreeg. Dochter Cato nam met veel verve zijn rol over. Twee generaties verder opent kleindochter Hennie nog steeds elke werkdag het karakteristieke buurtcafé, dat in Eindhoven bekend staat als ‘De Beer’. De tijd heeft er stil gestaan. De persjes op de tafel lijken er al tientallen jaren te liggen, stickers op de muur kunnen nog uit de jaren zestig zijn en het plafond moet één van de duurste van Eindhoven zijn. Glimmend bruin van jarenlange intensieve nicotine uitstoot. Authentiek is ook de sfeer die kastelein Hennie weet neer te zetten en door bezoekers enorm gewaardeerd wordt. Opvallend is ook haar rol als ’maatschappelijk werkster’ en ’Nieuwsblad van Tongelre’. Tekstschrijver Jan-Willem van den Enden bezocht tussen februari 2011 en mei 2012 bezoekers van De Beer. Fotograaf Jos Lammers maakte portretten van stamgasten en voegde tevens enkele reportages toe van typische De Beer evenementen uit de afgelopen 20 jaren van ‘de huiskamer van Tongelre’.
honderd jaar
Tekst: Jan-Willem van den Enden • Fotografie: Jos Lammers
Inhoud Colofon Voorwoord Geschiedenis Sfeertekening: Benen Cato de Beer 80ste verjaardag Hennie van Oorschot Verjaardag Sinterklaas Jos de Wit Biljartvereniging De Beer Interviews Piet en Marijke van Boxtel Contract voor het leven Annie van der Steen Heimwee naar New Mexico Thieu Bakermans Een bril van negenhonderd gulden Willem Ordelman De goede trein nemen Jan van Tongeren Tegeltje tikken Paul Schaffer Onderbroek door de brievenbus Margreet Nielen Twee witte en een rode bal Ad Broeren Uilenkolonie op negen hoog Piet van den Broek Paard wist de weg Bert Verheijden Chinees met een verrekijker Dick Romijn Latijnse manier van leven Tonny van den Boomen Op het randje Gjet Vogels Exclusieve Berenclub
2 3 4 6 34 54 64 108
14 16 18 22 24 28 30 32 38 40 42 48 50
El van Helvoirt Pinda’s en peuken Boet van Stiphout In rook opgaan André en Ria van Bussel Drie spaarkassen van een eierboer Harry Thomasse Een opvallende wandelaar Jos de Wit Paling met een baard Meity Carli Vriendin uit Bandung Thijs den Ouden Sinterklaas verhuist naar Bali Ton Osinga Terug naar Eindhoven Peer Coolen Zelfs de bank ademt bourgondisch Riek Leenen Vier hartjes per dag Daan Peters De studententijd Jos Witteveen Paardenkracht bindt Toon Kluijtmans Knoken in de appelboom Jacky Walraven Spaanse Duif Ria Bruel Eigen mand in een huiskamerproject Martin Karsmakers Waar mijn voetstappen liggen Fred Weijtens Kleine café aan de haven Piet Janssen Door noodweer in Coevorden beland Hennie en Ger van Oorschot en Piet van Hout Houtkrullen en staven ijs
52 58 60 62 68 70 72 74 80 82 84 88 90 94 96 102 104 106 110
1
Voorwoord
Honderd jaar gastvrijheid
Colofon
honderd jaar *de beer* Uitgever: Café de Vredesduif Productie: Tonny van den Boomen en Yvonne Henderson Teksten: © Jan-Willem van den Enden Fotografie: © Jos Lammers Eindredactie: Margreet Nielen en Yvon van den Boomen Ontwerp en vormgeving: Paul Kemper DTP Services, Eindhoven Druk: Drukkerij Lecturis B.V., Eindhoven ISBN: 978-94-6190-183-5 Eindhoven 2012
2
© Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Wij Nederlanders gebruiken het woord gastvrijheid om te laten weten dat wij onze bezoekers graag welkom heten en zich op hun gemak willen laten voelen. Onze oosterburen, de Duitsers, hebben daar eigenlijk een veel mooier woord voor en wel Gastfreundschaft. Vrij vertaald: gastvriendschap of gastvriendelijkheid. Als er een woord van toepassing is op de honderd jaren dat café de Vredesduif bestaat, dan is het wel het woord gastvriendschap. De klant is er honderd jaar niet alleen welkom, maar wordt er al honderd jaar als vriend beschouwd. Zo begon het honderd jaar geleden met Harrie de Beer en zijn echtgenote Maria Klaassen en werd het voortgezet door Henk van Hout en zijn echtgenote Cato de Beer en wordt het heden ten dage nog in de praktijk gebracht door Hennie van Oorschot-van Hout. De sfeer van een café wordt niet gemaakt door het interieur of de ligging, maar door de waard en de gasten. Die bepalen de sfeer en dat gebeurt aan de Tongelresestraat al honderd jaar. Daar voel je je als gast niet alleen thuis, maar heb je het gevoel gewaardeerd te worden. Er wordt meegeleefd met je wel en je wee. En je waarde wordt daar niet bepaald aan de hoeveelheid geld die je te verteren hebt,
maar aan je inbreng aan dat thuisgevoel dat de klanten daar hebben. Een café met een gemêleerde klantenkring waar ieder geaccepteerd wordt met zijn of haar tekortkomingen en waar de zin “doe maar net of je thuis bent” van toepassing is, met de bijna niet merkbare, maar o zo belangrijke, regie van Hennie, de waardin. In een tijd dat kranten vol staan over de noodlijdende horeca en met name de teloorgang van het buurtcafé, wordt aan de Tongelresestraat het bewijs geleverd dat er nog steeds behoefte is aan een ontmoetingsplaats om even aan de dagelijkse sleur te ontsnappen. De vrouwen hebben altijd een belangrijke rol gespeeld in de honderd jaar dat café de Vredesduif bestaat. Was het honderd jaar geleden Maria de Beer die met haar man Harrie het café begon, hun dochter Cato van Hout-de Beer zette het voort, nu al weer heel wat jaren gevolgd door de derde generatie Hennie van Oorschot-van Hout. Vooral Hennie zet de familietraditie op een geweldige wijze voort, met de charme van een zeer betrokken gastvrouw, in haar café de Vredesduif. In de volksmond is de naam de Vredesduif niet veel gebruikt en nog steeds hoor je “ik ga even naar de Beer of, beter nog, naar Hennie de Beer” Uit die benaming spreekt de waardering
van de gasten voor de familie van een horecabedrijf dat nu honderd jaar bestaat en altijd op haar geheel eigen wijze de klant benaderd heeft en dat nog steeds doet. Maar ook de persoonlijke waardering voor Hennie die dit alles in deze toch moeilijkere tijden voort weet te zetten. Honderd jaar gastvrijheid aan de Tongelresestraat? Ja, maar nog beter, honderd jaar gastvriendschap in café de Vredesduif. En dat, datgene dat goed is, zo moge blijven. Proficiat! Jan van de Kerkhof Dommelsch Bierbrouwerij
3
Geschiedenis
Dan doet zich de ultieme mogelijkheid voor om honderd meter verderop een café te beginnen. Het café is gelegen in een voor die tijd zeer statig pand, tussen de akkers en landerijen op de hoek van de Haagdijk (Kievitlaan) en de provinciale grindweg (Tongelresestraat). Op 12 november 1912 is het dan zover; café De Beer wordt geboren. Het gaat het echtpaar voor de wind en zo gebeurt het dat er in 1925 een zaal bijgebouwd wordt. Bij de aanvraag van de vergunning blijkt dat de naam ‘De Beer’ niet volstaat. Zo komt schoonzoon Henk van Hout - in 1936 getrouwd met Cato - met de naam ‘De Vredesduif’, genoemd naar de duivenclub die hier gevestigd was. De zaal wordt een geweldig succes. Er komen verenigingen bij, er worden toneel- en dansavonden
Honderd jaar ‘Beer’egoed
4
Toen ene Christiaan Klaassen op 12 maart 1820 te Amsterdam te vondeling werd gelegd, zou niemand kunnen bevroeden dat dit kind van onbekende ouders, opgegroeid in het aalmoezeniershuis in onze hoofdstad aan de wieg zou staan van een van de bekendste horecafamilies van Eindhoven. In 1858 trad hij op 37-jarige leeftijd als gepensioneerd militair in Heeze in het huwelijk met de dertien jaar jongere Catharina van Gaalen, dochter van gepensioneerd marechaussee Leendert van Gaalen. Na de geboorte van een zestal kinderen - waaronder Maria in 1870 - verkasten ze in 1876 naar Stratum, waar ze terecht kwamen in de bedrijvige buurt rondom het havenhoofd van het Eindhovens kanaal. Hier was voor de jongens uit het gezin meer dan genoeg werk. Vader voelde zich als exmilitair wel geroepen om als kastelein van café De Valk aan het kanaal het zootje ongeregeld in bedwang te houden. De zonen zijn werkzaam als sleepbootvaarders, ook wel teugelaars genoemd. In 1888 is vader Klaassen nog op 68-jarige leeftijd actief als herbergier. Hij overlijdt in 1895. Zoon Johannes Jacobus Klaassen, van beroep koetsier, neemt het herbergierschap van vader over en runt samen met zijn vrouw café De Valk.
Liefde op het eerste gezicht De 29-jarige Henricus (Harry) Joannes de Beer komt elke dag met de trein vanuit Tilburg naar Stratum om als verver bij Fa. De Haes op de hoek Dommelstraat/Tramstraat te werken. Voordat hij weer met de trein naar huis gaat, pakt hij op een dag een borreltje in een nabij het station gelegen café. Hier ontmoet hij de bevallige Maria Klaassen die bij haar oom achter de bar staat. Het is liefde op het eerste gezicht. Omdat hij zijn geliefde elke dag wil zien, gaat hij op 23 april 1903 in het pension van weduwe J. de Vries aan de Bleekstraat te Stratum wonen. Op 12 mei 1906 treden de twee in het huwelijk. Ze betrekken de woning aan de Havenstraat D47, na verloop van tijd verhuizen ze naar de Leenderweg, toen nog Hoogstraat B154. Harrie en Maria krijgen drie kinderen, Christ (1907), Tinie (1909) en Cato (1912). Tinie overlijdt nog voor hij één jaar oud is. Voor de wind Na verloop van tijd stelt Harry voor om samen een café te starten, ze kunnen het ‘zevencents’ café de Vleut huren, gelegen aan de Tongelresestraat naast de brouwerij Van der Harten. Dit café van bedenkelijk allooi wisselde frequent van eigenaar. Harry en Maria waren er dan ook snel op uitgekeken.
met orgelmuziek georganiseerd en in de oorlogstijd dient de zaal zelfs als klaslokaal.
Hennie de Beer Wanneer Harry de Beer in 1936 overlijdt, zet moeder Maria met haar dochter Cato het café voort. Als zes jaar later ook moeder overlijdt, staat Cato voor een moeilijke beslissing. Ze stelt haar man voor de keus of te blijven werken bij Philips en het café van de hand te doen of kastelein te worden. De keus was snel gemaakt. Henk en Cato gingen voor het café. In 1970 slaat het noodlot toe; Henk overlijdt, weer staat de familie voor een dilemma: stoppen of doorgaan. Het gezin bestaande uit moeder en vijf kinderen besluit om door te gaan. Inmiddels ontpopt jong-
ste dochter Hennie zich als een ware kasteleinse. Moeder trekt zich steeds meer terug en Hennie, bijgestaan door broer Piet, zwaait de scepter, en hoe! Het café ademt anno nu de sfeer van honderd jaar geleden. De doelstelling van Harrie de Beer, een café waar het gezellig is en alle gezindten ongeacht seksuele, politieke of maatschappelijke stand zich thuis voelen, staat een eeuw later nog steeds als een huis. Harrie de Beer had zich geen betere representant als zijn kleindochter Hennie kunnen wensen om zijn gedachtegoed uit te dragen. Chapeau. Tonny van den Boomen Yvonne Henderson
Harry de Beer
Maria de Beer
5
Sfeertekening: Benen
„Hij belde me een keer op”, begint Hennie een anekdote over Jos de Wit. „Kom me halen”, vertrouwde hij me verward toe. „Waar ben je?” vroeg ik. „In het ziekenhuis”, was zijn antwoord. „Ik heb mijn been gebroken. Ze opereren me morgen. Ik heb te veel gedronken.” Ik zuchtte: „Is het weer zover? Ik hoop dat ze je been er achterstevoren eraan zetten. Dan kun je geen kant meer op!” Jos de Wit lijkt een abonnement te hebben op het ziekenhuis. „Hij gaat nooit naar de huisarts, maar meteen naar het ziekenhuis”, vullen bezoekers aan de tafel voor de toog aan. „En als hij er is, wil hij meteen weer weg. Desnoods kruipt hij bij iemand achterop de brommer. Of hij gaat de volgende dag met zijn gipsen poot naar huis, pakt een hamer en slaat het gips aan gruzelementen.” Jos de Wit is de Sinterklaas van café De Beer. En ook in die hoedanigheid is hij in het ziekenhuis beland. Althans dat staat in zijn medisch dossier. Van het paard gevallen en een been gebroken, luidt een passage in zijn omvangrijk medische biografie. „Ben de gek”, vullen de gasten aan de tafel weer aan. „Niks van het paard gevallen. Het was tegen Sinterklaas en hij is met zijn zatte kop gewoon ergens van af gedonderd.” De brokkenpiloot houdt de gemoederen nog even bezig. De onrust, de drank, de constante gang naar het ziekenhuis en de vele breuken. „Het gips staat bij hem in de schuur. Soms legt ie zelf een gipsen poot aan. En anders gebruikt ie ze als bloemenvaas.” „Afijn”, besluit Hennie. „Ze hebben hem nu vastgebonden op bed. Kan ie eens een keer goed bijkomen.”
6
De drukke verhalen over Jos de Wit vul-
len café De Beer. In een oase van rust zit Piet van Boxtel achter de fruitautomaat de ijzeren mond van de automaat te voeden. Met een kalmte waarmee in vroegere tijden kleffe hosties devoot aan natte tongen werden toevertrouwd, vult Piet de stille veelvraat. Piet is in de commotie over Jos de Wit het stille hart van een cycloon. De verhalen van Jos razen voorbij. Veel geschreeuw, maar weinig wol. Jos is de wervelwind, maar Piet zat ooit echt in het stille hart van een cycloon. Hij had nooit iets gehad, maar moest opeens, zomaar uit het niets, een been missen. Marijke, zijn vrouw, zit aan de andere kant van de tafel en kijkt, terwijl ze haar verhaal doet, tegen de rug van Piet aan. Rechts naast haar staat het looprek waarmee Piet tegenwoordig zijn weg moet vinden. „Het was met carnaval. We zouden met de familie en vrienden flink op stap gaan. Ge kent Piet. Het liefst zat ie met carnaval ‘s morgens om negen uur al in de kroeg. Maar Piet voelde zich niet lekker. Hij had pijn in zijn buik. Hij ging even op bed liggen. Ik belde de huisarts. Even later kwamen de vrienden binnen. Er heerst buikgriep, vertelden ze. Ondertussen kwam de huisarts. Die dacht in eerste instantie ook aan buikgriep. ’Ga maar gerust’, zei hij. ’Bij buikgriep moet het met het uur minder worden’. We gingen op stap, maar toch vertrouwde ik het niet. Ik ging weer naar huis en zag dat Piet ontzettend ziek was. Weer bellen naar de huisarts en even later werd Piet met spoed naar het ziekenhuis gebracht. ’s Morgens belde de arts uit het ziekenhuis. ‘Alles onder controle’, meldde hij. Hij had een virus. Enkele uren later belde hij weer. Nu was het nieuws van heel andere aard. Ik schrok me te pletter. ‘We hebben uw man weer ge-
opereerd. Hij was in levensgevaar. We hebben een been moeten amputeren’. Oorzaak: een bacterie.” Marijke houdt even stil. Piet draait zich om van de fruitautomaat en voegt zich stilzwijgend bij de monoloog van Marijke. Ze gaat verder. „Piet heeft vanaf dat moment voor zijn leven moeten vechten. Hij lag twaalf weken bewusteloos op de intensive care. Na twaalf weken begon hij weer tekenen van leven te vertonen.” Het café wordt rustig na een dergelijk verhaal. Het is midden augustus 2009, tegen vijf uur op een gewone doordeweekse bloedhete dag waarop de Mexicaanse griep zich al behoorlijk aan het melden is in Nederland. Genoeg redenen om een slok te pakken van een glas Dommelsch bier. Wat zo’n loeder van een bacterie kan veroorzaken, beseffen de trouwe bezoekers. Het onderwerp boeit. In De Beer worden namen genoemd van buurtbewoners die ook een been missen of onlangs naar de chirurg zijn geweest. Marijke is zich heel bewust dat zo’n kleine rotbacterie een mensenleven op zijn kop zet. „Kennen jullie het verhaal van die hond in Geldrop?”, vervolgt ze. De toehoorders begrijpen dat de vraagstelling niet over een mop gaat en schudden ontkennend het hoofd. „In een winkel komt een klant met een hond. De hond staat tegen de toonbank. De winkelier schenkt de hond aandacht. De hond likt hem over zijn handen. De man wordt later ziek en overlijdt. Oorzaak: bacteriën.” Iemand bevestigt het verhaal. „Klopt, dat heb ik in de krant gelezen.” De rest van het café is stil. Tijd voor een flinke slok bier. Kan nooit kwaad. Misschien wel het beste medicijn om onzichtbare bacteriën op afstand te houden.
7
8
Moniek Maas
Jacobus Smink
9
Trudy en Jos van Hout
10
Frenkie en Menno Lejuez
11
12
Wimke Rooijakkers
Wilma Wetzer en Wilma Pellegrom
13
Piet en Marijke van Boxtel Contract voor het leven
Pas op zijn achtentwintigste bezocht Piet van Boxtel voor de eerste keer in zijn leven een café. Voor die tijd leefde hij alleen voor de sport. Piet was keeper en stond zelfs een keer onder de lat in het eerste elftal van de betaalde voetbalvereniging Eindhoven. Zes dagen per week ’s avonds trainen en chocomel drinken. Dat ritme veranderde toen Piet gevraagd werd voor het zaalvoetbalteam van Bar Monique aan de Tongelresestraat. Vanuit Bar Monique dweilden Piet en Marijke regelmatig naar café de Beer. Van lieverlee groeide dweilen uit tot vaste klandizie. Chocomel werd bier en het schreeuwen van de trainer werd de muziek van de Wurlitzer-jukebox. De nieuwe ‘club’ beviel goed. Hij sloot een levenslang contract af en bleef café De Beer altijd trouw. Gezelligheid kent geen tijd en consumptiegebruik heeft bij De Beer een straf tempo. Reken maar uit dat de achterstand op een gemiddelde bierdrinker na een lichtbruine chocomelperiode snel werd ingehaald.
14
Droog Dertig jaar later zit Piet fier in een rolstoel aan de keukentafel. Voor hem op tafel ligt een pak Javaanse Jongens. Een mager winterzonnetje probeert door de nieuwe tuindeuren van zijn monumentale poortwoning in Lakerlopen naar binnen te glippen. Piet is
de laatste tijd ‘bankzitter’ en zijn contract loopt af. Slokdarmkanker is de oorzaak. „Ik hoef niet meer naar het ziekenhuis”, meldt Piet droog. Droog omdat Piet sinds Nieuwjaar niet meer drinkt. „Ik dronk toen anderhalf glas bier. Het smaakte niet meer. Toen ben ik maar gestopt. Ik kon het toch niet meer binnenhouden.” Piet maakt geen verschil in zijn onderwerpen. Moeilijke onderwerpen legt hij probleemloos op tafel. Optimisme waarin humor centraal staat overheerst. Het leven moet een feest zijn. En daarin heeft De Beer zeker een rol gespeeld. „In De Beer was het altijd gezellig. Het was alle dagen feest. De huiskamer van Tongelre.” Piet onderstreept dat met: „Onze verjaardagen vieren we altijd bij De Beer en niet thuis. Dat doen we vier keer per jaar met de familie Beks. Het zijn altijd gezellige verjaardagsfeesten.” Toch blijft Piet de laatste weken thuis. „Ik kan het niet meer opbrengen. De jongens komen hier. Het is hier de hele dag een zoete inval. Laatst zaten hier zeventien man aan de keukentafel.”
Lach Piet is geen man van lange verhalen en anekdotes. Hij is meer van de kwinkslagen „Bij mij gaan de verhalen het ene oor in en het andere uit. Dadelijk komt ons Marij thuis. Die heeft genoeg verhalen.” Iets later schuift Marijke inderdaad aan. Ze is met haar kleindochter gaan shoppen. Een warme lach. „Omdat Piet altijd topsport bedreef, kwam ik ook pas laat in het café. Als meisje of vrouw ging je er niet alleen naar toe. Ik kreeg het van thuis uit niet mee, terwijl de rest van de familie wel regelmatig café De Beer bezocht. Mijn opa en oom hadden postduiven.” Marijke vat De Beer samen: „Je gaat
er niet voor een uurtje naar toe. Dat lukt gewoon niet. Trek er maar een paar uur voor uit. Het is altijd lachen. Houd je zakdoek maar paraat. Iedereen is welkom. Hennie maakt geen verschil en maakt met iedereen een praatje. Als Piet gaat toepen gebeurt het regelmatig dat ze de klok rond kaarten.” De voorbel gaat. Thieu Bakermans komt samen met zijn hondje even kijken. Het hondje heeft weinig te melden en drentelt rond in de keuken. Thieu: „Ze hebben zijn balletjes eraf gehaald.” Het is even gepast stil, maar treurnis verandert snel in humor. Thieu: „Ik was van de week bij Hennie en die zei: ‘Ze hadden beter jouw ballen eraf kunnen halen. Jij gebruikt ze toch niet meer”. De lach regeert weer, maar het hondje blijft stil en lijkt zijn wonden te likken (dezelfde week heeft Thieu zijn hondje moeten laten inslapen).
Adem Piet en Marijke zijn van de lange adem. Marijke: „Piet is al tweeëndertig jaar bij de sinterklaasvereniging. Hij was elk jaar de ’koets-sinterklaas’. Onze kleinkinderen zaten in hun kinderjaren bij hem op schoot. Ze wisten niet dat Sinterklaas hun opa was. Ze vonden het geweldig. In 2009 heeft Piet zich ondanks zijn kunstbeen beschikbaar gesteld als Sinterklaas. Jos de Wit was zondags de ‘café-sinterklaas’. Wat we ook al lang doen, zijn de oudejaarsavonden. Met zo’n veertig tot vijftig man huren we op oudjaar het café af. Dat doen we al bijna twintig jaar. „De naam Jos de Wit is gevallen. Piet: „Alleen al over hem kun je een boek schrijven.” Marijke: „Ik weet nog goed hoe ik de eerste keer kennis met hem maakte. Piet stond te keepen en ik keek verbaasd naar een man met een
afgeknipte nylonkous met een knoopje op zijn hoofd. Mensen vroegen hem hoe het ging. Hij had een voet aan één pees hangen. Hij klaagde stevig en kreeg consumptiebonnen. Afijn, dat ging zo een poosje door. Mensen vroegen steeds hoe het met hem ging, hij klaagde over zijn voet en kreeg weer consumptiebonnen. Na de wedstrijd kwam hij met uitpuilende zakken consumptiebonnen bij de spelers en gooide de bonnen op tafel. Die man was Jos de Wit.” Piet merkt nuchter op: „Toen dronk ik nog chocomel.”
Beschermheilige Op het eind van de ontmoeting tonen Piet en Marij nog even hun fraaie poortwoning. Aan de achterkant van het poortgebouw kijkt een ingemetseld heiligenbeeld van een woning iets verderop met een strak gezicht bij de Van Boxtels binnen. Marijke: „Ik weet niet wie die heilige is, maar hij houdt wel onze Piet in de gaten.” Een mooie gedachte. Nooit verkeerd om een beschermheilige te hebben. (Piet overleed 5 maart 2011 op negenvijftigjarige leeftijd).
15
Annie van der Steen Heimwee naar New Mexico
Annie groeide op in de naoorlogse wederopbouwjaren, de periode dat Amerika als bevrijder een flinke stempel drukte op de Nederlandse samenleving. Amerika: het land van de onbegrensde mogelijkheden, waar krantenjongens miljonair werden en filmsterren glamourrijke boegbeelden waren. Ze was stapelgek op cowboyfilms, hield van de Engelse taal en de Amerikaanse mannen. Op de Eindhovense Markt lag haar droomland binnen handbereik. Elk weekeinde zochten Amerikaanse soldaten van legerplaats Bitburg ontspanning in de cafés op de Markt. Annie was er ook. Op zoek naar haar Amerikaanse droom.
16
„Ik ging stiekem naar El Sombrero en The White Horse. Dat mocht niet van mijn ouders. Maar daar zaten de Amerikanen.” Via de Amerikaanse soldaten vond ze een baantje als huishoudelijke hulp op de Duitse legerplaats Bitburg. „We vertrokken met een Volkswagenbusje met Eindhovense meiden naar Duitsland. Als haringen volgepropt in een tonnetje.” Annie herinnert zich nog enkele namen. „Ellie Koek, die al jaren dood is, en Lenie van Bommel. Mijn moeder vond het maar niks en huilde toen ik ging.” Maar ondanks moeders verdriet braken voor Annie gouden jaren aan. Ze leerde de Amerikaanse soldaat Douglas kennen en werd ver-
liefd. Ze verloofden zich en trouwden toen ze drieëntwintig was.
Droom Beroepssoldaten leiden een zwervend bestaan. Na Bitburg verkaste het jonge stel naar Californië en New Mexico. De droom van Annie werd werkelijkheid. Altijd zon en cowboys om haar heen. „Elke week gingen we naar een cowboy- en westerntent met livemuziek. Amerikanen gaan niet zo veel naar de kroeg. Ze trekken meer op met vrienden en familie. Jagen, vissen of barbecueën.” Enkele jaren later werd Douglas gestationeerd in Frankfurt in Duitsland. Weg uit Amerika, maar ook weg van Douglas toen bleek dat er een andere vrouw in zijn leven was gekomen. Haar leven stortte in. Haar hart was gebroken en zou nooit meer gelijmd worden. „Ik belde mijn ouders op. Die kwamen me ophalen. Ik nam alleen dierbare spullen zoals foto’s mee.” Scheiding De scheiding kwam keihard aan. Het leven van Annie stond op zijn kop. Ze had het er moeilijk mee. „Ik was helemaal de weg kwijt. Alleen wonen lukte niet. Een jaar in het Ritahuis bracht rust. Daarna ben ik gaan werken bij Ergon. Maar ook dat werd geen succes. Ik werd arbeidsongeschikt en ben nu met pensioen”. Annie blikt terug op een woelige tijd. Poes Tijgertje voelt blijkbaar de situatie aan en heeft zich ondertussen op de leuning van een zware, met leer bekleden, bank genesteld en bekijkt gelaten de situatie. Annie stelt haar katten voor. „Dat is Tijgertje omdat hij een tijgerpatroon heeft. Die andere kat noem ik Zwart-witje omdat ie zwart-wit is.” Ze houdt ervan dingen
simpel te houden. „Zwart-witje heeft een dikke buik. Ik denk dat ze in verwachting is. Ik laat de poesjes komen en plaats dan een advertentie.”
Cafés „Na het Ritahuis kwam ik hier wonen. Ik woon nu eenendertig jaar in de Antoon Derkinderenstraat. In die tijd leerde ik café De Beer kennen. Hennie werd mijn troost. Ik kan bij haar alles kwijt.” Annie woont op een steenworp van haar ouderlijk huis in de Ruysdaelbaan. Ze heeft weinig familie. „Ik heb nog een zus in Eindhoven en een jongere broer in Amsterdam. Die is modeontwerper en reist de hele wereld rond.” Cafés hebben de rol van familie overgenomen. „Soms komen de muren op me af. Dan moet ik eruit. Dan ga ik boodschappen doen en loop bij De Beer binnen. Of bij Knabbel en Babbel, Fredje (Lawrence Pub) of bij Kareltje (Heksenketel). Ze kennen me allemaal, maar bij de Beer kom ik het meest. Het komt regelmatig voor dat ik pas om twee uur ’s nachts naar huis ga.” Schijn De Beer is gezellig en een goed toevluchtsoord, maar het Amerika van Douglas en Douglas zelf kan ze niet vergeten. Heimwee naar haar gouden jaren knaagt altijd aan haar. „Er gaat geen dag voorbij dat ik er niet aan denk. Mijn tijd met Douglas is vijfendertig jaar geleden. Ik weet niet hoe het met hem gaat en heb geen adres.” Ze houdt even in en zucht: „We hadden toch vrienden kunnen blijven?” Na haar Amerikaanse soldaat was er lange tijd geen plaats meer voor een man in haar leven. „Ik heb nu een vriend: Harrie. Dat gaat goed.” Ondertussen
meldt Tijgertje zich weer in de degelijke, Nederlands ingerichte huiskamer. Niets herinnert aan Amerika. Op televisie zijn cowboyfilms tegenwoordig eerder uitzondering dan regel. Series als Bonanza en Rawhide liggen al jaren onder een dikke laag stof in het tv-archief. Annie volgt de Ophra Winfrey Show om nog wat voeding met de Amerikaanse maatschappij te hebben. Een buitenstaander vindt geen link met Amerika. Maar dat is schijn. Als ze de kans zou krijgen, zou Annie morgen haar koffers pakken en emigreren naar Californië of New Mexico. Met een rokerskuchje beëindigt ze haar relaas. „Sorry voor mijn gebarsten stem”. Ze wijst naar een pak Dutch Wing shag voor zich. Ze rookt een pak shag per dag. Een gebarsten stem die haar gebarsten hart verwoordt. Annie lijkt op een schorre cowboy die in een verlaten prairie eenzaam dolend op zijn paard de ondergaande zon tegemoet rijdt. Op zoek naar een verloren droom. Ergens in New Mexico.
17
Thieu Bakermans Een bril van negenhonderd gulden
„In de hoek aan de bar zat Josef zich vreselijk op te winden”, vertelt Thieu Bakermans. „Hij mompelde telkens ‘Ik maak hem kapot‘ en bedoelde daar zijn zoon mee die niet met het meisje uit Turkije wilde trouwen dat hij had uitgekozen. Zijn zoon koos voor een bruid uit Nederland. De eer van Josef was door het slijk gehaald en dat vroeg om eerwraak. „Ik voelde aan dat het mis zou gaan als zijn zoon zou binnenkomen en ging naast hem zitten”. „Wat heb je een mooi jasje. Dat moet wat gekost hebben, begon ik en probeerde het ijs te breken”. Josef trok zijn jasje recht. IJdelheid zette woede eventjes opzij. „Mooi jasje herhaalde ik en probeerde in het gevlij te komen.” De Turkse bezoeker opende zijn jasje. „Mooie voering, vervolgde ik honingzoet en keek tegen een lange leren foedraal aan dat tegen zijn borst lag met daarin een lang uitbeenmes. Ik aarzelde geen moment, trok het mes uit het foedraal en gooide het richting Hennie achter de bar. Hennie sprong van schik een halve meter omhoog. Ook Josef was verbouwereerd door de actie en moest zijn wraak uitstellen. Een paar vermanende woorden en uiteindelijk is alles gelukkig met een sisser afgelopen.”
18
Glasblazer Thieu vertelt over zijn kordaat optreden aan de huiskamertafel in zijn kleine arbeiderswoning in de Abraham van Diepenbeeckstraat. Op de keukentafel, van het huis waar hij samen met zijn vrouw acht kinderen heeft grootgebracht, liggen enkele haarborstels gebroederlijk tegen de lambrisering. Zijn haren zijn altijd keurig gekamd. Een echte heer. Maar ook een heer kan in de fout gaan. „Ik was vroeger vrachtrijder in de bouw. Eerst bij Van Grotel en later bij Ballast Nedam. Tijdens een ritje vroeg een uitvoeder of ik een vrachtje wilde meenemen. Het lag op de route. Geen probleem, zei ik. Daar kom ik toch langs. Hij reed alvast vooruit en na het lossen, wilde hij me bedanken met een biertje. Een flesje bier lust ik wel, antwoordde ik. Maar het bier was op en dus werd het een borrel.” Thieu onderbreekt zijn verhaal even. „Eigenlijk dronk ik nooit op het werk, maar toen wel. Toen ik terug was in Eindhoven reed ik na het werk even naar De Beer en hoorde meteen een verkeerde opmerking. Binnen zat een glasblazer die al heel lang het bloed onder mijn nagels vandaan haalde met zijn opmerkingen. ‘Hennie’, riep hij. ‘Daar is die oude lul weer. Geef hem een biertje.’ Dat had ik al heel lang moeten aanhoren en ….. ik had een paar borrels op.” De maat was vol en Thieu schoot uit zijn wiek. „Ik liep naar hem toe en vroeg wat hij riep. Natuurlijk kende ik het antwoord, maar dat wachtte ik niet af. Ik trok zijn bril van negenhonderd gulden van zijn neus af, gooide hem op de grond en stampte ‘m kapot. Daarna gaf ik hem een lel voor zijn kop. Hij viel op de grond en met mijn werkschoenen wou ik hem nog even natrappen, maar
achter mij hield iemand mijn broek vast. Ik was het wekenlange getreiter spuugzat. Ik was tweeënvijftig jaar en wenste niet voor oude lul versleten te worden. Twee dagen later zei ik met een zwaar hoofd tegen Hennie: ‘Wat een ellende’. Hennie vertelde dat ze mijn reactie al veel eerder verwacht had. Hoe lossen we dit op, vroeg ik haar. ‘Ik schrijf wel een briefje waarin we vertellen dat je gevallen bent’, zei ze. Ik moest het overschrijven en naar de verzekering sturen. Er ging een poosje overheen en de glasblazer vroeg regelmatig hoe het met de schadeafhandeling zat. Op een gegeven moment riep hij. ‘Thieu, ik heb het geld gebeurd, maar wat zullen we ermee doen? Ik heb al weer een bril.’ Een korte stilte en toen riep hij: ‘Hennie, rondje van de zaak’. Maar daar bleef het niet bij. Hij bleef maar aan de gang en maakte in één keer de negenhonderd gulden op. Tegen sluitingstijd liepen alle cafébezoekers ladderzat naar huis. Alles was in enkele uren vergeven en vergeten.”
Vaarwater De tweeëntachtig jarige Thieu zit op zijn praatstoel en somt smaakvolle verhalen op die hij beleefd heeft tijdens zijn bijna zestigjarige relatie met De Beer. Maar gaandeweg de jaren is zijn leven in een rustig vaarwater beland. De kinderen zijn de deur uit en vier jaar geleden is zijn vrouw overleden. „Ik red me prima. Ik kook, was en strijk en kan alleen een huishouden draaiend houden. Ik was vroeger de oudste van een gezin van vijftien kinderen en dan moesten de handen uit de mouwen worden gestoken. Toch vindt mijn dochter dat ik me moet inschrijven voor het bejaardenhuis in de Molijn-
straat verderop in Tongelre. Ik ben er pas nog geweest. Hennie vroeg zich af hoe het met Harrie van Mel zou gaan. Die kwam niet meer zo vaak. Ik ben toen gaan kijken. De eerste keer vond ik hem niet. De tweede keer dat ik er op bezoek was, zag ik hem. Hij zag er goed uit en was aardig aangekomen. Ik sprak af dat hij mij zou bellen om een keer naar De Beer te gaan. Maar ik heb nog niets gehoord. Hij zal het er goed naar zijn zin hebben.”
Twijfel Thieu beseft dat een verhuizing naar het bejaardenhuis de komende jaren eraan kan zitten te komen. Met een minzame glimlach schuift hij die gedachte voor zich uit. „Ik kan niet weg. Ik heb nog zat te timmeren voor de sinterklaasclub. Ik timmer altijd twee kinderstoeltjes, een tafeltje en een schoolbord die verloot worden met sinterklaas. Dat is traditie.” Hij glundert. Thieu is nog vitaal en wil zijn vaste plek naast de achterdeur graag nog jaren warm houden. Samen met vaste maten zoals Leoke en Huub. Alleen is de gang naar De Beer zonder zijn pas overleden hondje anders geworden. „Ik mis hem wel. Ik nam mijn hondje altijd mee naar het café. Ik ben pas wezen kijken in het asiel. Daar hadden ze een mooi hondje. Die was twaalf jaar oud, maar kostte ¡140,00. Dat vond ik te duur. Na een jaar moet ik naar de dierenarts en komen er kosten aan.” Over een nieuw hondje twijfelt Thieu nog, maar over een ding twijfelt hij nooit: regelmatig op bezoek gaan bij De Beer.
19
20
Jaap Dielissen
Hans de Rooy
Willy Merkelbach
21
Willem Ordelman De goede trein nemen
In de laatste twee dagen van zijn militaire dienst sloeg Willem Ordelman uit Zutphen in 1957 de slag van zijn leven. Hij ontmoette Tilly Gilsing uit Eindhoven die in een jeugdherberg in Gaarsbergen bij Arnhem haar vakantie doorbracht. Het werd een ontmoeting met grote gevolgen en zou voor Willem een verhuizing betekenen van de vertrouwde Achterhoek naar de Van Dijckstraat in Lakerlopen. Een straat dichtbij café De Beer. Mobiliteit zit in zijn DNA, hij werkte niet voor niets voor de Nederlandse Spoorwegen, en dus verliep een overgang naar het zuiden probleemloos.
22
„De eerste tijd was het een weekendrelatie met de trein. Je was anderhalf uur onderweg. In 1961 werd ik overgeplaatst naar Eindhoven. In Eindhoven was Willem snel ingeburgerd. „Zondags na de Heilige Mis ging ik met mijn schoonvader en Toon, mijn zwager, naar De Beer. Meestal om te katten (kaartspel).” Tilly vult aan: „Hij moest wel katholiek worden. Mijn vader was heel gelovig.” Het waren de laatste jaren van het rijke Roomse leven waarin ‘twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen’ nog een rol van betekenis speelde. Willem maakte er geen probleem van, werd katholiek en bezocht netjes elke week de kerk. „Bij mij thuis waren ze niet zo gelovig.” Na verloop van tijd, zakte
zijn kerkbezoek langzaam maar zeker in. Het bezoek aan De Beer niet. Willem was niet de enige niet-Brabander in de familie. De familie Gilsing nam ook nog een jongeman uit Zuid-Holland in de familie op. En ook die viel voor de charmes van De Beer. Tilly: „Mijn zwager komt uit Wassenaar. Als zijn vader op bezoek kwam en ze gingen samen wandelen om ongestoord te kunnen bijkletsen, kwamen ze ook nooit verder dan De Beer.”
Spoor Veertig jaar heeft Willem bij het spoor gewerkt. „Het was hard werken.” Of hij veel ongelukken heeft gezien? „Valt mee. De eerste dag toen ik in Eindhoven werkte was het meteen raak. Bij een spoorovergang hier in de buurt had een auto een vrouw met de fiets voor de trein geduwd. Die vrouw heeft het niet overleefd en ik moest de gleuf voor de overgang die vol lag met botjes leegpeuteren.” Er volgden meer ongelukken. „Op een gegeven moment zaten we bij Heeze. Daar had een meisje van negentien jaar zich voor de trein gegooid. Haar vriend was verongelukt. Ze wilden het meisje niks vertellen. Ze lag in het ziekenhuis maar moet toch het nieuws gehoord hebben, trok een truitje aan en ging voor de trein staan. Psychiatrisch ziekenhuis De Grote Beek is ook zo’n bekende plek. Ik werd ’s morgens thuis gebeld. Neem maar een schop mee, werd er verteld. Ik wist genoeg. Over een lengte van zeker honderd meter lag wit menselijk vlees over de rails. Van het slachtoffer was niks over. Gooi er maar zand over, dan valt het de machinist van de volgende trein minder op. Of een andere keer ’s nachts. Weer bij De Grote Beek. De laatste trein was voorbij en
opeens hoorden we hard gillen. We gingen kijken en zagen een vrouw zonder been. Resultaat van een mislukte zelfdoding. Opvang had je toen nog niet, maar een zondagmiddag bij De Beer met gezellige praat en een pilsje maakte veel goed.”
Buurthuis „Toen we kinderen kregen, werd het bezoek aan De Beer langzaam maar zeker minder. Op zondagmiddag gingen we regelmatig met de kinderen iets ondernemen.” Willem werd een familieman. Een investering die zijn vruchten wekelijks afwerpt. „Elke vrijdagavond is de complete familie bij ons in de Bosboomstraat.” Maar van een oude liefde doe je geen afstand. „We komen nog wel bij De Beer, maar niet meer zo vaak. Alleen bij feesten en de marathon bijvoorbeeld. Ze hebben het parcours verlegd. Deze route levert snellere tijden op. Ze komen langs De Beer. Maar als ze snelle tijden willen lopen, moeten ze niet bij De Beer stoppen.” Willem genoot van het opgroeien van de kinderen en ging bij wijkgebouw De Ronde jeugdwerk doen. Later stapte hij over naar de KBO, werd daar voorzitter en leidt elke week het kienen in De Ronde. En om de zaak compleet te maken, zit hij ook nog in een koor. Het is overduidelijk: Willem heeft graag mensen om zich heen. Toch is hij minder gelukkig met de rol van het wijkgebouw. „Er komt geen jeugd, alleen maar ouderen. Eigenlijk is het een bovenwijkse voorziening geworden. Meer gericht op stedelijke clubs of verenigingen. De Beer is veel meer gericht op de buurt. Eigenlijk is dat het buurthuis van Tongelre.”
Mondhoeken Kleinzoon Rowan meldt zich. „Die is van mijn zoon die bij ons in de straat woont. Hij komt bij ons eten. Hij is naar Rowan Atkinson genoemd. De Britse komiek die Mister Bean speelt. Mijn zoon heeft heel wat dvd’s van hem.” Tilly is als goede oppas-oma aan het avondeten begonnen en is driftig om de voorgebakken ronde aardappeltjes een geelbruin boterjasje aan te meten. Rowan loopt naar de computer in een andere kamer. „Televisie of beeldschermen kom je bij De Beer niet tegen. Geen sport kijken met een glas bier zoals in veel cafés tegenwoordig kan. Nee, daar begint Hennie niet aan. Het café is altijd zo gebleven. Het ziet er hetzelfde uit als toen ik er voor het eerst binnenstapte. De tijd is stil blijven staan.” De geuren van het avondeten beginnen de woonkamer te vullen. De vijfenzeventigjarige Willem zit, met mondhoeken die altijd de goede kant op staan, alvast te genieten van het naderend huiselijk tafereeltje. Zo vredig zal hij er vijftig jaar geleden er ook wel uit hebben gezien, toen hij op de goede trein stapte met als einddoel de Van Dijckstraat in Tongelre. Dicht bij café De Beer.
23
Jan van Tongeren Tegeltje tikken
„Op een vrijdagavond, één dag voor de verjaardag van Hennie, had iemand de waterleiding op het toilet kapot getrokken. Ik wist wel wie het gedaan had. Er zat een bezoeker binnen, geen vaste klant, die er ruw uitzag. Bewijzen kan ik het niet, vermoeden wel”, vertelt Jan van Tongeren. „Het water spoot alle kanten op. Hennie draaide vlug de waterkraan dicht. Ze zat ermee. De volgende dag was ze jarig en zou er feest gevierd worden in De Beer. Wat nu?”
24
Gelukkig zat oud-lasser Jan van Tongeren binnen die meteen hulp aanbod. Vaak zit hij op vrijdagmiddag met Wim van Vlokhoven die (twee keer per week uit België komt), Ties de Bie, vroeger een goede profvoetballer, Harrie van Loon en Corrie Theunissen te kaarten: ‘katten zonder roem’. „Dat maak ik morgen wel”, bood Jan me teen aan. „Ik pak er nog eentje en ga naar huis.” De volgende dag merkte Jan dat hij te weinig geslapen had en er eigenlijk te veel gedronken had, maar hij begon toch samen met Ger, de man van Hennie, aan de klus. „Ik had een hiltie meegenomen, begon te boren en ging, zonder het te weten, dwars door de waterleiding heen. Toen Ger de waterkraan opendraaide, spoot het water weer alle kanten op. Ik was in één klap wakker. Vlug een beiteltje gepakt, tegeltje eraf, een nieuw
T-stuk erin en alles was weer klaar. Hennie had nog passende tegeltjes. Specie maken en er tegenaan plakken. Het feest kon gewoon doorgaan, maar ik bekende wel aan Ger dat ik de avond ervoor een uur eerder naar huis had moeten gaan en een uur langer had moeten slapen.”
Loopbaan Jan vertelt zijn verhaal over zijn reparatie in zijn paradijsje tussen de Tongelresestraat en Stuiverstraat. Goed verborgen voor de buitenwereld. Eenmaal op zijn erf valt zijn grote passie op: een flinke moestuin. „De grote tuin was de reden dat ik dit huis wilde hebben. De voormalige kleine directiewoning van Weverij Van Dijk was onbewoonbaar verklaard, maar die heb ik kunnen kopen en toch weer aardig op kunnen knappen.” De handen van Jan hebben altijd de goede richting opgestaan. Als kind liep hij graag met zijn vader mee die melk ventte met een wagen, die door een hond getrokken werd. „Wij hadden in Tongelre onze klanten. Als ik nu over de Tongelresestraat loop, kan ik nog aanwijzen waar we vroeger melk verkochten.” Zijn eerste baan was getouwsteller bij Van Dijk, één van de weverijen aan het Eindhovense kanaal. Maar Jan zag de klad in de textiel op tijd aankomen, en schoolde zich om tot lasser en ging werken bij een loodgieter in Zeelst. „Die zat in een oud café. Op het biljart maakten we het zinkwerk.” Blauwbuik Jan was een blauwbuik, een inwoner van Gestel. „Typisch, maar bij De Beer trekken de blauwbuiken altijd met elkaar op. Dat krijgen we regelmatig te horen van Hennie.” Maar zo blauw is
zijn buik niet meer, want Jan woont ondertussen al meer dan vijftig jaar in de Stuiverstraat in Stratum. „Ik ging regelmatig met een buurman hardlopen en daarna biljarten in een café in de buurt. Op een gegeven moment stapten we over naar café de Hefbrug tegenover het DAF-museum (tegenwoordige woning van de bekende ontwerper John Körmeling). „In dat café kwam de klad in. Ik ging mijn geluk verderop proberen in de Tongelresestraat. Zo kwam ik uit bij café De Beer. Dat moet in 1982 geweest zijn. Het café bestond toen 70 jaar.” Jan loopt naar de kast en pakt er een Dommelsch bierglas uit met de naam van De Beer erop en de jaartallen 1912-1982. Het bewijs is geleverd.
Sinterklaas Jan heeft er inmiddels dertig jaar ‘trouwe dienst’ opzitten en kan putten uit de nodige verhalen. De meest recente anekdote gaat over een gast die elk jaar, maar één keer het café bezoekt, maar dan wel prominent aanwezig is: Sinterklaas. „Vorig jaar (2010) had De Beer geen Sinterklaas. Jos de Wit was overleden en Piet van Boxtel was ziek. Ze hadden gehoord dat ik vroeger op mijn werk bij Nobra weleens voor Sinterklaas speelde. Wat was het geval: Of ik had nog iets tegoed of het had te maken met de verjaardag van Ger, daar wil ik vanaf zijn. Afijn, we besloten naar Tilburg te gaan. Hennie moet gedacht hebben: ‘We brengen Jan in de juiste stemming – dat moet met een paar glazen bier lukken – en dan vragen we hem of hij Sinterklaas wil spelen’. Maar ik had het allang door en hield me van den domme. Voor mij hoefde die sinterklaasrol niet echt. De avond was erg gezellig en Hennie ver-
gat mij te vragen. Maar de volgende morgen, belde ze me meteen op en heb ik het toch maar toegezegd.” Toen het zo ver was, had de winter flink toegeslagen. Eindhoven lag onder een sneeuwdeken en de straten waren spiegelglad. „Met de koets kon niet en ze wilde het arme paardje er ook niet voorspannen. Maar Sinterklaas moest toch zijn ronde maken. Kees Bel bood uitkomst. Hij bouwde een busje om, zodat Sinterklaas en de Zwarte Pietjes toch op pad konden.” En zo zat de bijna tachtigjarige viereneenhalf uur in een koude bus. „Ik moest tegen al die kinderen aankletsen en zag elke keer de Pieten weghollen. Het lijkt mooi, maar het valt toch niet mee. Toen ik bij De Beer uitstapte, moesten ze me vasthouden. Ik knikkerde bijna tegen de grond aan. Zo stijf en zo koud had ik het.” Jan lacht om zijn ijskoude verkleedpartij en voegt er meteen aan toe dat zijn optreden niet meer voor herhaling vatbaar is. De onderwerpen op het lijstje van Jan zijn afgevinkt. Het gesprek zit erop. Toch valt één verhaal op. Het verhaal van de waterleidingreparatie heeft een opvallende timing. Over twee dagen viert Hennie weer haar verjaardag. Als Jan bij de voordeur aan zijn natte reparatie herinnerd wordt, tovert hij een brede glimlach op zijn gezicht, kijkt tevreden naar de kleurrijke tulpen in zijn voortuin en naar de rozen die straks de tulpen zullen aflossen en besluit met zijn kenmerkend stevig stemgeluid: „Ik tik nog regelmatig tegen het tegeltje aan om te controleren of het nog goed vast zit.”
25
26
Hendri Beks
Wilma en Frans Wetzera
27
Paul Schaffer Onderbroek door de brievenbus
Paul Schaffer kwam alleen maar zakelijk in De Beer. „Het past niet bij de beeldvorming van een huisarts. Eigenlijk liep ik altijd vrij snel door naar de huiskamer waar moeder of Hennie was,” vertelt hij. Toch weet hij veel van De Beer. Vooral van de bezoekers. Want bij De Beer en bij de huisarts zaten veel bekende gezichten die zowel het café van Hennie als de praktijk van Paul bezochten.
28
„Ik kwam in De Beer op huisartsenbezoek voor moeder en Hennie. Niet in het café, maar in het kamertje achter de toog. Een soort opkamertje waar moeder altijd zat en alles tot op hoge leeftijd goed in de gaten hield samen met een constant blaffend hondje en een zichzelf kaal plukkende papegaai”, vertelt de oud huisarts. „Hennie was altijd bezorgd over haar moeder en haar zus Mia. Ze kan aardig uit de hoek komen en rake dingen zeggen, maar ze heeft een heel klein hartje. Over haar zus mocht geen kwaad woord gezegd worden. Bij de begrafenissen van moeder en zus puilde de kerk uit. Heel Tongelre liep uit en liet zien hoe begaan ze waren met Hennie en haar familie. Dat is niet gespeeld, dat is echt en heeft ze verdiend. Als jong meisje is ze in het café begonnen en leerde snel het klappen van de zweep kennen. Haar kordaat optreden en fraaie verschijning moet
veel mannen aangesproken hebben. En nog. Mannen scharen zich graag rond Hennie. Maar als mensen aan Hennie komen, staat het hele café op. En voor vrouwen van de mannen die het café bezoeken vormt Hennie geen bedreiging. Die weten wel dat Hennie haar mannetje staat. Je kunt met een gerust hart je man naar De Beer sturen.”
Milieus De drieënzestigjarige in Boxtel geboren en in Strijp opgegroeide Paul nam in 1977 de praktijk over van de oude dokter Raupp. „Ik ging van Strijp met een homogene samenleving, die vooral in het teken stond van Philips, naar Tongelre dat nog een dorpsstructuur had en een veel meer gemengde populatie kende. Het was een vrij oud patiëntenbestand met nog veel oude duivenmelkers die vroeger in De Beer kwamen en De Beer nog als stamkroeg hadden. Ook het verschil tussen Villapark en ‘De Bouw’ (Lakerlopen en Doornakkers) viel op. Tussen die twee woonmilieus lag de Tongelrestraat als scheiding. Ik hoorde regelmatig van mensen van de ‘goede’ kant van de straat dat ze in het Villapark woonden en niet in ‘De Bouw’. In de praktijk werd vaak gesproken over De Beer. Zoals Piet Leenen, de oude melkboer en postbode en zijn vrouw die de familie van Hennie goed kenden. Dan kreeg je de oude verhalen te horen en kon ik als relatieve buitenstaander een goed beeld van het café en van Hennie vormen. Ik begreep al snel dat Hennie een belangrijke rol speelde voor veel mensen. Ze is een soort rechterhand van mij geworden. Ze snapt het leven. Ik noemde haar altijd ‘de maatschappelijk werkster van Tongelre’. De Beer
was en is voor veel mensen een soort uitlaatklep. Op haar manier respecteerde Hennie mij ook, Ze zei altijd: ‘Als je ’s avonds bij Schaffer je onderbroek in de brievenbus stopt, heb je de volgende dag de uitslag al‘.”
Amaretto „Eigenlijk moet je De Beer zien als een ouderwetse Engelse dorpspub. Veel van een dorpsleven speelt zich daar af. Het is een plek waar vrouwen met een vertrouwd gevoel hun man gerust een biertje kunnen laten drinken. Een vertrouwde, rustige omgeving waar geen vetes uitgevochten worden of criminele activiteiten plaatsvinden. Gewoon een ontmoetingspunt van vooral een hechte groep autochtone Tongelrenaren. Mensen die van werken houden.” Truus, de vrouw van Paul, schuift aan en bevestigt het belang van De Beer. „We hadden voor de kerstdagen schilders in huis die bij De Beer komen en die vertelden dat eerste kerstdag voor de familie is. Dan halen ze chinees voor het hele gezin. Maar tweede kerstdag kijken ze ’s morgens al nerveus op hun horloge, want om twee uur ’s middags mogen ze naar De Beer. Niet eerder want anders krijgen ze trammelant.” Paul: „Dat bevestigt het beeld van een Engelse dorpspub. Het sociale aspect van bijeenkomen en eigenlijk twee soorten families hebben. Als je naar De Beer gaat, kom je altijd een bekende tegen. Dat is toch geweldig!” Truus maakte met Hennie pas voor het eerst kennis op de afscheidsreceptie van Paul: „Daar zie je hoe haar klanten Hennie op handen dragen en hoeveel ze voor hen betekent. Ook opvallend was de vraag van de eigenaar van de Merckthoeve waar Paul zijn afscheidsreceptie hield:
‘Was Hennie een klant van jou?’ Toen Paul dat bevestigde, zei hij ‘Dan moet ik snel een fles Amaretto pakken’. We hadden met hem afgesproken geen sterke drank te schenken, maar opeens was dat niet meer van toepassing. Hennie kwam er aan en dan zet je haar Amaretto voor. Daar was geen speld tussen te krijgen. Hennie dronk haar Amaretto en toen ze ging zei ze tegen de eigenaar: ‘Frank, die Amaretto is op mijn kosten’.”
Toekomst Veel is Paul niet naar De Beer gegaan. Uit zelfbescherming. „Dat was bewust. Mijn klanten zaten daar ook. Dan past het niet om mee te drinken. Je moet toch een professionele afstand bewaren. Als ik een pilsje wilde drinken, en dat was eigenlijk niet zo vaak, ging ik naar De Noodsprong van Jimmy, verderop in de Tongelresestraat. Een vergelijkbaar café. Ook daar zat van alles binnen. En ook een oud pand. Maar dat is pas tegen de vlakte gegaan. Er staan nu woningen.” Over de toekomst van De Beer filosofeert Paul: „De komende jaren schat ik in dat er niet zoveel zal veranderen. Hennie kan nog even mee en misschien blijft ze zelfs nog met een rollator achter de toog staan. Het zal anders worden als ze stopt, dan weet ik niet hoe de toekomst van De Beer eruit zal zien. Hennie is toch het hart van het café. Voorlopig is er niets aan de hand. Toch blijft het oppassen. De schilders van de kerstdagen waarschuwden me voor een bezoek aan de Beer: ”Als je naar De Beer gaat, kom je er ondersteboven uit.”
29
Margreet Nielen Twee witte en een rode bal
Een oude biljartklok met drie ballen staat prominent op de vensterbank voor het raam van haar huis in de Hofstraat. „Zo’n zelfde klok hing bij De Beer”, vertelt Margreet Nielen. Een vertrouwde biljartklok bij het begin en eind van een retourtje De Beer. Een biljartklok met drie ballen waarvan Margreet de rode bal zou kunnen zijn en De Beer en de Hofstraat de witte ballen. Altijd op zoek naar elkaar. „Ik ga bijna elke dag even naar De Beer. Altijd ’s middags. Tussen vier en zes. Nooit ’s avonds. Een uurtje of twee en een paar glazen wijn. Net als alle andere stamgasten heb ik mijn favoriete vaste stek. Voor de tap, in de hoek met de rug naar het raam. Voor meer mensen een favoriete plaats.”
30
Dagblad Margreet (beter bekend als Greet) begon op haar twintigste als leerlingjournalist bij het Eindhovens Dagblad. Daar ontkiemde haar liefde voor cafés. Bij het Eindhovens Dagblad waren het meestal de horecaondernemingen met de voordeuren direct tegenover de uitgang van de krant. Cafés op de Grote Berg zoals de Knak en de Karseboom van Nelly en Piet Giesbers. „Toen ik op de eindredactie werkte, glipten we vaak na middernacht nog even een café binnen. Een paar potjes rikken en dan naar huis. Maar ik ging ook re-
gelmatig alleen op stap en heb zo De Beer ontdekt.” Ze stopt even om haar volgende uitspraak kracht bij te zetten. „Ik heb het altijd opvallend gevonden dat, nadat ik na een hele poos weer eens bij De Beer binnenstapte, Hennie mijn voornaam direct herinnerde en wist wat ik dronk.” Maar De Beer had meer in petto voor haar. „Nadat ik Harry had leren kennen werd het mijn stamkroeg.” Greet komt uit een gedegen nest. „Wij woonden in Geldrop. Vader was hoogleraar. Wij spraken thuis nooit met een Brabantse tongval. Als wij meisjes een vriendje hadden, vroeg moeder steevast wat de vader van het vriendje deed. Toen ik met Harry op de proppen kwam, vertelde ik dat hij op de universiteit werkte. Mijn moeder, die toen al aan het dementeren was, nam genoegen met het antwoord. In werkelijkheid had Harry als bouwvakker op het dak van de universiteit gewerkt. Maar voor mij maakte dat niets uit. Net zoals in De Beer geen verschil gemaakt wordt in rang en stand. Een gewezen officier van justitie zit op zijn gemak een biertje drinken en een tafel verderop zit iemand van honderd jaar met een strafblad. Dat is de charme van De Beer.”
Roken Charme van De Beer is ook het tijdloos interieur. „Er mag niets veranderd worden. Over een persje voor op tafel wordt al moeilijk gedaan. Toen Hennie een jaar of tien geleden trespa tegen de toog liet spijkeren en de toog een likje verf gaf, leverde dat al de nodige commotie op. Zelfs oude stickers lijken aan de muur het eeuwig leven te hebben.” Toch moest in 2008 het café een kleine aanpassing ondergaan. Roken in een café werd verboden, mits er
een rookvrije ruimte kwam. „In de nis kwam een afzuigkap. Maar dat werkte niet. Twee weken heeft het geduurd en toen werd het plafond weer voorzien van de nodige nicotine-injecties. Toen het rookverbod werd opgeheven en Hennie dacht dat alles goed was, kwam de Voedsel en Waren Autoriteit op bezoek. Bleek dat de vergunning niet in orde was. Hennie wist van de prins geen kwaad en kreeg een boete. De verbouwde rookvrije ruimte hoorde opeens niet meer bij het café. Hup, weer een kleine verbouwing.” Niet alleen het gebouw en het interieur hebben de tand des tijds rimpelloos doorstaan, ook oude gebruiken zoals poffen zijn nog behoorlijk in gebruik. „Daar doet Hennie niet moeilijk over. Vaste klanten mogen altijd poffen.”
Mensenmens Tegenwoordig houdt Greet het bij een enkel glas wijn. „Dat is weleens anders geweest. Ik dronk vroeger port. Niet in een glas met een voetje. Daar moet ik niks van hebben. Ik dronk het uit een limonadeglas. Helaas dronk ik het ook als limonade.” Ze kan er om lachen. „Als ik met het gezin op vakantie was, belde de leverancier naar De Beer waarom er geen port geleverd moest worden.” Maar die periode ligt achter haar. De scherpe kantjes worden zachter. Ze is bij het Eindhovens Dagblad gestopt en is tegenwoordig freelance journalist. Ik werk regelmatig voor Groot Eindhoven.” Voor de documentaireserie ‘Met zwervers de winter door’ ontving ze ‘De Gouden Prijs 2009’, een landelijke prijs voor de mooiste producties in de weekkranten van Wegener. „Stuur me niet naar een gemeenteraad om daar over te schrijven. Daar snap ik niks van. Ik schrijf
het liefst over mensen. Ik ben een mensenmens.”
Biljartkaart De vierenvijftigjarige Greet pakt de biljartklok van de vensterbank en haalt een plastic kaartje uit haar portemonnee. „Dit is het biljartkaartje van Fred Smulders. Ik biljartte met Fred en Bertje. Toen Fred vijftig werd, heb ik voorgesteld om twee van zulke kaartjes te maken. Met de twee kaartjes samen kun je de biljartklok stil zetten. Hennie ging meteen akkoord. Toen Fred stierf hebben Bertje en ik de kaartjes gekregen. Als het uitkomt, biljart ik zaterdags met Bertje. Fred was een lieve gast en gaf alles weg. Voordat hij een gevaarlijke operatie moest ondergaan, vertrouwde hij Hennie toe dat als het fout zou gaan, zijn inleg in de spaarkas voor het ‘velleke verzuipen’ bestemd was. De operatie pakte helaas verkeerd uit.” Greet praat met liefde over haar café. „Ik sprak er laatst nog over met mijn vijfentachtigjarige oude vader. Een serieus man. Geen kroegtype. Zijn kalender telt helaas niet meer zoveel dagen. Ik vertelde hem over de bezoekers, de sfeer en het donkerbruine plafond. Hij lachte en vertrouwde me toe: ‘Dat moet een mooie kroeg zijn.”
31
Ad Broeren Uilenkolonie op negen hoog
Op het balkon van zijn flat aan de Urkhovenseweg heeft Ad Broeren op negen hoog een fantastisch uitzicht. De zon komt bij hem op in Geldrop, hangt ’s middags boven de Strabrechtse Heide en verdwijnt ’s avonds in de Eindhovense skyline. Op negen hoog ben je zo vrij als een vogel. Vrij, maar niet alleen, want Ad huist met een opvallende kolonie uilen. „Ik heb een keer op een verjaardag geroepen dat ik wel een uil wilde hebben. Die kreeg ik, maar mijn verzoek was niet aan dovemansoren besteed, want ondertussen heb ik een aardige collectie opgebouwd. Steen, porselein, glas. Noem maar op. En zelfs twee messen uit Maleisië met uilen versierde handgrepen.”
32
Interieur Toch is Ad geen eenkennige vogel, want hij strijkt ook graag neer bij De Beer. „Het is echt een bruin café! Weet je waarom? Heb je het plafond gezien? Bruin van de nicotine. Daar mag je van Hennie absoluut niet aankomen. Bier knoeien en het plafond aanraken zijn bij haar zware overtredingen. Dat ontdekte iemand die de prijzenkast verving en per ongeluk bij het schoonmaken een stuk van het plafond meenam. Toen bleek het plafond oorspronkelijk een heel andere kleur te hebben.” Een ander opvallend interieurstuk is de juke-
box. „Omdat ik er vaak kwam met leeftijdgenoten, vertrouwde Hennie ons de inhoud van de jukebox toe. Ik was nogal een fan van Pink Floyd en meer van dat soort muziek. Denk aan de Who en de Stones bijvoorbeeld. We draaiden toen stevige muziek. Maar ook andere muziek kon prima. Iedereen kon singeltjes aanleveren en voor een kwartje kon je ze draaien. Toen bewoners van het woonwagenkamp het café ontdekten, kwam er de klad in de muziekkeuze. Pink Floyd werd verdrongen door Nederlandstalig werk. Daar heb ik niks mee. Tegenwoordig speelt er de muziek niet meer zo’n belangrijke rol. Dat was vroeger anders. Mijn moeder van negenentachtig ging vroeger weleens dansen in het zaaltje achter. Ze kan nog precies omschrijven hoe het zaaltje er toen uitzag.”
Sport „Mijn vader had postduiven. Dat hadden er meer bij ons in de straat (Jan van Goyenstraat). Ik moest van mijn vader de klok halen bij De Beer of ging met hem mee. Ik kreeg er mijn eerste biertje en ben er altijd blijven hangen.” De liefde voor duiven gingen niet over van vader naar zoon. Misschien is zijn late liefde voor uilen toch nog een link naar de duiventijd van zijn vader. Ad zocht zijn ontspanning in de sport. Boksen werd zijn eerste passie. Natuurlijk was zijn eerste vaste sparringmaat een bezoeker van De Beer. Toen die in dienst moest, stapte Ad even over op toerfietsen. Ook nu weer speelde De Beer een rol. Het was verzamelen en eindigen bij De Beer (Ger van Hennie was een van de toerfietsers). Toen zijn bokspartner terugkwam uit dienst, stelde hij voor om rugby te gaan spelen bij PSV. Ad vond het prima en groeide
uit tot een betrouwbare forward. Nooit geblesseerd en altijd op de trainingen aanwezig. Ondertussen leerde hij ook de andere kant van de toog kennen. „Ik heb tien jaar lang de bar gedraaid van de rugbyclub in de oude ijsfabriek van Koolen in de Tongelresestraat (tegenwoordig DAF-museum) en als we uitgingen gaven we verderop in de straat bij Hennie het geldkistje af. Dat kon allemaal. De rugbyers kwamen ook bij Hennie in het café. Zelfs Engelse teams namen we mee. Die maakten wel altijd de klassieke fout dat ze zich vergisten in het continentale alcoholpercentage. Met andere woorden: die waren binnen de kortste keren zat. Met de rugbyclub hebben we diverse kienavonden georganiseerd in het zaaltje van De Beer. Dan zat het café bomvol. Net zoals met carnaval. ’s Maandags gaat iedereen naar De Beer. Dat is een traditie. Ook mensen die verhuisd zijn, komen. Je hebt dan geluk als je een blad bier kunt bestellen. Zo druk is het dan.” Sport verbroedert en levert vrienden voor het leven op. „Ik heb Jan Drent leren kennen bij het rugby en hij is een hele goede vriend van me geworden. Zo close dat de kleinkinderen van Jan me opa noemen. En dat voel ik ook zo. Ik heb de foto’s van de kinderen bij mij thuis aan de muur hangen. Ik ben nooit getrouwd. Ik had het veel te druk met sporten en gezelligheid. Zo lopen dingen. Het komt zoals het komt. Ik heb wel een vriendin verderop wonen”, vertelt de eenenzestigjarige gereedschapsmaker bij DAF. „Een collega waarmee ik het goed kan vinden”. Ad woont alleen, maar toch is de invloed van de vriendin terug te vinden in zijn flat. Vlinders en Boeddhabeelden bijvoorbeeld. Ad deelt die passie niet zo. „Ik ben niet gelovig”, vertelt Ad. „Volgens mij is er
niks meer na het leven. En als ik toch dood moet gaan, laat het dan maar bij De Beer zijn. Geen verkeerde plek om het tijdelijke met het eventuele eeuwige te verwisselen”.
Pink Floyd De Beer was en is een startpunt voor Ad. „Vroeger gingen we in de weekenden eerst om zeven uur naar De Beer: indrinken en daarna uit. En vaak eindigden we bij De Beer. Tegenwoordig kom ik er wat minder. Maar als er iets te doen is in de stad beginnen we altijd bij Hennie. En als we het halen, sluiten we ook af bij De Beer.” Ad is een man die zich graag mengt in het publiek. De laatste jaren bezoekt hij zondags de Eindhovense zaalvoetbalcompetitie. Maar ook de Effenaar en het Muziekcentrum kunnen entreekaartjes aan hem kwijt. „Willy de Ville bijvoorbeeld heb ik regelmatig gezien in het Muziekcentrum en om op Pink Floyd terug te komen: enkele jaren geleden heb ik Roger Waters met zijn Pink Floydformatie zien spelen.” Wat Ad goed bevalt, blijft hij zijn leven lang trouw. De Beer is daar een levend bewijs van. Maar ook zijn muziekkeuze blijft hij trouw. Dat Pink Floyd niet meer wordt gedraaid in het café met het nicotineplafond vindt Ad geen punt. Op negen hoog, in gezelschap van honderden uilen, zet Ad graag een muziek-DVD op. Pink Floyd neemt dan de flat over en dat vinden Ad en de uilen prima. Ad laat Pink Floyd binnenstromen en geeft eraan toe. Soms hoort daar een uiltje knappen bij. En ook daar hebben de wijze huisgenoten vrede mee.
33
Cato de Beer 80ste verjaardag
34
35
36
37
Piet van den Broek Paard wist de weg
„Op mijn achtste kwam ik met mijn vader voor het eerst bij De Beer. Voor het Sinterklaasfeest. Dat is zevenenvijftig jaar geleden. Midden jaren vijftig. Mijn vader was visboer. Zondags ging hij venten en De Beer lag op zijn route. Hij kende het café”, vertelt Piet van den Broek. „Maar hij kende ook de schoonvader van Hennie. Ze waren vrienden en gingen vroeger vaak dansen op de Aalsterweg. Daar leerde Cor van Oorschot zijn vrouw kennen.” „Ons vader was visboer en ’s zondags trok hij met paard en wagen Den Bouw in. Mensen kochten toen nog vaak op de pof. Als hij zijn klanten zag, was het meestal eerst de pof van de vorige week afrekenen en dan nieuwe vis en meteen weer een nieuwe pof. Op zijn route stopte hij vaak bij De Beer. Het waren meestal bezoekjes met een cognacje. Maar die kreeg hij wel meer aangeboden op zijn route.”
38
Paardje „Op het einde van de dag stopte hij regelmatig bij het café van Louis van den Boomen (de vader van Tonny van den Boomen). Meestal had hij wat vis over, maakte er een bosje van en verlootte die. Dan was hij zijn vis kwijt, had weer wat winst en kreeg meestal een borreltje. Terwijl hij zijn borreltje dronk, zagen wij regelmatig dat jongens vis van de wagen stalen. Maar
daar deed ons vader niet moeilijk over. ‘Dat geeft niks jongen, die moet ik anders morgen weggooien’, antwoordde hij. Wij hadden vroeger nog geen diepvries. De vis zou toch wegrotten. ‘Laat meenemen, laat meenemen’. Het was maar goed dat het paardje niet dronk en de weg blindelings kende.” Eigenlijk een voorloper van de TomTom. „Vader kon gerust na een paar borrels minder aandachtig zijn wagen besturen. Hij kon altijd op zijn paardje vertrouwen. Spoorbomen, kruispunten of sneeuw; het maakte niet uit. Het paardje bracht hem altijd thuis. Het is weleens voorgekomen dat wij op een koude winteravond ons vader, die de nodige borrels op had, zagen aankomen in de Rustenburgstraat. Wij zaten als vier klein mannekens in pyjama te wachten. Toen paard en wagen bijna thuis waren, liepen we snel door de sneeuw naar buiten. Één van ons hielp vader van de wagen, anderen laden de wagen uit, en weer een andere broer bracht het paardje naar de stal.” Piet ziet zich weer als kleine jonge in pyjama staan in de sneeuw in de Rustenburgstraat.
Herenhuis Een halve eeuw later zit Piet achter aan tafel in zijn huis in Doornakkers. Naast hem op de grond staat een behoorlijk groot nostalgisch miniatuurherenhuis. „Die is van Tony. Die richt zo’n huis helemaal in. Het vorige huisje was eigenlijk te klein. Dan maar groter.” Piet was in zijn werkzame leven verwarmingsmonteur in de bouw. Een onderdeel dat niet in het miniatuurhuisje voorkomt. Toch zal hij de nodige hand- en spandiensten moeten verrichten bij de komende oplevering van het miniatuur-herenhuis. „Ik ging
met mijn veertien jaar werken en begon bij De Beer vaste klant te worden. Een jaar later leerde ik Tony kennen. Die was toen dertien jaar.” Piet bleek al snel een familieman te zijn. „We zijn al vijfenveertig jaar getrouwd. En al die tijd komen we bij De Beer. Mijn kinderen en nu ook mijn kleinkinderen. Zaterdags gaan we meestal met de kinderen naar de Woenselse Markt en zakken af naar De Beer. Zeg maar van de namiddag tot vroeg in de avond. Eigenlijk nooit langer.”
Velleke verzuipen Een activiteit die wel langer duurt dan een zaterdagmiddagbezoek en waar meer drank in het spel is, is ‘het velleke verzuipen’. Een term uit Tongelre. Eigenlijk een uitbouw van de koffietafel na een begrafenis. Zonder koffie en brood, maar wel met de nodige alcoholische consumpties. „Natuurlijk wordt er een traantje gelaten, maar op heteinde van de rit zit het café behoorlijk in de olie. Eigenlijk is dat mooi. De overledenen zullen het zeker waarderen.” Een stelling die niet gecontroleerd kan worden. Weinigen staan op uit de dood. „Toen de vader van Ger stierf, gingen we met z’n allen naar de begrafenis en koffietafel en daarna naar De Beer. Dan wordt er gefeest. Dat wil je niet weten! Ik moet er wel bij vertellen dat de eerste twee uur van het velleke verzuipen op kosten van Hennie waren. Daar is ze nooit flauw in.” Maar het velleke verzuipen kan ook in het buitenland gedaan worden. „We zijn ooit naar België gegaan voor een begrafenis. Met twee bussen naar Hasselt in ‘Bels’. Na de begrafenis reden we naar de ‘Zingende Waardin’ aan de grens en kwamen poepzat thuis”. ‘Het Velleke verzuipen’ valt in de ca-
tegorie excessen. Voor Piet zijn het de uitzonderingen op de regel. Voor familie Van den Broek is cafébezoek vooral een familieaangelegenheid.
Diploma „Voordat ik er kwam is het café een jaar of drie in andere handen geweest”, filosofeert Piet. „Dat kan ik me nog wel herinneren. Maar daar doen we niet moeilijk over. De Beer is honderd jaar in gebruik en blijft natuurlijk een uitzonderlijk café. Je moet je voorstellen: de stoppenkast zit in het horecagedeelte. Dat zou nu niet meer mogen.” Piet kijkt naar het miniatuurherenhuis naast hem. „Die heeft geen stoppenkast nodig.” Tony: „Ik ben een jaar geleden aan een ander huis begonnen, maar zag gaandeweg dat de spullen er niet in pasten.” „Toch lagen er al echte tegeltjes in en was alles gestoffeerd en geschilderd”, vult Piet aan. Maar ze zitten er niet mee. Hobby’s genoeg. Piet heeft nog een behoorlijk moestuin en verder hebben ze altijd teckels gehad. „Deze is twaalf jaar oud en begint een hoop mankementen te vertonen. Hij hoort niet goed meer en slaapt veel.” Piet wijst naar zijn teckel die verderop ligt en zich regelmatig meldt. Allemaal hobby’s voor het leven. Net zoals De Beer waar de derde generatie Van den Broek zijn intrede heeft gedaan. „Mijn kleindochter van negen komt er regelmatig, gaat achter de spoelbak staan en mag van Hennie helpen. Ze hebben haar zelfs een spoeldiploma gegeven. Die start beter dan ik zevenenvijftig jaar geleden”, besluit Piet met een gulle lach.
39
Bert Verheijden Chinees met een verrekijker
Ontspannen zit Bert Verheijden in de vertrouwde omgeving van zijn huiskamer. Aan de schouw hangt het nodige muzikale koperwerk zoals een trompet en een klarinet en schuin achter hem kleuren de zijkanten van een flinke collectie cd’s de wand. Tegenover hem zit zijn vriendin Marianne. Ook met iets opvallend kleurrijks. Een nieuwe ketting siert haar hals. Bert bekijkt haar met belangstelling. Marianne: „Ik moest wel nieuwe sieraden kopen. Ze hebben hier pas ingebroken en al mijn sieraden gestolen. Vandaag kon je bij De Beer sieraden kopen.
40
„Dat doen ze bij De Beer wel vaker. Deze keer waren het sieraden. En een andere keer is het Tupperware of make-upspullen”, verklaart Marianne. „Ik vertelde Hennie laatst dat ik een Tupperware-party thuis wilde organiseren. Och, zei Hennie. Kom dat maar hier in het café doen.” Bert heeft om een andere reden De Beer ontdekt. „Ik kwam met mijn vriend Fred Smulders na een concert bij De Beer. We hadden meteen een goed gevoel met het café en besloten om er geregeld te gaan biljarten. Toen ik vijftien jaar geleden naar Tongelre verhuisde, hebben we dat goed aangepakt. Elke zaterdagmiddag gingen Fred en ik samen biljarten. Even de week doornemen. We gingen elke week, alleen vakantie kon onze biljartmiddag verstoren. Daar kwam
niks tussen”. Bert stopt even. „Eergisteren is het vier jaar geleden dat Fred gestorven is. In dezelfde week dat De Beer 95 jaar bestond. Toen stonden ze beiden in de krant. Een groot verhaal over De Beer en een paar pagina’s verderop het overlijdensbericht van Fred.” Vreugde en verdriet liggen dicht bij elkaar. „Toen Fred stierf, werd Greetje Nielen mijn biljartmaatje.”
Muziek In een café worden wel meer relaties geboren. „Ik ben een echte bluesliefhebber. Maar in De Beer hoor je dat amper. Toen ik er met Ad Broeren en Jan Drent over had, bleken wij meteen op dezelfde muzikale golflengte te zitten. Zoiets verwacht je niet bij De Beer. Je hoort er vooral Nederlands repertoire. En als je dan bijvoorbeeld bluesliefhebbers ontdekt, is dat heel bijzonder. We gaan regelmatig naar concerten. Als ik denk dat er een interessante band is, bel ik ze op, koop de kaartjes en dan gaan we. In de stad zoals naar De Effenaar of Wilhelmina, in de regio naar bijvoorbeeld 013 in Tilburg, maar ook daarbuiten. We zijn onlangs nog naar een concert van Pink Floyd geweest in het Geldredome in Arnhem.” Muziek is toch Bert zijn ding. „Ik heb iets met muziek. Ik verzorg al heel lang het geluid van de Never Mind Jazzband. Maar dat is de laatste tijd iets minder geworden. De kracht van de kroeg is dat Hennie er altijd is. Van twee uur ’s middags tot twee uur ‘s nachts. Hennie gaat nooit vóór twee uur dicht. Al is er niemand, ze blijft gewoon wachten. Je kunt er altijd terecht. Dat is in andere kroegen meestal niet het geval. Daar staat bijna iedere avond iemand anders achter de tap en als er niemand meer komt, slui-
ten ze.” Marianne vult aan: „Hennie is gastvrouw en maatschappelijk werker. Alles moet ze weten en alles zal ze doen. Zo heeft ze zich bijvoorbeeld over Leoke ontfermd en gaat ze elke week boodschappen met hem doen.” Bert: „Een poosje geleden lag mijn zus in het ziekenhuis in Maastricht. Toen ik daar op ziekenbezoek was, had het weer flink huisgehouden in Eindhoven en aardig wat hout van de bomen aan mijn tuin gedoneerd. Toen ik thuis kwam en het zag, ben ik eerst even naar De Beer gegaan. Ik vertelde het Hennie en die merkte op dat ik het er niet bij kon hebben. De zondag daarop belde Ger aan en stond voor de deur met een zaag om het hout uit de tuin te halen. Dat is nou Hennie. Die kan dat niet hebben en stuurt Ger naar ons toe”.
Verrekijker De Beer staat voor gezelligheid en opvallende verhalen. „Jos de Wit en consorten gingen zaterdags de buurt rond om geld op te halen voor de sinterklaasvereniging. Daar begonnen ze op tijd mee. Na hun rondgang zaten ze al vroeg aan een tafeltje bij het biljart en waren ze stevig aan het innemen. Ik stond met Fred te biljarten. Jos was een geboren moppentapper en was bezig met een mop over een Amerikaanse colporteur die iemand een bijzondere verrekijker wilde verkopen. Een nachtverrekijker. De Amerikaanse klant keek door die verrekijker en zag zijn vrouw een paar honderd meter verderop met de buurman in bed liggen. Jos had de mop goed en wel verteld of er kwam een Chinese verkoper binnen. Die kwam er toen wel vaker. De man verkocht allerlei soorten handel. Hij zette zijn tas op de grond
en het eerste was hij uitpakte was een grote verrekijker. Heel de kroeg lag meteen dubbel. Die Chinees snapte er niets van en keek ons aan of dat hij water zag branden. Iedereen keek hem met tranen in de ogen aan. Een uniek moment. Een andere opmerkelijke gebeurtenis waren de aambeien van Jos de Wit. Hij dacht er last van te hebben. Laat maar eens zien zei Harry, de man van Greet Nielen. Jos liet in het café pontificaal zijn broek zakken, ging op handen en voeten zitten en Harry keek als een dierenarts in de kont van de koe. ‘Ik zie het al’, sprak Harry. ‘Aambeien’”.
Trouw Bert buigt naar voren en begint een shagje te draaien. Opvallend veel gesprekken met mensen van De Beer spelen zich af in een rokerige omgeving. „Roken hoort bij een café”, verklaart Bert. „Bijna iedereen in De Beer rookt. Toen het verboden werd om te roken in een café zijn de asbakken niet zo lang van tafel verdwenen geweest.” De mobiele telefoon gaat. „Werk,” verklaart Marianne: „Bert werkt altijd.” Bert zit in de koel- en airconditioningwereld. Hij doet bijna het hele voortraject. „Alles behalve monteren. Ik bezoek een bedrijf, bekijk de mogelijkheden, geef advies en verzorg de afhandeling. Toen ik de eerste keer bij De Beer kwam, werkte ik bij Klimat. Ik werd toen Bertje Klimat genoemd. Zo noemen velen me nog. In een café ken je lang niet iedereen bij achternaam. De vaste klanten ken ik uiteraard bij achternaam.” Bert heeft een trouw karakter. Hij zit nog steeds in de koel- en aircowereld en ziet ook nog geregeld het groene laken en de tap van De Beer.
41
Dick Romijn Latijnse manier van leven
Na Italië, Turkije en Peru verruilde Dick Romijn na zijn pensionering Portugal voor een riante herenwoning in de Kievitstraat in het Villapark. Met een vriend uit de buurt zocht hij een café om te biljarten. Ze hoefden niet ver te zoeken. Op de hoek van de straat lag De Beer. De kennismaking beviel goed en werd omgezet in een vaste wekelijkse biljartmiddag.
42
De zomer is dit jaar vroeg begonnen. Mei zou moeiteloos voor juli kunnen doorgaan. Dick zit met een sigaar en een glas whisky in zijn ruime tuin. Zonnestralen glijden ontspannen over de hoge daken van de rij chique huizen en zetten hem in een natuurlijke spotlight. Hij vertelt over zijn biljartbezoeken. „Wij gaan altijd ’s middags. We zitten in de middagploeg. Ik ga met mijn maatje Mario van Hamersveld, oud-voorzitter van de Eindhovense rekenkamer, een uurtje biljarten en daarna een uurtje bijkletsen. ’s Avonds zitten er weer anderen. Noem het maar de avondploeg. We komen er geregeld, kennen de meeste gezichten en sommigen van naam. Maar het aantal markante bezoekers is de laatste tijd behoorlijk aan het uitdunnen. De overleden Piet van Boxtel en Jos de Wit bijvoorbeeld hebben een andere kroeg gevonden.” Dick ontdekte het café met een buurtbewoner. Toen die ook het biljart van de nieuwe kroeg
van Piet van Boxtel en Jos de Wit ging opzoeken, bleek hoe sterk banden in De Beer zijn. „Hennie had een deputatie bij elkaar getrommeld die op de crematie aanwezig was.” Dick waardeert die betrokkenheid. „Hennie is een zeer betrouwbare, stabiele, toegewijde waardin. En de medische encyclopedie van De Beer. Ze weet van iedereen wat ze mankeren.”
Moskou Geboren in Eindhoven, maar al jong van huis af. „Op mijn negentiende ging ik studeren in Nyenrode. Toen heb ik mijn eigenlijke naam Dirk-Willem ingeruild voor Dick. Dat is een stuk korter.” Hij ging bij Philips werken, werd divisiedirecteur consumentenartikelen en ging de tweede helft van zijn vijfendertigjarig Philipsleven naar Italië, Turkije, Peru en Portugal om verkooporganisaties te leiden. „Ik houd van de Latijnse landen. Toen wij in Lissabon woonden, is Moskou even in beeld geweest. Maar toen mijn toenmalige vrouw naar de Russische ambassade belde, was de interesse snel over. Op de vraag: ‘Kan ik mijn hond meenemen?’ kreeg ze een moeilijk antwoord. En toen ze vroeg of de straten in Moskou ’s avonds veilig waren, antwoordden ze: ‘Er wordt wel eens geschoten’ en op haar laatste vraag ‘En overdag?” reageerde de Russische ambtenaar met ‘Dan wordt er minder geschoten’. Dick lacht gul en trekt royaal aan zijn sigaar. Lex, de vierjarige donkere Ierse setter, ligt in de buurt van zijn baas en kijkt hem trouw aan. De geboortewieg van Dick stond in het stadsdeel Stratum. In Stratum roken ze sigaren, werd vroeger gezegd. Stratum werd in vergelijking met andere stadsdelen als bovenmodaal bestempeld. Sigaar roken
zit dus in zijn DNA. Whisky en sigaren zijn niet de gebruikelijke genotsmiddelen in De Beer. „Sigaren valt wel mee, maar whisky niet. In De Beer drinken we bier bij het biljarten.”
Latijn „Ik woon nu twaalf jaar hier in de buurt en ben nooit verder gaan kijken dan De Beer. Hoeft ook niet. De Beer is prima. Soms ga ik met mijn biljartmaat naar Casino op de Aalsterweg of De Gouden Bal in Gestel. Ook oude kroegen met een biljart en een vriendelijke waardin. Maar eigenlijk ben ik niet zo’n kroegbezoeker. Ik ga liever naar een restaurant. In het buitenland heb ik altijd buiten de deur geluncht. Nu heb ik heb twee eetvriendinnen met wie ik regelmatig samen eet en als ik aan de beurt ben, gaan we naar een restaurant. Dick heeft bij zijn verhuizing van zijn zonnige werkadressen naar Eindhoven zijn Latijnse levensstijl meegenomen. Genieten staat voorop. Op een zonnige dag met een sigaar en een glas whisky is dat niet zo’n moeilijke opgave. De zon brengt hem weer terug naar zijn voormalige exotische productielanden. „Een taal leer je in twee weken tijd bij de nonnen in Vught. Het viel me altijd op dat ik na twee weken een nieuwe taal sprak en de vorige bijna vergeten was. Mijn kinderen gingen naar de Franse school. De Fransen hebben het best georganiseerde en gedisciplineerde schoolsysteem. Mijn kinderen hebben amper tijd verloren. Fransen zijn keihard met punten geven. Ze schromen niet om een nul te geven. Je moet een behoorlijke bagage hebben om er te slagen. Turks heb ik niet geleerd. In Istanbul had ik een interne baan. Maar ik kon in een restaurant wel mijn eten bestellen.
Als je gewoon voorleest wat er staat, komt het goed. Een voorbeeld: sjato betekent gewoon chateau. Chateaubriand. De taal is behoorlijk fonetisch. Daar heeft de grote Atatürk voor gezorgd. Hij heeft de taal verwesterd. In acht jaar tijd heeft hij van Turkije een modern land gemaakt. Alle fezzen en hoofddoekjes eruit. Hij heeft in Turkije het Zwitsers recht geïntroduceerd. Turken zijn harde werkers. Het zijn de Duitsers van het Midden-Oosten. In Portugal, Italië en Turkije ben ik terug geweest. In Peru niet meer. Alles van Philips is weg. Philips had eerst 125 fabrieken wereldwijd. Nu niets meer.” De zon blijft een aangename belager, maar kan de pretoogjes, verscholen achter de brilglazen, van Dick, niet verblinden. „Ik heb een prachtleven gehad.” Wie denkt dat het een ultieme ontboezeming van de negenenzestigjarige Dick is, vergist zich. „Ik voel me gelukkig. Geluk betekent dat het goed met mij gaat en met de mensen die belangrijk voor me zijn.” Het is een tussentijdse constatering. Als het aan hem ligt, komen er nog veel mooie jaren aan. En daar past de wekelijkse gang naar het biljart van De Beer perfect in.
43
Wim en Christa van Vugt
Jack Beks en Ron Boumans
Toon Strijb
44
Pauline Laurens en Frenkie Lejuez
45
Kees van den Eeden
46
Beb en Christ Louwers
Huub Brouwers
Peer Massuur
Mientje de Git
47
Tonny van den Boomen Op het randje
Horecaman, restaurateur, docent gastronomie en schrijver Tonny van den Boomen hoort thuis in de categorie ‘bekende Tongelrenaren’. „Toch ben ik niet in Tongelre geboren,” bekent hij. „Maar dat weet bijna niemand in Tongelre. Ik ben geboren en getogen in Opwetten in Nuenen.” De zevenenzestigjarige Tonny woont op het randje van Tongelre op een kilometer afstand van de Opwettense watermolen. „Eens ga ik terug naar Nuenen”, filosofeert hij. ”Daar wil ik begraven worden”, verklaart hij met een voldane glimlach.
48
„Mijn vader werkte bij Philips en was lid van een handboogvereniging in een café in Tongelre. Op een gegeven ogenblik kon hij het café overnemen. Bij mijn moeder thuis hadden ze vroeger een herberg. Ze wist wat het was en dus was de deal zo gesloten. Ik was dertien jaar toen we in 1957 naar Tongelre verhuisden. Het was een goed lopende zaak waar vele sportverenigingen hun onderkomen hadden. Dat varieerde van handboogschieten, biljarten en politiehonden tot de schutterij. Het waren gouden tijden voor de horeca. De wederopbouw zorgde voor redelijke inkomens en de televisie was nog niet ingeburgerd. Later heeft televisie veel verenigingen en cafés de das omgedaan. Het café van mijn vader Louis was aan de Tongelresestraat ter hoogte van de Locomotief-
straat. Je had toen in de buurt en in de Tongelresestraat wel twintig cafés. Wij hadden behalve het verenigingsleven ook veel klanten onder de boeren en mensen uit Nuenen die naar Eindhoven gingen en ons vader en moeder kenden. De Beer verderop was toen nog een zelfde soort café als dat van mijn vader.
Werken Via het café leerde hij Hennie kennen. „Hennie was veertien jaar toen ze begon. Ik zal niet veel ouder geweest zijn toen ik moest helpen in de zaak. Kinderarbeid. Het zou nu niet meer mogen”, vult Tonny lachend aan. „Je had een biljartcompetitie en Hennie en ik moesten bijvoorbeeld briefjes rondbrengen naar de cafés of zondags staven ijs halen bij Koolen op de Tongelresestraat Toen had je nog niet zo’n koeling als nu. En meer van dat soort klusjes. We zagen elkaar regelmatig. Horeca zat in mijn bloed en ik ging naar de hotelrestaurantvakopleiding in Roermond. Ik voelde me goed thuis in cafés en gooide regelmatig een romantisch visje uit. Niet gek dat ik toen een dochter van een kastelein aan de haak sloeg. We trouwden en met mijn zesentwintig jaar begon ik in 1968 mijn eerste café. aan de Tongelresestraat 261. De wettelijke leeftijd om een café te beginnen was toen vijfentwintig jaar en drie maanden. De zaak liep als een trein. We verdienden goed, maar hadden geen minuut vrij om maar een stuiver te kunnen uitgeven. Na twaalf jaar, en honderden bruiloften en partijen verder, ben ik gestopt. Ik was opgeleid voor restaurateur en wij begonnen een restaurant iets verderop. Dat was financieel minder aantrekkelijk en ook nu had ik eigenlijk geen minuut vrij. Ik had zeven man personeel, maar
klanten vroegen altijd naar de eigenaar. Naar mij dus. In die jaren ben ik amper bij De Beer geweest. Op een gegeven moment kapten we ermee. We waren financieel onafhankelijk. Ik was eigenaar van drie horecapanden en stond er niet beroerd voor. Toen ben ik langzaam maar zeker weer naar De Beer gegaan. Daar is het schrijven ontstaan. Ik heb een goed geheugen. Regelmatig kwamen zaken aan de orde over vroeger. Over mensen, gebeurtenissen of andere onderwerpen. Op een gegeven ogenblik hadden we het met Hennie erover om een kroegenboek van Tongelre te maken. Ik begon eraan, maar merkte al snel dat ik het breder moest trekken dan de kroegen en ik ben de geschiedenis van Tongelre gaan beschrijven. Inmiddels is de geschiedenis van Tongelre in drie boeken neergelegd. Een klus die twaalf jaar duurde. Na een half jaar thuis begon het weer te kriebelen. Ze vroegen me als docent op de Rooi Pannen. Een prima tijd. Leuk om kinderen dingen te leren. Uitserveren was altijd een feest. Ik krijg nog regelmatig een gratis pilsje van oud-leerlingen als ik ergens ben.”
Complot „Toen ik met pensioen ging, vertelde ik de directeur van de Rooi Pannen dat ik afzag van een receptie op school en stelde voor om naar De Beer te gaan. De school zat in een rommelige verbouwing en de directeur vond het allang goed. Geef mij het geld maar, ik regel het wel, vertrouwde ik hem toe. Toen het zover was, bekeek de directeur met een scheef oog De Beer en merkte op dat ze niet naar De Beer hadden hoeven te gaan. Het café zat volgens hem net zoals de school ook nog volop in de ‘verbouwing’.
Het was een gezellig feest. Er werd stevig gedronken en de smaakpupillen begonnen om voedsel te vragen. Op een gegeven ogenblik kon de ongeduldige directeur niet meer wachten, trok de deur van het zaaltje open en zag een lange tafel. Keurig gedekt met een wit kleed. Maar … hij kwam van een koude kermis thuis. Ik had volgens afspraak voor een warm en koud buffet gezorgd, maar niet zoals hij het zich had voorgesteld. Er stond alleen maar een bordje warme borrelworstjes en een schaaltje koud, gesneden Kips leverworst op tafel. Ik had gekozen voor drank en niet voor eten. Je had zijn teleurgestelde blik moeten zien! Hennie zat in het complot en had driftig meegewerkt.`
Weemoed De anekdote is Tonny, Hennie en hun samenwerking ten voeten uit. „Hennie is recht voor d’r raap en goudeerlijk. Ze kan alles zeggen en iedereen accepteert het. Ze is niet voor niks Eindhovense Kastelein van het Jaar geweest. Ze bezit de gouden combinatie vakmanschap en menselijkheid.” Tonny heeft zich de laatste jaren op het schrijven geconcentreerd. Met Yvonne Henderson werkt hij nu aan een boek over Nuenen, Terug in de tijd en ook terug naar zijn jeugd. Op zoek naar de roots knaagt de weemoed aan hem. „Het boek gaat ‘Nuenen, op het randje’ heten”. Een mooie titel die ook op Tonny zou kunnen slaan! Graven in het verleden heeft ook hem op een randje gezet. Blijven wonen in Tongelre of terug naar Nuenen?
49
Gjet Vogels Exclusieve Berenclub
„Je hebt café De Beer, maar er was ook een Berenclub”, legt Gjet Vogels uit. „De leden van de Berenclub waren trouwe bezoekers van het café die buiten het café om elkaar opzochten. Meestal op zondag bij iemand thuis. We waren een kleine selecte club met ongeveer evenveel leden als letters in de naam Berenclub. Met eigen statuten en eigen signalen.” Gjet lacht en stopt even. Achter haar pretogen laat ze in rap tempo een opgewekt scala clubherinneringen de revue passeren.
50
De vierentachtigjarige Gjet (bekend bij De Beer als Geer) zit in haar dikke leren stoel voor het raam van haar huis. „Ik ben als twintigjarig meisje uit Noord Bergum (gemeente Tietjerksteradeel) in Friesland naar Eindhoven verhuisd en gaan werken bij Philips.” Gjet verruilde in de naoorlogse jaren Friesland voor Brabant. „Het gras aan de andere kant van de heuvel lijkt altijd groener”, merkt ze op met ferme, vaste stem. Ze maakte kennis met Jan Vogels. Ze trouwde, verhuisde naar een nieuwe woning in Doornakkers, kreeg er haar dochters Ansjeliena, Yolanda en zoon Rudy en woont er nog steeds. Dochter Yolanda is aanwezig en Ansjeliena schuift iets later aan. De zussen runnen samen het coaching- en trainingsbureau ‘StressMaster’. ’Energie, in balans en levenslust binnen drie weken’ staat er op hun visitekaartje.
Moeder is in goede handen bij twee professionals die vakkundig kunnen omgaan met stress.
Kennismaking Maar Gjet straalt weinig stress uit en vervolgt haar verhaal over de Berenclub. Ze somt leden op zoals Hennie en Ger, El en Chris van Helvoirt, Ansjeliena en Martin en Toon Wouters en vriendin. Yolanda: „De bijeenkomsten begonnen meestal zondagmorgens om elf uur en tegen een uur of vijf ‘s middags sjokte de club vaak vrolijk aangeschoten de deur uit. Hennie ging op tijd terug om het café te openen. Maar op dinsdag, de vrije avond van Hennie, ging de club vaak op stap. Naar het Stratumseind bijvoorbeeld. Daar zagen ze ons voor ‘boerkes’ aan, maar vergaten wel dat de ‘boerkes’ de tapkraan de hele avond lieten werken!” Gjet gaat terug naar het begin. „Via Toon Wouters zijn we bij De Beer terecht gekomen. Ansjeliena en ik gingen op een gegeven moment wandelen en kwamen in café Monique, ook aan de Tongelresestraat, terecht. Daar zat Toon, een leuke alleenstaande knul. We hadden een gezellig gesprek. De volgende keer dat we gingen wandelden, zijn we weer naar binnen gegaan en raakten weer met Toon aan de praat. Maar een volgende keer zat hij er niet meer. Enige tijd later kwam ik hem tegen bij Albert Heijn. Hij vertelde dat hij een ander leuk café had ontdekt: De Beer. Mijn man werkte in de horeca, dronk niet en bezocht na zijn werk zelden een café. Hij kende De Beer en vond het één van de weinige cafés waar hij na werktijd nog wel even naar binnen wilde. Afijn, wij gaan op een dinsdagavond naar De Beer. Maar het was
een besloten avond. Hennie deed toch open en we mochten even binnen komen kijken.” Het contact was meteen prima en is altijd zo gebleven. Ansjeliena leerde daar bijvoorbeeld haar man Martin kennen.” Maar de Berenclub is al enkele jaren op haar retour. Ook beren worden ouder en zoeken van lieverlee de rust en de warmte van hun eigen hol op.
Ontmoetingen Ansjeliena neemt het over. „In De Beer was alles mogelijk. In de tijd dat er studenten kwamen, werd er veel muziek gemaakt. Bezoekers namen regelmatig een gitaar mee. Op een gegeven moment zaten er drie knullen, die aan Hennie vroegen of ze de volgende keer hun instrumenten mochten meenemen. Neem maar mee en ga ook maar rond met de pet”, antwoordde ze joviaal. „Dat hoeft echt niet”, antwoordde een van de jongens. Die jongens bleken het Rosenberg Trio te zijn, die nog steeds op de grote podia in de wereld hun zigeunermuziek spelen. Maar voor Hennie maakte dat niet uit. Ze maakt geen verschil. Iedereen is welkom. Een Friese neef bijvoorbeeld, die gevangenisbewaker was in Veenhuizen en die bij ons op bezoek was, kwam er bijvoorbeeld een bekende kostganger tegen. Maar je had wel meer vreemde ontmoetingen. Martin, mijn ex-man, en ik zaten bij De Beer en op een gegeven ogenblik komen er vier vreemde mensen binnen. Twee daarvan, een echtpaar, dachten we te herkennen. We gingen naar ze toe en vertelden dat ze vertrouwde gezichten hadden. Vreemd genoeg hadden zij ook zo’n gevoel. Er werd flink over en weer gevraagd, maar het leverde niets op. „Wij zijn hier voor de eerste
keer”, vertelden ze. „Wonen jullie in de buurt?”, vroeg ik. ‘Nee, we wonen in Australië”, gaven ze als antwoord. ‘Wij zijn hier om familie te bezoeken.’ Die familie bleek Toon Wouters te zijn. Maar via Toon Wouters kenden we elkaar ook niet. Wat dan? We bleven doorzoeken en na lang graven, bleek dat we elkaar op vakantie in een hotelbar in Moskou hadden gesproken. Als het echtpaar op visite was in Nederland maakte ze daarna altijd een Europese rondreis.” „Waar De Beer goed voor is!” vult Gjet aan. Zo zie je maar dat Beer bindt. In het Engels betekent beer bier en via een biertje in Moskou en een biertje in Eindhoven werden contacten weer aangehaald.
Deur Gjet zit rustig in haar stoel in de hoek voor het raam en overziet de situatie. Een royale glimlach siert haar gezicht. Haar dochters hebben het gesprek overgenomen. Maar Gjet meldt zich wel. Op gepaste ogenblikken breekt ze even in met gevatte opmerking zoals „Holzer, de psychiater woonde met de achterkant tegen De Beer aan. Och, Hennie is mijn wachtkamer’ zei hij altijd.” De Berenclub in kleine setting haalt herinneringen op. Yolanda en Ansjeliena vooral verbaal. Gjet in stilte. De deur in haar geheugen staat wijd open en haalt warme taferelen op. Net zoals de deur van De Beer nog altijd uitnodigend openstaat.
51
El van Helvoirt Pinda’s en peuken
Steun en toeverlaat van café De Beer is El van Helvoirt. Als Hennie extra handjes moet hebben, springt El altijd bij. Twee rappe handjes en altijd een stevige glimlach op haar vriendelijk gezicht. Eén keer per jaar is ze de baas in De Beer. Als Hennie jarig is en het café op een warm gestookte, volgepropte sauna lijkt, neemt El de rol van Hennie over. „Maar goed ook. Hennie gaat altijd door. Ik stop op een gegeven moment. Dan gaat het glas over de tapkraan.”
52
El en Chris zijn net terug uit Spanje. Het is even wennen van de Spaanse zon naar het druilerige Hollandse zomerweer. El zit aan tafel gewapend met een lijstje met haar ‘De Beer-bijdrage.’ Chris zit verderop, kijkt met een schuin oog naar een herhaling van het Zunderts bloemencorso op Omroep Brabant, maar heeft zijn oren gespitst richting El. Chris: „Weet je dat als Hennie teveel gedronken heeft, ze bijna in slaap valt.” El glimlacht en vertelt dat Chris en Hennie elkaar altijd plagen. „Na een avondje stappen, moet ik altijd met die twee zatlappen naar huis. Ik ben de vaste Bob, omdat ik nooit alcohol drink.” De deugd in het midden. Chris laat het bloemencorso even voor wat het is en mengt zich weer in het gesprek. „Op een gegeven moment zit Hennie aardig boven haar Amaretto-taks en graait naar een
bak pinda’s. ‘Moet ik niet meer doen’, zegt ze, graait toch verder, schat de afstand naar de pindabak verkeerd in, schiet in een volle asbak en stopt haar mond vol met peuken. Als het weer eens zover is roept Ger altijd: ‘water, water, spawater drinken.” Chris lacht hartelijk. Hij heeft Hennie weer eens te pakken.
Introductie El glimlacht, maar gaat toch over naar het serieuze gedeelte van het gesprek. „Ik ken Hennie al van de lagere school. Ze is iets ouder. De Beer heb ik leren kennen via de harmonie Don Bosco. Ik verkocht als zevenjarig meisje lotjes en als beloning kregen we een flesje limonade bij De Beer. Thuis kregen we ranja. Limonade was toen een hele traktatie. Ons contact was nog niet zo intens. Dat kwam pas later. Wat ook indruk maakte was haar trouwen. Ik moest met William, mijn vierjarig zoontje, naar de tandarts en zag in de Parklaan een hele serie open koetsen met paarden staan. Heel Tongelre liep uit om te kijken naar het trouwen van Hennie en Ger.” Met zevenmijlslaarzen loopt El door haar horecageschiedenis en vertelt dat ze via de reisvereniging van de Mesdagstraat en het carnaval regelmatig bij De Beer binnen doken. Maar niet de hele familie was fan van het café. „Onze William had toen nog een hekel aan De Beer. Weet je waarom? Omdat ze geen chips hadden!. Aan de overkant hadden ze wel chips. Door hem werden de chips in De Beer geïntroduceerd! ” Voor een andere introductie zorgde familie Van Helvoirt ook. „Toen Ad, de broer van Hennie, trouwde vroeg Hennie mij als vriendin om te helpen. Dat was mijn debuut, het begin van mijn carrière bij De Beer
en ik werd er kind aan huis.” Enthousiast laat El de jaren passeren. Over de ‘studententijd’ vertelt ze uitbundig. Voor haar onbetwist de mooiste periode van De Beer. „De studenten woonden op de Tongelresestraat en kwamen twee keer per week feestvieren in het café. Daan Peters herinner ik me nog goed. Na sluitingstijd gingen we regelmatig van De Beer naar het studentenhuis. Hennie ging natuurlijk mee. Er stond bij de studenten niks in huis en de kratjes bier stonden tot aan het plafond opgestapeld. Eten deden ze amper, maar drinken deden ze genoeg.” Hennie heeft toch nooit plak onder haar voeten gehad. Haar stek achter de toog verliet ze regelmatig. Naar de studenten, met de Berenclub en nog steeds gaan we regelmatig stappen. En dat loopt altijd uit de hand. Onze Chris en Hennie worden altijd zat. En dan neem ik ze maar weer onder mijn vleugels. Hennie gaat graag uit, maar niet in Tongelre. Bang om scheve gezichten te krijgen.”
Scheef Voor scheve gezichten zorgde Hennie toen ze El en Chris hielp op een scoutingdag. „Onze William was bij de scouting en wij droegen als vrijwilligers graag een steentje bij als er iets gedaan moest worden. Op tweede pinksterdag was er altijd een grote rommelmarkt. Hennie was nooit te beroerd om te helpen en deed waar ze goed in is: achter de tap gaan staan. Lijkt heel logisch. Maar veel bezoekers keken hun ogen uit. De Beer was altijd dicht op zondag en nu stond Hennie hier vrolijk bier te tappen. En wat voor bier? Al negentig jaar stroomde Dommelsch uit de kraan bij De Beer en nu ging Hennie vreemd met Bavaria. Mensen dachten dat De Beer
dicht ging. Zo snel komen roddels en vreemde praat de wereld in.” Maar Hennie ging niet vreemd. Dommelsch uit Valkenswaard is altijd het huismerk gebleven. Ook voor Dommelsch betekende het typische Eindhovense huiskamercafé veel. Toen een toneelgezelschap uit Valkenswaard inspiratie moest hebben hoe het eraan toe gaat in een buurtcafé, verwees Dommelsch meteen naar De Beer. „De vonk sloeg direct over. De acteurs vonden snel hun draai en de hele club ging enkele uren later flink in de lorum naar huis. Als tegenprestatie mochten wij op het toneel meedoen als figuranten. Natuurlijk in het decor van een café. Heel gezellig en ook wij gingen met de nodige biertjes in onze kraag naar huis.”
Vriendschap Het is natuurlijk niet altijd ‘lang leve de lol’. De Beer gaat sporadisch zondags open. „Als de Mariabedevaart van Valkenswaard naar Handel trekt, kunnen de pelgrims altijd even terecht bij De Beer. Hennie staat dan vroeg op en gooit de tent open. Een kop koffie of een biertje en de stoet trekt goedgemutst verder.” El is aan het eind van haar lijstje gekomen. In sneltreinvaart is ze door hun vijvenvijftigjarige relatie gegaan. Wat begon als meisjes die elkaar kennen uit de buurt, is uitgegroeid tot een dikke vriendschap. Een vriendschap waar nog altijd aan gewerkt wordt. Samen werken in het café of samen op stap. Hennie met een glas Amaretto, El met een glas fris en Chris met een glas bier. „Hoeft niet per se Dommelsch te zijn”, roept hij onderkoeld vanuit zijn luie stoel, terwijl op TV een fraaie corsowagen breed in beeld is.
53
Hennie van Oorschot Verjaardag
54
55
56
57
Boet van Stiphout In rook opgaan
„Ik kom al een poosje niet meer bij De Beer. Simpelweg omdat ik het niet kan betalen. Wij moeten op dit moment elke euro omdraaien. En daar past een bezoek bij De Beer niet bij”, vertelt Boet van Stiphout, die op dit moment met zijn gezin in een sombere periode van zijn leven zit. „Ik zit al twee jaar in de ziektewet.” En daar bedoelt Boet niet mee dat hij last heeft gehad van zijn pols of van twee hamertenen. „Dat betekende zes weken rust. En in die weken ben ik 8 tot 10 kilo aangekomen en dat werkte weer door naar mijn tenen. Maar dat is allemaal goed opgelost.” Deze medisch ongemakken wegen niet op tegen het sociale ongemak waarmee familie Van Stiphout te kampen heeft. „Mijn zoon Antoine van achttien jaar is uit huis geplaatst. De situatie werd onhoudbaar. Hij zit nu bij het OCB (Orthopedisch Centrum Brabant) en de relatie van dochter Joyce (zestien jaar) met moeder Joke loopt ook verre van soepel. Mijn dochter is een boogschutter, mijn zoon een stier, mijn vrouw is een waterman en ik ben een ram. Een heel vervelende combinatie.” Boet probeert de verklaring uit de astrologie te halen. „Het knettert van alle kanten en ik zit aan de zijlijn en word er regelmatig stapelgek van.”
58
Damocles Emoties komen bij Boet hard aan. Zo
hard dat hij onlangs drie maanden in het Eckartdal verplicht rust moest nemen. „Van 17 mei tot 9 augustus. Ik ben nu weer thuis en we krijgen begeleiding en gesprekken.” De jarenlange spanningen hebben zijn tol geëist. Hij moet er nu weer tegen kunnen en werkt tijdelijk drie uur per dag. Boet is via Ergon al twintig jaar als bode gedetacheerd bij de gemeente Eindhoven. „Ik ben begonnen als conciërge bij het gemeenteopleidingsinstituut en later doorgestroomd naar de bodedienst.” De dienst zit erop en Boet zit op een tropische donderdagmiddag in september op een terras van een pizzeria op het Stratums Eind. Achter zijn linkeroor wijst een sigaar in een hoek van 40° richting zon. Het bier smaakt hem goed. „Ik ben een kleinzoon van kastelein Noudje Prinsen uit Mierlo. Bier drinken zit in mijn genen.” Boet is met een medisch dossier geboren en opgegroeid in een milieu waar ziek zijn een dominante rol speelde. „Mijn moeder is 48 keer het ziekenhuis in gegaan en er 47 keer uitgekomen. Ze was vaste klant bij de apotheek, gebruikte de hele dag door medicijnen en rookte als een schoorsteen.” Boet zelf heeft bij zijn geboorte zuurstoftekort gehad en zijn achillespees is behandeld wat hem zijn karakteristiek loopje heeft gegeven. Het medische zwaard van Damocles hangt zijn hele leven al boven zijn hoofd. Zijn vrouw Joke heeft enkele jaren geleden lymfklierkanker gekregen en tot overmaat van ramp heeft de ziekte zich weer gemeld. „Op het moment is haar situatie stabiel.”
Cijfers „Tot voor kort ging ik elke dag na het werk even naar De Beer. Een uurtje. Een paar pilsjes en dan weer naar
huis. Mijn vrouw werkt ’s avonds enkele uren in de thuiszorg. Eigenlijk heeft ze een hekel aan alcohol. Dat gaf in het begin van onze relatie best spanning. En nog soms. Ik lust er graag eentje en Joke houdt het op een kopje koffie of een glas fris. We hebben er al heel wat heibel om gehad.” Boet is van Stratum en kwam toen hij op zich zelf ging wonen in Tongelre terecht. Café De Beer was zo gevonden. De sfeer sprak hem aan en hij werd vaste klant. Maar zo eenkennig is Boet niet. „Als Hennie dicht was, zondags bijvoorbeeld, ging ik naar de overbuurman Knabbel en Babbel.” Maar die tijd is voorbij. „Door de twee jaar ziekenkosten heb ik al veel salaris moeten inleveren.” Boet rekent het voor. Het is een behoorlijk bedrag. Zijn feiten-, data - en huisnummerkennis valt op. Feilloos strooit hij met gebeurtenissen uit zijn leven gekoppeld aan datums of adressen met straat en huisnummer. „Dat weet ik allemaal. Voor taal moet je niet bij mij zijn, maar met mijn cijferwerk is niks mis.” Door al die tegenslagen is het leven duur geworden. Na twee jaar in de ziekenwet teert je inkomen behoorlijk in. „Ik moet nu een kratje bier in de supermarkt kopen en mijn biertje thuis drinken. Minder gezellig, maar het kan niet anders.” Hij trekt aan zijn sigaar die inmiddels zijn linker oor heeft verlaten en al een poosje in lengte aan afnemen is. „Die haal ik bij de Aldi. Vijftig voor 1 8,90. Ik moet wel een stapje terug. Het gas, water en licht moeten betaald worden. En als ik twee maanden de huur niet betaal, krijg ik de deurwaarder op de stoep.” Boet overpeinst nog eens zijn situatie waarin de ene rampspoed de andere achtervolgt.
Geluk Geluk is geen royale bezoeker bij gezin Van Stiphout. Boet heeft geleerd niet te groot te denken in gelukonderwerpen. Kleine dingen worden enorm gewaardeerd. Voor Boet is Bladel bijvoorbeeld altijd een geweldige vakantie-ervaring. Wat voor anderen de Spaanse of de Turkse kust is waar hotels als paddenstoelen uit de grond verrijzen is voor Boet Bladel. „We zijn altijd graag gegaan naar de Rode Kruis bungalows van de Tipmast. Daar mogen ze me elk jaar naar toe sturen. Bladel is een geweldige plek. Met veel rust en romantiek.” Hij staart door de sigarenrook even naar de helder blauwe lucht. Ook als de sky the limit is, hoeft het leven voor Boet niet zo moeilijk te zijn. „Op Eckartdal hebben ze een fantastische supermarkt. Daar zou ik best willen werken. En als ik het dan toch zelf mag invullen, zou ik graag de rest van mijn leven in Bladel willen wonen. Ik houd wel van gezelligheid. Maar niet al te lang. ’s Middags mag ik graag een pilsje drinken. ’s Avonds ben ik het liefste thuis”. Thuis waar de gezinssituatie weer in orde is, waar geen geldzorgen meer zijn en waar het medisch zwaard van Damocles met de noorderzon vertrokken is. Boet geniet van een enthousiaste herfstzon. Hij maakt zijn lippen nog eens nat, trekt aan zijn sigaar en blaast een wolkje uit. De sigarenwolk verdwijnt onder de luifel van de pizzeria. Was het leven maar zo gemakkelijk.
59
André en Ria van Bussel Drie spaarkassen van een eierboer
Links voor de voordeur van een seniorenwoning in de Achtse Barrier staat een vriendelijke houten lakei met een brede glimlach. De meterhoge trouwe dienaar houdt vierentwintig uur per dag bezoekers een dienblad voor met kopjes koffie. Boven hem hangt een ouderwetse deurbel. En als je eraan trekt en de deur wordt opengedaan, stap je de gezellige wereld van André en Ria van Bussel binnen.
60
„Mijn achternaam is Van Bussel, maar veel mensen kennen mij als Eierboer. En weer anderen noemen me Erpelboer. En sinds kort noemen ze me ook al kabouter. Dat zal te maken hebben met de muts die in een punt loopt.” André heeft een ringbaardje en met een klein beetje fantasie kun je van de muts en zijn gezicht een kabouter maken. „Mijn bijnaam Eierboer heb ik aan mijn vader te danken. Mijn vader ventte eieren, maar ook aardappelen, in Den Bosch, Eindhoven en andere Brabantse steden. Als zestienjarige jongen ging ik vaak mee om te helpen. Vader legde in Eindhoven altijd even aan bij De Beer. Daar verkocht hij eieren die bijvoorbeeld bij het kienen als prijzen werden weggegeven en dronk hij een borreltje. De Beer vond hij een ouderwets, gezellig huiskamercafé. Daar heb ik Hennie leren kennen als jong, frêle meisje met lang zwart haar. Ook ik vond het meteen een gezellig café.” André komt uit
een Veghels gezin met achttien kinderen. Vader hield blijkbaar thuis ook van gezelligheid en in combinatie met de nodige eieren heeft dat een flinke stamboom opgeleverd.
Dansen De mobiele telefoon gaat. Een schelle melodie kondigt een kleindochter van André aan. „Opa, heb je oud ijzer nodig? In de Cliostraat kun je morgen om 16.00 uur ijzer en aluminium ophalen.” André noteert het adres. „Ik werk niet meer. Ik ben met pensioen, maar blijf altijd bezig. Ik rommel nu wat met oud ijzer.” Na het zakelijke intermezzo vervolgt hij zijn verhaal: „Na mijn eerste huwelijk verliet ik Veghel. Ik had geen zin meer om er te blijven wonen en verhuisde naar Eindhoven. Ik verdiende de kost in de horeca en leerde dertien jaar geleden via het dansen Ria kennen. Dansen werd bij ons in de familie veel gedaan. En nog!” André gaat op het puntje van zijn stoel zitten en gaat enthousiast verder: „Soms dansen Ria en ik rond het biljart in De Beer.” Hij stopt even om zijn danservaringen de nodige aandacht te schenken, lacht breeduit en vervolgt: „Soms dansen we weleens met vijf stellen tegelijk. Iedereen kent elke vierkante meter van De Beer. Je kunt hooguit op het biljart vallen. Ons vader en moeder waren ook echte dansers. Toen ons vader met pensioen ging, zijn ze samen bijna elke dag gaan dansen. En dat hebben ze tot hoge leeftijd volgehouden.” André raakt niet uitgepraat over dansen. „Laatst reden we tussen Riel en Poppel en ik hoorde goede Hollandse muziek. Dan is het natuurlijk even stoppen en de voetjes van de vloer! We zijn er de hele avond gebleven.” Hij glimt van oor tot oor. Even later keert hij van de dans-
vloer weer terug naar de praatstoel en vervolgt zijn geschiedenis. „En als je toch in Eindhoven woont, kom je automatisch weer terecht bij De Beer.” Ria: „Toen we in Stratum woonden, gingen we regelmatig. Maar nu wonen we in Woensel-Noord en gaan alleen maar op dinsdagavond. André en ik zijn terreinknechten bij voetbalvereniging Marvilde in Veldhoven. Elke dinsdagavond na de trainingen rijden we tegen half elf naar De Beer en pakken een afzakkertje. En om een uur of twee gaan we naar huis.” Ria heeft enkele jaren geleden een herseninfarct gehad. Dat hakte er flink in. Ze krabbelde langzaam maar zeker op, maar is soms nog erg moe. André: „Dan gaan we niet. Dat weet Hennie.” Daarom zijn we drie jaar geleden verhuisd van Stratum naar een aangepaste woning in de Achtse Barrier.” Dat de nieuwbouwwijk uit de jaren zestig stedenbouwkundig een doolhof is, bevestigt Ria. „Ik ben verhuisd met de Tom Tom.” Toch speelt afstand geen rol. „Ik heb buiten vier auto’s staan. We kunnen als het moet met een taxi terug. En de volgende dag heb ik altijd weer een auto. Er staan er genoeg voor de deur.”
Trouw André is een trouw cafébezoeker. „Dinsdags naar De Beer, vrijdags naar Woensel en zaterdags naar Torenzicht in Stratum. Bij alle drie heb ik een spaarkas. Maar De Beer was mijn eerste café in Eindhoven. En dat heeft altijd iets speciaals.” Tijd dus om De Beer eens door te lichten. „Hennie is heel gemakkelijk. Haar broer Piet pakt de boel wat strakker aan, maar eigenlijk is het altijd een café waar nooit iets vervelends gebeurt. Op die ene keer na.” André schuift weer naar voren en
beschrijft met zijn smeuïge Brabantse tongval het incident. „Het was op een dinsdagavond. Ik zag aan een gast zijn ogen dat er storm op komst was. Tegen Piet van Boxtel zei ik: ‘Er komt trammelant aan. Ik zie het aan die vent zijn ogen.’ Piet wuifde het weg. Even later herhaalde ik het. ‘Piet, er komt trammelant aan’, maar Piet antwoordde: ‘Dit is ons café en daar blijft iedereen vanaf.’ En toen die gast inderdaad ontspoorde, pakte Piet hem op, parkeerde hem buiten op de vluchtheuvel, belde een taxi en zei tegen de chauffeur: ‘Breng hem maar naar huis’. We hebben hem nooit meer gezien. Dat was de enige keer. Als het ooit spannend dreigde te worden, speelde Piet voor uitsmijter. Toen Piet ernstig ziek was, gingen we regelmatig bij hem op bezoek. Bewonderenswaardig hoe hij tot het laatst met humor de moed erin hield.” Ria: „Op een gegeven moment kwamen we met een bos bloemen bij hem thuis. ‘Heel fijn’, reageerde Piet. ‘Ik moet vanavond naar een verjaardag. Hoef ik geen cadeau meer te kopen.” Een bulderende lach van de kettingrokende André besluit het relaas. Stembanden waar nicotine dagelijks stevig in investeert. Er zijn dagen genoeg dat de complete inhoud van een buil shag zijn neus en lippen passeert. „En een sigaar kan er ook nog wel bij!” André heeft zijn draai gevonden en haalt heel wat herinneringen op. Terwijl hij binnen met zijn verhalen en anekdotes het prototype van een gezellige cafébezoeker is, houden buiten de lakei en een kabouter in de tuin trouw de auto’s van André en Ria in de gaten. Bij André en Ria is alles royaal. Vier auto’s, drie spaarkassen en vooral veel gezelligheid.
61
Harry Thomasse Een opvallende wandelaar
Harry Thomasse buigt zich voorover in zijn bruine leren stoel en pakt routineus een pak shag op die op het eind van de salontafel ligt. Duidelijk is het merk Rancho te lezen. „Deze is niet zo duur”, vertelt hij. Maar ondanks de lage prijs van een pak Rancho staat er al een stevige prijs op zijn longen. Harry heeft COPD en morgen moeten er longfoto’s gemaakt worden. Hij lacht minzaam. Met een vriendelijke glimlach en warme ogen camoufleert hij zijn benarde situatie.
62
„Ik kwam als kleine jongen in De Beer. Bij ons in Lakerlopen had Theo Den Ouden een wandelclub opgericht en bij De Beer moesten we oefenen. Netjes leren lopen. Als groep en in de pas. Daar kon je punten voor krijgen. Ik moet acht jaar geweest zijn en er was voor kinderen niet veel te doen. De hele buurt werd lid van de wandelclub. Ik denk dat Hennie er ook bij was, maar dat weet ik niet meer zeker. We oefenden achter in het zaaltje van De Beer en ’s zomers op de speelplaats van de jongensschool. Het was altijd feest. Vooral als we met de bus naar een wedstrijd gingen. We namen zelf brood mee of we kregen van het contributiegeld een frietje. Ik was een grote jongen en stak met kop en schouders boven de rest van de kinderen uit. Die liepen 10 km. Maar door mijn lengte werd ik bij de ouderen gezet. En dat ging van 10
naar 25 km. Als we terugkwamen bij De Beer met onze medailles of een beker was het volle bak. De duivenmelkers zaten in het zaaltje met hun klokken en wij in het café met een glas limonade. Toen wij als club groeiden, werden er wandelkostuums aangemeten. Een rode broek of rok en een witte blouse met een embleem op het borstzakje. ‘Animo’ stond erop. De medailles heb ik bewaard, maar waar ze liggen weet ik niet meer.” Harry denkt even na waar zijn trofeeën liggen, maar vindt geen oplossing. „Op een gegeven moment was het afgelopen. De wandelclubs verdwenen één voor één. Ook de onze. En zo verdween mijn eerste contact met De Beer.”
Wilde vaart Na de wandelclub viel Harry, samen met veel andere kinderen, weer terug in de grijze beginjaren van de woelige jaren zestig. De tijd dat kinderen één keer per week in de keuken in de teil op de kokosmat gewassen werden, dat je bij buren die een televisie hadden door het raam mocht kijken als tante Hannie na het kinderuurtje stond te zwaaien en alle kinderen terug zwaaiden en dat je verplicht ’s zondags naar de kerk moest. „Ons vader gaf ons centen mee voor de schaal en liep achter ons totdat we de kerk in gingen. Dan ging hij naar huis. Maar wij liepen wel de Sint Jozefkerk in, maar ook weer meteen via de zijbeuk eruit en gingen centjes tikken op een steen. Dat ging heel lang goed, totdat vader argwaan kreeg en ons op heterdaad betrapt heeft.” Harry had moeite om zich te voegen naar regels en gezag. Hij was met zijn lengte bij Animo een opvallende wandelaar, maar ook met zijn gedrag viel hij niet in de afdeling ‘grijze muizen’. Harry
beëindigde op zijn veertiende jaar zijn lagere schoolcarrière en ging bij Nolte werken. Toen hij zestien was koos hij voor de wilde vaart. Meer jongens uit de buurt kozen voor het avontuur, vertelt de achtenzestigjarige „Ik zat op een tanker. Ruwe olie vervoeren. We voeren via een tussenstop in Le Havre (Frankrijk) naar het Suezkanaal en dan naar de Perzische Golf. En als de tanker vol was, gingen we via het Suezkanaal naar Amerika of bijvoorbeeld Zuid-Afrika. Zo’n tanker lossen duurde een dag en dan konden we de wal op. En daar was van alles te doen.” Een te lang avontuur aan de wal in Hamburg leverde Harry militaire dienstplicht op. „Als je tot je een bepaalde tijd als jongen gevaren had, hoefde je niet in militaire dienst. Maar omdat ik in Hamburg de boot gemist had en via de consul terug moest naar Rotterdam, kwam ik niet aan mijn jaren en moest ik in militaire dienst.”
Onrust Na de militaire dienst begon Harry aan een lange reeks beroepen. Van verhuizer bij Bram Versfelt tot een baan in de spuiterij. In de spuiterij hield zijn werkzaam leven op en belandde hij in de WAO. Zijn longen werden slechter en hebben nu nog maar een capaciteit van 55%. Honkvast staat bij Harry niet in het woordenboek. Niet in zijn werk, en ook niet in de relationele sfeer. „Ik trouwde pas op mijn achtentwintigste en heb mijn toenmalige vrouw leren kennen bij Amicitia op de hoek van de Tongelrestraat. Ze hadden daar een spaarkas en een carnavalsvereniging. Maar de onrust die hij in zijn banen had, nam hij mee in zijn relatie met vrouwen. Harry had geen moeite om een relatie te beginnen, maar wel om die te onderhouden. „Ik
was meer van het knipperlicht.” De laatste jaren woont Harry in de Vincent van Goghlaan. Hij woont alleen. „Ik had tot enkele jaren geleden twee studenten op kamers, maar moest ermee stoppen omdat dat in conflict kwam met mijn pensioen. Maar het alleen wonen valt hem zwaar. Zijn gezondheid staat onder spanning. Letterlijk en figuurlijk. Na een moeilijke periode, komt hij terug vanuit een behoorlijk diep dal.
Foto Het levenspad van onze opvallende wandelaar zit nu in een rustige fase. Hij heeft er moeite mee. In zijn huiskamer hangt een foto aan de muur van zijn kleindochter. Haar vader Erwin (enig kind van Harry) is design ontwerper bij de Vlisco in Helmond. „Die maken batiks voor Afrika. De kans bestaat dat die afdeling naar Afrika gaat”, vertelt hij redelijk ontspannen. Maar Harry staat niet te trappelen op een verhuizing van zijn zoon naar het zwarte continent. „Mijn dagen zijn saai. Ik sta op, pak een paar bakken koffie en jus d’orange en loop wat door het huis. ’s Middags pak ik mijn pillen. Als ik naar De Beer ga, pak ik ze daarna of anders pak ik ze meteen en ga een uurtje of twee naar bed. Naar De Beer ga ik altijd ’s middags tussen14.00 en 18.00 uur.” Harry schiet maar weer eens naar een Rancho. Morgen gaan ze een longfoto maken. Best een spannend gebeuren. Nicotine kan even zijn onrust verzachten, maar de andere kant van de medaille is dat nicotine zijn longen verder aantasten. Harry weet het. Hij lacht. Altijd minzaam en vriendelijk. Een man die je niets kwalijk kan nemen en waar niemand boos op kan worden.
63
Sinterklaas Jos de Wit
64
65
66
67
Jos de Wit Paling met een baard
Sommige mensen laten een verpletterende indruk achter. Jos de Wit was zo’n type. Met de lach aan zijn kont en een Tijl Uilenspiegelgedrag stond hij garant voor een kleurrijk leven. Of het nu een bulderend avondje drank, grappen en grollen was, zijn wonderbaarlijke, medische escapades (eerder terug van het ziekenhuis bij De Beer met een lichaamsdeel in het gips dan zijn bezorgde kompanen) of zijn rol als Sinterklaas. Jos had een bont leven waarin ook café De Beer een rol speelde.
68
Trouwe bezoekers kunnen talrijke situaties of verhalen van Jos opdissen. Maar er bestaan ook videobeelden van de enkele jaren geleden overleden Jos de Wit. Jos laat zich gewapend met een flesje bier en een pak shag geduldig een omgekeerde striptease aanmeten. De goedlachse ‘caféartiest’ vergezelt zijn metamorfose met een constante stroom grappen: „Komt een vrouw bij de dokter. Dokter, zijn mosselen gezond? Ik denk het wel, zegt de dokter. Ik heb ze nooit op het spreekuur.” Of cryptische toespelingen: „In een vijver met gras aan de kant hoort een paling.” Om maar niet te spreken van het schuine moppenrepertoire. Uit die laatste categorie kon Jos volop putten. Met een krachtige stem, een goed gevoel voor timing en perfect gevoel voor zijn publiek kroop hij op zijn praatstoel en
kwam er de eerste tijd niet meer vanaf. Na elke lach van zijn publiek groeide hij.
Poppenkast In een huiskamer waar witte Eindhovenaren in zwarte, nostalgische, kindervriendelijke knechten veranderen en Jos een habijt aantrekt en een goedvallende, witte baard aangemeten krijgt, is er alle tijd voor anekdotes. Jos haalt maar weer eens een bestseller van stal. Jos als poppenkastspeler. „’s Middag om half drie waren we in Verzorgingshuis De Weerde. De poppenkast stond binnen vijf minuten klaar op het podium. Gordijnen dicht en de spotjes controleren. Ondertussen waren ze de zaal in orde aan het maken. Ik zei tegen Barend: ‘Luister nou eens Barend. Wie ben ik?’ ‘Jos de Wit’, antwoordde hij gevat. ‘Ja dat weet ik ook wel. Maar wie ben ik dadelijk als we poppenkast spelen?’ ‘Gij bent Katrijn’, antwoordde Barend. ‘Maar hebben we geen melodie en waar gaan we het over hebben?’, vroeg ik nog steeds verbaasd. Barend stoïcijns: ‘Witte wa gij moet doen? Ge moet oew smoel dicht houwen!’ Ik keek hem verbaasd aan en snapte er niks van. We keken ondertussen de zaal in en zagen het publiek al binnenkomen: een heel regiment rolstoelen. En het zou pas om zeven uur beginnen! Barend opperde: ‘We gan het eurst ein vatte’. Vond ik geen probleem, maar ik wist nog steeds niet wat ik moest zeggen. Wij naar Willy van den Boomen op de Aalsterweg. Of we de hongerwinter hadden meegemaakt, zo vlogen ze naar binnen! ‘Barend. Luister nou eens’, vroeg ik maar weer eens. ‘Jij bent Jan Klaassen en ik ben Katrijn’, maar wat moet ik zeggen als straks
het doek open gaat. Zonder tekst zit ik voor lul in de poppenkast. Barend antwoordde weer rustig: ‘Gij moet oewe smoel dicht houwen.’ Ik snapte er nog steeds niks van en dacht: als Barend het zegt zal het wel zo zijn. Inmiddels was het half zes en Barend besloot: ‘We zullen er nog een vatten op de Heezerweg.’ Wij op de fiets, kokhalzend naar de Heezerweg. Kwart voor zeven waren we terug in De Weerde. We moesten elkaar vasthouden. Zo zat waren we. Dat wordt wat, dacht ik. ‘Kijk eens wanneer we kunnen beginnen,’ vroeg Barend. Ik keek de zaal in en zag alleen maar rolstoelen en bedden met spiegels. Ondertussen vroeg ik Barend maar weer eens wat mijn tekst zou zijn. ‘Helemaal niks’, antwoordde hij voor de zoveelste keer. Ik dacht: ‘Hoe kan dat nou’. Toen het zover was werden we aangekondigd. ‘Dames en heren. We hebben vandaag een optreden aangeboden door sporthalkantine Haagdijk.’ De lichten gingen uit en de spots aan. ‘Doe het gordijn van de poppenkast maar open‘, zei Barend. De gordijnen gingen open en wij zaten op onze knieën achter de poppenkast. Ik met Katrijn in mijn hand en Barend met Jan Klaassen. Ondertussen fluisterde ik wanhopig: ‘Barend, wat moet ik nu zeggen?’ Barend antwoordde voor de zoveelste keer: ‘Ge moet ouw smoel dicht houwen.’ Barend stak ondertussen zijn hand met de pop omhoog en zei: ’Hallo beste mensen. Zijn jullie allemaal daar?’ De zaal klapte enthousiast en riep: ‘Ja, Jan Klaassen’. Barend reageerde droog: ‘Maar niet lang meer’. Even stilte. Pijnlijke stilte. Toen rende de directrice van De Weerde ziedend naar ons toe en riep dat we meteen konden vertrekken.’ Dat was
me een consternatie. Barend achteraf op een vrolijke manier: ‘Ik heb toch verteld da ge ouw smoel moest houwen.’ En mijn geld dan?, vroeg ik nog steeds verbouwereerd. ‘Dè kredde ok nie’, antwoordde Barend droog.”
Onvergetelijk Aan de woordenstroom komt langzaam maar zeker een eind als Sinterklaas plaats heeft genomen in het ruime lichaam van Jos. Sinterklaas en gevolg spoeden zich naar de Beer. De Beer is overvol, kinderen wachten enigszins nerveus op de goedheiligman en uit de boxen klinken zoetsappige sinterklaasliedjes. Jos zit meteen in zijn rol van vriendelijke, rustige, oude baas. Een moeilijke klus, maar Jos slaagt er prima in. Op de kinderen maakt hij diepe indruk. De ouderen kennen de inhoud van de jurk, baard en mijter maar al te goed. Dat is die moeilijk te vangen paling uit de vijver van De Beer. Een paling die elk jaar in december veranderde in een gemoedelijke kindervriend. Een kindervriend die de grootste moeite had om zijn grappen en grollen een uurtje voor zich te houden. De veel te vroeg overleden Bram Vermeulen zong ‘Dood ben ik pas, als jij me bent vergeten.’ Jos de Wit had een te kleurrijk leven om snel weg te glijden in de vergetelheid. Natuurlijk bereikt Jos niet de status van Sinterklaas en een eeuwig leven zal hem niet gegund worden. Maar dat er nog jaren over hem gesproken zal worden is zeker. Een paling met een baard vergeet je niet zo snel.
69
Meity Carli
„Hennie kwam naast me zitten bij het dansen bij Cuppens”, vertelt Meity Carli. „Toen ik achttien, negentien was, ging ik met een vriendin dansen bij Cuppens en Need. Ik mocht van mijn moeder niet naar het café. Hennie was even oud. Een week later kwamen we elkaar weer tegen. Het klikte meteen. ‘Kom je op mijn fuif?’ vroeg ze. Natuurlijk. Dat heb ik gedaan. Er groeide een vriendschap en dat is altijd zo gebleven. We gingen samen dansen en gingen zelfs met de trein naar Weert om te dansen en tot op de dag van vandaag zijn we nog steeds dikke vriendinnen.”
ten gingen over naar het leger van Indonesië, werden gepensioneerd of naar Nederland gezonden. „Wij vertrokken naar Nederland. De eerste jaren in ons nieuwe vaderland zijn we vaak verhuisd. Vader werd als militair regelmatig overgeplaatst en moeder was zo ongeveer elk jaar zwanger. De pil bestond nog niet. Ik ben de oudste. Moeder was zestien toen ze me kreeg. We hebben in Wouw, Helmond en op verschillende plaatsen in Veldhoven gewoond. Elke keer als het huis te klein werd, verhuisden we. Bij dertien kinderen hield de teller op. Reken maar uit. Ik ben de oudste en ben vijfenzestig en mijn jongste zusje is pas vijftig geworden. Wij, de kinderen, hebben Indonesië niet gekend. Ik ben pas met vijf zussen, mijn jongste broertje en moeder terug geweest. Een rondreis door Java en Bali. Sommigen waren er al vaker geweest, maar voor mij was het de eerste keer. Een geweldige ervaring.”
Meity Carli is een opvallende naam. „Eigenlijk heet ik Henrika, maar mijn moeder noemt me Meity. Een Indische troetelnaam. Een moeilijke naam voor veel mensen. Ze noemen met Maaike, Maddi, Mutti, Mighty en zo heb je nog wel meer varianten. Ik ben geboren in Bandung. Mijn vader en moeder zijn Indisch. En mijn opa aan vaders kant was een Italiaan. Vandaar de Italiaanse achternaam. Een mooie mix.” Ze tovert een vriendelijke glimlach op haar bruine gelaat. Hoewel Meity in Indonesië geboren is, kan ze zich niets herinneren van haar geboorteland. „Toen ik bijna drie was, moesten we Indonesië verlaten. Vader zat in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger.” In 1948 werd Indonesië onafhankelijk en het Indische leger werd in 1950 ontbonden. Solda-
Dansen „Bij ons thuis waren ze best streng. Een net katholiek gezin. Zondags naar de kerk en processie lopen. We liepen altijd keurig in de pas mee. Alcohol was eerder uitzondering dan regel. Dansen vonden ze prima, maar van een café waren mijn ouders niet zo gecharmeerd. En dus mocht ik wel uit dansen gaan.” Het was de tijd van dansen op platen bij dansschool Cuppens in de Willemstraat en live bandjes bij Need in de Mauritsstraat. De Indische artiesten braken door. In het ‘nette’ circuit werden the Blue Diamonds en Anneke Grönloh langzaam maar zeker een begrip. En in het ‘ruigere werk’ schudde the Tielman Brothers, één van de eerste Nederlandse rock-‘n-rollbandjes, het koude kikkerlandje op muzikaal gebied
Vriendin uit Bandung
70
wakker. De Tielman Brothers bestonden uit vier Indische broers. Als Meity haar verhaal doet, is Andy Tielman, het gezicht van de band, enkele dagen eerder overleden. Het verhaal gaat dat de Beatles die in Hamburg als broekies begonnen zich hebben laten inspireren door het wilde optreden van de Tielman Brothers. „Ik heb ze regelmatig zien optreden en heb nog enkel elpees van ze. Het waren echte gitaarvirtuozen.” Toch vond Hennie haar grote liefde niet op de dansvloer. Maar in het eigen café. „Gewoon bij De Beer heeft ze Ger leren kennen. Ger was geen danser.” Verkering stond onze vriendschap nooit in de weg. Ik heb alles van ze gevolgd. De verlovingstijd, de bruiloft en al die jaren dat ze getrouwd zijn.” Toch werd het contact iets minder. Hennie ging hoe langer hoe meer in het café werken. „Maar als De Beer een paar dagen gesloten was, gingen we met zijn zessen regelmatig een paar dagen weg. Naar Apeldoorn of Maastricht.” Meity somt nog meer uitjes op en komt natuurlijk uit bij de verjaardag van Hennie. „Dat is elk jaar een groot feest. Het café is dan bomvol en de tapkraan blijft open staan. Hennie pakt dan stevig uit. Wij zijn er dan ook altijd bij. Maar EL en Mientje, die altijd in het café helpen, neemt ze ook altijd apart. Dan gaan we ergens een hapje eten.”
Close „Ze is echt mijn vriendin”, benadrukt Meity. „We hebben altijd lief en leed gedeeld. Op tweede kerstdag zorg ik altijd voor een Indische rijsttafel. Dat is vaste prik en hoef ik nooit te zeggen. ’s Middags komen ze trouw op bezoek en blijven lekker lang hangen. Ze hoort bij de familie en die kent ze ook allemaal. Mijn broers en zussen wonen dicht in de
buurt. In Veldhoven, Stiphout en Meerhoven. We zijn heel close met elkaar.” Meity komt uit een groot warm gezin, maar vond één kind (en twee kleinkinderen) genoeg. „Moeder kon het niet regelen, ik wel. Mijn zoon vindt het soms jammer. Hij had best een broertje of zusje erbij willen hebben, maar hij heeft een hele hoop neven en nichten en daar is hij ook heel close mee.” Het monotone gebrom van de koffiemachine stopt. Meity staat op van de keukentafel. Een drie turven hoog vrouwtje loopt naar het aanrecht. Klein, maar dapper. Het koffiezetapparaat zwijgt en heeft zijn werk gedaan. Een ander geluid neemt het over van het koffiezetapparaat. Het enthousiast geblaf van een King Charles Spaniel. De kleine hond kwispelt vrolijk door de grote woonkeuken. De allemansvriend wil eruit. Harry, de man van Meity, die verderop in de woonkamer zit, heeft het geluid herkend en gaat zich opmaken voor een wandeling in landelijk Eindhoven. De schemeruren zijn voorbij en de nacht is gevallen. Meity woont op een flinke afstand van De Beer aan de rand van Eindhoven. „We wonen hier alweer 21 jaar. Harry heeft een autobedrijf gehad, maar is nu met pensioen. Ik ben er blij mee. We hebben nu alle tijd, maar dansen doen we niet meer”, lacht ze. „Ik kan het nog wel, maar we gaan meestal een borreltje drinken, een terrasje pikken of een hapje eten in Oirschot. Ik ben dan de Bob. Ook bij Hennie ben ik de Bob. Ze heeft geen rijbewijs. Kan ze rustig een Amaretto drinken.” Een welgemeende handdruk sluit het gesprek af. En bij de warme handdruk onderstreept ze nogmaals haar jarenlange vriendschap met: „Ze is echt mijn vriendin.”
71
Thijs den Ouden
Thijs en Riki den Ouden maken zich op voor een grote stap in hun leven. Op Bali ondersteunen ze al enkele jaren een jonge vrouw. De band met de jonge vrouw, haar familie en het eiland Bali is ondertussen zo sterk geworden dat ze besloten hebben dat Bali hun tweede thuishaven wordt.
hun ‘oude dag’ krijgen ze opeens een kind in de schoot geworden. „Ik word zelfs opa binnenkort”, verteld een trotse Thijs. Nu er een band is, pendelen Riki en Thijs regelmatig tussen Bali en Eindhoven. „De laatste jaren is dat ongeveer zes maanden hier en zes maanden daar.” Ze wonen in hotels, maar hebben grond gekocht om te bouwen. Een huis voor Made, maar waar ook zij kunnen wonen. „Ook hebben we drieduizend m² grond gekocht voor een rijstplantage. De familie woont in het district Tabanan, een rijstgebied, in de buurt van toeristische badplaatsen zoals Kuta en Sanur. Van dat stuk grond moeten ze kunnen leven.”
De vijfenzestigjarige Thijs heeft een succesvolle loopbaan bij machinefabriek Zweegers achter de rug en heeft met een prima financiële regeling vroegtijdig zijn werkzaam leven mogen afsluiten. Riki besloot gelijktijdig te stoppen met werken. Tijd dus voor grote buitenlandse reizen. In 2006 doen ze Bali aan. „Wij eten altijd buiten de deur. Op een gegeven moment zitten we in een restaurant waar een jong meisje ons bedient. Ik schatte haar veertien, maar ze bleek achttien te zijn. Het meisje heet Made. Ze is het tweede kind in een gezin.„ Thijs legt uit hoe de naamgeving verloopt in Bali. „Het eerste kind heet altijd Wayang, de tweede Kadec (met als roepnaam Made), de derde Nyoman en het vierde kind heet Ketut. En dan beginnen ze weer opnieuw met Wayang. Als je Wayang roept, kijkt het halve eiland om. Achternamen hebben ze niet.” Ze raken aan de praat en Made vraagt of ze een keer bij haar ouders op bezoek komen. Er is meteen een klik en Thijs en Riki besluiten om Made en haar familie te helpen. Op
Kindervriend Thijs heeft wel iets met exotische avonturen. Lang geleden is hij via zijn vader bij sinterklaasvereniging De Kindervriend gekomen. „Wij waren de enige sinterklaasvereniging in de parochie en zaten toen in café Amicitia. Op een gegeven moment werd Amicitia een winkel en is de vereniging verhuisd naar café Monique. Maar Monique werd regelmatig van eigenaar verwisseld en zodoende kwamen we midden jaren negentig bij De Beer terecht. Die wisten niet wat ze in huis zouden halen.” Thijs somt op: „Zaterdags gaan we met de koets rond en zondags ontvangt Sinterklaas de mensen in het café. Van tevoren gingen we de buurt rond om te vragen wie er zou komen en om geld op te halen. En als de sint kwam, puilde het café uit. Als we om twee uur begonnen, stonden ze al om half twee voor de deur van De Beer te wachten. Ouders hadden er evenveel schik in als de kinderen.” Thijs laat een krantenknipsel uit 1994 zien. Een groepsportret van de vereniging waar enkele leden
Sinterklaas verhuist naar Bali
72
de rol van Sinterklaas op zich namen. Thijs wijst Theo van Dinther aan. „Dat was de eerste Sinterklaas en daar heb je bijvoorbeeld Piet van Boxtel, die de rol van goedheilig man ook gespeeld heeft.” Sinterklaas organiseren is serieus werk. „We hebben in januari de laatste vergadering om de financiën te bekijken en dan is dit jaar afgerond. In mei beginnen we weer. Elke maand een vergadering met onderwerpen zoals het aanvragen van vergunningen om te collecteren en voor de rondgang met de koets.” Sinterklaas heeft afgelopen jaar zijn grenzen behoorlijk verlegd. „Dit jaar kwam Sinterklaas voor de eerste keer op Bali. Er wonen de laatste jaren behoorlijk wat kinderrijke Nederlandse gezinnen op het eiland”. Ook in Bali kwam Sinterklaas in een café. Café Amsterdam in Sanur. Wat dat betreft gaat de vergelijking met De Beer behoorlijk op.”
Neypi „Bali is Hindoestaans. Er wonen bijna geen moslims. Sinterklaas kennen ze niet. Ze hebben Neypi. Een nieuwjaarsfeest. Ergens in maart worden er overal op het eiland de avond voor Nieuwjaar optochten gehouden om de boze geesten te verjagen. Optochten met draken en heel veel lawaai. Er wordt eten gekookt en de volgende dag blijft iedereen binnen. Je ziet niemand op het eiland. Zelfs de vliegtuigen vliegen niet. Ze geloven dat de boze geesten overvliegen en als ze niemand zien het eiland niet aandoen. Bali wordt niet voor niet voor niets het eiland van de goden genoemd.” Thijs en Riki zitten overduidelijk al behoorlijk in de Balinese cultuur. Het eiland trekt, maar de banden met Nederland snijden ze niet helemaal door. Er woont nog genoeg
familie in en rond Eindhoven en de weg naar De Beer zal ook nog wel gevonden worden. ”Ik ben tegenover De Beer geboren. En op mijn achtste kwam ik via de wandelclub bij De Beer terecht. Toen de wandelclub ophield, kwamen wij als kind ook niet meer bij De beer. Later werd die relatie weer hersteld. Omdat je zoveel mensen uit de buurt kent, kwam je automatisch bij De beer terecht.”
Paspoort Toch zal het bezoek bij De Beer automatisch minder worden. „Het is nu in december: moessontijd in Indonesië. Veel regen dus. Als wij straks in februari naar Bali gaan is het prima weer. Ik heb verteld dat ik mijn functie als voorzitter van de sinterklaasvereniging neerleg. Maar dat ik via de mail en een sms natuurlijk altijd te bereiken ben. We gaan eens kijken hoe het met de bouw van ons huis staat. Dat is in Indonesië zo geregeld. Daar is niet zo’n bureaucratie. Alles mag eigenlijk. Als je maar niet hoger bouwt dan de palmbomen en niet op agrarische grond. Ook met verblijfsvergunningen doen ze niet moeilijk. Omdat we elke twee maanden het land uit moeten, hebben we behoorlijk volle paspoorten. Laatst sprak een douanier me aan. Als ik langer wilde blijven, was dat te regelen. Ik moest even naar hem komen. Zo gaat dat in die landen. Bij De Beer doen ze gelukkig niet zo moeilijk. Eenmaal stamgast heb je er een paspoort voor het leven. Daar kun je altijd gebruik van maken. Thijs weet dat. En in de maanden dat hij weer in Nederland is, zullen er in het Beerpaspoort ongetwijfeld de nodige stempels bijgezet worden.
73
Ton Osinga Terug naar Eindhoven
In 2004 keerde de vierenzeventigjarige Ton Osinga terug naar Eindhoven. De stad waar hij altijd goede banden mee had onderhouden. „Ik woonde in Rotterdam, maar kwam heel regelmatig op bezoek in Eindhoven. Uiteindelijk heb ik regelmatig vertaald naar permanent.” Ton keerde terug naar de straat waar een belangrijk deel van zijn eerste Eindhovense episode zich afspeelde: de Pauwlaan. Op loopafstand van café De Beer.
74
„Dit is mijn derde huis in de Pauwlaan”, legt Ton uit. „Ik woonde eerst in twee andere huizen in de straat. Toen ik van Rotterdam naar Eindhoven verhuisde, kwam alleen deze woning vrij.” Een constatering met een verlegen lachje. Het riante huis uit de twintiger jaren oogt voor een vrijgezel als een erg ruim jasje, maar Ton voelt zich als een vis in het water in zijn royaal aangemeten woonomgeving. „In 1960 kwam ik als dertigjarige advocaat voor de eerste keer naar Eindhoven en verhuisde in de zeventiger jaren naar de Pauwlaan. Bij mijn tweede verhuizing naar Eindhoven stond het buiten kijf dat het weer de Pauwlaan moest worden. Ik kocht deze oude Philipswoning. De woning was tot de reorganisatieactie Centurion in bezit van Philips. Ik ben nu de eerste bewoner/eigenaar.” Ton was, en is nog steeds, vrijgezel, hield van een praatje en sloeg niet snel een
alcoholische versnapering af. En dus was een avondwandeling van zijn huis naar café De Beer geen vervelende onderneming. Maar ook het Stratumseind kende geen geheimen voor hem. Zeker niet, omdat het oude gerechtsgebouw midden in het uitgaansgebied stond. „Dat werd later De Krabbedans. Een bohemiens aandoend café met veel quasi culturele types. Heel aandoenlijk. Maar ik vond Happy End tegenover De Krabbedans interessanter. Dat was een ouderwets café. Meer het type De Beer. En dan had je ook nog De Leeuwerik. Verfijnder dan De Krabbedans. Die organiseerde regelmatig literaire avonden. Het was toen een vrolijke tijd.” Frequent cafébezoek leverde een behoorlijke kennissenkring op. „Ik werd regelmatig vanuit De Beer gebeld of ik trek had in een biertje en een goed gesprek.” Verzoeken die niet aan dovemansoren besteed waren.
Vinger aan de pols „Toen ik na twintig jaar in 2004 weer naar Eindhoven verhuisde, wilde ik behalve een huis in de Pauwlaan ook graag Paul Schaffer terug als huisarts. Ik trok de stoute schoenen aan en belde op. De secretaresse kende me niet. Wat gek, antwoordde ik. Ik ben al heel lang cliënt bij jullie. Kunt u mij niet vinden in uw bestand? Ik ben ook bijna nooit ziek. Schaffer doorzag de truc, deed niet moeilijk en nam mij meteen weer aan als klant. Van huisarts Schaffer heb ik nog een mooi verhaal in relatie tot De Beer.„ De eenentachtigjarige, in Venlo geboren, Osinga vertelt weloverwogen, kiest zijn woorden nauwkeurig, maar is desondanks een gezellige, vlotte causeur. „Hennie had regelmatig ‘Vinger aan de pols’middagen. Mensen bespraken dan
hun medische ongemakken. Op een gegeven moment benoemt een man wat hij heeft. ‘Och, dat kan niet’, zegt Hennie. Ze haalt er een hoop zaken bij en legt uit dat hij iets anders heeft. Ze komt met een moeilijke term. Voor het gemak schrijft ze de term op een bierviltje. De man gaat de volgende dag naar Schaffer en legt uit dat Hennie iets anders heeft geconstateerd dan de diagnose van de huisarts. ‘Wat heb je dan’, vraagt de huisarts. De man kent de term niet meer en pakt het bierviltje. Waarop Schaffer het viltje overneemt en erop schrijft: ‘Waarde collega, zou je niet onder mijn duiven willen schieten? Ik schiet ook niet onder uw duiven’. En zo kwam het bierviltje weer terug bij De Beer.
Koffers Ton begon na zijn rechtenstudie in Utrecht als jonge advocaat in Rotterdam. Hij kon een stap voorwaarts maken in Eindhoven. Een baan als kantonrechter in Rotterdam bracht hem na 25 jaar Eindhoven weer terug naar de havenstad aan de Maas. De Maas waaraan het Venlo van zijn jeugd ligt. „Op mijn oude dag terugkeren naar Venlo was geen optie. Ik kom er niet meer zoveel. Alleen als het carnaval is! Dan is Venlo heel uniek. De stad zingt alleen maar liedjes uit Venlo en in optochten komt het vaak voor dat deelnemers zich in de armen storten van bekenden. Een hoog ons-kent-ons gevoel. Heel aandoenlijk.” Maar het hoog ons-kent-ons gevoel heeft Ton ook in Eindhoven gevonden. „Na mijn pensionering ben ik in Rotterdam gebleven en heb nog enkele jaren met veel plezier gestudeerd en een leuk netwerk opgebouwd. Rotterdam was mijn uitvalsbasis, maar langzaam maar zeker
sijpelde het besef door, dat ik meer affiniteit met Eindhoven heb dan met Rotterdam. En dan hak je de knoop door en pak je je koffers in.”
Tachtig „Met het klimmen der jaren, neemt de behoefte om een café te bezoeken af. Je kunt niet meer de hele nacht ‘doorroeien’. De volgende dag moet je het bezuren.” Eén van de laatste grote wapenfeiten van Ton Osinga bij De Beer, was het voorbereiden van zijn tachtigste verjaardag. „Vorig jaar zou ik een lunch geven voor mijn tachtigste verjaardag. Die lunch had ik voorbereid met twee oude compagnons uit Eindhoven. We wilden zeker spelen en lieten het restaurant alvast de lunch uitserveren. Met wat aanpassingen in het menu, kwamen we er tenslotte wel uit. Het was nog niet zo laat. We zaten in het restaurant en keken elkaar aan. Wat doen we? Het antwoord lag in de vraag besloten. Dat wisten we alle drie: we gaan naar De Beer. Op naar Hennie! Het werd een dolle avond. De jasjes gingen uit, de wijzer van de klok passeerde regelmatig de twaalf en we keken nergens naar. De setting was perfect. Er liep alleen een vreemde man rond, die ik niet zo vertrouwde. Maar ik dacht dat Hennie die wel kende. Ik vroeg aan Hennie wie die man was en op haar manier antwoordde ze: ‘Ik ken hem niet, maar ik denk niet dat hij gevaarlijk is.„ Ton Osinga staart vrolijk voor zich uit. Achter zijn pretoogjes laat hij snel even die avond in een flits passeren, terwijl hij rustig herhaalt: „Het was een idiote avond!”.
75
Wim van Vlokhoven
76
Albert Pietersen
Rudy Boeren
Corrie Teunissen
77
Jos, Juan en Jolanda van der Heijden
78
Wil Spijker en Henk Blok
Louis Liebregt en Jo van Breugel
Helma van Dinther en Patrick van der Sleen
79
Peer Coolen Zelfs de bank ademt bourgondisch
„Na de sociale academie begon ik als jeugdconsulent bij het Arbeidsbureau aan de Maria van Bourgondiëlaan. Vrij snel daarna kwam Piet van Hout er werken als portier/receptionist. Zo is de veertigjarige relatie met De Vredesduif begonnen”, vertelt Peer Coolen vanuit een markante bank in zijn huis in Nuenen.
80
Peer zit in een indrukwekkende hoekbank. Het meubelstuk bestaat uit een collage van grote ouderwetse, bijna oubollige, borduurwerken. „Ons Miek heeft er zes jaar over gedaan. Ze heeft alle rommelmarkten en andere verzamelplekken afgestroopt op zoek naar grote ouderwetse borduurwerken en die verzameling laten bekleden in deze bank.” Peer zit voor een cafétafereeltje met drie gezellig drinkende mannen. Geen verkeerde plaats als je het over De Beer wilt hebben. Maar ook boeren op het veld, het Laatste Avondmaal, zwaantjes, landschappen, een Engelse cottage en een hertje bijvoorbeeld, vormen onderdelen van de bank. Tegenover de bank hangt een echt hertenhoofd. „Ook iets van ons Miek. Die duikt in Antwerpen de vogeltjesmarkt in, en komt met zoiets thuis. Maar ja, ze werkt bij The Factory Shop, een woninginrichtingszaak aan de Willem van Konijnenburglaan. Dus zo gek is het eigenlijk ook niet.” Ze zal het van thuis uit mee hebben
gekregen. Een imposante oude toonbank waar vroeger speelgoedtreintjes en onderdelen inzaten, siert de muur schuin tegenover het hert. „Haar vader, Jan de Win, had vroeger een speelgoedwinkel in Geldrop. Als kinderen vroeger op school vroegen: ‘Wat wil je worden?”, antwoordden ze bijna allemaal: ‘Jan de Win!”
Afsluiten Peer vervolgt. „Ik kon het meteen goed vinden met Piet, de broer van Hennie. Piet heeft droge humor, kan goed relativeren, weet waar zijn grenzen liggen en kent de Eindhovense horeca. Vrijdags gingen we met enkele collega’s van het Arbeidsbureau stappen. Piet wist de weg. Zo zijn we ook bij De Vredesduif terecht gekomen. Toen ik in ’76-’77 afscheid nam en naar de academie van Mens en Arbeid naar Tilburg ging, werd dat uiteraard gevierd bij De Vredesduif.” Voor het werk verhuizen naar Tilburg betekende niet afscheid nemen van De Beer. „Als ik naar de kapper ga, pak ik nog altijd even snel een pilsje bij Hennie en elk jaar sluit ik met vier of vijf Nuenense maten het jaar af bij De Vredesduif. We zeggen altijd dat we er even gaan biljarten en er eentje pakken en daarna op stap gaan in Eindhoven. Maar in al die jaren komen we nooit verder dan De Vredesduif.” Peer Coolen is een bourgondiër in hart en nieren. Gemakshalve rekenen we zijn lever er ook maar bij. „Altijd geweest. Ik ben graag onder de mensen en geniet van een prettig gesprek, een goed glas wijn en lekker eten. Maar ik ga ook graag wandelen. De laatste jaren maak ik meerdaagse wandeltochten met vrienden in Italië. Ik ben bezig de taal te leren. Altijd fijn als je aan tafel
behalve kunt eten, ook kunt babbelen.”
Accountant „Hennie maakt geen verschil. Kom je maar één keer per jaar of wekelijks, tegen iedereen is ze altijd even hartelijk en ze kent alle dwarsverbanden. Onze Tinus is hovenier. Op een gegeven ogenblik als hij naast Hennie een tuin aan het aanleggen is, komt ze in de pauze langs en serveert drankjes. Typisch Hennie. Trouw staat bij haar hoog in het vaandel. Want volgens mij hebben ze al bijna honderd jaar dezelfde accountant; Govers. Een vriend van ons, die bij dat accountantsbureau werkt, wist dat te melden toen we bij De Vredesduif zaten.” Peer praat consequent over De Vredesduif, terwijl de rest van de clientèle van het café uit de Tongelresestraat altijd over De Beer praat. Maar ja, Peer komt ook niet voor niets uit Nuenen, dat bekend staat als ‘Nuenen dwèrs’. „De bezoekers vangen het verhaal op, denken dat mijn vriend meneer Govers zelf is en spreken hem erop aan. Hij speelt het spel mooi mee en trakteert het café. De bezoekers roepen: ‘Proost meneer Govers’.” Bloeddruk Peer schiet in vogelvlucht door de geschiedenis van De Beer, maar begint eerst bij Piet. „Toen het arbeidsbureau op het Begijnenhof zat, ging onze Tinus zich op een gegeven moment melden voor een baan. Hij had een kind van hem meegenomen. Piet herkende Tinus. Het kind zat behoorlijk te janken. Piet reageerde heel droog richting Tinus: ‘Hebben ze hem een baan aangeboden?’ Een andere gortdroge situatie was met een heao’er. Net afgestudeerd, in vol ornaat met attachétas, meldt hij zich bij Piet aan
de receptie. Die antwoordt: ‘Kleed je daar maar uit!’ Piet voelde feilloos aan wat hij tegen mensen kon zeggen.” De broer van Hennie is een logisch bruggetje naar De Beer. „Op een gegeven ogenblik had Piet last van hoge bloeddruk. Hennie liet het onderwerp niet onberoerd, schafte een bloeddrukmeter aan en onderwierp de bezoekers van De Vredesduif aan een test. De helft had een te hoge bloeddruk en bezocht de volgende dag de huisarts. Die was verbaasd over opeens zoveel bezoekers van De Vredesduif en belde Hennie op met de mededeling: ”Ik ga dadelijk bier verkopen, want de helft van jouw café zit hier binnen. Ook typerend was de moeder van Hennie die altijd in het donker in het kamertje achter de bar naar politieberichten zat te luisteren.”
Lieveheersbeestjes Een werkman meldt zich om de afstand tussen twee muren achter de bank te meten. „Daar komt een gootje waar je glazen in kunt zetten”, legt Peer uit. „Geen vensterbank, want daar kunnen de glazen vanaf vallen. We hebben de voorkamer pas gestuukt en dus kan ons Miek zich naar hartenlust uitleven.” Dat dat bij Miek niet aan dovenmansoren is besteed, laat het afscheid zien. Via een vitrine vol met keramieken en porseleinen ezeltjes met karretjes, een wc waar de lieveheersbeestjes tegen de muur op lijken te lopen en een hal waar het plafond is versierd met vogeltjesbehang, wordt de voordeur bereikt. Een huis met een opvallend decoratieve inrichting. Een inrichting waar het voor bourgondische mensen goed toeven moet zijn.
81
Riek Leenen Vier hartjes per dag
„Piet was altijd goed gehumeurd. Daar hoefde hij echt niet voor naar het café. Hij hield van gezelligheid en een glas bier. Vrijdagsavonds bracht ik hem tegen zes uur met de auto naar De Beer en vertelde hem dat ie me na elf uur niet meer hoefde te bellen. Dan lag ik in bed. Altijd om vijf voor elf belde hij me op. Dan ging ik samen met Lotje, het hondje, naar De Beer en bleven er tot twaalf uur.” Met veel liefde vertelt Riek over het wekelijks bezoek van haar overleden Piet aan De Beer.
82
Naast de voordeur hangt een opvallend naamplaatje met de namen Piet en Riek erop. Hoewel Piet vijf jaar geleden overleden is aan een bacteriële ziekenhuisinfectie, terwijl hij in afwachting was van een hartoperatie, woont hij in gedachte nog steeds in het huis waar ze vijftien jaar geleden naar verhuisd zijn. Foto’s, maar zeker Lotje houdt zijn gedachtenis alle dagen springleven. „We hadden een wit Maltezer Leeuwtje: Lotje. Dat was ons kindje. Ze was er altijd bij. Als ik Piet ging ophalen bij De Beer rende ze meteen naar onze Piet en ook naar Piet van Boxtel. Vier weken na het overlijden van Piet is Lotje gestorven aan een herseninfarct en is ze hem achterna gegaan. Twee dagen later ben ik meteen weer een Maltezer Leeuwtje gaan kopen. Precies dezelfde. Wit natuurlijk, maar ook met hetzelfde karakter. Een nieuw Lotje.”
Wit Wit is toch iets wat meteen opvalt in haar huisje. „Ik houd van wit. Wit is fris. Zelfs de plaats en de tuinmeubels zijn wit. Bruin hoef ik niet.” Wat ook opvalt, is een stapel hartjes die op tafel ligt. „Ik haak er elke dag vier. Daar ben ik zo’n tweeënhalf uur mee bezig. Vijfendertig minuten per hartje.” Een oedeemarm verklaart haar dagelijkse routine. Ze kijkt naar haar rechterarm waar een vleeskleurige kous omheen zit. Naweeën van borstkanker. „Door de bewegingen die ik bij het haken maak, kan het vocht beter zijn weg vinden. Haken is ideaal. Ik leg altijd briefjes in het ziekenhuis neer voor vrouwen met oedeemarmen met de tip om te gaan haken.” Ze pakt een ingepakt hartje. „Die had ik alvast voor jou klaargelegd. Voor je vrouw.” Verpakt in plastic zit een briefje met de tekst ‘van Riek en Lotje.’ Riek heeft een groot hart en maakt dat elke dag duidelijk met haar productie. „Ik haak regelmatig hartjes voor anderen.” Haken verlicht. Toch moet ze elke week naar het ziekenhuis. „Daar krijg ik eerst een half uur massage en daarna gaat mijn arm in een machine uit Herzegovina en dan wordt mijn arm geprikkeld. Het vocht afdrijven werkt perfect, want ik moet altijd meteen na de behandeling naar het toilet.” Lam „Bij De Beer kom ik zeker één keer per maand. Sparen voor de spaarkas. Altijd overdag. Dan neem ik iets mee voor Hennie, een bloemetje of iets lekkers, bestel een Spa blauw en geef een rondje voor de zaak. En na een uurtje ga ik weer naar huis. Dan is het mooi geweest. Toevallig was het zaterdag feest van de spaarkas. Dan
ben ik er wel de hele avond. Dat is altijd heel gezellig.” Tijd voor een gezellige anekdote. „Op een gegeven moment gingen Ger en Hennie en Piet en ik uit eten bij de Griek in Nuenen. Vooraf enkele cafeetjes om alvast wat in te drinken en daarna gezellig tafelen. Het werd later en Hennie opperde om naar Tongelre te gaan. Naar café De Overweg. Dat vonden Ger en ik prima, want wij moesten de volgende dag werken. Wij gingen bij ons thuis, toen nog in de Hofstraat, koffie drinken. Maar van Hennie en Piet hoorden we niks. Het werd later en we gingen uit voorzorg maar eens kijken in De Overweg en jawel hoor: daar zaten ze lam aan de tap. We hebben ze maar naar huis gebracht en onder de wol gestopt.”
Verjaardag Lotje zit rustig op de bank. Haar witte speelgoedbeer heeft ze voor lief laten liggen. „Ik heb een boel knuffels opgeruimd. Ze speelt toch alleen maar met één beer. Honden hebben dus blijkbaar, net zoals mensen, een behoorlijke voorkeur voor een ‘Beer’. Riek kijkt Lotje aan en vervolgt: „Piet was vroeger hondenafrichter bij de politie en heeft onder andere dertien jaar als bewaker op het stadhuis gewerkt. ’s Nacht met de hond het gebouw bewaken. Vier nachten op en vier nachten af.” Piet had een strak ritme, maar het ritme van Riek is strakker. Elke dag tweeënhalf uur haken. „Als ik een week niet haak, wordt mijn arm een stuk dikker en dat is moeilijk weer normaal te krijgen. Meestal haak ik een half uur en ga daarna strijken of iets anders doen. En daarna ga ik weer aan de slag. Ondertussen kijk ik naar televisie of luister naar een cd.
Maandags ga ik naar wijkgebouw De Toeloop in Doornakkers en geef computerles.” Riek moet al die jaren al een behoorlijke productie gemaakt hebben. ”Klopt! Het zullen er duizenden zijn. Meestal geef ik ze weg voor goede doelen zoals de Zonnebloem of het Rode Kruis. Van de week sprak ik een meisje die werkt bij verstandelijk gehandicapten in Nuenen. Die krijgen met sinterklaas alleen maar een letter. Of ik enkele hartjes wilde haken? ‘Natuurlijk’ was mijn antwoord. En daarna ga ik voor een scootmobielclub uit Veldhoven aan de slag. Die vroegen veertig hartjes. Ik doe het alle dagen met plezier. Vakantie heb ik niet en hoef ik niet. Ik kan mijn hondje geen dag missen. Sinds Piet gestorven is, ben ik niet meer weg geweest. Dat was vroeger anders. Wij hebben zesendertig jaar in Lommel op het Parelstrand gestaan. Maar toen onze caravan afbrandde, vonden we het prima. Piet was toen al erg ziek en toen hij het slechte nieuws hoorde, sprak hij laconiek: ‘Gelukkig, daar zijn we ook van af’. Typisch Piet.” Vrijdag is Riek jarig. „Sinds Piet er niet meer is, vier ik het bij De Beer. Vandaag heb ik het gastenlijstje bekeken en heb met tranen in mijn ogen Piet van Boxtel van het lijstje moeten strepen. Marij, de vrouw van Piet, is een vriendin. Vandaag ben ik na de computerles bij haar geweest. Ze heeft het er nog steeds moeilijk mee.” Tijd dus om een gezellig verjaardagsfeestje te vieren bij De Beer. Aan Riek zal het niet liggen.
83
Daan Peters De studententijd
In een alledaags wijkje in het rustieke, Limburgs Peeldorpje Griendtsveen, in een bocht van een straat met architectonisch risicoloze huizen, staat een opvallende woning. Bewoner en ontwerper van het huis is Daan Peters: architect en in zijn studententijd buurtbewoner en stamgast van De Beer. De zeventiger jaren kunnen in de honderdjarige geschiedenis van café De Beer als de studentenperiode bestempeld worden. Één van de studenten uit die tijd is de in Bemmel geboren Daan Peters, die na zijn HTS-opleiding in Tilburg naar de Technische Universiteit in Eindhoven verkaste. Hij was eind jaren zestig een van de eerste studenten aan de nieuwe bouwkundefaculteit. „Ik huurde in de Bakkerstraat bij de Woenselse Markt en belandde daarna met mijn toenmalige vriendin via kapper Bullens, die een zaak op de Demer had, in de Sperwerlaan.”
84
Maatschappij „De roerige jaren zestig bracht de maatschappij in de universiteit. Als student met idealen trok je de wijken in om bewoners van dienst te zijn met het oplossen van hun problemen met hun wijk en woningen. Ik sloot me aan bij het wijkcomité Lakerlopen. Een student van de sociale academie, die met zijn medestudenten in de Paulus Potterstraat woonde, maakte ook deel uit van dat comité. Als
ik me goed herinner hadden die De Beer al ontdekt. De studenten die bij mij in de buurt woonden gingen meer naar een ander café, richting centrum. Maar bij De Beer had ik het meteen naar mijn zin. Ik was tot dat moment helemaal geen reguliere cafébezoeker, maar werd het wel. De sfeer in de Duif (Daan noemt het café steevast De Duif) was prima. Er kwam gewoon volk, ook uit Lakerlopen en Hennie was natuurlijk onmiskenbaar het bruisende hart van het café. Zij gaf iedere bezoeker de aandacht die hij of zij nodig had, altijd opgewekt en met een onuitputtelijke humor toegesneden op de eigenaardigheid van iedere bezoeker”. In korte tijd groeide Daan en de studenten uit de Paulus Potterstraat uit tot stamgasten die ook op andere studievrienden een aanzuigende werking hadden.”
Clubs Daan werd er zelfs lid van de biljartclub en alsof dat nog niet genoeg was, werd een fietsclub opgezet. Hennie’s man Ger kocht er een spiksplinternieuwe fiets voor. „De fietsclub had een kort, maar heftig bestaan. Iedere zondagmorgen gingen we toerfietsen en een drietal keren hebben we zelfs wedstrijden tegen andere cafés georganiseerd. Twee keer tegen Wilhelmina, dat bekend stond om zijn professionele aanpak. Wilhelmina zette zelfs alle kruisingen af met de begeleidende motoren. Daar moesten wij het tegen opnemen met onze eenvoudige witte shirts met ‘De Beer is Los’ als opschrift en Harrie de Timmerman en de hondenbrokkenhandel van Piet Leenen als sponsors.’” Of ze ooit gewonnen hebben, weet Daan niet meer. „Het zou wat geweest zijn met een ploeg waar zelfs één van de teamleden van De Beer op klompen fietste”. Een op tafel liggend
fotoboek uit lang vervlogen tijden biedt geen uitkomst. Wel schetst het een beeld van een groot festijn met veel, heel veel, supporters. Ook van de biljartclub was hij maar een jaar lid. „Och, als ik iets een tijdje gedaan had, lonkte er in die tijd wel weer wat nieuws”, filosofeert Daan. Maar waar nauwelijks sleet op kwam, was het frequent cafébezoek. „Mijn trouwe viervoeter was mijn alibi. Die was vaak al binnen, verleid door Hennie met een bierworstje, voordat ik mijn eigen verleiding ook maar kon weerstaan om even aan te wippen. En dat even kon soms behoorlijk uit de hand lopen. Zeker met mensen zoals Toon Wouters. Toon was centrale verwarmingsmonteur en werkte in die tijd in Duitsland. Als hij ’s avonds van zijn werk kwam ging hij om zeven uur naar bed en stond om elf uur in het café. En dan ging het in een straf tempo met na sluitingstijd vaak nog een nazit bij hem thuis met een warme snack. En dan was Henny ook van de partij. Hilarische samenkomsten. Als ik me dan zorgen maakte of ik wel op tijd op mijn werk zou komen dan was het Toon die me thuis oppikte en me tijdig bij mijn werk in Helmond afzette. Als ik dan vroeg aan Toon hoe hou je dat toch vol, dan was steevast zijn antwoord: ‘Ik slaap twee keer zo snel als een gewone mens.”
Griendtsveen Daan loopt even naar de keuken. De rode kool staat te pruttelen. De woonkamer met keuken is op de eerste etage. En vanuit de woonkamer kijk je over de weilanden van het voormalige veenontginningsgebied. „We hebben de begane gerond voor ons ingericht en de tweede etage voor de kinderen zodat de eerste etage een logisch ontmoetingspunt is.” Toen Daan na zijn studie ging werken,
kwam hij in 1976 terecht bij woningcorporatie Volksbelang in Helmond. „De vrouw van een collega zocht een woning ergens in de Peel. Op een gegeven moment kreeg zij de oude turffabriek in Griendtsveen in het vizier. Maar die was voor haar veel te groot en te duur. Ik gooide het in Eindhoven in de groep en binnen de kortste keren hadden we een woongroep in Griendtsveen. Het dorp keek ons met argusogen aan. Maar toen we, samen met de inwoners, een rijtje van tien vervallen woningen op hadden geknapt, was het ijs gebroken en hoorden we er helemaal bij.”
Honderd „Tweeënhalf jaar geleden ben ik bij ‘De Loods’, het architectenbureau waarmee we in de turffabriek begonnen zijn, gestopt. Ik doe nog wel wat dingen, maar dat wordt minder. Maar als er iets is met een verbouwing of een vergunning kan Hennie op me blijven rekenen.” Naar een café gaat hij amper.„ Toch is de band met De Beer altijd gebleven. „Toen wij in 1981 naar Griendtsveen vertrokken, werd het gaandeweg minder met studenten in De Beer. Globaal bekeken is dat een periode van ruim tien jaar geweest. Maar we hebben altijd contact gehouden. Regelmatig kwam Hennie met andere cafébezoekers op bezoek. Angstig of ik de weg wel terug zou vinden bij een wandeling door de woeste Peel. En bij het toneelstuk over de honderdjarige geschiedenis van Griendtsveen waren ze ook van de partij.” Andersom is Daan straks ongetwijfeld van de partij als De Beer honderd jaar bestaat. Daar hoeft niet voor gerepeteerd te worden. Het café telt genoeg volleerde acteurs. En anders wil een glas bier ook nog wel helpen. Het zal ongetwijfeld een prachtige opvoering worden.
85
Harrie Essems
86
Christje van Heertum
Ruud van Santen
87
Jos Witteveen Paardenkracht bindt
„Ik pak de auto en ga nog even naar De Beer”, vertrouwt Jos Witteveen regelmatig zijn vrouw tegen tien uur ’s avonds toe. Zijn vrouw kent hem en knikt dan instemmend. Jos heeft er behoefte aan. Even een uurtje met de auto vanuit Waalre naar Eindhoven. Even bijkletsen bij De Beer.
88
„De vader van Ger had zijn paarden bij een boerderij op Loon staan. Hij was een fervent paardrijder. Ik weet niet hoe wij elkaar hebben leren kennen, maar op een gegeven moment vroeg hij aan mij of hij bij mij in de praktijk kon komen”, vertelt de drieënzeventigjarige tandarts in ruste. „Natuurlijk kon dat. En via hem kreeg ik er van lieverlee de hele familie bij. Kinderen, kleinkinderen noem maar op. Zo heb ik Ger leren kennen en natuurlijk ook Hennie. Hennie is een vrouw met het hart op de tong, maar bij mij in de tandartsenstoel had ze iets minder te missen. Ik raakte goed bevriend met de familie en op een gegeven moment vertrouwde Ger me toe dat hij iets niet zag zitten. Hij moest een examen afleggen voor het rijden van gevaarlijk stoffen op de vrachtwagen en had er totaal geen fiducie in. Ik had voor de lol al mijn chauffeursdiploma’s gehaald en ook die voor het rijden van gevaarlijke stoffen en bood hem aan te helpen. Na zijn reguliere lessen deed ik bij hem thuis de lessen over. Het was allemaal
theoriewerk. Veel scheikunde. Gewoon flink er in stampen. Op een gegeven moment gaf ik hem een groot vel papier met alles erop en eraan. ‘Hang dat maar aan de muur in de huiskamer en kijk er maar regelmatig op’, vertrouwde ik Ger toe.’ Het eind van het liedje was dat hij slaagde voor zijn examen. Hennie en Ger wonen vlak bij het café. Een korte verhuizing van hun huis naar het café na de les om een afzakkertje te nemen, lag voor de hand. Ik heb dus niet De Beer gevonden, maar De Beer heeft mij gevonden.” Via natuurlijke paardenkrachten kreeg de Waalrese tandarts een band met familie ’De Beer’, die verstevigd werd door het gemotoriseerde paardenkrachtenexamen van de gevaarlijke stoffen.
Neutraal De Beer beviel goed. „Eigenlijk zocht ik een café waar ik gewoon even een uurtje naar toe kon. In Waalre had ik er geen zin in. Daar ben ik te bekend en dan krijg je vragen of opmerkingen die ik niet zoek. Nee, een café iets verderop is prima. Dat had ik vroeger al. Ik reed naar de Blokhut in de Kerkstraat in Eindhoven waar Jo van Heugten, een oude vriend, de tent runde. Dat was de tijd dat je nog je alcohol kon combineren met autorijden. Als ik dan laat naar huis reed stond regelmatig Gerrit, de motorpolitieagent, bij de grens van Waarle te controleren. Dan voelde ik me veilig. Gerrit riep dan: ‘Jos voorzichtig rijden!’ Dan kreeg ik een escorte die regelmatig beloond moest worden met een bak koffie bij mij thuis. En als ik dat met een glimlach weigerde, dreigde Gerrit met een knipoog me alsnog aan te geven. Humor en gemoedelijkheid speelden nog een grote rol. Zo ging je vroeger met de politie om. Dat is tegen-
woordig een stuk strenger. Als ik nu ga, beperk ik me tot twee of drie biertjes. Wel zo veilig. Neutraal een café bezoeken ligt me wel. Naar binnen gaan en gewoon een gezellig praatje maken. Dat kan altijd bij De Beer. Hennie kan daar geweldig goed in sturen. Als ik binnenkom, zegt Hennie vaak ‘Ga daar maar zitten’. Ze voelt instinctief aan wie bij wie past. Eigenlijk voelt ze alles perfect aan wat er in een café moet gebeuren. Ze is voor dit werk geboren. Dat maakt haar zo uniek. Ik zal eens een typisch voorbeeld geven. Ik heb weleens twee gasten aan een tafeltje zien zitten die al behoorlijk kachel waren. Ze bestelden bij. Hennie zette twee glazen bier neer. De gasten gaan daarna beschonken weg en vergaten te betalen of hadden het helemaal niet in de gaten. Maakt niet uit bij Hennie, want alles staat in haar kladblok. Dat kan daar. Bij De Beer zit de hele maatschappij bij elkaar en het botert altijd goed. Een ideale plek om een uurtje door te brengen. Voor mij tenminste. De meesten blijven er langer hangen. En als ik weer ga en ze vragen wie ik was, antwoordt Hennie droog „Och, dat was mijn tandarts.”
Bos Jos is het type van even ergens een deur open trekken. „Dat deed ik ook in mijn praktijk. Als ik een behandelplan had geschreven, ging ik dat vaak bij de mensen thuis uitleggen. Niet in de praktijk. Heel ongebruikelijk. Maar zo zit ik in elkaar. Zo viel ik ook regelmatig bij de familie van Hennie binnen. Als ik bij iemand langs kwam, stopte ik regelmatig en bracht een kort bezoekje. Dat doe ik ook bijvoorbeeld bij de boeren in Riethoven. Ik heb daar een stuk bos waar ik elke week een paar keer naar
toe ga. Gewoon om in het bos te zijn en om de zaak op orde te houden. Dat bos heb ik overgehouden uit de tijd dat ik na mijn tandartsenwerk op zaterdag met mijn maatje Henk de bouw inging. Metselen op de steigers en ander werk. Gewoon omdat ik dat leuk vond. Mijn vader was er toentertijd niet zo van gecharmeerd. Die vond dat een tandarts dat niet kon maken. Maar daar had ik niet zo’n moeite mee. Ik had toen, los van het bouwvakwerk, ook liefde voor houtbewerking. Dat hout haalde ik bij een familiebedrijf in Veldhoven dat je zou kunnen vergelijken met familie De Beer. Al die gasten hadden stukken bos. Ik mocht in die bossen hout zagen en op een gegeven ogenblik zei een van die jongens: ‘Verrek Jos, je kunt mijn bos wel kopen. Ik kom er toch nooit en jij bent er altijd’. Dat is vijfentwintig jaar geleden. Ik gebruikte dat vroeger altijd als afleiding. Na het werk even door het bos lopen. Gaandeweg ben ik het bos gaan bijhouden en heb bijvoorbeeld vijvers gegraven.” Een tandarts heeft iets met gaten. Overdag vullen en zaterdags graven. Jaren later is er van de liefde voor hout en houtbewerking bij Jos nog geen sleet waarneembaar. Vanachter de keukentafel in Waalre wijst de flamboyante verteller zijn garage aan van zeven bij acht meter. „Die is groot genoeg om hout te kunnen bewerken. Ik ben nu luiken te maken voor een boerderij en binnenkort ga ik bij mijn dochter elektra aanleggen.” Het bloed kruipt nog waar het niet gaan kan. Jos heeft nog geen last van ‘Rust roest’. Net zo min als de scharnieren van de voordeur van De Beer waar de roest ook nog geen kans krijgt om te rijpen.
89
Toon Kluijtmans Knoken in de appelboom
Terwijl Toon Kluijtmans geamuseerd een stortvloed verhalen van De Beer de revue laat passeren, zijn de laatste uren van een goede bekende van hem en Hennie ingegaan. Kees de Brouwer van de Strijpse Ketel, collega en vriend van Hennie, heeft de strijd tegen bindweefselkanker verloren en wacht op een genadig einde.
90
De zevenenzestigjarige is een enthousiast verteller. Eenmaal begonnen borrelen de verhalen automatisch op. Maar zijn ervaringen beginnen in mineur. Hij vertelt dat op dit zelfde moment Kees De Brouwer aan het einde is van een uitzichtloze strijd. „Kees (negenenvijftig) was kastelein van de Strijpse Ketel. Hennie en hij konden het samen goed vinden. Elke woensdagmiddag kwam hij bij De Beer. Hij was een jongen die volop van het leven genoot. Toen hij pijn op zijn heupen begon te krijgen, werd er in het begin om gelachen. Kees had het toch al op zijn heupen, werd er verteld. Maar na een bezoek bij de dokter sloeg de stemming om. Kees had botkanker. De wachtlijst van de Nederlandse ziekenhuizen was te lang. Hij kon eerder in België terecht. Maar ook België bood geen uitkomst. De uitslag stond vast. Het zou alleen een kwestie van tijd zijn. De tumor woekerde verder en eindigde met bindweefselkanker. Kanker met veel pijn` Toon stopt even. „Hennie is er
dinsdag nog geweest om afscheid te nemen.”
Harrie Het droevige einde van Kees de Brouwer brengt Toon bijna dertig jaar terug in de tijd. „Wij stonden met een paar man flink in te nemen bij De Beer. Harrie, de broer van Hennie, was voor Hennie ingevallen. Hij liep even naar achteren om iets te halen en zakte opeens in elkaar. We hadden wel een flinke slok op, maar zagen toch meteen de ernst van de situatie in. Rudy Boeren, een beer van een kerel, begon meteen met reanimeren. ‘Pas maar op met je groot lichaam’, riepen we nog. Adriaan van Lierop, die al flink wat whisky op had, begon met mond-op-mondbeademing. Maar niets hielp. ‘Bel een ambulance’, riepen we. Guusje Thijssen belde, door zenuwen overmand, een taxi voor een ander café. Zo in de war was hij. Maar het was te laat. Harrie was al overleden.” Even gepaste stilte. Maar niet lang. Rooie Toon, zoals zijn bijnaam is, schakelt snel over naar een ander sfeertje. „Wij zijn altijd heel close geweest met Hennie en de familie. Ik mocht zelfs als ze gingen sluiten een borreltje drinken met Cato, de moeder van Hennie. Dat mocht lang niet iedereen. Cato zat in het kamertje achter in het café aan de radio gekluisterd te luisteren naar de politieberichten. We dronken dan samen een borreltje en sloten de avond af.” Rond biljart De gulle lach begint de overhand te krijgen. Toon zit achter aan tafel en Hanneke voor op de bank in hun huis in de Sintenbuurt in Stratum. Toon heeft het hoogste woord, maar Hanneke vult
op gezette tijden gevat aan. Kleine anekdotes zoals de oude man die naar het toilet ging, zijn broek omlaag deed, zijn behoefte deed, maar niet in de gaten had dat het wc-deksel nog op de pot lag. Nu we het toch over het toilet hebben, moet Hennie er ook aan geloven. „Ik heb Hennie weleens op haar knieën voor het toilet zien zitten. Meer dood dan levend.„ Maar Hennie pakte me regelmatig terug. „Ik moest op een keer een vat bier verwisselen. ‘Pas op’, riep ze. ‘Het is een vol vat en dus zwaar.’ Met veel kracht probeerde ik het vat te tillen. Maar het vat was leeg en in volle vaart donderde ik met het lege vat achterover. Hennie moest lachen natuurlijk en sloot de kelder. Daar lag ik tussen het bier. Genoeg bier om een volgende wereldoorlog te overleven.” Een opvallende anekdote is het verhaal van het ronde biljart. „We gaan naar Vught’, zei Hennie. ‘Daar hebben ze een rond biljart’. We geloofden er natuurlijk geen bal van, maar gingen graag mee. In Vught aangekomen, bleek de zaak waar het biljart stond afgebrand te zijn. Het bewijs kon dus niet geleverd worden. Iets verderop stond een luxe eethuis. Dan maar daar naar binnen. De tent zat vol en wij werden naar de zolder gedirigeerd. Nu we toch in een chique tent waren, bestelden we als kwajongens. De een ging voor een zevengangenmenu en ik nam een zwezerik. Ik had nog nooit van mijn leven een zwezerik gegeten. Taai dat dat ding was! Er was met geen mes door te komen. Daar moesten de nodige flessen wijn aan te pas komen. Het werd een dure grappenmakerij, maar dat deerde Hennie niet. Die trok de portemonnee en betaalde met een grandeur die paste bij het chique restaurant.”
Routekaart „Dat is typisch Hennie. Je komt niets bij haar te kort. Soms is ze te gul. Ik kan me herinneren dat ze een keer zei dat ze de zondag daarop naar de Strijpse Ketel zou gaan. Dat was voor sommigen ‘spekkie voor het bekkie’. Toen Hennie in de Strijpse Ketel aankwam en enkele van haar klanten (het waren geen vaste klanten) aan de bar zag zitten in afwachting van gratis consumpties, viel het kwartje en vertelde ze dat ze dat niet meer ging doen.” De telefoon gaat. Iemand informeert naar de situatie van Kees de brouwer. Toon schakelt zijn enthousiasme een tandje terug. Er zit weer een ‘Vellekes Verzuipen’ aan te komen bij De Beer. Uit respect voor Kees, en eigenlijk altijd voor haar overleden klanten, familie of vrienden, zal de tapkraan van Hennie overwerk moeten maken. „Ik heb al heel wat maten moeten wegbrengen”, overdenkt de oud-betonvlechter.” Toon mag dan met veel bravoure en jeugdig elan zijn verhalen vertellen, ook hij is niet gespaard gebleven van medisch ongemak. Hij noemt enkele operaties op. Afgaande op die informatie moet zijn lichaam al behoorlijk op een Michelin-routekaart lijken. Tel daar zijn suikerziekte en COPD bij op en je zou moeten concluderen dat we met een medisch wrak te maken hebben. Maar niets is minder waar. Toon glundert van oor tot oor. Zeker als hij op zijn vaste vrijdagavond naar De Beer kan gaan. Hanneke roept vanuit de bank: „Toon overleeft iedereen. Ook mij. Hij gooit straks met mijn knoken de appels uit de boom!”
91
92
Anjelina Vogels
Lien van Neer en Jan Booy Lieuwes
93
Jacky Walraven Spaanse Duif
Jacky Walraven is geboren en getogen tegenover café De Beer. Als kleine jongen maakte hij kennis met De Beer als hij de Tongelrestraat overstak om zondags zijn vader op te halen, die na de heilige mis nog even een kaartje legde of een partijtje biljartte. Het waren de onbezonnen kinderjaren waarin hij nog niet wist dat hij later een goed lopend restaurant zou runnen in het turbulente Lloret de Mar aan de Spaanse Costa Brava.
94
Maar het eigenlijke verhaal over het restaurant begint bij zijn vrouw Nelrie. „Ik was een jong verpleegstertje in Rotterdam en wilde met een vriendin in 1968 een wereldreis maken. Ver zijn we niet gekomen. Lloret de Mar in Spanje werd ons eindpunt. Het geld was op en er moest gewerkt worden. En in Lloret de Mar kon je alleen maar een horecabaan krijgen. Ik ging bijna nooit uit en had geen verstand van drank, maar heb het toch opgepikt. Helaas betaalde de Spaanse eigenaar ons niet uit. Met hulp van andere Nederlanders ben ik daar weg kunnen komen en ben bij die mensen gaan werken. Weer in de horeca. Daar leerde ik mijn toenmalige man kennen, maar dat huwelijk hield niet lang stand. Einde huwelijk betekende ook verhuizen. Ik vond een mooie tuin in Lloret de Mar, maar de koopprijs was belachelijk hoog. Na onderhandelen
kon ik het huren. In die dagen waren Spanje en Italië zo ongeveer de enige vakantielanden van de Nederlanders en Nederlanders waren nog erg gehecht aan hun eigen eten. Ik ben toen in die tuin in 1970 een restaurant begonnen met Nederlands eten dat de naam ‘Hof van Holland’ droeg. Inmiddels hebben we die naam veranderd in ‘de Hof’, omdat iedereen ons restaurant zo noemde.”
Zaalvoetbal Jacky: „Wij namen in zeventiger, tachtiger jaren elk jaar, met een team dat gesponsord werd door Kees de Brouwer van café de Strijpse Ketel, deel aan een zaalvoetbaltoernooi in Lloret de Mar en kwamen bij de Hof van Holland terecht. Die kennismaking beviel meteen goed en de Hof werd elk jaar onze stamplaats. Later nam Nelrie de sponsoring over van Kees.” Maar behalve liefde voor voetbal, bloeide er tussen Nelrie en Jacky ook iets op. Cupido had voor beiden een tweede pijl in gedachte. Voor Nelrie als alleenstaande was dat geen punt, maar Jacky had thuis nog een wettelijke relatie. Na beëindiging van die relatie verruilde Jacky Nederland voor Spanje. Zevenentwintig jaar later blikt Nelrie in hun appartement terug op die tijd. „Kees de Brouwer werd een goede vriend van ons en hij was getuige bij ons huwelijk. We komen net terug van zes weken Thailand. We hebben er ons vijfentwintig jarig huwelijksfeest gevierd. Kees had daar ook moeten zijn, maar hij heeft het door zijn slopende ziekte niet gehaald.” Achter Nelrie aan de overkant van de Dommelstraat is het gebouw van de Effenaar prominent aanwezig. Jacky: „In Lloret de Mar wonen we midden
in de stad, maar door die grote tuin als buffer naar het plein toen, horen we bijna niks. Vanaf maart tot eind september/oktober werken en wonen we in Spanje en daarna komen we weer enkele maanden terug naar Nederland. In het begin hadden we een groot huis met een tuin in Tongelre. Maar een tuinman betalen en geen bloemen zien, was eigenlijk onzin. Als de tuin in bloei stond, waren wij flink in de weer in ons restaurant. We zijn toen door Eindhoven gaan zwerven. Op een gegeven moment hadden we een duplex appartement in de Medina aan de Vestdijk gekocht. Heel mooi, maar ook heel duur. Dat begon te wringen en dat betekende weer verhuizen. Nu zitten we hier, midden in de stad, veilig en anoniem. Heel prettig.”
Wapenfeit De Beer zit in het DNA van Jacky. „Ik kom er niet meer zoveel als vroeger natuurlijk, maar probeer wel alles te volgen. Klanten van De Beer bezoeken sinds jaar en dag ons restaurant en praten ons bij. Vergelijk het maar met duiven. Vredesduiven die naar ons vliegen en terug. Wij zijn regelmatig een Spaanse uitvoering van de Vredesduif. Dat kan natuurlijk niet, want De Beer is enig in zijn soort. Ik heb al heel wat cafés gezien, maar De Beer is echt uniek. Net zo uniek als Hennie. Zo’n kastelein kom je zelden tegen. Ze schenkt met even veel gemak iemand die maar één keer per jaar binnenkomt even veel aandacht als dagelijkse bezoekers.” Jacky graaft wat herinneringen op. „Vroeger had ik een vaste chauffeur. Als ik het te bont maakte, bracht Harrie, de broer van Hennie, me naar huis. Tegenwoordig moet ik het alleen doen en dat kan soms ver-
keerd uitpakken. Vorig jaar liep de marathon nog langs De Beer. Iedereen is er dan. Een complete reünie. Op een ongetwijfeld laat tijdstip ben ik naar huis gefietst met een flink stuk in mijn kraag. Voor de poort van ons appartementencomplex knal ik tegen de grond en val in slaap. Ons Nelleke wordt op een gegeven ogenblik wakker gebeld door een vrouwenstem van de ambulancedienst. ‘Maakt u zich maar niet ongerust mevrouw, we brengen uw man even naar het ziekenhuis.’ Dat werd mijn laatste alcoholische wapenfeit. Sindsdien ben ik gestopt met bier drinken.„ Jacky doet het rustig aan.” Op vakantie in Thailand heb ik een uitzondering gemaakt. Twee glazen wijn bij het eten moet kunnen.”
Bonus „Ook met de zaak doen we het rustiger aan”, besluit Jacky. „Tijdens onze beste jaren hadden we behalve ons restaurant, twee discotheken en een grand café in Spanje en een boetiek in Nederland. Die hebben we van de hand gedaan. Alleen het restaurant is gebleven en dat kunnen we samen met zes man personeel wel aan. Nelrie doet het restaurant en ik doe de bar.” Het gaat ze goed. In niets lijkt Jacky op de Spaanse Brabander van Bredero uit de zeventiende eeuwse klucht. In die versie is de hoofdpersoon een arme sloeber. Jacky, de moderne Spaanse Brabander, is het tegenovergestelde. Een man in bonus, die met zijn Nelrie op termijn van de rijpe vruchten van een lang werkzaam leven hoopt te mogen genieten.
95
Ria Bruel Eigen mand in een huiskamerproject
„Ik zit altijd in de rechterhoek van het café. Naast de gokkast. Van daar kan ik alles goed overzien. Ik noem het altijd mijn eigen mand”, vertelt Ria Bruel vrolijk en rondt haar opmerking af met een gulle glimlach. Ria beschouwt De Beer niet als een café. „Ik noem het een huiskamerproject. Thuis heb ik ook wel sterke drank, maar kom niet verder dan een watertje of frisdrank. Alleen drink ik geen bier. Dat doe je samen met bekenden en vrienden bij De Beer.
96
„Ik kom er al tweeënveertig jaar. Vroeger samen met onze Henk. En na het overlijden van Henk ga ik alleen. Henk had longkanker, maar was als de dood dat ze aan zijn lichaam zouden zitten. Hij moest niets van artsen hebben en liet de ziekte op zijn beloop. En ondanks het niet behandelen, heeft het proces nog twaalf, dertien jaar geduurd.” Als Ria meestal ’s maandagsmiddags de cafédeur open doet is het een feest van herkenning. Ze somt op: „Thieu, Leoke, Lieneke, Jan, Annie, Greetje en Tieske. Het is net familie. Trouwe familie. Ieder heeft zijn eigen plek.” Ze benoemt het niet in zo veel woorden, maar als je de bezoekers van het ‘huiskamerproject’ als familie afschildert, heeft Hennie de moederrol. „Hennie staat altijd klaar voor haar klanten. Ze is altijd behulpzaam. Neem Leoke bijvoorbeeld. Daar heeft Hennie een hulp in de huishouding en
tafeltje-dekje voor geregeld. En Ger is met Leoke naar het ziekenhuis geweest. Welke kastelein doet dat nog? Dat kan natuurlijk ook allemaal omdat Ger achter de schermen veel doet en Hennie alle ruimte geeft.” Hennie is iemand die iedereen evenveel aandacht schenkt. „Of je maar een tientje verteert of een flinke duit, dat maakt voor haar geen verschil. En bij Hennie kan alles. Toen ik vijfenzestig werd, wilde ik mijn verjaardag in het café vieren. Ik had een erfenis gekregen, maar kon er nog niet bij. Die zou pas twee maanden later vrijkomen. ‘Och’, zei ik tegen Hennie.’ Ik vier het volgende jaar wel. ‘Hoezo’, zei Hennie. ‘Je hoeft toch niet te wachten. Vier het nu maar. Het geld komt wel een keer.’ Kijk dat is Hennie ten voeten uit. ”
Rijtjes Na het rijtje vaste maandaggasten, somt Ria ‘familie’ op, die de gang naar het café niet meer kunnen maken. „Er zijn er al best veel overleden. Veel op jonge leeftijd. Piet van Boxtel is amper een jaar dood. Die heeft nog de gang van mijn huis behangen. Ik vroeg op een gegeven moment aan Hennie of ze iemand wist die kon behangen. ‘Dat doet Piet wel’, antwoordde ze meteen. „Een paar dagen later stond Piet voor de deur en heeft de gang keurig behangen. Toen ik vroeg wat hij verdiend had zei hij. ‘Laat maar zitten. Het is allang goed.” Ze houdt even stil. Ze heeft het er even moeilijk mee. „Of neem Jos de Wit. Een aparte man, maar ook een levenskunstenaar. En D’n Bink (Hans van Gompel) die zat dood voor de televisie. Het volgende rijtje is aan de beurt. Ze schakelt over naar een vrolijker onderwerp: de kinderen. „Ik heb er drie. Twee van ons
samen en een dochter van Henk. Toen ik Henk leerde kennen, was hij op zijn vijfendertigste al voor de tweede keer weduwman. Die had toen al het nodige meegemaakt. Ik trouwde toen ik twintig was. We gingen in Doornakkers wonen en op mijn drieënvijftigste verhuisden we naar Burghplan.” Ria zit in de huiskamer van haar bovenwoning met uitzicht op een groot plantsoen en vervolgt haar verhaal met een markante, zware stem. „Dat komt vast van het roken, maar zeker ook van de markt. „Ik heb met onze Henk altijd met bloemen op de markt gestaan. In Eindhoven, Oss en Helmond bijvoorbeeld. Dat betekende dat onze Henk ’s morgens om half vijf naar de veiling in Nijmegen ging. Ondertussen bouwde ik samen met een hulp de kraam op en begon alvast. Als Henk terug was van de veiling met nieuwe verse bloemen, pakten we het samen op. Dat was de tijd dat er nog maar drie markten in Eindhoven waren. Mensen van Tongelre gingen naar markten in andere stadsdelen. Op een gegeven moment hadden alle stadsdelen een markt. Dat betekende meer werk, maar niet meer omzet.” Ria maalt er niet om. Ze heeft het aardig voor elkaar. Ze schenkt nog eens koffie in en presenteert een bonbonnetje terwijl Jan Smit zijn best doet om haar gezellige woonruimte muzikaal te vullen.
Oorlogskind De achtenzestigjarige Ria leidt een gestructureerd bestaan. Toch had haar leven een opmerkelijke start. „Mijn moeder werd in de Tweede Wereldoorlog verliefd op een Duitse soldaat”. Een onmogelijke liefde in die dagen. „Vroeger wisten jonge vrouwen amper wat meisjes nu weten. Moeder was
drieëntwintig en raakte in verwachting. Ik ben geboren in 1944 in het oude raadhuis van Tongelre. De ziekenhuizen waren overvol. De oorlog liep op zijn einde en de Duitsers trokken zich terug. Toen de bevrijding een feit was, werd mijn moeder en andere vrouwen, die in de ogen van anderen fout waren geweest, op het Wilhelminaplein kaal geschoren.” De moeder van Ria, slachtoffer van een verliefdheid zonder toekomst, vertrok naar Amsterdam en leerde daar een andere man kennen. „Ik bleef bij oma achter. Die heeft me opgevoed. Ik heb oma altijd als mijn moeder gezien en heb een fijne jeugd gehad. Het contact met mijn echte moeder is altijd goed gebleven. Later verhuisde ze met mijn halfbroer naar Den Bosch.” Terug naar Brabant, maar niet naar Eindhoven.
Mensen „Ik ben graag onder de mensen”, merkt Ria op. „Daarom ga ik nog poetsen.’ Ook hier is Ria trouw in haar contacten. „Ik poets al enkele jaren. Ik begin om 10.00 uur en eigenlijk is het met een paar uur gedaan. Maar het komt regelmatig voor dat ik pas tegen vijf uur naar huis ga. Waarom doe je dat nog? vraagt mijn dochter geregeld. Het antwoord is heel simpel: ik ben een mensenmens. En daarbij levert het een paar centjes op. En daar is De Beer weer goed mee!” Het gesprek loopt op zijn eind. De rozen voor Sandra van Ronnie Tober hebben Jan Smit allang afgelost. Ria heeft een afspraak met de schoonheidsspecialist. Een mooie samenvattende metafoor van haar leven. Probeer er altijd iets moois van te maken!
97
98
Mark Bos
Leo Schuurman
99
Rinie Kuipers en Fons Birmohun
100
Claudia en Daisy de Vries
Toon Strijb en Arie van Willegen
Gerda Petersen
Kees de Brouwer
101
Martin Karsmakers Waar mijn voetstappen liggen
„Mijn eerste kennismaking met De Beer was niet met het café, maar met Hennie. Dat was vijfenveertig jaar geleden. Ik was ongeveer twintig jaar en stond als bijverdienste achter de bar bij café Populair in de Bosboomstraat waar nu een koffieshop zit”, vertelt Martin Karsmakers. „Op een gegeven moment stapten er twee zeer gezellige dames binnen die een kroegentocht in Tongelre aan het ondernemen waren. Ik had sterk de indruk dat ze al behoorlijk ver waren met hun expeditie. Een van die dames was Hennie.”
102
Blijkbaar maakte Hennie indruk op de jonge Martin, want niet veel later bezocht hij café De Beer. „Het was een ouderwets stamcafé met een sober drankaanbod. Een pilsje en een borreltje. Voor een whisky of andere afwijkende drankjes moest je er niet zijn. Het publiek bestond vooral uit ouderen en wat jeugd en vormde een gezellige mix. Ouderen zoals Daan en Fien Fransen en Sjaak van Gerwen. Het was de tijd dat sommige mannen en vrouwen nog apart in het bejaardenhuis woonden. Henk, de vader van Hennie, stond overdag achter de bar en Hennie ’s avonds. Henk was een heel ander type dan Hennie. Zo snel als Hennie bijzet, zo rustig was Henk. Bij Hennie staat het volgende glas al bijna klaar als je pas halverwege bent. Bij Henk moest eerst het glas leeg zijn. Dan
pas kreeg je het volgende volle glas. De moeder van Hennie hield zich wat op de achtergrond. Behalve op maandagmiddag. Dan werd het café goed bezocht en werd er van alles georganiseerd. De moeder van Hennie viel ook op door haar ouderwetse geneeswijzen. Ze legde bijvoorbeeld het vel van een ei op een wond. Vergelijk het maar met een pleister. Ze was erg ad rem. Ik denk dat Hennie dat van haar heeft. Als ze haar voor de lol wilde kussen, antwoordde ze altijd: ‘Doe dat maar als ik dood ben. Ik ben nu nog warm.”
Chaperonne „Ik had er snel mijn draai gevonden en zegde mijn baantje bij café Populair op. Wat dat betreft ben ik erg honkvast. Bezoek bij De Beer werd een bijna dagelijkse aangelegenheid. Op een gegeven moment vroeg Hennie of ik mee ging naar een ander café. Ze had een leuke jongen leren kennen bij De Beer en ze wilde niet graag alleen gaan. Er was die avond een staking bij de taxichauffeurs. Dus namen we de bus naar de Chiquitabar aan de Genneperweg in Gestel. Toen we aankwamen hielden we ons stoer en vertelden we natuurlijk dat we te voet vanuit Tongelre waren gekomen. Het werd een gezellige avond. Het was al laat toen wij met Ger in zijn oude Volvo naar de Pondorosabar in Zeelst reden en hij zich onderweg vastreed in een korenveld waar nu ongeveer Kastelenplein ligt. Zo raakte Hennie aan Ger.” Een poosje later ruilde Martin zijn vrijgezellenstatus ook in. „We hadden het idee opgevat om met een vriendenclubje van De Beer op dansles te gaan. Niet bij tieners, want die leeftijd waren we al gepasseerd. De meesten waren midden twintig. De keuze viel op
dansles voor gehuwden. Dat paste beter bij ons en het was op een gewone doordeweekse dag. Op een avond formeerden we stelletjes bij De Beer. We moesten voor het oog van het kerkvolk als duo’s de dansvloer betreden. Via die dansles heb ik Ansjeliena, mijn eerste vrouw, leren kennen. Toch ging het formeren van de gelegenheidskoppels niet helemaal soepel, want al snel bleek dat er een ongelijk aantal was. Er zat een verstekeling in de groep, die geen inschrijfgeld betaald had, maar dat werd later toch groepsgewijs goedgemaakt. Het inschrijfgeld werd vertaald in de nodige consumpties. Weer een gezellige avond. Eigenlijk waren alle bijeenkomsten gezellig. Zeker de dinsdagavonden. Dan was De Beer gesloten en gingen we stappen met Hennie, die altijd een van de gangmakers was. En als ik dan vrijdags of zaterdags daarop in het café kwam en Hennie smeuïg hoorde vertellen hoe het geweest was, stond ik er altijd bij en dacht ‘daar ben ik ook bij geweest, maar het is blijkbaar veel mooier geweest’. Ze bracht een verhaal drie keer mooier dan dat het was. Uit het dansen ontstond een ‘Berenclub’. Een select groepje dat elkaar als clubje ook thuis opzocht. Gezellige bijeenkomsten waar het straffe inneemtempo van De Beer werd overgenomen. Met Hennie en Ger raakten we goed bevriend. Via ‘diner for two’ gingen we regelmatig met zijn vieren uit eten. Natuurlijk mag ik de studententijd niet vergeten. Die noemden De Beer steevast De Duif. Net zoals de mensen van de gemeentebedrijven Hennie altijd Fietje noemden. Je had in die tijd regelmatig clubjes die een periode het café als thuisbasis gebruikten. Zo had je bijvoorbeeld de buschauffeurs. Er was een clubje dat
na de stadsdienst nog even een afzakkertje kwam nemen. Voor mij was de periode eind jaren zestig tot begin jaren tachtig de mooiste periode van De Beer. In mijn jonge jaren kwam ik er bijna dagelijks. Behalve met gebeurtenissen zoals carnaval. Dat massale ligt me niet. Ik houd meer van de rust. Gezellig een rustig babbeltje maken. Carnaval paste daar niet in. Ik kan me een keer herinneren dat ik op een Aswoensdag binnenkwam en De Beer een café was zonder bier. Alles was op. Er was zelfs geen sigaar meer over.”
Voetstappen „Ik kom er nog wel, maar niet meer zo vaak”, vertelt de vijfenzestigjarige voormalig gemeenteambtenaar. „Ik ben al vijf jaar thuis met pensioen.” „Vakanties”, roept zijn vrouw Boudewien die in de woonkamer op de bank het gesprek volgt. „Ja, ik heb al vijf jaar vakantie”, vult Martin met een glimlach aan. „Nee, de vakanties met Hennie, bedoel ik”, legt Boudewien uit. „O ja,” corrigeert Martin. „In die periode zijn Ansjeliena en ik twee keer met Hennie en Ger op vakantie geweest. Naar Turkije en Tunesië. Voor Hennie was vakantie echt bijkomen. Ze had altijd een paar dagen rust nodig en dan stond ze er weer en was de gangmaker die ze altijd was.” Martin besluit: „De Beer heeft een geweldig belangrijke rol in mijn leven gespeeld. Maar ik moet bekennen dat ik er niet meer zo vaak kom. Wij wonen om de hoek in de Paulus Potterstraat. Als Boudewien mij niet aanmoedigt om eens een keer naar De Beer te gaan, weet ik de weg naar het café moeilijk te vinden. Terwijl er toch zoveel voetstappen van mij liggen.”
103
Fred Weijtens Kleine café aan de haven
Fred Weijtens is net terug van een cruise van drie maanden in Middenen Zuid-Amerika. De koffers in zijn flatje aan de Noord Brabantlaan staan nog open. Zijn kleren liggen er weliswaar keurig gevouwen in, maar zijn ongetwijfeld aan een stevige wasbeurt toe. De wasmachine kan de komende dagen vooruit. Maar Fred neemt er alle tijd voor. Het is Goede Vrijdag, een extra vrije dag voor de conciërge van het ROC aan de Frederiklaan. Tel er tweede paasdag bij op en er is nog genoeg ruimte om De Beer weer eens te gaan bezoeken.
104
Eigenlijk leeft Fred permanent op een boot. Het luxe cruiseschip, waarop hij de laatste maanden heeft gereisd, zal inmiddels met de volgende lichting vakantiegangers wel weer onderweg zijn naar verre, warme oorden. Dat was een tijdelijk verblijf, maar zijn vaste aanlegsteiger, de flat van onze zeeschuimer, heeft ook verdacht veel weg van een boot. Patrijspoorten op de badkamer- en toiletdeur, een scheepsbarometer in de gang, een minireddingsboei op het toilet met daarin een foto van Fred geëscorteerd door twee Zuid-Amerikaanse schoonheden met de tekst ‘Don Juan – Panama’ en tal van andere vaarattributen houden het scheepvaartgevoel op peil. „Mijn vriend, met wie ik twintig jaar een relatie had, bezat een boot en zo heeft
de affiniteit met varen zich kunnen ontwikkelen. In onze beginjaren hadden we al eens een cruise gemaakt van Nederland naar Madeira en terug. Twee jaar geleden heb ik die draad weer opgepakt. Ik heb toen een cruise gemaakt van vier maanden en nu een reis van drie maanden.”
Reizen Over fraaie uitzichten hoeft Fred niet te klagen. Vanuit zijn flat kijkt hij uit op het Evoluon. Ook niet verkeerd na enkele maanden rotspartijen, palmbomen, witte zandstranden en pittoreske havenplaatsen. „Bij het eiland Grand Turk (tussen Cuba en de Virgin Islands) heb ik tussen de roggen gezwommen. Heel apart. Ik ben zelfs door een rog gekust. Die grote vis vlijde zich ontspannen tegen me aan.” Een ervaring die indruk heeft gemaakt. Fred beschrijft het leven op een cruiseboot. „Ik ben met de bus naar Southampton in Engeland gegaan. Daar vertrok de boot naar Tenerife. En vanuit Tenerife staken we over naar Sint Maarten. Ik ben een zonaanbidder en kies snel voor een ligstoel op het dek. Maar voor actieve mensen is op een boot ook genoeg te doen. Sommigen gaan bij een zangkoor. Die repeteren elke dag een uur en geven een uitvoering. Maar ook toneel is mogelijk. Er was zelfs een passagier van tweeënnegentig die met vier toneelstukken meedeed. Een krasse oude baas.” De gemiddelde leeftijd van de passagiers is toch behoorlijk hoog, vertelt de drieënvijftigjarige Fred, die alleen aan zo’n onderneming begint. Maar dat schrikt hem niet af. „Je bent niet echt alleen. Ik rook en er zijn maar een paar rookplekken op een boot. Dan sta je snel bij dezelfde mensen. En iemand
vragen om je rug in te smeren, kan ook het begin zijn van een gesprek. Er waren zo’n tachtig Nederlanders aan boord. Heel vertrouwd dus.”
Castro Bij het ROC, waar ik werk als conciërge, kan ik uren sparen en is het mogelijk om een lange vakantie te regelen.” Bij het ROC leerde Fred ook kortere ‘wereldreizen’ te maken. „Hans van Gompel, een collega van me, stapte elke middag na zijn werk op zijn brommertje en nam een afzakkertje bij De Beer. Op een gegeven moment, zo’n elf jaar geleden, ben ik op mijn brommertje eens een keer meegegaan.” De kennismaking beviel meteen en sindsdien stonden de twee brommertjes voor café De Beer. „Er pakt een behoorlijke vaste groep mensen even na het werk een pilsje bij Hennie. Die hebben niet altijd iets met elkaar. Maar Hennie is een bindende factor. Ze kan goed vertellen en weet veel van de bezoekers. Via haar heb je altijd het gevoel dat je erbij hoort. Dat heb ik ook sterk ervaren toen Hans twee jaar geleden plotseling overleed. Op de crematie sprak ik een woordje. De mensen van De Beer waren erg betrokken en vroegen meteen of ik bleef komen. Zo’n sterke band is er.” Wie veel reist, kan veel vertellen. Op de vraag of Fred op zijn reizen cafés zoals De Beer tegen is gekomen, antwoordt hij. „Eigenlijk niet zoveel. In een Chileense havenplaats kwamen we er opeens een tegen. In een klein straatje stonden we onverwachts voor een onooglijk klein café. Het was café Castro. Een wild paard zou er binnen geen schade kunnen aanrichten. De flessen bier werden op tafel gezet. Het was meteen gezellig en een link naar
De Beer was zo gemaakt.”
Visitekaartje Een opvallend visitekaartje op de salontafel onderstreept nog eens de vrijheidsdrang van Fred. Het kaartje laat een kilometerteller zien met een stand van 5555. Links boven staat de tekst ‘VUT. Met 55 eruit!’ „Dat gaat nu met de crisis moeilijk worden, maar het was wel altijd mijn streven. Als het aan mij ligt, stop ik op tijd met werken en ga meer van dit soort reizen maken. De kosten van zo’n reis vallen eigenlijk wel mee.” Fred heeft reizen duidelijk hoog in het vaandel staan, maar hecht ook veel waarde aan een vertrouwde thuishaven. Zijn verhuispatroon is het levende bewijs. Drie keer verhuizen binnen hetzelfde flatcomplex staat behoorlijk haaks op zijn globetrottergedrag. „Mijn vriend en ik zijn zo’n dertig jaar geleden begonnen op nummer 22. En via nummer 10 ben ik uiteindelijk hier terecht gekomen.” Een mooi contrast. Bij de ene reis leggen de koffers duizenden kilometers af, maar zijn verhuisdozen komen niet verder dan enkele tientallen meters.” Belangrijke plaatsen zijn een vaste waarde in zijn leven. Ook De Beer hoort bij die vaste waardes. Met „eigenlijk is de Beer ook een havenkroeg” slaat hij een bruggetje naar zijn verlangen om te reizen. „Het Eindhovens Kanaal en de oude haven liggen op steenworp afstand van De Beer.” Fred heeft gelijk. Vader Abraham heeft in een grijs verleden een lied geschreven over een havenkroeg dat een wereldhit werd. Luister maar eens naar de tekst van ‘Het kleine café aan de haven’. Dat zou in De Beer geschreven kunnen zijn.
105
Piet Janssen Door noodweer in Coevorden beland
„Het was noodweer. We konden niet meer terugvliegen en moesten overnachten in Hoogeveen”, vertelt hobbymotorsportvlieger en oud Eindhovenaar Piet Janssen. „Die avond, ruim dertig jaar geleden, was Eindhoven niet meer te doen.” Maar de meteorologische tegenslag kreeg een verassende wending. „Als tijdverdrijf gingen we een avondje stappen en leerde ik een leuk meisje kennen. De liefde van mijn leven. Ze woonde in Coevorden. Dat betekende terug naar Eindhoven, mijn koffers inpakken en verhuizen naar Drenthe.”
106
Boomlange Piet loopt met een bak koffie naar de keukentafel. Verderop aan de muur hangen foto’s van twee prachtige dochters. „Daarom kan ik niet terug naar Eindhoven. Onze oudste dochter Astrid woont vlakbij en krijgt binnenkort een kindje terwijl onze jongste dochter Marion nog thuis woont. En mijn Nettie wil natuurlijk de streek niet uit.” Toch is Piet met vaste regelmaat buiten Coevorden te vinden. „In Coevorden gebeurt niet zo veel. Behalve enkele bedrijven is er weinig werk- gelegenheid. Je moet richting Zwolle en Meppel om werk te vinden. „Coevorden ligt behoorlijk geïsoleerd. Op een steenworp van de Duitse grens kenmerkt uitgestrekt landbouwgebied met vaarten en schilderachtige boerderijen de streek waar de
jaarlijkse ganzenmarkt van Coevorden het evenement van het jaar is. „Ik werk in Meppel als procesoperator bij een farmaceutisch bedrijf. Medicijnen is altijd goede handel”, vertelt de tweeënzestigjarige in Strijp geboren Piet.
Kroegtijgers In Coevorden kwam snel een einde aan het uitbundig Brabants horecaleven. „Mijn broer Carel zat op de Middelbare Agrarische School in Helmond en had veel vrienden in de dorpen rond Helmond zoals Gemert, Bakel en Boekel. Die gingen naar disco ’t Hofke in Handel. Dat werd onze stamkroeg. Daar zijn we zeker tien jaar gekomen. Op de fiets, brommer of met de auto. Altijd die 28 kilometers van Eindhoven naar Handel. Weer of geen weer.” Ondertussen had Piet zijn ouderlijk huis verlaten en woonde met zijn broer Carel, een zus en een neef in een huurhuis in de Valklaan. „Dat waren feestjaren!” Logisch dat de roedel ‘kroegtijgers’ De Beer snel in het vizier kreeg. „We woonden op een paar honderd meter van De Beer, dat toen niet zo’n goede naam had, waar ik overigens nooit iets van gemerkt heb. Klanten van bijvoorbeeld Ad d’n Uurste staken niet over naar De Beer. Het was de tijd dat er markante figuren in De Beer kwamen zoals Wimke de Groot en Wimke Anthonissen. Maar ook bijvoorbeeld Marie, die de hele dag bij De Beer zat en zich elke dag vol goot. De Beer had toen het interieur dat het nu nog heeft. De stickers op het toilet die er in de jaren zestig opzaten, zijn er nu ongetwijfeld ook nog. Dat is De Beer! Daar moet je niets aan veranderen. Als je De Beer vernieuwt, is het niet meer De Beer.” Piet vertelt over De Beer alsof hij een bezoek brengt
aan een historisch café in het Openlucht Museum in Arnhem. „Het was de tijd dat de zenuwarts die achter Hennie woonde het café typeerde als zijn wachtkamer.” Piet genoot er vooral van de sfeer en de rust.” Voor leuke meiden en verkering moest je daar niet zijn. Die hadden we in Handel. In De Beer kwamen we voor de gezelligheid en om bij te komen. En dat kon perfect bij Hennie. Hennie is geboren voor het café. Ik kom er nog steeds een tot twee keer per jaar”, vervolgt Piet. „Als mijn neef Floor Hermans jarig is en met carnaval. Mijn neef woont in de Kalverstraat op loopafstand van De Beer. Het is altijd thuiskomen als je de deur van het café openmaakt. Wat ook altijd opvalt, is dat het café een eigen unieke geur heeft!”
Vette worst De rust van landelijk wonen maakte bij Piet slapende inspiraties wakker. Op de grens van Overijssel, Drenthe en Duitsland bezoekt Piet zelden een café en heeft hij zich ontwikkeld tot schrijver. „Ik kan er nog niet van leven. Het is een leuke hobby. Voor en na het werk, kruip ik achter mijn laptop en schrijf. Dat schrijven is op een bijzondere manier gestart. Frans Stoffels, mijn oom, was een vrijgezel. Een aparte man. Op een gegeven moment ging hij verhuizen naar de Zeelsterstraat en dacht na een poosje dat ze bij hem zouden inbreken. ‘Ga maar bij hem wonen’, zei ons moeder en houd hem in de gaten. Ik was toen achttien jaar, zat op de havo en kon daar rustig mijn huiswerk maken. Mijn oom had een merkwaardig levensritme. Hij ging ’s avonds om acht uur naar bed en stond ’s morgens om vier uur op. Geen type dus die ’s nachs de cafés onveilig zou
maken. Lang heb ik er niet gewoond, want mijn oom, die eigenlijk nooit iets mankeerde, legde opeens het loodje. Dat moet ongetwijfeld van de vette worst geweest zijn. Want dat stond constant op het menu. „Schrijf eens een boek over hem”, vroeg ons moeder. Een rare vraag, want op school kwam ik met opstellen nooit verder dan een vijf of een zes. Ik begon er toch aan, want er was genoeg materiaal over hem bekend. Het boekje ging de familie Janssen rond en werd goed ontvangen. Ik had de smaak te pakken, maar het duurde toch vijf jaar voordat ik aan het volgende boek begon. Dat kwam door Gerard van het Reve. Ik las ‘De Avonden’ en was meteen onder de indruk. Zo’n boek wilde ik ook schrijven! Een hoge ambitie, die ik natuurlijk niet kon waarmaken, maar wel de liefde voor het schrijven bevestigde.” Een liefde die hij nog deelt en hem een groot aantal titels heeft opgeleverd. Piet somt er aantal op. Boeken over voetbal, romans, thriller en bundels met korte verhalen. „Ik heb veel uitgevers aangeschreven, maar je komt er niet doorheen. Je kunt beter eerst een moord plegen. Dan pas ben je interessant voor een uitgever. Soms verkoop ik een boek. Op zolder liggen er nog genoeg” Tegenwoordig schrijf ik met een websitebouwer. Bij elk bezoek aan een website levert dat een kleine vergoeding op. Minder literair, maar wel lucratiever. Niet dat je er rijk van wordt hoor!” Schrijven houdt de geest scherp. Piet wandelt in gedachte nog eens door zijn oude buurt en somt een groot aantal namen op. Namen van mensen van wie er ongetwijfeld in een ver verleden regelmatig een voet hebben gezet over de drempel van De Beer.
107
Biljartvereniging De Beer
108
V.l.n.r: Jack Schellings, Ad van Hout, Karel Nas, René Bakermans, Piet van Hout, Thieu Bakermans, Christ van Helvoirt
109
Hennie en Ger van Oorschot en Piet van Hout Houtkrullen en staven ijs
Honderd jaar terug in hun herinnering kunnen ze natuurlijk niet, maar zestig jaar teruggaan vormt geen enkel probleem voor de derde generatie De Beer. Herinneringen uit hun kindertijd. „We mochten vroeger nog geen drie seconden in het café blijven als we van de lagere school thuiskwamen”, vertelt Piet van Hout. „We hadden wel een achterom, maar die was altijd op slot”, vult zus Hennie aan. „Ons vader en moeder die achter de bar stonden, stuurden ons meteen door naar achteren.”
110
Zo weinig als ze als kind in het café mocht zijn, zo lang staat Hennie nu in de zaak. Op werkdagen opent ze om 14.00 uur en twaalf uur later om 2.00 ’s nachts sluit ze. Piet neemt het elke avond even over zodat Hennie het avondeten tot zich kan nemen. „Om 2.00 uur sluit ik, maar is het nog niet gedaan”, vervolgt ze. „De rommel moet dan nog opgeruimd worden. Gisteravond bijvoorbeeld hadden we de Hogere Hotelschool die met veertig tot vijftig jongeren een avondje hadden. Allemaal in chique kledij. De jongens strak in het pak en de meisjes in lange jurken. Het zag er deftig uit, maar laat op de avond stonden de meiden op de stoelen te dansen, werd er tegen de biljartlampen geslagen en werd als ontgroening de ene na de andere sterke drank gedronken. Pas heel laat gingen ze op huis aan. De tent was behoorlijk op zijn kop gezet. Dan moet ik nog aan
de slag om de boel weer in orde te krijgen en moet ik bijvoorbeeld het kaarsvet van de vloer krassen.” Hennie neemt een zaterdagavond door zoals er vele zijn in De Beer. „Dan is ze tegen 5.00 uur, als de zon weer bijna op is, thuis en heeft ze geen kwade zin,” vult Ger aan. „Ze heeft trouwens nooit kwade zin!” Enkele uren later na het feestje van de Hogere Hotelschool zitten Hennie, haar man Ger en broer Piet rond de tafel in De Beer en gaan terug in de tijd.
Kindertijd „Als kind moest ik met de bolderkar staven ijs halen bij het slachthuis. We hadden nog geen koeling”, vervolgt de zeventigjarige Piet zijn eerste herinneringen die in de veertiger jaren liggen. Hennie die vijf jaar jonger is, kan zich de staven ijs niet meer voor de geest halen. Wel dat ze eerst huiswerk moest maken en dan op de fiets houtkrullen moest halen bij Van Rooij voor de duivenmanden of de zaal moest vegen met vriendinnen. Het café slokte alle tijd van Henk en Cato van Hout op. ”Eigenlijk hadden we geen huiselijk verkeer”, concludeert Piet. „We gingen bijvoorbeeld nooit als gezin naar de kermis, maar kregen kermisgeld dat we mochten verbrassen.” Hennie vergoelijkt de situatie. „Ze hadden het altijd druk. Maar dinsdag als het café dicht was, speelde vader vaak met ons en als hij ziek was - hij had vaak last van maagzenuwen - dan vroegen we aan moeder of we bij hem op bed mochten zitten. Dan zaten we alle vier op bed en fantaseerde vader spannende en ongeloofwaardige verhalen.” Piet en Hennie graven verder in het verleden, maar moeten dan putten uit overleveringen. „Opa De Beer kwam elke dag met de trein uit Tilburg en werkte bij De Haas Holland. In de pauze
nam hij in een café waar nu de Piazza is een borreltje. Dat borreltje werd ingeschonken door mijn oma. Zo hebben ze elkaar leren kennen. Het was de tijd van de borreltjes. In de beginjaren draaide De Beer ook voor tachtig tot negentig procent op borrels tegen pakweg tien procent bieromzet. Dommelsch leverde bier in houten vaten. Die gingen de kelder in en er werd een kraan in het vat geslagen. Als iemand bier moest hebben, moest ons opa of oma met een kan de kelder in. Elk drankje had zijn eigen leverancier en werd meestal in mandflessen geleverd. Het was altijd een druk komen en gaan van leveranciers. Toen ik begon hadden we al een tapkraan.”
Oorlogsjaren Voor Piet betekent teruggaan naar zijn jeugdjaren ook stilstaan bij de oorlogsjaren. Geboren midden in de Tweede Wereldoorlog, hebben de bezettingsjaren een onuitwisbare indruk achtergelaten. Piet: „Na de invasie in Normandië in mei 1944 trokken de Duitsers zich terug, kwamen in Eindhoven en vorderden de kleuterschool in de Fazantlaan. De kleuterschool had toen geen onderdak. Moeder bood ze het zaaltje aan. De laatste twee tot drie maanden van dat schooljaar zijn bij ons afgemaakt. Ik was toen twee jaar en de jongste op school. Ik zat er omdat ons moeder het erg druk had met het café. In de oorlog was het er altijd erg druk. De mensen hadden eigenlijk geen werk. Ze hadden wel een baan maar hoefden niet te komen werken. Philips was gebombardeerd en er waren razzia’s. Het was te gevaarlijk. De mensen hadden geld genoeg, maar konden niets kopen. Veel was op de bon. Ook de jenever was op rantsoen. Mijn moeder maakte het niets uit. ‘Op rantsoen of niet. Iedereen die
hier binnenkomt, kan gewoon een borrel kopen tegen de geldende prijs. Gewoon hetzelfde bedrag dat ze anders ook moesten betalen. Klant of niet maakt niet uit. Zolang totdat het op is.’ Zo was mijn moeder. Maar er waren in Tongelre ook cafés die alleen maar voor de vaste klanten schonken en het vijftigvoudige van de prijs vroegen. Mensen hadden wel geld, maar konden het niet kwijt. Het waren van die Italiaanse taferelen zoals de waarde van de lire voordat de euro werd ingevoerd. Veel guldens hebben, maar er weinig voor kunnen kopen. De cafés zaten vol. Voor in het café de klanten en achter het schooltje. Eigenlijk was ons café een soort wijkgebouw. Voor haar sociaal werk voor de zusters van de kleuterschool is mijn moeder later geridderd. Zij was een van de eersten waarvan na overlijden de ridderorde niet ingeleverd hoefde te worden.” Hennie neemt het gekscherend over. „Ik speld nog regelmatig de ridderorde op. Dat kan ik gewoon drinken en word niet aangehouden door de politie.” Droog vult Piet aan: „Bij de spoorwegovergang mag ze met de ridderorde ook gewoon doorlopen als er een trein aankomt.” Even later pakt hij de draad weer op. „Ik was een klein mannetje, maar zie de beelden nog voor me dat vrouwen opgepakt werden, aan de haren door de Tongelresetraat gesleept werden en door kapper van Ham kaal geschoren werden.” Maar de oorlogstijd had voor een kind natuurlijk ook leuke dingen. „Net na de oorlog, kwamen de eerste Chinezen die zaterdagsavonds de cafés rondgingen met koopwaar zoals ‘pinda lekka’ en lektoeten. Dat was onze zondagse traktatie.”
Oda Hoewel Hennie al meer dan veertig jaar
111
112
het boegbeeld van De Beer is, begon haar loopbaan bij het café onverwachts. Aanleiding was een tragische gebeurtenis. „Ik werkte als jong meisje met veel plezier in een manufacturenwinkel en hielp in het café. Maar toen ik drieëntwintig was overleed vader en stond moeder er alleen voor. ‘Wat moet ik toch beginnen’, verzuchtte moeder. Er waren er bij ons thuis al een paar de deur uit. Getrouwd en een vaste baan. De keuze was voor mij toen niet moeilijk. Ik hielp altijd graag en verruilde meteen de winkel voor het café.” Toen Hennie samen met moeder het café ging uitbaten, had Piet een vaste baan en sprong bij waar het nodig was. Piet: „Wij moesten vroeger als kind ook ons vader aflossen als hij moest eten. Dat was altijd ruzie maken wie dat moest doen Net zoals de afwas.” Een ander overlijden, dat van opa De Beer in 1937, was ook een markante gebeurtenis in Hennies leven. Niet het overlijden, maar wel de dag waarop. Harry de Beer stierf tien jaar voordat Hennie geboren werd, maar bepaalde ongewild haar voornaam. In de familie van Hennies vader was Oda een veel gebruikte meisjesnaam. Oma van Hout heette Oda. Het lag voor de hand dat de nieuwste vrouwelijke aanwinst Oda zou moeten heten. Maar omdat de baby op de verjaardag van opa Harry ter wereld kwam, werd het geen Oda maar Henrica met Oda als tweede naam. „Nu we het toch over namen hebben”, vervolgt Piet. „Ons vader, Henk van Hout, heeft de naam Vredesduif bedacht. Vroeger hadden cafés de naam van de eigenaar, maar op een gegeven moment moest van de Kamer van Koophandel een café een officiële naam hebben, maar dat mocht geen familienaam zijn. En omdat duivenclub Vredesduif bij ons zat en opa geen
naam kon verzinnen, kwam vader met de naam Vredesduif op de proppen.”
Interieur Het interieur is een stille getuige van honderd jaar De Beer en lijkt na de opening in 1912 geen jaar ouder te zijn geworden. Hennie: ”Toch is niet alles in het café onveranderd gebleven. Het meubilair is diverse keren vervangen. Ons moeder liet elk jaar het plafond schilderen en maakte regelmatig eigen tafelkleedjes met bijpassende gordijnen. Nu hebben we al enkele jaren persjes, die we overgenomen hebben van de minigolfbaan bij de Tongelreep. Maar die gaan er uit! Ze zijn niet te wassen. Met dat kamelenhaar kun je geen kant op! Wassen helpt niet en mensen gooien vaak de persjes van tafel af als ze gaan kaarten.” Ger wijst naar de jukebox. Een pronkstuk. „Dat is de enige caféjukebox in Eindhoven die van 14.00 tot 2.00 uur speelt. Niks geen computermuziek zoals in de meeste cafés.” Ger komt meteen met het volgende wapenfeit. „Wist je dat wij het eerste café in Eindhoven zijn waar de spaarkas gestolen is? Na ons hebben ze er in de stad nog twintig weggehaald.” „Klopt”, zegt Hennie. „Dat was in het jaar dat ons moeder stierf, veertien jaar geleden. Maar ze waren goed stom. Dinsdag zit er bijna niks in. Ik heb voor alle zekerheid de spaarkas maar meteen van de muur gehaald.” We zijn bij een onderwerp beland met een lichte criminele inslag. Hennie: „Op een gegeven moment hebben in de regio twee nepagenten een geldtransport staande gehouden en beroofd. Toen spectaculair. Tegenwoordig hoor je het vaker. Vader vertrouwde ons toe om ‘s nachts niet voor de politie open te doen. Het zouden overvallers kunnen zijn. Op een gegeven moment wordt er na sluitings-
tijd op de gesloten deur geklopt. ‘Politie’ werd er geroepen. Ik zou open hebben gedaan, maar ons Mia hield haar poot stijf (Mia kookte vaak voor me, poetste het café en beleef er regelmatig slapen). ‘We zijn gesloten. Kom morgen maar terug’, riep ze vanachter een gesloten deur. Pissig vertrokken ze. Een paar dagen later kwamen ze terug. Om 2.10 uur, tien minuten na sluitingstijd. Er stond nog iemand op een taxi te wachten. De situatie was natuurlijk spekkie voor het bekkie voor de politie. Ze vroegen mijn papieren. Ik werkte keurig mee en dacht een bekeuring te mogen verwachten. Maar die hebben we nooit gehad.”
Lantaarnpaal Het straatbeeld rond De Beer is al die jaren ook niet schokkend veranderd. Of het moet het verplaatsen van een lantaarnpaal voor het café geweest zijn. Die verplaatsing had een opmerkelijke oorzaak. Hennie: „Pietje Leenen zat in de bewaking bij de gemeente, maar handelde altijd in van alles en nog wat. Op een zeker moment zei hij dat hij een partij Marsen bij zich had. ‘Moet je er dadelijk eentje hebben?’ Ik was bijna klaar met werken en had er wel zin. ‘Dan moet je even mee naar buiten. Naar mijn auto.’ Dien Fransen hoorde het en had ook wel zin in een Mars. ‘Hij heeft er een heel partij in zijn auto liggen’, vertelde ik tegen Dien. ‘Loop maar mee naar buiten.’ Ik stond al bijna buiten toen ons moeder riep: ‘Blijf toch binnen met die Mars van jou’. Ik negeerde haar verzoek en antwoordde dat ik die Mars bij de koffie zou opeten. Wij verkochten geen snoepgoed en ik had trek in iets. Het was buiten goed donker. Pietje, die ‘m goed had zitten, zat al in zijn auto en draait het raampje een beetje omlaag. ‘Hier is ie. Pak aan.’ Ik schiet gretig met
mijn hand in zijn donkere auto.” Hennie stopt even een vervolgt met het nodige gevoel voor drama. ‘Duwt Pietje toch zijn eigen energiereep in mijn handen! Niet te geloven!’ Ik antwoordde meteen: ‘Dank je wel. Noem je dat een Mars? Het lijkt wel een Nuts die te lang in het dashboardkastje heeft gelegen. Met een paar oude noten erin. Maar het kwaad was al geschied en de deugniet had de grootste lol. Ik dacht meteen dat ik van ons moeder op mijn kop zou krijgen. Toen vroeg Dien ongeduldig of Pietje nog Marsen had. ‘Ja, volop’, riep ik. Dan zij ook maar. Dien dacht ook een lekkere Mars te krijgen, greep in het donker de vlezige energiereep stevig vast en gilde het meteen uit. Je kon het tot aan de Hefbrug horen. Het hele café lag dubbel. Ik heb de volgende dag de gemeente gebeld. Het zou me niet meer overkomen en wist zeker dat er bij ons café een dubbele lantaarnpaal zou komen.”
Klanten Voor Piet is een gegeven woord een gegeven woord. Piet: „Ik heb ons moeder beloofd dat ik elke avond even zou bijspringen. En daar houd ik me aan. Voor ons Hennie is het café alle dagen feest. Ik heb dat minder. Ik zie dat bij de wisseling van de wacht mensen naar huis gaan, maar er komen er ook speciaal voor mij. Ik praat het liefst over sport en politiek. Daar heeft ons Hennie geen verstand van. En zo heb ik mijn eigen klanten.” Piet woont in de buurt. Als de eerste tonen van de tune van ‘Goede tijden, slechte tijden’ inzetten, laat Piet zijn vrouw thuis achter en verruilt soap voor een uurtje of twee realiteit. Hennie zit anders in elkaar en is voor het café geboren. Ze heeft een goed geheugen voor namen, jaartallen, kent alle klan-
ten bij naam, bijnaam en bijbehorende verhalen. „Ze hoort en ziet alles”, vertelt Ger. „Die weet meer van Tongelre dan de politie! Je moet echt van dit werk houden. Ik heb dat niet zo. Maar Hennie gooit haar hele ziel en zaligheid erin. En ze is erg mondfiat! De vader van Opa De Beer komt uit Amsterdam. Daar zal ze dat rappe mondje wel van hebben.” Hennie knikt. „Toch valt het soms niet mee. De tijden worden moeilijker. Ik had gisteren bijvoorbeeld een klant, die 10,10 euro moest afrekenen en 10,00 euro neerlegde. Dan kan ik er wel genoegen meenemen, maar bij Albert Heijn aan de kassa moet ik in zo’n situatie een artikel terugzetten. Ook wordt er meer gepoft. Daar zou ik strenger in moeten zijn. Maar dat zit niet zo in mijn aard. Poffen is altijd lastig. Als een klant overlijdt, komt niet altijd de vrouw van de overledene de openstaande rekening betalen.” Ook het publiek is aan verandering onderhevig. „Je ziet tegenwoordig regelmatig cokesnuivers. Van Novadic in de buurt hebben we niet zo’n last, maar tussen de gewone klanten zitten ook snuivers”, vult Piet aan. „Het is een moeilijke groep.” Omgaan met klanten is niet iedereen gegeven. Met een anekdote maakt Hennie duidelijk hoe ze met de nodige belangstelling en kwinkslagen omgaat met soms vreemde bezoekers. „Achter De Beer was de praktijk van zenuwarts Holtzer die mensen ontving die eventjes of wat langer de weg kwijt waren. Sommigen dachten dat ons café de wachtkamer was. Op een gegeven moment zat onze Piet consumptiebonnen te stempelen voor een feestavond van de duivenclub. Duizend keer een beertje achterop de bonnetjes, zodat ik ze kon herkennen. Piet zat driftig te stempelen. Komt er een vrouwtje binnen en zegt:
‘Ik ben hier voor de eerste keer. Ik moet hier achter bij de zenuwarts zijn.’ Maar de wachtkamer ging om zes uur dicht. ‘Krijgt u geen voorrang de eerste keer?’, vroeg ik. ‘Moet u niet in de wachtkamer blijven zitten?’ Dat was maar een piepklein wachtkamertje met niks erin. Ik bracht er regelmatig drank. Op sommige dagen verkocht ik er meer drank dan in het café. Ze vroeg belangstellend of het allemaal patiënten waren die hier zaten. ‘Zeker, ’antwoordde ik met veel overtuiging, ‘maar u hebt voorrang.’ ‘Wat mankeert die man die daar zit te stempelen”, vroeg ze geïnteresseerd. ‘Die kan in het wachtkamertje niet stempelen’, gaf ik als antwoord. ’Daar zie je verder niets aan, maar hij moet echt de hele dag stempelen’, vertrouwde ik ze toe. ’Zo’n flinke man’, jammerde ze en keek vertederend ons Piet aan. Ik keek Piet maar niet aan. Bang dat ik van hem een trap onder mijn kont zou krijgen.” Maar situaties konden soms ook anders uitpakken. „Toontje ‘Kwek’ zat aan de bar met volle overgave ‘Wij zijn niet bang’ van de Twaalf Rovers te zingen naast een patiënt van Holzer. Op een gegeven moment was het stil. Toontje was van zijn kruk verdwenen en lag op de grond tussen de stang en de bar, ‘Niet bang. Dan maar pats boem’, moet zijn buurman de patiënt gedacht hebben.” „Wie zingt er ook zo’n lied als er zo iemand binnen is, gaven we hem als goedbedoeld advies terwijl hij over de zere plekken wreef.”
Verenigingen Het cafégedeelte wordt alle dagen goed gebruikt, maar het zaaltje dat in 1928 bij het café getrokken werd, heeft zijn beste tijd gehad en dient nu min of meer als opslagruimte. „Toch hadden we vroeger veel verenigingen die er
113
114
gebruik van maakten”, stelt Piet vast. Hij pakt een lijstje uit zijn broekzak en somt een zestiental verenigingen op die in jaren vijftig en zestig van de 76 m² zaalruimte gebruik gemaakt hebben. Het waren de laatste bloeiende decennia van het verenigingsleven. Piet begint de reeks natuurlijk met de duivenvereniging waarnaar het café vernoemd is. „Daar hebben mijn vader en mijn broer Harrie een grote rol in gespeeld. Toen was het houden van postduiven nog een grote sport. Daar kwam de klad in toen midden jaren zestig de Eindhovense bond door ruzie uit elkaar viel. De CCE (Concours Commissie Eindhoven) viel door ruzie in twee stukken en naast de CCE kreeg je de NECO. Ook in het café was die ruzie merkbaar. Er waren twee groepen. De ene groep vertrok en ging ook verder onder de naam Vredesduif in café Korenbeurs. Een naam die ze oneigenlijk hadden overgenomen. Langzaam maar zeker is de duivensport aan het inzakken. De ouderen vallen af en jeugd stroomt amper binnen. Maar dat geldt natuurlijk voor alle verenigingen. Ook was de opkomst van de televisie de doodsteek voor vele verenigingen.” Voeg er internet aan toe en je ziet dat mensen die vroeger genoegen namen met het plezier tussen de vier muren van een café nu ook vanuit een luie stoel wereldwijd hun ontspanning kunnen halen. Piet vervolgt. „Een goed voorbeeld is de biljartvereniging die enkele jaren nog achttien leden telde en nu nog maar zeven. De kaartclub was ook zo’n bloeiende vereniging. Zaterdagsavonds werd er volop gekaart.” Piet gaat verder met zijn opsomming: „De wandelclub met snelwandelaar Toon Fransen die in zijn goede jaren bij de top vijf van Nederland hoorde, carnavalsvereniging De Narren, harmonie Don Bosco, die
later Villapark heette en daarna fuseerde met Apollo’s Lust uit de Willemstraat.
Toneel Een aparte plaats in het rijtje verenigingen neemt ongetwijfeld de toneelclub in. Piet: „Bewoners uit de buurt zoals Tom van Gemert en An van der Linden, bekende namen uit die tijd, stonden regelmatig in het zaaltje op de planken. Het waren buurtbewoners die samen met een regisseur een stuk repeteerden en bij ons speelden. Dan was het enkele zaterdagen volle bak. Er was in die jaren altijd iets te doen in het zaaltje. Er werden stukken gespeeld zoals de klassieker ‘Achter de wolken schijnt altijd de zon’. En dan hadden we nog het duo Henco (Jack van Gerwen en Driekske Stekelenburg), die zeker zo goed waren als Willy Walden en Piet Muijselaar als Snip en Snap en niet onderdeden voor de Mounties of Johnny en Rijk. Die hielden we achter de hand als een voorstelling tegenviel. De Henco’s waren zo goed dat ze in heel Zuidoost-Brabant optraden. Broer en zus ‘De Beer’ zouden ook goed voor een duo kunnen doorgaan. Piet als de rustige geschiedkundige aangever en Hennie met haar anekdotes als de afrondende humorist. Zo ook met dit onderwerp. Hennie: „We hebben altijd van dat soort gasten gehad. De laatste was Jos de Wit. Die kwam altijd met de gekste verhalen op de proppen. Op een gegeven ogenblik loopt hij goed aangeschoten op de Demer. Achter hem hoort hij de ruiten van een juwelier aan diggelen gaan. Hij kijkt om en ziet twee olifanten met hun slurfen door de vitrine graaien De politie vraagt Jos de olifanten te beschrijven. Een donkergrijze en een zwarte, antwoordt hij. Zou je ze herkennen?, vraagt de politie. ‘Ik denk het niet’, antwoordt Jos, ‘ze hadden bivakmutsen
op.” „Ook werd er vroeger gedanst, ” vervolgt Piet. „Maar daar moest je een vergunning voor aanvragen. Alleen met de kermis en carnaval mocht er vrij gedanst worden. Het gebeurde vaak genoeg dat ons vader mensen die aan het dansen waren op hun schouders tikte en moest vertellen dat er helaas niet gedanst mocht worden.” Een hele andere kant van het café is de zakelijke kant. Piet: „De DELA in oprichting hield hier hun vergaderingen. De colporteurs kwamen hier samen en wisselden informatie uit. Ook werden er bij ons executieveilingen van huizen gehouden.” Café De Beer kan in die honderd jaren terugzien op een zeer gevarieerd publiek. „We hebben van alles binnen gehad”, vat Hennie samen. „Gisteren hadden we voor de eerste keer de Hogere Hotelschool op bezoek. Als die het leuk gevonden hebben, komen ze misschien terug. Je moet er altijd zijn. Ik kan niet het café sluiten als er bijna niemand is. Sommige cafés doen dat wel. Maar stel een groep wil voor de eerste keer naar ons toe en staat voor een gesloten deur. Dan doen ze misschien twee keer, maar dan ben je ze kwijt. Ik ben er altijd. Dan zeggen ze wel eens dat ik dollartekens in mijn ogen heb, maar als je de kosten van die rustige uren kent, dan weet je wel beter!”
Tap Gezelligheid is troef bij De Beer. Daar staat Hennie garant voor. Ze schenkt aandacht aan alle gasten. Maakt niet uit of het eendagsvliegjes of stamgasten zijn. Maar ze schenkt ook erg veel waarde aan het tappen van een mooi glas bier. „Gisteravond was er een jongen van de Hogere Hotelschool die vroeg of hij even mocht tappen. Hij was tweede geworden in een tapwedstrijd.”
Hennie stopt even en zucht. „Het was maar goed dat ik niet meegedaan had. Dan had ik gewonnen en die jongen zou op grote afstand gezet zijn. Toen die jongen klaar was, nam ik het maar weer over. Maar dan merk je dat de tap anders is. Het kost me een paar glazen bier om hem weer lekker in de hand te hebben.” Zo vergroeid met de tap, zo vergroeid is Hennie ook met het café. De Beer bestaat honderd jaar, maar nog eens honderd jaar erbij zal moeilijk worden. „Er is geen opvolging. De kleindochter van Piet studeert wel horeca, maar wil het management in. Voor de rest is er niemand in de familie die wil of kan.” ”Het is ook een echt vak”, onderstreept Ger. „Lang niet iedereen kan het.” Hennie neemt de complimenten van Ger graag in ontvangst en relativeert op haar bekende luchtige wijze: „Ze zijn voorlopig nog niet van me af!” Hennie is een spraakwaterval en klettert onverdroten door. Toch begint de plicht op haar schouders te tikken. De vloer moet gedaan worden. Het voetenwerk van de gasten van gisteravond en de studenten hebben de houten vloer niet onberoerd gelaten. Het is zondagmiddag. De Beer is gesloten, maar binnen moet nog wel eventjes aangepakt worden. Geen houtkrullen en staven ijs halen meer bij Van Rooij of het slachthuis zoals vroeger. Maar een vloer poetsen, zoals vijftig jaar geleden met vriendinnen, staat nog altijd op het programma. Ook Piet en Ger steken nog even de armen uit de mouwen. Morgen is het weer ‘werkendag’ en gaat het café vanaf twee uur weer gewoon vrolijk open.
115
116
Annie Verhoeven
Harrie van Loon
117
118
Fons Spierings
Linda van Hout
119
120
Beb Louwers