UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010-2011
HOE KAN VIA VOEDING INFLAMMATIE WORDEN GETEMPERD BIJ HOND EN KAT
door Marjolijn VERKAIK
Promotor: Dr. Adronie Verbrugghe
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
De auteur en de promotor geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en promotor zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
2
Voorwoord Het schrijven van een masterproef is een proces waarbij direct en indirect meerdere mensen verantwoordelijk zijn voor het eindresultaat. Corrigeren, praktische en opbouwende tips, een motiverende stem en een steun in de rug op moeilijke momenten hebben eraan bijgedragen mijn allereerste masterproef tot een goed einde te brengen. Alle mensen waarop ik heb kunnen rekenen tijdens dit proces wil ik daarvoor hartelijk bedanken. In eerste instantie wil ik mijn promotor, dierenarts Dr. Adronie Verbrugghe, bedanken. Voor het op gang helpen met goede artikelen, haar snelle reacties op mailtjes, het corrigeren en meedenken over de vormgeving van de masterproef. Verder gaat mijn dank uit naar familie en vrienden voor aanmoedigingen en morele steun. Meer specifiek mijn verloofde, Jesse van der Velde, voor zijn motiverende stem op de momenten dat ik zonder inspiratie zat. Mijn ouders, Wim Verkaik en Joke Verkaik, voor hun eeuwige vertouwen in mij. Ook dank aan mijn vriendinnen die me vaak bewust en onbewust motiveerden om verder te gaan; bedankt Janneke, Eva en Anna.
Marjolijn verkaik Merelbeke, April 2011
3
Inhoudsopgave Samenvatting ......................................................................................................................................... 5 1. Inleiding .............................................................................................................................................. 6 2. Literatuurstudie ................................................................................................................................. 7 2.1. DE ONTSTEKINGSREACTIE...................................................................................................... 7 2.2. WELKE MEDIATOREN SPELEN EEN ROL BIJ DE ONTSTEKINGSREACTIE ........................ 8 2.2.1. Tumor necrosis factor-alfa .................................................................................................... 9 2.2.2. Interleukines.......................................................................................................................... 9 2.2.2.1. Interleukine 1 ................................................................................................................. 9 2.2.3. Chemokines .......................................................................................................................... 9 2.2.4. Eicosanoïden ...................................................................................................................... 10 2.2.4.1. Prostaglandines........................................................................................................... 11 2.2.4.2. Leukotriënen................................................................................................................ 11 2.2.4.3. Lipoxinen ..................................................................................................................... 11 2.2.5. Platelet activating factor (PAF) ........................................................................................... 12 2.2.6. Nuclear Factor-Kappa B ..................................................................................................... 12 2.3. NUTRIËNTEN DIE INFLAMMATIE BEÏNVLOEDEN................................................................. 13 2.3.1. VETTEN.............................................................................................................................. 13 2.3.1.1. Inleiding ....................................................................................................................... 13 2.2.1.2. Vetzuurmetabolisme.................................................................................................... 13 2.2.1.3. De vetzuurcompositie van immuuncellen.................................................................... 14 2.2.1.4. Effect van omega-3 vetzuren op de ontstekingsreactie .............................................. 14 2.2.1.5. Effect van omega-6 vetzuren op de ontstekingsreactie .............................................. 16 2.2.1.6. Geoxideerde vetten ..................................................................................................... 17 2.2.1.7. Verzadigde vetzuren (VVZ) ......................................................................................... 17 2.2.1.8. Effecten van EVZ suppletie in klinische voorbeelden ................................................. 18 2.2.1.8.1. Dermatologische aandoeningen .......................................................................... 18 2.2.1.8.2. Osteoartritis.......................................................................................................... 19 2.2.1.8.3. Obesitas ............................................................................................................... 19 2.2.2. ANTIOXIDANTEN............................................................................................................... 20 2.2.2.1. Vitamine E ................................................................................................................... 21 2.2.2.2. Selenium...................................................................................................................... 21 2.2.2.3. Carotenoïden............................................................................................................... 22 2.2.3. ESSENTIËLE OLIE VAN DE ZADEN VAN PTERODON EMARGINATUS ....................... 22 2.2.4. BETA-GLUCANEN ............................................................................................................. 23 2.4. Discussie .................................................................................................................................... 24 3. Literatuurlijst.................................................................................................................................... 25
4
Samenvatting Inflammatie of ontsteking is een complexe reactie van het immuunsysteem. Deze vindt plaats in gevasculariseerd weefsel en is een reactie op stresserende stimuli zoals weefselbeschadiging, infectie of blootstelling aan toxines. Bij de ontstekingsreactie spelen verschillende mediatoren een belangrijke rol. Voorbeelden van belangrijke mediatoren, die tevens beïnvloedbaar zijn via voeding, zijn interleukines (IL), tumor necrosis factor-α (TNF-α), eicosanoïden, chemokines, Platelet avtivating factor (PAF) en Nuclear Factor-kappaB (NF-κB). Verschillende nutriënten kunnen de ontstekingsreactie beïnvloeden en dat kan zowel op een stimulerende als remmende manier. Omega-3 vetzuren (omega-3 VZ), eicosapentaëenzuur (EPZ) en docosahexaëenzuur (DHZ) zijn hiervan de belangrijkste, zijn diëtaire factoren die voornamelijk een anti-inflammatoir effect uitoefenen door een wijziging in de productie van eicosanoïden en door downregulatie van ontstekingsgenen via de NF-κB-pathway. Linolzuur en arachidonzuur, beide behorend tot de omega-6 familie, spelen waarschijnlijk een rol bij het toenemen van de ontstekingsreactie door activatie van NF-κB. Door deze activatie van NF-κB zal er een verhoogde productie van TNF-α, IL-1α, IL-1β, IL-6 en andere ontstekingsmediatoren zijn. Geoxideerde en verzadigde vetten hebben beide een pro-inflammatoir effect en dienen vermeden te worden in geval van ontsteking. Vitamine E, selenium en carotenoïden, allen antioxidanten, hebben een antiinflammatoir effect en zijn cruciaal bij suppletie van onverzadigde vetzuren (OVZ) daar deze gemakkelijk oxideren. De minder bekende β-glucanen en essentiële olie van Pterodon emarginatus hebben beide de capaciteit om ontstekingsreacties te temperen door een verlaging van het gehalte pro-inflammatoire cytokines. Een betere kennis van de werking van pro- en anti-inflammatoire nutriënten zal leiden tot een beter gebruik hiervan en daardoor een mooie aanvulling zijn bij de behandeling van ontstekingsreacties.
5
1. Inleiding Ontstekingen bij hond en kat zijn alledaagse problemen in de geneeskunde van gezelschapdieren en daardoor een interessant onderwerp voor onderzoek. Omdat nutritionele suppletie niet gepaard gaat met gevaarlijke bijwerkingen en dit tevens door de eigenaar makkelijk is toe te dienen, of zelfs al verwerkt zit in het commerciële voer, is het belang van deze behandeling bij ontstekingen groot. De beïnvloeding van ontstekingsmediatoren, voornamelijk de eicosanoïden en de nuclear factor-kappaBpathway die verantwoordelijk is voor inductie van ontstekingsgenen, via voeding wordt al jaren met succes bestudeerd. Zo is het anti-inflammatoire effect van visolie, dat rijk is aan de omega-3 vetzuren eicosapentaëenzuur en docosahexaëenzuur al veelvuldig aangetoond bij behandeling van atopische dermatitis (Ackerman, 1987; Ackerman, 1988)., osteoartritis (Kremer et al., 1987; Jubiz et al., 1990; Kremer, 1996; Almendra et al., 2005) en in andere studies bij behandeling van obesitas (Ruzickova et al., 2004; Chen et al., 2009). De beïnvloeding van de eicosanoïd-pathway berust op het feit dat het potentieel pro-inflammatoire arachidonzuur vervangen wordt door eicosapentaëenzuur en docosahexaëenzuur die substraat zijn voor veel minder pro-inflammatoire eicosanoïden. Het doel van deze literatuurstudie is om al deze nutriënten die een invloed uitoefenen op de ontstekingsreactie samen te bundelen zodat een snel overzicht van hun werking is terug te vinden.
6
2. Literatuurstudie 2.1. DE ONTSTEKINGSREACTIE Inflammatie of ontsteking is een reactie van het immuunsysteem op weefselbeschadiging in gevasculariseerd weefsel. Deze beschadiging kan door verschillende endogene en exogene stimuli zoals een invasie van pathogene micro-organismen, trauma, chemische schade, necrose en nieuwgevormde antigenen afkomstig van tumorcellen veroorzaakt worden (Brostoff et al., 2006; Mcgavin et al., 2007). Ontsteking is, tenzij het om een auto-immuun reactie gaat, een mechanisme dat het dier beschermt. Deze bescherming bestaat uit het afzwakken, isoleren en uiteindelijke elimineren van de stimulus die ertoe geleid heeft dat er initieel weefselbeschadiging is ontstaan (Mcgavin et al., 2007). Wanneer het lichaam erin is geslaagd de stimulus te elimineren kan de herstelfase beginnen. Afhankelijk van de duur van de ontstekingsreactie wordt er gesproken van een acute of chronische ontstekingsreactie. De acute ontstekingsreactie is een reactie die progressief van aard is en kort van duur, variërend van een paar uur tot enkele dagen. Men spreekt van een chronische ontsteking indien de ontstekingsreactie gedurende meerdere weken tot maanden persisteert. Deze situatie ontstaat wanneer het lichaam niet in staat is de oorzaak te verwijderen (Mcgavin et al., 2007). De ontstekingsreactie is in drie componenten onder te verdelen: 1. Een verhoogde bloedtoevoer of hyperemie, naar het beschadigde weefsel; 2. Een toegenomen vermogen de capillaire wand te passeren voor grote moleculen en cellen zoals leukocyten. Deze verhoogde permeabiliteit van de capillairen wordt veroorzaakt door een retractie van de endotheelcellen die deze capillaire wand aflijnen. In normale vasculaire capillairen kunnen slechts de moleculen met een moleculair gewicht kleiner dan 69.000 de wand passeren. Een voorbeeld van een dergelijk klein molecule is albumine. 3. Een massale migratie van leukocyten vanuit de venules naar het beschadigde weefsel. Het type leukocyt dat bijgevolg aanwezig zal zijn in het beschadigde weefsel zal verschillen naargelang de inflammatie zich in de acute, waarin zich voornamelijk neutrofielen bevinden, of chronische fase bevindt. In deze laatst genoemde fase bevinden zich voornamelijk monocyten en lymfocyten. De drie bovengenoemde componenten maken het mogelijk dat ontstekingscellen, antilichamen en moleculen van het complement systeem snel en massaal ter plaatste kunnen zijn in het ontstoken, beschadigde weefsel en bijgevolg kunnen beginnen met het herstel van de hemostase in het betrokken weefsel (Brostoff et al., 2006).
7
Bovendien geven de bovengenoemde componenten aanleiding tot de vijf cardinale symptomen die gepaard gaan met ontsteking namelijk: 1. Roodheid, rubor; 2. Warmte, calor; 3. Zwelling, tumor; 4. Pijn, dolor; 5. Functieverlies, functio laesa (Burgerhout et al., 2001; Calder et al., 2009).
2.2. WELKE MEDIATOREN SPELEN EEN ROL BIJ DE ONTSTEKINGSREACTIE De chemische mediatoren of cytokines, die vrijkomen bij een ontstekingsreactie zijn talrijk en afkomstig van verschillende cellen waaronder neutrofielen, basofielen, macrofagen, thrombocyten, mastcellen, endotheelcellen, gladde spiercellen, fibroblasten en de meeste epitheliale cellen. Cytokines zijn verantwoordelijk voor de inter-cel communicatie (Plat et al., 2008). De mediatoren kunnen op aanvraag geproduceerd worden, als reactie op activatie van ontstekingscellen, of al reeds voorgevormd opgeslagen liggen in granules of vacuoles in ontstekingscellen. De lever produceert tevens inactieve coagulatie-eiwitten, complement systeem eiwitten en mediatoren van bepaalde plasma eiwitten zoals kinine. Deze inactieve mediatoren moeten met behulp van een proteolytische splitsing in de bloedbaan geactiveerd worden (Mcgavin et al., 2007). De werking van mediatoren, of ze nu voorgevormd, nieuw gesynthetiseerd of afkomstig zijn uit het plasma, berust op het beïnvloeden van doelcellen na het binden op de receptoren van deze doelcellen. Deze beïnvloeding kan inhouden dat de doelcel gewoonweg geactiveerd wordt of aangezet wordt tot de secretie van nieuwe ontstekingsmediatoren. Eenmaal vrijgesteld hebben de mediatoren maar een korte halfwaardetijd. Mediatoren worden namelijk al snel na hun vrijstelling afgebroken door kinases en worden daarna, eenmaal ze niet meer in functie zijn, opgeruimd door beschermingsmechanismen waaronder antioxidanten. Tevens kunnen mediatoren geblokkeerd worden door endogene inhibitoren zoals complement inhibitoren. Deze mechanismen laten zien dat het ontstekingsproces een gecontroleerd proces is en dat deze tevens op verschillende punten beïnvloedbaar is (Mcgavin et al., 2007). De vrijstelling van cytokines vindt plaats wanneer een receptor, in de meeste gevallen een Toll Like Receptor (TLR), speciale “Pathogen Associated Molecular Patterns” (PAMPs) herkent en bindt. Zo’n geactiveerde TLR zorgt daarna voor een vrijstelling van tal van cytokines (Mcgavin et al., 2007). Te denken valt aan interleukine 1, (IL-1), IL-6, IL-12, IL-18 en tumor necrosis factor-alfa (TNFα). Tevens secreteren de signaalcellen ook oxidatieve stoffen zoals O2-, H2O2, OH en NO en vetachtige stoffen zoals leukotriënen en prostaglandines. Niet alleen signaalcellen zoals macrofagen, dendritische cellen en mastcellen zijn in staat om ontstekingscytokines vrij te stellen. Leukocyten en gestationeerde weefselmacrofagen, zoals Küppfercellen in de lever en histiocyten in bindweefsel, hebben ook deze capaciteit om cytokines te secreteren (Tizard, 2004; Mcgavin et al., 2007).
8
Hieronder worden de belangrijkste mediatoren meer in detail besproken.
2.2.1. Tumor necrosis factor-alfa TNF-α wordt al zeer vroeg in het ontstekingsproces gesecreteerd. Het wordt voornamelijk geproduceerd door geactiveerde macrofagen en mastcellen en vervult meerdere functies in het ontstekingsproces. TNF-α is in combinatie met IL-1 een zeer belangrijke speler in de ontstekingsreactie omdat het belangrijke veranderingen in de kleine bloedvaten realiseert zoals de activatie van adhesiemoleculen. Deze adhesiemoleculen maken de migratie van leukocyten mogelijk. Verder verhoogt TNF-α de microbicide functie van fagocyterende cellen. TNF-α stimuleert bovendien macrofagen in hun functie om IL-1 en prostaglandine E2 (PGE2) te secreteren. TNF-α werkt door te binden op een receptor, de tumor necrosis factor receptor (TNFR) (Mcgavin et al., 2007). Door deze binding wordt de transcriptie-bindingsfactor Nuclear Factor-kappaB (NF-κB) geactiveerd. Deze factor codeert voor verschillende genen die een rol vervullen in de aangeboren en verworven immuniteit (Tizard, 2004).
2.2.2. Interleukines Interleukines zijn mediatoren die worden vrijgesteld door leukocyten en die daarna andere leukocyten gaan beïnvloeden (Mcgavin et al., 2007). 2.2.2.1. Interleukine 1 Geactiveerde macrofagen en nog vele andere cellen zijn verantwoordelijk voor de productie van IL-1. Dit zeer belangrijk inflammatoir glycoproteïne wordt in twee vormen gesecreteerd namelijk IL-1α en IL1β. IL-1 activeert, net zoals TNF-α, adhesiemoleculen op endotheelcellen zodat leukocyten over deze endotheelcellen kunnen rollen en gemakkelijk de endotheelwand kunnen passeren. Tevens is een zeer belangrijke functie van IL-1 de inductie van koorts wat een snellere deling van lymfocyten en andere leukocyten mogelijk maakt en zodoende een zeer gunstig effect heeft op de ontstekingsreactie (Tizard, 2004).
2.2.3. Chemokines Chemokines zijn een bepaalde familie van chemotactische cytokines die geproduceerd worden door alle gekernde cellen in het lichaam. Door hun chemotactische eigenschappen zijn ze in staat om neutrofielen, macrofagen, lymfocyten evenals andere ontstekingscellen aan te trekken naar ontstekingsexsudaten. Er bestaan zeer veel verschillende chemokines die worden onderverdeeld in vier families te weten de α- ,β-, γ- en δ familie (Tizard, 2004).
9
2.2.4. Eicosanoïden Eicosanoïden is een verzamelnaam voor producten die ontstaan zijn uit het arachidonzuurmetabolisme. Voorbeelden van deze producten zijn prostaglandines, leukotriënen, lipoxines en thromboxanen (Brostoff et al., 2007) Arachidonzuur is een essentieel meervoudig onverzadigd vetzuur dat gevormd wordt uit het eveneens essentieel omega-6 vetzuur linolzuur. Honden zijn in staat arachidonzuur te vormen uit linolzuur en hebben daardoor geen diëtair belang aan arachidonzuur mits voldoende linolzuur via het dieet wordt aangevoerd. Katten daarentegen missen deze capaciteit linolzuur om te zetten naar arachidonzuur. Zij dienen daarom arachidonzuur via hun dieet binnen te krijgen (Case et al., 1995). Het arachidonzuurmetabolisme wordt in gang gezet door fysische en chemische stimuli die worden vrijgezet na beschadiging van cellen. Door een toename van het intracellulaire calcium gehalte zal het fosfolipase A2 uit het endoplasmatisch reticulum verplaatsen naar de celmembraan en daar arachidonzuur vrijstellen uit fosfolipiden van de celmembraan. Deze vrijstelling gebeurt vooral in endotheelcellen en leukocyten maar vindt ook plaats in vele andere cellen. Vooral het cytoplasmatische fosfolipase A2 is verantwoordelijk voor de vrijstelling van vrij arachidonzuur maar ook het extracellulaire fosfolipase A2 vervult hierin een klein aandeel. De uiteindelijk gevormde lipide mediatoren hebben hormoonachtige werkingen en vervullen een functie in de coagulatiecascade. Tevens beïnvloeden ze bijna alle stappen van de acute ontstekingsreactie (Mcgavin et al., 2007). Ze spelen een rol bij vasodilatatie, vasoconstrictie, spiercontracties, bloeddruk, homeostase, vorming van bloedklonters, de lichaamstemperatuur en de secretie van maagzuur (Case et al., 1995). Er zijn twee klassen van enzymen die instaan voor de omzetting van vrij arachidonzuur tot eicosanoïden: 1. Cyclooxygenases (COX1, COX2 en COX3). 2. Lipoxygenases (LOX) De prostaglandines en thromboxanen worden gevormd met behulp van COX. Lipoxinen en leukotriënen worden gevormd met behulp van LOX (Mcgavin et al., 2007).
Fig. 1: Productie van eicosanoïden met behulp van COX en LOX (Tizard, 2008)
10
2.2.4.1. Prostaglandines Door de inwerking van COX wordt er eerst een intermediair prostaglandine, PGH2, gevormd. PGH2 wordt vervolgens omgezet door prostanoïd synthase enzymes die voor elk van de afzonderlijke eindproducten, namelijk PGD2, PGF2, PGE2, PGI2 en TXA2, verschillend zijn. Zo zal er voor de vorming van thromboxane A2, een thrombogeen prostaglandine dat thrombose en coagulatie stimuleert, thromboxane synthase gebruikt worden. Voor de vorming van PGI2, een prostaglandine dat thrombose en coagulatie juist tegenwerkt, is prostacycline synthase verantwoordelijk (Mcgavin et al., 2007). 2.2.4.2. Leukotriënen Door de inwerking van 5-lipoxygenase (5-LOX) worden leukotriënen en lipoxines gevormd in leukcocyten. 5-LOX werkt hierbij samen met een eiwit, het arachidonzuur-activerend eiwit, dat ervoor zorgt dat er een optimale binding aanwezig is tussen het arachidonzuur en 5-LOX. Het gevormde complex wordt 5-HPETE genoemd en staat in voor de vorming van een intermediair product, het leukotriëne A4. In neutrofielen wordt leukotriëne A4 daarna omgezet door leukotriëne A4 hydrolase tot Leukotriëne B4. In mastcellen en eosinofielen vindt vooral een omzetting plaats tot leukotriëne C4 door leukotriëne C4 synthetase. Vanaf het moment dat leukotriëne C4 gesecreteerd wordt vanuit de cel wordt dit omgezet tot de leukotriënen D4 en E4. Leukotriënen bevorderen de ontstekingsreactie en bewerkstelligen onder andere:
•
een gestegen vasculaire permeabiliteit.
•
chemotaxis voor leukocyten
•
vasoconstrictie (Mcgavin et al., 2007).
2.2.4.3. Lipoxinen In thrombocyten en neutrofielen worden met behulp van de LOX-pathway lipoxinen gevormd uit arachidonzuur. Thrombocyten gebruiken hiervoor een hecht celcontact met leukocyten omdat ze niet zelf in staat zijn arachidonzuur metabolieten te vormen. Door de celinteractie vindt er overdracht plaats van arachidonzuur metabolieten vanuit de leukocyt naar de thrombocyt. Thrombocyten bevatten 12-lipoxygenase en kunnen daarmee deze metabolieten omzetten tot lipoxinen A4 en B4. Lipoxinen hebben zowel pro-inflammatoire als anti-inflammatoire eigenschappen. Deze eigenschappen maken het mogelijk om prostaglandines, die louter pro-inflammatoir zijn, tegen te werken. Zo kan het Lipoxine A4 de adhesie en chemotaxis van neutrofielen tegenwerken maar kan het tegelijkertijd de adhesie van macrofagen aan endotheelcellen bevorderen (Mcgavin et al., 2007).
11
2.2.5. Platelet activating factor (PAF) PAF is een mediator dat gevormd wordt uit fosfolipiden afkomstig van celmembranen van thrombocyten, basofielen, mastcellen, neutrofielen, macrofagen en endotheelcellen. Er zijn twee enzymes die instaan voor de vorming van PAF namelijk LysoPAF acetyltransferase en PAF synthesizing phosphocholinetransferase. PAF oefent een effect uit op de ontstekingsreactie door vasoconstrictie, thrombocytenaggregatie, leukocytenadhesie, chemotaxis en degranulatie. Verder bevordert het de vorming van eicosanoïden uit leukocyten (Mcgavin et al., 2007).
2.2.6. Nuclear Factor-Kappa B NF-κB is een transcriptiefactor die een rol vervult in cellulaire reacties die ontstaan bij inflammatie en immuniteit. NF-κB wordt geactiveerd via een signaal-pathway met als trigger onder andere cytokines, bacteriële en virale antigenen, celdoodreceptoren en stress signalen. Omdat NF-κB een cruciale rol speelt in de regulatie van de immuunrespons op infectie kan een incorrecte regulatie van NF-κB mogelijk tot ontstekingen leiden. NF-κB is een snel werkende transcriptiefactor omdat het al als een inactief complex aanwezig is in de cel. Het inactieve complex omvat NF-κB en zijn gebonden inhibitor IκB en voorkomt dat NF-κB zich naar de kern kan verplaatsen en genen tot expressie kan brengen. Na activatie door een trigger, in figuur 1 zichtbaar als PAMP, zal er een dissociatie van dit IκB plaatsvinden waardoor NF-κB vrij komt en zich naar de kern verplaatst (Tizard, 2004; Galli et al., 2009). Deze dissociatie wordt mogelijk gemaakt door activatie van het IκB kinase complex (IKK). Geactiveerd IKK fosforyleert IκB op de serines 32 en 36 en dit zorgt voor het loslaten van NF-κB. Aangekomen in de kern zal NF-κB inflammatoire genen activeren die DNA-bindingsplaatsen bevatten voor NF-κB (Karin et al., 2000; Mullen et al., 2009). Deze genen coderen voor verschillende inflammatoire cytokines en chemokines zoals TNF-α en IL-1β (Tizard, 2008). Tevens zal er een inductie plaatsvinden van vrije radicaal productie (Volman, 2008). Moleculen die de degradatie van IκB verhinderen zullen bijgevolg een anti-inflammatoir effect uitoefenen. Via een auto-feedback mechanisme zal de geactiveerde NF-κB weer geremd worden. Het molecule dat hiervoor verantwoordelijk is, is IκBa (Tizard, 2004; Galli et al., 2009).
Fig.2: Schematische weergave van een signaaltransductie – pathway leidend tot NF-κB activatie (Tizard, 2008)
12
2.3. NUTRIËNTEN DIE INFLAMMATIE BEÏNVLOEDEN 2.3.1. VETTEN 2.3.1.1. Inleiding Vetten zijn een belangrijk onderdeel van het dieet van hond en kat. Ze leveren de meest geconcentreerde vorm van energie, maken het eten aantrekkelijker, gemakkelijker verteerbaar en, het belangrijkste, zijn een bron van essentiële vetzuren (EVZ) (Case et al., 1995). Naast deze nutritionele eigenschappen van vetten zijn er nog vele andere eigenschappen die er voor zorgen dat vetten beschouwd worden als belangrijke biologische modulatoren. Zo hebben vetzuren (VZ) invloed op de productie van cytokines, chemotaxis en andere factoren die een rol spelen bij de immuunfunctie, sterolmetabolisme, signaaltransductie, enzymactiviteiten en celproliferatie. De effecten van VZ worden bewerkstelligd door onder andere de regulatie van genexpressie (Deckelbaum et al., 2006). VZ zijn carboxylzuren die verschillen in het aantal koolstofatomen resulterend in een ketenlengte dat varieert van 2 tot 22 koolstofatomen (Reinhart, 2006). Zo spreekt men van korte keten VZ, middellange VZ en lange keten VZ. Tevens kunnen de VZ verzadigd, enkelvoudig onverzadigd of meervoudig onverzadigd zijn. Voorbeelden van deze laatste categorie zijn arachidonzuur (AZ), linolzuur (LZ) en α-linoleenzuur (α-LZ). Verzadigde vetzuren (VVZ) bevatten geen dubbele bindingen, ze zijn volledig verzadigd met waterstofatomen. Enkelvoudig OVZ bevatten één dubbele binding en bij meervoudig OVZ zijn dit er twee of meer. EVZ zijn allemaal lange keten VZ en zijn meervoudig onverzadigd. Honden en katten hebben twee families van EVZ nodig namelijk de omega-3 VZ en omega-6 VZ. Met de term omega-3 of omega-6 geeft men aan dat de eerste dubbele binding zich ter hoogte van respectievelijk het derde of zesde C-atoom bevindt gerekend vanaf het methyluiteinde van het vetzuur. Van de omega-3 VZ zijn α-LZ, EPZ en DHZ de meest belangrijkste. Linolzuur en arachidonzuur zijn de belangrijkste omega-6 VZ (Case et al., 1995). 2.2.1.2. Vetzuurmetabolisme Naast de rol van substraat voor energieproductie en –opslag spelen de VZ ook een grote rol in het moduleren van functies op cellulair niveau. Deze functionele rol van de VZ is vooral toe te schrijven aan de zeer lange meervoudig onverzadigde vetzuren (PUFA) van de omega-3 en omega-6 familie. Ze kunnen als exogene bron uit het dieet aangevoerd worden of endogeen worden aangemaakt (Galli et al., 2009). Honden en katten kunnen elongaties en decarboxylaties, processen die nodig zijn bij de endogene productie van VZ, enkel uitvoeren aan het carboxyl-uiteinde van de vetzuurmolecule. Bijgevolg blijft de plaats van de eerste dubbele binding, gezien vanaf het methyluiteinde, onveranderd en kunnen omega-3 VZ niet omgezet worden in omega-6 VZ. De endogene productie van VZ verloopt bij hond en kat verschillend. Zoals reeds eerder vermeld is de hond in staat om vanuit linolzuur arachidonzuur en
13
gamma-linoleenzuur te vormen welke beide tot de omega-6 VZ familie behoren. De enzymen delta-6desaturase en delta-5-desaturase zijn hiervoor verantwoordelijk. Als de voeding voldoende LZ bevat is er bij de hond geen tekort aan AZ en γ-LZ te verwachten (Case et al., 1995). De kat heeft slechts een zeer lage activiteit van delta-5-desaturase en delta-6-desaturase is zelfs volledig afwezig in de lever. Dit maakt het bijgevolg onmogelijk voor de kat om zelf arachidonzuur te produceren (Rivers, 1975; Rivers, 1976). De conversie van LZ tot AZ in de omega-6 serie en van ALZ tot EPH en DHZ in de omega-3 serie kan beïnvloedt worden door diëtaire, hormonale, pharmacologische en toxicologische factoren (Galli et al., 2009). 2.2.1.3. De vetzuurcompositie van immuuncellen Bij knaagdieren is vastgesteld dat de fosfolipiden van immuuncellen voornamelijk, en dat is 15-20%, uit AZ bestaan. EPZ en DHZ zijn in een veel kleinere mate aanwezig. Wanneer de inname van VZ gewijzigd wordt bij deze dieren is er een verandering ter hoogte van de fosfolipiden meetbaar (Calder, 2008). Visolie is een zeer rijke bron van de omega-3 VZ EPZ (20:5n-3) en DHZ (22:6n-3). Wanneer gesuppleerd in het rantsoen van hond en kat zal dit zorgen voor een stijging van de gehaltes aan deze polyonverzadigde VZ. Er volgt een verhoogde incorporatie van EPZ en DHZ in de fosfolipiden van de celmembraan van verschillende gespecialiseerde cellen waaronder immuuncellen en dit gaat ten koste van AZ en andere omega-6-VZ (Calder, 2009). Ditzelfde kan ook plaatsvinden wanneer er meer AZ gesuppleerd wordt. Uiteraard zal de verhouding AZ/EPZ en DHZ dan alleen nog maar groter worden, hetgeen betekent dat er meer substraat aanwezig is voor de productie van pro-inflammatoire eicosanoïden (Calder, 2008). 2.2.1.4. Effect van omega-3 VZ op de ontstekingsreactie Het hoge aantal dubbele bindingen, de plaats van de eerste dubbele binding en de lange ketenlengte geven de omega-3 VZ een unieke functie die verschilt van de omega-6 en omega-9 VZ. Omega-3 VZ zijn bekend om hun gezondheidsbevorderende eigenschappen die grofweg toe te schrijven zijn aan 4 mechanismen:
•
Inhibitie of wijziging van de eicosanoïd-pathway die een cruciale rol speelt bij ontstekingsprocessen.
•
Modulatie van molecules of enzymes die belangrijk zijn bij processen van zowel de normale als de pathologische cel.
•
Incorporatie van omega-3 VZ in de celmembraan.
•
Direct effect op genexpressie (Deckelbaum et al., 2006).
De omega-3 VZ DHZ en EPZ zorgen op twee manieren voor een vermindering van de ontstekingsreactie namelijk direct en indirect (Yaqoob et al., 2007).
14
Directe beïnvloeding van de ontstekingsreactie EPZ en DHZ gaan in competitie met het AZ in de celmembraan van inflammatoire cellen. Dit geeft een directe onderdrukking van vorming van inflammatoire eicosanoïden zoals PGE2 en 4-series Leucotriënen (LTB4) gewoon door het feit dat er minder AZ als substraat voorhanden is. Tevens is er een directe onderdrukking van het metabolisme van AZ door de omega-3-VZ (Yaqoob et al., 2007). De directe veranderingen in vetzuurcompositie zijn gerelateerd aan tijd en dosis en zijn reeds zichtbaar na een aantal dagen (Calder, 2008). De COX en 5-LOX enzymen die verantwoordelijk zijn voor de vorming van de PG’s en LT’s gebruiken EPZ als een alternatief substraat. Dit resulteert in de vorming van andere series PG’s en LT’s uit EPZ en een verlaagde aanmaak van de inflammatoire mediatoren uit AZ wat geïllustreerd wordt in onderstaande figuur. Deze alternatief gevormde mediatoren uit EPZ zijn meestal veel minder potent dan de mediatoren die gevormd worden uit AZ en zijn laag pro- inflammatoir. DHZ en EPZ zorgen tevens voor de vorming van anti inflammatoire en ontstekingsoplossende resolvines (D- en E-series) en protectines. In modelsystemen hebben deze stoffen aangetoond dat ze sterke anti-inflammatoire en ontstekingsoplossende eigenschappen bezitten. De E-resolvines worden met behulp van COX en LOX gevormd uit EPZ en ze zijn verantwoordelijk voor krachtige antiinflammatoire acties in neutrofielen, macrofagen, dendritische cellen en T-cellen (Calder, 2009). Bij een studie uitgevoerd bij muizen met colitis werd tevens aangetoond dat E-resolvines verantwoordelijk zijn voor een verlaging van de expressie van meerdere inflammatoire genen zoals voor TNF-α, Interleukines, COX-2 en NO-synthase (Arita, 2005; Calder, 2008). De D-resolvines zijn minstens zo krachtig en worden gevormd door LOX met DHZ als substraat. Tevens zal er met behulp van 15Lipoxygenase vanuit DHZ een krachtige anti inflammatoire mediator gevormd worden, het zogenaamde Neuroprotectine D1 (Protectine D1). Dit molecule zal zijn acties uitvoeren in neutrofielen, macrofagen, T-cellen en microglia (Calder, 2009).
Indirecte beïnvloeding van de ontstekingsreactie Veel van de anti-inflammatoire effecten van omega-3-VZ is toe te schrijven aan het wijzigen van de expressie van genen die verantwoordelijk zijn voor de vorming van inflammatoire mediatoren. Bij suppletie van visolie zal er een downregulatie van genen zijn die instaan voor de productie van TNF-α, IL-1β en IL-6. De verlaging van de gehaltes mRNA voor de desbetreffende mediatoren is niet het gevolg van een verhoogde degradatie (Renier et al., 1993). De verandering in genexpressie wordt veroorzaakt door directe effecten van VZ op signaal-pathways die leiden tot transcriptie factor activatie maar dit is ook mogelijk door directe activatie van de transcriptie factoren zelf (Calder, 2009). De omega-3-VZ beïnvloeden meerdere complexen van het NF-κB-transciptie-complex. Volgens de studie uitgevoerd door Mullen et al., is DHZ voornamelijk verantwoordelijk voor de secretie van IL-1β en IL-6. Zij beschrijven tevens dat EPZ meer effect heeft op de modulering van TNF-α (Mullen et al., 2009). Een onderzoek van Calder in 2009 beschrijft het effect van EPZ en visolie op NF-κB. In humane
15
monocyten is aangetoond dat suppletie van EPZ in een onderdrukking van de fosforylatie van IκB resulteerde. Dit leidt op zijn beurt tot het niet vrijkomen van NF-κB en bijgevolg een verlaagde transcriptie van inflammatoire genen (Calder, 2009). De verlaagde fosforylatie van IκB is mogelijk een gevolg van een verlaagde activatie van Mitogen Activated Protein Kinases (MAPK). Een tweede transcriptiefactor, PPAR-γ, wordt ook verondersteld een anti-inflammatoire werking uit te oefenen. Enerzijds oefent het een directe anti-inflammatoire werking uit en anderzijds interfereert het met de activatie van NF-κB (van den Berghe et al., 2003). 2.2.1.5. Effect van omega-6 VZ op de ontstekingsreactie Zoals reeds eerder besproken speelt NF-κB een zeer belangrijke rol bij het op gang brengen van de productie van ontstekingsmediatoren. Linolzuur en arachidonzuur, beide behorend tot de omega-6 familie, spelen waarschijnlijk een rol bij het toenemen van de ontstekingsreactie door activatie van NFκB. Door deze activatie van NF-κB zal er een verhoogde productie van TNF-α, , Il-1α, IL-1β, IL-6 en andere ontstekingsmediatoren zijn. Arachidonzuur is bovendien het belangrijkste substraat voor COX en LOX enzymes leidend tot de productie van PGE2 en LT’s. PGE2 en LTB4 hebben beide een belangrijke rol in de ontstekingsreactie. PGE2 is verantwoordelijk voor:
•
Koorts
•
Verhoogde vasculaire permeabiliteit
•
Pijn
LTB4 is verantwoordelijk voor:
•
Verhoogde vasculaire permeabiliteit
•
Aantrekken van leukocyten naar de ontstekingsplaats
•
Verhoogde vrijzetting van lysosomale enzymes
•
Induceert vrijstelling TNF-α, IL-1β en IL-6
Linolzuur is een van de voornaamste VZ aanwezig in plantaardige oliën. Enkele van deze plantaardige oliën worden gebruikt in het voer van hond en kat en kunnen via deze weg een rol spelen bij ontstekingreacties (Chapmann and Hall, 1992). In een studie uitgevoerd door Rodriques et al in 2010 werd aangetoond dat linolzuur neutrofielen activeert om pro-inflammatoire cytokines IL-1β en IL8 vrij te stellen. IL-8, ook wel bekend als CINC-2αβ, heeft ook een functie als chemoattractant voor neutrofielen waardoor er potentieel nog meer pro-inflammatoire cytokines uitgescheiden kunnen worden (Rodriques et al., 2010).
16
Belangrijk om te vermelden is dat omega-6 VZ niet alleen een pro-inflammatoire werking uitoefenen. Vanuit gamma-linoleenzuur wordt, met behulp van het enzym elongase, het meervoudig onverzadigd vetzuur dihomo-γ-linoleenzuur (DGLZ) gevormd. Dit vetzuur is, net als arachidonzuur, een substraat voor de COX en LOX enzymes. Bij de degradatie van DGLZ worden er echter andere prostaglandines gevormd namelijk van de PGE1 serie en 15-hydroxyeicosatetraaenoic zuur (15-HETE). Beide hebben een anti-inflammatoire werking. PGE1 remt verdere vrijzetting van arachidonzuur uit de celmembraan door inhibitie van fosfolipase A2. 15-HETE blokkeert de productie van LTB4 (Olivry et al., 2001). Hoewel zowel omega-6 als omega-3 VZ een anti-inflammatoir effect uitoefenen, spelen de omega-3 VZ hierin de grootste rol. De absolute concentratie van deze VZ in het dieet, en vooral in de cellen en weefsels, is belangrijker dan de ratio tussen omega-6 en omega-3 VZ (Galli et al., 2009; Yaqoob et al., 2007). 2.2.1.6. Geoxideerde vetten Bij de mens is reeds bekend dat oxidatie en de daarbij ontstane vrije radicalen, celschade veroorzaken en mede aan de basis liggen van onder andere veroudering, inflammatory bowel disease (IBD) en artritis. Wanneer geoxideerde vetten via de voeding het lichaam binnen komen is er een verhoogde vraag naar antioxidanten om deze oxidatieve schade tegen te werken. De verhoogde vraag uit zich in een verlaagd vitamine E gehalte in het serum bij dieren die geoxideerde vetten via hun dieet innemen. In een studie waarin de effecten van geoxideerde vetten op antioxidant status en immuunfunctie van honden werd onderzocht is gebleken dat geoxideerde vetten de functie van monocyten, lymfocyten en neutrofielen wijzigt (Turek et al., 2000). Tevens is er bewijs dat de oxidatieve stress een effect uitoefent op NF-κB met, zoals hierboven besproken, alle gevolgen van dien op de ontstekingsreactie (Meyer et al., 1993). Deze effecten werden waargenomen bij honden waarbij het dieet bestond uit vetten met een oxidatielevel van 100 ppm aldehyde, wat matig genoemd mag worden. De ranzige geur van geoxideerde vetten is bij deze matige concentratie reeds waar te nemen door de mens en een aandachtspunt bij de productie van gecommercialiseerde voeding (Turek et al., 2000). 2.2.1.7. VVZ VVZ bevatten geen dubbele bindingen en verschillen mede om die reden in functie in vergelijking met de onverzadigde omega-3 en omega-6 VZ. VVZ komen voornamelijk voor in dierlijke vetten. Deze dierlijke vetten, die de smakelijkheid van het voer verhogen, vormen een groot onderdeel van kattenvoer (Brown, 1996). Verzadigde vetten werken pro –inflammatoir door verschillende mechanismen:
•
Opstapeling van diacylglycerol en ceramide. Ceramide is een vettig molecuul dat onder andere instaat voor geprogrammeerde celdood (Kennedy et al., 2009)
17
•
Activatie van NK-κB, proteine kinase C-θ (PKC) en Mitogen-activated protein kinases die allen in geactiveerde toestand leiden tot cytokine productie in vetcellen (Ajuwon en Spurlock, 2005)
•
Inductie van ontstekingsgenen in wit vetweefsel, immuuncellen en myotubes
•
Aantrekken van immuuncellen zoals macrofagen en neutrofielen naar het vetweefsel
Verzadigde VZ hebben voornamelijk een inflammatoir effect op wit vetweefsel (Kennedy et al., 2009). Deze inflammatoire invloed vindt plaats door stimulatie van een receptor die ook lipopolysacchariden van bacteriën bindt namelijk de Toll Like Receptor 4 (TLR4). TLR4 activatie door VVZ zorgt voor een verhoogde expressie van ontstekingsgenen door activatie van NF-κB. Wanneer er een overdosis palmitaat, een VVZ, wordt gegeven neemt de hoeveelheid vetweefsel toe en deze gehypertrofieerde vetcellen secreteren pro-inflammatoire stoffen die ook kunnen bijdragen aan systemische ontstekingen (Bays et al., 2008). Er zal tevens een gestegen ontstekingsreactie en apoptose te zien zijn door oxidatieve stress of endoplasmatisch reticulum stress, productie van ceramide, PKC-signalen en reactieve zuurstof. IL-10 en TNF-α zijn twee bijkomende mediatoren die door een teveel aan palmitaat verhoogd worden afgegeven. In humane macrofagen is aangetoond dat palmitaat verantwoordelijk is voor een verhoogde expressie van ontstekingsgenen door NF-κB activatie (Laine et al., 2007). VVZ kunnen tevens rechtstreeks TLR activeren in macrofagen en vetcellen van muizen. Door deze bezetting van TLR volgt een activatie van onder ander NF-κB wat leidt tot productie van cytokines. 2.2.1.8. Effecten van EVZ suppletie in klinische voorbeelden
2.2.1.8.1. Dermatologische aandoeningen Canine atopische dermatitis (CAD), ook wel atopie genoemd, is een inhalatoire aandoening waarbij een verkeerde functie van suppressor T-cellen leidt tot een verhoogde productie van IgE en een subtype van IgG namelijk het IgGd. Suppletie van omega-3 en omega-6 VZ bij de behandeling van CAD leidt tot vermindering van de ontstekingsreactie en daarom is CAD een primaire dermatologische indicatie voor het gebruik van deze supplementen (Ackerman, 1995). In een studie bij gezonde honden uitgevoerd door Campbell et al., werd aangetoond dat bij suppletie van oliën rijk aan LZ een verhoging van DGLZ en LZ in het serum en een verhoging van LZ in de huid was waar te nemen. Tevens werd een verlaagde concentratie van AZ in het serum waargenomen (Campbell et al., 1992). Suppletie van enkel LZ en ALZ voor de behandeling van ontsteking bij CAD is niet voldoende omdat in de huid, zelfs bij gezonde honden, de enzymes delta-6 en delta-5 desaturase ontbreken. De hond is dus niet in staat GLZ vanuit LZ te vormen en EPZ vanuit ALZ. Het enzym elongase is wel actief aanwezig in de huid en daarom zal suppletie van GLZ wel resulteren in verhoogde aanmaak van DGLZ. EPZ kan door toevoeging van koolstofatomen ook omgezet worden in DHZ. Om deze reden is het belangrijk om honden en katten (die sowieso deze omzetting niet kunnen maken) met dermatologische aandoeningen te supplementeren met de langere VZ GLZ en EPZ. In het geval van pruritis zullen niet enkel de eicosanoïden de oorzaak zijn van de klachten en bijgevolg zal suppletie
18
van VZ niet voldoende zijn de pruritis op te lossen. Nesbitt et al., stellen dat vetzuur suppletie wellicht minder belangrijk is dan een uitgebreide wondbehandeling bij de behandeling van pruritis (Nesbitt et al., 2003). De VZ zijn wel in staat de roodheid en ontsteking te verminderen (Ackerman, 1995). In 20% van de gevallen worden problemen volledig opgelost met enkel suppletie van VZ (Ackerman, 1987; Ackerman, 1988). Ook katten met huidproblemen hebben baat bij suppletie van VZ. Bewezen is dat katten met atopie of miliaire dermatitis behandeld kunnen worden met omega-3 VZ (Miller et al., 1993). 2.2.1.8.2. Osteoartritis Osteoartritis, een degeneratieve aandoening, is de meest voorkomende vorm van artritis bij honden en katten en gaat gepaard met variabele ontstekingsreacties in de synoviale membraan (Kremer et al., 1987; Johnston, 1997). Uit verschillende studies is reeds aangetoond dat omega-3 VZ het ontstekingsproces bij reumatoïde artritis verminderen (Kremer et al., 1987; Kremer et al., 1990; Kremer, 1996; Berbert et al., 2005). De reden voor deze afname van ontsteking is dat eicosanoïden gevormd uit omega-3 VZ minder potente induceerders zijn van de ontstekingsreactie. Bovendien reduceren de omega-3 VZ de serumconcentratie en activiteit van de proteoglycaan-degraderende enzymes matrix metalloproteïnase-2 en -9, COX-2 en pro-inflammatoire cytokines (Curtis et al., 2000; Bauer, 2007). Bij honden gesuppleerd met visolie was bovendien een verminderde concentratie van bicyclo-PGE2, een biomerker voor ontsteking, gemeten ter hoogte van de synoviale vloeistof (Bauer, 2007). In een studie uitgevoerd door Fritsch et al., in 2010 werd een significante toename van drukbelasting in aangetaste ledematen gemeten bij suppletie van visolie (rijk aan de omega-3 VZ EPZ en DHZ). Ditzelfde resultaat werd bekomen wanneer de honden werden behandeld met NSAID’s of licofelone, een COX-LOX inhibitor. Deze studie heeft daarmee aangetoond dat honden met osteoartritis klinisch verbeteren na suppletie van visolie (Fritsch et al., 2010). In een andere studie waarin specifiek werd onderzocht of visolie de dosis van carprofen, een NSAID, bij honden met osteoartritis kan verlagen werd een snellere reductie van carprofen gezien bij de testgroep. Dit is een aanwijzing dat de omega-3 VZ uit visolie de capaciteit hebben osteoartritis te verminderen (Fritsch et al., 2010) Suppletie van meervoudig OVZ vraagt tegelijkertijd om een verhoogde toevoer van antioxidanten. De VZ stapelen zich op in de weefsels die daardoor veel gevoeliger worden voor vet-peroxidatie. Een goed vetzuursupplement voor de hond en kat zou optimaal gezien ook een antioxidant zoals vitamine E moeten bevatten (Fritsche et al., 1992; Ackerman, 1995) 2.2.1.8.3. Obesitas Bij honden en katten is obesitas en de daarmee gepaarde metabole stoornissen een groeiend probleem en daardoor van toenemend belang in de geneeskunde van de gezelschapsdieren (Diez ., Nguyen, 2006; German, 2006; Laflamme, 2006). Obesitas wordt gezien als een chronische ontsteking die in kleine mate ook een systemisch effect uitoefent (Trayhurn, 2005; German et al., 2010).
19
Vetweefsel, wat eerder slechts als vetreservoir beschouwd werd, is in feite een immuun-metabool- en endocrien orgaan dat betrokken is bij aandoeningen als diabetes, obesitas en het metabool syndroom. Voornamelijk het witte vetweefsel (WAT) gelokaliseerd rondom de abdominale organen secreteert adipokines (Fulop et al., 2006). Wood en Trayhurn stellen dat door de uitbreiding van WAT de doorbloeding van dit weefsel daalt met hypoxie tot gevolg ( Trayhurn en Wood, 2004). Deze hypoxie activeert “Hypoxia inducible factor-1α” (HIF-1α) transcriptie factor. Deze activatie van HIF-1α leidt tot productie van ontstekingsadipokines (Wood et al., 2007). Een verhoogde expressie van HIF-1α leidt tot een daling van het anti-inflammatoire adipokine adiponectine en een verhoogde aanmaak van het pro-inflammatoire adipokine leptine. (Chen et al., 2006). WAT bestaat naast vetcellen voor een groot deel uit macrofagen die zich opstapelen bij obese dieren (Weisberg et al., 2003). Macrofagen en vetcellen communiceren onderling en de toegenomen aantallen macrofagen induceren ontstekingspathways en de secretie van TNF-α en IL-6 ( Chang, 1992; Tappia, 1995; Trayhurn, 2005). Macrofagen zorgen tevens in vetcellen voor een up-regulatie van bepaalde ontstekingsgeassocieerde genen zoals matrix metalloproteïnase genen (O’Hara et al., 2009). Bij obese dieren wordt in de macrofagen een fenotypische overgang waargenomen. Hierbij veranderen de macrofagen van een M2 vorm naar een M1 vorm. Deze M1 vorm is in staat om de expressie van pro-inflammatoire genen zoals TNF-α te verhogen (Lumeng et al., 2007). Omega-3 VZ staan onder andere bekend als anti-obesitas factoren (Chen et al., 2009). Bij muizen die gesuppleerd werden met omega-3 VZ werd gewichtsverlies en een verlaging van het vetpercentage waargenomen (Ruzickova et al., 2004). Om tot dit vetverlies te komen oefenen omega-3 VZ verschillende mechanismen uit zoals een toegenomen lipolyse en vetzuuroxidatie, remming van de lipogenese en het onderdrukken van de differentiatie van pre-adipocyten (Tai et al., 2010). Omega- 3 VZ worden, afhankelijk van het celtype (Hardardottir et al., 1991; Zhao et al 2004) en celtoestand (Wallace et al., 2000) waarop ze inwerken, tevens gezien als pro-inflammatoire factoren omdat DHZ en EPZ de secretie van IL-6 en TNF-α in macrofagen verhogen (Chang et al., 1992; Tappia et al., 1995; Petursdottir et al., 2005). Het lijkt erop dat deze pro-inflammatoire werking van omega-3 VZ tot uiting komt door een verlaging van de productie van PGE2, dat een TNF-α suppressor is (Lokesh et al., 1990; Tappia et al 1995). Deze potentieel pro-inflammatoire effecten van omega-3 VZ dienen kwantitatief en zeer accuraat geëvalueerd te worden (Tai et al., 2010).
2.2.2. ANTIOXIDANTEN De terminologie van antioxidanten en vrije radicalen is afkomstig van de elektrochemie. Een antioxidant is een stof dat de eigenschap heeft om een substraat te beschermen tegen oxidatie. Oxidatie is het proces waarbij er een verlies van elektronen optreedt en een chemisch onstabiel molecuul, een vrij radicaal, is bij dit proces het eindresultaat. Deze vrije radicalen geven aanleiding tot celschade en zijn rijkelijk aanwezig bij ontstekingen. Een antioxidant vervult verschillende functies waaronder het behouden van celfunctie, regulatie van second messengers, regulatie van celsignalen en controle van genexpressie (Zicker et al., 2006). Deze controle van genexpressie wordt voornamelijk verkregen door beïnvloeding van NF-κB maar ook andere transcriptiefactoren kunnen beïnvloed worden. Waterstof peroxide, een vrij radicaal, is verantwoordelijk voor activatie van NF-κB
20
in functie van apoptosis. Vooral de antioxidanten die specifiek ter hoogte van de mitochondriën inwerken zijn in staat deze signaalpathway te veranderen (Haddad, 2002; Hughes et al., 2005). Of een antioxidant wel degelijk bescherming kan bieden tegen celschade en ontsteking is afhankelijk van meerdere biologische factoren. Zo zal bijvoorbeeld orale suppletie van een antioxidant, zelfs al wordt het samen met een maaltijd gegeven, niet altijd garanderen dat het geabsorbeerd en gedistribueerd wordt tot in de weefsels (Zicker et al., 2006). Hieronder worden de belangrijkste antioxidanten meer in detail besproken. 2.2.2.1. Vitamine E Vitamine E is een natuurlijk vetoplosbaar vitamine dat peroxidatie van celmembranen voorkomt en vrije radicalen neutraliseert. Deze neutralisatie van vrije radicalen gebeurt door donatie van elektronen. Peroxidatie zorgt voor een verlies van de structurele integriteit van celmembranen en interfereert daardoor met een normale celfunctie. Vitamine E bestaat uit een groep van chemisch gerelateerde stoffen zoals de tocopherolen en tocotriënolen met als meest actieve vorm het αtocopherol. De vereiste dagelijkse hoeveelheid is afhankelijk van de hoeveelheid van selenium, eveneens een antioxidant, en PUFA’s in het dieet van hond en kat. Vitamine E en selenium werken synergistisch (Case et al., 1995). Bij de geriatrische hond is het bewezen dat bij een dagelijkse inname van 2010mg/kg vitamine E per dag de immuunfunctie verbetert (Hayek et al., 1998; Gradin et al., 2003). Bij oudere katten werd er aangetoond dat een vitamine E suppletie aan de voeding van 272-552 IU/kg, berekend op droge stof basis, resulteerde in een verbeterde immuunfunctie (Zicker et al., 2006). Vitamine E heeft de capaciteit om, buiten zijn functie als antioxidant, ontstekingsprocessen te beïnvloeden via modulatie van genexpressie (Morante et al., 2005; Galli et al., 2010). Yoshikawa et al., opteren dat vitamine E een anti-inflammatoire werking uitoefent door een verminderde adhesie tussen neutrofiel en endotheel mogelijk te maken (Yoshikawa et al., 1998). In 2004 werd gesteld door Zingg et al., dat vitamine E een anti-inflammatoir effect uitoefent door directe beïnvloeding van de expressie van 5 groepen van genen. Één van deze groepen omvat genen die een rol spelen bij acute ontstekingsprocessen en celadhesie zoals, E-selecitne, ICAM-1, integrines, IL-4 en IL-1β. Deze nietoxidatieve werking van vitamine E vindt plaats door interactie met specifieke transcriptiefactoren. De NF-κB-pathway speelt naar alle waarschijnlijkheid een rol bij de beïnvloeding van E-selecitne, IL-4 en IL-1β. Vitamine E veroorzaakt een downregulatie bij zowel E-selecitne, IL-4 als IL-1β wat het antiinflammatoire effect verklaart (Zingg et al., 2004) 2.2.2.2. Selenium Dit mineraal vormt een cofactor van het enzym glutathione peroxidase (GP) en is daarom essentieel voor de werking van dit enzym. GP heeft als functie de bij vetzuur oxidatie ontstane peroxides ter hoogte van de celmembraan te neutraliseren. Door de uitschakeling van deze peroxidases wordt de celmembraan beschermd voor verdere oxidatie. Hiermee wordt duidelijk dat door de acties van selenium er minder vitamine E nodig is in het lichaam (Case et al., 1995). Een verbetering van de
21
immuunfunctie is een van de gevolgen die wordt waargenomen na suppletie van selenium in het dieet (McKenzie, 1998). 2.2.2.3. Carotenoïden Carotenoïden worden gesynthetiseerd door planten en zijn in feite donkerrode pigmenten. De hond is in staat om vitamine A te vormen uit carotenoïden, dit in tegenstelling tot de kat. Het meest onderzochte carotenoïd is β-caroteen. In een onderzoek bij honden en katten, uitgevoerd door Chew et al., werd reeds aangetoond dat na suppletie met β-caroteen verhoogde concentraties van dit antioxidant kon worden teruggevonden in plasma en leukocyten (Chew et al., 2000). Tevens werd aangetoond dat jonge honden een verbeterde immuunfunctie vertoonden na suppletie van β-caroteen. Een ander bekend carotenoïd is luteïne. Ook hierbij werden verhoogde concentraties in plasma en leukocyten waargenomen na suppletie van luteïne in het dieet. Tevens is zowel bij de hond als de kat een verbetering van de immuunfunctie waargenomen bij toevoeging van luteïne aan het dieet (Chew et al., 2000; Zicker et al., 2006).
2.2.3. ESSENTIËLE OLIE VAN DE ZADEN VAN PTERODON EMARGINATUS Planten zijn al vele jaren de basis van vele biologisch actieve grondstoffen voor medicijnen. Volgens een studie uitgevoerd door Rates in 2001 was de vraag naar het gebruik van planten als een nieuwe bron van medicijnen stijgende (Rates S.M.K., 2001). Om deze reden wordt hier in het kort besproken wat het mechanisme achter de anti-inflammatoire werking van deze essentiële olie is. Pterodon emarginatus komt oorspronkelijk uit Brazilië en is een plant behorend tot de leguminosen familie. Het anti-inflammatoir effect van de essentiële olie van deze zaden is reeds bewezen bij ratten en muizen en wordt toegeschreven aan de hierna besproken mechanismen (Dutra et al., 2008). 1: Verlagen van het aantal polymorfnucleairen, meer specifiek de neutrofielen Wanneer pathogenen erin slagen het lichaam binnen te dringen zijn neutrofielen de eerste lijn van verdediging in de immunologische reactie. Desondanks deze beschermende functie van het lichaam veroorzaken ze tevens weefselschade. Deze weefselschade wordt veroorzaakt door reactie van neutrofielen met het omringende weefsel, lokale ontstekingsmediatoren of extracellulaire matrix en resulteert in vrijstelling van andere mediatoren, cytokines/chemokines, NO, degraderende enzymes en metalloproteasen (Cunha et al., 2008). Essentiële olie van Pterodon emarginatus heeft bewezen de potentie te hebben om het aantal neutrofielen te doen dalen wat een anti-inflammatoir effect heeft (Dutra et al., 2008).
22
2: Verlagen van het aantal pro-inflammatoire cytokines De cytokines TNF-α en IL-1 hebben pro-inflammatoire eigenschappen en promoten daarom de lokale of systemische ontstekingsreactie. Zowel bij ratten, muizen en konijnen is aangetoond dat beide cytokines een belangrijke rol spelen in artritis. De essentiële olie van pterodon emarginatus heeft bewezen de concentratie IL-1 te doen verlagen. Voor TNF-α is dit niet bewezen (Dutra et al., 2008).
2.2.4. BETA-GLUCANEN Β-glucanen, klinisch relevante en niet specifieke immunomodulatoren, zijn koolhydraten die van zeer veel verschillende bronnen afkomstig kunnen zijn. Ze bestaan uit vertakte glucose moleculen en vormen een groot onderdeel van de celwand van gisten, schimmels en sommige bacteriën. Behalve deze infectieuze bronnen kunnen Β-glucanen ook geëxtraheerd worden uit het endosperm van sommige granen zoals haver en gerst. Dat er grote verschillen bestaan in de macromoleculaire structuur van Β-glucanen lijkt niet meer dan logisch wanneer je kijkt naar de diversiteit van de bronnen. De verschillen tussen de Β-glucanen onderling zijn terug te vinden in het vertakkingpatroon van de glucose moleculen, moleculaire massa, tertiaire structuur, lading en oplosbaarheid. Al deze eigenschappen zullen ervoor zorgen dat Β-glucanen zeer verschillende uitwerkingen hebben op de immuunfunctie (Volman et al., 2008). Bedirli et al., hebben in een studie, uitgevoerd bij ratten in sepsis, aangetoond dat Β-glucanen de expressie van pro-inflammatoire cytokines en een algemene ontsteking significant kunnen onderdrukken. Zij hebben tevens gezien dat er een verlaagde infiltratie van neutrofielen in ontstekingsgebied was wat een goede verklaring is voor een verlaging van de pro-inflammatoire cytokines. Er wordt gedacht dat de anti-inflammatoire werking van Β-glucanen verklaard kan worden door down-regulatie van ICAM-1, een cel adhesie molecule, en neutrofiel accumulatie pathways (Bedirli et al., 2007). In andere studies is ook het anti-inflammatoire effect van Β-glucanen naar voren gekomen. Er werd een verlaging in de concentraties pro-inflammatoire cytokines TNF-α, IL-1β en IL-6 vastgesteld (Soltys et al., 1999; Lyuksutova et al., 2005; Williams et al., 2006).
23
2.4. Discussie Voeding kan een belangrijk onderdeel zijn bij de behandeling van verschillende ontstekingsprocessen bij hond en kat. Voeding heeft, in tegenstelling tot de geneesmiddelen die voorgeschreven worden bij de behandeling van (chronische) ontstekingsprocessen, geen schadelijke bijwerkingen. Naast de beïnvloeding van het ontstekingsproces zelf kan suppletie van bepaalde voedingsmiddelen bovendien nog meer voordelen geven zoals verlaging van het vetpercentage bij obese dieren in geval van suppletie met omega-3 VZ. OVZ zijn de meest gebruikte vorm van supplement en naar mijn mening is visolie, dat rijk is aan de omega-3 VZ DHZ en EPZ, de beste keus. Niet alleen vind ik dit de beste keus omdat deze dierlijke bron voldoet aan de natuurlijke voedingspatroon van de carnivoren maar evenzeer door de bewezen resultaten in studies. Het positieve effect van omega-3 VZ bij de behandeling van ontsteking wordt verkregen door directe- en indirecte interacties. De directe acties leiden tot de productie van de minder pro-inflammatoire eicosanoïden van de PGE3-serie en LTB5-serie. Verder ontstaan uit omega-3 VZ ook anti-inflammatoire en ontstekingsoplossende resolvines en protectines. De beïnvloeding van NFκB en daarmee de expressie van ontstekingsgenen is een belangrijke indirecte actie om ontstekingen te verminderen. Omega-6 VZ, die in vergelijking met omega-3 VZ minder onderzocht zijn, staan vooral bekend om hun pro-inflammatoire werking door het verhogen van substraat voor de productie van proinflammatoire eicosanoïden. Naast deze vooral pro-inflammatoire werking oefenen sommige gevormde prostaglandines, gevormd uit omega-6 VZ, ook een anti-inflammatoir effect uit. De ratio tussen omega-3 en omega-6 VZ blijkt minder belangrijk te zijn dan de absolute concentratie aan deze VZ. Een aandachtspunt in de voeding is de consumptie van geoxideerde vetten en verzadigde vetten te vermijden daar ze beide de ontstekingsreactie versterken. Geoxideerde vetten zijn waarneembaar door de ranzige geur die ze verspreiden. Door de eigenaar attent te maken op deze geur en hem tegelijkertijd bewaartips mee te geven kan voorkomen worden dat hond en kat hieraan worden blootgesteld. Het toevoegen van antioxidanten is ook een goede oplossing en wordt al toegepast in de commerciële dierenvoeders. Antioxidanten zoals vitamine E, selenium en carotenoïden, oefenen een anti-inflammatoir effect uit door modulatie van expressie van ontstekingsgenen en door een verminderde adhesie tussen neutrofielen en endotheelcellen mogelijk te maken. Bij de mens is al aangetoond dat de vraag naar meer alternatieve en op plant gebaseerde therapieën stijgende is. Ik verwacht dat deze trend ook bij gezelschapsdieren zal komen en daarom is het mijns inziens waardevol meer onderzoek te doen naar mogelijke alternatieve behandelingen. In deze literatuurstudie heb ik kort het anti-inflammatoire effect besproken van de essentiële olie van de zaden van pterodon emarginatus, wat een klein begin is van de mogelijke “alternatieve” geneeskunst. In het kort zijn drie aandoeningen osteoartritis, dermatologische aandoeningen en obesitas met daarbij behandeling met vetzuursuppletie besproken en nuttig bevonden. Met name obesitas, wat een groeiend probleem is bij de gezelschapsdieren, vind ik een zeer belangrijk onderdeel. Naar mijn mening zou obesitas bij gezelschapsdieren en de invloed van voeding, beschrijving van adipokines en de link naar het metabool syndroom een perfect onderwerp zijn voor een eventuele literatuurstudie.
24
3. Literatuurlijst 1. Brostoff J., Male D., Roitt I., Roth D.B.(2006). Immunology. Seventh edition. International edition. Elsevier, China. p. 15. p. 529. 2. Mcgavin M.D., Zachary J.F. (2007). Pathologic basis of veterinary disease. Fourth edition. Elsevier, China. p. 101-114, 125-128, 130, 204. 3. Burgerhout W.G., Mook G.A., de Morree J.J., Zijlstra W.G. (2001). Fysiologie, leerboek voor paramedische opleidingen. Derde herziene druk. Elsevier, Maarssen. p. 307. 4. Tizard I.R. (2004). Veterinary immunology: an introduction. Seventh edition. Elsevier USA. p. 11, 17-22, 111. 5. Case L.P., Carey D.P., Hirakawa D.A. (1995). Canine and feline nutrition, a resource for companion animal professionals. Mosby- Year Book, Inc, USA. p. 22-23, 36-37, 51, 96-97, 123. 6. Calder P.C. (2009). The 2008 ESPEN Sir David Cuthbertson lecture: Fatty acids and inflammationFrom the membrane to the nucleus and from the labaratory bench to the clinic. Clinical nutrition 29, 512. 7. Calder P.C. (2008). The relationship between fatty acid composition of immune cells and their function. Prostaglandins Leukotrienes and Essential Fatty Acids 79(3), 101-108. 8. Yaqoob P., Calder P.C. (2007) Fatty acids and immune function: new insights into mechanisms. Britisch journal of Nutrition. 98(S1), S41-45. 9. Calder P.C. (2009) Polyunsaturated fatty acids and inflammatory processes: new twist in an old tale. Biochimie 91, 791-795. 10. Renier, G., Skamene E., de Sanctis J., Radzioch D. (1993). Dietary n-3 poluunsaturated fatty acids prevent the development of atherosclerotic lesions in mice. Modulation of macrophage secretory activities. Arteriosclerosis ans thrombosis 13, 1515-1524. 11. Galli C., Calder P.C. (2009). Effects of fat and fatty acid intake on inflammatory and immune responses: A critical review. Annals of nutrition and metabolism 55, 123-139. 12. Rivers J.P.W., Sinclair A.J., Crawford M.A. (1975). Inability of the cat to desaturate essential fatty acids. Nature 258, 171-173. 13. Rivers J.P.W., A Hassam A.G., Alderson C. (1976). The absence of delta-6-desaturase activity in the cat. The Proceedings of the Nutrition Society 35(2), 67a-68a. 14. Arita M., Yoshida M., Hong S., Tjonahen E., Glickman J.N., Petasis R.S., Blumberg C.N., Serhan C.N., (2005). Resolvin E1 an endogenous lipid mediator derived from omega-3 eicosapentaenoic acid, protects against 2,4,6-trinitrobenzene sulfonic acid-induced colitis. Proceedings of the National Acadamy of Sciences of the United States of America 102(21), 7671-7676. 15. Mullen A., Loscher L.M., Roche H.M. (2009). Anti-inflammatory effects of EPA and DHA are dependent upon time an dose-response elements associated with LPS stimulation in THP-1 derived macrophages. Journal of Nutritional Biochemistry (2010) 21(5), 444-450. 16. Karin M., Delhase M. (2000). The I kappa B Kinase (IKK) and NF-Kappa B: key elements of proinflammatory signalling. Seminar Immunology 12, (1), 85-98.
25
17. Van den Berghe W., Vermeulen L., Delerive P., de Bosscher B., Staels B., Haegeman G. (2003). A paradigm for gene regulation: inflammation, NF-kappaB and PPAR. Advanced medical biological 544, 181-196. 18. Zicker S.C., Wedekind K.J., Jewell, D.E. (2006). Antioxidants in veterinary nutrition. Veterinary clinics, small animal practice 36(6), 1183-1198. 19. Haddad J.J. (2002). Antioxidant and prooxidant mechanisms in the regulation of redox(y)-sensitive transcription factors. Cell Signal 14(11), 879-897. 20. Hughes G., Murphy M.P., Ledgerwood E.C. (2005). Mitochondrial reactive oxygen species regulate the temporal activation of nuclear factor kappaB to modulate tumor necrosis factor-induced apoptosis: evidence from mitochondria-targeted antioxidants. Biochemical Journal 389(Pt1), 83-89. 21.Gradin J.L., Hall J.A., Tooley K.A., Gradin J.L., Jewell D.E., Wander R.C. (2003). Effects of dietary n-6 and n-3 fatty acids and vitamin E on the immune response of healthy geriatric dogs. American Journal of veterinary Research 64(6), 762-772. 22. Hayek M., Meydani S.N., Wu D et al., (1998). Vitamin E and immune response in aged dogs. Recent advances in canine and feline nutrition, vol II. Wilmington (OH): Orange frazer Press, 295-303 23. McKenzie R.C., Rafferty T.S., Beckett G.J. (1998). Selenium: an essential element for immune function. Immunology Today 19(8), 342-345. 24. Chew B.P., Park J.S., Weng B.C., Wong T.S., Hayek M.G., Reinhart G.A. (2000). Dietary βcarotene is taken up by blood plasma and leukocytes in dogs. The Journal of Nutrition 130(7), 17881791. 25. Chew B.P., Park J.S., Weng B.C., Wong T.S., Hayek M.G., Reinhart G.A. (2000). Dietary βcarotene absorption by blood plasma and leukocytes in domestic cats. The Journal of Nutrition 130(9), 2322-2325. 26. Dutra R.C., Fava M.B., Alves C.C.S., Ferreira A.P., Barbosa N.R. (2009). Antiulcerogenic and antiinflammatory activities of the essential oil from pterodon emarginatus seeds. Journal of pharmacy and pharmacology 61(2), 243-250. 27. Volman J.J., Ramakers D., Plat J. (2008). Dietary modulation of immune function by β-glucans Physiology and behavior 94(2), 276-284. 28. Lyuksutova O.I., Murphey E.D., Toliver-Kinsky T.E., Lin C.Y., Cui W., Williams D.L., Sherwood E.R. (2005). Glucan phosphate treatment attenuates burn-induced inflammation and improves resistance to pseudomonas aeruginosa burn wound infection. Shock 23(3), 224-232. 29. Soltys J., Quinn M.T. (1999). Modulation of endotoxin- and enterotoxin-induces cytokine release by in vivo treatment with beta-(1,6)-branched beta-(1,3)-glucan. Infection and immunity 67(1), 244252. 30. Williams D.L., Ozment-Skelton T., Li C. (2006). Modulation of the phosphoinositide 3-kinase signaling pathway alters host response to sepsis, inflammation ans ischemia/reperfusion injury. Shock 25(5), 432-439. 31. Bedirli A., Kerem M., Pasaoglu H., Akyurek N., Tezcaner T., Elbeg S., Memis L., Sakrak O., (2007). Beta-glucan attenuates inflammatory cytokine release and prevents acute lung injury in an experimental model of sepsis. Shock 27(4), 397-401.
26
32. Chapmann en Hall. (1992). Unsaturated fatty acids: nutritional and physiological significance. British Nutrition Foundation. 33. Meyer M., Screck R., Baeuerle P.A. (1993). H2O2 and antioxidants have opposite effects on activation of NF-kappa B and AP-1 in intact cells: AP-1 as secondary antioxidant-responsive factor. The EMBO Journal 12(5), 2005-2015. 34. Turek J.J., Watkins B.A., Schoenlein I.A., Hayek M.G., Aldrich C.G. (2000). Ingestion of oxidized lipids alters canine antioxidant status and immune function. IAMS nutrition symposium. 541-553. 35. Olivry T., Marsella R., Hillier A. (2001). The ACVD task force on canine atopic dermatitis (XXIII) : are essential fatty acids effective ? Veterinary immunology and immunopathology: 81(3-4), 347-362. 36. Campbell K. L., Dorn G.P. (1992). Effects of oral sunflower oil and olive oil on serum and cutaneous fatty acid concentrations in dogs. Research in Veterinary Science. 53(2), 172-178. 37. Ackerman L. (1987). Nutritional supplementation for canine dermatoses. Canine veterinary journal 28(1-2), 29-32. 38. Ackerman L. (1988). Medical and immunotherapeutic options for treating atopic dogs. Veterinary medicine 83 (8), 790-797 39. Ackerman L. (1995). Dermatologic uses of fatty acids in dogs and cats. Symposium on fatty acid supplements. 40. Miller Jr W.H. et al., (1993). Efficacy of DVM dermcaps liquid in the management of allergic and inflammatory dermatoses of the cat. JAAHA 29(1), 37-40. 41. Yoshikawa T., Yoshida, N., Manabe H., Terasawa Y., Takemura T., Kondo T. (1998). Alphatocopherol protects against expression of adhesion molecules on neutrophils and endothelial cells. Biofactors 7(1-2), 15-19. 42. Galli F., Azzi A. (2010) Present trends in vitamin E research. Biofactors 36(1), 33-42. 43. Morante M., Sandoval J., Gómez-Cabrera J., Rodríquez J.L., Pallardó F.V., Vina J.R., Torres L., Barber T. (2005). Vitamin E deficiency induces liver nuclear factor-kappaB DNA-binding activity and changes in related genes. Free radical research 39(10), 1127-1138. 44. Nesbitt G.H., Freeman L.M., Hannah S.S. (2003). Effect of n-3 fatty acid ratio and dose on clinical manifestations plasma fatty acids and inflammatory mediators in dogs with pruritis. Veterinary Dermatology 14(2), 67-74. 45. Deckelbaum R.J., Worgall T.S., Seo T. (2006). n-3 fatty acids and gene expression. American journal of clinical nutrition 83 (supplement), 1520S-1525S. 46. Stanley J.C., Elsom R.L., Calder P.C., Griffin B.A., Harris W.S., Jebb S.A., Lovegrove J.A., Moore C.S., Riemersma R.A., Sanders TAB. (2007). UK food standards agency workshop report: The effects of the dietary n-6:n-3 fatty acid ratio on cardiovascular health. British journal of nutrition 98(6), 13051310. 47. Johnston S.A. (1997). Joint anatomy, physiology and pathobiology. Veterinary clinics of north america: small animal practice 27(4), 699-723. 48. Kremer J.M., Jubiz W., Michalek A. (1987). fish oil fatty acid supplementation in active rheumatoid arthritis. A double blinded controlled, crossover study. Annals of internal medicine 106(4), 497-503.
27
49. Berbert A.A., Kondo C.R. Almendra C.L. Matsuo T., Dichi I. (2005). Supplemantation of fish oil and olive oil in patients with rheumatoid arhritis. Nutrition 21(2), 131-136. 50. Kremer J.M. (1996). Effects of modulation of inflammatory and immune parameters in patients with rheumatic and inflammatory disease receiving dietary supplemantation of n-3 and n-6 fatty acids. Lipids (supplement 31): S243-S247. 51. Kremer J.M., Lawrence D.A., Jubiz W., Digiacoma R., Rynes R., Bartholomew L.E., Sherman M. (1990). Dietary fish oil and olive oil supplementation in patients with rheumatoid arthritis. Clincal and immunologic effects. Arthritis and Rheumatism 33(6), 810-820. 52. Curtis C.L., Hughes C.E., Flannery C.R., Little C.B., Harwood J.L., Caterson B. (2000). n-3 fatty acids specifically modulate catabolic factors involved in articular cartilage degradation. The journal of biological chemistry 275(2), 721-724. 53. Roush J.K., Cross A.R., Renberg W.C., Dodd C.E., Sixby K.A., Fritsch D.A., Allen T.A., Jewell D.E., Richardson D.C., Leventhal P.S., Hahn K.A. (2010). Evaluation of the effects of dietary supplementation with fish oil omega-3 fatty acids on weight bearing in dogs with osteoarthritis. JAVMA, 236(1), 67-73. 54. Bauer J.E. (2007). Responses of dogs to dietary omega-3 fatt y acids. JAVMA 231(11), 16571661. 55. Fritsch D.A., Allen T.A., Dodd C.E., Jewell D.E., Sixby K.A., Leventhal P.S., Brejda J., Hahn K.A. (2010). A multicenter study of the effect of dietary supplementation with fish oil omega-3 fatty acids on carprofen dosage in dogs with osteoarthritis. JAVMA 236(5), 535-539. 56. Reinhart G.A. (2006). Review of omega-3 fatty acids and dietary influences on tissue concentrations. Recent advances in canine and feline nutritional research: Proceedings of the 1996 Iams international nutrition symposium. p. 235,239. 57. Brown S.A. (1996). Fatty acid supplementation and chronic renal disease. Recent advances in canine and feline nutritional research: Proceedings of the 1996 Iams international nutrition symposium. p. 161. 58. Kennedy A., Martinez K., Chuang C.C., LaPoint K., McIntosh M. (2009). Saturated fatty acidmediated inflammation and insulin resistance in adipose tissue: Mechanisms of action and implications. The journal of nutrition, 139(1), 1-4. 59. Bays H.E., Gonzalez-Campoy J.M., Bray G.A., Kitabchi A.E., Bergman D.A., Schorr A.B., Rodbard H.W., Henry R.R. (2008). Pathogenic potential of adipose tissue and metabolic consequences of adipocyte hypertrophy and increased visceral adiposity. Expert review of cardiovascular therapy 6(3) 343-368. 60. Ajuwon K.M., Spurlock M.E. (2005). Palmitate activates the NF-kappaB transcription factor and induces IL-6 and TNFalpha expression in 3T3-L1 adipocytes. The journal of nutrition 135(8), 18411846. 61. Laine P.S., Schwartz E.A., Wang Y., Zhang W.Y., Karnik S.K., Musi N., Reaven P.D. (2007). Palmitic acid induces IP-10 expression in human macrophages via NF-kappaB activation. Biochemical and biophysical research communications 358(1), 150-155. 62. Rates S.M.K. (2001). Plants as a source of drugs. Toxicon 39(5), 603-613.
28
63. Cunha T.M., Verri W.A., Schivo I.R., Napimoga M.H., Parada C.A., Poole S., Teixeira M.M., Ferreira S.H., Cunha F.Q (2008). Crucial role of neutrophils in the development of mechanical inflammatory hypernociception. Journal of leukocyte biology 83(4), 824-832. 64. Diez M., Nguyen P. (2006). The epidemiology of canine and feline obesity. Waltham focus 16(1), 2-8. 65. German A.J. (2006). The growing problem of obesity in dogs and cats. The journal of nutrition 136S, 1940S-1946S. 66. Laflamme D.P. (2006). Understanding and managing obesity in dogs and cats. Veterinary clinic north america small animal practice 36(6), 1283-1390. 67. German A.J., Ryan V.H., German A.C., Wood I.S., Trayhurn P. (2010). Obesity, its associated disorders and the role of inflammatory adipokines in companion animals. The veterinary journal 185(1), 4-9. 68. Trayhurn P. (2005). Adipose tissue in obesity – an inflammatory issue. Endocrinology 146, 10031005. 69. Trayhurn P., Wood I.S. (2004). Adipokines: inflammation and the pleiotropic role of white adipose tissue. Britisch journal of nutrition 92, 347-355. 70. Wood I.S., Wang B., Lorente-Cebrian S., Trayhurn P. (2007). Hypoxia increases expression of selective facilitative glucose transporters (GLUT) and 2-deoxy-D-glucose uptake in human adipocytes. Biophysical research communications 361, 468-473. 71. Chen B., Lam K.S., Wang Y., Wu D., Lam M.C., Shen J., Wong L., Hoo R.L., Zhang J., Xu A. (2006). Hypoxia dysregulates the production of adiponectin and plasminogen activator inhibitor-1 independant of reactive oxygen species in adipocytes. Biochemical and biophysical research communications 341, 549-556. 72. O’Hara A., Lim F.L., Mazzatti D.J., Trayhurn P. (2009). Molecular analysis identifies matrix metalloproteinases (MMP’s) as key genes whose expression is upregulated in human adipocytes by macrophage-conditioned medium. Pflugers archives- European journal of physiology 458, 1103-1114. 73. Lumeng C.N., Bodzin J.L., Saltiel A.R., (2007). Obesity induces a phenotypic switch in adipose tissue macrophage polarization. Journal of clinical investigation 117, 175-184. 74. Ruzickova J., Rossmeisl M., Prazak T., et al (2004). Omega-3 PUFA of marine origin limit dietinduces obesity in mice by reducing cellularity of adipose tissue. Lipids 39, 1177-1185. 75. Tai C.C., Ding, S.T. (2009). N-3 polyunsaturated fatty acids regulate lipid metabolism through several inflammation mediators: mechanisms and implications fot obesity prevention. Journal of nutritional biochemistry 21, 357-363. 76. Tappia P.S., Man W.J., Grimble R.F. (1995). Influence of unsaturated fatty acids on the production of tumor necrosis factor and interleukine-6 by rat peritoneal macrophages. Molecular and cellular biochemistry 143(2), 89-98. 77. Chang H.R., Arsenijevic D., Pechere J.C., Piquet P.F., Mensi N., Girardier L et al. (1992). Dietary supplementation with fish oil enhances in vivo synthesis of tumor necrosis factor. Immunology Letters 34(1), 13-17.
29
78. Petursdottir D.H., Olafsdottir I., Hardardottir I. (2002). Fish oil increases tumor necrosis factor secretion but decreases interleukin-10 secretion by murine peritoneal macrophages. Journal of nutrition 132, 3740-3743. 79. Zhao Y., Joshi-Barve S., Barve S., Chen L.H. (2004). Eicosapentaenoic acid prevents LPSinduced TNT-alpha expression by preventing NF-kappaB activation. Journal of the American College of Nutrition 23(1), 71-78. 80. Wallace F.A., Miles E.A., Calder P.C. (2000). Activation state alters the effect of dietary fatty acids on pro-inflammatory mediator production by murine macrophages. Cytokine 12, 1374-1379. 81. Hardardottir I., Kinsella J.E. (1991). Tumor necrosis factor production by murine resident peritoneal macrophages is enhanced by dietary n-3 polyunsaturated fatty-acids. Biochimica et Biophysica acta (BBA) – Molecular Cell Research 1095(3), 187-195. 82. Lokesh B.R., Sayers T.J., Kinsella J.E. (1990). Interleukin-1 and tumor necrosis factor synthesis by mouse peritoneal macrphages is enhanced by dietary n-3 polyunsaturated fatty acids. Immunology Letters 23, 281-285. 83. Rodriques H.G., Vinolo M.A.R., Magdalon J., Fujiwara H., Cavalcanti D.M.H., Farsky S.H.P., Calder P.C., Hatanaka E., Curi R. (2010). Dietary free oleic and linoleic acid enhances neutrophil function and modulates the inflammatory response in rats. Lipids 45, 809-819. 84. Fritsche K.L., Cassity N.A., Huang S. (1992). Dietary (n-3) fatty acid and vitamin E interactions in rats: Effects on vitamin E status, immune cell prostaglandin E production and primary antibody response. The journal of nutrition 122, 1009-1018. 85. Zingg J.M., Azzi A. (2004). Non-antioxidant activities of vitamin E. Current medicinal chemistry 11(9), 1113-1133. 86. Tizard I.R. (2008). Veterinary immunology an introduction. Eighth edition. Elsevier. p. 25 en p. 77.
30
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010-2011
VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE
Door Marjolijn VERKAIK
31
Stageverslag in het kader van de masterproef
32
Auteursrecht De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
33
Voorwoord Of een stage een fijne en bovendien leervolle stage is hangt sterk af van de personen die je tijdens die week begeleiden. Alle mensen die me tijdens de stageweken geholpen hebben wil ik daarvoor hartelijk bedanken. Het waren twee fijne weken. Mijn dank gaat in het bijzonder uit naar dierenarts, Jessica Sommers en naar dierenarts, Jos de Boer. Door hun ben ik aan de stageadressen gekomen waarvoor veel dank. Tevens hebben ze me enorm geïnspireerd door hun gedrevenheid tijdens het werk en hun liefde voor het vak, een prachtig voorbeeld. Verder gaat mijn dank uit naar alle andere dierenartsen die me tijdens deze stages hebben begeleid. Bedankt Egidius Wientjes, voor je gedrevenheid, enorme kennis en de kansen die je me gegeven hebt. Bedankt ook Gitty Pol, Siert-Jan Boersema, Frank Admiraal, Gauke Kuiken, Ton Westerhout en Ernst Nijenhuis. Mijn dank gaat tevens uit naar alle assistentes, voor hun goede tips tijdens de stage. Bedankt Karin, Lisanne, Floor, Gerjanne, Berinda, Linda en Claire.
34
Inhoudsopgave 1. Logboek stage kleine huisdieren ....................................................................................................... 36 2. Case kleine huisdieren: castratie ram ............................................................................................... 40 2.1. Anamnese en lichamelijk onderzoek ......................................................................................... 40 2.2. Diagnose .................................................................................................................................... 40 2.3. Behandeling ............................................................................................................................... 40 2.4. Instructies aan de eigenaar........................................................................................................ 41 3. Analyse van structuur en management praktijk kleine huisdieren .................................................... 42 3.1. De kliniek.................................................................................................................................... 42 3.2. Visie op zorg............................................................................................................................... 42 3.3. Werkindeling............................................................................................................................... 42 3.4. Specialisaties ............................................................................................................................. 43 3.5. Specifieke activiteiten................................................................................................................. 43 3.6. Sterke en zwakke punten van de praktijk .................................................................................. 43 4. Logboek stage grote huisdieren ........................................................................................................ 43 5. Case grote huisdieren: operatief verwijderen tyloom ........................................................................ 47 5.1. Anamnese en lichamelijk onderzoek ......................................................................................... 47 5.2. Probleemlijst............................................................................................................................... 47 5.3. Diagnose .................................................................................................................................... 47 5.4. Behandeling ............................................................................................................................... 47 6. Analyse van structuur en management praktijk GHD ....................................................................... 50 6.1. Doelen van de praktijk................................................................................................................ 50 6.2. Werkindeling............................................................................................................................... 50 6.3. De praktijkadministratie.............................................................................................................. 51 6.4. Specifieke activiteiten................................................................................................................. 51 6.5. Sterke en zwakke punten van de praktijk .................................................................................. 52 7. Algemene reflectie............................................................................................................................. 53 7.1. Kleine huisdieren stage.............................................................................................................. 53 7.2. Grote huisdieren stage............................................................................................................... 54 7.3. toekomstvisie.............................................................................................................................. 55
35
1. Logboek stage kleine huisdieren Datum Uur
Aard consultatie
26-7
8.30
vaccinatie niesziekte poes
26-7
9.00
urineafname en onderzoek op kristallen
26-7
10.30
vaccinatie niesziekte kat
Opmerkingen
Na de vaccinatie verband verwisselen bij een hospitalisatiepatiënt
26-7
11.00
vaccinatie puppy hondenziekte, parvo en ziekte
Verder nog uitleg over dominantie
van Weil
daar deze pup ondanks zijn jonge leeftijd al erg dominant was
26-7
11.30
ex-hospitalisatie patiënt met nekhernia ontslagen Uitleg aan de eigenaar over een katheter
26-7
12.00
vaccinatie katten- en niesziekte kat
26-7
13.00
assisteren bij laparotomie hond
26-7
14.30
vaccinatie puppy hondenziekte, parvo en ziekte
Program toediening
van Weil 26-7
15.00
second opinion heupdysplasie
26-7
15.30
beoordeling röntgen foto’s van collega’s die om
röntgenfotos’s gemaakt
assistentie vragen 26-7
16.00
controle achterhand na operatieve verwijdering van een tumor op de huid
26-7
16.15
bellen met collega’s, bespreken röntgen foto’s
26-7
17.00
hond met spoed binnengebracht, bloed in abdomen, assistentie bij exploratieve laparotomie
Datum Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
27-7
8.30
onderzoek bij labrador met diarree en melena
27-7
9.00
onderzoek van 3 pups, opstellen
Onderzoek moederdier, wegname
gezondheidscertificaat, eerste vaccinaties bij de
huidmassa op achterhand
drie pups. 27-7
9.30
castratie kater
27-7
10.00
onderzoek van rottweiler die al lange tijd hoest.
Endoscopie en RX
27-7
10.45
spoedgeval na aanrijding
RX, echo en toediening infuus, slechte prognose en geen verbetering; uiteindelijk euthanasie
27-7
11.30
beoordeling HD bij twee newfoundlanders
36
27-7
12.00
vaccinatie rabiës hond
27-7
12.15
pauze
27-7
13.00
vaccinatie puppy hondenziekte, parvo en ziekte van Weil, opstellen gezondheidscertificaat
27-7
13.30
vaccinatie mopshond, onderzoek huidafkrabsel
Microscopisch onderzoek van het
en onderzoek manken rechter achterpoot
huidafkrabsel na aankleuren preparaat. Bevestiging van vermoeden demodex. Onderliggende oorzaak zou opgespoord moeten worden
27-7
14.00
meekijken bij patellaoperatie bij een kat.
27-7
15.15
diagnostiek
kleuren preparaten en microscopisch onderzoek hiervan
27-7
16.00
assisteren bij sterilisatie hond
27-7
17.00
onderzoek konijn dat slecht eet
RX
27-7
17.30
onderzoek kat na aanrijding
Behandeling wondes en RX
Woensdag 28 juli: Datum Uur
Aard consultatie
28-7
8.30
telefonisch spreekuur
28-7
9.00
assisteren bij sterilisatie plus verwijderen van
Opmerkingen
een goedaardige huidtumor 28-7
10.35
vaccinatie kennelhoest en leptospirose
28-7
10.55
overleg met collega’s; hond met ontsteking met MRSA, operatie?
28-7
11.15
second opinion voor sterilisatie van teefje na een eerdere operatie aan ectopische ureters
28-7
11.30
meekijken bij operatie megacolon
28-7
12.30
pauze
28-7
13.00
meekijken bij operatie megacolon
28-7
13.30
echo bij hond met leverfalen
28-7
14.15
cherry eye bij engelse bulldog,
onderzoek of cornea nog intact is en uitleg over operatief verwijderen van cherry eye
28-7
14.45
onderzoek sharpei met sharpei fever
Bloed genomen om naar nierwaarden te kijken
28-7
15.15
onderzoek van pup die slecht groeit
echo
28-7
16.00
onderzoek poedel met dikke buik
echo
37
28-7
16.30
spoedbehandeling bij hond die chocolade heeft gegeten
28-7
16.50
onderzoek van bordeauxdog die sinds een week
bloedonderzoek, echo, besluit tot
veel vermagerd is en geen energie heeft,
opname
Datum Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
29-7
8.30
euthanasie oude poes
29-7
9.00
sterilisatie poes
29-7
9.45
chemische castratie kater
29-7
10.00
officiële HD en ED keuring
RX
29-7
10.30
onderzoek mank kitten van 3 week oud
RX van achterpootje laat een tibiafractuur zien. Er wordt besloten niets te doen qua therapie omdat de fractuur mooi gepositioneerd is, de fractuur al aan het helen is en het een jong dier is.
29-7
11.00
vaccinatie niesziekte poes
29-7
11.15
pauze
29-7
11.45
laparoscopisch onderzoek hond na vermoeden
Tumor in lever met veel
tumor
metastasen. Eigenaren besluiten dier te euthanaseren
29-7
13.00
vaccinatie van 2 honden en twee katten, ontwormen van de twee katten
29-7
13.30
kittencontrole plus eerste vaccinatie
29-7
13.45
algemeen onderzoek bij kat die” het niet goed
Echo abdomen
doet” 29-7
14.45
spoedgeval; kat na aanrijding, RX en behandeling in O2-ruimte
29-7
15.30
hond algemeen onderzoek en bloedonderzoek
29-7
16.00
onderzoek oren van franse buldog, behandelen oormijt
29-7
16.30
onderzoek konijn met koliek?
29-7
16.45
RX bij benauwde kat, behandelen longoedeem
38
Datum Uur
Aard consultatie
30-7
controle van alle gehospitaliseerde patiënten,
8.30
Opmerkingen
bloedafname, infuus aanleggen 30-7
9.30
operatie bloedoor
30-7
10.30
vaccinatie kat voor niesziekte en hond leptospirose en kennelhoest
30-7
10.45
vaccinatie niesziekte kat
30-7
11.00
vaccinatie niesziekte kat
30-7
11.30
onderzoek hond met pijn?
Bloedafname en onderzoek
30-7
12.00
onderzoek ontstoken oor plus onderzoek
behandeling oormijt en
jeukplekken op poten
jeukplekken
30-7
13.00
pauze
30-7
13.15
vaccinatie kitten kattenziekte en niesziekte
30-7
13.30
onderzoek anaalzakken hond, negatief, verder onderzoek geeft pijnlijke rug aan, RX
30-7
14.15
euthanasie hond
30-7
14.45
onderzoek kreupele hond
RX en voedingsadvies wegens obesitas
30-7
15.15
onderzoek jonge hond met bijttrauma, hechten tandvlees en wondverzorging
30-7
16.00
Spoed Duitse herder met maagtorsie
behandeling maagkanteling, na stabilisatie operatief vastzetten van de maag
39
2. Case kleine huisdieren: castratie ram 2.1. Anamnese en lichamelijk onderzoek Een 2 jaar oude intacte ram werd aangeboden voor castratie. De ram werd al geruime tijd apart gehouden in een hok en werd gecastreerd om weer bij de twee andere vrouwelijke konijnen in het hok te kunnen verblijven. Er werd nu gekozen voor castratie omdat de ram, sinds hij alleen in het hok verbleef minder levenslustig was en de eigenaars verwachten dat dit opgelost zou worden wanneer de drie konijnen weer bij elkaar konden zijn. Agressie bij de ram was afwezig en daardoor niet de reden voor castratie. Verder werden er in de anamnese geen bijzonderheden vermeld. Op algemeen onderzoek werden geen afwijkingen gevonden. Belangrijk te vermelden is dat de ram niet nuchter werd aangeboden voor operatie wat voor konijnen normaal is. Konijnen kunnen niet braken waardoor er geen kans op een verslikkingspneumonie aanwezig is. Tevens dient het gastro-intestinaal stelsel van een konijn altijd gevuld te zijn zodat de flora niet gewijzigd wordt.
2.2. Diagnose Niet van toepassing
2.3. Behandeling De ram wordt gewogen en daarna onder narcose gebracht met Dexdomitor en Ketamine dat op basis van het gewicht intramusculair in de rugspier wordt gegeven. Nadat de ram in slaap is wordt hij op een verhoogd rekje op een warmtematje op de operatietafel gelegd en worden tevens de ogen gezalfd om uitdroging te voorkomen. De vier poten van de ram worden vastgemaakt aan het rekje zodat ze goed gefixeerd zijn. Ter hoogte van de neus wordt een slangetje met toevoer van zuurstof gelegd zodat de aanvoer van zuurstof vergemakkelijkt. Ook wordt er al en pijnstiller, namelijk Metacam, en een antibioticum toegediend. De Metacam zal ervoor zorgen dat het konijn zich na de ingreep beter voelt en ook weer sneller gaat eten daardoor. Deze ram heeft op het scrotum weinig beharing zodat scheren niet nodig is. Wel wordt het scrotum voordat er gesneden wordt gewassen en gedesinfecteerd. De operatieplek wordt afgedekt met steriele operatiedoeken. In het scrotum ter hoogte van de eerste testikel wordt een huidsnede gemaakt waardoor het testikel tot buiten het scrotum kan worden gehaald. De epididymis, die vast zit aan het ophangligament wordt hiervan manueel losgetrokken. Het testikel hangt nu nog maar vast aan het bloedvat en de zaadstreng. Nu wordt er een weefselklem op de zaadstreng en bloedvat gezet en er wordt een ligatuur geplaatst. Daarna wordt de klem verwijderd en kan onder de ligatuur de testikel verwijderd worden door deze af te snijden.
40
Dezelfde procedure wordt herhaald aan de andere kant voor het andere testikel. Na verwijdering van het tweede testikel wordt er gehecht. In deze praktijk kiezen ze voor de gesloten methode omdat er door de hechtingen een verminderde kans op complicaties is. De kans op complicaties bij de open methode is groter omdat een konijn met zijn scrotum in contact is met de grond waar zaagsel, stro, feces en urine liggen. Bij de gesloten methode kan het dier in principe direct weer terug in zijn hokje zonder dat er een grote kans is op ontstekingen. Bij de gesloten methode wordt als eerste de tunica vaginales gehecht. Daarna volgen de subcutis en cutis. Zeker de hechtingen in de huid mogen niet te strak aangetrokken worden om necrose van de huid te voorkomen. Wanneer alle hechtingen geplaatst zijn is een snelle recovery de volgende stap. De ram wordt intramusculair in de rugspier geïnjecteerd met Antisedan zodat hij weer wakker wordt. Antisedan, met als werkzame stof atipamezol, is een α-2-adrenerge- antagonist van dexdomitor en blokkeert de postsynaptische receptoren hiervan (Diergeneesmiddelenrepertorium, 2009). Zodra het konijn wakker is en probeert te gaan staan op zijn pootjes wordt hij naar een opnamehokje gebracht. De temperatuur in deze ruimte is hoog wat gunstig is omdat konijnen na een narcose tijdelijk moeilijk de lichaamstemperatuur kunnen regelen.
2.4. Instructies aan de eigenaar Het is heel belangrijk dat het konijn binnen twaalf uur gaat eten en binnen een paar uur gaat drinken en dit dient door de eigenaar goed opgevolgd te worden. Wanneer de eigenaar het dier dezelfde dag nog komt ophalen wordt dit uitvoerig besproken. De eetlust moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden door regelmatig voer aan te bieden wat het konijn lekker vindt en gewend is om te eten. Verder wordt er uitgebreid uitgelegd hoe de konijnen weer het beste bij elkaar gezet kunnen worden. Omdat de konijnen al een tijd niet meer bij elkaar in het hok hebben gezeten kunnen ze elkaar als vreemd beschouwen en daarom dient dit rustig opgebouwd te worden. Ook is het zo dat de ram nog 4 weken na de castratie vruchtbaar kan zijn en daarom wordt het advies gegeven om de konijnen nog minimaal 4 weken gescheiden te houden. In deze vier weken kan dan aandacht besteed worden om de konijnen weer bekend te maken met elkaar. De hokken, die op dezelfde hoogt staan bij de klant, worden dicht bij elkaar gezet en tegenover elkaar zodat de konijnen elkaar kunnen zien en ruiken. Omdat het eten een sociaal gebeuren is voor konijnen worden de eetbakjes zo dicht mogelijk bij elkaar gezet zodat ze het idee hebben dat ze “samen” zitten te eten. Verder wordt er nog uitgelegd wat de tekenen van ontsteking en pijn zijn bij het konijn zodat de eigenaar dit kan herkennen en eventueel de dierenarts kan bellen voor gericht advies. Indien de ram veel pijn heeft en daardoor niet eet kan er nog extra Metacam worden voorgeschreven.
41
3. Analyse van structuur en management praktijk kleine huisdieren 3.1. De kliniek De praktijk, die zich kliniek mag noemen, omvat twee vestigingen waarvan er één in Roden en één in Groningen is gevestigd. In de kliniek, waar uitsluitend gezelschapsdieren behandeld worden, zijn 6 dierenartsen, 2 praktijkmanagers en 8 assistentes werkzaam. Van de dierenartsen zijn er 2 die fulltime werken en vier parttime.
3.2. Visie op zorg Eerst de goede diagnose, dan de optimale zorg is het uitgangspunt waar de kliniek naar streeft. Er wordt op alle fronten gewerkt om hoogstaande zorg en een eerlijke afweging van de kansen te bieden aan klanten. Het feit dat de kliniek bezig is te voldoen aan het keurmerk “sterkliniek” is hier een prachtig voorbeeld van. Sterkliniek Dierenartsen BV is een kwaliteitssysteem dat ervoor zorgt dat elke deelnemer zich continu verbetert. De belangen van de diereigenaren zijn enorm belangrijk in sterklinieken en worden daarom jaarlijks bewaakt door Lloyd's Register Quality Assurance. Dit doen ze door jaarlijks de organisatie en de deelnemers te controleren. Een onafhankelijke organisatie staat dus in voor het toetsen van de kwaliteit en waarborgt daardoor een uniek en hoog kwaliteitsniveau (www.sterkliniek.nl). De bijscholing van dierenartsen en assistentes is iets wat jaarlijks gebeurt en de kwaliteit onderhoud en verbetert.
3.3. Werkindeling De kliniek is 7 dagen per week, 24 uur per dag bereikbaar. Er wordt enkel op afspraak gewerkt wat als voordeel heeft dat er voldoende tijd is om met de patiënt bezig te zijn. Dit sluit dan ook perfect aan bij de visie van de kliniek: optimale zorg bieden aan het huisdier van de klant. Enkel op zaterdagochtend is er in Roden en open inloopspreekuur van 11.00 tot 12.00. Elke dag biedt de kliniek tevens een gratis telefonisch spreekuur aan voor klanten. Tijdens dit spreekuur heeft de klant de mogelijkheid om rechtstreeks vragen te stellen aan de dierenarts. Deze extra service naar de klant toe is één van de vele voorbeelden van klantenbinding. De afspraken worden door de assistentes gemaakt en verwerkt in de computer met behulp van het programma Daisy. Weekenddiensten worden afwisselend verdeeld over het personeel en
42
nachtdiensten zijn in deze kliniek onbestaande. Wel is er elke nacht een dierenarts telefonisch beschikbaar voor eventuele spoedgevallen. De assistentes in de kliniek hebben en uitgebreid takenpakket dat varieert van voorbereiden van operaties, assisteren bij operaties, aanleggen van infusies, inplannen van afspraken, apotheekbeheer, schoonmaken van alle ruimtes en laboratorium werk. Zij zijn onmisbaar in de praktijk en van grote hulp voor de dierenarts. Tevens zijn er in de kliniek nog twee praktijkmanagers die zich bezighouden met werkverdeling, werkplanning, administratie, PR en managementtaken. De taken van de praktijkmanagers worden gedeeltelijk ondersteund door twee boekhouders.
3.4. Specialisaties De kliniek heeft een aantal vakgebieden waar het in gespecialiseerd is te weten orthopedie, chirurgie, diagnostiek, dermatologie en tandheelkundige zorg. Voor het vakgebied orthopedie wordt in tijden van afwezigheid van de betreffende expert beroep gedaan op een gespecialiseerde praktijk in Leeuwarden en vice versa.
3.5. Specifieke activiteiten De kliniek biedt op regelmatige basis, al dan niet tegen betaling, verschillende cursussen en themaweken aan. Op de website zijn deze handig terug te vinden onder de knop agenda. Thema’s die aan bod komen zijn, enten van konijnen, chip, kittencheck, jonge honden avond, jonge honden check en af en toe een EHBO-cursus. Al deze bijeenkomsten zijn een ideaal moment om aan klantenbinding te doen.
3.6. Sterke en zwakke punten van de praktijk Het sterkste punt in de praktijk is de eensgezindheid over de visie. Ieder personeelslid streeft ernaar de hoogst mogelijke zorg te bieden aan de klant en dat maakt het team en de kliniek sterk. De service naar de klant toe is zeer goed waardoor klanten graag terug komen. Een zwak punt in deze kliniek is waarschijnlijk dat door het continue streven naar hoogstaande zorg de werkdruk voor zowel dierenartsen als assistentes hoog is. Dit is naar mijn menig een heel groot aandachtspunt om te zorgen dat iedereen met veel plezier blijft werken.
4. Logboek stage grote huisdieren Datum Uur
Aard consultatie
14-3
telefonisch spreekuur
8.00
Opmerkingen
43
14-3
9.30
bedrijfsbegeleiding, onthoornen kalfjes, schaapverlossen, oestrusdetectie en drachtdiagnose met echo
14-3
11.30
onderzoek twee zieke koeien + behandelen melkziekte
14-3
12.00
lunch gecombineerd met werkoverleg in samenwerking met de gezondheidsdienst
14-3
13.30
onthoornen kalfjes, oestrusdetectie, bedrijfsbegeleiding
14-3
15.00
vergadering
14-3
16.25
naar huis
Datum Uur
Aard consultatie
15-3
8.00
telefonisch spreekuur
15-3
9.30
verlossing schaap
15-3
10.00
bedrijfsbegeleiding
Opmerkingen
onthoornen kalfjes, onderzoek vaars + behandelen ophouden nageboorte, spoelen uterus, onderzoek zieke koe + behandelen ketonemie
15-3
11.30
staalname mannheimia, pasteurella en aracanobacterie met behulp van nasale swabs bij kalveren
15-3
12.15
lunch
15-3
13.00
noodslachting koe
15-3
14.00
bedrijfsbegeleiding
onthoornen kalfjes, onderzoek koe met scherp
15-3
15.00
werkoverleg paard
15-3
16.00
naar huis
Datum Uur
Aard consultatie
16-3
8.00
telefonisch spreekuur
16-3
9.15
bedrijfsbegeleiding
Opmerkingen controle op dracht en oestrus,
44
vaccineren, onthoornen 16-3
11.00
noodslachting koe met gebroken poot
16-3
11.45
verlossing schaap
16-3
12.15
pauze
16-3
13.30
bedrijfsbegeleiding
onthoornen, oestrusdetectie, drachtdiagnose met echo
16-3
14.45
verlossing kalf
16-3
15.45
verlossing schaap, behandelen ziek schaap met antibiotica intra-uterien
16-3
16.30
naar huis
Datum Uur
Aard consultatie
17-3
8.00
telefonisch spreekuur
17-3
9.00
reponeren vaginaprolaps en verlossen dood lam
Opmerkingen
van diezelfde ooi 17-3
10.00
onderzoek ziek kalf en daarna euthanaseren kalf vanwege diagnose atresia ani, via maagsonde melk toedienen bij verzwakt lam
17-3
11.00
Bedrijfsbegeleiding
controle op dracht en oestrus, vaccineren, onthoornen
17-3
12.00
pauze
17-3
13.15
verlossing schaap
17-3
14.10
euthanaseren koe met partieel afgebroken klauw
17-3
15.00
operatief verwijderen tyloom
Datum Uur
Aard consultatie
18-3
8.00
telefonisch spreekuur
18-3
9.30
onderzoek zieke koe plus behandelen ketonemie
partiële foetotomie lam
Opmerkingen
45
18-3
10.15
spoelen uterus, verwijderen dermale hechtingen bij koe na lebmaagoperatie
18-3
11.15
verlossing kalf
18-3
12.00
pauze
18-3
13.00
bedrijfsbegeleiding
vaccineren, onthoornen, oestrusdetectie en drachtdiagnose met echo, behandelen gedehydrateerd kalf
18-3
14.30
verlossing schaap
18-3
15.00
onderzoek zieke koe, spoelen uterus, onthoornen
18-3
15.45
behandeling ketonemie
18-3
16.15
naar huis
46
5. Case grote huisdieren: operatief verwijderen tyloom 5.1. Anamnese en lichamelijk onderzoek Een 6 jaar oude hoog productieve melkkoe werd aangeboden voor het operatief verwijderen van een tyloom aan de rechter achterpoot. In de anamnese, die een week eerder had plaatsgevonden, was duidelijk geworden dat de koe al vaak interdigitale dermatitis ten gevolge van Fusobacterium necrophorum aan de rechter achterpoot heeft gehad. De poot was hierbij opgezwollen en zeer pijnlijk wat opgemerkt werd door het erge manken van de koe. Verdere symptomen bij de koe op dit moment zijn verminderde eetlust, en niet tochtig worden, beide symptomen die voor de boer nadelig zijn omdat dit juist zo’n goede melkkoe is. In een eerder onderzoek is al uitgesloten dat de anoestrus door andere oorzaken dan de pijn aan de poot wordt veroorzaakt. Op klinisch onderzoek voor aanvang van de operatie was een duidelijk tyloom waarneembaar op de rechter achterpoot. De koe maakte een algemene pijnlijke indruk. Verder werden er op algemeen onderzoek geen afwijkingen gevonden.
5.2. Probleemlijst •
Tyloom rechter achterpoot
•
Verminderde eetlust
•
Anoestrus
•
Manken
5.3. Diagnose Tyloom rechter achterpoot
5.4. Behandeling Omdat deze koe al zeer lang aan het manken is en het tyloom zeer groot is wordt gekozen voor chirurgische verwijdering van het tyloom. De techniek die hiervoor gebruikt wordt is electrocauterisatie. Bij de operatie zijn twee dierenartsen aanwezig, één met zeer veel ervaring en één met weinig ervaring met het verwijderen van een tyloom. De koe wordt in een speciale box gezet waarin het mogelijk is de achterpoot omhoog te takelen. De rechterachterpoot wordt in een lus gehangen en omhoog getakeld. Verder wordt er een touw onder het abdomen van de koe gespannen omdat deze koe de gewoonte heeft te gaan liggen tijdens een behandeling aan de klauwen. Na de fixatie van de koe wordt het operatieveld goed schoongemaakt
47
en gedesinfecteerd. Er wordt een elastische klemband op de onderpoot gezet om het bloeden te verminderen in het operatieveld en om de regionale intraveneuze anesthesie te kunnen toedienen. Vooral de interdigitale ruimte proximaal van de laesie is hierbij van belang. Op de achterhand van de koe wordt een aardingsmatje, een inactieve elektrode, gefixeerd zodat de patiënt onderdeel is van het elektrische circuit. Na een 10-15 minuten inwerken van het anestheticum wordt op elke klauw een draadje bevestigd zodat de klauwen maximaal uit elkaar getrokken kunnen worden. Nu er een betere toegang is tot de interdigitaal ruimte wordt ook deze ruimte nogmaals goed gewassen en gesteriliseerd. Met behulp van een monopolaire electrocauter wordt er begonnen het tyloom weg te snijden. Het belangrijkste bij deze operatie is dat het tyloom volledig wordt verwijderd. Indien dit niet lukt zal het binnen de kortste keren weer recidiveren. Met een weefselklem wordt het tyloom gefixeerd en zoveel mogelijk aangetrokken. Hierna wordt er rond het tyloom gesneden maar wordt er zoveel mogelijk gezonde huid rondom gespaard. Dit zorgt ervoor dat postoperatief de wonde sneller zal genezen. Bij deze koe was het tyloom tot zeer diep gevestigd wat de operatie bemoeilijkte. Toen het grootste gedeelte van het tyloom eraf gesneden was werd is er ook nog zoveel mogelijk interdigitaal vetweefsel rondom weggesneden.
Na het totale verwijderen van de tyloom werden de bloedvaten met de electrocauter dichtgebrand wat de bloeding postoperatief zou verminderen. Nadien werd er een antibioticum poeder in de wond gebracht en dit werd met steriele tampons afgedekt. Daarna werd de poot met watten en daar omheen een rekverband omwikkeld. Om het geheel zo schoon en stevig mogelijk te maken werd er ook nog zwarte tape omheen geplaatst. Toen de poot volledig verzorgd was werd de elastische klemband van
48
de onderpoot af gehaald terwijl de poot nog steeds omhoog getakeld bleef. Na ongeveer vijf minuten werd als laatste de poot naar beneden gebracht. Er werd goed opgelet of er geen overdreven bloeding was waar te nemen.
49
6. Analyse van structuur en management praktijk GHD De praktijk, een maatschap, heeft een ruim werkgebied met daarin vier vestigingen. Deze bevinden zich in Bedum, Groningen, Loppersum en Uithuizen. Het is een gemengde praktijk met ongeveer 6 dierenartsen die fulltime werken met landbouwhuisdieren (veeartsen). Verder zijn er in de praktijk nog 5 dierenartsen die zich op de kleine huisdieren richten en 1 dierenarts is gespecialiseerd in paard.
De praktijk in Loppersum waar ik tijdens mijn stage verbleef.
6.1. Doelen van de praktijk De veeartsen hebben de volgende uitgangspunten voor hun praktijk opgesteld: diergezondheid, melkkwaliteit, rendement, pro-actief en samen beter. Door middel van goede begeleiding door dierenarts, voerleverancier en accountant plus een optimale preventieve zorg voor de dieren, zoals het verbeteren van de bedrijfsstatus, denken de veeartsen het rendement van veel veehouders te kunnen verbeteren. Voor de praktijk is een nieuw strategisch plan met bijbehorende missie en doelen in ontwikkeling. Behoud van het klantenbestand en eventuele uitbreiding, indien haalbaar, vinden ze binnen de praktijk erg belangrijk en hier doen ze allemaal hun best voor. Voor de lange termijn wil de praktijk van de landbouwhuisdieren zich meer en meer richten op de preventieve zorg van het melkvee. De dierenartsen hebben allen een belangrijke stem in het overleg, maat of geen maat. De samenwerking blijkt ook uit hun aanpak met het bedrijfsbehandelplan. Ze hebben gezamenlijk een bedrijfsbehandelplan geschreven welke op de meeste bedrijven van toepassing kan zijn en ze delen deze uit aan de klanten. In dit bedrijfsbehandelplan staat heel duidelijk verwoord hoe ze te werk gaan per aandoening zodat dit zowel voor de dierenartsen als voor de klant overzichtelijk is. Bij een aantal veehouders wordt maandelijks de voortgang doorgenomen. Deze bedrijfsbegeleiding wordt eens in de drie maanden samen met de voerleverancier en de accountant afgestemd opdat ze tot één advies komen.
6.2. Werkindeling De veeartsen en paardendierenartsen werken allemaal vanuit Loppersum. Daar beginnen ze om 8.00 uur ´s ochtends met het telefonisch aannemen van visites en het beantwoorden van vragen van
50
veehouders en particulieren. De visites lopen meestal door tot ongeveer 16:00 uur waarna deze worden ingeboekt en overige taken worden verricht. Alle dierenartsen, maat of geen maat, hebben ook managementtaken wat zorgt voor een verbreding van hun functie. In de praktijk zijn verder nog vier fulltime assistentes. De meeste assistentes hebben een vaste vestiging waar ze mee draaien. De taken die ze vervullen zijn divers en variëren van baliewerk tot apotheekbeheer. In Loppersum worden door de assistentes ook bacteriologisch onderzoek en antibiogrammen uitgevoerd. Tevens is er in de praktijk een manager die zich bezighoudt met alle niet-veterinaire zaken zoals boekhouden, administratie, beheer van de centrale apotheek, automatisering, managementtaken en PR.
6.3. De praktijkadministratie In de praktijk hanteren ze een managementsysteem met daarin klantenbeheer van gezelschapsdieren, paard en landbouwhuisdieren in één. De visitebrief van veehouders moet nog apart worden ingevoerd op de praktijk, maar de afspraken voor visites staan in de digitale outlookagenda die elke veearts en paardendierenarts op zijn mobiele telefoon heeft staan. Via PiR-DAP worden de meeste gegevens van de bedrijven die bedrijfsbegeleiding hebben geraadpleegd en op het bedrijf met de veehouder doorgenomen. Zoals ook eerder aangegeven streven de dierenartsen ernaar om op de bedrijven met begeleiding van de DAP ook eens in de drie maanden om tafel te gaan met de voerleverancier en de accountant zodat er één advies en plan van aanpak wordt gegeven. Alle producten die worden meegenomen vanuit de voorraad worden in de computer ´uitgeboekt´. Voor alle zekerheid worden de kasten dagelijks ook nog eens nagelopen en op basis van dit voorraadbeheer worden nieuwe bestellingen geplaatst.
6.4. Specifieke activiteiten Op regelmatige basis biedt de praktijk de mogelijkheid voor zijn klanten om cursussen te volgen. Voorbeelden van onderwerpen die dikwijls behandeld worden zijn schapen verlossen, ontwormen van je paard en verantwoord antibioticagebruik.
51
6.5. Sterke en zwakke punten van de praktijk Het sterkste punt van de praktijk vind ik de samenwerking tussen de veeartsen. Het feit dat alle veeartsen volgens dezelfde methode werken en dit zo uitdragen naar de boer maakt je als team sterker. Verder vind ik dat door het ruime aanbod van de cursussen voor klanten er zeer goed gewerkt wordt aan klantenbinding. Ook de website is er zo op gericht dat de veehouder zelf tot diagnoses kan komen door middel van instructievideo’s wat voor beide partijen positief werkt. Een aandachtspunt zou misschien kunnen zijn dat aan kwaliteit bieden een prijskaartje hangt. In deze economisch gerichte sector waarin de veearts werkt zou de klant wel eens naar een concurrent kunnen uitwijken vanwege de goedkopere kosten.
52
7. Algemene reflectie Achtereenvolgens zal ik reflecteren over: 1: stage gezelschapsdieren 2: stage grote huisdieren 3: Mijn toekomstvisie
7.1. Kleine huisdieren stage Tijdens mijn stage gezelschapsdieren heb ik enorm kunnen genieten van de dagdagelijkse bezigheden in de praktijk. Ik heb een zeer goed beeld gekregen hoe het eraan toegaat in een dierenartsenpraktijk en kan met volle overtuiging zeggen dat dit de perfecte richting voor mij is. Wat mij enorm aansprak in deze praktijk is het aanbod van zowel eerstelijns als tweedelijns patiënten. Het feit dat de meer routinematig gegeven vaccinaties afgewisseld worden met een laparoscopie, beoordelen van röntgenfoto’s van collega’s en onderzoeken met echo of endoscoop maakt het voor mij heel uitdagend. Ook vind ik de variatie in het aanbod van honden, katten en konijnen erg motiverend al is mijn voorkeur voor katten ook tijdens deze stage weer duidelijk naar voren gekomen. Opgegroeid tussen de katten maakt dat ik me hierbij volledig op mijn gemak voel terwijl dat bij honden nog niet altijd het geval is. Het lijkt me voor mijn eigen ontwikkeling als aankomend dierenarts een hele mooie aanvulling om me meer te verdiepen in honden en ga dat ook zeker doen. Hoewel er ook op theoretisch vlak nog enorm veel te leren is wordt met zo’n stage wel duidelijk dat ik qua praktische vaardigheden nog in de kinderschoenen sta. Gelukkig kreeg ik de kans om ook deze praktische vaardigheden te mogen oefenen. Na een hele week toedienen van vaccinaties merk ik dat mijn zelfvertrouwen een boost heeft gekregen en dat is naar mijn mening het allerbelangrijkste. Het is voor de meeste handelingen de mentale staat die me beperkt want ik weet dat de meeste handelingen niet moeilijk zijn. Zoals voor het strikken van mijn veters, fietsen en autorijden zal ik ook deze diergeneeskundige handelingen onder de knie krijgen en de stages zijn daarbij onmisbaar. Mijn voorkeur voor snijden en bekijken wat er zich binnen in het lichaam afspeelt is iets wat er al van jongs af aan in zat. Menig dood insect, visje en kwal is in mijn kinderjaren onder het mes gegaan en ook tijdens deze stage kwam naar voren dat ik opereren erg interessant vind. Het assisteren bij de vele operaties in de stageweek vond ik fantastisch en enorm inspirerend. Het hoogtepunt deze week was dan ook de castratie van ons eigen konijn. Vanaf de anesthesie tot het hechten heb ik allemaal zelf uitgevoerd, iets waar ik heel trots op ben. Tijdens mijn stage heb ik met verschillende dierenartsen mogen meekijken en dat geeft een mooi inzicht dat, hoewel we als dierenartsen allemaal “hetzelfde” worden opgeleid, je toch je eigen identiteit als dierenarts ontwikkelt. Een van de leuke dingen in het vak als dierenarts vind ik de omgang met de mensen en daar kan je geheel je eigen draai aan geven. Een duidelijk verhaal brengen, alle opties en
53
mogelijkheden vermelden en goed contact maken met de mensen, iets wat naar mijn mening mist in het opleidingsprogramma, is een uitdaging en ik heb in mijn stageweek daar hele goede voorbeelden van gekregen. Ook het brengen van slecht nieuws, iets wat mij heel moeilijk lijkt, werd op een heel professionele en echte manier uitgevoerd. Iets waar ik tegenop zie is het euthanaseren van dieren. Rationeel gezien ben ik in alle gevallen blij dat het dier verlost wordt uit zijn lijden maar ik merk dat ik door de reacties van de eigenaren zelf ook emotioneel word. Dat is voor mij een grote klus om daar professioneel mee om te gaan. Het is me duidelijk geworden dat ik het enorm fijn vind om feedback te krijgen terwijl ik ergens mee bezig ben. De constante aanwijzingen over mijn houding tijdens de operatie hebben ertoe geleid dat ik nu zonder erover na te denken rechtop sta en zonder problemen steriel kan blijven. Ik heb gemerkt dat ik met veel patiënten niet zelf tot een diagnose kon komen terwijl ik altijd wel aan de goede vragen zat te denken bij de anamnese. Tijdens mijn tweede stage, die ik veel later in het jaar heb gedaan, ging dit veel beter omdat ik toen de cursus ziekteleer gekregen had. Zoals vaak al gezegd wordt over de opleiding in België is de theoretische kennis goed en dat heb ik gemerkt tijdens beide stages. In de praktijk vond ik het samenwerkingsverband met de collega’s erg leuk. De assistentes spelen in deze praktijk een zeer belangrijke rol en nemen veel werk van de dierenarts uit handen. De combinatie van jonge en meer ervaren dierenartsen vind ik erg leuk en dat is ook zeker een setting waar ik mezelf heel goed in zie functioneren. De drukte gedurende de dag vond ik behoorlijk en hier is voor mij het enige kritische punt in de praktijk op gebaseerd. Mijn aanmerking tijdens deze week is dat er niet voldoende rustpunten zijn ingebouwd om te kunnen pauzeren. Naar mijn mening is dat een cruciaal punt om scherp en gemotiveerd te blijven in welk beroep dan ook.
7.2. Grote huisdieren stage Mijn tweede stage heb ik gedaan bij een gecombineerde landbouwhuisdieren praktijk. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik het voor de mensen die geen keuze kunnen maken tussen de optie grote- en kleine huisdieren heel nuttig vind om beide stages te doen. In mijn geval vond ik ondanks dat ik een leerzame week heb gehad deze stage minder nuttig en had ik veel liever nog een week extra in een kleine huisdieren praktijk meegelopen. Ik heb bij mezelf gemerkt dat de economisch getinte baan van een grote huisdieren veearts me totaal niet aanspreekt wat een goede bevestiging is van mijn optiekeuze. Één van de uitdagingen van het beroep vind ik telkens weer te diagnosticeren wat er aan de hand is. De variatie in het aanbod van aandoeningen bij grote huisdieren vond ik zo minimaal en daardoor weinig uitdagend. Er zijn een paar ziektebeelden die constant terugkomen maar als ik drie verschillende aandoeningen gezien heb bij individuele koeien dan is dat al veel. Tijdens deze stage kwam heel duidelijk naar voren dat het individuele dier met het meeste aanspreekt. Alle handelingen zoals onthoornen, drachtdiagnose en vaccineren konden me gek genoeg niet veel interesseren wat vreemd te noemen is voor een optimist zoals ik. Ik wijd dit aan het feit dat ik mijn tijd zo graag op een “zinvollere” manier had ingevuld en het drukke schema van het vijfde jaar werkt er ook zeker aan mee.
54
Iets wat me wel aanspreekt in het beroep van veearts is de “vrijheid” die je hebt tijdens je werkdag. Door het reizen van boerderij naar boerderij ervaar je variatie in omgeving en dat is iets wat me aanspreekt en me een gevoel van vrijheid geeft. De praktijk op zich functioneert naar mijn mening prima. Met name de communicatie tussen de collega’s onderling vond ik erg goed. Ook het systeem dat de klanten elke dag tussen 8.00-9.00 kunnen bellen met vragen en bestellingen voor medicaties vond ik naar de klant toe een enorme service. Deze dienst is voor beide partijen een voordeel, de klant kan gratis een advies inwinnen en de dierenarts bouwt aan zijn relatie met de klant. Een heel mooi systeem dat naar mijn mening ook goed zou functioneren in een kleine huisdieren praktijk. Opvallend in deze groepspraktijk vond ik de gedrevenheid en goede sfeer onder de collega’s. Gedrevenheid om een fantastisch bedrijf te creëren, goede diensten te leveren, een super relevante website neer te zetten en om gewoon een fijne werksfeer te hebben maken dit team een team waar ik me heel goed tussen zou voelen. Zoals al eerder besproken spreekt het economisch getinte werk me niet aan. In het contact met de boer, die vanzelfsprekend heel zakelijk is, miste ik de compassie met de dieren zoals je dat in de gezelschapsdieren praktijk ziet. Ook de bedrijfsbegeleiding was een aspect wat ik minder interessant vond, het meer praktisch bezig zijn met het dier zelf geeft mij meer voldoening.
7.3. toekomstvisie Mede dankzij mijn stages ben ik zeker dat ik de juiste richting heb gekozen met de gezelschapsdieren. Het individuele dier dat centraal staat, het contact met de eigenaren, de enorme mogelijkheden qua therapie maken dit beroep voor mij uitdagend en afwisselend. Ik zie mijzelf aan het einde van de studie het liefst in een groepspraktijk met zowel pas afgestudeerde als zeer ervaren dierenartsen. Het lijkt mij noodzakelijk om niet alleen te starten omdat aan het begin van mijn carrière ik nog veel mag leren. Een ervaren dierenarts die mij graag hierbij zou helpen zou hiervoor ideaal zijn. Ook de combinatie eerstelijns en tweedelijns spreekt mij aan maar is niet noodzakelijk. Zeker in de eerste jaren als beginnend dierenarts zal ook de eerstelijns praktijk mij voldoening geven. Heel graag zou ik mij ook willen oriënteren op een meer holistische manier van genezen, iets wat in de studie helaas niet aan bod komt. Al met al vond ik de stages een hele goede aanvulling op de studie. Als laatste zou ik nog graag willen toevoegen dat deze stages ook in het laatste jaar heel erg op hun plaats zouden zijn. Een combinatie van stages en de kliniek zouden naar mijn mening een ideaal laatste jaar vormen.
55