Hieronder worden een 10-tal onderwerpen uiteengezet zoals besproken tijdens de Tutors photoshop-sessie. 4 van de 10 zijn specifiek gericht op het niet-destructief werken. Voor elke handeling die je in photoshop kunt doen zijn er, net zoals in autocad, meerdere mogelijkheden. De meeste zijn destructief (lineair), sommige zijn niet-destructief. Het is zeer tijdsbesparend om op die niet-lineaire (niet-destructieve) manier te werken in photoshop, teneinde dubbel werk te vermijden en volledige flexibiliteit in je photoshop document te bewaren. Zodoende kun je zelfs na 100 beeldbewerkingen nog altijd je eerste stap hernemen. Work Your Skills like a pro.
1. Pdf/jpg importeren Crop to -> Media box, zo zal je document exact dezelfde afmetingen hebben als de pdf. Resolution: 300dpi Let op, pdf’s van autocad zijn 100% vectorieel, als je die in photoshop opent zet het programma die lijninformatie om in pixels (Google: verschil raster-vector). Lijnen met een dikte van 0.00mm worden door photoshop geïnterpreteerd als een enkele, transparante pixel lijn, waardoor ze achteraf bij het printen op het blad nog minder zichtbaar zijn dan wanneer je de pdf rechtstreeks vanuit autocad zou geprint hebben. Autocad: 0.00mm -> printer maakt er de dunst mogelijke zwarte, zichtbare lijn van Photoshop: 0.00mm -> transparante pixels -> printer print de lijnen in grijswaarden Wanneer je een pdf van autocad in photoshop importeert, maak je best eerst enkele duplicates (cmd/ctrl + j) van de autocad-tekening-layer, om ze vervolgens terug te mergen (merge, samenvoegen van layers) (cmd/ctrl + e). Een witte achtergrond is wenselijk, dus maak je een nieuwe layer, zet hem onder de autocad layer, vul hem in ’t wit (cmd/ctrl + backspace) Cmd/ctrl + backspace = layer vullen met de achtergrondkleur Alt + backspace = layer vullen met het voorgrondkleur x = wisselen tussen voor- en achtergrondkleur
2. Layers De volgorde van de layers is in photoshop van groot belang. De pixels van de bovenste layer staan logischerwijs óp alle onderliggende layers. Kijk goed welke layer je geselecteerd hebt vooraleer je een bewerking uitvoert. Geef je layers meteen een correcte naam, groepeer layers desnoods in mappen (cmd/ctrl + g), geef ze een kleur (rechtermuisklik op een layer, onderaan het fly-out menu zijn er enkele kleuren waaruit je kunt kiezen). Het aantal layers in een psd document kan vlug oplopen, een ‘proper’ layer-pallet kan zal je veel tijd besparen.
3. Selectie Er zijn veel manieren om een tot een selectie te komen in photoshop. De meest voor de hand liggende tool om een selectie te maken is de marquee tool. Je kunt, terwijl je al iets geselecteerd hebt, een andere tool nemen om je selectie nog verder te verfijnen. Zoals bij elke tool heb je bovenaan het scherm, net onder de menu-balk enkele opties, specifiek voor de tool die je actief hebt staan. Je kunt ook indirect een selectie maken. Wanneer je cmd/ctrl indrukt en klikt op de thumbnail van een layer (in de layer pallet), selecteer je alle pixels die deze layer bevat. Een selectie hoeft niet noodzakelijk een harde rand te hebben (geselecteerde pixels / niet geselecteerde pixels), je kunt ook een zachte selectie maken (een volgekleurde pixel slechts voor vb. 50% selecteren) door op Refine Edge te klikken (bovenaan, bij de opties van je selectie tool). In het dialoogvenster kun je een selectie vervagen door de radius, smooth en feather faders wat meer naar rechts te verschuiven. De magic wand tool maakt een selectie op basis van pixels waarvan hun kleurwaarde dicht bij de pixel ligt die je aanklikt. Bij pdf’s uit autocad met een lijntekening in zijn de vlakken duidelijk afgelijnd, wat selecties met de magic wand tool heel gemakkelijk maakt. De tolerance (bovenaan het scherm, standaard staat dit op 32) bepaald welke pixels binnen of buiten de selectie vallen.
3. Clipping Mask Rechtermuisklik op een layer -> create clipping mask Een lijntekening (perspectief, aanzicht…) opwerken in photoshop wil zeggen textures (materialen in eerste instantie) gebruiken om de geometrie van je ontwerp te materialiseren. Het zou een grote tijdsverspilling zijn om voor elk vlak een texture precies uit te snijden zodat hij ‘in het vlak past’. Je zult veel sneller werken wanneer je eerst de geometrie die eenzelfde materiaal zal krijgen en die min of meer hetzelfde perspectief heeft te groeperen in afzonderlijke layers (door die vlakken vb. zwart te kleuren), om vervolgens van je texture een clipping mask te maken. Belangrijk is dat, in de layer pallet, je texture-layer net boven die ‘zwarte-vlakken-met-geometrie-layer’ staat. Het grote voordeel van deze indirecte, clipping mask-methode is dat je veel vlugger een texture in je tekening kunt veranderen, omdat je hem gewoon terug kunt clippen op de geometrie-layer. Je hoeft maar één keer de vlakken te selecteren. Je kunt ook meerdere textures op eenzelfde vlak combineren (Google: blending modes van layers).
4. Layer mask (onderaan layer pallet)
Een layer mask is vrij letterlijk een masker die je op een layer legt. Het komt er op neer dat je de pixels die de layer bevat verbergt, in plaats van ze te verwijderen. Zo kan je die pixels op een later moment terug zichtbaar maken, mocht dit nodig zijn. Wanneer je met layer masks werkt kun je nooit iets teveel ‘verwijderen’, want al de pixels blijven bestaan, je verbergt ze alleen maar. In de layer mask verberg je pixels door met de brush tool met een zwarte (of grijze voor transparante masking) kleur, pixels weg te schilderen. Let op! In je layer pallet moet je wel de thumbnail van de layer mask (staat naast de standaard-thumbnail van de layer) geselecteerd hebben. De ‘grijze ketting-schakel’ tussen de thumbnail van de layer en die van de layer mask maakt dat, wanneer je de layer in je tekening verplaatst met de move tool, de layer mask mee verplaatst wordt. Door op die grijze ketting-schakel te klikken kun je de layer en de layer mask afzonderlijk van elkaar verplaatsen. Real life situation: je wilt een mens achter een tafel plaatsen. Dan zet je best een layer mask op de mens-layer, selecteer je de contouren van het object dat je op de de voorgrond wilt en maak je die pixels in de layer mask zwart. Als je de persoon achteraf wilt verplaatsen verbreek je de ‘grijze ketting-schakel verbinding’ tussen de layer en z’n layer mask en kun je de persoon vrij verplaatsen achter het voorgrond-object. Veel eenvoudiger zou hier natuurlijk zijn om gewoon de layer van de mens onder de layer van het voorgrondobject te plaatsen, maar wat als dat voorgrond-object transparant is, of als er meerdere mensen in dezelfde layer staan, waarvan de een voor het object moet staan, het ander er achter?
5. Smart Objects De meest handige feature van smart objects is dat, bij het vervormen (transform, cmd/ctrl + t) van een afbeelding, photoshop de oorspronkelijke kwaliteit van de afbeelding in het achterhoofd houdt. Je kunt dus tal van transformaties (lees: het in perspectief zetten van textures) uitvoeren op een afbeelding, waarbij elke transformatie zich baseert op de oorspronkelijke afbeelding. Dit is alweer een handig gegeven om niet-destructief te werken in photoshop. Een smart object maak je door te rechtermuisklikken op eender welke layer die pixels bevat > convert to smart object. Een bijkomende feature van smart objects, zijn smart filters. Wanneer je een filter toepast op een smart object, is dit automatisch een smart filter. Je kunt steeds de filter(s) die je op een smart object toepast op een later moment nog wijzigen, verwijderen, de volgorde van de filters veranderen… Vaak gebruikte filters voor het maken van architecturale beelden zijn: noise, gaussian blur, motion blur, smart sharpen, color halftone, mezzotint… Als je een filter op een smart object toepast krijgt die filter meteen een layer mask, hiermee kun je de filter ‘masken’, oftewel verbergen. Om bijvoorbeeld een macro foto te simuleren pas je eerst een gaussian blur toe op gans je beeld om hem vervolgens, via de layer mask van de smart filter, gedeeltelijk terug te verbergen om zo terug focus in het beeld te brengen.
6. Free transform Vrij essentieel in photoshop is het transformen, of vervormen van layers. cmd/ctrl + t geeft je de free transform-bewerking. Vanuit de free transform kun je aan de hand van toetsencombinaties alle transformaties (zoals er zijn, scale, rotate, skew, perspective, distort) uitvoeren, uitgenome de laatste in de rij, warp (gebruik je om vb. slagschaduw op een golvend oppervlak te simuleren). Scale is evident, doe je door de hoek- of middenpunten te verplaatsen. Door cmd/ctrl indrukken kun je de hoekpunten afzonderlijk verplaatsen (meestal om een afbeelding in perspectief zetten, = perspective, distort, skew).
7. Adjustment layers Adjustment layers zijn de niet-destructieve manier om adjustments uit te voeren op layers. Typische, vaak gebruikte adjustments zijn: brightness/contrast, levels, vibrance, hue/saturation, black & white. Op een smart object kun je overigens geen standaard adjustments (bovenaan, menubalk: image > adjustments) toepassen, dan moet je wel via de adjustment layer je adjustment op de smart object toepassen. Adjustment layers maak je door bovenaan in de menubalk te klikken op layer > new adjustment layer, of onderaan het layer pallet, vierde icoon van links (de zwart-witte cirkel). In de layer pallet verschijnt een nieuwe layer, die geen pixels bevat / kan bevatten, enkel de adjustment. De volgorde van de layers is hier van tel, de adjustment layer heeft effect effect op alle onderliggende layers. De adjustment layer krijgt overigens ook standaard een layer mask mee. De parameters van de adjustment layer wijzig je door op de thumbnail (niet de layer mask) van de layer te dubbelklikken, of gewoon het properties panel (bovenaan, menubalk: window > properties) te openen.
8. Highlights / Shadows Het hangt er sterk van af welke stijl je in je beeld wilt bekomen, maar meestal valt of staat het realisme van een beeld met de belichting / schaduwwerking. Belichting is veel meer dan het plaatsen van een zon in je beeld (wat je eigenlijk beter gewoon nooit doet), net zoals schaduwen meer zijn dan het plaatsen van slagschaduw van de mensen. Highlights / shadows geven diepte in je beeld, hoe subtieler je dit echter doet, des te realistischer de uitkomst. Twee handige tools hierbij zijn de burn tool en de dodge tool. Beiden hebben de shortcut o (shift + o). De burn tool maakt pixels donkerder, de dodgetool maakt pixels lichter. Bij beide burn en dodge tool kun je - bovenaan bij de tool-opties - kiezen of je shadows, midtones of highlites van je beeld wilt aanpakken. Bij de burn tool kies je dus best voor de shadows, bij de dodge tool de hightlights. De exposure bepaald de sterkte van het donkerder of lichter maken. Real life situation: Je hebt een gevelaanzicht, je neemt één texture (die uiteraard als clipping mask op je vooraf gedefinieerde pixels staat). In je gevel zit diepte, dus selecteer je de veraf gelegen delen met de marquee, of polygonal lasso tool, en maak je ze donkerder met de burn tool, hoeken maak je best ook aan de basis wat donkerder, afhankelijk van waar het directe zonlicht komt. Burn / dodge tool zijn wel destructieve tools en passen hier eigenlijk niet in de rij. Maar ze zijn wel bijzonder handig. Er zijn natuurlijk nog vele andere (waaronder ook niet-destructieve) manieren om shadows en highlights in je beeld te brengen, maar burn en dodge tool zijn de meest eenvoudige. (een niet-destructieve manier zou zijn om een nieuwe layer te clippen op je beeld, met donkere brushes de schaduwen te verven en ze te blenden (Google: how to blend layers in photoshop).
9. Brushes Brushen = pixels maken. Samen met selecteren een van de meest elementaire handelingen in photoshop. Vanzelfsprekend zijn hier tal van mogelijkheden aan verbonden. 9.1 Brush preset (window > brush presets): standaard werk je met de basic brushes (gewone, cirkelvormige brushes). Als je in het pallet van de brush presets op het icoontje rechts bovenaan klikt kun je keuze maken uit andere brush presets (vb. calligraphic brushes, wet media brushes (= aquarel!)… Je kunt ook je eigen brush preset maken, of er een downloaden van het internet. Handige brush presets zijn vb. grunge brushes (om wat subtieler te brushen), tree brushes (om in een mum van tijd natuur mee schilderen). Gratis te downloaden via onder andere: www.deviantart.com Browse > recourses & stock images > Application resources > Photoshop brushes Brush presets installeer je door het .abr bestand in de juiste map te zetten op je computer. Mac: In Finder, bovenaan de menubalk op ‘Ga’ klikken, dan alt indrukken en op bibliotheek klikken. In de bibliotheek > Application Support > Adobe > Adobe Photoshop CS6/CC > Presets > Brushes In die Brushes map moet je het .abr bestand plaatsen en photoshop eens herstarten.
Windows: Computer > Local Disk (C:) > Program Files > Adobe > Adobe Photoshop CS6/CC > Presets > Brushes
9.2 Brush options (window > brush): Naast de size en hardness van je brush zijn er nog tal van andere opties die je kunt gebruiken om je brush handeling te detailleren, allemaal te vinden in dit brush-panel. Gebruik de shape dynamics om tijdens het brushen variatie te brengen in de size, angle, flip x/y… Experimenteer ook eens met de scattering, color dynamics… Bij het schilderen van natuur (= bos), neem je een goeie, gedownloade boom-brush, bij de shape dynamics zet je de site jitter en minimum diameter wat hoger en de control ervan op fade (tenzij je een wacom tekentablet hebt, dan kun je al die variaties met de pen pressure bekomen), flip x aanvinken, een groene voorgrondkleur nemen en bij de color dynamics wat hue en saturation jitter toepassen. Teken nu enkele bomen, neem ten gepaste tijde een andere boom brush. Om extra detail in de kruin te krijgen zoek je op google naar een goeie, grote kruin-afbeelding van een bos (forest aerial), en clip je hem (clipping mask) op de layer die de brushes bevat. Met de burn/dodge tool geef je het beeld wat meer diepte, met een donkere, bruine brush (misschien best een grunge brush), geef je de stam terug een natuurlijke kleur. Met deze werkwijze kun je in geen tijd een realistische natuur verven.
10. Pdf exporteren De bestandgrootte van je pdf hangt natuurlijk af van het papierformaat, maar ook van de inhoud. Een zwart-wit beeld zal minder groot zijn dan een kleurbeeld. Hoe dan ook, pdf’s van vb. 1gb zijn not done. Een typische A4 print-pdf zou niet groter mogen zijn dan 10mb. Als je nog verdere layout in inDesign wilt doen, raad ik aan om direct de .psd in inDesign te importeren ipv de omweg via .pdf te maken. Pdf’s maak je door op file > save as… te klikken (cmd/ctrl + alt + s), in het dialoogvenster bij format: photoshop pdf te selecteren, EN HET KOTJE BIJ ‘LAYERS' TE DESELECTEREN! In het volgende venster kun je bij het tabblad Compression de kwaliteit van de jpg (in de pdf zit een jpg, of ander type beeld) aanpassen. Om te printen: Bicubic Downsampling To 300 Pixels/inch, om via toledo aan de docent te geven zal 100-150 volstaan. Image quality mag op maximum blijven, (tenzij je .pdf nog te groot zou zijn volgens de eisen die je docent al dan niet stelt).