POSTADRES TEL
Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag
070 - 381 13 00
FAX
070 - 381 13 01
BEZOEKADRES
E-MAIL
Prins Clauslaan 20
[email protected]
INTERNET
www.cbpweb.nl
1
AAN
Telecombedrijf
DATUM ONS KENMERK
8 april 2003 z2003-0163
CONTACTPERSOON
UW BRIEF VAN UW KENMERK
ONDERWERP
16 december 2002 YT/pb/02-0517
Uitspraak inzake klacht Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft uw klacht in behandeling genomen. Hieronder volgen de bevindingen en de conclusie. 1. Voorgeschiedenis Bij brief van 29 juni 2002 heeft P zich gewend tot het CBP met verzoek een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van telecombedrijf A. P heeft op 1 mei 2001 een GSM-abonnement genomen bij telecombedrijf B, de rechtsvoorganger van telecombedrijf A (hierna A). Een jaar later ontving men een nieuwe telefoongids en constateerde dat men daarin was opgenomen met naam en adres onder zijn GSM-nummer. Men stelt dat onzorgvuldig is omgesprongen met zijn persoonsgegevens en zonder zijn toestemming in afwijking van de algemene voorwaarden gegevens zijn verstrekt aan derden, die deze weer openbaar hebben gemaakt. Het CBP heeft een onderzoek ingesteld. Bij uitspraak van 16 oktober 2002 heeft CBP geoordeeld dat de klacht van P over onzorgvuldige omgang met zijn persoonsgegevens gegrond was. Telecombedrijf A heeft vervolgens bij brief van 31 oktober 2002 gevraagd om deze uitspraak te heroverwegen. Het CBP heeft op 20 november 2002 een nieuwe uitspraak gedaan. In deze uitspraak wordt de eerdere uitspraak van 16 oktober 2002 gehandhaafd met verbetering van gronden. Bij brief van 16 december 2002 heeft telecombedrijf A opnieuw gevraagd om het oordeel te herzien. 2. De loop van de procedure Op 22 januari 2003 is de zaak telefonisch besproken. Na een aanvankelijke beslissing om af te zien van een klachtbehandeling als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht heeft telcombedrijf A op 29 januari 2003 laten weten alsnog prijs te stellen op genoemde klachtbehandeling. Op 5 maart 2003 heeft een hoorzitting plaatsgevonden op het kantoor van het CBP. Een verslag van deze hoorzitting treft u als bijlage bij deze brief aan. Na de hoorzitting heeft het CBP afschriften ontvangen van de brieven van 10 mei 2001 en 20 juni 2001 van de OPTA aan telecombedrijf B, waarin gesteld wordt dat aanbieders van mobiele nummers verplicht zijn abonneegegevens te leveren aan telcombedrijf C. Telecombedrijf A berichtte het CBP bij fax van 26 maart 2003 dat de eerste levering van abonneegegevens aan telecombedrijf C plaatsvond op 19 november 2001. Voorts is telecombedrijf A in kennis gesteld
BIJLAGEN BLAD
1 1
DATUM ONS KENMERK
8 april 2003 z2003-0163
van de brief van 28 augustus 2002 van P aan het CBP. In deze brief ontkent P dat hij een welkomstpakket zou hebben ontvangen. Telecombedrijf A heeft telefonisch laten weten geen nader commentaar bij deze brief te leveren. 3. Bevindingen 3.1 Inhoud van de klacht Op de hoorzitting heeft telecombedrijf A bevestigd dat de klacht zich richt tegen het door het CBP gegeven oordeel. Telecombedrijf A meent in overeenstemming met de wettelijke bepalingen te hebben gehandeld en een toereikende procedure te hebben gevoerd om ongewenste opname in een voor een abonnee-informatiedienst gebruikt bestand en telefoongidsen te voorkomen. 3.2 Het juridisch kader Telecombedrijf C (hierna C) is op grond van artikel 9.1, eerste lid, Telecommunicatiewet (hierna: Tw) en het Besluit universele dienstverlening verplicht een universele telefoongids en abonneeinformatiedienst beschikbaar te stellen. Artikel 11.2 Tw legt een algemene zorgplicht inzake privacywaarborgen op aan aanbieders van telecommunicatiediensten. Het artikel luidt: Onverminderd de Wet bescherming persoonsgegevens en het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde dragen de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk en de aanbieder van een telecommunicatiedienst zorg voor de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers van zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst.
Artikel 11.6 Tw bevat regels ter bescherming van de privacy van abonnees bij de uitgifte van universele telefoongidsen en verzorging van een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst. Artikel 11.6 Tw luidt: Een ieder die een algemeen beschikbare telefoongids uitgeeft of een algemeen beschikbare abonneeinformatiedienst verzorgt, draagt er zorg voor dat: a. in de telefoongids en het door de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand slechts die persoonsgegevens worden opgenomen die noodzakelijk zijn om een abonnee te kunnen identificeren, tenzij de abonnee er ondubbelzinnig mee heeft ingestemd dat er bijkomende persoonsgegevens worden opgenomen; b. op verzoek van de abonnee: e
1 . Zijn persoonsgegevens kosteloos niet of niet meer worden opgenomen in de telefoongids en het door de abonnee-informatiedienst gebruikt abonneebestand; e
2 zijn persoonsgegevens kosteloos niet of niet meer beschikbaar worden gesteld voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden; e
3 bij de vermelding van zijn persoonsgegevens in de telefoongids en in het door de abonnee-informatiedienst gebruikt abonneebestand zijn adres niet volledig wordt vermeld;
BLAD
2
DATUM ONS KENMERK
8 april 2003 z2003-0163
e
4 bij de vermelding van zijn persoonsgegevens in de telefoongids en in het door de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand elke verwijzing naar zijn geslacht achterwege wordt gelaten, tenzij dit uit taalkundig oogpunt onvermijdelijk is.
Voor de bijkomende gegevens als bedoeld in artikel 11.6 onder a Tw geldt een instemmingsvereiste. Voor de basisgidsvermelding, voor beschikbaarstelling van abonneegegevens voor direct marketing en voor selectieve gidsvermelding dient een bezwaarmogelijkheid te worden aangeboden. Op grond van de artikelen 42 en 43 van het Besluit Open Network Provision huurlijnen en telefonie (hierna Boht) zijn degenen die mobiele telefoonnummers in gebruik geven (hierna: mobiele operators) verplicht tot verstrekking van abonneegegevens aan uitgevers en verzorgers van universele telefoongidsen en abonnee-informatiediensten. Artikel 43 Boht vereist beschikbaarstelling van ‘nummers met bijbehorende informatie’ zonder verdere precisering. In brieven van 10 mei 2001 en 20 juni 2001 heeft de OPTA aan telecombedrijf B laten weten dat aanbieders van mobiele nummers op grond van artikel 43 Boht verplicht zijn aan telecombedrijf C abonneegegevens te leveren. Telecombedrijf C is volgens deze brieven verplicht een universele telefoongids uit te geven en een abonnee-informatiedienst beschikbaar te stellen en mag de kosten daarvan niet doorberekenen aan de aanbieders van mobiele nummers. In de eerste brief stelt OPTA dat doorgifte verplicht is als de klant heeft aangegeven geen bezwaar tegen opname te hebben. Artikel 33 van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) bevat regels over de informatieplicht jegens betrokkene in het geval bij hem gegevens worden vergaard. Het artikel luidt: 1.Indien persoonsgegevens worden verkregen bij de betrokkene, deelt de verantwoordelijke voor het moment van de verkrijging de betrokkene de informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is. 2. De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking waarvoor de gegevens zijn bestemd, mede. 3.De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen.
De WBP is met ingang van 1 september 2001 in werking getreden. Daarvoor was de Wet persoonsregistraties (WPR) van kracht. De WPR stelde minder expliciete eisen op het punt van de informatieplicht. De Algemene voorwaarden van telecombedrijf A / telecombedrijf B bevatten de vermelding in artikel 14.2 dat persoonsgegevens slechts in een beperkt aantal gevallen aan derden worden verstrekt. Het voldoen aan een wettelijke verplichting is zo’n geval.
BLAD
3
DATUM ONS KENMERK
8 april 2003 z2003-0163
3.3 Feitelijke gang van zaken Op de hoorzitting heeft telecombedrijf A de feitelijke gang van zaken bij de aanschaf van een GSM-abonnement als volgt beschreven. Telecombedrijf A zendt nieuwe abonnees binnen acht dagen na de aanschaf van een GSMabonnement een welkomstpakket. Tot dit welkomstpakket behoorde in 2001 een antwoordkaart waarop bezwaar gemaakt kon worden tegen opname in een voor een abonnee-informatiedienst gebruikt bestand en/of telefoongids. De dealers van telecombedrijf A die GSM-abonnementen in de winkel aanbieden, werden periodiek door telecombedrijf A van informatie voorzien over de inhoud van de overeenkomst tussen telecombedrijf A en de abonnee en de werkwijze van telecombedrijf A waaronder het toezenden van een welkomstpakket. Als de antwoordkaart niet retour kwam, trok telecombedrijf A de conclusie dat de abonnee geen bezwaar had tegen opname in een voor een abonnee-informatiedienst gebruikt bestand en een telefoongids. Telecombedrijf A heeft overwogen om zelf een telefoongids en nummerinformatiedienst uit te geven, maar heeft daarvan op een gegeven moment afgezien. De abonneegegevens van abonnees die geen bezwaar gemaakt hebben worden periodiek geleverd aan telecombedrijf C. Dit is op 19 november 2001 voor het eerst gebeurd. Er bestaan geen afspraken met telecombedrijf C over de opties van artikel 11.6 Tw. Met ingang van 1 mei 2002 heeft telecombedrijf A besloten om de vragen aan abonnees over het hebben van bezwaar tegen opname in een voor een abonnee-informatiedienst gebruikt bestand en/of telefoongids in het contract met de abonnee op te nemen. De aanleiding hiervoor was dat de antwoordkaart wel eens over het hoofd gezien werd en dat telecombedrijf A het handiger vond om het standpunt van de abonnee in het contract te kunnen terugvinden. In de brieven van P aan het CBP wordt gesteld dat hij bij de aanschaf van het GSM- abonnement een contract heeft ontvangen en het exemplaar van de algemene voorwaarden. Deze stukken zijn aan het CBP door P bij zijn klacht van 29 juni 2002 meegezonden. P stelt in zijn brief van 28 augustus 2002 dat hij nimmer een welkomstpakket of antwoordkaart heeft ontvangen. 4. Oordeel van het CBP in de P zaak 4.1 Oordeel over de aan P geboden bezwaarmogelijkheid De door telecombedrijf A in 2001 gehanteerde werkwijze bij nieuwe abonnementen waaronder de toezending van een antwoordkaart in het welkomstpakket bood aan abonnees een reële mogelijkheid om te voorkomen dat er een vermelding zou worden opgenomen in een telefoongids of in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte bestand. Als het welkomstpakket P zou hebben bereikt, zou hij in de gelegenheid geweest zijn zich te verzetten tegen een dergelijke opname. Op deze wijze hadden de abonneegegevens van P geheim kunnen blijven zoals hij dat wenste.
BLAD
4
DATUM ONS KENMERK
8 april 2003 z2003-0163
Het CBP kan niet vaststellen of P daadwerkelijk de mogelijkheid is geboden om te voorkomen dat zijn gegevens zouden worden opgenomen in een voor een abonnee-informatiedienst gebruikt bestand of een telefoongids. Evenmin kan het CBP een oordeel geven over de vraag of P geacht moet worden deze mogelijkheid te hebben gehad. 4.2 Oordeel over de privacywaarborgen in de werkwijze van telecombedrijf A In de loop van de behandeling van de klacht van P tegen heeft telecombedrijf A het CBP zich ook in bredere zin uitgelaten over het voorleggen van de verschillende opties van artikel 11.6 Tw aan een nieuwe abonnee. Het CBP is van oordeel dat artikel 33 WBP met zich meebrengt dat de mobiele operator bij het verkrijgen van de abonneegegevens voorlichting dient te geven over de verstrekking van deze gegevens aan gidsuitgevers en verzorgers van abonnee-informatiediensten als bedoeld in artikel 11.6 Tw. Daarbij is van belang dat bij aanvragers van een GSM-abonnement niet de verwachting leeft dat de abonneegegevens zullen worden gepubliceerd in een telefoongids of opgenomen in abonnee-informatiebestand. Publicatie en bekendmaking van de verstrekte persoonsgegevens kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de privacy van de abonnee. De door telecombedrijf A gebruikte clausule omtrent derdenverstrekking op grond van wettelijk voorschrift in de Algemene Voorwaarden komt onvoldoende tegemoet aan de eisen van artikel 33 WBP. Vervolgens brengen de algemene zorgplicht van artikel 11.2 Tw en een redelijke toepassing van de artikelen 42 en 43 Boht en artikel 11.6 Tw met zich mee dat de opties van artikel 11.6 Tw door de mobiele operator worden voorgelegd aan de abonnee bij het afsluiten van het abonnement. In de Memorie van Toelichting bij artikel 11.6 Tw (TK 1996-1997, 25533, nr. 3 pag. 120) wordt het sluiten van de abonnementsovereenkomst genoemd als het voor de hand liggende moment om de opties voor te leggen. De vragen die telecombedrijf A aan de nieuwe abonnee voorlegt in het abonneecontract betreffen e slechts de keuzemogelijkheden van artikel 11.6 sub b 1 Tw. De antwoordkaart gaf nog de mogelijkheid van een afwijkend adres of andere naam. Het CBP is van oordeel dat aldus onvoldoende werd en wordt voldaan aan de informatieverplichting van artikel 33 WBP en dat ten onrechte slechts een gedeelte van de opties van artikel 11.6 Tw wordt voorgelegd. Overigens kan op grond van nieuwe omstandigheden, in het bijzonder verstrekkingen aan andere dienstverleners dan telecombedrijf C, en afhankelijk van de verwachtingen bij de abonnee informatieverstrekking aan de abonnee op een later tijdstip opnieuw geboden zijn (artikel 6 jo. 33 WBP). De verantwoordelijkheid van de mobiele operator laat overigens onverlet dat de gidsuitgevers en verzorgers van abonnee-informatiediensten als bedoeld in artikel 11.6 Tw ook verantwoordelijk zijn voor de verwezenlijking van de privacywaarborgen van dit artikel. Het valt buiten het bestek van deze uitspraak om in te gaan op de mogelijkheid van afspraken omtrent een taakverdeling tussen mobiele operators en gidsuitgevers en verzorgers van abonnee-informatiediensten. Een taakverdeling lijkt in ieder geval geboden voor de gevallen waarin een abonnee wijziging van
BLAD
5
DATUM ONS KENMERK
8 april 2003 z2003-0163
eerder gemaakte keuzes wenst of wanneer de verwerkte persoonsgegevens niet (meer) juist zijn. Dergelijke afspraken dienen in ieder geval aan de abonnee bij het aangaan van de overeenkomst bekend te worden gemaakt (artikel 33 jo. 36 WBP).
5. Conclusie over de klacht inzake het oordeel van het CBP in de P zaak De klacht van telecombedrijf A over het door het CBP gegeven oordeel in de zaak P/telecombedrijf A is gegrond voor zover in dit oordeel gelezen kan worden dat vaststaat dat P geen reële gelegenheid is geboden opname in een telefoongids te voorkomen. De klacht is eveneens gegrond voor zover het de motivering van het eerder gegeven oordeel over de privacywaarborgen in de werkwijze van telecombedrijf A betreft. Het CBP handhaaft zijn oordeel dat de antwoordkaart onvoldoende recht deed aan de privacywaarborgen als bedoeld in artikel 11.6 Tw. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden die thans in het abonnementscontract zijn opgenomen. In het voorgaande is onder punt 4.2 een uitgewerkte motivering voor dit oordeel gegeven. Een afschrift van deze brief zal worden gezonden naar P. Met deze brief beschouwt het CBP uw klacht als afgehandeld. Mocht u ondanks de hierboven weergegeven bevindingen en de conclusie nog steeds een klacht hebben over het optreden van het CBP in deze zaak dan kunt u zich wenden tot de Nationale Ombudsman (Postbus 93122, 2500 AC Den Haag).
Hoogachtend,
mr. P.J. Hustinx voorzitter
BLAD
6