1 Handleiding Hartelijk dank en gefeliciteerd met uw keuze van de BOSS GT-PRO Guitar Effects Processor. Lees alvorens dit toestel te gebruiken aandach...
Handleiding Hartelijk dank en gefeliciteerd met uw keuze van de BOSS GT-PRO Guitar Effects Processor. Lees alvorens dit toestel te gebruiken aandachtig de volgende pagina’s: • BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES (p. 2) • VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL (p. 3–4) • BELANGRIJKE OPMERKINGEN (p. 5–6) Deze pagina’s bevatten belangrijke informatie i.v.m. de correcte bediening van het toestel. Om zeker te zijn dat u alle functies van uw nieuwe toestel voldoende beheerst, dient u de handleiding in haar geheel te lezen. Bewaar de handleiding binnen handbereik als een handige referentie.
■ Opmaak van deze handleiding • Tekst of een cijfer tussen vierkante haakjes [ ] verwijst naar toetsen. [WRITE]
WAARSCHUWING: Stel het apparaat niet bloot aan regen of vocht, om het risico op brand of elektrische schokken te reduceren.
ATTENTIE Risico op elektrische schok NIET OPENEN
ATTENTION: RISQUE DE CHOC ELECTRIQUE NE PAS OUVRIR WAARSCHUWING: HET DEKSEL (OF DE ACHTERKANT) NIET VERWIJDEREN, OM HET RISICO OP ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE REDUCEREN. BINNENIN BEVINDEN ZICH GEEN ONDERDELEN DIE DOOR DE GEBRUIKER ONDERHOUDEN KUNNEN WORDEN. LAAT ONDERHOUD AAN ERKEND PERSONEEL OVER.
CAUTION
Het symbool van de bliksemflits met pijl in een gelijkzijdige driehoek dient om de gebruiker te waarschuwen voor de aanwezigheid van niet geisoleerd gevaarlijk voltage binnenin het apparaat. Dat voltage kan krachtig genoeg zijn om een elektrische schok bij mensen te veroorzaken. Het uitroepteken in een gelijkzijdige driehoek dient om de gebruiker te wijzen op belangrijke bedienings- en onderhoudsinstructies in de documentatie bij product.
INSTRUCTIES OMTRENT HET GEVAAR VOOR BRAND, ELEKTRISCHE SCHOKKEN OF VERWONDING VAN PERSONEN.
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES BEWAAR DEZE INSTRUCTIES WAARSCHUWING - Bij het gebruik van elektrische producten moet u de nodige voorzorgsmaatregelen nemen, o.a.: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
9.
Lees deze instructies. Bewaar deze instructies. Besteed de nodige aandacht aan de waarschuwingen. Volg alle instructies. Gebruik dit apparaat niet in de buurt van water. Maak het apparaat alleen met een droge doek schoon. Zorg dat de ventilatieopeningen niet bedekt zijn. Volg de instructies van de fabrikant voor de installatie. Installeer het apparaat niet in de buurt van warmtebronnen, zoals radiatoren, verwarmingselementen, kachels of andere apparaten die warmte produceren (inclusief versterkers). Als de bijgeleverde stekker niet in het stopcontact past, laat het verouderde stopcontact dan door een elektricien vervangen.
10. Zorg dat niemand op de stroomkabel loopt of aan de kabel trekt, vooral in de buurt van de stekker en van de plaats waar de kabel uit het apparaat komt. 11. Gebruik alleen accessoires of uitbreidingen die door de fabrikant goedgekeurd worden. 12. Bij onweer of als u het apparaat voor lange tijd niet gebruikt, dient u de stekker uit het stopcontact te halen. 13. Laat al het onderhoud aan erkend onderhoudspersoneel over. Onderhoud is vereist wanneer het apparaat op enigerlei wijze beschadigd is, bijvoorbeeld als de stroomkabel of de stekker beschadigd is, als er vloeistof of objecten in het apparaat terecht zijn gekomen, als het apparaat aan regen of vochtigheid heeft blootgestaan, niet normaal functioneert of is gevallen.
For the U.K. IMPORTANT: THE WIRES IN THIS MAINS LEAD ARE COLOURED IN ACCORDANCE WITH THE FOLLOWING CODE. NEUTRAL BLUE: BROWN: LIVE As the colours of the wires in the mains lead of this apparatus may not correspond with the coloured markings identifying the terminals in your plug, proceed as follows: The wire which is coloured BLUE must be connected to the terminal which is marked with the letter N or coloured BLACK. The wire which is coloured BROWN must be connected to the terminal which is marked with the letter L or coloured RED. Under no circumstances must either of the above wires be connected to the earth terminal of a three pin plug.
Danger of explosion if battery is incorrectly replaced. Replace only with the same or equivalent type recommended by the manufacturer. Discard used batteries according to the manufacturer’s instructions.
Apparatus containing Lithium batteries
ADVARSEL!
VARNING
Lithiumbatteri - Eksplosionsfare ved fejlagtig håndtering. Udskiftning må kun ske med batteri af samme fabrikat og type. Levér det brugte batteri tilbage til leverandøren.
Explosionsfara vid felaktigt batteribyte. Använd samma batterityp eller en ekvivalent typ som rekommenderas av apparattillverkaren. Kassera använt batteri enligt fabrikantens instruktion.
ADVARSEL
VAROITUS
Eksplosjonsfare ved feilaktig skifte av batteri. Benytt samme batteritype eller en tilsvarende type anbefalt av apparatfabrikanten. Brukte batterier kasseres i henhold til fabrikantens instruks joner.
Paristo voi räjähtää, jos se on virheellisesti asennettu. Vaihda paristo ainoastaan laitevalmistajan suosittelemaan tyyppiin. Hävitä käytetty paristo valmistajan ohjeiden mukaisesti.
For EU Countries This product complies with the requirements of European Directives EMC 89/336/EEC and LVD 73/23/EEC. For the USA
FEDERAL COMMUNICATIONS COMMISSION RADIO FREQUENCY INTERFERENCE STATEMENT This equipment has been tested and found to comply with the limits for a Class B digital device, pursuant to Part 15 of the FCC Rules. These limits are designed to provide reasonable protection against harmful interference in a residential installation. This equipment generates, uses, and can radiate radio frequency energy and, if not installed and used in accordance with the instructions, may cause harmful interference to radio communications. However, there is no guarantee that interference will not occur in a particular installation. If this equipment does cause harmful interference to radio or television reception, which can be determined by turning the equipment off and on, the user is encouraged to try to correct the interference by one or more of the following measures: – Reorient or relocate the receiving antenna. – Increase the separation between the equipment and receiver. – Connect the equipment into an outlet on a circuit different from that to which the receiver is connected. – Consult the dealer or an experienced radio/TV technician for help. This device complies with Part 15 of the FCC Rules. Operation is subject to the following two conditions: (1) This device may not cause harmful interference, and (2) This device must accept any interference received, including interference that may cause undesired operation. Unauthorized changes or modification to this system can void the users authority to operate this equipment. This equipment requires shielded interface cables in order to meet FCC class B Limit.
For Canada
NOTICE This Class B digital apparatus meets all requirements of the Canadian Interference-Causing Equipment Regulations.
AVIS Cet appareil numérique de la classe B respecte toutes les exigences du Règlement sur le matériel brouilleur du Canada. For the USA
DECLARATION OF CONFORMITY Compliance Information Statement Model Name : Type of Equipment : Responsible Party : Address : Telephone :
2
GT-PRO Guitar Effects Processor Roland Corporation U.S. 5100 S.Eastern Avenue, Los Angeles, CA 90040-2938 (323) 890-3700
VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL
VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL INSTRUCTIES TER VOORKOMING VAN BRAND, ELEKTRISCHE SCHOKKEN OF VERWONDING VAN PERSONEN
Over
WAARSCHUWING en
Over de Symbolen
OPGEPAST
Het -symbool maakt de gebruiker attent op belangrijke instructies of waarschuwingen. De juiste betekenis van het symbool wordt bepaald door de tekening in de driehoek. Het symbool hier links duidt op algemene verwittigingen of waarschuwingen, of vestigt de aandacht op gevaar.
Wordt gebruikt voor instructies die de
gebruiker wijzen op levensgevaar of WAARSCHUWING ernstige verwondingen bij onjuist gebruik van het toestel.
OPGEPAST
Wordt gebruikt voor instructies die de gebruiker wijzen op het risico op verwondingen of materiële schade bij onjuist gebruik van het toestel.
Het -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die nooit mogen worden uitgevoerd (verboden zijn). De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies verboden is. Het symbool hier links betekent dat het toestel nooit mag worden gedemonteerd.
* Materiële schade verwijst naar schade of andere ongunstige effecten die aan het huis en de hele inboedel, huisdieren inbegrepen, worden toegebracht.
Het ● -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die moeten worden uitgevoerd. De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies dient te gebeuren. Het symbool hier links betekent dat de stekker van de stroomkabel moet worden uitgetrokken.
NEEM STEEDS HET VOLGENDE IN ACHT
Waarschuwing
Waarschuwing
001
008a
• Lees onderstaande instructies en de handleiding voor u dit toestel gebruikt.
• Sluit dit toestel enkel aan op een stroombron van het type dat in de handleiding beschreven is, of zoals op de achterzijde van het toestel vermeld. ...........................................................................................................
• Maak het toestel niet open of breng geen interne wijzigingen aan. ..........................................................................................................
003
• Probeer het toestel niet zelf te herstellen of vervang geen onderdelen (behalve als deze handleiding specifieke instructies hiertoe geeft). Wend u voor onderhoud steeds tot uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (zie ‘Informatie’). .......................................................................................................... 004
• Gebruik of bewaar het toestel nooit op plaatsen die: • onderhevig zijn aan extreme temperaturen (bv. direct zonlicht in een gesloten voertuig, bij een verwarmingsbuis, op een warmtebron); • vochtig zijn (bv. badkamer, wasplaats, natte vloer); • nat zijn;
009
• Plooi of buig de stroomkabel niet overmatig en plaats er geen zware voorwerpen op. Anders kan de kabel beschadigd raken, wat schade en kortsluiting kan veroorzaken. Bij beschadigde kabels is er gevaar voor brand of schokken! ........................................................................................................... 010
• Dit toestel kan, al dan niet in combinatie met een versterker en een hoofdtelefoon of luidsprekers, mogelijk een geluidsniveau produceren dat permanente gehoorschade kan veroorzaken. Vermijd langdurig gebruik bij een hoog of onaangenaam volumeniveau. Als u enig gehoorverlies of suizende oren gewaarwordt, stop dan meteen het gebruik van dit toestel en raadpleeg een oorspecialist. ........................................................................................................... 011
• Zorg dat er geen voorwerpen (bv. brandbare materialen, muntstukken, spelden) of vloeistoffen (water, frisdrank enz.) in het toestel kunnen binnendringen.
• blootgesteld zijn aan regen; • stoffig zijn; • blootgesteld zijn aan sterke trillingen. ..........................................................................................................
005
• Dit toestel dient u alleen te gebruiken met een door Roland aanbevolen rack of standaard. ..........................................................................................................
006
• Als u het toestel met een door Roland aanbevolen rack of standaard gebruikt, moet u de rack of standaard waterpas en op een stabiele plaats opstellen. Als u geen rack of standaard gebruikt, moet u nog altijd zorgen dat u het toestel opstelt op een oppervlak dat waterpas is, dat het toestel voldoende ondersteunt en waarop het toestel stabiel staat. ..........................................................................................................
• Zet het toestel onmiddellijk uit, haal de stekker uit het stopcontact en vraag een nazicht bij uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (zie onder ‘Informatie’) indien: • de stroomkabel of de stekker beschadigd zijn; • rook of ongewone geuren vrijkomen; • voorwerpen of vloeistof in het toestel terechtgekomen zijn; • het toestel in de regen heeft gestaan (of op een andere manier nat is geworden); • het toestel niet normaal schijnt te werken of een duidelijke verandering in prestaties vertoont. ...........................................................................................................
3
Waarschuwing
Opgepast
013
101a
• In gezinnen met kleine kinderen moet een volwassene toezicht houden tot de kinderen zelf alle essentiële regels voor een veilig gebruik van het toestel kunnen volgen. ..........................................................................................................
• Plaats het toestel zo dat een goede ventilatie niet gehinderd wordt. 102a
014
• Neem de stroomkabel altijd bij de stekker vast als u hem in een stopcontact steekt of hem er uittrekt.
• Bescherm het toestel tegen zware schokken. (Laat het niet vallen!)
• Vermijd om dit toestel samen met een overdreven aantal andere toestellen op hetzelfde stopcontact aan te sluiten. Wees vooral voorzichtig met verlengsnoeren: het totale vermogen van alle toestellen die u op het verlengsnoer aansluit, mag nooit het nominale vermogen (watt/ampère) van het verlengsnoer overschrijden. Een overdreven belasting kan de isolatie van het snoer doen opwarmen en zelfs doen doorsmelten. .......................................................................................................... 016
• Voor u dit toestel in het buitenland gebruikt, raadpleegt u best uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (u vindt een lijst onder ‘Informatie’). ..........................................................................................................
023
• Speel een cd-rom NOOIT af op een gewone audio-cd-speler. Het geluidsniveau zou zo hoog kunnen zijn dat het permanente gehoorschade veroorzaakt. Ook beschadiging van luidsprekers of andere apparaten is mogelijk. .......................................................................................................... 026
• Plaats geen voorwerpen die water bevatten (bv. bloemenvazen) op dit toestel. Vermijd het gebruik van insecticides, parfum, alcohol, nagellak, spuitbussen enz. in de buurt van het toestel. Veeg vloeistof op het toestel altijd meteen weg met een droge, zachte doek. ..........................................................................................................
• Op gezette tijden moet u de stekker loskoppelen en met een droge doek schoonmaken om al het stof en ander vuil van de pennen te verwijderen. Trek de stekker ook uit het stopcontact als het apparaat voor een langere tijd niet gebruikt wordt. Als er zich tussen de stekker en het stopcontact stof ophoopt, wordt de isolatie minder betrouwbaar en is er mogelijk brandgevaar. ........................................................................................................... 104
• Tracht te voorkomen dat kabels en snoeren verstrikt geraken. Houd alle kabels en snoeren ook buiten het bereik van kinderen. ...........................................................................................................
106
• Klim nooit op het toestel en plaats er geen zware voorwerpen op. ...........................................................................................................
107a
• Neem de stroomkabel of de stekker nooit met natte handen vast als u hem in een stopcontact steekt of hem er uittrekt. ...........................................................................................................
108a
• Trek de stekker uit het stopcontact en koppel alle externe apparaten los, alvorens het toestel te verplaatsen. ...........................................................................................................
109a
• Schakel het toestel uit en trek de stekker uit het stopcontact alvorens het toestel schoon te maken. ...........................................................................................................
110a
• Trek de stekker uit het stopcontact wanneer u gevaar voor blikseminslagen in uw buurt vermoedt. ...........................................................................................................
4
BELANGRIJKE OPMERKINGEN 291b
Behalve de punten onder BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES en VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL op p. 2 en 3 dient u ook de volgende instructies te lezen en op te volgen:
Stroomvoorziening 301
• Sluit dit toestel niet aan op een stopcontact dat al gebruikt wordt door een apparaat met een omvormer (zoals een koelkast, wasmachine, magnetron of airco) of met een motor. Naar gelang van de manier waarop dit elektrische apparaat wordt gebruikt, kan de stroombron storingen of een hoorbare brom veroorzaken. Als het niet haalbaar is om een apart stopcontact te gebruiken, sluit dan een ontstoringsfilter aan tussen dit toestel en het stopcontact. 307
• Voor u dit toestel op andere apparaten aansluit, moet u alle toestellen uitzetten. Zo voorkomt u defecten en/of schade aan luidsprekers of andere apparaten. 308
• Hoewel de ledjes en het LCD-scherm uitgeschakeld worden zodra u het toestel met de POWER-schakelaar uitzet, betekent dat niet dat het toestel dan volledig van de stroombron is afgekoppeld. Als u de stroom volledig wilt afsluiten, zet u eerst de POWER-schakelaar uit en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact. Daarom sluit u de stekker van de stroomkabel best aan op een makkelijk bereikbaar stopcontact.
Plaatsing 351
• Het gebruik van dit toestel vlak bij versterkers (of andere apparaten met grote stroomtransformators) kan een brom veroorzaken. In dat geval kunt u het toestel anders richten of verder van de bron van interferentie weg plaatsen. 352a
Onderhoud 401a
• Voor een gewone schoonmaakbeurt gebruikt u een zachte, droge doek, eventueel licht bevochtigd met water. Voor hardnekkig vuil gebruikt u een doek met een mild, nietagressief detergent. Veeg daarna het toestel goed droog met een zachte, droge doek. 402
• Gebruik nooit benzine, verdunners, alcohol of eender welk oplosmiddel, om mogelijke verkleuring en/of vervorming te vermijden.
Herstellingen en data 452
• Houd er rekening mee dat de data in het geheugen van het toestel bij een herstelling gewist kunnen worden. Maak altijd een back-up van belangrijke data met een midi-apparaat (bv. een sequencer) of computer, of maak notities (indien mogelijk). Bij reparaties wordt het nodige gedaan om dataverlies te vermijden. Helaas is het soms onmogelijk om data te herstellen (bv. als de schakelingen van het geheugen zelf defect zijn). Roland Corporation wijst elke verantwoordelijkheid voor dergelijk gegevensverlies af.
Back-up van het geheugen 501b
• Dit apparaat bevat een batterij die het geheugen van stroom voorziet als de hoofdstroom is uitgeschakeld. Als deze batterij bijna leeg is, verschijnt de onderstaande boodschap op het scherm. Zodra deze boodschap verschijnt, vervangt u de batterij zo snel mogelijk om het verlies van alle data in het geheugen te vermijden. Voor het vervangen van de batterij raadpleegt u uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (zie ‘Informatie’).
• Dit toestel kan de ontvangst van radio of televisie verstoren. Gebruik dit toestel niet in de buurt van dergelijke ontvangers. 352b
• Er kan storing optreden als apparaten voor draadloze communicatie, zoals mobiele telefoons, in de buurt van dit toestel gebruikt worden. Deze storingen kunnen voorkomen bij een inkomende of uitgaande oproep, of tijdens het gesprek. Als u dit probleem hebt, kunt u de draadloze apparaten verder uit de buurt van het toestel plaatsen of uitschakelen. 354a
• Stel het toestel niet aan direct zonlicht bloot, zet het niet naast een warmtebron, laat het niet in een afgesloten voertuig staan of stel het op geen enkele andere manier aan extreme temperaturen bloot. Overmatige hitte kan het toestel vervormen of verkleuren. 355b
• Als het toestel verplaatst wordt naar een plek waar de temperatuur en/of vochtigheid erg verschillend is, kunnen zich druppeltjes (condensatie) in het toestel vormen. Schade of storingen kunnen het gevolg zijn, als u het toestel in deze toestand gebruikt. Laat daarom het toestel een aantal uren staan voor u het gebruikt, tot de condensatie volledig verdampt is.
5
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Verdere voorzorgen
Gebruik van cd-roms
551
801
• Onthoud dat de inhoud van het geheugen onherroepelijk verloren kan gaan als gevolg van een defect of verkeerd gebruik van het toestel. Om het risico te vermijden dat u belangrijke gegevens zou verliezen, raden we u aan regelmatig een back-up van dergelijke gegevens te maken met een midi-apparaat (bv. een sequencer) of computer.
• Vermijd aanraking van of krassen op de glanzende onderzijde van het schijfje (hier zijn de gegevens opgeslagen). Beschadigde of vuile cd-roms kunnen niet altijd correct gelezen worden. Houd uw cd-roms schoon met een cdreiniger van een gespecialiseerde winkel.
552
Copyright
• Gegevens die in het geheugen opgeslagen werden, kunnen jammer genoeg niet hersteld worden als ze eenmaal gewist zijn. Roland Corporation wijst elke verantwoordelijkheid voor dergelijk gegevensverlies af. 553
• Wees voorzichtig genoeg bij het gebruik van de toetsen, schuifknoppen en andere bedieningsorganen, en bij het gebruik van jacks en aansluitingen. Een ruw gebruik kan defecten veroorzaken. 556
• Neem bij het aansluiten en loskoppelen van alle kabels steeds de connector zelf vast — trek nooit aan de kabel. Zo voorkomt u kortsluitingen of schade aan interne elementen van de kabel. 557
• Bij normale werking produceert het toestel een kleine hoeveelheid warmte. 558a
• Om uw buren niet te storen, probeert u het volume best op een redelijk niveau te houden. U kunt ook een hoofdtelefoon gebruiken, zodat u zich geen zorgen hoeft te maken over de mensen rondom u (vooral later op de avond). 559a
852a
• Als u audiosignalen via een digitale aansluiting met een extern instrument uitwisselt, kan dit toestel een opname maken zonder de gebruikelijke beperkingen van het Serial Copy Management System (SCMS). Dat komt omdat het toestel uitsluitend voor muzikale producties is bestemd. Het valt niet onder dergelijke beperkingen zolang het gebruikt wordt om stukken (bv. uw eigen composities) op te nemen die geen inbreuk op de auteursrechten van anderen vormen. (SCMS is een functie die kopieën in de tweede graad of verdere kopieën via een digitale aansluiting verhindert. Deze functie is in MD-recorders en andere digitale audio-apparatuur ingebouwd om auteursrechten te beschermen.) 853
• Gebruik dit apparaat niet voor doeleinden die de auteursrechten van derden kunnen schenden. Wij wijzen elke verantwoordelijkheid af met betrekking tot de schending van auteursrechten van derden door het gebruik van dit apparaat.
• Als u het toestel gaat vervoeren, verpak het dan indien mogelijk in oorspronkelijke verpakking (inclusief vulling). Zoniet dient u voor een gelijkaardige verpakking te zorgen. 561
• Gebruik alleen het juiste zwelpedaal (EV-5; wordt apart verkocht). Als u andere zwelpedalen aansluit, riskeert u storingen of beschadiging van het toestel. 562
• Gebruik een kabel van Roland om de verbinding te maken. Als u een kabel van een andere producent gebruikt, neem dan de volgende voorzorgen: • Sommige verbindingskabels hebben een weerstand. Gebruik geen kabels met een weerstand om dit toestel aan te sluiten. Bij het gebruik van een dergelijke kabel kan het geluidsniveau erg laag of onhoorbaar zijn. Contacteer de producent van de kabel voor meer informatie over de specificaties van de kabel.
204
* Microsoft en Windows zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation. 206e
* De schermafbeeldingen in deze documenten worden gebruikt met toestemming van Microsoft Corporation. 206j
* Apple en Macintosh zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Computer, Inc. 209
* Mac OS is een handelsmerk van Apple Computer, Inc. 220
* Alle productnamen in dit document zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van hun respectieve eigenaars. 231
* OMS is een geregistreerd handelsmerk van Opcode Systems, Inc. 232
* FreeMIDI is een handelsmerk van Mark of the Unicorn, Inc.
6
Inhoud VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL ..........3 BELANGRIJKE OPMERKINGEN .................5 Voornaamste eigenschappen................10 Hoe heet het en waarvoor dient het?....11 Voorpaneel ....................................................................11 Achterpaneel.................................................................13 Signaalverloop..............................................................14
Hoofdstuk 1: Geluidsweergave ............15 Aansluitingen maken ................................................... 15 Het toestel inschakelen ...............................................16 Het ingangsniveau regelen..........................................17 Het uitgangsniveau regelen ........................................17 Het ‘SUB OUT’-niveau regelen ...........................................17
De ‘MAIN OUT’-versterker selecteren (Main Output Select) .................................................... 17 De ‘SUB OUT’-versterker selecteren (Sub Output Select) ...............................................................18
Het toestel uitschakelen ..............................................18
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren.................................................19 Wat is een ‘patch’? .......................................................19 Hoe selecteert u een patch? (Patch Change) ............19 De klank regelen met de knoppen ..............................20 Het effect in- en uitschakelen......................................20 Effecten snel instellen (QUICK FX) .............................21 Bestaande patchinstellingen oproepen .....................21 Preciezere effectinstellingen .......................................22 De volgorde van de effecten aanpassen (Effect Chain) ................................................................22 Patches een naam geven (Patch Name).....................23
Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan .......24 Patches opslaan (Patch Write) ....................................24 Patches kopiëren (Patch Copy) ..................................24 Patches omwisselen (Patch Exchange) .....................25 Patches initialiseren..................................................... 25 Patches initialiseren met een klank die lijkt op wat u wilt bekomen.................................................................26 Instellingen volgens hun effect opslaan (User Quick Settings) ........................................................................26 PREAMP/SPEAKER-opties naar een ander kanaal kopiëren ........................................................................27
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters ....28 PREAMP/SPEAKER-simulator (voorversterker/ luidspreker) ...................................................................28
OVERDRIVE/DISTORTION ........................................... 31 DELAY ........................................................................... 32 De HOLD-functie (Hold Delay)..........................................34
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen ..............................................61 Opmerkingen over de pedaalfuncties ........................61 Instructies voor het gebruik ........................................61 De werking van de externe voet-schakelaar instellen (CTL 1, 2, 3, 4) ...............................................................62 De werking van het externe zwelpedaal instellen (EXP1, 2) ........................................................................63 De werking van een extern midi-apparaat instellen (CC#7, CC#80, CC#1) ................................................... 64 Bediening van het voetvolume (FV) voor individuele patches (EXP1/CC#7 Foot Volume) ............................65 Externe bedieningsorganen voor individuele patches instellen (Assign) .........................................................66 Quick Settings........................................................................66 Manual Settings.....................................................................67 Internal Pedal System...........................................................70
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten.................72 Wat kunt u met midi doen? .........................................72 Opmerkingen over midiboodschappen die verzonden en ontvangen kunnen worden ............................................73
De midifuncties instellen .............................................73 Midigegevens verzenden en ontvangen ....................75 Data naar een extern midi-apparaat verzenden (Bulk Dump).....................................................................................75 Data van een extern midi-apparaat ontvangen (Bulk Load).............................................................................76
De Program Change Map.............................................77 De Program Change Map activeren/deactiveren (MIDI Map Select).............................................................................78
Patchnummers op een extern midi-apparaat selecteren vanaf de GT-PRO .......................................78 Over MIDI.......................................................................79 Hoe midiboodschappen worden verzonden en ontvangen .........................................................................79 Twee soorten midiboodschappen van de GT-PRO..........79 Over de midi-implementatie ...............................................80
Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200 gebruiken ............................................81 De functies voor de FC-200 instellen .........................81 De GT-PRO in FC-200-modus zetten .................................81 Het CTL-pedaal van de FC-200 instellen (FC-200 CTL Pedal) ......................................................................................81 Het aantal beschikbare banken beperken (FC-200 Bank Limit).......................................................................................81
8
De timing van patchwissels instellen (FC-200 Program Change Out) ...........................................82 Banken selecteren met de nummerpedalen (FC-200 Bank Change)..........................................................82
Instellingen van de GT-PRO naar de FC-200 verzenden........................................... 82 Aansluiten ..............................................................................82 Instellingen naar de FC-200 verzenden .............................83
De GT-PRO met de FC-200 bedienen ......................... 83 Aansluiten ..............................................................................83 Patches selecteren .................................................................83 Het CTL-pedaal en EXP-pedaal van de FC-200................84
Effecten met de pedalen van de FC-200 in/uitschakelen (Manual Mode) .............................................................. 85 Manual-modus activeren.....................................................85 Effecten selecteren die u met de pedalen wilt aan- en uitzetten..................................................................................85
Geavanceerde instellingen.......................................... 86 De FC-200 automatisch met de instellingen van de GTPRO instellen zodra u de GT-PRO inschakelt ..................87 Manual-modus ......................................................................87 Een extern midi-apparaat aansluiten in FC-200-modus .87
Hoofdstuk 9: De GT-PRO via USB op een computer aansluiten............................. 88 Voor u de USB-aansluiting maakt............................... 88 Over de bijgeleverde software ............................................88 Driver Mode ..........................................................................88 De Driver Mode instellen ....................................................88
USB-functies instellen ................................................. 89 Input/Output van het digitale audiosignaal ....................89 ‘Direct Monitor’-instellingen...............................................89
De output van de GT-PRO opnemen met een computer ........................................................ 90 Effecten van de GT-PRO toevoegen aan de audioweergave van de computer................................ 90 De GT-PRO vanaf de computer bedienen .................. 91
Hoofdstuk 10: Andere functies ............. 92 Allerlei parameters regelen met het gitaarvolume .... 92 Het kanaal van de voorversterker (A/B) dynamisch selecteren................................................................................92 Bepaalde effectparameters wijzigen met het gitaarvolume (Assign Source)......................................................................93
Het algemene geluid aan de omgeving aanpassen (Global).......................................................................... 94 Het algemene geluid regelen...............................................94 Main Global EQ.....................................................................94 Total NS..................................................................................94 Total REVERB........................................................................94 Sub Global EQ .......................................................................95 De outputbestemming selecteren .......................................95 Output Channel.....................................................................95 USB/Digital Out ...................................................................95
De contrastwaarde van het scherm aanpassen (LCD Contrast) ....................................................................... 96 De input van de GT-PRO selecteren (Input Select) ... 96
Inhoud
De klank van de input van de GT-PRO regelen (Input Level/Input Presence) .......................................97 Effectgeluiden na een patchwissel laten doorspelen (Patch Change Mode)................................................... 97 Identieke Preamp-instellingen in alle patches (Preamp Mode) .............................................................98 De System Preamp instellen ................................................98
Beperking van de beschikbare patches (Patch Extent) ...............................................................98 De ‘EXP Pedal Mode’ wijzigen bij een patchwissel (Assign Hold) ................................................................99 De functies van de knoppen instellen (Knob Mode) .99 Het Output/Input-niveau selecteren..........................100 MAIN OUT Level................................................................100 SUB OUT Level ...................................................................100 LOOP 1/2 SEND Level ......................................................100 LOOP 1/2 RETURN Level.................................................100
Het effectniveau controleren met de Level Meter....100 De gitaar stemmen (Tuner/Bypass) ..........................101 De stemfunctie inschakelen ...............................................101 Schermweergave bij het stemmen ....................................101 Hoe stemmen? .....................................................................101 De stemfunctie instellen.....................................................101
Appendices ........................................103 De fabrieksinstellingen herstellen (Factory Reset) .103 Lijst van fabrieksinstellingen.............................................103
Installatie van de Special Driver ............................... 127 Mac OS X ..............................................................................127 Instellingen van het stuurprogramma .............................128 Mac OS 9...............................................................................129
Installatie van de Standard Driver ............................ 136 Mac OS X ..............................................................................136 Mac OS 9...............................................................................138
Configuratie van de Special Driver...... 141 De latentietijd regelen ................................................ 141 Gebruik van ASIO Direct Monitor ............................. 141
Problemen oplossen ........................... 143 Foutmeldingen............................................................ 143 Problemen bij het gebruik van de GT-PRO.............. 143 Problemen met het geluid..................................................143 Andere problemen..............................................................144
Problemen met de USB Driver .................................. 145 Problemen met het USB-stuurprogramma .............. 147 De Special Driver verwijderen................................... 151
Patch List............................................ 152 User Patch................................................................... 152 Preset Patch................................................................ 156
Index ................................................. 160
Installatie & configuratie van het USBstuurprogramma ........... 109 Stuurprogramma: installatie (Windows)..........................................110 Over de Driver-modi ................................................... 110 Installatie van de Special Driver ...............................111 Windows XP ........................................................................111 Windows 2000 .....................................................................114 Windows Me/98 .................................................................117
Installatie van de Standard Driver ............................118 Windows XP/2000..............................................................118 Windows Me........................................................................119 Windows 98 .........................................................................120
Instellingen van het stuurprogramma ......................123 Over de input- en outputapparaten .................................123 Instellingen van het input-/outputapparaat ..................124 Software-instellingen..........................................................125
Stuurprogramma: installatie (Macintosh) ........................................126 Over de Driver-modi ................................................... 126
9
Voornaamste eigenschappen Professionele gitaareffecten De beste analoge onderdelen, een AD/DA-omzetter van de hoogste kwaliteit voor een superieur breed dynamisch bereik, gebalanceerde XLR- en digitale (coaxiale) aansluitingen: de GT-PRO is in alle opzichten gericht op het allerbeste geluid en biedt de professionele gitarist een effectprocessor van onovertroffen kwaliteit, die terecht het label ‘PRO’ draagt.
Geavanceerde COSM-versterker/luidsprekers De GT-PRO biedt versterker/luidsprekersystemen die gelijktijdig gebruikt kunnen worden. Deze COSM-versterker/ luidsprekers bieden 46 verschillende versterkertypes, waaronder een aantal nieuwe modellen. U kunt versterkers op allerlei manieren combineren, bv. door twee versterkers samen te mixen of door ze in stereo te gebruiken. Bovendien kunt u de combinatie van versterker en luidsprekers aanpassen, zodat u naar hartelust originele versterkertypes kunt creëren.
Een waaier aan COSM-effecten U kunt maar liefst vijftien verschillende effecten combineren en gelijktijdig gebruiken, in eender welke volgorde. Op die manier creëert u een ongelofelijk spectrum van klankvariaties. De GT-PRO biedt een brede waaier aan nieuwe effecten, waaronder ‘stereo dual delay’, ‘spring & modulation reverb’, ‘sitar simulator’, ‘wave synth’ enz. De GT-PRO is uitgerust met Quick FX voor een snelle en efficiënte bediening van verschillende onderdelen, en verder ook met EZ Tone en allerlei andere indrukwekkende functies. Kortom, de GT-PRO is werkelijk het ultieme multi-effectapparaat en vormt een hoogtepunt in de gitaareffectentechnologie van BOSS.
Solo Switch / Dynamic Sense / Internal Pedal System De COSM-versterkers bieden voor elk kanaal een Solo Switch, die bij het inschakelen de klank meteen een krachtiger gevoel geeft. Bovendien biedt Dynamic Sense een geruisloze overgang tussen twee COSM-versterkers naar gelang van de nuances van uw spel. U kunt de verschillende effecten zelfs met de volumeknop van de gitaar bedienen. Dankzij het Internal Pedal System kunt u de pedalen automatisch bedienen. Samen met de andere functies verhoogt dat systeem de expressiviteit van uw uitvoering.
External Loop & Amp Control De GT-PRO biedt drie externe loop setups om externe effectprocessors aan te sluiten. U kunt de volgorde wijzigen waarin de effecten van de GT-PRO zijn aangesloten, maar als twee sets aansluitingen in stereo worden gebruikt, kunt u bovendien krachtig communiceren door externe ruimtelijke effecten te gebruiken. De GT-PRO beschikt ook over twee ‘amp control’-jacks: hiermee kunt u het kanaal op een aangesloten voorversterker selecteren en externe apparaten bedienen die met een voetschakelaar zijn uitgerust.
FC-200 Mode, talrijke aansluitingen De GT-PRO biedt ook een FC-200-modus, zodat u een FC-200 MIDI foot controller kunt gebruiken (wordt apart verkocht). Bedien uw effecten in alle vrijheid, zonder u om de afmetingen van het rack te bekommeren, en met een functionaliteit die de klassieke apparaten ruim overtreft. Bovendien bieden de ‘INPUT’ en ‘DIRECT OUT’-jacks op het achterpaneel meer gebruiksgemak in racksystemen. Dankzij de USB-aansluiting kunt u de GT-PRO ook op een computer aansluiten. Met de bijgeleverde ‘GT-PRO Editor/ Librarian’-software kunt u de nodige bewerkingen vanaf een computer maken. De GT-PRO biedt de nodige flexibiliteit voor eender welke locatie, of het nu op een podium is, in een studio of bij thuisopnames.
COSM (Composite Object Sound Modeling) Composite Object Sound Modeling (COSM) is de innovatieve en krachtige technologie voor geluidsmodellering van BOSS/Roland. COSM analyseert de vele factoren die het originele geluid vormen, zoals de elektrische en fysische eigenschappen van het origineel, en maakt dan een digitaal model dat hetzelfde geluid kan reproduceren.
10
Hoe heet het en waarvoor dient het? Voorpaneel fig.002-010
24 25 26
23 1
2
3
5
4
20
6
7
21 22
8
9
28 27
29
10 11 12
30
13 14 15 16 17 18 19
1. INPUT
5. PREAMP/SPEAKER
INPUT-jack
TYPE-knop
Hier sluit u de gitaar aan.
Selecteert het type voorversterker.
LEVEL-knop
GAIN-knop
Regelt het niveau van de signalen die via de INPUTjacks (op het voor- en achterpaneel) binnenkomen.
Regelt het vervormingsniveau van de voorversterker.
PEAK-indicatielampje
Regelt het geluid van de voorversterker in de lage frequenties.
Geeft de status van het ingangsniveau aan. Dit indicatielampje gaat branden vanaf 6 dB onder het niveau waarop vervorming optreedt.
2. OUTPUT PHONES-jack Hier sluit u een hoofdtelefoon aan. * De output van de PHONES-jack is een mix van de output van de ‘MAIN OUT’- en ‘SUB OUT’-uitgangen.
MAIN-volumeknop Regelt het volume van de ‘MAIN OUT’-uitgangen.
BASS-knop
MIDDLE-knop Regelt het geluid van de voorversterker in de middentonen.
TREBLE-knop Regelt het geluid van de voorversterker in de hoge frequenties.
PRESENCE-knop Regelt het geluid van de voorversterker in de ultrahoge frequenties.
LEVEL-knop
SUB-volumeknop
Regelt het volume van de voorversterker.
Regelt het volume van de ‘SUB OUT’-uitgangen (1/4” jacks).
PREAMP/SPEAKER aan/uit-toets
* De output van de ‘SUB OUT’ XLR-uitgang heeft een vast niveau, ongeacht de positie van de SUB-volumeknop.
Druk op de toets om de status te wijzigen.
TYPE VARIATION-toets Schakelt de type-variationfunctie in/uit.
3. Scherm Hier verschijnt allerlei informatie over de GT-PRO. Het linker scherm toont het banknummer.
4. PATCH/VALUE-schijf Met deze schijf kunt u patches selecteren en instellingen wijzigen.
CHANNEL-toets Schakelt tussen kanaal A en B van de voorversterker.
SOLO-toets Schakelt de solofunctie (p. 29) in en uit.
SPEAKER-toets Selecteert het type luidspreker.
11
Hoe heet het en waarvoor dient het?
6. COMP aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
7. OS/DS aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
8. WAH aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
9. EQ aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
10. DELAY aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
11. CHORUS aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
12. REVERB aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
13. FX-1 aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
14. FX-2 aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
15. AMP CTL 1 aan/uit-toets Schakelt Amp Control 1 in en uit.
16. AMP CTL 2 aan/uit-toets Schakelt Amp Control 2 in en uit.
21. OUTPUT SELECT-toets Hiermee selecteert u de geschikte output voor het aangesloten apparaat. Selecteer altijd de juiste instelling voor u begint te spelen.
22. SYSTEM-toets Hiermee kunt u de algemene systeeminstellingen van de GT-PRO selecteren. Het indicatielampje gaat branden als de GT-PRO op uw computer is aangesloten.
23. EXIT-toets Met deze toets kunt u opdrachten ongedaan maken.
24. WRITE-toets Druk op deze toets om instellingen op te slaan.
25. SHIFT-toets Schakelt de Shift-functie in of uit. Als Shift is ingeschakeld en u draait aan de PATCH/VALUEschijf, dan verandert de waarde in sprongen van tien. Bovendien verandert de functie van bepaalde toetsen zodra Shift is ingeschakeld.
26. TUNER/BYPASS-toets Druk op deze toets om de stemfuncties te gebruiken.
27. NAME/FX CHAIN-toets Hiermee geeft u patches een naam (p. 23) of stelt u de effect chain in (p. 22).
28. MASTER-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
17. PRE LOOP aan/uit-toets Schakelt de pre loop in en uit.
29. PATCH LEVEL-knop Regelt het volume van de geselecteerde patch.
18. LOOP 1/2 aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
30. POWER-schakelaar Schakelt het toestel in en uit.
19. ASSIGN aan/uit-toets Druk op de toets om de status te wijzigen.
20. PARAMETER-toetsen Druk op deze toetsen om parameters te selecteren. Om meteen de belangrijkste parameters te selecteren, drukt u op een van deze toetsen terwijl u de andere toets ingedrukt houdt. Bij items met weinig parameters springt de GT-PRO dan meteen naar de laatste (of eerste) parameter.
12
Hoe heet het en waarvoor dient het?
Achterpaneel fig.00-0220
1
2
5
1. AMP CTL 1 / AMP CTL 2 Als u de ‘AMP CONTROL’-functie gebruikt (p. 54), sluit u hier een versterker aan om van kanaal te wisselen.
2. CTL 3/4 / EXP PEDAL 2 Hier sluit u de optionele voetschakelaars (zoals de FS6/FS-5U) of het zwelpedaal (zoals de EV-5) aan.
3
4
6
8
7
9
11
12
13
10
14 15
10. SUB OUT R/L Deze XLR-aansluitingen geven een gebalanceerde output. Sluit hier versterkers, mengpanelen of andere apparaten aan. * De SUB-volumeknop (p. 17) en het ‘SUB OUT Level’ (p. 100) hebben geen invloed op de ‘SUB OUT R/L’aansluitingen. De uitgangssignalen hebben altijd een vast niveau (+4 dBu).
* Standaard is nog geen functie aan deze jacks toegewezen.
3. CTL 1/2 Hier sluit u de optionele voetschakelaars aan (zoals de FS-6/FS-5U).
4. EXP PEDAL 1 Sluit hier een optioneel zwelpedaal aan (zoals de EV-5). * In de fabrieksinstellingen is dit automatisch ingesteld voor het voetvolume (p. 55).
5. MIDI IN/OUT/THRU Sluit hier een FC-200 (p. 81) of een ander extern midiapparaat aan om midigegevens te verzenden en te ontvangen.
6. USB-connector Sluit deze connector met een USB-kabel op uw computer aan om data tussen de GT-PRO en uw computer uit te wisselen.
7. DIGITAL OUT Deze uitgang geeft een digitaal audiosignaal.
8. LOOP 1/2 SEND/RETURN Hier sluit u externe effectprocessors aan als u LOOP 1/ 2 gebruikt (p. 52).
9. SUB OUT R/L (MONO) Deze jacks geven ongebalanceerde outputsignalen. Sluit hier versterkers, mengpanelen of andere apparaten aan.
11. ‘GND LIFT’-schakelaar Koppelt de ‘1:GND’-pen los van de aarding van de input. Zet de schakelaar op ‘ON’ als hinderlijke brom of ruis van aardlussen ontstaat. Bij de GT-PRO staat deze schakelaar normaal op ‘OFF’.
12. MAIN OUT R/L (MONO) Deze jacks geven ongebalanceerde outputsignalen.
13. PRE LOOP SEND/RETURN Hier sluit u externe effectprocessors aan als u PRE LOOP gebruikt (p. 53).
14. DIRECT OUT / TUNER OUT De signalen van de INPUT-jacks (vooraan en achteraan) worden onveranderd naar deze uitgang gestuurd. Gebruik deze uitgang om stemapparaten en gelijkaardige apparaten aan te sluiten.
15. INPUT Hier sluit u de gitaar aan. Als u de GT-PRO in een racksysteem installeert, is dit bovendien ook de ingang voor de signalen van andere rackapparaten. * Deze jack kan niet gelijktijdig met de INPUT-jack op het voorpaneel gebruikt worden. De INPUT-jack op het voorpaneel krijgt voorrang.
13
14
Gitaar
RETURN 1
AMP CTL 1
((van USB)
SEND Digital Out
BYPASS
Tuner
(You can (Uchange kunt dethe volgorde order in van which de effecten the effects aanpassen) are connected)
SEND 1
MULTI MULTIEFFECTS EFFECT
Loop 1/2
RETURN 2
SEND 2
(Achter)
RETURN
Pre Loop
USB
USB/Digital Out Level
GT-PRO IN (Audio)
GUITAR IN
(Voor)
CONTROL
AMP CTL 2
CTL PEDAL 3, 4/ EXP PEDAL 2
GT-PRO OUT (Audio)
(=USB In)
Externe effectprocessor
Output Channel
(=Guitar In)
Control OUT (MIDI)
CTL PEDAL 1, 2
EXP PEDAL 1
Gitaarversterker
Externe effectprocessor
Computer
Control IN (MIDI)
Voetschakelaar
Zwelpedaal
Voetschakelaar
Zwelpedaal
Externe effectprocessor
Stuur- of midisignaal
Audiosignaal
SUB
MAIN
USB
USB Mix Channel
SUB
MAIN
(XLR-aansluiting))
(1/4" jack)
SUB OUT L/R
MAIN OUT L/R
PHONES
DIGITAL OUT
DIRECT OUT/TUNER OUT
SUB VOLUME
MAIN VOLUME
USB Mix Level
Stemapparaat
Mengpaneel
Gitaarversterker
Hoofdtelefoon
Recorder enz.
Hoe heet het en waarvoor dient het?
Signaalverloop
Hoofdstuk 1: Geluidsweergave Hoofdstuk
Aansluitingen maken fig.01-0010
Mengpaneel Gitaar Front Panel
Digitale recorder enz.
Hoofdtelefoon Stemapparaat enz. 0
NT
-50
CE
Zwelpedaal (Roland EV-5 enz.)
Voetschakelaar (FS-6 enz.)
Zwelpedaal (Roland EV-5 enz.)
Externe effectprocessor OUTPUT
MIDI IN
INPUT
MIDI OUT
CE
NT
Gitaarversterker
Externe effectprocessor INPUT
OUTPUT
OUTPUT
INPUT
Externe effectprocessor
Midisequencer enz.
MIDI Foot Controller Roland FC-200
Computer
15
Hoofdstuk 1: Geluidsweergave
* Om defecten en/of schade aan luidsprekers of andere toestellen te voorkomen, dient u steeds het volume dicht te zetten en alle toestellen uit te schakelen alvorens ze aan te sluiten. * Draai het volume van de versterker pas open als alle aangesloten apparaten zijn ingeschakeld. * Als u het systeem in mono gebruikt, sluit u de kabel aan op de ‘MAIN OUT L (MONO)’-jack. * Gebruik alleen het juiste zwelpedaal (Roland EV-5 of Roland FV-300L; wordt apart verkocht). Als u andere zwelpedalen aansluit, riskeert u storingen of beschadiging van het toestel. * Dit instrument is uitgerust met gebalanceerde XLRaansluitingen. De bedrading van deze aansluitingen ziet u op het onderstaande diagram. Als u andere apparaten wilt aansluiten, controleert u best de bedradingsdiagrammen van die apparaten. fig.XLRJack
-------------------------------------------• Als u zwelpedalen op EXP PEDAL 1 en EXP PEDAL 2 aansluit, gebruikt u de instellingen die op p. 63 en p. 65 worden beschreven. • Als u de voetschakelaars op CTL 1/2 en CTL 3/4 aansluit, gebruikt u de instellingen die op p. 62 worden beschreven. • Voor meer informatie over AMP CTL 1 en AMP CTL 2, zie p. 54. • Voor meer informatie over LOOP SEND/RETURN, zie p. 52. --------------------------------------------
Het toestel inschakelen Wanneer alles is aangesloten (p. 15), zet u alle toestellen in de juiste volgorde aan. Door toestellen in de verkeerde volgorde aan te zetten, riskeert u defecten en/of schade aan luidsprekers en andere toestellen.
* Als u het toestel gebruikt met een zwelpedaal op EXP PEDAL 1 of EXP PEDAL 2, zet u het minimumvolume op ‘MIN’. * Als u een voetschakelaar (de optionele FS-6) op CTL 1/2 of CTL 3/4 aansluit, zet u de MODE- en POLARITYschakelaars zoals hieronder wordt getoond.
1. Controleer voor u het toestel inschakelt het volgende: • Zijn alle externe apparaten correct aangesloten? • Staat het volume van de GT-PRO, uw versterker en alle aangesloten apparaten op nul?
fig.01-0020
POLARITEIT
MODUS
2. Zet de GT-PRO aan met de POWER-schakelaar op het voorpaneel. Op het scherm verschijnt het volgende. Na enkele seconden staat het apparaat in de normale speelmodus.
* Als u een voetschakelaar (de optionele FS-5U) op SUB EXP PEDAL/SUB CTL 1, 2 aansluit, zet u de polariteitschakelaar zoals hieronder wordt getoond.
Het scherm dat nu verschijnt, wordt het ‘Play’-scherm genoemd. fig.01-0050d
fig.01-0030
Polariteitschakelaar
* U kunt de speciale, optionele Roland PCS-31 aansluitkabel gebruiken om twee voetschakelaars te verbinden. fig.01-0040
* Bij het inschakelen van het toestel is de patch geselecteerd die het laatst werd gebruikt voor u het toestel uitschakelde. * Dit toestel is met een beveiligingscircuit uitgerust. Na het inschakelen duurt het eventjes (enkele seconden) voor het toestel in werking treedt. 3. Schakel vervolgens de eventuele externe effectprocessors in en ten slotte de gitaarversterker.
PCS-31
Wit
16
Rood
Hoofdstuk 1: Geluidsweergave
Gebruik de ‘INPUT LEVEL’-knop om het geschikte ingangsniveau voor uw gitaar te regelen. fig.01-0060
Hoofdstuk
Het ingangsniveau regelen
De ‘MAIN OUT’-versterker selecteren (Main Output Select) Selecteer het type apparaat dat op de ‘MAIN OUT’-jack is aangesloten. fig.01-0080
2
1
1. Bespeel uw gitaar met de maximale geluidssterkte die u tijdens uw spel zult produceren. 2. Regel de ‘INPUT LEVEL’-knop tot het PEAKindicatielampje eventjes brandt. * Het PEAK-indicatielampje gaat branden vanaf 6 dB onder het clipping-niveau (waar de vervorming begint). * Als het ingangsniveau te hoog is, produceert de GT-PRO niet de gewenste effecten.
Als u de GT-PRO met verschillende gitaren gebruikt, regelt u het ingangsniveau voor iedere patch met de ‘INPUT LEVEL’-knop, terwijl u de volumeverschillen tussen elke gitaar met ‘SYS: Input Level’ regelt. Zie ‘De klank van de input van de GT-PRO regelen (Input Level/Input Presence)’ (p. 97).
Het uitgangsniveau regelen Regel het uitgangsniveau van de GT-PRO. fig.01-0070
3 1. Druk op [OUTPUT SELECT]. Het ‘Main Output Select’-scherm verschijnt. fig.01-0090d
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om het apparaat te selecteren dat op de ‘MAIN OUT’-jack is aangesloten. Waarde
Verklaring
JC-120
Kies deze instelling als u de Roland JC120 gitaarversterker aansluit.
SMALL AMP
Kies deze instelling als u een kleine gitaarversterker aansluit.
COMBO AMP
Kies deze instelling als u een andere comboversterker dan de JC-120 gitaarversterker aansluit (waarbij de versterker en luidspreker(s) in één behuizing zitten).
* Afhankelijk van uw gitaarversterker, kunt u misschien ook goede resultaten bekomen met ‘JC-120’ als instelling.
• Het uitgangsniveau van de ‘MAIN OUT’-jacks regelt u met de MAIN-volumeknop.
Het ‘SUB OUT’-niveau regelen • Het uitgangsniveau van de ‘SUB OUT’-jacks (de 1/4” jacks) regelt u met de SUB-volumeknop. * De output van de ‘SUB OUT’ XLR-uitgang heeft een vast niveau, ongeacht de positie van de SUB-volumeknop. -------------------------------------------De output van de PHONES-jack is een mix van de output van MAIN OUT en SUB OUT. Als u een hoofdtelefoon gebruikt, regelt u het gewenste volume met zowel de MAIN- als met de SUB-knop. --------------------------------------------
STACK AMP
Kies deze instelling als u een gitaarversterker van het ‘stack’-type aansluit (waarbij de versterker en de luidspreker(s) in aparte behuizingen zitten).
JC-120 Return
Kies deze instelling als u de RETURN van een JC-120 aansluit.
COMBO Return
Kies deze instelling als u de RETURN van een comboversterker aansluit.
STACK Return
Kies deze instelling als u de RETURN van een stackversterker of een op een rack gemonteerde powerversterker gebruikt. Selecteer ‘STACK Return’ ook als u een combinatie van een powerversterker en een luidsprekerkast gebruikt.
LINE/PHONES
Kies deze instelling als u een hoofdtelefoon gebruikt of een meersporenrecorder voor een opname aansluit.
* Als u de luidsprekersimulator gebruikt, selecteert u LINE/ PHONES.
3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
17
Hoofdstuk 1: Geluidsweergave
De ‘SUB OUT’-versterker selecteren (Sub Output Select) Selecteer het type apparaat dat op de ‘SUB OUT’-jack/ connector is aangesloten. fig.01-0081
3
2 1
Het toestel uitschakelen 1. Voor u het toestel inschakelt, controleert u het volgende: • Staat het volume van de GT-PRO, uw versterker en alle aangesloten apparaten op nul? 2. Schakel vervolgens de eventuele externe effectprocessors uit, daarna de gitaarversterker en de andere apparaten. 3. Schakel de GT-PRO uit.
4 1. Druk op [OUTPUT SELECT].
* Als u de stroom volledig wilt afsluiten, zet u eerst de POWERschakelaar uit en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact. Zie ‘Stroomvoorziening’ (p. 5).
2. Druk op PARAMETER [ ][ ] tot ‘SUB: Output Sel.’ op het scherm verschijnt. fig.01-0100d
Uw gitaar stemmen U kunt de ingebouwde stemfunctie van de GT-PRO gebruiken om uw gitaar te stemmen. 3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om het apparaat te selecteren dat op de ‘SUB OUT’-jack/connector is aangesloten. * De apparaten die u kunt selecteren zijn dezelfde als bij Main Output Select. 4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
Voor optimale prestaties van de GT-PRO dient u Main Output Select en Sub Output Select correct in te stellen. Kies de opties die het best bij uw configuratie passen. * De luidsprekersimulator (p. 28) werkt alleen als u Main Output Select / Sub Output Select op LINE/PHONES instelt. * U kunt het geluid niet met Main Output Select / Sub Output Select wijzigen als PREAMP/SPEAKER On/Off (p. 28) op ‘Off’ staat.
18
Instructies voor het gebruik van deze functie vindt u in ‘De gitaar stemmen (Tuner/Bypass)’ (p. 101).
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren Wat is een ‘patch’? Elk van die sets wordt een ‘patch’ genoemd. Patches zijn gerangschikt in banken (1–40) en nummers (1–10), zoals hieronder wordt getoond.
Als het Play-scherm wordt getoond, kunt u aan de PATCH/ VALUE-schijf draaien om een patch te selecteren. fig.02-0040d
Userbanken (1–20) Nieuwe effectinstellingen worden opgeslagen in ‘userbanken’. De patches in deze banken worden ‘user patches’ genoemd. Een ‘U’ verschijnt in het rechter scherm als u een user patch gebruikt. fig.02-0020d
Bank
Bank - Nummer
Om een andere bank te selecteren, houdt u [SHIFT] ingedrukt, zodat het indicatielampje gaat branden (Shift: ON), en dan draait u aan de PATCH/VALUE-schijf. * Gebruik de instelling op p. 98 als u een grenswaarde wilt instellen voor de patches die u met de PATCH/VALUE-schijf kunt selecteren. * Gewijzigde instellingen die u niet hebt opgeslagen, worden gewist als u een andere patch selecteert. Als u gewijzigde instellingen wilt bewaren, voert u de Write-procedure uit (p. 24).
U kunt het apparaat zo instellen dat sommige effecten ook na het selecteren van een nieuwe patch in gebruik blijven. Voor meer details, zie ‘Effectgeluiden na een patchwissel laten doorspelen (Patch Change Mode)’ (p. 97).
Als de patch niet wordt opgeroepen
Presetbanken (21–40)
Met de GT-PRO kunt u alleen in het Play-scherm een andere patch oproepen. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren (p. 16).
De presetbanken bevatten effectinstellingen die de speciale eigenschappen van de GT-PRO ten volle benutten. De patches in deze banken worden ‘preset patches’ genoemd. Hoewel u deze preset patches niet met uw eigen instellingen kunt overschrijven, kunt u de instellingen van een preset patch toch wijzigen en het resultaat als een user patch opslaan. Een ‘P’ verschijnt in het rechter scherm als u een preset patch gebruikt. fig.02-0030d
* Als de GT-PRO in FC-200-modus staat (p. 81), is het nummer van de banken telkens één lager dan normaal (user: 0–19, preset: 20–39).
19
Hoofdstuk
De GT-PRO kan 400 combinaties (of ‘sets’) van effecten en parameterinstellingen opslaan.
Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
De klank regelen met de knoppen
Het effect in- en uitschakelen
Op het paneel van de GT-PRO bevinden zich acht knoppen. Met deze knoppen kunt u de klank van de geselecteerde patch snel en gemakkelijk aanpassen of wijzigen.
De interne effecten van de GT-PRO schakelt u in en uit met behulp van toetsen. Als het effect is ingeschakeld, brandt het indicatielampje op de AAN/UIT-toets van het effect.
fig.02-0050
* [AMP CTL1], [AMP CTL2] en [PRE LOOP] schakelt u in en uit door er eenmaal op te drukken. fig.02-0060
Knop
Verklaring
PREAMP/SPEAKER TYPE
Selecteert het type voorversterker.
* Als u op [TYPE VARIATION] drukt, kunt u variaties selecteren door de knop naar het gewenste type te draaien. Regelt het vervormingsniveau van de voorversterker. De vervorming wordt sterker als GAIN u de knop verder naar rechts draait. Regelt het geluid van de voorversterker in de lage frequenties. De lage frequenties worden BASS sterker als u de knop verder naar rechts draait. Regelt het geluid van de voorversterker in de middentonen. De middentonen worden MIDDLE sterker als u de knop verder naar rechts draait. Regelt het geluid van de voorversterker in de hoge frequenties. De hoge tonen worden TREBLE sterker als u de knop naar rechts draait. Regelt het geluid van de voorversterker in de ultrahoge tonen. De hoge tonen worden PRESENCE sterker als u de knop naar rechts draait. Regelt het volume van de voorversterker. Het volume neemt toe als u de knop naar rechts LEVEL draait.
PATCH LEVEL Regelt het algemene volume. Het volume neemt toe als u de knop naar rechts draait.
Als aan de knoppen draait en de nieuwe klank wilt bewaren, volg dan de procedure die beschreven wordt in ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24). Als u het toestel uitschakelt of een andere patch selecteert (Patch Change; p. 19) voor u de Writeprocedure hebt uitgevoerd, verliest u de zopas gecreëerde klank. * Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.
20
1. Druk op de AAN/UIT-toets van het effect dat u wilt inof uitschakelen. De instellingen van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm. * Voor FX-1 en FX-2 worden de instellingen van het geselecteerde effect getoond. fig.02-0070d
2. Druk nogmaals op de AAN/UIT-toets om het effect in of uit te schakelen. Als u een effect uitschakelt, knippert de naam van dat effect op het scherm. 3. Om een ander effect in en uit te schakelen, herhaalt u stap 1 en 2. 4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 5. Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24). * Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.
Het [ASSIGN]-indicatielampje brandt als een van de Assigns (1–12) is ingeschakeld (p. 66).
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
Bestaande patchinstellingen oproepen
Elk effect heeft enkele voorbeeldinstellingen die ‘Quick Settings’ worden genoemd.
Net zoals bij Quick Settings, kunt u enkel die specifieke instellingen die u nodig hebt, oproepen uit de user en preset patches.
U kunt snel nieuwe klanken creëren door deze Quick Settings te selecteren en te combineren. fig.02-0080
3
2
Als er een preset patch is die u als materiaal wilt gebruiken, kunt u snel en gemakkelijk nieuwe patches creëren, zonder dat u veel opties moet instellen. fig.02-0100
3
1
4
2
1 1
4
1
1. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt instellen. De parameters van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm. Bij het bewerken verschijnt de laatst gewijzigde parameter op het scherm (behalve PREAMP/SPEAKER). 2. Druk op PARAMETER [ scherm verschijnt.
]. Het ‘Quick Setting’-
fig.02-0090d
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de gewenste Quick Setting te selecteren. U**: P**:
User Quick Setting (p. 26) Preset Quick Setting
1. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt instellen. De parameters van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm. 2. Druk op PARAMETER [ scherm verschijnt.
]. Het ‘Quick Setting’-
fig.02-0110d
3. Gebruik de PATCH/VALUE-schijf om de patch te selecteren met de instellingen die u wilt oproepen. * Patches worden na de Quick Settings weergegeven. fig.02-0120d
* ‘---: User Setting’ betekent dat het effect op de bovenste regel van het scherm klaar is om in de geselecteerde patch te worden bewaard, of dat de instellingen van het effect worden aangepast.
4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
* Als u in stap 1 FX-1 of FX-2 hebt geselecteerd, dan worden de instellingen gekozen van het effect dat u met de ‘FX-1/FX2 Select’-parameter (p. 36, p. 45) hebt geselecteerd.
5. Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24).
* Als u in stap 1 PREAMP/SPEAKER hebt geselecteerd, dan kunt u verschillende instellingen kiezen voor kanaal A en B. 4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
* Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.
5. Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24). * Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.
21
Hoofdstuk
Effecten snel instellen (QUICK FX)
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
Preciezere effectinstellingen Elk effect bestaat uit verschillende soorten parameters. Door elk van die parameters apart in te stellen, kunt u met meer precisie de gewenste klanken creëren. * Voor meer details over alle effectparameters, zie ‘Hoofdstuk 4: Effecten en parameters’ (p. 28).
De volgorde van de effecten aanpassen (Effect Chain) In dit deel leest u hoe u de volgorde wijzigt waarin de effecten worden toegepast. fig.02-0140
1
2
3
3 1
2 3
2
fig.02-0130
6
1
5
3
1. Druk tweemaal op [NAME/FX CHAIN]. Het ‘Effect Chain’-scherm verschijnt.
1. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt instellen.
fig.02-0150d
De parameters van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm. 2. Druk op PARAMETER [ ][ te selecteren die u wilt wijzigen.
] om de parameter
Als meer dan één parameter op het scherm verschijnt, drukt u op PARAMETER [ ][ ] om de cursor naar de gewenste parameter te verplaatsen.
U kunt naar de belangrijkste parameters springen door op PARAMETER [
] (of [
]) te drukken terwijl u
PARAMETER [ ] (of [ ]) ingedrukt houdt. Bij items met weinig parameters springt de GT-PRO dan meteen naar de laatste (of eerste) parameter. 3. Draai aan de VALUE-schijf om de waarde van een parameter te wijzigen. 4. Herhaal stap 2 en 3 voor eventuele andere parameters die u wilt wijzigen. 5. Als u ook parameters van andere effecten wilt wijzigen, herhaalt u stap 1 tot en met 4. 6. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 7. Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24). * Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.
22
* Effecten die in kleine letters verschijnen, zijn uitgeschakeld. 2. Gebruik de PATCH/VALUE-schijf of PARAMETER [ ][ ] om de cursor te verplaatsen naar het punt waarop u een effect wilt invoegen. * ‘DGT’ wijst op output naar de ‘DIGITAL OUT’- of USBaansluiting. 3. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt toevoegen. Het gekozen effect wordt op de plaats van de cursor toegevoegd. * Gebruik [MASTER] om de ruisonderdrukker in te stellen, [ASSIGN] om het voetvolume te regelen en [OUTPUT SELECT] om de ‘Digital Out’-waarde te selecteren. 4. Als u nog meer wijzigingen in de volgorde wilt aanbrengen, herhaalt u stap 2 en 3. * Zelfs tijdens het aanpassen van de volgorde kunt u kunt effecten in- en uitschakelen. Terwijl links en rechts van de cursor effecten verschijnen, drukt u op de aan/uit-toets van het gewenste effect om het in of uit te schakelen. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 6. Als u de volgorde wilt bewaren, volg dan de instructies in ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24). * Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
Patches een naam geven (Patch Name) Hoofdstuk
U kunt elke patch een naam geven (Patch Name) van maximaal zestien tekens. Het een goed idee om namen toe te kennen die verwijzen naar de specifieke klank van de patch of naar het nummer waarin u de patch wilt gebruiken. fig.02-0160
3
2
1
5 1. Druk op [NAME/FX CHAIN]. Het ‘Patch Name’-scherm verschijnt. fig.02-0170d
Cursor
2. Druk op PARAMETER [ ][ ] om de cursor naar de gewenste positie te verplaatsen. 3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een teken te selecteren. Bij het wijzigen van de tekens kunt u de volgende functies gebruiken: Toets INS
Functie Voegt een spatie toe.
DEL
Verwijdert het teken op de cursorpositie en verplaatst de volgende tekens naar links.
CAPS
Wijzigt het teken op de cursorpositie van hoofdletter naar kleine letter of omgekeerd.
4. Als u nog andere wijzigingen in de naam wilt aanbrengen, herhaalt u stap 2 en 3. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 6. Als u een patchnaam wilt opslaan, voert u de procedure uit die beschreven wordt in ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24).
23
Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan Patches opslaan (Patch Write) Als u met de Quick Settings een klank hebt gecreëerd of als u de parameters van een klank hebt gewijzigd, dient u de ‘Write’-procedure uit te voeren om de klank in een user patch op te slaan.
Patches kopiëren (Patch Copy) U kunt een preset of user patch naar een andere user patch kopiëren. fig.03-0030
3
fig.03-0010
2 2,4 1,3
1. Selecteer de patch die u wilt kopiëren. Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19). 2. Druk op [WRITE].
1. Druk op [WRITE]. Op het scherm verschijnt de bestemming van de user patch. fig.03-0020d
Op het scherm verschijnt de bestemming van de user patch. fig.03-0040d
Bestemming: user patch
Bestemming: user patch
2. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u een user patch als bestemming voor uw klank. * Deze stap is overbodig als de huidige user patch geschikt is. * Druk op [EXIT] om de Write-procedure te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw. * Om een bestemming voor uw klank te selecteren, kunt u ook de procedure volgen die wordt beschreven in ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19). 3. Druk op [WRITE]. De GT-PRO selecteert de opgeslagen patch en u keert naar het Play-scherm terug. * De klank die eerder op dezelfde bestemming was opgeslagen, wordt tijdens de Write-procedure gewist.
24
3. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u een user patch als bestemming. * Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw. * Om een bestemming voor de kopie te selecteren, kunt u ook de procedure volgen die wordt beschreven in ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19). 4. Druk op [WRITE]. De GT-PRO selecteert de opgeslagen patch en u keert naar het Play-scherm terug. * De klank die eerder in deze user patch was opgeslagen, wordt tijdens het kopiëren gewist.
Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan
Patches omwisselen (Patch Exchange) Met de GT-PRO kunt u twee user patches van positie omwisselen. In dit deel leest u hoe dat gaat. fig.03-0050
Patches initialiseren U kunt de oorspronkelijke standaardinstellingen van de user patches herstellen (initialiseren). Dat is handig als u met een schone lei een nieuwe patch wilt creëren. fig.03-0070
4
3
2,5 1. Selecteer de eerste patch. Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19). 2. Druk op [WRITE]. 3. Druk op PARAMETER [
Hoofdstuk
3
2,4 1. Selecteer de user patch die u wilt initialiseren. Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19). 2. Druk op [WRITE].
].
De inhoud van het scherm wijzigt en de GT-PRO is klaar om de patch te selecteren die u met de eerste wilt omwisselen. fig.03-0060d
Bestemming: user patch
4. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u de user patch die u met de eerste wilt wisselen. * Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw. * Om een bestemming voor uw klank te selecteren, kunt u ook de procedure volgen die wordt beschreven in ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19). 5. Druk op [WRITE]. De patch op de ene geheugenplaats wordt gewisseld met de patch op de andere geheugenplaats en u keert naar het Play-scherm terug.
3. Druk tweemaal op PARAMETER [
].
Op het scherm verschijnt de bestemming van de user patch. fig.03-0080d
Bestemming: user patch
* U kunt de PATCH/VALUE-schijf gebruiken om een andere user patch voor de initialisatie te selecteren. * Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw. 4. Druk op [WRITE]. De GT-PRO selecteert de geïnitialiseerde patch en het Play-scherm verschijnt opnieuw. * De klank die in de patch was opgeslagen, wordt tijdens de initialisatie gewist.
25
Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan
Patches initialiseren met een klank die lijkt op wat u wilt bekomen Als u al een duidelijk idee hebt over het soort klank dat u wilt creëren, dan kunt u zich heel wat moeite besparen door aan de slag te gaan met een patch die min of meer op de gewenste klank lijkt. U past de instellingen dan verder aan, tot u het beoogde resultaat verkrijgt. Behalve de patches die u tijdens het spelen kunt gebruiken, biedt de GT-PRO ook een collectie voorbeeldinstellingen die bijzonder handig zijn bij het creëren van nieuwe patches. Dit zijn de zogenaamde ‘EZ Tones’. U kunt de EZ Tones gebruiken om snel de instellingen te vinden die op de gewenste klank lijken. fig.03-0090
4,6
3,5
Instellingen volgens hun effect opslaan (User Quick Settings) U kunt instellingen niet alleen in de vorm van patches opslaan, maar ook op basis van hun effect. Dergelijke instellingen kunt u dan in andere patches gebruiken, net zoals bij preset Quick Settings (p. 21). Sla uw favoriete instellingen op in de vorm van effecten om nadien gemakkelijk nieuwe patches te kunnen maken. Effecten die u kunt opslaan PREAMP voor elk kanaal
EQ
OVERDRIVE/DISTORTION
WAH
DELAY
LOOP 1/2
CHORUS
FX-1/FX-2-effecten
REVERB
ASSIGN
COMP fig.03-0120
3,4
2,7
4 1,5
1. Selecteer de user patch die u wilt initialiseren. Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19). 2. Druk op [WRITE]. 3. Druk driemaal op PARAMETER [
2
].
Op het scherm verschijnt de geselecteerde EZ Tone. fig.03-0100d
EZ Tone
2
1. Druk op [WRITE]. 2. Druk op de aan/uit-toets van het effect waarvan u de instellingen wilt bewaren. Op het scherm verschijnt de bestemming waar u de instellingen kunt opslaan.
4. Selecteer de EZ Tone met de PATCH/VALUE-schijf. 5. Druk op PARAMETER [
fig.03-0130d
Bestemming effect
].
De cursor staat op het nummer van de patch die u gaat initialiseren. fig.03-0110d
Bestemming: user patch
Bij Assign 1–12 (p. 66) Druk meermaals op [ASSIGN] om het assign-nummer te selecteren dat u wilt opslaan. 6. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u de bestemming voor de geïnitialiseerde patch. * Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw. 7. Druk op [WRITE]. De GT-PRO selecteert de geïnitialiseerde patch en het Play-scherm verschijnt opnieuw. * De klank die in de patch was opgeslagen, wordt tijdens de initialisatie gewist.
26
* Voor PREAMP/SPEAKER wordt het kanaal opgeslagen dat voor Channel Select (p. 28) is geselecteerd. * Voor FX-1/FX-2 worden de effecten opgeslagen die voor FX1/ FX2 Select (p. 36, p. 45) zijn geselecteerd. 3. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u de bestemming voor de instellingen.
Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan
4. Als u de naam (12 tekens) van de User Quick Setting wilt wijzigen, gebruik dan PARAMETER [ ][ ] om de cursor te verplaatsen en gebruik de PATCH/ VALUE-schijf om de tekens te wijzigen. fig.03-0140d
PREAMP/SPEAKER-opties naar een ander kanaal kopiëren U kunt de PREAMP/SPEAKER-instellingen van het ene kanaal naar het andere kopiëren. fig.03-0150
Toets INS
Hoofdstuk
Bij het wijzigen van de tekens kunt u de volgende functies gebruiken: Functie Voegt een spatie toe.
DEL
Verwijdert het teken op de cursorpositie en verplaatst de volgende tekens naar links.
CAPS
Wijzigt het teken op de cursorpositie van hoofdletter naar kleine letter of omgekeerd.
5. Druk op [WRITE]. De instellingen worden opgeslagen en het Play-scherm verschijnt opnieuw.
1,3
2,4
1. Druk op [CHANNEL A] of [CHANNEL B] om het bronkanaal te selecteren. 2. Druk op [WRITE]. 3. Druk op [CHANNEL A] of [CHANNEL B] om de bestemming te selecteren. Het ‘Channel Copy’-scherm verschijnt. U kunt ook aan de PATCH/VALUE-schijf draaien om de bestemming te selecteren. * Als u opnieuw op de toets van het bronkanaal drukt, wordt als bestemming toch een ander kanaal dan het bronkanaal geselecteerd. fig.03-0160d
Bronkanaal
Doelkanaal
* Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw. 4. Druk op [WRITE]. De instellingen worden gekopieerd en het Play-scherm verschijnt opnieuw. 5. Als u een gewijzigde klank wilt hem bewaren, volg dan de Write-procedure (p. 24) om hem als een user patch op te slaan.
27
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters In dit hoofdstuk vindt u gedetailleerde beschrijvingen van alle effecten die de GT-PRO aan boord heeft en van de parameters die u kunt instellen.
Het geluid dat naar de effecten wordt gestuurd, noemen we het ‘directe geluid’. Het geluid dat door het effect is gewijzigd, is het ‘effectgeluid’.
De handelsmerken in dit document zijn handelsmerken van hun respectieve eigenaars. Het zijn aparte bedrijven die geen verband met BOSS hebben en die geen licentie of toestemming voor de BOSS GT-PRO hebben verleend. Hun merken worden alleen gebruikt om de apparaten te benoemen waarvan de BOSS GT-PRO de klank
PREAMP/SPEAKER-simulator (voorversterker/luidspreker) COSM-technologie speelt een essentiële rol bij de simulatie van de specifieke eigenschappen van verschillende voorversterkers en wordt ook door de ‘luidsprekersimulator’ gebruikt om luidsprekers van allerlei afmetingen en met verschillende kasten te simuleren. Parameter/ Bereik
Verklaring
On/Off Schakelt het PREAMP/SPEAKER-effect in of uit.
Off, On
Channel Mode Single, Dual Mono, Dual L/R, Dynamic
Bepaalt hoe de twee kanalen worden gebruikt.
Single Alleen het kanaal dat met Channel Select is geselecteerd, wordt gebruikt. fig.04-0010
A B Dual Mono De output van kanaal A en B wordt gemengd. fig.04-0020
A B Dual L/R Kanaal A is het linker kanaal en kanaal B het rechter. fig.04-0030
A
L
B
R
Dynamic Wisselt tussen kanaal A en B naar gelang van het ingangsniveau van de gitaar. Dit geeft dynamische klankveranderingen als gevolg van de speldynamiek. * Voor meer informatie, zie ‘Allerlei parameters regelen met het gitaarvolume’ (p. 92). fig.04-0040
A B Inputniveau
Channel Select A, B
Selecteert het kanaal van de voorversterker dat beïnvloed wordt.
Channel Delay Time 0–50ms
De output van kanaal B wordt lichtjes vertraagd.
Regel deze parameter voor een gevoel van diepte en breedte in het geluid. * Deze parameter is beschikbaar als ‘Dual Mono’ of ‘Dual L/R’ is geselecteerd voor Channel Mode.
28
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Parameter/ Bereik
Verklaring
Dynamic Sens 0–100
Effectief als ‘Dynamic’ voor Channel Mode is geselecteerd. Regel de timing waarmee van kanaal wordt gewisseld met de gevoeligheid voor het ingangsniveau.
Type *1 zie ‘Types’
Hiermee wordt het type voorversterker gekozen.
Gain *1 0–120
Regelt de vervorming van de versterker.
Bass *1 0–100
Regelt de sterkte van de lage frequenties.
0–100 0–100
Regelt de sterkte van de hoge frequenties.
Presence *1 0–100
Regelt de sterkte van de ultrahoge frequenties.
Level *1 0–100
Regelt het algemene volume van de voorversterker.
Dit is de ingebouwde luidspreker van de versterker die u met ‘Type’ selecteert.
1x8”
Dit is een compacte, open luidsprekerkast met één luidspreker van 8 inch.
1x10”
Dit is een compacte, open luidsprekerkast met één luidspreker van 10 inch.
1X12”
Dit is een compacte, open luidsprekerkast met één luidspreker van 12 inch.
2X12”
Dit is een gewone open luidsprekerkast met twee luidsprekers van 12 inch.
4X10”
Optimale kast voor een grote, ingebouwde versterker met 4 luidsprekers van 10 inch.
4X12”
Optimale kast voor een grote, ingebouwde versterker met 4 luidsprekers van 12 inch.
8X12”
Dit is een dubbele stack van twee kasten, elk met vier luidsprekers van 12 inch.
Custom1
Aangepaste luidspreker 1
Custom2
Aangepaste luidspreker 2
Mic Type *1 Zie hieronder
Met deze instelling selecteert u het gesimuleerde microfoontype.
DYN57
Microfoon met een gewone dynamiek voor instrumenten en zang. Optimaal voor het gebruik met gitaarversterkers.
DYN421
Dynamische microfoon met een versterkt laag bereik.
CND451
Kleine condensormicrofoon voor gebruik met instrumenten.
CND87
Condensormicrofoon, vlakke respons.
FLAT
Simuleert een microfoon met een volmaakt vlakke respons. Produceert een geluidsbeeld dat het directe geluid van de luidsprekers benadert (ter plaatse).
* Let op dat u deze waarde niet te hoog instelt.
Bright *1 Off, On
Schakelt de ‘bright’-optie in of uit.
Off De bright-optie is uitgeschakeld.
On De bright-optie is ingeschakeld voor een lichter en helderder geluid. * Afhankelijk van de ‘Type’-instelling is deze optie mogelijk niet beschikbaar.
Gain SW *1 Low, Middle, High
Biedt een keuze uit drie niveaus van vervorming: laag, gemiddeld en hoog. Bij de instellingen ‘Low’, ‘Middle’ en ‘High’ neemt de vervorming telkens toe.
* De sound van elk Type werd gecreëerd met ‘Middle’ als basisinstelling voor deze parameter. De normale waarde is dus ‘Middle’. Druk op [SOLO] voor een geluid dat geschikt is voor solo’s. Regelt het volume als de solofunctie ingeschakeld is.
SP Type (Speaker Type) *1 Zie hieronder
Off Mic, On Mic
Simuleert de afstand tussen de microfoon en luidspreker.
Off Mic Bij deze instelling staat de microfoon verder van de luidspreker.
On Mic
Mic Pos. (Mic Position) *1 Center, 1–10
Solo Level *1 0–100
Mic Dis. (Mic Distance) *1
Dit geeft een opstelling waarbij de microfoon meer naar de luidspreker is gericht.
Solo Sw *1 Off, On
Schakelt de luidsprekersimulator uit.
Original
Regelt de sterkte van de middentonen.
Treble *1
Verklaring
Selecteer het type luidspreker.
* Het luidspreker-simulatoreffect wordt alleen op de output van MAIN OUT toegepast als Main Output Select (p. 17) op ‘LINE/PHONES’ is ingesteld. * Het luidspreker-simulatoreffect wordt alleen op de output van SUB OUT toegepast als Sub Output Select (p. 18) op ‘LINE/PHONES’ is ingesteld.
Simuleert de positie van de microfoon.
Center Simuleert een situatie waarbij de microfoon in het midden van de luidsprekerconus is opgesteld.
1–10 Simuleert een situatie waarbij de microfoon verder van het midden van de luidsprekerconus is opgesteld.
Mic Level *1 0–100
Regelt het volume van de microfoon.
Direct Level *1 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
*1 U kunt aparte waarden instellen voor kanaal A en kanaal B.
29
Hoofdstuk
Middle *1
Parameter/ Bereik Off
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Types Type
Type Verklaring
R-FIER
JC CLEAN JC-120 Warm Clean Jazz Combo
Dit geeft de sound van de Roland JC-120.
Full Range
Dit is een sound met een vlakke respons. Goed voor akoestische gitaar.
BrightClean
Een helder, clean geluid.
Clean TWIN Pro Crunch
Een model van een Fender Twin Reverb.
Tweed
Een model van een Fender Bassman 4 x 10” Combo.
Warm Crunch
Dit geeft een warm crunch-geluid.
R-FIER Cln
Een model van de sound van ‘Channel 1 CLEAN Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
R-FIER Raw
Een model van de sound van ‘Channel 2 RAW Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
R-FIER Vnt1
Een model van de sound van ‘Channel 2 VINTAGE Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
R-FIER Mdn1
Een model van de sound van ‘Channel 2 MODERN Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
R-FIER Vnt2
Een model van de sound van ‘Channel 3 VINTAGE Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
R-FIER Mdn2
Een model van de sound van ‘Channel 3 MODERN Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
Dit geeft een warme, gepolijste sound. Deze sound is geschikt voor jazz.
TW CLEAN Een model van een Fender Pro Reverb.
CRUNCH Crunch
Dit is een crunch-geluid dat een natuurlijke vervorming kan produceren.
Blues
Deze sound is geschikt voor blues.
Verklaring
T-AMP
Wild Crunch
Dit geeft een crunch-geluid met een wilde distortion.
T-AMP Clean
Dit is een model van een Hughes & Kettner Triamp AMP1.
StackCrunch
Dit geeft een crunch-geluid met een hoge gain.
T-AMP Crunch
Dit is een model van een Hughes & Kettner Triamp AMP2.
T-AMP Lead
Dit is een model van een Hughes & Kettner Triamp AMP3.
Edge Lead
Een scherpe lead sound. Een model van een Soldano SLO-100.
COMBO VO Drive
Een model van de drive sound van een VOX AC-30TB
VO Lead
Een model van de lead sound van een VOX AC-30TB.
VO Clean
Een model van de cleane sound van een VOX AC-30TB.
SLDN Drive Stack Lead Stack
MATCH Drive
Een model van de linkeringang van een Matchless D/C-30.
Heavy Lead
Een krachtige lead sound met extreme vervorming.
Fat MATCH
Een model van de sound van een Matchless met aangepaste high gain.
5150 Drive
Een model van het leadkanaal van een Peavey EVH 5150.
Metal Stack Metal Lead
Deze drive sound is geschikt voor metal.
MATCH Lead
Een model van de rechteringang van een Matchless D/C-30.
BG LEAD
HiGAIN Dit geeft een drive sound met een hoge gain. Dit geeft een lead sound met een hoge gain.
METAL
Deze lead sound is geschikt voor metal.
BG Lead
Een model met de lead sound van een MESA/Boogie comboversterker.
BG Drive
Een model van een MESA/Boogie met TREBLE SHIFT SW aan.
Custom1
Aangepaste versterker 1
Custom2
Aangepaste versterker 2
BG Rhythm
Een model van het ritmekanaal van een MESA/Boogie.
Custom3
Aangepaste versterker 3
SmoothDrive
Dit geeft een zachte ‘drive’ sound.
Mild Drive
Dit geeft een warme ‘drive’ sound.
MS1959 (I)
Een model van de ‘Input I’-ingang van een Marshall 1959.
MS1959 (II)
Een model van de ‘Input II’-ingang van een Marshall 1959.
MS1959 (I+II)
Een model van een Marshall 1959 waarbij Input I en II parallel zijn aangesloten.
MS HiGain
Een model van een Marshall met een aangepast, versterkt middenbereik.
Power Stack
Geeft de sound van een stackversterker met ‘active type tone’-schakelingen.
MS STACK
30
CUSTOM
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
OVERDRIVE/DISTORTION Dit effect vervormt het geluid en geeft een lange sustain. Het biedt dertig types distortion en drie verschillende ‘custom’-instellingen. Parameter/ Bereik
Verklaring
Aan/uit Off, On
Schakelt het OD/DS-effect in of uit.
Type zie ‘Types’
Selecteert het type distortion.
Drive Regelt de diepte van de distortion.
Bottom -50–+50
Regelt de sterkte van de lage frequenties.
Draai naar links voor een sound met afgesneden lage tonen; draai naar rechts (met de klok mee) om de lage tonen te versterken.
Tone -50–+50
Regelt de klank.
Draai naar links voor een milde en naar rechts voor een scherpere sound.
Type Booster
Dit is een booster die heel goed met COSMversterkers werkt.
Blues OD
Dit is de crunch sound van de BOSS BD-2.
Crunch
Een schitterende crunch sound met een extra vervorming van de versterker.
Natural OD
Dit is een overdrivegeluid dat een natuurlijk klinkende vervorming geeft.
Turbo OD
Dit is het high-gain overdrivegeluid van de BOSS OD-2.
Fat OD OD-1 T-Scream Warm OD
Dit is een warm overdrivegeluid.
Distortion
Dit geeft een elementaire, traditionele distortion.
Mild DS
Dit is een distortion met een milde vervorming.
Drive DS RAT
Dit geeft een krachtig distortiongeluid.
GUV DS
Dit is een model van een Marshall GUV’ NOR.
DST+
Dit is een model van een MXR DISTORTION+.
Solid DS
Dit is een distortiongeluid met een edge-effect.
Mid DS
Dit distortiongeluid heeft versterkte middentonen.
Stack
Een vette sound met een extra vervorming van een stackversterker.
Modern DS
De sound van een grote high-gainversterker.
Power DS R-MAN Metal Zone Heavy Metal
Overdrivegeluid door een stackversterker.
Effect Level 0–100
Regelt het volume van het overdrive/distortion-geluid.
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
Verklaring
Dit is de sound van de BOSS OD-1. Dit is een model van een Ibanez TS-808. Overdrive met bijzondere middentonen.
Dit is een model van een Proco RAT.
Een model van een ROCKMAN. Dit is de sound van de BOSS MT-2. Dit geeft een zwaarder distortiongeluid.
Lead
Geeft een vervormde sound die een overdrivegeluid combineert met een diepe distortion.
Loud
Dit is een distortiongeluid met versterkte lage tonen.
Sharp
Dit is een distortiongeluid met versterkte hoge tonen.
Mechanical
Dit distortiongeluid versterkt de lage en hoge tonen, wat een mechanisch klinkende vervorming geeft.
’60s FUZZ Oct FUZZ
Een model van een FUZZFACE.
MUFF FUZZ
Dit is een model van een Electro-Harmonix Big Muff ¼.
Custom1 Custom2 Custom3
Custom OD/DS 1
Dit is een model van een ACETONE FUZZ.
Custom OD/DS 2 Custom OD/DS 3
31
Hoofdstuk
0–120
Types
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
DELAY Dit effect voegt aan het directe geluid een vertraagd geluid toe, wat een vollere sound of een speciaal effect geeft. Parameter/ Bereik
Verklaring
Verklaring
Tot 2,8 seconden van het geluid wordt opgenomen en herhaaldelijk afgespeeld. U kunt het fragment ook afspelen terwijl u zelf iets anders speelt en de twee lagen samen opnemen (overdub). Zo bekomt u wat sound-on-sound wordt genoemd. * Voor meer details, zie ‘De HOLD-functie (Hold Delay)’ (p. 34).
Aan/uit Off, On
Schakelt het DELAY-effect in of uit.
Type Zie hieronder
Selecteert het type delay.
Single Een delaygeluid met 0 tot 1800 ms delaytijd.
Pan Deze delay is specifiek voor stereoweergave. Hiermee verkrijgt u een tap-delay-effect dat de delaytijd verdeelt en over het linker- en rechterkanaal spreidt. fig.04-0050
DELAY
INPUT
OUTPUT L
Taptijd
Effectniveau
Delaytijd
OUTPUT R
Stereo Het directe geluid wordt via het linkerkanaal weergegeven en het effectgeluid via het rechter.
Dual Series Deze delay bestaat uit twee aparte delays die serieel aangesloten zijn. De delaytijd heeft telkens een bereik van 0 tot 900 ms. fig.04-0060
D1: Delay 1 D2: Delay 2
D2
* Als het Type op ‘Dual Series’, ‘Dual Parallel’ of ‘Dual L/R’ is ingesteld en u begint onmiddellijk na een patchwissel te spelen, dan kan het zijn dat u nog niet meteen het gewenste effect te horen krijgt. * Als u het Type van ‘Moldulate’ naar ‘Hold’ (of van ‘Hold’ naar ‘Modulate’) overschakelt, wordt voor de volgende instellingen automatisch ‘OFF’ geselecteerd, en het aangehouden geluid stopt. • Als FX (1 of 2) met FB (Feedbacker: p. 42) (OSC) op ‘ON’ staat. • Als AR (Auto Riff: p. 48) Hold op ‘ON’ staat. • Als SH (Sound Hold: p. 51) Hold op ‘ON’ staat.
Delaytijd 0 ms–1800 ms, BPM
Feedback
D1
Parameter/ Bereik Hold
–BPM
Dit bepaalt de delaytijd.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo krijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde tijd wordt verhoogd, wordt de tijd gesynchroniseerd met twee of vier maal de tijdsduur van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [
] om het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Tap Time 0%–100% (Type = Pan)
Regelt de delaytijd van het linker kanaal. Deze instelling regelt de delaytijd van het Lkanaal in verhouding tot die van het R-kanaal (die als 100% wordt beschouwd).
Feedback
Dual Parallel
0–100
Deze delay bestaat uit twee aparte delays die parallel aangesloten zijn. De delaytijd heeft telkens een bereik van 0 tot 900 ms.
‘Feedback’ betekent dat het delaysignaal terug naar de ingang wordt gestuurd. Een hogere waarde verhoogt het aantal delayherhalingen.
fig.04-0070
D1
High Cut (high-cutfilter)
D2
700 Hz–11.0 kHz, Flat
Dual L/R Dit is een delay met aparte instellingen voor het linker- en rechterkanaal. Delay 1 gaat naar het linkerkanaal, Delay 2 naar het rechter. fig04-0080
D1
L
D2
R
Reverse Produceert een effect waarbij het geluid achterstevoren wordt afgespeeld.
Analog Dit geeft een mild, analoog delaygeluid. De delaytijd heeft een bereik van 0 tot 1800 ms.
Regelt de hoeveelheid feedback.
Dit bepaalt de frequentie waarop het highcutfilter in werking treedt.
U krijgt een zacht effectgeluid door de hoge tonen boven de ingestelde frequentie af te snijden. Als u ‘Flat’ instelt, staat het high-cutfilter uit of heeft het geen effect.
Delay1 Time *1 0 ms–900 ms, BPM
–BPM
Dit bepaalt de delaytijd van Delay1.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo krijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde tijd wordt verhoogd, wordt de tijd gesynchroniseerd met twee of vier maal de tijdsduur van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [
] om het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Tape
Delay1 Feedback *1
Dit geeft het kenmerkende geluid van een tape echo. De delaytijd heeft een bereik van 0 tot 1800 ms.
0–100
Warp Dit regelt tegelijk het feedbackniveau en volume van het delaygeluid en produceert een onwerkelijk klinkende delay.
Modulate Deze delay voegt een leuk, golvend effect aan het geluid toe.
32
Regelt de hoeveelheid feedback van Delay1.
Een hogere waarde verhoogt het aantal delayherhalingen.
Dit bepaalt de frequentie waar het high-cutfilter van Delay1 in werking treedt.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Parameter/ Bereik
Verklaring
Als u ‘Flat’ instelt, staat het high-cutfilter uit of heeft het geen effect.
Delay1 Level *1 0–120
Regelt het volume van Delay1.
Delay2 Time *1 0 ms–900 ms, BPM
U kunt de waarde in sprongen van tien wijzigen door [SHIFT] ingedrukt te houden (het indicatielampje brandt) en dan aan de PATCH/VALUE-schijf te draaien.
–BPM
Dit bepaalt de delaytijd van Delay2.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo krijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde tijd wordt verhoogd, wordt de tijd gesynchroniseerd met twee of vier maal de tijdsduur van de BPM). ] om
Dit bepaalt de frequentie waar het high-cutfilter van Delay2 in werking treedt.
Als u ‘Flat’ instelt, staat het high-cutfilter uit of heeft het geen effect.
Delay2 Level *1 0–120
• Als u meermaals op [DELAY] drukt, dan bepaalt het interval waarmee u op de toets drukt de waarde van de delaytijd. * Als Type op ‘Dual Series’ of ‘Dual Parallel’ is ingesteld, dan wordt de delaytijd voor Delay2 aangepast. Als ‘Dual L/ R’ is ingesteld, dan worden beide delaytijden gewijzigd. • U kunt de Master BPM wijzigen door de delaytijd op de BPM in te stellen en meermaals op [DELAY] te drukken. * Als het Type op ‘Dual Series’, ‘Dual Parallel’ of ‘Dual L/R’ is ingesteld, is de delaytijd van Delay 2 op de BPM ingesteld.
Regelt het volume van Delay2.
Warp SW *2 Off, On
Schakelt de Warp in en uit.
Deze parameter is aan het CTL-pedaal toegewezen.
Warp Rise Time *2 0–100
Bepaalt hoe snel het warp-delaygeluid stijgt.
Warp Feedback Depth *2 0–100
Regelt het feedbackniveau van het warp-delaygeluid.
Warp E.Level Depth *2 0–100
Regelt het volume van het warp-delaygeluid.
Mod. Rate (Modulation Rate) *3 0–100
Regelt de modulatiesnelheid van het delaygeluid.
Mod. Depth (Modulation Depth) *3 0–100
Regelt de modulatiediepte van het delaygeluid.
Effect Level 0–120
Regelt het volume van het delaygeluid.
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
*1 Beschikbaar als Type is ingesteld op ‘Dual Series’, ‘Dual Parallel’ of ‘Dual L/R’. *2 Beschikbaar als Type is ingesteld op ‘Warp’. *3 Beschikbaar als Type is ingesteld op ‘Modulate’.
33
Hoofdstuk
Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
U kunt [DELAY] als ‘tap input’-toets gebruiken (alleen bij het wijzigen van instellingen) door eerst op [SHIFT] te drukken, zodat het indicatielampje brandt (Shift: ON).
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
De HOLD-functie (Hold Delay) * Opname en weergave van uitvoeringen en andere handelingen gebeuren met pedalen zolang Hold is geactiveerd. Sluit externe pedalen (voetschakelaars) of een FC-200 aan. 1. Raadpleeg p. 62–p. 67 of ‘Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen’ en wijs de volgende functies toe aan het aangesloten pedaal, aan de voetschakelaar of aan de FC-200-pedalen.
Dit effect voegt een lichtjes ontstemd geluid aan het originele geluid toe, wat een diepere en bredere klank geeft. Parameter/ Bereik
Verklaring
Aan/uit Off, On
Schakelt het CHORUS-effect in of uit.
Target: Hold Dly Rec/Dub
Source Mode: Normal
Modus
Target: Hold Dly Stop
Source Mode: Normal
Mono, Stereo1, Stereo2 Selecteert het type chorus.
2. Druk op [DELAY] en vervolgens op PARAMETER [ ][ ] tot ‘Type’ op het scherm verschijnt. * Als de delay is uitgeschakeld, drukt u eenmaal op [DELAY] om hem in te schakelen. 3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf en selecteer ‘Hold’. * Als u Hold inschakelt, kunt u gedurende 2,8 seconden geen andere handelingen uitvoeren, tot het toestel klaar is om een opname te starten. Wacht minstens 2,8 seconden voor u de volgende stap uitvoert. 4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 5. Druk het pedaal in waaraan ‘Hold Dly Rec/Dub’ is toegewezen. De opname start zodra u het pedaal indrukt. De bank op het linker scherm knippert terwijl de opname aan de gang is. 6. Druk nogmaals het pedaal in waaraan ‘Hold Dly Rec/ Dub’ is toegewezen om de opname te stoppen. De weergave van de opgenomen gegevens begint meteen (en de bank op het linker scherm blijft branden). * De maximale opnametijd is 2,8 seconden. Zodra de opnametijd 2,8 seconden bereikt, stopt de opname automatisch, en het opgenomen fragment wordt afgespeeld. * Bij extreem korte opnametijden kan een oscillerend geluid hoorbaar zijn. 7. Als u meerdere lagen wilt opnemen, herhaalt u stap 5 en 6. * De opname wordt gewist als u een ander Type of een andere patch selecteert of als u het toestel uitschakelt. 8. Om het toestel terug klaar te zetten voor een opname, drukt u op het pedaal waaraan ‘Hold Dly Stop’ is toegewezen. Het toestel staat nu weer in opnamemodus, de bank op het linker scherm verdwijnt even en begint dan te knipperen. * Als de weergave stopt, wordt het opgenomen fragment gewist. * Om opnieuw een opname te maken wacht u 2,8 seconden en daarna voert u stap 5 uit.
34
CHORUS
Mono Dit choruseffect geeft hetzelfde geluid via het L- en R-kanaal.
Stereo1 Dit is een stereo-choruseffect dat verschillende chorusgeluiden naar L en R stuurt.
Stereo2 Dit is een stereo-choruseffect dat ontstaat door de ruimtelijke kenmerken van het directe geluid en het effectgeluid te synthetiseren.
Rate 0–100, BPM
–BPM
Regelt de snelheid van het choruseffect.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
Depth 0–100
Regelt de diepte van het choruseffect.
Voor een doubling-effect, stelt u de waarde in op ‘0’.
Pre Delay 0.0 msec–40.0 msec
Regelt de tijd die nodig is om het effectgeluid naar de uitgang te sturen nadat het directe geluid naar de uitgang is gestuurd.
Als u een langere predelaytijd instelt, kunt u een effect bekomen waarbij schijnbaar meer dan één geluid gelijktijdig wordt gespeeld (doublingeffect).
Low Cut (low-cutfilter) Flat, 55 Hz–800 Hz
Dit bepaalt de frequentie waarop het lowcutfilter in werking treedt.
Zo kunt u de lage tonen onder de ingestelde frequentie afsnijden, wat heldere, duidelijke ondertonen geeft en wat de hoge tonen van het effect accentueert. Als u ‘Flat’ selecteert, heeft het low-cutfilter geen effect.
High Cut (high-cutfilter) 700 Hz–11.0 kHz, Flat
Dit bepaalt de frequentie waarop het highcutfilter in werking treedt.
U krijgt een zacht effectgeluid door de hoge tonen boven de ingestelde frequentie af te snijden. Als u ‘Flat’ selecteert, heeft het high-cutfilter geen effect.
Effect Level 0–100
Regelt het volume van het effectgeluid.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
REVERB
COMP (Compressor)
Dit effect voegt galm aan het geluid toe.
Dit effect produceert een lange sustain door het volumeniveau van het ingangssignaal gelijkmatig te spreiden. U kunt de ‘limiter’ inschakelen om alleen de geluidspieken te onderdrukken en vervorming te vermijden.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Aan/uit Off, On
Schakelt het REVERB-effect in of uit.
Type Zie hieronder
Selecteert het type galm. Allerlei ruimtelijke simulaties zijn beschikbaar.
Ambience
Parameter/ Bereik
Verklaring
Aan/uit Off, On
Schakelt het COMP-effect in of uit.
Type
Room
Compressor, Limiter
Selecteert of de compressor dan wel de limiter wordt gebruikt.
Sustain (Type= Compressor) 0–100
Simuleert de galm van een kleine ruimte. Geeft een warme reverb.
Regelt het bereik (tijd) waarin zwakke signalen worden versterkt. Hogere waarden geven een langere sustain.
Hall1
Attack (Type= Compressor)
Simuleert de galm van een concertzaal. Geeft een heldere en ruime reverb.
0–100
Hall2
Regelt de sterkte van de aanslag als de snaren worden bespeeld.
Simuleert de galm van een concertzaal. Geeft een warme reverb.
Hogere waarden geven een scherpere aanslag, wat een duidelijker onderscheiden geluid creëert.
Plate
Threshold (Type= Limiter)
Simuleert de galm van een plate reverb (een reverb die de trilling van een metalen plaat gebruikt). Geeft een metaalachtig geluid met uitgesproken boventonen.
0–100
Spring Dit simuleert de sound van een ingebouwde spring reverb van een gitaarversterker.
Modulate Deze reverb voegt de gemoduleerde galm van een hall reverb toe en geeft een bijzonder aangenaam reverbgeluid.
Reverbtijd 0.1 sec–10.0 sec
Regelt de lengte (tijd) van de galm.
Pre Delay 0 msec–100 msec
Regelt de tijd die verstrijkt voor de galm weerklinkt.
Kies een geschikte waarde voor het ingangssignaal van uw gitaar.
Als het ingangssignaal deze drempelwaarde overschrijdt, treedt de limiter in werking.
Release (Type= Limiter) 0–100
Regelt de tijd vanaf het punt waarop het signaal onder de drempelwaarde zakt totdat het limitereffect stopt.
Tone -50–+50
Regelt de klank.
Level 0–100
Regelt het volume.
Low Cut (low-cutfilter) Flat, 55 Hz–800 Hz
Dit bepaalt de frequentie waarop het lowcutfilter in werking treedt.
Zo kunt u de lage tonen onder de ingestelde frequentie afsnijden, wat heldere, duidelijke ondertonen geeft en wat de hoge tonen van het effect accentueert. Als u ‘Flat’ selecteert, heeft het low-cutfilter geen effect.
High Cut (high-cutfilter) 700 Hz–11.0 kHz, Flat
Dit bepaalt de frequentie waarop het highcutfilter in werking treedt.
U krijgt een zacht effectgeluid door de hoge tonen boven de ingestelde frequentie af te snijden. Als u ‘Flat’ selecteert, heeft het high-cutfilter geen effect.
Density 0–10
Regelt de diepte van de galm.
Effect Level 0–100
Regelt het volume van de galm.
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
35
Hoofdstuk
Simuleert een ambience-microfoon die bij opnames en voor andere toepassingen wordt gebruikt (en die op een zekere afstand van de geluidsbron wordt geplaatst). Deze reverb accentueert niet zozeer de galm, maar wordt eerder gebruikt om een gevoel van openheid en diepte te creëren.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
WAH
FX-1/FX-2
U kunt het wah-effect in real time regelen met een zwelpedaal dat u aansluit op de ‘EXP PEDAL 1’- of ‘EXP PEDAL 2’-jack of met het FC-200 EXP-pedaal.
Met FX-1 en FX-2 selecteert u een effect uit de onderstaande lijst. U kunt hetzelfde effect selecteren voor FX-1 en FX-2. Effect
Als u een zwelpedaal aansluit op de ‘EXP PEDAL 1’-jack of het FC-200 EXP-pedaal gebruikt, kunt u het pedaal zo instellen dat het automatisch als een wah-pedaal functioneert zodra u dit effect inschakelt (p. 63, p. 64). Parameter/ Bereik
Verklaring
Aan/uit Off, On
Schakelt het WAH-effect in of uit.
Type Zie hieronder
Selecteert het wah-type.
CRY WAH
Dit geeft de sound van het ‘CRY BABY’ wah-pedaal dat in de jaren zeventig populair was.
VO WAH Fat WAH
Dit geeft de sound van de VOX V846.
Light WAH
Deze wah heeft een verfijnde sound zonder ongewone kenmerken.
Dit is een wah met een vette sound.
7String WAH
Een wah met een bredere variatie voor de zevensnarige gitaar.
Reso WAH
Dit volkomen originele effect geeft een verbetering van de typische resonantie die door analoge synthesizerfilters wordt geproduceerd.
Custom1 Custom2 Custom3
FX-1 FX-2 Beide
Custom wah 1 Custom wah 2 Custom wah 3
Pdl Position (Pedal Position) 0–100
Regelt de positie van het wah-pedaal.
Level 0–100
Regelt het volume.
ACS LM TW AW TM GS TR PH FL PAN
Advanced Compressor
p. 37
Limiter
p. 37
Touch Wah
p. 37
Auto Wah
p. 38
Tone Modify
p. 38
Guitar Simulator
p. 38
Tremolo
p. 39
Phaser
p. 39
Flanger
p. 40
Pan
p. 40
VB UV RM SG DF STR FB AFB
Vibrato
p. 40
Uni-V
p. 41
Ring Modulator
p. 41
Slow Gear
p. 41
Defretter
p. 41
Sitar Simulator
p. 42
Feedbacker
p. 42
Anti-Feedback
p. 43
HU SL WSY SEQ HR PS PB OC
Humanizer
p. 43
Slicer
p. 43
Wave Synth
p. 44
Sub Equalizer
p. 44
Harmonist
p. 45
Pitch Shifter
p. 46
Pedal Bend
p. 47
Octave
p. 47
Rotary
p. 47
2x2 Chorus
p. 48
Auto Riff
p. 48
Guitar Synth
p. 49
Acoustic Processor
p. 50
Sound Hold
p. 51
Sub Delay
p. 51
RT Enkel FX2CE 2 AR SYN AC SH SDD Parameter/ Bereik
Verklaring
Aan/uit Off, On
Schakelt het effect van FX-1 (FX-2) in of uit.
FX1/FX2 Select Zie hoger.
36
Selecteert het gewenste effect.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
ACS (Advanced Compressor)
LM (Limiter)
Dit effect produceert een lange sustain door het volumeniveau van het ingangssignaal gelijkmatig te spreiden. U kunt het effect ook als ‘limiter’ gebruiken om alleen de geluidspieken te onderdrukken en vervorming te voorkomen.
De limiter dempt luide signalen en voorkomt vervorming.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Type
Parameter/ Bereik
Verklaring
Type Zie hieronder
Selecteert het limitertype.
BOSS Limitr Rack 160D Vtg Rack U
Selecteert een stereolimiter. Een model van een dbx 160X. Een model van een UREI 1178.
Zie hieronder
Selecteert het compressortype.
BOSS Comp
Een model van een BOSS CS-3.
Hi-BAND
Dit is een compressor die nog een sterker effect toevoegt in de hoge tonen.
Light D-Comp
Dit is een compressor met een licht effect.
Hogere waarden geven een scherpere aanslag, wat een duidelijker onderscheiden geluid creëert.
Een model van een MXR DynaComp.
Threshold
ORANGE
Dit model geeft de sound van de Dan Armstrong ORANGE SQUEEZER.
0–100
Fat
Een zwaar gebruik van dit compressoreffect geeft een vette klank met versterkte middentonen.
Als het ingangssignaal deze drempelwaarde overschrijdt, treedt de limiter in werking.
Mild
Een zwaar gebruik van dit compressoreffect geeft een zacht geluid met afgesneden hoge tonen.
1: 1–×: 1
Stereo Comp
Selecteert een stereocompressor.
0–100
Regelt het bereik (tijd) waarin zwakke signalen worden versterkt. Hogere waarden geven een langere sustain. Regelt de sterkte van de aanslag. Hogere waarden geven een scherpere aanslag, wat een duidelijker onderscheiden geluid creeert.
Tone -50–+50
Kies een geschikte waarde voor het ingangssignaal van uw gitaar.
Selecteert de compressieverhouding bij signalen die de drempelwaarde overschrijden.
Release 0–100
Regelt de tijd vanaf het punt waarop het signaal onder de drempelwaarde zakt totdat het limitereffect stopt.
Level Regelt het volume.
TW (Touch Wah) Dit produceert een wah-effect waarbij het filter reageert op het gitaarvolume.
Regelt de klank.
Level 0–100
Regelt de sterkte van de aanslag als de snaren worden bespeeld.
Ratio
0–100
Attack 0–100
0–100
Regelt het volume.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Modus LPF, BPF
Selecteert de wahmodus.
LPF (Low Pass Filter) Dit geeft een wah-effect over een breed frequentiebereik.
BPF (Band Pass Filter) Dit geeft een wah-effect over een beperkt frequentiebereik.
Polarity Down, Up
Selecteert de richting waarin het filter verandert als gevolg van de input.
Up De frequentie van het filter stijgt.
Down De frequentie van het filter daalt.
Sens 0–100
Regelt de gevoeligheid waarmee het filter reageert in de richting die door de polariteit wordt bepaald.
Hogere waarden geven een sterkere reactie. Als u ‘0’ instelt, heeft de sterkte van de aanslag geen effect.
37
Hoofdstuk
Sustain
Attack
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Parameter/ Bereik
TM (Tone Modify)
Verklaring
Dit wijzigt de klank van de aangesloten gitaar.
Frequency Regelt de centrale frequentie van het waheffect.
0–100
Peak Regelt de manier waarop het wah-effect in het gebied rond de centrale frequentie wordt toegepast.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Type Zie hieronder
Selecteert het type klankwijziging
Fat
Hogere waarden geven een krachtiger geluid, wat het wah-effect nog versterkt. Een waarde van ‘50’ geeft een normaal wah-geluid.
Een vette klank met versterkte middentonen.
Presence
Een heldere klank met versterkte hoge middentonen.
Direct Level
Mild
Een zachte klank waarbij de hoge tonen worden afgesneden.
Tight
Klank waarbij de lage frequenties worden afgesneden.
Enhance
Klank waarbij de hoge frequenties worden versterkt.
AW (Auto Wah)
Resonator1, 2, 3
Hierbij wijzigt het filter in een periodieke cyclus, wat een automatisch wah-effect geeft.
Dit geeft een klank met meer power en ‘punch’ dankzij de toegevoegde resonantie in de lage frequenties en middentonen.
Low
0–100
0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
Level 0–100
Regelt het volume van het effectgeluid.
-50–+50
Parameter/ Bereik
Verklaring
-50–+50
Modus LPF, BPF
Regelt de sterkte van de lage frequenties.
High Regelt de sterkte van de hoge frequenties.
Resonance Selecteert de wahmodus. 0–100
LPF (Low Pass Filter) Dit geeft een wah-effect over een breed frequentiebereik.
BPF (Band Pass Filter)
Level
Dit geeft een wah-effect over een beperkt frequentiebereik.
0–100
Dit regelt de sterkte van de resonantie in de lage tonen en het middengebied als Type is ingesteld op Resonator 1, 2 of 3. Regelt het volume.
Frequency Regelt de centrale frequentie van het waheffect.
0–100
Peak Regelt de manier waarop het wah-effect in het gebied rond de centrale frequentie wordt toegepast.
0 –100
Hogere waarden geven een krachtiger geluid, wat het wah-effect nog versterkt. Een waarde van ‘50’ geeft een normaal wah-geluid.
Rate 0–100, BPM
–BPM
Simuleert de kenmerken van bepaalde gitaaronderdelen, zoals elementen en allerlei body’s, zodat u uit een aantal verschillende gitaartypes kunt kiezen terwijl u toch op dezelfde gitaar blijft spelen. Parameter/ Bereik
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM).
Zie hieronder
Selecteert het type gitaarsimulator.
‘S’→‘H’
Verandert de klank van een single-coil-element in die van een humbucking-element.
‘H’→‘S’
Verandert de klank van een humbuckingelement in de gemengde klank van twee single-coil-elementen.
‘H’→‘HF’
Verandert de klank van een humbuckingelement in de half tone van een single-coilelement.
‘S’→Hollow
Verandert de klank van een een single-coilelement in een volle akoestische klank met toegevoegde resonantie van de body.
‘H’→Hollow
Verandert de klank van een een humbucking-element in een volle akoestische klank met toegevoegde resonantie van de body.
‘S’→AC
Verandert de klank van een single-coil-element in die van een akoestische gitaar.
] om
Depth 0–100
Regelt de diepte van de auto wah.
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
Level 0–100
38
Verklaring
Type
Regelt de frequentie van de auto wah.
Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
GS (Guitar Simulator)
Regelt het volume van het effectgeluid.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Parameter/ Bereik
PH (Phaser)
Verklaring
‘H’→AC
Verandert de klank van een humbuckingelement in die van een akoestische gitaar.
‘P’→AC
Verandert de klank van een piëzo-element in die van een akoestische gitaar.
Low -50–+50
Regelt de sterkte van de lage frequenties.
High
Door variabel gefaseerde signalen aan het directe geluid toe te voegen, geeft het phasereffect het geluid een wervelend karakter. Parameter/ Bereik
Verklaring
Type Selecteert het aantal stadia dat het phasereffect gebruikt.
4 Stage
Dit is een effect met vier fases. Het geeft een lichter phasereffect.
8 Stage
Dit is een effect met acht fases. Het is een populair phasereffect.
Bij een hogere waarde neemt de klank van de body toe. Bij een lagere waarde lijkt de klank op die van een piëzo-element.
12 Stage
Dit is een effect met twaalf fases. Het geeft een diep phasereffect.
Level
Bi-Phase
Dit is een phaser met twee seriële ‘phase shift’-schakelingen.
Regelt de sterkte van de hoge frequenties.
Body Regelt de manier waarop de body klinkt als u het Type instelt op ‘S’ → Hollow, ‘H’ → Hollow, ‘S’ → AC, ‘H’ → AC of ‘P’ → AC.
0–100
0–100
Regelt het volume.
Rate 0–100,
TR (Tremolo)
BPM
Tremolo is een effect dat een cyclische volumeverandering creëert. Parameter/ Bereik
Verklaring
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM).
0–100
0–100,
Manual
–BPM
Regelt de frequentie (snelheid) van de verandering.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Depth 0–100
] om
Regelt de diepte van het phasereffect. Regelt de centrale frequentie van het phasereffect.
0–100
Resonance Regelt de hoeveelheid resonantie (feedback).
0–100
Een hogere waarde accentueert het effect, wat een ongewoner geluid geeft.
Step Rate Off, 0–100,
Regelt de diepte van het effect.
] om
Depth
Regelt de verandering van het volume.
Rate BPM
Regelt de snelheid van het phasereffect.
Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Wave Shape 0–100
–BPM
BPM
–BPM
Dit regelt de cyclus van de stepfunctie, die de snelheid en diepte beïnvloedt.
Bij een hogere waarde wordt de verandering subtieler. Kies ‘Off’ als u de stepfunctie niet gebruikt. * Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
Effect Level 0–100
Regelt het volume van de phaser.
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
39
Hoofdstuk
Zie hieronder
-50–+50
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
FL (Flanger)
PAN
De flanger geeft een draaiend, straaljagerachtig karakter aan het geluid.
Als het volume aan de linker- en rechterkant afwisselend wijzigt, dan krijgt u bij stereoweergave een effect waarbij het gitaargeluid heen en weer tussen de luidsprekers lijkt te gaan.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Parameter/ Bereik
Rate 0–100, BPM
–BPM
Regelt de snelheid van het flangereffect.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
Depth 0–100
Regelt de diepte van het flangereffect.
Manual 0 –100
Regelt de centrale frequentie waarop het effect wordt toegepast.
Resonance 0–100
Een hogere waarde accentueert het effect, wat een ongewoner geluid geeft.
Separation 0–100
Regelt de diffusie. Een hogere waarde geeft een grotere diffusie.
Low Cut (low-cutfilter) Flat, 55 Hz–800 Hz
Dit bepaalt de frequentie waarop het lowcutfilter in werking treedt.
Zo kunt u de lage tonen onder de ingestelde frequentie afsnijden, wat heldere, duidelijke ondertonen geeft en wat de hoge tonen van het effect accentueert. Als u ‘Flat’ selecteert, heeft het low-cutfilter geen effect.
Effect Level 0–100
Regelt het volume van de flanger.
Direct Level 0–100
Wave Shape 0–100
Regelt de verandering van het volume.
Rate 0–100, BPM
–BPM
Regelt het volume van het directe geluid.
Regelt de frequentie (snelheid) van de verandering.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
Depth 0–100
Regelt de hoeveelheid resonantie (feedback).
Verklaring
Regelt de diepte van het effect.
VB (Vibrato) Dit effect geeft een vibrato door de toonhoogte licht te moduleren. Parameter/ Bereik
Verklaring
Rate 0–100, BPM
–BPM
Regelt de snelheid van het vibrato-effect.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
Depth 0–100
Regelt de diepte van het vibrato.
Trigger Off, On
Schakelt het vibrato in of uit.
* De bedoeling is om deze parameter aan de voetschakelaar toe te wijzen (p. 66).
Rise Time 0–100
40
Dit bepaalt de tijd die verstrijkt vanaf het moment dat de trigger wordt ingeschakeld totdat het ingestelde vibrato wordt verkregen.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
UV (Uni-V)
SG (Slow Gear)
Hoewel dit op een phasereffect lijkt, geeft het een unieke golving, die u niet met een gewone phaser kunt bekomen.
Dit geeft een aanzwellend effect (een vioolachtige sound).
Parameter/ Bereik
Parameter/ Bereik
Verklaring
Verklaring
Sens
Rate
0–100
0–100,
Als u een een lage waarde instelt, treedt het slow-gear-effect alleen in werking bij een hardere aanslag, terwijl geen effect verkregen wordt bij een zachtere aanslag. Als u een hogere waarde instelt, bekomt u het effect ook bij een zachtere aanslag.
BPM
–BPM
Regelt de snelheid van het Uni-V-effect.
Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Regelt het volume.
Dit simuleert een fretloze gitaar. Parameter/ Bereik
RM (Ring Modulator)
Tone
Produceert een klokachtige sound door het gitaargeluid met het signaal van de interne oscillator te ringmoduleren. Het geluid klinkt onmuzikaal en mist een uitgesproken toonhoogte.
-50–+50
Parameter/ Bereik
Verklaring
Regelt de sterkte van de ‘vervaging’ tussen de noten.
Sens 0–100
Dit bepaalt de ingangsgevoeligheid van de defretter.
Attack Verklaring
0–100
Regelt de attack van de snaaraanslag.
Depth
Modus Normal, Intelligent
Regelt het tijdsverloop tussen het moment dat u een snaar aanslaat en het punt waarop het hoogste volume wordt bereikt.
DF (Defretter) Regelt de diepte van het Uni-V-effect.
Level 0–100
0–100
] om
Depth 0–100
Rise Time
Selecteert de modus van de ringmodulator.
Normal Dit is een normale ringmodulator.
Intelligent Door het ingangssignaal te ringmoduleren lijkt het geluid op dat van een klok. De intelligente ringmodulator wijzigt de oscillatiefrequentie volgens de toonhoogte van het ingangssignaal en produceert daardoor een geluid met een zekere toonhoogte, wat een heel ander geluid geeft dan ‘Normal’. Dit effect geeft geen bevredigend resultaat als de toonhoogte van het gitaargeluid niet correct wordt herkend. Daarom moet u aparte noten spelen in plaats van akkoorden.
0–100
Bepaalt de frequentie van de harmonischen.
Resonance 0–100
Voegt een kenmerkende resonantie toe aan het geluid.
Effect Level 0–100
Regelt het volume van het defrettergeluid.
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
Frequency 0–100
Regelt de frequentie van de interne oscillator.
Effect Level 0–100
Regelt het volume van het effectgeluid.
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
41
Hoofdstuk
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM).
Regelt de gevoeligheid van de slow gear.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
STR (Sitar Simulator)
FB (Feedbacker)
Simuleert het geluid van een sitar.
Dit effect is geschikt voor speeltechnieken met feedback.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Tone -50–+50
Regelt de klank.
De hoge tonen worden versterkt bij een hogere waarde.
Sens 0–100
Regelt de gevoeligheid van sitar.
Als u een lage waarde instelt, geeft een zachtere aanslag geen sitareffect, terwijl u dit effect wel bekomt met een hardere aanslag. Als u een hogere waarde instelt, bekomt u het sitareffect zowel met een zachte als harde aanslag.
Depth 0–100
Regelt de diepte van het effect.
Resonance 0–100
Dit regelt de golving van de resonantie.
Buzz 0–100
Regelt de sterkte van het typische geluid dat ontstaat als de snaren in contact komen met de ‘buzz bridge’.
* Let op: de noten waarop u feedback wilt toepassen, moet u duidelijk en afzonderlijk spelen. * U kunt de voetschakelaar gebruiken om het effect in en uit te schakelen. Voor meer details, zie p. 66. Parameter/ Bereik
Modus OSC, Natural
Een kunstmatig feedbackgeluid wordt intern gecreëerd. Als u OSC selecteert, treedt het effect in werking nadat u een enkele noot hebt gespeeld en de noot is gestabiliseerd. Het feedbackeffect ontstaat als het effect in werking treedt, en verdwijnt als het OSC-effect wordt uitgeschakeld.
Natural Analyseert de toonhoogte van het ingangssignaal en creëert dan het feedbackgeluid.
Rise Time *1 Bepaalt hoeveel tijd het feedbackgeluid nodig heeft om het maximumvolume te bereiken vanaf het moment dat het effect wordt ingeschakeld.
Regelt het volume van het sitargeluid.
0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
Rise Time (▲) *1
Direct Level 0–100
Selecteert ‘OSC’ (oscillator) of ‘Natural’ (natuurgetrouw).
OSC (Oscillator)
Effect Level 0–100
Verklaring
Bepaalt hoeveel tijd het feedbackgeluid van één octaaf hoger nodig heeft om het maximumvolume te bereiken vanaf het moment dat het effect wordt ingeschakeld.
0–100
F.B.Level (Feedback Level) 0–100
Regelt het volume van het feedbackgeluid.
F.B.Level (▲) *1 Regelt het volume van het feedbackgeluid van één octaaf hoger.
0–100
Vibrato Rate *1 0–100, BPM
–BPM
Regelt de snelheid van het vibrato als het feedbackeffect ingeschakeld is.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
Vibrato Depth *1 0–100
Regelt de diepte van het vibrato als het feedbackeffect ingeschakeld is.
*1 Alleen beschikbaar in OSC-modus.
42
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
AFB (Anti-feedback) Dit voorkomt de akoestische feedback die kan ontstaan door de resonantie van de klankkast van een gitaar. Parameter/ Bereik
Verklaring
Freq1–3 (Frequency 1–3) Stelt het vast frequentiepunt in waarop de feedback wordt gewist.
0–100
Parameter/ Bereik
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven. 0–100
Depth1–3
Manual *3
0–100
Hiermee kunt u menselijke klinkergeluiden creëren. Parameter/ Bereik
Verklaring
Bepaalt het punt waarop de twee klinkers worden gewisseld.
0–100
Als u ‘50’ instelt, worden klinker 1 en klinker 2 na hetzelfde interval gewisseld. Als de waarde lager is dan ‘50’, dan is de tijd voor klinker 1 korter. Als de waarde hoger is dan ‘50’, dan is de tijd voor klinker 1 langer.
Level 0–100
Regelt het volume.
*1 Alleen beschikbaar in Picking- of Auto-modus.
Modus Picking, Auto, Random
Regelt de diepte van het effect.
Stelt de modus in die tussen de klinkers schakelt.
*2 Alleen beschikbaar in Picking-modus. *3 Alleen beschikbaar in Auto-modus.
Picking Schakelt bij een snaaraanslag van klinker 1 naar klinker 2. De tijdsduur van de wissel stelt u met de ‘rate’-waarde in.
Auto Door ‘rate’ en ‘depth’ in te stellen, kunt u twee klinkers (Vowel 1 en Vowel 2) automatisch omwisselen.
Random Vijf klinkers (a, e, i, o, u) worden willekeurig opgeroepen door de ‘rate’ en ‘depth’ in te stellen.
Vowel 1 *1 a, e, i, o, u
SL (Slicer) Hierbij wordt het geluid herhaaldelijk onderbroken, wat de indruk wekt dat een ondersteunend ritme wordt gespeeld. Parameter/ Bereik
Verklaring
Pattern Selecteert de eerste klinker.
fig.04-061d
Selecteert het patroon waarmee het geluid in stukjes wordt ‘gehakt’.
P1–P20
Rate 0–100, BPM
Klinker 1
Klinker 2
Vowel 2 *1 a, e, i, o, u
Selecteert de tweede klinker.
Sens *2 0–100
Regelt de gevoeligheid van humanizer.
Als u een lage waarde instelt, geeft een zachtere aanslag geen humanizereffect, terwijl u dit effect wel bekomt met een hardere aanslag. Als u een hogere waarde instelt, bekomt u het humanizereffect zowel met een zachte als harde aanslag.
Rate 0–100, BPM
–BPM
Regelt de cyclus waarin de twee klinkers worden gewisseld.
–BPM
Regelt de snelheid waarmee het geluid wordt onderbroken.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
Trigger Sens 0–100
Regelt de triggergevoeligheid.
Als u een lage waarde voor deze parameter instelt, zal bij een zachte aanslag de frase niet opnieuw worden gestart (d.w.z. de frase blijft doorspelen), maar bij hard aangeslagen noten begint de frase weer van bij het begin te spelen. Als u een hoge waarde instelt, begint de frase ook bij zacht aangeslagen noten opnieuw te spelen.
43
Hoofdstuk
HU (Humanizer)
] om
Depth
U kunt maximaal drie punten instellen. Regelt de sterkte van de antifeedback op de drie ingestelde punten.
Verklaring
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
WSY (Wave Synth)
SEQ (Sub Equalizer)
Dit is een synthesizergeluid dat het ingangssignaal van de gitaar bewerkt.
Dit regelt de klank als een subequalizer. Een parametrisch type wordt gebruikt voor het hoge en lage middengebied.
Parameter/ Bereik
Parameter/ Bereik
Verklaring
Wave Saw, Square
Low Cut (low-cutfilter) Selecteert de golfvorm waarop het synthesizergeluid is gebaseerd.
Saw Creëert een synthesizergeluid met een zaagtandgolf (
).
Square Creëert een synthesizergeluid met een blokgolf (
).
Cutoff Freq (afsnijfrequentie) 0–100
Regelt de frequentie waarop de harmonischen van een geluid worden afgesneden.
Resonance 0–100
Regelt de hoeveelheid resonantie (en de klankkleur) van het synthesizergeluid.
Hoe hoger de waarde, hoe sterker de synthesizerklank wordt beklemtoond.
FLT.Sens (Filter Sensitivity) 0–100
Bepaalt hoe sterk het filter op het ingangssignaal wordt toegepast.
FLT.Decay (Filter Decay) 0–100
Bepaalt na hoeveel tijd het filtereffect beëindigd is.
FLT.Depth (Filter Depth) 0–100
Regelt de diepte van het filter.
Flat, 55 Hz–800 Hz
Synth Level
Low EQ -20 dB–+20 dB
Regelt de klank van de lage frequenties.
Low-Middle Frequency 20.0 Hz–10.0 kHz
Bepaalt het centrum van het frequentiegebied dat door de ‘Low-Middle EQ’ wordt geregeld.
Low-Middle Q 0.5–16
Bepaalt de breedte van het gebied rond de ‘low-middle frequency’ dat door de EQ wordt beïnvloedt.
Hogere waarden beperken dat gebied.
Low-Middle EQ -20 dB–+20 dB
Regelt de klank van de frequenties in het lage middengebied.
High-Middle Frequency 20.0 Hz–10.0 kHz
Bepaalt het centrum van het frequentiegebied dat door de ‘High-Middle EQ’ wordt geregeld.
High-Middle Q Regelt het volume van het synthesizergeluid.
0.5–16
Regelt het volume van het directe geluid.
Hogere waarden beperken dat gebied.
Direct Level 0–100
Dit bepaalt de frequentie waarop het lowcutfilter in werking treedt.
Zo kunt u de lage tonen onder de ingestelde frequentie afsnijden, wat heldere, duidelijke ondertonen geeft en wat de hoge tonen van het effect accentueert. Als u ‘Flat’ selecteert, heeft het low-cutfilter geen effect.
Bij een hogere waarde zal het filter een sterker effect hebben.
0–100
Verklaring
Bepaalt de breedte van het gebied rond de ‘high-middle frequency’ dat door de EQ wordt beïnvloedt.
High-Middle EQ -20 dB–+20 dB
Regelt de klank van de frequenties in het hoge middengebied.
High EQ -20 dB–+20 dB
Regelt de klank van de hoge frequenties.
High Cut (high-cutfilter) 700 Hz–11.0 kHz, Flat
Dit bepaalt de frequentie waarop het highcutfilter in werking treedt.
U krijgt een zacht effectgeluid door de hoge tonen boven de ingestelde frequentie af te snijden. Als u ‘Flat’ instelt, staat het high-cutfilter uit of heeft het geen effect.
Level -20 dB–+20 dB
44
Regelt het volume vóór de equalizer.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
FX-2
Parameter/ Bereik
Behalve de effecten die FX-1 en FX-2 gemeenschappelijk hebben, kunt u in FX-2 ook de volgende effecten gebruiken. Effect
BPM p. 45
Pitch Shifter
p. 46
Pedal Bend
p. 47
Octave
p. 47
Rotary
p. 47
2 x 2 Chorus
p. 48
Auto Riff
p. 48
Guitar Synth
p. 49
Acoustic Processor
p. 50
Sound Hold
p. 51
Sub Delay
p. 51
–BPM
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo krijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde tijd wordt verhoogd, wordt de tijd gesynchroniseerd met twee of vier maal de tijdsduur van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Verklaring
On/Off Off, On
0–100
p. 36, zie hoger
Regelt het volume van het harmoniegeluid.
Key C (Am)–B (G#m)
Selecteert het gewenste effect.
Regelt de hoeveelheid feedback van het harmonistgeluid.
Level *1
Schakelt het FX-2-effect in of uit.
FX2 Select
] om
Feedback
0–100
Parameter/ Waarde
Bepaalt hoeveel tijd verstrijkt vanaf het moment dat het directe geluid wordt weergegeven totdat het harmonistgeluid weerklinkt. Normaal laat u deze instelling op ‘0ms’ staan.
Bepaal de toonsoort van de song die u speelt. Door de toonsoort op te geven, kunt u harmonieën creëren die bij de toonsoort van de song passen.
Deze instelling stemt als volgt overeen met de toonsoort van de song (#, b). fig.04-0090
HR (Harmonist) ‘Harmonist’ is een effect dat na een analyse van het signaal een toonverschuiving produceert, zodat u harmonischen op basis van diatonische toonladders kunt creëren. * Omdat dit effect de toonhoogte analyseert, werkt het niet met akkoorden (twee of meer gelijktijdig gespeelde noten). Parameter/ Bereik
Verklaring
Direct Level
Stem 1-Voice, 2-Mono, 2-Stereo
Selecteert het aantal stemmen voor het pitch-shiftgeluid (harmonie).
0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
*1 HR1 en HR2 worden apart ingesteld.
1-Voice Eenstemmig pitch-shiftgeluid, weergave in mono.
2-Mono Tweestemmig pitch-shiftgeluid (HR1, HR2), weergave in mono.
2-Stereo Tweestemmig pitch-shiftgeluid (HR1, HR2), weergave door het linker- en rechterkanaal.
Harmony *1 -2 oct–+2 oct, Scale 1–Scale29
Bepaalt de toonhoogte van het geluid dat aan het ingangssignaal wordt toegevoegd wanneer u een harmonie creëert.
U kunt het tot twee octaven hoger of lager instellen dan het ingangsgeluid. Als u ‘Scale 1–Scale29’ instelt, bepaalt deze parameter het nummer van de ‘user scale’.
45
Hoofdstuk
HR PS PB OC RT 2CE AR SYN AC SH SDD
Pre Delay *1 0 ms–300 ms,
Harmonist
Verklaring
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Harmonist-toonladders creëren (User Scale)
PS (Pitch Shifter)
Als u voor Harmony een waarde tussen ‘-2oct’ en ‘+2oct’ instelt en de harmonie klinkt niet zoals gewenst, gebruik dan een ‘user scale’. U kunt 29 verschillende ‘user scales’ instellen. 1. Druk op [FX-2] en vervolgens op PARAMETER [ [ ], zodat ‘FX Select’ op het scherm verschijnt.
Dit effect wijzigt de toonhoogte van het originele geluid binnen een bereik van twee octaven (hoger of lager). Parameter/ Bereik
Stem ]
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf en selecteer ‘HR’.
1-Voice, 2-Mono, 2-Stereo
Eenstemmig pitch-shiftgeluid, weergave in mono.
2-Mono
4. Druk meermaals op PARAMETER [ ], totdat het ‘User Scale’-scherm wordt weergegeven.
Mode *1
fig.04-0100d
5. Druk op PARAMETER [ ][ ] om de cursor te verplaatsen en draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de user scale in te stellen.
Selecteert het aantal stemmen voor het pitch-shiftgeluid.
1-Voice
3. Druk op PARAMETER [ ][ ] om ‘HR1 Harm’ (of ‘HR2 Harm’) te selecteren en draai dan aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren (Scale 1-29).
User:
Verklaring
Tweestemmig pitch-shiftgeluid (PS1, PS2), weergave in mono.
2-Stereo Tweestemmig pitch-shiftgeluid (PS1, PS2), weergave door het linker- en rechterkanaal. Fast, Medium, Slow, Mono
Selecteert de pitch-shiftermodus.
Een akkoord kan met een normale pitch shifter gespeeld worden. De respons wordt trager naarmate u Fast, Medium of Slow kiest, maar ook de modulatie neemt in deze volgorde af. ‘Mono’ wordt voor afzonderlijke noten gebruikt. Als de toonhoogte met Assign wordt gewijzigd (p. 66), geeft dat hetzelfde effect als een ‘pedal bend’.
Pitch *1 Regelt de hoeveelheid pitch shift (de wijziging van de toonhoogte) in stappen van een halve toon.
-24–+24
Hier wijzigt u het nummer van de user scale.
Fine *1
DIR (Direct):
-50–+50
Om de nootnaam van het ingangsgeluid in te stellen. U kunt ook afzonderlijke noten op uw gitaar spelen en de GT-PRO de nootnaam laten bepalen.
Een waarde van ‘100’ voor Fine geeft evenveel verschuiving als een waarde van ‘1’ voor Pitch.
EFF (Effect):
0 ms –300 ms,
Om de nootnaam van het uitgangsgeluid in te stellen.
BPM
De pijltjes naast de nootnaam duiden op het octaaf. Eén pijltje omlaag betekent dat de afgebeelde noot een octaaf wordt verlaagd; twee pijltjes betekent een verlaging met twee octaven. Eén pijltje omhoog betekent dat de afgebeelde noot een octaaf wordt verhoogd; twee pijltjes betekent een verhoging met twee octaven.
Voor de fijnafstemming van de pitch shift.
Pre Delay *1
–BPM
Regelt het tijdsverloop vanaf het moment dat het directe geluid wordt weergegeven totdat het pitch-shiftgeluid weerklinkt. Normaal laat u deze instelling op ‘0ms’ staan.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo krijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde tijd wordt verhoogd, wordt de tijd gesynchroniseerd met twee of vier maal de tijdsduur van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
Feedback 0–100
Regelt de hoeveelheid feedback van het pitch-shiftgeluid.
Level *1 0–100
Regelt het volume van het pitch-shiftgeluid.
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
*1 Als Voice op ‘2-Mono’ of ‘2-Stereo’ is ingesteld, kunt u twee klanken selecteren.
46
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
PB (Pedal Bend)
RT (Rotary)
Hiermee kunt u het pedaal gebruiken voor een pitchbendeffect.
Dit effect lijkt op de sound van een rotary-luidspreker.
Als PB is geselecteerd, dan schakelt het zwelpedaal automatisch naar de pedal-bendfunctie. * Omdat dit effect de toonhoogte analyseert, werkt het niet met akkoorden (twee of meer gelijktijdig gespeelde noten).
Parameter/ Bereik
Verklaring
Speed Sel (Speed Select) Slow, Fast
Deze parameter bepaalt de rotatiesnelheid van de gesimuleerde luidspreker.
Rate (Slow) Als u een zwelpedaal aansluit op de ‘EXP PEDAL 1’-jack of het FC-200 EXP-pedaal gebruikt, kunt u het pedaal zo instellen dat het automatisch als een pedal bend functioneert zodra u dit effect inschakelt (p. 63, p. 64).
0–100, BPM 0–100,
Pitch Min -24–+24
Stelt de toonhoogte in op het punt waarop het zwelpedaal op zijn hoogste stand staat.
Pitch Max -24–+24
Stelt de toonhoogte in op het punt waarop het zwelpedaal helemaal ingedrukt is.
Pdl Position (Pedal Position) 0–100
–BPM
* Als voor Rate (Slow) of Rate (Fast) BPM is geselecteerd, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de waarde van de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Regelt de pedaalpositie voor pedal bend.
0–100
Regelt het volume van het pitchbendgeluid.
Fall Time
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
0–100
Deze parameter bepaalt in hoeveel tijd de rotatiesnelheid verandert als u van ‘Slow’ naar ‘Fast’ overschakelt. Deze parameter bepaalt in hoeveel tijd de rotatiesnelheid verandert als u van ‘Fast’ naar ‘Slow’ overschakelt.
Depth
OC (Octave)
0–100
Voegt een noot van een octaaf lager toe, wat een rijkere sound geeft. Parameter/ Bereik
] om het
Rise Time
Effect Level 0–100
Deze parameter regelt de rotatiesnelheid als ‘Fast’ is ingesteld.
Deze parameter regelt de diepte van het rotary-effect.
Verklaring
Waarde Range 1, 2, 3, 4
Selecteert het toonhoogtebereik voor het ingangssignaal waaraan u het effect wilt toevoegen.
Range 1 7de snaar, open (B) tot 1ste snaar, 24ste fret (E)
Range 2 7de snaar, open (B) tot 1ste snaar, 12de fret (E)
Range 3 7de snaar, open (B) tot 1ste snaar, open (E)
Range 4 7de snaar, open (B) tot 4de snaar, 2de fret (E)
Octave Level 0–100
Regelt het volume van het geluid van één octaaf lager.
Direct Level 0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
47
Hoofdstuk
Verklaring
Deze parameter regelt de rotatiesnelheid als ‘Slow’ is ingesteld.
Rate (Fast) BPM
Parameter/ Bereik
–BPM
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
2CE (2 x 2 Chorus)
AR (Auto Riff)
Voor het lage en hoge frequentiegebied worden twee afzonderlijke stereo-choruseffecten gebruikt, wat een meer natuurlijk chorusgeluid geeft.
Hiermee kunt u automatisch een frase produceren door slechts één noot te spelen. Zo kunt u gemakkelijk uiterst snelle frasen te spelen.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Xover f (Crossover Frequency) 100 Hz–4.00 kHz
Deze parameter bepaalt de frequentie waarop de frequenties van het directe geluid in bass- en treblebanden worden verdeeld.
Low Rate 0–100, BPM
–BPM
Regelt de snelheid van het choruseffect in het lage frequentiegebied.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [
] om het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Low Depth Regelt de diepte van het choruseffect in het lage frequentiegebied. Als u dit als doublingeffect wilt gebruiken, stelt u hier ‘0’ in.
0–100
Low Pre Delay 0.0 msec–40.0 msec
Bepaalt hoeveel tijd verstrijkt vanaf het moment dat het lage frequentiegebied van het directe geluid wordt weergegeven tot het effectgeluid weerklinkt.
Bij een langere predelay lijkt het alsof meerdere geluiden worden geproduceerd (doublingeffect).
Low Level
High Rate 0–100, BPM
–BPM
Regelt de snelheid van het choruseffect in het hoge frequentiegebied.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [
] om het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
High Depth 0–100
Regelt de diepte van het choruseffect in het hoge frequentiegebied.
Als u dit als doublingeffect wilt gebruiken, stelt u hier ‘0’ in.
High Pre Delay 0.0 msec–40.0 msec
Bepaalt hoeveel tijd verstrijkt vanaf het moment dat het hoge frequentiegebied van het directe geluid wordt weergegeven tot het effectgeluid weerklinkt.
Bij een langere predelay lijkt het alsof meerdere geluiden worden geproduceerd (doublingeffect).
48
Parameter/ Bereik
Verklaring
Phrase Preset1–Preset30, User1–User10
Selecteer de frase.
Selecteer ‘User 1-10’ voor frasen die door de gebruiker zijn geprogrammeerd.
Loop Als Loop op ‘On’ staat, wordt de frase in een lus afgespeeld.
Off, On
Tempo 0–100, BPM
–BPM
Regelt de snelheid van de frase.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo verkrijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde snelheid wordt verhoogd, wordt de cyclus gesynchroniseerd met de helft of een vierde van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
0–100
Regelt de triggergevoeligheid.
Als u een lage waarde voor deze parameter instelt, zal bij een zachte aanslag de frase niet opnieuw worden gestart (d.w.z. de frase blijft doorspelen), maar bij hard aangeslagen noten begint de frase weer van bij het begin te spelen. Als u een hoge waarde instelt, begint de frase ook bij zacht aangeslagen noten opnieuw te spelen. Als u ‘0’ als waarde instelt, wordt de frase niet opnieuw weergegeven.
Key *1 C (Am)–B (G#m)
Selecteer de toonsoort van de song die u wenst te spelen.
Attack 0–100
Door een attack aan elke noot van de frase toe te voegen, lijkt het of alle noten worden aangeslagen.
Hold Off, On
Als u Hold op ‘On’ zet nadat u een noot hebt gespeeld, dan blijft het effectgeluid klinken, zelfs als er geen ingangssignaal meer is.
Effect Level 0–100
Regelt het volume van de frase.
Direct Level
High Level 0–100
* De ontvangst van grote hoeveelheden midigegevens terwijl de auto riff speelt, kan het geluid verstoren.
Sens Regelt het volume van het lage frequentiegebied.
0–100
* Omdat dit effect de toonhoogte moet kunnen analyseren, werkt het niet met akkoorden (twee of meer gelijktijdig gespeelde noten).
Regelt het volume van het hoge frequentiegebied.
0–100
Regelt het volume van het directe geluid.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
SYN (Guitar Synth)
*1 Beschikbaar als u een frase selecteert uit ‘Preset1–30’.
Dit effect detecteert de toonhoogte van een elektrische gitaar en geeft een synthesizergeluid weer.
Nieuwe frasen creëren (Userfrase)
* Als u een gitaarsynthesizer gebruikt, moet u op de volgende zaken letten.
Naast de dertig verschillende voorgeprogrammeerde frasen, kunt u maximaal tien eigen, nieuwe frasen opslaan (userfrasen). 1. Druk op [FX-2] en vervolgens op PARAMETER [ [ ], zodat ‘FX Select’ op het scherm verschijnt.
]
• Het werkt niet correct als u een akkoord speelt. Speel daarom één noot tegelijk en demp alle andere snaren. • Als u de volgende snaar wilt spelen terwijl de vorige noot nog klinkt, demp dan eerst de vorige noot en speel daarna de volgende noot met een duidelijke aanslag. • Als het toestel de aanslag niet kan detecteren, dan is de klank mogelijk onjuist.
3. Druk meermaals op [FX-2] om ‘Phrase’ te selecteren en draai dan aan de PATCH/VALUE-schijf om ‘User 1–10’ te selecteren.
Parameter/ Bereik
4. Druk meermaals op PARAMETER [ ], totdat het ‘User Phrase’-scherm wordt weergegeven. fig.04-0110d
Hoofdstuk
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf en selecteer ‘AR’.
Verklaring
Sens 0–100
Regelt de ingangsgevoeligheid.
De respons van de interne geluidsbron is beter bij een hogere gevoeligheid, maar dat levert ook meer fouten op. Probeer dus een zo hoog mogelijke waarde in te stellen zonder dat fouten optreden.
Wave Square, Saw, Brass, Bow
5. Druk op PARAMETER [ ][ ] om de cursor te verplaatsen en draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de userfrase in te stellen.
User:
Selecteert de golfvorm voor de gitaarsynthesizer.
Square Het toestel detecteert de toonhoogte en aanslag van het ingangssignaal en vervolgens produceert de interne geluidsgenerator een blokgolf ( ).
Saw
selecteer het nummer van de userfrase.
IN: Om de nootnaam van het ingangsgeluid in te stellen. U kunt ook afzonderlijke noten op uw gitaar spelen en de GT-PRO de nootnaam laten bepalen.
Het toestel detecteert de toonhoogte en aanslag van het ingangssignaal en vervolgens produceert de interne geluidsgenerator een zaagtandgolf ( ).
Brass Het toestel verwerkt het ingangssignaal onmiddellijk en creëert een gitaarsynthesizergeluid. Het produceert een snelle geluidstoename en een scherpe sound.
STEP:
Bow
Regelt de stap van de frase. U kunt ook op de gitaar spelen en zo een stap verder selecteren.
Het toestel verwerkt het ingangssignaal onmiddellijk en creëert een gitaarsynthesizergeluid. Het produceert een zacht geluid zonder aanslag.
OUT:
Chromatic *1
Waarde -C –-B, C, +Db – +C
Off, On Om de nootnaam van het uitgangsgeluid in te stellen. Het min- (-) en plusteken (+) duiden op klanken boven of onder de ingestelde nootnaam.
Pijltjes naast de nootnamen geven het octaaf weer. Eén pijltje omlaag betekent dat de afgebeelde noot een octaaf wordt verlaagd; twee pijltjes betekent een verlaging met twee octaven. Eén pijltje omhoog betekent dat de afgebeelde noot een octaaf wordt verhoogd; twee pijltjes betekent een verhoging met twee octaven.
Schakelt de chromatische functie in of uit.
Als deze functie is ingeschakeld, verandert de toonhoogte van het synthesizergeluid in stappen van een halve toon. Deze functie reageert niet als de verandering van de toonhoogte minder dan een halve toon bedraagt, zoals bij het buigen van de snaren of vibrato. Daarom is dit effect geschikt voor een realistische weergave van muziekinstrumenten waarbij de toonhoogte verandert in stappen van minstens een halve toon, zoals een keyboard.
Octave Shift *1 0, -1, -2
Hiermee kunt u de toonhoogte van de interne klankmodule tegenover het gitaargeluid wijzigen in stappen van een octaaf.
–
Boogje. De noot van de vorige stap wordt aangehouden.
PWM Rate (Pulse Width Modulation Rate) *2 0–100
end
Duidt op de laatste stap. De stap die onmiddellijk voorafgaat aan de stap die met ‘end’ is gemarkeerd, wordt de eigenlijke laatste stap.
Geeft een brede of vette sound door de golfvorm (alleen de blokgolf) van de interne klankmodule te moduleren.
Een hogere waarde versnelt de modulatiesnelheid.
49
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Parameter/ Bereik
Verklaring
PWM Depth (Pulse Width Modulation Depth) *2 0–100
Regelt de diepte van de PWM.
Als u ‘0’ instelt, wordt geen PWM-effect toegepast.
Cutoff Frequency 0–100
Regelt de frequentie waarop de harmonischen van een geluid worden afgesneden.
Resonance 0–100
Regelt hoeveel de harmonischen rond de afsnijfrequentie geaccentueerd moeten worden.
Filter Sens 0–100
Regelt de gevoeligheid van het filter.
Als u een lagere waarde instelt, wordt het filter alleen met hardere aanslagen beïnvloed. Als u een hogere waarde instelt, wijzigt het filter zelfs bij zachtere aanslagen. Als u ‘0’ instelt, blijft de diepte van het filter ongewijzigd, hoe sterk of zwak u ook aanslaat.
Filter Decay 0–100
Bepaalt na hoeveel tijd het filtereffect beëindigd is.
Filter Depth -100–+100
Regelt de diepte van het filter.
Parameter/ Bereik
Synth Level 0–100
0–100
*2 Deze parameter is beschikbaar als u Wave op ‘Square’ instelt.
AC (Acoustic Processor) Met deze processor kunt u het geluid van het element van een elektroakoestische gitaar wijzigen. Dat geeft een rijkere klank, alsof u vlak bij de gitaar een microfoon plaatst. Parameter/ Bereik
Small
* Als u Wave op ‘Brass’ of ‘Bow’ instelt, zal de attack vanaf een bepaald niveau niet sneller meer toenemen, zelfs als u Attack op ‘Decay’ of ‘0’ instelt.
Release 0–100
Dit bepaalt de tijdsduur waarin het synthesizergeluid uitsterft vanaf het moment dat het ingangssignaal beëindigd is.
* Als u Wave op ‘Brass’ of ‘Bow’ hebt ingesteld, wordt het gitaarsignaal zelf verwerkt. Het synthesizergeluid zal met andere woorden wegvallen als het gitaargeluid beëindigd is, ongeacht de Release-waarde.
Velocity 0–100
Als u een hoge waarde instelt, krijgt u meer volumewijzigingen afhankelijk van de kracht van de aanslag. Als u ‘0’ instelt, krijgt u geen volumewijziging, zelfs als u anders aanslaat.
Hold *1 Off, On
De Hold-functie geeft een sustain van het synthesizergeluid.
Als u Hold inschakelt terwijl een synthesizergeluid weerklinkt, dan wordt het geluid aangehouden totdat u deze functie uitschakelt. * De bedoeling is om deze parameter aan de voetschakelaar toe te wijzen (p. 66).
50
Selecteert het model.
Dit is het geluid van een akoestische gitaar met een kleine klankkast.
Medium Dit is een normaal, natuurgetrouw akoestisch gitaargeluid.
Bright Dit is een helder akoestisch gitaargeluid.
Power Dit is een krachtig akoestisch gitaargeluid.
Bass -50–+50
Regelt de lage tonen.
Middle -50–+50
Regelt de middentonen.
Middle Freq 20.0 Hz–10.0 kHz
Bepaalt het frequentiegebied dat met Middle wordt geregeld.
Treble -50–+50
Dit regelt de volumewijziging van het synthesizergeluid.
Verklaring
Type
Attack
Bij een lagere waarde neemt het geluid sneller toe. Bij een hogere waarde, neemt het geluid trager toe. Als u ‘Decay’ instelt, neemt het geluid snel toe om vervolgens op de Release-status terug te vallen, ongeacht het ingangssignaal.
Regelt het volume van het directe geluid.
*1 Deze parameter is beschikbaar als u Wave op ‘Square’ of ‘Saw’ instelt.
Small, Medium, Bright, Power
Regelt de tijd die verstrijkt voor het synthesizergeluid het maximumpeil bereikt.
Regelt het volume van het synthesizergeluid.
Direct Level
Bij een hogere waarde zal het filter een sterker effect hebben. De polariteit van het filter zal tegengesteld zijn bij ‘+’ en ‘-’.
Decay, 0–100
Verklaring
Regelt de hoge tonen.
Presence -50–+50
Regelt de ultrahoge tonen.
Level 0–100
Regelt het volume.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
SH (Sound Hold)
EQ (Equalizer)
Hiermee kunt u een noot die u op de gitaar speelt onbeperkt aanhouden. Zo kunt u een melodie in de hogere registers spelen terwijl u een noot in het lagere register aanhoudt.
Regelt de klankeigenschappen. Voor het hoge en lage middengebied wordt een parametrische equalizer gebruikt.
* Deze functie werkt niet correct als u twee of meer noten gelijktijdig speelt. Parameter/ Bereik
Parameter/ Bereik
On/Off Verklaring
Off, On
Flat, 55 Hz–800 Hz
Schakelt het holdgeluid in en uit.
Rise Time Bepaalt hoe snel het holdgeluid wordt geproduceerd.
Effect Level 0–120
Zo kunt u de lage tonen onder de ingestelde frequentie afsnijden, wat heldere, duidelijke ondertonen geeft en wat de hoge tonen van het effect accentueert. Als u ‘Flat’ selecteert, heeft het low-cutfilter geen effect.
Low EQ -20 dB–+20 dB
20.0 Hz–10.0 kHz
SDD (Sub Delay)
Verklaring
–BPM
Low-Middle EQ -20 dB–+20 dB
Als u BPM instelt, druk dan meermaals op PARAMETER [ het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
] om
Feedback
20.0 Hz–10.0 kHz
Bepaalt het centrum van het frequentiegebied dat door de ‘High-Middle EQ’ wordt geregeld.
High-Middle Q 0.5–16
Bepaalt de breedte van het gebied rond de ‘High-Middle Frequency’ dat door de EQ wordt beïnvloedt. Hogere waarden beperken dat gebied.
Hogere waarden beperken dat gebied. Regelt het volume dat terug naar de ingang wordt gestuurd.
High-Middle EQ
Feedback verwijst naar het terugsturen van het delaysignaal naar de ingang van de delay. Hogere waarden geven meer delayherhalingen.
-20 dB–+20 dB
Effect Level
-20 dB–+20 dB
0–120
Regelt de klank van het lage middengebied.
High-Middle Frequency
Regelt de delaytijd.
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens de Master BPM (p. 55) die voor elke patch is bepaald. Zo krijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde tijd wordt verhoogd, wordt de tijd gesynchroniseerd met twee of vier maal de tijdsduur van de BPM).
0–100
0.5–16
Bepaalt de breedte van het gebied rond de ‘Low-Middle Frequency’ dat door de EQ wordt beïnvloedt. Hogere waarden beperken dat gebied.
Hogere waarden beperken dat gebied.
Delaytijd BPM
Bepaalt het centrum van het frequentiegebied dat door de ‘Low-Middle EQ’ wordt geregeld.
Low-Middle Q
Dit is een delay met een maximale delaytijd van 400 ms. Dit effect is geschikt om het geluid vetter te maken.
0 ms–400 ms,
Regelt de klank van de lage frequenties.
Low-Middle Frequency Regelt het volume van het holdgeluid.
Parameter/ Bereik
Dit bepaalt de frequentie waarop het lowcutfilter in werking treedt.
Regelt het volume van het delaygeluid.
Regelt de klank van het hoge middengebied.
High EQ Regelt de klank van de hoge frequenties.
High Cut (high-cutfilter) 700 Hz–11.0kHz, Flat
Dit bepaalt de frequentie waarop het highcutfilter in werking treedt.
U krijgt een zacht effectgeluid door de hoge tonen boven de ingestelde frequentie af te snijden. Als u ‘Flat’ selecteert, heeft het high-cutfilter geen effect.
Level -20 dB–+20 dB
Regelt het volume vóór de equalizer.
51
Hoofdstuk
Normaal wordt dit bediend met de voetschakelaar die op de ‘CTL 1/ 2’-jack of ‘CTL 3/4’-jack is aangesloten of wordt dit aan het CTL-pedaal van de FC-200 toegewezen (p. 66).
0–100
Schakelt de EQ in en uit.
Low Cut (low-cutfilter)
Hold Off, On
Verklaring
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
LOOP (External Effects Loop) 1/2 Hiermee kunt u een extern effectapparaat op de ‘LOOP 1/ 2 SEND’- en ‘RETURN’-jacks aansluiten en samen met de effecten van de GT-PRO gebruiken. U kunt stereo-effecten bekomen door twee sets SEND/ RETURN-jacks te gebruiken. Dat is vooral doeltreffend als u ruimtelijke effecten aansluit. * U kunt LOOP 1 en LOOP 2 niet apart op verschillende posities in de effect chain invoegen (p. 22). Parameter/ Bereik
Verklaring
Parameter/ Bereik
Modus Normal, Direct Mix, Branch Out
Selecteert de LOOP-modus.
Normal Stuurt de input van LOOP naar de ‘SEND 1/2’-jacks en de input van de ‘RETURN 1/2’-jacks naar de post-LOOP-schakeling. Gebruik deze instelling als u een extern effectapparaat serieel in de effect chain van de GT-PRO wilt aansluiten.
SEND
Off, On
Verklaring
fig.04-0160
On/Off
RETURN
Schakelt de LOOP 1/2 in of uit.
Type
Direct Mix
Zie hieronder
Selecteert het ‘LOOP 1/2’-type.
Stereo 1 De signalen worden via de ‘SEND 1/2’-jacks in stereo verstuurd en via de ‘RETURN 1/2’-jacks in stereo ontvangen. fig.04-0120
Externe effectprocessor SEND 1
Als Type op ‘Stereo 1’ of ‘Stereo 2’ is ingesteld
SEND 2
Stuurt de input van LOOP naar de ‘SEND 1/2’-jacks, mengt de input van de ‘RETURN 1/2’-jacks met de input van LOOP (het directe geluid) en stuurt dat signaal dan naar de post-LOOP-schakeling. Gebruik deze instelling als u effectgeluiden van de GT-PRO wilt mengen met het geluid waarop het externe effectapparaat is toegepast. fig.04-0170
RETURN 2
RETURN 1
SEND
RETURN
L R
Branch Out
Stereo 2 De signalen worden via de ‘SEND 1/2’-jacks in mono verstuurd en via de ‘RETURN 1/2’-jacks in stereo ontvangen. fig.04-0130
Externe effectprocessor SEND 1
SEND 2
Stuurt de input van LOOP naar de ‘SEND 1/2’-jacks. De input van de ‘RETURN 1/2’-jacks wordt genegeerd. Als u deze instelling bijvoorbeeld met de reverb en delay van de GT-PRO net voor de loop gebruikt, dan kunt u de ‘SEND 1/2’-jacks als rechtstreekse uitgang gebruiken. fig.04-0180
RETURN 2
RETURN 1
L
SEND
R
Send Level
S/R1→S/R2 SEND/RETURN 1 en SEND/RETURN 2 zijn in serie geschakeld. fig.04-0140
Externe effectprocessor SEND 1
RETURN 1
Externe effectprocessor SEND 2
RETURN 2
L R
S/R1&S/R2 SEND/RETURN 1 en SEND/RETURN 2 zijn parallel geschakeld. fig.04-0150
Externe effectprocessor L R
SEND 1
RETURN 1
SEND 2
RETURN 2
Externe effectprocessor
52
0–200
Regelt het volume van de output naar het externe effectapparaat.
Return Level 0–200
Regelt het volume van de input van het externe effectapparaat.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Als Type op ‘S/R1→S/R2’ of ‘S/R1&S/R2’ is ingesteld
Parameter/ Bereik
Verklaring
Send 2 Level Parameter/ Bereik
Verklaring
Select S/R1, S/R2, S/R1&S/R2
0–200
Regelt het volume van de output naar het externe effectapparaat.
Return 2 Level Selecteert hoe SEND/RETURN 1 en SEND/ RETURN 2 worden gebruikt.
0–200
Regelt het volume van de input van het externe effectapparaat.
S/R1 Alleen SEND/RETURN 1 wordt gebruikt.
S/R2 Alleen SEND/RETURN 2 wordt gebruikt. S/R1&S/R2 Zowel SEND/RETURN 1 als SEND/RETURN 2 worden gebruikt. Normal, Direct Mix, Branch Out
Selecteert de ‘SEND/RETURN 1’-modus.
Normal Stuurt de input van LOOP naar de ‘SEND 1’-jack en de input van de ‘RETURN 1’-jack naar de post-LOOP-schakeling. Gebruik deze instelling als u een extern effectapparaat serieel in de effect chain van de GT-PRO wilt aansluiten.
Direct Mix Stuurt de input van LOOP naar de ‘SEND 1’-jack, mengt de input van de ‘RETURN 1’-jack met de input van LOOP (het directe geluid) en stuurt dat signaal dan naar de post-LOOP-schakeling. Gebruik deze instelling als u effectgeluiden van de GT-PRO wilt mengen met het geluid waarop het externe effectapparaat is toegepast.
Branch Out Stuurt de input van LOOP naar de ‘SEND 1’-jack. De input van de ‘RETURN 1’-jack wordt genegeerd. Als u deze instelling bijvoorbeeld met de reverb en delay van de GT-PRO net voor de loop gebruikt, dan kunt u de ‘SEND 1’-jack als rechtstreekse uitgang gebruiken.
Send 1 Level 0–200
Regelt het volume van de output naar het externe effectapparaat.
U kunt een externe effectprocessor op de ‘PRE LOOP SEND/ RETURN’-jacks aansluiten en als een van de effecten van de GT-PRO gebruiken. Dat is handig als u een distortion, wah of andere externe effectprocessor vóór de effect chain wilt aansluiten (p. 22). Schakel PRE LOOP in en uit door op [PRE LOOP] te drukken.
• In PRE LOOP kunt u de volgorde van de effecten niet wijzigen. De effecten worden altijd vóór de ‘INPUT LEVEL’-knop op het voorpaneel aangesloten. • Guitar synths, het Harmonist-effect en andere effecten met processen die de gespeelde noten detecteren, werken mogelijk niet correct als PRE LOOP wordt ingeschakeld terwijl er vervormingseffecten op PRE LOOP zijn aangesloten. • PRE LOOP is niet beschikbaar als Input Select (p. 90, p. 96) op ‘USB In’ is ingesteld.
Return 1 Level 0–200
Regelt het volume van de input van het externe effectapparaat.
Mode 2 Normal, Direct Mix, Branch Out
Selecteert de ‘SEND/RETURN 2’-modus.
Normal Stuurt de input van LOOP naar de ‘SEND 2’-jack en de input van de ‘RETURN 2’-jack naar de post-LOOP-schakeling. Gebruik deze instelling als u een extern effectapparaat serieel in de effect chain van de GT-PRO wilt aansluiten.
Direct Mix Stuurt de input van LOOP naar de ‘SEND 2’-jack, mengt de input van de ‘RETURN 2’-jack met de input van LOOP (het directe geluid) en stuurt dat signaal dan naar de post-LOOP-schakeling. Gebruik deze instelling als u effectgeluiden van de GT-PRO wilt mengen met het geluid waarop het externe effectapparaat is toegepast.
Branch Out Stuurt de input van LOOP naar de ‘SEND 2’-jack. De input van de ‘RETURN 2’-jack wordt genegeerd. Als u deze instelling bijvoorbeeld met de reverb en delay van de GT-PRO net voor de loop gebruikt, dan kunt u de ‘SEND 2’-jack als rechtstreekse uitgang gebruiken.
53
Hoofdstuk
Mode 1
PRE LOOP
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
AMP CTL (Amp Control) 1/2
MASTER
Als u de kanaalkeuze-jack van uw gitaarversterker op de ‘AMP CTL 1’-jack (of ‘AMP CTL 2’-jack) van de GT-PRO aansluit, dan kunt u [AMP CTL 1] ([AMP CTL 2]) gebruiken om het versterkerkanaal te selecteren.
Met MASTER kunt u de volgende parameters instellen:
U kunt twee systemen gebruiken: AMP CTL 1 en AMP CTL 2. Door de GT-PRO en uw versterkerkanalen te combineren, krijgt u nog een bredere waaier aan distortiongeluiden. Aangezien de ‘Amp Control’-instelling een van de effectparameters is die voor elke patch afzonderlijk wordt bewaard, kunt u met elke patch een ander versterkerkanaal selecteren. fig.04-0190
NS (Noise Suppressor) De ruisonderdrukker vermindert de ruis en brom die door gitaarelementen wordt veroorzaakt. Omdat het de ruis in verhouding tot de envelope van het gitaargeluid onderdrukt (en dus rekening houdt met het verval van het gitaargeluid), heeft het weinig invloed op het gitaargeluid. Het zal het natuurlijke karakter van het geluid niet schaden. * Sluit de ruisonderdrukker in het signaalpad vóór het reverbeffect aan. Zo voorkomt u een verstoring van de galm.
AMP CTL 1 AMP CTL 2
Off
* Om te weten welk versterkerkanaal wordt geselecteerd als de schakeling open of gesloten is, raadpleegt u de handleiding van uw versterker of beluistert u het geluid van de versterker.
Met Amp Control kunt u niet alleen versterkerkanalen selecteren, maar u kunt er ook de effecten van het externe effectapparaat mee in- of uitschakelen, net zoals met een voetschakelaar.
Parameter/ Bereik
Verklaring
On/Off Off, On
Schakelt de ruisonderdrukker in of uit.
Deze parameter kunt u met de PATCH/VALUE-schijf instellen. Als NS op ‘On’ staat, brandt het [MASTER]-indicatielampje. * Zelfs als u op [MASTER] drukt, kunt u de ruisonderdrukker niet in- of uitschakelen.
Threshold 0–100
Regel deze parameter naar gelang van het volume van de ruis.
Als het ruisniveau hoog is, kiest u een hoge waarde. Als het ruisniveau laag is, volstaat een lagere waarde. Regel deze waarde tot het verval van het gitaargeluid zo natuurlijk mogelijk klinkt. * Hoge waarden voor de Threshold-parameter hebben mogelijk als gevolg dat geen geluid weerklinkt als u uw gitaar met een laag volume bespeelt.
Release 0–100
Regelt de tijdsduur vanaf het moment dat de ruisonderdrukker in werking treedt totdat het ruisniveau tot nul zakt.
Detect Input, NS Input, FV Out
Dit stuurt de ruisonderdrukker op basis van het volume van het punt dat in Detect is bepaald.
Input Inputvolume van de input jack.þ
NS Input Inputvolume van de ruisonderdrukker.þ
FV Out Volume na toepassing van het voetvolume.þ
54
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Patch Level
FV (Foot Volume) Dit effect stuurt het volume.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Patch Level 0–200
Regelt het volume van de patch.
* Als u de bediening van het voetvolume met de pedalen instelt, raadpleeg dan ‘Bediening van het voetvolume (FV) voor individuele patches (EXP1/CC#7 Foot Volume)’ (p. 65).
Output Parameter/ Bereik
Verklaring
Output
Parameter/ Bereik
Level Selecteert de gewenste output.
0–100
Regelt het volume.
Vol.Curve (Volume Curve)
MAIN
Selecteert hoe het volume wijzigt als reactie Slow1, Slow2, Normal, op het niveau dat met Volume wordt geFast stuurd.
Output via MAIN OUT.
SUB Output via SUB OUT.
fig.04-0200
MAIN+SUB Output via MAIN OUT en SUB OUT.
Volume
st Fa
Master BPM Parameter/ Bereik
Verklaring
al rm No 2 ow Sl
Verklaring
1 ow Sl
Master BPM 40–250
Regelt de BPM-waarde van elke patch.
* BPM (beats per minute) is het aantal tellen van een kwartnoot per minuut. * Als u een extern midi-apparaat hebt aangesloten, dan synchroniseert Master BPM met het tempo van het externe midi-apparaat, zodat het niet meer mogelijk is om Master BPM zelf in te stellen. Om Master BPM toch zelf in te stellen, kunt u MIDI: Sync Clock (p. 74) op ‘Internal’ zetten.
Als het pedaal omhoog staat
Als het pedaal volledig is ingedrukt
Zwelpedaal
Gebruik de volgende instellingen als u het voetvolume wijzigt met een zwelpedaal dat op de ‘EXP PEDAL 2’jack is aangesloten. • Stel de ‘EXP 2’-functie (p. 63) in op ‘Foot Volume’.
De ‘Master BPM’-waarde instellen Door de Assign-instellingen te gebruiken (p. 66), kunt u de Master BPM instellen met een voetschakelaar die op de GT-PRO is aangesloten.
• Selecteer in Assign (p. 66) ‘FV: Level’ als doel en ‘EXP PEDAL 2’ als bron.
Bij bepaalde instellingen van de Effect Chain (p. 22) kan het zijn dat u niet het juiste voetvolume-effect bekomt. (Voorbeeld) FB (OSC-modus: p. 42) of SYN (p. 49) is in de Effect Chain na het Foot Volume ingevoegd.
55
Hoofdstuk
MAIN, SUB, MAIN+SUB
Gewoonlijk wordt dit bediend met het zwelpedaal dat op de ‘EXP PEDAL 1’-jack is aangesloten of met het zwelpedaal van de FC-200.
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
FX CHAIN (Effect Chain)
NAME (Patch Name)
In dit deel leest u hoe u de volgorde wijzigt waarin de effecten worden toegepast.
U kunt elke patch een naam van maximaal zestien tekens geven (Patch Name). Het een goed idee om namen toe te kennen die verwijzen naar de specifieke klank van de patch of naar de song waarin u de patch wilt gebruiken.
1. Druk tweemaal op [NAME/FX CHAIN]. Het ‘Effect Chain’-scherm verschijnt. fig.02-0150d
1. Druk op [NAME/FX CHAIN]. Het ‘Patch Name’-scherm verschijnt. fig.02-0170d
* Effecten die in kleine letters verschijnen, zijn uitgeschakeld. 2. Gebruik de PATCH/VALUE-schijf of PARAMETER [ ][ ] om de cursor te verplaatsen naar het punt waarop u een effect wilt invoegen. * ‘DGT’ wijst op output naar de ‘DIGITAL OUT’- of USBaansluiting. 3. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt invoegen. Het gekozen effect wordt op de plaats van de cursor ingevoegd. * Gebruik [MASTER] om de ruisonderdrukker te activeren, [ASSIGN] om het voetvolume te regelen en [OUTPUT SELECT] om Digital Out / USB in te stellen. 4. Als u nog meer wijzigingen in de volgorde wilt aanbrengen, herhaalt u stap 2 en 3.
Cursor
2. Druk op PARAMETER [ ][ ] om de cursor naar de gewenste positie te verplaatsen. 3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een teken te selecteren. Bij het wijzigen van de tekens kunt u de volgende functies gebruiken: Toets INS
Functie Voegt een spatie toe.
DEL
Verwijdert het teken op de cursorpositie en verplaatst de volgende tekens naar links.
CAPS
Wijzigt het teken op de cursorpositie van hoofdletter naar kleine letter of omgekeerd.
5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 6. Als u de gekozen volgorde wilt bewaren, gebruikt u de Write-procedure (p. 24) om uw instellingen in een user patch op te slaan. * Zelfs tijdens het aanpassen van de volgorde kunt u kunt effecten in- en uitschakelen. Terwijl links en rechts van de cursor effecten verschijnen, drukt u op de aan/uit-toets van het gewenste effect om het in of uit te schakelen.
4. Als u nog andere wijzigingen in de naam wilt aanbrengen, herhaalt u stap 2 en 3. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 6. Als u de naam wilt bewaren, gebruikt u de Writeprocedure (p. 24) om hem in een user patch op te slaan.
ASSIGN Dit stelt u in als u meerdere effecten stuurt met een externe voetschakelaar, met een extern zwelpedaal of via MIDI of andere externe data. Voor meer details, zie ‘Externe bedieningsorganen voor individuele patches instellen (Assign)’ (p. 66).
56
Hoofdstuk 5: Nieuwe effecttypes creëren (Customize) Met de Customize-functie van de GT-PRO kunt zelf aan de slag gaan en een compleet nieuw effect creëren door de instellingen van de ‘Preamp/Speaker Simulator’, ‘Overdrive/Distortion’ en ‘Pedal Wah’ aan te passen. Het resultaat kunt u in de vorm van ‘Custom’-instellingen op de GT-PRO bewaren. U kunt die aangepaste instellingen dan ook voor andere patches gebruiken.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Type fig.05-0030d
Zie hieronder
Selecteert het type voorversterker.
JC Clean TW Clean
Dit geeft de sound van de Roland JC-120.
Crunch
U kunt drie reeksen instellingen maken: Custom 1, Custom 2 en Custom 3.
Dit is een crunch-geluid dat een natuurlijke vervorming kan produceren.
VO Drive
Een model van de drive sound van een VOX AC-30TB
* Als u de Custom-instellingen wijzigt, verandert ook de sound van een patch die Custom 1, 2 of 3 gebruikt.
BG Lead
Een model met de lead sound van een MESA/Boogie comboversterker.
MS HiGain
Een model van een Marshall met een aangepast, versterkt middenbereik.
Modern Stk
Een model van de sound van ‘Channel 2 MODERN Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
COSM-voorversterkers aanpassen
fig.05-0010
3,5 2,4
Een model van een Fender Twin Reverb.
fig.05-0040d
1
7 -50–+50
1. Druk op de aan/uit-toets van PREAMP/SPEAKER om het PREAMP/SPEAKER-scherm weer te geven. 2. Druk op PARAMETER [ parameter te selecteren.
][
Regelt de hoeveelheid distortion in de lage frequenties.
Edge fig.05-0050d
] om de Type-
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om ‘Custom 1’, ‘Custom 2’ of ‘Custom 3’ te selecteren. fig.05-0020d
-50–+50
Regelt de hoeveelheid distortion in de hoge frequenties.
Bass Freq (Bass Frequency) fig.05-0060d
4. Druk op PARAMETER [ parameters weer te geven.
][
] om de Custom-
5. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren.
-50–+50
Bepaalt de frequentie die u met de BASSknop regelt.
Treble Freq (Treble Frequency) fig.05-0070d
6. Herhaal indien nodig stap 4 en 5. 7. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. -50–+50
Bepaalt de frequentie die u met de TREBLEknop regelt.
Preamp Low fig.05-0080d
-50–+50
Regelt de klank van de voorversterker in de lage frequenties.
57
Hoofdstuk
Bottom
Hoofdstuk 5: Nieuwe effecttypes creëren (Customize)
Parameter/ Bereik
Verklaring
Parameter/ Bereik
Preamp High
Verklaring
Speaker Size
fig.05-0090d
fig.05-0120d
-50–+50
Regelt de klank van de voorversterker in de hoge frequenties.
Luidsprekers aanpassen
5”–15”
Selecteert de afmetingen van de luidspreker.
Color Low fig.05-0130d
U kunt twee reeksen instellingen maken: Custom 1 en Custom 2. * Als u de Custom-instellingen wijzigt, verandert ook de sound van een patch die Custom 1 of 2 gebruikt. fig.05-0100
-10–+10
Regelt de klank van de luidspreker in de lage frequenties.
Color High fig.05-0140d
2,4
3
-10–+10
Regelt de klank van de luidspreker in de hoge frequenties.
Speaker Num (Speaker Number)
1
6
fig.05-0150d
1. Druk op PREAMP/SPEAKER [SPEAKER]. 2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om ‘Custom 1’ of ‘Custom 2’ te selecteren.
x1, x2, x4, x8 fig.05-0160d
fig.05-0110d
Open, Close
3. Druk op PARAMETER [ parameters weer te geven.
][
] om de Custom-
4. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. 5. Herhaal indien nodig stap 3 en 4. 6. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
58
Selecteert het aantal luidsprekers.
Cabinet
Selecteert het type luidsprekerkast.
Open Dit is een open luidsprekerkast.
Close Dit is een luidsprekerkast met een gesloten achterpaneel.
Hoofdstuk 5: Nieuwe effecttypes creëren (Customize)
Overdrive/Distortion aanpassen U kunt drie reeksen instellingen maken: Custom 1, Custom 2 en Custom 3.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Type fig.05-0190d
* Als u de Custom-instellingen wijzigt, verandert ook de sound van een patch die Custom 1, 2 of 3 gebruikt. fig.05-0170
3,5 2,4
7 1
2. Druk op PARAMETER [ parameter te selecteren.
][
] om de Type-
Selecteert het type overdrive/distortion.
OD-1
Dit is de sound van de BOSS OD-1.
OD-2
Dit geeft een overdrivegeluid met een hoge gain.
CRUNCH
Dit is een ‘crunch sound’.
DS-1
Dit geeft een elementaire, traditionele distortion.
DS-2
Dit geeft een zwaarder distortiongeluid.
METAL-1
Dit is een metalgeluid met een typisch middengebied.
METAL-2 FUZZ
Dit geeft een heavy-metalgeluid.
Bottom fig.05-0200d
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om ‘Custom 1’, ‘Custom 2’ of ‘Custom 3’ te selecteren. fig.05-0180d
Dit geeft een elementaire, traditionele fuzz.
-50–+50
Regelt de hoeveelheid distortion in de lage frequenties.
Top fig.05-0210d
4. Druk op PARAMETER [ parameters weer te geven.
][
] om de Custom-
5. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren.
-50–+50
6. Herhaal indien nodig stap 4 en 5.
fig.05-0220d
Regelt de hoeveelheid distortion in de hoge frequenties.
Low
7. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
-50–+50
Regelt de klank in de lage frequenties.
High fig.05-0230d
-50–+50
Regelt de klank in de hoge frequenties.
59
Hoofdstuk
1. Druk op de aan/uit-toets van OVERDRIVE/ DISTORTION om het OD/DS-scherm weer te geven.
Zie hieronder
Hoofdstuk 5: Nieuwe effecttypes creëren (Customize)
Pedal Wah aanpassen U kunt drie reeksen instellingen maken: Custom 1, Custom 2 en Custom 3. Als u de Custom-instellingen wijzigt, verandert ook de sound van een patch die Custom 1, 2 of 3 gebruikt.
Parameter/ Bereik
Verklaring
Type fig.05-0260d
fig.05-0240
3,5 2,4
7
1
1. Druk op [WAH] om het ‘Pedal Wah’-scherm weer te geven. 2. Druk op PARAMETER [ parameter te selecteren.
][
Zie hieronder
Selecteert het type wah.
CRY WAH
Dit geeft de sound van het ‘CRY BABY’ wah-pedaal dat in de jaren zeventig populair was.
VO WAH Fat WAH Light WAH
Dit geeft de sound van de VOX V846.
7String WAH
Een wah met een bredere variatie voor de zevensnarige gitaar.
Dit is een wah met een vette sound. Deze wah heeft een verfijnde, zachte sound.
Q fig.05-0270d
] om de Type-
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om ‘Custom 1’, ‘Custom 2’ of ‘Custom 3’ te selecteren. fig.05-0250d
-50–+50
Regelt de sterkte van het typische effect dat op het wahgeluid wordt toegepast.
Range Low fig.05-0280d
4. Druk op PARAMETER [ parameters weer te geven.
][
] om de Custom-
5. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren.
-50–+50
Selecteert de klank die wordt geproduceerd als het pedaal wordt losgelaten.
Range High fig.05-0290d
6. Herhaal indien nodig stap 4 en 5. 7. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. -50–+50
Selecteert de klank die wordt geproduceerd als het pedaal wordt ingedrukt.
Presence fig.05-0300d
-50–+50
60
Regelt de klank van het wah-effect.
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen Opmerkingen over de pedaalfuncties Elk effect van de GT-PRO telt verschillende parameters. Die kunt u aanpassen terwijl u speelt, om nog meer variatie in uw klanken te brengen. U kunt de gewenste parameters toewijzen aan externe pedalen (zwelpedalen, voetschakelaars) of externe midiapparaten (zoals de FC-200) die u op de GT-PRO aansluit. Naast dat alles biedt de GT-PRO een ‘Internal Pedal System’ om effecten te bekomen waarbij de parameters automatisch en in real time worden aangepast, wat u nog meer mogelijkheden qua klankvariatie geeft.
Als u de FV-functie (Foot Volume) voor individuele patches apart instelt Het voetvolume (Foot Volume: p. 55) wordt voor individuele patches bediend via het zwelpedaal dat op de ‘EXP PEDAL 1’-jack is aangesloten of via Control Change nr. 7 (CC#7) die door de FC-200 of een ander extern midi-apparaat wordt verstuurd.
‘Bediening van het voetvolume (FV) voor individuele patches (EXP1/CC#7 Foot Volume)’ (p. 65) * Als het voetvolume wordt gestuurd door een zwelpedaal dat op de ‘EXP PEDAL 2’-jack is aangesloten, selecteert u in Assign ‘FV: Level’ als doel en ‘EXP PEDAL 2’ als bron (p. 66).
Instructies voor het gebruik
Externe bedieningsorganen voor individuele patches instellen
Externe bedieningsorganen altijd voor dezelfde functies gebruiken
Als u effectparameters wilt toewijzen aan en bedienen met het externe pedaal dat u op de GT-PRO aansluit (voetschakelaar of zwelpedaal), gebruikt u de ‘Assign’instellingen.
‘De werking van de externe voet-schakelaar instellen (CTL 1, 2, 3, 4)’ (p. 62) ‘De werking van het externe zwelpedaal instellen (EXP1, 2)’ (p. 63)
Een extern midi-apparaat altijd voor dezelfde functie gebruiken Als u bijvoorbeeld de FC-200 (MIDI Foot Controller) via midi op de GT-PRO hebt aangesloten en het externe zwelpedaal van de FC-200 uitsluitend als volumepedaal wenst te gebruiken, stel de apparaten dan zo in dat de ‘Control Change’-boodschappen van het externe midi-apparaat als een algemene instelling voor de hele GT-PRO worden toegepast.
U kunt ‘Assign’ ook gebruiken als u functies wilt sturen met ‘Control Change’-boodschappen van een FC-200 of ander extern midi-apparaat. In elke patch kunt u maximum twaalf configuraties van instellingen toewijzen (Assign Numbers 1–12). Die bepalen met welke externe bedieningsorganen (pedalen of midiapparaat) de gekozen parameters gestuurd worden. * U kunt het Internal Pedal System met ‘Assign’ gebruiken.
‘Externe bedieningsorganen voor individuele patches instellen (Assign)’ (p. 66)
Voor het gebruik van ‘ASSIGN’ zet u de onderstaande instellingen op ‘Assignable’ (of ‘Auto’). ‘ASSIGN’ werkt niet als u een andere instelling selecteert. CTL 1, 2, 3, 4 (p. 62) EXP 1, 2 (p. 63)
‘De werking van een extern midi-apparaat instellen (CC#7, CC#80, CC#1)’ (p. 64)
CC#7, CC#80, CC#1 (p. 64)
61
Hoofdstuk
Als u bijvoorbeeld een extern zwelpedaal uitsluitend als volumepedaal wilt gebruiken, dan kunt u de instelling van het externe pedaal (zwelpedaal of voetschakelaar) op heel de GT-PRO toepassen.
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen
De werking van de externe voetschakelaar instellen (CTL 1, 2, 3, 4)
fig.06-0030
3
2
1
De functie van de voetschakelaars die op de ‘CTL 1/2’- en ‘CTL 3/4’-jacks zijn aangesloten, wordt met deze procedure als algemene instelling voor de hele GT-PRO vastgelegd. * Als u een FS-6 aansluit, is de overeenkomst tussen de voetschakelaar (A/B) en de CTL-functie zoals hieronder wordt afgebeeld.
5
fig.06-0010
1. Druk op [SYSTEM]. 2. Druk op PARAMETER [ ][ ] tot ‘CTL1 Func’, ‘CTL2 Func’, ‘CTL3 Func’ of ‘CTL4 Func’ op het scherm verschijnt. fig.06-0040d
CTL 4
CTL 3
CTL 2
CTL 1
* Als twee voetschakelaars met een speciale kabel worden aangesloten (Roland PCS-31, wordt apart verkocht), is de overeenkomst tussen de voetschakelaars en de CTL-functie zoals hieronder wordt afgebeeld. fig.06-0020
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de functie van de externe voetschakelaar te selecteren. 4. Herhaal indien nodig stap 2 en 3. PCS-31
Rood
PCS-31
Wit
Rood
Wit
5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. Waarde Assignable
CTL 4
CTL 3 CTL 2
CTL 1
* Als de voetschakelaars apart worden aangesloten, zijn de instellingen voor CTL 1 en CTL 2 beschikbaar.
62
Verklaring Het pedaal functioneert als het bedieningsorgaan dat in elke patch afzonderlijk is ingesteld met Assign (p. 66).
Schakelt de SOLO-functie in en uit. Schakelt FX-1 in of uit. Schakelt de COMP in of uit. Schakelt de WAH in of uit. Schakelt de LOOP 1/2 in of uit.
Schakelt de EQ in of uit. Schakelt FX-2 in of uit. Schakelt de DELAY in of uit. Schakelt de CHORUS in of uit. Schakelt de REVERB in of uit. Schakelt de PRE LOOP in of uit. Schakelt AMP CTL 1 in of uit. Schakelt AMP CTL 2 in of uit.
Schakelt de TUNER/BYPASS in of uit. Om Master BPM met tap input in te stellen. Om de delaytijd met tap input in te stellen. Stuurt de Start/Stop van externe midi-apparaten (zoals sequencers). Stuurt de Play/Stop van externe midi-apparaten (zoals harddisk-recorders).
De werking van het externe zwelpedaal instellen (EXP1, 2) De functie van de zwelpedalen die op de ‘EXP PEDAL 1’- en ‘EXP PEDAL 2’-jacks zijn aangesloten, wordt met deze procedure als algemene instelling voor de hele GT-PRO vastgelegd. fig.06-0050
Verhoogt het patchvolume (10 eenheden).
3
Verhoogt het patchvolume (20 eenheden).
2
1
Verlaagt het patchvolume (10 eenheden). Verlaagt het patchvolume (20 eenheden). Schakelt Hold-opnames (dubbing) in of uit wanneer ‘Hold’ (p. 32) als delaytype is geselecteerd. Wanneer ‘Hold’ als delaytype is geselecteerd, wordt de weergave meteen stopgezet. Schakelt de SOLO-functie van de voorversterker voor zowel kanaal A als B in of uit. * Als een van de twee kanalen uitgeschakeld is, worden beide ingeschakeld. Selecteert het volgende patchnummer in dezelfde bank als de huidige patch. Selecteert het vorige patchnummer in dezelfde bank als de huidige patch.
5 1. Druk op [SYSTEM]. 2. Druk op PARAMETER [ ][ ] tot ‘EXP1 Func’ of ‘EXP2 Func’ op het scherm verschijnt. fig.06-0060d
Selecteert het volgende banknummer.
Hoofdstuk
Patch Bank Inc Patch Bank Dec
Verklaring Schakelt Manual-modus (p. 85) in of uit.
Selecteert het vorige banknummer.
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de functie van het zwelpedaal te selecteren. 4. Herhaal indien nodig stap 2 en 3. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. Waarde Auto (enkel EXP1 Func)
Verklaring Het pedaal wordt normaal als ‘voetvolume’pedaal gebruikt. Als Pedal Wah (p. 36) of Pedal Bend (p. 47) is ingeschakeld, functioneert het zwelpedaal automatisch als ‘pedal wah’- of ‘pedal bend’-pedaal.
Als Pedal Wah en Pedal Bend uitgeschakeld zijn, functioneert het automatisch als ‘voetvolume’-pedaal.
Assignable
Het pedaal wordt gebruikt als bedieningsorgaan dat voor elke patch in Assign is ingesteld (p. 66).
Foot Volume
Het pedaal wordt als ‘voetvolume’-pedaal gebruikt.
Patch Level
Het pedaal regelt het volume van de patch.
Pedal Wah
Het pedaal fungeert als ‘pedal wah’-pedaal wanneer Pedal Wah ingeschakeld is.
Pedal Bend
Het pedaal fungeert als ‘pedal bend’-pedaal wanneer Pedal Bend ingeschakeld is.
63
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen
De werking van een extern midiapparaat instellen (CC#7, CC#80, CC#1) Dit zijn algemene instellingen voor de hele GT-PRO, waarbij de GT-PRO wordt gestuurd door ‘Control Change’boodschappen van een FC-200 of een ander extern midiapparaat dat via midi op de GT-PRO is aangesloten. Dit deel beschrijft de instellingen voor Control Change nr. 7 (CC#7), nr. 80 (CC#80) en nr. 1 (CC#1).
CC#7 Waarde
Auto
Verklaring Het pedaal wordt normaal als ‘voetvolume’pedaal gebruikt. Als Pedal Wah (p. 36) of Pedal Bend (p. 47) is ingeschakeld, functioneert CC#7 automatisch als ‘pedal wah’- of ‘pedal bend’-pedaal.
Als Pedal Wah en Pedal Bend uitgeschakeld zijn, functioneert het automatisch als ‘voetvolume’-pedaal.
Assignable
Het pedaal wordt gebruikt als bedieningsorgaan dat voor elke patch in Assign is ingesteld (p. 66).
Als u de FC-200 gebruikt
Foot Volume
De overeenkomst tussen CC#7, CC#80 en CC#1 enerzijds en de bedieningsorganen van de FC-200 anderzijds is standaard ingesteld zoals hieronder wordt getoond.
Het pedaal wordt als ‘voetvolume’-pedaal gebruikt.
Patch Level
Het pedaal regelt het volume van de patch.
Pedal Wah
Het pedaal fungeert als ‘pedal wah’-pedaal wanneer Pedal Wah ingeschakeld is.
Pedal Bend
Het pedaal fungeert als ‘pedal bend’-pedaal wanneer Pedal Bend ingeschakeld is.
CC#7:
zwelpedaal
CC#80:
CTL-pedaal
CC#1:
extern zwelpedaal dat op de ‘FOOT SW/ EXP 1’-jack is aangesloten.
fig.06-0070
3
2
1
5 1. Druk op [SYSTEM].
Als u een extern zwelpedaal of het EXP-pedaal van de FC-200 gebruikt en u hebt de EXP1-functie, EXP2-functie en CC#7-functie ingesteld, zorg dan dat u aan elk pedaal een verschillende functie toewijst. Als u dezelfde functie aan verschillende pedalen toewijst, werkt de functie normaal volgens de waarde van het laatste pedaal dat u hebt bediend, maar als Assign Hold (p. 99) op ‘On’ is ingesteld, bekomt u mogelijk niet het gewenste resultaat.
CC#80 Waarde
Verklaring Het pedaal functioneert als het bedieningsorgaan dat in elke patch afzonderlijk is ingesteld met Assign (p. 66).
2. Druk op PARAMETER [ ][ ] tot ‘CC#7 Func’, ‘CC#80 Func’ of ‘CC#1 Func’ op het scherm verschijnt.
3. Gebruik de PATCH/VALUE-schijf om in te stellen hoe de ‘Control Change’-boodschappen worden gebruikt. 4. Herhaal indien nodig stap 2 en 3. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
64
Schakelt de SOLO-functie in en uit. Schakelt FX-1 in of uit. Schakelt de COMP in of uit. Schakelt de WAH in of uit. Schakelt de LOOP 1/2 in of uit.
Schakelt de EQ in of uit. Schakelt FX-2 in of uit. Schakelt de DELAY in of uit. Schakelt de CHORUS in of uit. Schakelt de REVERB in of uit. Schakelt de PRE LOOP in of uit. Schakelt AMP CTL 1 in of uit. Schakelt AMP CTL 2 in of uit. Schakelt Manual-modus (p. 85) in of uit. Schakelt de TUNER/BYPASS in of uit. Om Master BPM met tap input in te stellen.
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen
Waarde Delay Time (TAP) MIDI Start/Stop MMC Play/Stop Patch Level Inc1 Patch Level Inc2 Patch Level Dec1 Patch Level Dec2 Hold Dly Rec/Dub Hold Dly Stop
Solo A&B On/Off
Patch Num. Inc Patch Num. Dec Patch Bank Inc Patch Bank Dec
Verklaring Om de delaytijd met tap input in te stellen. Stuurt de Start/Stop van externe midi-apparaten (zoals sequencers). Stuurt de Play/Stop van externe midi-apparaten (zoals harddisk-recorders).
Bediening van het voetvolume (FV) voor individuele patches (EXP1/CC#7 Foot Volume)
Verhoogt het patchvolume (20 eenheden).
Het voetvolume (Foot Volume: p. 55) wordt voor elke patch bediend via het zwelpedaal dat op de ‘EXP PEDAL 1’-jack is aangesloten of via Control Change nr. 7 (CC#7) die door de FC-200 of een ander extern midi-apparaat wordt verstuurd.
Verlaagt het patchvolume (10 eenheden).
fig.06-0090
Verhoogt het patchvolume (10 eenheden).
Verlaagt het patchvolume (20 eenheden).
3
Schakelt Hold-opnames (dubbing) in of uit wanneer ‘Hold’ (p. 32) als delaytype is geselecteerd. Wanneer ‘Hold’ als delaytype is geselecteerd, wordt de weergave meteen stopgezet. Schakelt de SOLO-functie van de voorversterker voor zowel kanaal A als B in of uit. * Als een van de twee kanalen uitgeschakeld is, worden beide ingeschakeld. Selecteert het volgende patchnummer in dezelfde bank als de huidige patch. Selecteert het vorige patchnummer in dezelfde bank als de huidige patch. Selecteert het volgende banknummer. Selecteert het vorige banknummer.
2
5
1
1. Druk op [ASSIGN]. 2. Druk op PARAMETER [ ][ ] tot ‘EXP1 FV’ of ‘CC#7 FV’ op het scherm verschijnt. fig.06-0100d
Waarde
Hoofdstuk
CC#1 Verklaring
Assignable
Het pedaal wordt gebruikt als bedieningsorgaan dat voor elke patch in Assign is ingesteld (p. 66).
Foot Volume
Het pedaal wordt als ‘voetvolume’-pedaal gebruikt.
Patch Level
Het pedaal regelt het volume van de patch.
Pedal Wah
Het pedaal fungeert als ‘pedal wah’-pedaal wanneer Pedal Wah ingeschakeld is.
Pedal Bend
Het pedaal fungeert als ‘pedal bend’-pedaal wanneer Pedal Bend ingeschakeld is.
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. 4. Herhaal indien nodig stap 2 en 3. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 6. Gebruik de Write-procedure (p. 24) om de instellingen te bewaren. Parameter/ Bereik
Verklaring
On/Off Off, On
Druk op [ASSIGN] om de instelling van het voetvolume in of uit te schakelen.
Foot Volume Min 0–100
Bepaalt het volume als het pedaal helemaal losgelaten wordt.
Foot Volume Max 0–100
Bepaalt het volume als het pedaal helemaal ingedrukt wordt.
65
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen
Externe bedieningsorganen voor individuele patches instellen (Assign) Hiermee regelt u voor afzonderlijke patches de functies van externe pedalen (voetschakelaars of zwelpedalen) die u op de GT-PRO aansluit en de bediening van parameters met ‘Control Change’-boodschappen van externe midi-apparaten (zoals de FC-200). In elke patch kunt u tot twaalf verschillende types (Assignnummers) instellen om te bepalen welke parameter door een bepaald bedieningsorgaan wordt gestuurd. Assign-instellingen kunt u snel en gemakkelijk aanvullen met ‘Quick Settings’. Afzonderlijke parameters kunt u ook selecteren en instellen met ‘Manual Settings’. * De CTL 1, 2, 3, 4 Function (p. 62), de EXP 1 en 2 Function (p. 63), en de CC#7, CC#80 en CC#1 Function (p. 64) moet u instellen op ‘Assignable’ (of “Auto”).
Als u voorgeprogrammeerde instellingen (Quick Settings) selecteert, krijgen de parameters meteen meteen de juiste waarde. Zo kunt u snel de nodige instellingen selecteren, in plaats van elke parameter afzonderlijk in te stellen. fig.06-0110
4
2
1,3
6 1. Druk op [ASSIGN]. ][
] om een keuze uit
Het ‘Quick Settings’-scherm verschijnt. fig.05-080d
(Voorbeeld)
3. Druk op [ASSIGN] om de geselecteerde Assign in te schakelen. Telkens als u op [ASSIGN] drukt, wordt deze functie inof uitgeschakeld. Als de Assign is uitgeschakeld, knippert ‘ASSIGN’ op het scherm.
66
Scherm Quick ASSIGN - - -: User Setting Quick ASSIGN U**: Quick ASSIGN P**: U**-** ASSIGN Patch Name P**-** ASSIGN Patch Name
Verklaring Current Setting User Quick Setting (p. 26) Preset Quick Setting User patch Preset patch
Als u een user patch of preset patch selecteert, kunt u de Assigninstellingen van de bestaande patch kant-en-klaar gebruiken.
5. Om de Quick Settings met andere Assigns te gebruiken, herhaalt u stap 2–4. 6. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 7. Gebruik de Write-procedure (p. 24) om de instellingen te bewaren.
Quick Settings
2. Druk op PARAMETER [ Assign 1–12 te maken.
4. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de Quick Settings te selecteren.
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen
Manual Settings
5. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren.
Hier kunt u afzonderlijk bepalen welk bedieningsorgaan welke parameter moet sturen.
6. Herhaal indien nodig stap 4 en 5.
fig.06-0130
7. Herhaal stap 2–6 om andere Assigns te gebruiken.
5
2,4
8. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. 9. Gebruik de Write-procedure (p. 24) om de instellingen te bewaren.
Target
8
1,3
1. Druk op [ASSIGN]. 2. Druk op PARAMETER [ Assign 1–12 te maken.
][
] om een keuze uit
3. Druk op [ASSIGN] om de geselecteerde Assign in te schakelen. Telkens als u op [ASSIGN] drukt, wordt deze functie inof uitgeschakeld. Als de Assign is uitgeschakeld, knippert ‘ASSIGN’ op het scherm.
4. Druk op PARAMETER [ schermen weer te geven. (Voorbeeld) Met Assign 1 fig.06-0140d
][
] om de volgende
Hiermee stelt u de gewenste handeling in. Mogelijke commando’s voor het doel (target) worden hieronder getoond. Waarde Verklaring Effect On/Off, effectparameters Schakelt het getoonde effect in of uit en stuurt de parameters van dat effect.
MANUAL On/Off Schakelt Manual-modus (p. 85) in of uit.
Hoofdstuk
* Assign-instellingen die niet worden gebruikt, dient u uit te schakelen.
fig.06-0150d
TUNER On/Off Schakelt de TUNER/BYPASS in of uit.
Master BPM (TAP) Om Master BPM met tap input in te stellen.
Delay Time (TAP) Om de delaytijd met tap input in te stellen.
MIDI Start/Stop Quick Setting
Stuurt de Start/Stop van externe midi-apparaten (zoals sequencers).
MMC Play/Stop Target
Stuurt de Play/Stop van externe midi-apparaten (zoals harddisk-recorders).
Patch Level Inc1 Target Range: Min
Verhoogt het patchvolume (10 eenheden).
Patch Level Inc2 Target Range: Max
Verhoogt het patchvolume (20 eenheden).
Patch Level Dec1 Verlaagt het patchvolume (10 eenheden).
Source
Patch Level Dec2 Verlaagt het patchvolume (20 eenheden).
Source Mode
Hold Dly Rec/Dub Schakelt Hold-opnames (dubbing) in of uit wanneer ‘Hold’ (p. 32) als delaytype is geselecteerd.
Active Range Low
Active Range High
Hold Dly Stop Wanneer ‘Hold’ als delaytype is geselecteerd, wordt de weergave meteen stopgezet.
Solo A&B On/Off Schakelt de SOLO-functie van de voorversterker voor zowel kanaal A als B in of uit. * Als een van de twee kanalen uitgeschakeld is, worden beide ingeschakeld.
Patch Num. Inc Selecteert het volgende patchnummer in dezelfde bank als de huidige patch.
67
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen
Waarde Patch Num. Dec
Verklaring
Als u de voetschakelaar gebruikt: fig.06-0170
Verandering van de parameterwaarde
Selecteert het vorige patchnummer in dezelfde bank als de huidige patch.
Patch Bank Inc Selecteert het volgende banknummer.
maximumwaarde Target Max
Patch Bank Dec Selecteert het vorige banknummer.
* Hoewel u de waarden zo kunt instellen dat hetzelfde target door meer dan één bedieningsorgaan wordt gestuurd, moet u in een dergelijk geval opletten dat verschillende bedieningsorganen de parameter niet gelijktijdig wijzigen. Als een parameter gelijktijdig door verschillende bronnen wordt gewijzigd, kan ruis ontstaan.
Als u het target instelt, kunt u het gewenste target sneller zoeken door [SHIFT] in te drukken, zodat het indicatielampje gaat branden, en vervolgens aan de PATCH/VALUE-schijf te draaien. Om naar de normale modus terug te keren, drukt u nogmaals op [SHIFT], zodat het indicatielampje uitgaat.
Target-bereik fig.06-0160d
minimumwaarde Target Min Uit Aan Losgelaten Ingedrukt Voetschakelaar
Als u het zwelpedaal gebruikt: fig.06-0180
maximumwaarde Target Max
minimumwaarde Target Min Als het pedaal in de hoogste stand staat
Als het pedaal helemaal is ingedrukt
Zwelpedaal
Als u het aan/uit-target met het zwelpedaal bedient: De waarde van de parameter die als target is geselecteerd, heeft een bereik dat door ‘Min’ en ‘Max’ wordt afgebakend. Bij gebruik van een externe voetschakelaar of een ander bedieningsorgaan dat als aan/uit-schakelaar fungeert, selecteert u Min met ‘uit’ (CLOSED) en Max met ‘aan’ (OPEN). Als u een extern zwelpedaal of een ander bedieningsorgaan gebruikt om de waarde aan te passen, dan wordt de waarde gewijzigd binnen het bereik dat door de minimum- en maximumwaarde is afgebakend. Als het target van het aan/uit-type is, dan wordt de mediaanwaarde van de ontvangen gegevens als scheidingslijn gebruikt om te bepalen of de functie in- of uitgeschakeld wordt.
fig.06-0190
Aan Target Max
Aan Uit Target Min Pedaal in de hoogste stand
Uit Pedaal halfweg
Pedaal volledig ingedrukt
Zwelpedaal
* Het bereik dat u kunt selecteren, hangt van de target-instelling af. * Als de minimumwaarde hoger is dan de maximumwaarde, wordt de wijziging van de parameter omgekeerd. * De waarden van instellingen kunnen veranderen als het target wordt gewijzigd nadat de minimum- en maximumwaarden zijn ingesteld. Als u het target hebt gewijzigd, controleer dan opnieuw de minimum- en maximumwaarden.
68
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen
Source
Source-modus
fig.06-0200d
fig.06-210d
De source (‘bron’) is het bedieningsorgaan dat de targetparameter stuurt.
Bepaalt of het pedaal als een tijdelijke drukschakelaar werkt (zoals de optionele FS-5U).
Hieronder ziet u de bedieningsorganen die u als bron kunt selecteren. Waarde EXP PEDAL 1
Verklaring
Het zwelpedaal dat u op de ‘EXP PEDAL 1’-jack aansluit
CTL PEDAL 1 De voetschakelaar die u op de ‘CTL 1’-jack aansluit
CTL PEDAL 2 De voetschakelaar die u op de ‘CTL 2’-jack aansluit
EXP PEDAL 2 Het zwelpedaal dat u op de ‘EXP PEDAL 2’-jack aansluit
Waarde Normal
Verklaring
De normale status is ‘uit’ (minimumwaarde). De status is alleen ‘aan’ (maximumwaarde) zolang de voetschakelaar wordt ingedrukt.
Toggle U zet de instelling aan (maximumwaarde) of uit (minimumwaarde) met elke druk op de voetschakelaar.
* Kies ‘Normal’ als u een voetschakelaar met een veerslot aansluit (zoals de optionele FS-5L) of als u een ander apparaat dan een voetschakelaar als bedieningsorgaan gebruikt.
CTL PEDAL 3 De voetschakelaar die u op de ‘CTL 3’-jack aansluit
CTL PEDAL 4
Active Range fig.006-0220d
De voetschakelaar die u op de ‘CTL 4’-jack aansluit
FC-200 EXP
Hoofdstuk
Het zwelpedaal van de aangesloten FC-200 * Control Change nr. 7 (CC#7) wordt hier gebruikt.
FC-200 CTL Het CTL-pedaal van de aangesloten FC-200 * Control Change nr. 80 (CC#80) wordt hier gebruikt.
INPUT Level De targetparameter wordt gestuurd door het niveau van het signaal van de INPUT-jack. De gevoeligheid voor het ingangssignaal regelt u met Assign Input Sens. * Voor meer informatie, zie ‘Allerlei parameters regelen met het gitaarvolume’ (p. 92).
MIDI CC#1–31, 64–95 ‘Control Change’-boodschappen van een extern midi-apparaat (1– 31, 64–95)
Assign Input Sens instellen
Hiermee stelt u het bereik in van de waarde van de instelling die u later met een zwelpedaal of ander bedieningsorgaan als bron wilt wijzigen. Als u dat bereik met het bedieningsorgaan overschrijdt, zal de waarde niet verder worden aangepast: het bereik stopt bij ‘minimum’ of ‘maximum’.
(Voorbeeld) Bij Act. Range Lo: 40, Act. Range Hi: 80 fig.06-0230
maximumwaarde Target Max
* Dit bepaalt de algemene instellingen voor Assign 1–12. 1. Druk op PARAMETER [ ] zodat ‘Assign Input Sens’ op het scherm verschijnt. 2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te in te stellen. Bereik: 0–100
minimumwaarde Target Min
0
40
80
Act.Range Lo
Act.Range Hi
127
69
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen
Internal Pedal
fig.06-0240
Het virtuele EXP-pedaal wordt geactiveerd door de trigger die u hebt ingesteld. Als u Source op ‘Internal Pedal’ hebt ingesteld, moet u de volgende parameters instellen.
Aan
Aan Uit
Uit 0
Parameter/ Bereik
Verklaring
Trig (Trigger) fig.06-0250d
40 60 80 127 Act.Range Centrale Act.Range Lo Hi waarde
* Als u een voetschakelaar of een andere aan/uit-schakelaar als bron gebruikt, laat het bereik dan op ‘Lo: 0’ en ‘Hi: 127’ staan. Bij bepaalde instellingen kan het zijn dat de waarde niet verandert.
Internal Pedal System
Zie hieronder
Hiermee stelt u de trigger in die het virtuele EXP-pedaal activeert.
PatchChange Wordt geactiveerd als een patch wordt geselecteerd.
EXP PEDAL 1 Wordt geactiveerd als u het zwelpedaal indrukt dat op de ‘EXP PEDAL 1’-jack is aangesloten.
CTL PEDAL 1
De GT-PRO heeft een functie die Internal Pedal System wordt genoemd. Die functie wijst bepaalde parameters toe aan een virtueel EXP-pedaal (het interne pedaal). Dat geeft een effect waarbij volume en klank in real time wijzigen, net zoals bij het gebruik van een echt zwelpedaal.
Wordt geactiveerd als u de voetschakelaar indrukt die op de ‘CTL 1’jack is aangesloten.
Het Internal Pedal System biedt de volgende twee functies, waarbij u telkens de ‘bron’ voor elk Assign-nummer (1–12) kunt instellen.
Wordt geactiveerd als u het zwelpedaal indrukt dat op de ‘EXP PEDAL 2’-jack is aangesloten.
CTL PEDAL 2 Wordt geactiveerd als u de voetschakelaar indrukt die op de ‘CTL 2’jack is aangesloten.
EXP PEDAL 2
CTL PEDAL 3
❍
Internal Pedal
Wordt geactiveerd als u de voetschakelaar indrukt die op de ‘CTL 3’jack is aangesloten.
❍
Wave Pedal
CTL PEDAL 4
* Als u het Internal Pedal of het Wave Pedal gebruikt, zet u de Source-modus van de Assign op ‘Normal’.
Wordt geactiveerd als u de voetschakelaar indrukt die op de ‘CTL 4’jack is aangesloten.
FC-200 EXP Wordt geactiveerd als u het EXP-pedaal van de aangesloten FC-200 indrukt. * Control Change nr. 7 (CC#7) wordt hier gebruikt.
FC-200 CTL Wordt geactiveerd als u het CTL-pedaal van de aangesloten FC-200 indrukt. * Control Change nr. 80 (CC#80) wordt hier gebruikt.
MIDI CC#1–31,64–95 Wordt geactiveerd als de waarde van de ‘Control Change’-boodschappen (CC#01–31, 64–95) van een extern midi-apparaat de middelste waarde overschrijdt.
Time fig.06-0260d
0–100
70
Dit bepaalt de tijd die het virtuele EXP-pedaal nodig heeft om van de losgelaten positie naar de ingedrukte positie te bewegen.
Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen
Parameter/ Bereik
Verklaring
Het kan zijn dat u geen parameterwaarden kunt wijzigen wanneer ‘Internal Pedal’ of ‘Wave Pedal’ als Source en de volgende functies als Target zijn ingesteld:
Curve fig.06-0270d
• TUNER On/Off • MANUAL On/Off Zie hieronder
Dit selecteert een van de drie types die het effect van het virtuele EXP-pedaal bepalen.
• Patch Num. Dec
fig.06-0280
Linear
• Patch Num. Inc
Slow Rise
Fast Rise
• Patch Bank Inc • Patch Bank Dec Let op: als u per ongeluk dat soort instellingen maakt, kunt u de patch alleen herstellen door hem te overschrijven en te bewaren.
Wave Pedal Dit wijzigt de parameter die in een bepaalde cyclus als target is geselecteerd met het virtuele EXP-pedaal. Als u Source op ‘Wave Pedal’ hebt ingesteld, moet u de onderstaande parameters instellen. * De volgende targets kunt u niet met het Wave Pedal bedienen:
Bepaalt de tijd die nodig is voor één cyclus van het virtuele EXP-pedaal.
Waveform fig.06-0300d
Zie hieronder
Dit selecteert een van de drie types die het effect van het virtuele EXP-pedaal bepalen.
fig.06-0310
SAW
TRI
SIN
71
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten Wat kunt u met midi doen? Dankzij midi kunt u de volgende dingen met de GT-PRO doen. * Het gebruik van midi vereist dat de midikanalen van de aangesloten apparaten overeenstemmen. Als de midikanalen niet correct zijn ingesteld, kan de GT-PRO geen data met andere midi-apparaten uitwisselen.
Voor het aansluiten van een FC-200, zie ‘Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200 gebruiken’ (p. 81).
Bediening vanaf de GT-PRO ‘Program Change’-boodschappen versturen Als u op de GT-PRO een patch selecteert, verstuurt het toestel tegelijk een ‘Program Change’-boodschap die met het patchnummer overeenstemt. Het externe midi-apparaat reageert op de ontvangen ‘Program Change’-boodschap door nieuwe instellingen te selecteren. fig.07-0010
De GT-PRO met een extern midiapparaat van op afstand sturen Patchnummers selecteren Als de GT-PRO van een extern midi-apparaat een ‘Program Change’-boodschap ontvangt, wordt meteen een andere patch geselecteerd.
U kunt de overeenkomst tussen ‘Program Change’boodschappen en de patches van de GT-PRO instellen met behulp van de Program Change Map (p. 77). U zult die overeenkomst misschien moeten aanpassen als u een aantal effecten in combinatie met andere midi-apparaten wilt gebruiken. Op de afbeelding hieronder ziet u een sequencer die voor automatische begeleiding zorgt terwijl de gitaar wordt bespeeld. De patches worden automatisch gewisseld zodra de sequencer, behalve de begeleiding, ook de programmanummers verstuurt die met de patches overeenstemmen. Zo bepaalt u dus op welke punten de patches van de GT-PRO gewisseld worden. fig.07-0020
MIDI IN
MIDI OUT
MIDI OUT
MIDI IN
‘Control Change’-boodschappen versturen Gegevens die de commando’s beschrijven van externe apparaten die u op de GT-PRO aansluit (zwelpedaal, voetschakelaar enz.), worden in de vorm van ‘Control Change’-boodschappen verstuurd. Dergelijke boodschappen kunnen onder meer gebruikt worden om de parameters van een extern midi-apparaat te wijzigen.
Data versturen U kunt Exclusive-boodschappen gebruiken om de instellingen van effectgeluiden en andere waarden van de GT-PRO naar andere midi-apparaten te sturen. U kunt bijvoorbeeld dezelfde instellingen naar een andere GT-PRO sturen, of de instellingen van effectgeluiden op een sequencer of een ander apparaat bewaren.
72
‘Control Change’-boodschappen ontvangen U kunt tijdens het spelen bepaalde parameters sturen door de GT-PRO ‘Control Change’-boodschappen te laten ontvangen. De parameters die u op die manier wilt sturen, stelt u in met Assign (p. 66).
Gegevens ontvangen De GT-PRO kan gegevens ontvangen die vanaf een andere GT-PRO worden verstuurd of die op een sequencer zijn opgeslagen.
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten
Opmerkingen over midiboodschappen die verzonden en ontvangen kunnen worden
De midifuncties instellen
Welke midiboodschappen de GT-PRO kan verzenden en ontvangen, hangt af van de manier waarop de GT-PRO is aangesloten: via midi met een extern midi-apparaat, of via USB met een computer.
fig.07-0030
Hier volgt een beschrijving van de midifuncties van de GTPRO. Stel ze in naar gelang van uw behoeften.
3
2
1
● Een aansluiting via MIDI De GT-PRO verstuurt en ontvangt alle toepasselijke midiboodschappen via de ‘MIDI OUT’ en ‘MIDI IN’aansluitingen. Als FC-200-modus is ingeschakeld (p. 81), worden via de ‘MIDI OUT’-aansluiting echter alleen boodschappen verstuurd die de FC-200 sturen. * Alle midiboodschappen die via ‘MIDI IN’ worden ontvangen, worden via de ‘MIDI THRU’-aansluiting weer verstuurd.
● Een aansluiting via USB De GT-PRO ontvangt en verstuurt alle toepasselijke midiboodschappen van en naar de aangesloten computer (behalve de boodschappen die voor de FC-200 bedoeld zijn) ‘Program Change’- en ‘Control Change’-boodschappen worden via de ‘MIDI IN’-aansluiting ontvangen.
* Midiboodschappen die via de ‘MIDI IN’-aansluiting worden ontvangen, kunnen niet via USB naar de aangesloten computer worden doorgestuurd. Boodschappen die via USB van de computer worden ontvangen, kunnen evenmin via de ‘MIDI OUT’-aansluiting worden doorgestuurd.
1. Druk meermaals op [SYSTEM] tot het MIDI-scherm verschijnt. 2. Druk op PARAMETER [ ][ ] tot de parameter die u wilt instellen op het scherm verschijnt. 3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. 4. Herhaal indien nodig stap 2 en 3. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. Parameter/ Bereik
Hiermee selecteert u het midikanaal waarop midiboodschappen verzonden worden.
Als u ‘Rx’ instelt, is dit hetzelfde kanaal als het ontvangstkanaal.
73
Hoofdstuk
Bovendien wordt via de ‘MIDI OUT’-aansluiting normaal niets verstuurd. Alleen in FC-200-modus worden via de ‘MIDI OUT’-aansluiting boodschappen verzonden die de FC200 sturen.
5
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten
Parameter/ Bereik
Verklaring
Parameter/ Bereik
Verklaring
MIDI Device ID
MIDI CTL1 OUT (MIDI CTL 1 Pedal Out)
fig.07-0070d
fig.07-0110d
1–32
Bepaalt de Device ID in die gebruikt wordt om Exclusive-boodschappen te verzenden.
MIDI Sync Clock
Off, 1–31, 33–95
fig.07-0080d
Bepaalt het controllernummer als gegevens van de voetschakelaar die op de ‘CTL 1’jack is aangesloten, worden verzonden in de vorm van ‘Control Change’-boodschappen.
Bij ‘Off’ worden geen ‘Control Change’-boodschappen verzonden.
MIDI CTL2 OUT (MIDI CTL 2 Pedal Out) fig.07-0120d
Auto, Internal
U kunt de weergave van een sequencer of ander extern midi-apparaat synchroniseren.
Auto Bepaalt het controllernummer als gegevens van de voetschakelaar die op de ‘CTL 2’jack is aangesloten, worden verzonden in de vorm van ‘Control Change’-boodschappen.
Als de midiklok van het externe apparaat niet ontvangen wordt, dan wordt de weergave met het tempo van Master BPM gesynchroniseerd. Als de midiklok van het externe apparaat wél ontvangen wordt, dan wordt de weergave daar mee gesynchroniseerd.
Off, 1–31, 33–95
Internal
Bij ‘Off’ worden geen ‘Control Change’-boodschappen verzonden.
Synchroniseert de weergave met het tempo van Master BPM.
MIDI CTL3 OUT (MIDI CTL 3 Pedal Out)
* Als u een extern midi-apparaat aansluit, wordt Master BPM met het tempo van het externe midi-apparaat gesynchroniseerd, zodat de waarde van Master BPM geen invloed heeft. Om de waarde van Master BPM weer te activeren, selecteert u ‘Internal’.
fig.07-0130d
* Als u de weergave met het midi-kloksignaal van een extern midiapparaat synchroniseert, kunnen er mogelijk problemen in de weergave optreden vanwege fouten in de midiklok.
Off, 1–31, 33–95
MIDI PC OUT (MIDI Program Change Out) fig.07-0090d
Bepaalt het controllernummer als gegevens van het zwelpedaal (EXP2) of de voetschakelaar (CTL 3) op de ‘EXP PEDAL 2/ CTL 3’-jack in de vorm van ‘Control Change’-boodschappen worden verzonden.
Bij ‘Off’ worden geen ‘Control Change’-boodschappen verzonden.
MIDI CTL4 OUT (MIDI CTL 4 Pedal Out) fig.07-0140d
Off, On
Bepaalt of ‘Program Change’-boodschappen al dan niet worden verzonden als u op de GT-PRO een nieuwe patch selecteert.
Off Er worden geen ‘Program Change’-boodschappen verzonden, zelfs als u van patch wisselt.
On Als u patches selecteert, worden tegelijk ‘Program Change’-boodschappen verzonden. * Samen met ‘Program Change’-boodschappen verstuurt de GT-PRO ook ‘Bank Select’-boodschappen. Voor meer details, zie p. 77.
MIDI EXP1 OUT (MIDI EXP 1 Pedal Out) fig.07-0100d
Off, 1–31, 33–95
Bepaalt het controllernummer als gegevens van het zwelpedaal dat op de ‘EXP PEDAL 1’-jack is aangesloten, worden verzonden in de vorm van ‘Control Change’-boodschappen.
Bij ‘Off’ worden geen ‘Control Change’-boodschappen verzonden.
74
Off, 1–31, 33–95
Bepaalt het controllernummer als gegevens van de voetschakelaar die op de ‘CTL 4’jack is aangesloten, worden verzonden in de vorm van ‘Control Change’-boodschappen.
Bij ‘Off’ worden geen ‘Control Change’-boodschappen verzonden.
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten
Midigegevens verzenden en ontvangen
Data naar een andere GT-PRO verzenden Sluit de apparaten aan zoals hieronder wordt getoond en stem de Device ID van beide apparaten op elkaar af. fig.07-0160
Dankzij Exclusive-boodschappen kan de GT-PRO een andere GT-PRO op dezelfde manier instellen, of zijn effectinstellingen op een midisequencer of ander apparaat bewaren.
MIDI IN
Het versturen van data op die wijze wordt ‘Bulk Dump’ genoemd. Het ontvangen van dergelijke data heet ‘Bulk Load’.
MIDI OUT
Data naar een extern midiapparaat verzenden (Bulk Dump) De volgende soorten data kunnen verzonden worden. U kunt data verzenden door het bereik van het begin tot het einde van de verzending in te stellen. Scherm
Verzenden fig.07-0170
2,3
1
Verzonden data
System
Systeemparameters, Harmonist-toonladders, ‘ Auto Riff’-frasen en Custom-parameterinstellingen van Preamp/Speaker, Overdrive/Distortion en Wah.
Quick
User Quick Settings
#1-1–#20-10
Instellingen voor patch nummer 1-1 tot 20-10
Temp
Instellingen voor de huidige patch
1. Druk meermaals op [SYSTEM] tot het MIDI-scherm verschijnt. 2. Druk op PARAMETER [ op het scherm verschijnt.
][
] tot ‘Bulk Dump’
fig.07-0180d
Data op een midisequencer bewaren Sluit de apparaten aan zoals hieronder wordt getoond en zet de sequencer klaar om Exclusive-boodschappen te ontvangen. 3. Druk op PARAMETER [ ][ ] om de cursor te verplaatsen en selecteer met de PATCH/VALUE-schijf het begin en einde van de te verzenden data.
fig.07-0150
4. Als de te verzenden data zijn ingesteld, drukt u op [WRITE]. De data worden verzonden. MIDI IN
fig.07-0190d
MIDI OUT
Als de verzending beëindigd is, keert het toestel terug naar het scherm van voor de verzending. * Instructies voor het gebruik van de sequencer vindt u in de handleiding van de sequencer die u gebruikt.
5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
75
Hoofdstuk
Aansluitingen maken
54
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten
Data van een extern midiapparaat ontvangen (Bulk Load)
Ontvangen fig.07-0210
2
1
Aansluitingen maken Data van een midisequencer ontvangen Sluit de apparaten aan zoals op de afbeelding. Selecteer op de GT-PRO het ‘Device ID’-nummer dat gebruikt werd om de data naar de midisequencer te verzenden.
4
fig.07-0020
1. Druk meermaals op [SYSTEM] tot het MIDI-scherm verschijnt. 2. Druk op PARAMETER [ op het scherm verschijnt. MIDI OUT
][
] tot ‘Bulk Load’
fig.07-0220d
MIDI IN
3. Verstuur de data vanaf het externe MIDI-apparaat. Instructies voor het gebruik van de sequencer vindt u in de handleiding van de sequencer die u gebruikt.
Terwijl de GT-PRO de data ontvangt, verschijnt het volgende op het scherm: fig.07-0230d
Als de GT-PRO klaar is met het ontvangen van data, verschijnt het volgende op het scherm: fig.07-0240d
Op dat moment is het apparaat klaar om nog meer data te ontvangen. * Als de GT-PRO nog ontbrekende data kan ontvangen, verschijnt meteen ‘Waiting...’ op het scherm. 4. Druk op [EXIT] om Bulk Load te beëindigen. Zodra u op [EXIT] drukt, verschijnt ‘Checking...’ op het scherm, om aan te geven dat de GT-PRO de ontvangen data controleert. Als deze controle beëindigd is, verschijnt het Play-scherm opnieuw. * Als de GT-PRO nog ontbrekende data kan ontvangen, verschijnt meteen het Play-scherm.
76
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten
De Program Change Map
fig.07-0250
3
Als op de GT-PRO patches worden geselecteerd door de ‘Program Change’-boodschappen die door een extern midiapparaat worden verstuurd, dan kunt u de overeenkomst tussen de ontvangen ‘Program Change’-boodschappen en de patches zelf bepalen in de ‘Program Change Map’.
1. Druk meermaals op [SYSTEM] tot het MIDI-scherm verschijnt. 2. Druk op PARAMETER [ op het scherm verschijnt.
][
] tot ‘Map Select’
fig.07-0260d
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf en selecteer ‘Prog.’. * Als ‘Fix’ geselecteerd is, kunt u de Program Change Map niet instellen (verschijnt niet op het scherm). * Voor meer informatie over ‘MIDI Map Select’: zie verder. 4. Druk op PARAMETER [ het scherm verschijnt.
De initiële Program Change Map Hieronder ziet u de oorspronkelijke instellingen van de Program Change Map.
2,5
Patch Number
5. Druk op PARAMETER [ ][ ] om de cursor te verplaatsen en selecteer met de PATCH/VALUE-schijf het ontvangen programmanummer en het overeenkomstige patchnummer. * Volg dezelfde stappen om ‘Bank Select’-nummers te selecteren. * Als u programma’s uitsluitend met ‘Program Change’boodschappen selecteert (zonder Bank Select), stelt u het programmanummer in (1–128) als het ‘Bank Select’-nummer ‘0’ is. 6. Herhaal indien nodig stap 5 om de overige patchnummers op de overeenkomstige programmanummers af te stemmen, tot de Program Change Map klaar is. 7. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
* Als u de MIDI Omni Mode (p. 73) op ‘Omni Off’ instelt, moet u het MIDI Rx Channel (p. 73) vooraf op het zendkanaal van het externe midi-apparaat afstemmen.
77
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten
De Program Change Map activeren/ deactiveren (MIDI Map Select) Deze parameter bepaalt of patches volgens de Program Change Map worden geselecteerd, dan wel volgens de standaardinstellingen. fig.07-0280
3
2
Patchnummers op een extern midiapparaat selecteren vanaf de GT-PRO Hieronder ziet u de overeenkomst tussen de ‘Bank Select’- en ‘Program Change’-boodschappen die de GT-PRO verzendt als u een patch op de GT-PRO selecteert.
1
Program Change Patchnummer
Bank Select
U1-1
1
U1-2 :
4 1. Druk meermaals op [SYSTEM] tot het MIDI-scherm verschijnt. 2. Druk op PARAMETER [ op het scherm verschijnt.
][
] tot ‘Map Select’
fig.07-0260d
2 0
99
U10-10
100
U11-1
1
U11-2
2
:
1
Fix Prog
Verklaring De patches worden volgens de standaardinstellingen geselecteerd. Voor meer informatie over de standaardinstellingen, zie p. 77. De patches worden volgens de Program Change Map geselecteerd.
4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
‘Bank Select’-boodschap Een ‘Bank Select’-boodschap bestaat uit twee ‘Control Change’-boodschappen met de controllernummers 0 (CC#0) en 32 (CC#32). Normaal selecteert u een klank met een ‘Bank Select’-boodschap gevolgd door een ‘Program Change’-boodschap.
78
:
U20-9
99
U20-10
100
P21-1
1
:
Waarde
:
U10-9
P21-2
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf en selecteer ‘Fix’ of ‘Prog.’.
Programmanummer
2 2
:
P30-9
99
P30-10
100
P31-1
1
P31-2
2
:
3
:
P40-9
99
P40-10
100
* Als u wilt weten of het ontvangende apparaat ‘Bank Select’boodschappen kan herkennen, raadpleegt u best de beschrijving van Control Changes in de midi-implementatietabel in de handleiding van dat apparaat. * Als het ontvangende apparaat geen ‘Bank Select’boodschappen kan herkennen, zal het die boodschappen negeren en alleen de ‘Program Change’-boodschappen herkennen.
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten
Over MIDI MIDI staat voor Musical Instrument Digital Interface, een standaard waarmee elektronische muziekinstrumenten kunnen communiceren door boodschappen (zoals een muzikale uitvoering of de selectie van klanken) uit te wisselen. Elk midi-apparaat kan bepaalde data naar een ander midi-apparaat sturen, zelfs als de twee apparaten verschillende types zijn of door verschillende producenten zijn ontworpen. Midi verstuurt data (zoals het spelen van een noot of het indrukken van een pedaal) in de vorm van midiboodschappen.
Hoe midiboodschappen worden verzonden en ontvangen Eerst bekijken we even hoe midiboodschappen verzonden en ontvangen worden.
Midiconnectoren De volgende connectoren worden gebruikt om midiboodschappen uit te wisselen. Met midikabels kunt u de nodige aansluitingen maken.
Midi biedt zestien kanalen (1–16), en midiboodschappen worden ontvangen door het instrument (het ontvangende apparaat) met hetzelfde kanaal als dat van de zender. * Als Omni op ‘On’ staat, worden data op alle midikanalen ontvangen, ongeacht het ingestelde midikanaal. Als u geen specifiek midikanaal nodig hebt, kunt u ‘Omni On’ gebruiken.
Twee soorten midiboodschappen van de GT-PRO Midi biedt allerlei soorten midiboodschappen die een brede waaier aan informatie overbrengen. Midiboodschappen zijn er in twee soorten: boodschappen die per midikanaal apart worden verwerkt (kanaalboodschappen) en boodschappen zonder verband met een specifiek midikanaal (systeemboodschappen).
Kanaalboodschappen Deze boodschappen hebben betrekking op de muzikale uitvoering. Normaal sturen dergelijke boodschappen de belangrijkste aspecten. De manier waarop het ontvangende apparaat op elk type midiboodschap reageert, hangt af van de instellingen van dat apparaat.
‘Program Change’-boodschappen
fig.07-0290
MIDI IN
Deze connector ontvangt boodschappen van een ander midi-apparaat.
MIDI OUT
Deze connector verzendt boodschappen van dit apparaat.
MIDI THRU
Deze connector verzendt de boodschappen die via MIDI IN werden ontvangen.
Midikanalen Midi kan met slechts één midikabel verschillende midiapparaten onafhankelijk van elkaar sturen. Dat is mogelijk dankzij de zogenaamde ‘midikanalen’. Het concept van midikanalen is enigszins vergelijkbaar met dat van tv-kanalen. Door op een tv-toestel andere kanalen te kiezen, kunt u allerlei programma’s zien. Dat komt omdat de informatie van een bepaald kanaal wordt ontvangen zodra de kanalen van de zender en de ontvanger overeenstemmen. fig.07-0300
Zender A
TV-programma’s van verschillende zenders worden door de antenne ontvangen
Zender B Zender C Selecteer het kanaal van de zender die u wilt bekijken
‘Control Change’-boodschappen Deze boodschappen dienen om de expressie van een uitvoering te verhogen. Elke boodschap bevat een controllernummer. De instellingen van het ontvangende apparaat bepalen welk aspect van de klank wordt beïnvloed door ‘Control Change’-boodschappen met een bepaald controllernummer. De gekozen parameters kunnen met de GT-PRO gestuurd worden.
Systeemboodschappen Systeemboodschappen zijn onder meer Exclusiveboodschappen, synchronisatieboodschappen en boodschappen die het midisysteem correct doen draaien.
‘Exclusive’-boodschappen Exclusive-boodschappen dragen informatie over de eigen, unieke klanken van het toestel of andere apparaatgebonden informatie. Over het algemeen kunnen dergelijke boodschappen alleen uitgewisseld worden tussen apparaten van hetzelfde model en dezelfde producent. Exclusiveboodschappen kunnen ook gebruikt worden om effectinstellingen op een sequencer te bewaren of om dergelijke data naar een andere GT-PRO te versturen.
79
Hoofdstuk
Deze boodschappen worden meestal gebruikt om klanken te selecteren. Het ‘Program Change’-nummer (1–128) bepaalt de gewenste klank. Op de GT-PRO kunt u ook 400 patchnummers selecteren met behulp van ‘Bank Select’boodschappen (een soort ‘Control Change’-boodschappen).
Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midi-apparaten
Voor het uitwisselen van Exclusive-boodschappen moet op de twee instrumenten hetzelfde ‘Device ID’-nummer ingesteld zijn.
Over de midi-implementatie Dankzij midi kunnen twee instrumenten allerlei soorten boodschappen uitwisselen, maar niet alle soorten boodschappen worden door om het even welk midi-apparaat ondersteund. Twee apparaten kunnen alleen met elkaar communiceren als ze het soort boodschappen gebruiken dat ze gemeen hebben. Daarom zit in de handleiding van elk midi-apparaat een ‘MIDI Implementation Chart’ (midi-implementatietabel). Die tabel toont de soorten boodschappen die het apparaat kan verzenden en ontvangen. Door de midiimplementatietabellen van twee apparaten met elkaar te vergelijken, ziet u meteen welke boodschappen ze kunnen uitwisselen. Omdat deze tabellen een gestandaardiseerd formaat hebben, kunt u ze gemakkelijk naast elkaar leggen. fig.07-0310
Midi-apparaat A Functie
Hier vouwen
Verzenden
Midi-apparaat B
Herkennen Opmerking
De aparte publicatie ‘MIDI Implementation’ is eveneens verkrijgbaar. Deze brochure geeft meer details over de manier waarop midi in dit toestel werd geïmplementeerd. Als u deze publicatie nodig hebt (als u bv. op byte-niveau gaat programmeren), contacteer dan het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler.
80
Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200 gebruiken Op de GT-PRO kunt u ook de Roland FC-200 MIDI Foot Controller aansluiten (wordt apart verkocht). Dankzij de FC-200 kunt u gemakkelijker patches selecteren en met effecten werken (‘Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen bedienen’ (p. 61)). Om de GT-PRO en FC-200 samen te gebruiken en de bedieningsorganen van de FC-200 op de werking van de GTPRO af te stemmen, moet u beide apparaten correct instellen. Dit deel beschrijft de instellingen die nodig zijn om de FC200 met de GT-PRO te gebruiken.
De functies voor de FC-200 instellen Stel op de GT-PRO eerst de nodige functies voor de FC-200 in. fig.08-0010
3
2
1
De GT-PRO in FC-200-modus zetten Parameter/ Bereik
Verklaring
FC-200 Mode fig.08-0030d
Off, On
Wijzigt de nummering van de banken op de GT-PRO naar ‘0–39’ (één lager dan normaal), wat overeenstemt met de FC-200.
Off Schakelt FC-200-modus uit. De banken verschijnen weer als ‘1–40’.
On Schakelt FC-200-modus aan. De banken van de GT-PRO verschijnen als ‘0–39’, net als bij de FC-200. * Data die de bediening van de GT-PRO zelf beschrijven en data die het gebruik van een extern zwelpedaal of een externe voetschakelaar beschrijven (MIDI PC OUT, MIDI EXP1 OUT enz.; p. 74), worden niet langer via MIDI OUT verstuurd zodra FC-200-modus wordt ingeschakeld.
Het CTL-pedaal van de FC-200 instellen (FC-200 CTL Pedal) 5
Parameter/ Bereik
Verklaring
FC-200 CTL Pedal 1. Druk op [SYSTEM].
fig.08-0040d
2. Druk op PARAMETER [ ][ ] om de parameters weer te geven die op de FC-200 betrekking hebben. fig.08-0020d
(Voorbeeld)
Momentary, Latch
Regelt de werking van het CTL-pedaal van de FC-200.
Momentary
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. 4. Herhaal indien nodig stap 2 en 3. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
Latch Het pedaal schakelt de functie afwisselend ‘aan’ (maximumwaarde) en ‘uit’ (minimumwaarde) telkens als u het indrukt.
Het aantal beschikbare banken beperken (FC-200 Bank Limit) Parameter/ Bereik
Verklaring
FC-200 Bank Lmt fig.08-0050d
0–39
Bepaalt de bovengrens van de beschikbare banken als u banken met de BANK-pedalen van de FC-200 selecteert.
81
Hoofdstuk
Het pedaal functioneert als een tijdelijke schakelaar: ‘aan’ (maximumwaarde) als u het indrukt en ‘uit’ (minimumwaarde) als u het loslaat.
Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200 gebruiken
De timing van patchwissels instellen (FC-200 Program Change Out) Parameter/ Bereik
Verklaring
FC-200 PC Out
Instellingen van de GT-PRO naar de FC-200 verzenden De instellingen die u hebt gemaakt in ‘De functies voor de FC-200 instellen’ (p. 81), verstuurt u met deze procedure van de GT-PRO naar de FC-200.
fig.08-0060d
Aansluiten Immediate, Wait for a NUM.
Bepaalt de timing van patchwissels als u banken met de BANK-pedalen van de FC200 selecteert.
Om de instellingen te versturen, sluit u de ‘MIDI OUT’connector van de GT-PRO aan op de ‘MIDI IN’-connector van de FC-200, zoals hieronder wordt getoond. fig.08-0080
Immediate Selecteert meteen de nieuwe patch zodra u een BANK- of nummerpedaal indrukt.
Wait for a NUM. Als u een BANK-pedaal indrukt, wisselt u de bank maar niet het patchnummer van de GT-PRO. Het nummer wordt pas gewisseld als u een nummerpedaal indrukt.
Banken selecteren met de nummerpedalen (FC-200 Bank Change) Parameter/ Bereik
FC-200
Als u de GT-PRO vanaf de FC-200 wilt bedienen, sluit u de midikabels in omgekeerde zin aan (IN en OUT omwisselen).
fig.08-0070d
Bepaalt de manier waarop u met de FC-200 banken selecteert.
Bank Pedal Only Telkens als u een BANK-pedaal indrukt, wisselt u de bank. De nieuwe bank verschijnt op het scherm. Telkens als u het UP-pedaal indrukt, selecteert u de volgende bank in de rij. Telkens als u het DOWN-pedaal indrukt, selecteert u de vorige bank in de rij.
Use Number Pedal Als u het ‘BANK UP’-pedaal indrukt, begint het linker cijfer van de bank (het tiental) op het scherm van de FC-200 te knipperen. Als u het gewenste nummerpedaal indrukt, verschijnt dat nummer in de linker positie. Als u het ‘BANK DOWN’-pedaal indrukt, begint het rechter cijfer van de bank (de eenheid) op het scherm van de FC-200 te knipperen. Als u het gewenste nummerpedaal indrukt, verschijnt dat nummer in de rechter positie. * Een waarde die de Bank Limit van de FC-200 overschrijdt, wordt genegeerd.
82
MIDI IN
Verklaring
FC-200 Bank Chng
Bank Pedal Only, Use Number Pedal
MIDI OUT
Als u de GT-PRO vanaf de FC-200 stuurt, verzendt u eerst de nodige instellingen (zie volgende pagina) naar de FC-200, vervolgens raadpleegt u ‘De GT-PRO met de FC-200 bedienen’ (p. 83) en wisselt u de midikabelaansluitingen om.
Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200 gebruiken
Instellingen naar de FC-200 verzenden
De GT-PRO met de FC-200 bedienen
Als u de GT-PRO met een midikabel op de FC-200 aansluit, kunt u de instellingen van de FC-200 vanaf de GT-PRO wijzigen. De instellingen worden in de vorm van midiboodschappen naar de FC-200 verstuurd.
Dit deel beschrijft hoe u de FC-200 gebruikt om patches op de GT-PRO te selecteren en effecten te bedienen.
fig.08-0090
Aansluiten 1
1
Als u de GT-PRO met de FC-200 bedient, sluit u de ‘MIDI IN’-connector van de GT-PRO aan op de ‘MIDI OUT’connector van de FC-200, zoals hieronder wordt getoond. fig.08-0110
32
MIDI IN
1. Druk op [SYSTEM] en vervolgens op PARAMETER [ ][ ] tot ‘FC-200: Setup’ op het scherm verschijnt.
MIDI OUT
fig.08-0100d
FC-200
2. Druk op [WRITE] om de data te verzenden. Op het scherm verschijnt ‘Now sending...’, en de data worden naar de FC-200 verstuurd. Op dat moment wordt de FC-200 als volgt ingesteld (voor meer informatie over deze instellingen, zie de handleiding van de FC-200): Mode:
* Zet de GT-PRO en de FC-200 op hetzelfde midikanaal. Zowel de GT-PRO als de FC-200 staan standaard op midikanaal 1.
Patches selecteren Alleen het nummer wijzigen fig.08-0120
‘Program Change’-modus
* De FC-200 wordt in ‘Control Change’-modus gezet als de GT-PRO in Manual-modus staat (p. 85).
Hoofdstuk
Bank Select:
On
3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
1 1. Selecteer het nummer van de gewenste patch door het overeenkomstige nummerpedaal in te drukken. Het indicatielampje van het ingedrukte pedaal gaat branden en de GT-PRO selecteert de overeenkomstige patch.
Als u de Program Change Map instelt (p. 77), merkt u misschien dat de banken en nummers op de FC-200 niet overeenstemmen met de banken en nummers op het scherm van de GT-PRO. Als u de banken en nummers van de FC-200 en die van de GT-PRO op elkaar wilt afstemmen, stelt u MIDI Map Select (p. 78) in op ‘Fix’.
83
Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200 gebruiken
Bank en nummer wijzigen Pedal
fig.08-0130
2
1
1. Druk op een ‘BANK UP’- of ‘BANK DOWN’-pedaal. De bank wordt opgeroepen en het nummer dat brandde voor u het BANK-pedaal indrukte, begint te knipperen. Zo wordt aangegeven dat de GT-PRO klaar is voor de selectie van het patchnummer (op dat moment is echter nog geen andere patch geselecteerd).
Controllernummer
Functie
EXP-pedaal
CC#7
CC#7-functie
CTL-pedaal
CC#80
CC#80-functie
Pedaal op de ‘FOOT SW/EXP 1’jack
CC#1
CC#1-functie
* Dit is beschikbaar als de controllernummers die aan alle pedalen en jacks van de FC-200 zijn toegewezen, op de fabriekswaarden zijn ingesteld.
‘De werking van een extern midi-apparaat instellen (CC#7, CC#80, CC#1)’ (p. 64)
Als u het voetvolume met het EXP-pedaal wilt bedienen
* Als FC-200 Bank Change (p. 82) op ‘Use Number Pedal’ is ingesteld, dan gebeurt de selectie van banken zoals beschreven op p. 82.
U kunt het zwelpedaal gebruiken om het voetvolume te bedienen (CC#7 Foot Volume).
* U kunt patches oproepen door enkel BANK-pedalen in te drukken als FC-200 Program Change Out (p. 82) op ‘Immediate’ is ingesteld.
‘Bediening van het voetvolume (FV) voor individuele patches (EXP1/CC#7 Foot Volume)’ (p. 65)
2. Selecteer het nummer van de gewenste patch door het overeenkomstige nummerpedaal in te drukken. Het indicatielampje van het ingedrukte pedaal gaat branden en de GT-PRO selecteert de overeenkomstige patch.
Als de patch niet wordt opgeroepen De GT-PRO kan alleen een andere patch oproepen als het Play-scherm wordt weergegeven. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren (p. 16).
Het CTL-pedaal en EXP-pedaal van de FC-200 Data die de bediening van het CTL-pedaal en EXP-pedaal van de FC-200 beschrijven, worden in de vorm van midiboodschappen (Control Changes) naar de GT-PRO verstuurd. De GT-PRO is zo geprogrammeerd dat de effecten via midiboodschappen van de FC-200 gestuurd kunnen worden.
Als u een pedaal altijd voor één bepaalde functie gebruikt U kunt instellen hoe de GT-PRO moet reageren als hij de midiboodschappen (Control Changes) ontvangt die door het bedienen van de pedalen van de FC-200 worden verstuurd.
84
Als u de pedaalfunctie voor elke patch afzonderlijk wilt instellen In Assign kunt u de functie van de pedalen van de FC-200 voor elke patch afzonderlijk instellen. Selecteer ‘MIDI CC#**’ met dezelfde nummers als de overeenkomstige controllernummers die aan de pedalen en jacks van de FC-200 als Assign Sources zijn toegewezen. Vervolgens kunt u de effecten bedienen. Als u het CTL-pedaal en EXP-pedaal als Assign Sources hebt ingesteld, kunt u ‘FC-200 CTL’ en ‘FC-200 EXP’ selecteren in plaats van ‘MIDI CC#**’. * ‘FC-200 CTL’ functioneert net als ‘MIDI CC#80’ en ‘FC200 EXP’ functioneert net als ‘MIDI CC#7’.
‘Externe bedieningsorganen voor individuele patches instellen (Assign)’ (p. 66)
Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200 gebruiken
Effecten met de pedalen van de FC200 in/uitschakelen (Manual Mode)
Effecten selecteren die u met de pedalen wilt aan- en uitzetten
De GT-PRO beschikt over een Manual-modus, waarbij u de pedalen van de FC-200 gebruikt om bepaalde effecten in en uit te schakelen.
1. Druk in Manual-modus op PARAMETER [ ] [ ]. Op het scherm verschijnen de pedalen waarmee u instellingen kunt selecteren.
Op die manier kunt u effecten in- en uitschakelen zonder het patchnummer te wijzigen.
fig.08-0160d
(Voorbeeld)
Manual-modus activeren fig.08-0140
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om het effect te selecteren dat u aan het pedaal wilt toewijzen.
2
3. Herhaal indien nodig stap 1 en 2. 4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
4
1
1. Druk op [SHIFT], zodat het indicatielampje gaat branden. 2. Druk op PARAMETER [
].
De GT-PRO staat nu in Manual-modus, en op het scherm verschijnt het volgende: fig.08-0150d
‘
’ verschijnt op het scherm van de FC-200.
* Voor meer informatie over ‘Control Change’-modus: raadpleeg de handleiding van de FC-200. 4. Om Manual-modus uit te schakelen, drukt u op [EXIT]. * U kunt Manual-modus ook uitschakelen door op [SHIFT] te drukken en dan op PARAMETER [ ]. 5. Druk eenmaal of herhaaldelijk op de [MODE]-toets van de FC-200 om het apparaat in ‘Program Change’modus te zetten. * Voor meer informatie over ‘Program Change’-modus: raadpleeg de handleiding van de FC-200.
Verklaring Deze functie is uitgeschakeld. Schakelt tussen voorversterkerkanaal A/B. Schakelt de SOLO-functie in en uit. Schakelt FX-1 in of uit. Schakelt de COMP in of uit. Schakelt de WAH in of uit. Schakelt de LOOP 1/2 in of uit.
Hold Dly Rec/Dub Hold Dly Stop Patch Num. Inc Patch Num. Dec Patch Bank Inc Patch Bank Dec
Schakelt de EQ in of uit. Schakelt FX-2 in of uit. Schakelt de DELAY in of uit. Schakelt de CHORUS in of uit. Schakelt de REVERB in of uit. Schakelt de PRE LOOP in of uit. Schakelt AMP CTL 1 in of uit. Schakelt AMP CTL 2 in of uit. Schakelt MANUAL in of uit. Schakelt de TUNER/BYPASS in of uit. Schakelt Hold-opnames (dubbing) in of uit wanneer ‘Hold’ (p. 32) als delaytype is geselecteerd. Wanneer ‘Hold’ als delaytype is geselecteerd, wordt de weergave meteen stopgezet. Selecteert het volgende patchnummer in dezelfde bank als de huidige patch. Selecteert het vorige patchnummer in dezelfde bank als de huidige patch. Selecteert het volgende banknummer. Selecteert het vorige banknummer.
85
Hoofdstuk
3. Druk op de [MODE]-toets van de FC-200 om het apparaat in ‘Control Change’-modus te zetten.
Waarde Off Preamp Ch A/B Solo On/Off FX-1 On/Off Comp On/Off Wah On/Off Loop On/Off
Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200 gebruiken
Geavanceerde instellingen Als aan de Assign Source (p. 66) en aan een pedaal van de FC-200 hetzelfde controllernummer is toegewezen en u bedient dat pedaal, dan treden de instellingen van Manual-modus en van de Assign-functie tegelijk in werking. * Standaard zijn de volgende controllernummers aan de pedalen van de FC-200 toegewezen: fig.08-0161
#70
#71
#72
#73
#74
#75
Dit deel beschrijft hoe u de FC-200 gemakkelijker kunt gebruiken. In de instructies hierboven moest u de midikabel omwisselen om de GT-PRO met de FC-200 te gebruiken, maar u kunt ook twee kabels gebruiken om de GT-PRO en FC-200 op elkaar aan te sluiten. • U kunt de GT-PRO vanaf de FC-200 bedienen zonder dat u opnieuw een midikabel hoeft aan te sluiten. • U kunt de FC-200 vanaf de GT-PRO instellen zonder dat u opnieuw een midikabel hoeft aan te sluiten. • Als u de GT-PRO inschakelt, wordt de FC-200 geprogrammeerd met de juiste instellingen voor de GTPRO.
#65
#66
#67
#68
#69
#76
#80
#07
• Als u Manual-modus gebruikt, selecteert de FC-200 automatisch de juiste instellingen voor Manual-modus. * Meer gedetailleerde instructies over de instellingen en bediening van de FC-200 vindt u in de handleiding van de FC200.
Aansluiten Sluit de ‘MIDI OUT’-connector van de GT-PRO aan op de ‘MIDI IN’-connector van de FC-200 en de ‘MIDI IN’connector van de GT-PRO op de ‘MIDI OUT’-connector van de FC-200, zoals hieronder wordt getoond.
Als u de FC-200 en de GT-PRO op deze manier aansluit, moet u FC-200 Mode (p. 81) op ‘On’ zetten. Zoniet riskeert u storingen. fig.08-0170
MIDI OUT
MIDI IN
MIDI IN
MIDI OUT
FC-200
* Stel de GT-PRO en de FC-200 in op hetzelfde midikanaal. Zowel de GT-PRO als de FC-200 staan standaard op midikanaal 1. Als de apparaten zijn aangesloten zoals op de afbeelding hierboven, en u wijzigt de instellingen van de FC-200 vanaf de GT-PRO (‘De functies voor de FC-200 instellen’ (p. 81)), dan worden de instellingen van de FC-200 onmiddellijk gewijzigd. Er is m.a.w. geen aparte procedure vereist om de wijzigingen naar de FC-200 te verzenden (‘Instellingen van de GT-PRO naar de FC-200 verzenden’ (p. 82)).
86
Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200 gebruiken
Als u de FC-200 op die manier aansluit, is het handig dat u voortaan instellingen kunt wijzigen zonder dat u de midikabel hoeft om te wisselen.
De FC-200 automatisch met de instellingen van de GT-PRO instellen zodra u de GT-PRO inschakelt U kunt de FC-200 automatisch met de overeenkomstige instellingen van de GT-PRO programmeren door eerst de FC-200-modus van de GT-PRO te activeren en dan de GTPRO in te schakelen.
Een extern midi-apparaat aansluiten in FC-200-modus Als u de GT-PRO met de FC-200 bedient en u wilt een bijkomend midi-apparaat gebruiken, sluit dan de ‘MIDI IN’connector van het externe midi-apparaat aan op de ‘MIDI THRU’-connector van de GT-PRO. Zo worden midiboodschappen van de FC-200 zowel naar het externe midi-apparaat als naar de GT-PRO verstuurd, en kunt u dus de GT-PRO en het externe midi-apparaat beide met de FC-200 sturen. fig.08-0180
MIDI IN
1. Zorg eerst dat de GT-PRO en FC-200 met midikabels zijn aangesloten, zoals in ‘Aansluiten’ (p. 86) werd beschreven.
MIDI THRU
2. Zet de POWER-schakelaar van de FC-200 op ‘ON’ of ‘ECONOMY’ om de FC-200 in te schakelen. 3. Schakel de GT-PRO in. De FC-200 wordt automatisch geprogrammeerd met de overeenkomstige instellingen van de GT-PRO.
MIDI OUT
MIDI IN
MIDI IN
MIDI OUT
Manual-modus Als u op het bedieningspaneel van de GT-PRO Manualmodus inschakelt, activeert de FC-200 automatisch de instellingen voor Manual-modus, zonder dat u de FC-200 manueel hoeft in te stellen. 1. Selecteer het Play-scherm, druk op [SHIFT], zodat het indicatielampje gaat branden, en druk op PARAMETER [ ] om Manual-modus te activeren.
* Op dat moment staat de FC-200 in ‘Control Change’-modus. 2. Om Manual-modus uit te schakelen, drukt u op [EXIT]. De FC-200 keert automatisch naar de oorspronkelijke instellingen terug.
‘Control Change’-boodschappen voor EXP1 OUT, CTL1 OUT, CTL2 OUT, CTL3 OUT en CTL4 OUT worden niet via de ‘MIDI THRU’-aansluiting verstuurd, zelfs niet wanneer u het externe zwelpedaal of de externe voetschakelaar van de GT-PRO gebruikt. Als u ‘Control Change’-boodschappen wilt versturen zodra u een extern zwelpedaal of een externe voetschakelaar indrukt, moet u het pedaal of de voetschakelaar op de FC-200 aansluiten.
* De FC-200 staat nu in ‘Program Change’-modus. * U kunt Manual-modus ook uitschakelen door op [SHIFT] te drukken en dan op PARAMETER [ ].
U kunt ‘CC#80 Function’ (p. 64) of Assign (p. 66) gebruiken om Manual-modus met het CTL-pedaal van de FC-200 in en uit te schakelen.
87
Hoofdstuk
De FC-200 activeert automatisch de instellingen voor Manual-modus.
FC-200
Hoofdstuk 9: De GT-PRO via USB op een computer aansluiten Voor u de USB-aansluiting maakt U kunt USB gebruiken om zowel digitale audiosignalen als midiboodschappen tussen de GT-PRO en uw computer uit te wisselen.
de GT-PRO met midiboodschappen te sturen.
De Driver Mode instellen fig.09-0030
3
2
1
U moet eerst een USB-stuurprogramma op uw computer installeren voor uw computer met de GT-PRO kan werken. Instructies voor de installatie van het stuurprogramma vindt u in ‘Installatie & configuratie van het USB-stuurprogramma’ (p. 109). fig.09-0010
4 1. Druk op [SYSTEM]. 2. Druk op PARAMETER [ op het scherm verschijnt.
][
] tot ‘Driver Mode’
fig.09-0040d
Computer
* Het [SYSTEM]-indicatielampje van de GT-PRO gaat branden als de GT-PRO en de computer via USB zijn aangesloten.
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de Driver Mode in te stellen.
Standard:
Over de bijgeleverde software
In deze modus wordt het standaard-stuurprogramma van het besturingssysteem gebruikt.
De ‘GT-PRO Software CD-ROM’ die bij de GT-PRO wordt geleverd, bevat het USB-stuurprogramma en speciale software om de GT-PRO op een computer aan te sluiten.
Advanced:
De cd-rom bevat software voor Windows- en Macintoshbesturingssystemen.
GT-PRO Editor Met deze software kunt u de instellingen van de GT-PRO op een computer bewerken. De klankinstellingen (patches) die u creëert, kunt u als bestanden op de computer opslaan.
GT-PRO Librarian Met deze software kunt u alle patches van de GT-PRO met uw computer beheren.
Driver Mode De GT-PRO werkt in twee modi. De ene modus gebruikt het speciale stuurprogramma dat u op de cd-rom van de GTPRO vindt, de andere modus gebruikt de standaardstuurprogramma’s van het besturingssysteem (Windows/ Mac OS). Het speciale stuurprogramma biedt een hoge geluidskwaliteit en betrouwbare timing bij opname, weergave en bewerkingen. Bovendien biedt het stuurprogramma u de mogelijkheid om
88
In deze modus wordt het speciale stuurprogramma gebruikt dat u op de cd-rom vindt. * Als u GT-PRO Editor/Librarian gebruikt, stelt u ‘Advanced’ in. * In werkelijkheid wordt de nieuwe modus pas geactiveerd als u het toestel uitschakelt en weer inschakelt. 4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. * Als het stuurprogramma van de gekozen modus nog niet geïnstalleerd is, moet u nu de GT-PRO uitschakelen en het stuurprogramma installeren. 5. Sluit alle sequencersoftware of andere applicaties af die door de GT-PRO worden gebruikt. 6. Zet de GT-PRO uit en dan weer aan. Het stuurprogramma wordt op de computer geïnstalleerd.
Midi in Standard Driver Mode Als de Driver Mode op ‘Standard’ is ingesteld, kunt u de GTPRO niet via midi gebruiken. Als u de GT-PRO via USB hebt aangesloten en u wilt midi gebruiken, dan moet u de Advanced Driver Mode selecteren.
Hoofdstuk 9: De GT-PRO via USB op een computer aansluiten
USB-functies instellen
Parameter/ Bereik
Dit deel beschrijft de USB-functies van de GT-PRO. Stel deze functies in naar gelang van de manier waarop u het toestel wilt gebruiken.
Input/Output van het digitale audiosignaal
0–200
Verklaring Regelt het volume van de digitale audiosignalen die via de USB-aansluiting (computer) en ‘DIGITAL OUT’-connector worden verstuurd.
USB Mix Channel fig.09-0080d
fig.09-0050
3
2 1 MAIN, SUB, MAIN+SUB
Selecteert de uitgangen die gebruikt worden voor het mixen van de digitale audiosignalen van de USB-aansluiting (computer) als Input Select (p. 90) op ‘Guitar In’ is ingesteld.
MAIN Mix aan MAIN OUT.
5
SUB Mix aan SUB OUT.
MAIN+SUB 1. Druk op [OUTPUT SELECT]. 2. Druk op PARAMETER [ scherm weer te geven.
Mix aan MAIN OUT en SUB OUT.
][
] om het USB-
USB Mix Level fig.09-0090d
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. 4. Herhaal indien nodig stap 2 en 3. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. Parameter/ Bereik
Verklaring
USB/DGT Out Ch. (USB/Digital Out Channel)
0–200
Selecteert het volume van de gemixte digitale audiosignalen van de USB-aansluiting (computer) als Input Select (p. 90) op ‘Guitar In’ is ingesteld.
‘Direct Monitor’-instellingen fig.09-0100
fig.09-0060d
3
MAIN, SUB, MAIN+SUB
2 1
Selecteert de output de USB-aansluiting (computer) en de ‘DIGITAL OUT’-connector.
Hoofdstuk
MAIN
5
De output bestaat uit dezelfde signalen als die van MAIN OUT. De instellingen van Main Global EQ (p. 94) zijn geactiveerd.
SUB De output bestaat uit dezelfde signalen als die van SUB OUT. De instellingen van Sub Global EQ (p. 95) zijn geactiveerd.
MAIN+SUB De output bestaat uit een mix van de signalen van MAIN OUT en SUB OUT. * Alleen beschikbaar als effect-chain-instellingen (p. 22) eindigend op ‘DGT’ (DIGITAL/USB OUT) geselecteerd zijn.
USB/DGT Out Lev (USB/Digital Out Level)
1. Druk op [SYSTEM]. 2. Druk op PARAMETER [ ][ ] tot de parameter die u wilt instellen op het scherm verschijnt. 3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. 4. Herhaal indien nodig stap 2 en 3.
fig.09-0070d
5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
89
Hoofdstuk 9: De GT-PRO via USB op een computer aansluiten
Parameter/ Bereik
Verklaring
USB Monitor Cmd (USB Monitor Command) fig.09-0110d
Effecten van de GT-PRO toevoegen aan de audioweergave van de computer Stel de audio-outputpoort van de applicatie in op de GTPRO.
Disable, Enable
Deze instelling bepaalt of het commando dat de instelling van de Direct Monitor (zie verder) stuurt (het zg. ‘Direct Monitor’-commando) beschikbaar is of niet.
Disable Het ‘Direct Monitor’-commando is niet beschikbaar. De ‘Direct Monitor’-modus is door de GT-PRO ingesteld.
U kunt de GT-PRO gebruiken om effecten toe te voegen aan de audiodata die u met uw computer afspeelt, en het resultaat opnieuw op de computer opnemen. Gebruik deze functie als u effecten aan bestaande audiodata wilt toevoegen. fig.09-0130
3
Enable
2 1
Het ‘Direct Monitor’-commando is beschikbaar, zodat een extern apparaat de ‘Direct Monitor’-modus kan selecteren.
USB Dir Monitor (USB Direct Monitor) fig.09-0120d
4 On, Off
Stuurt de output van het effectgeluid naar de ‘PHONES’-jack, de ‘MAIN OUT’-jacks of de ‘SUB OUT’-jacks.
On Het effectgeluid wordt verstuurd. Selecteer ‘On’ als u de GT-PRO als zelfstandig apparaat gebruikt, zonder het op een computer aan te sluiten (als u ‘Off’ instelt, wordt geen geluid verstuurd).
1. Druk op [SYSTEM]. 2. Druk op PARAMETER [ op het scherm verschijnt.
][
] tot ‘Input Select’
fig.09-0140d
Off Selecteer ‘Off’ als u audiodata intern verstuurd via een computer (Thru). * Als u het speciale stuurprogramma gebruikt, kunt u Direct Monitor On/Off sturen met een ASIO 2.0-compatibele applicatie, zoals Cubase.
De output van de GT-PRO opnemen met een computer Stel uw applicatie (bv. sequencersoftware) zo in dat de GTPRO voor audio-input wordt gebruikt. Met Effect Chain (p. 22) kunt u zelf bepalen op welk punt in de ketting het signaal naar de computer wordt gestuurd. Als u bijvoorbeeld bepaalt dat de computer het signaal aan het begin van de ketting opneemt, dan maakt u een opname van het geluid zonder toegevoegde effecten, terwijl u intussen toch de weergave met effecten hoort. * Als u de software gebruikt om het audiosignaal door te sturen, zet Direct Monitor dan op ‘Off’.
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf en selecteer ‘USB In’.
USB In: Effecten worden toegevoegd aan de signalen die via USB worden ontvangen. * In deze modus stelt u de software zo in dat het audiosignaal niet wordt doorgestuurd (dus niet op ‘Thru’). * PRE LOOP (p. 53) is niet beschikbaar.
Guitar In: Effecten worden toegevoegd aan de signalen die via de INPUT-jacks worden ontvangen. Audiodata die u met de computer afspeelt, worden gemixt met het effectgeluid van de GT-PRO en de output-jacks die in USB Mix Channel zijn ingesteld (p. 89). 4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
90
Hoofdstuk 9: De GT-PRO via USB op een computer aansluiten
De GT-PRO vanaf de computer bedienen U kunt USB MIDI gebruiken om de GT-PRO vanaf uw computer te bedienen. Als u de Advanced Driver Mode (p. 110, p. 126) op de GTPRO instelt, worden voor de bediening van de GT-PRO de ‘GT-PRO Control’ midipoorten gebruikt (in plaats van de gewone ‘MIDI IN/OUT’-aansluitingen). Stel de midi-inputpoort en midi-outputpoort van uw editor en sequencer in op ‘GT-PRO Control’. Voor meer informatie over de midi-instellingen, zie ‘Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO met externe midiapparaten’ (p. 72).
Hoofdstuk 91
Hoofdstuk 10: Andere functies Allerlei parameters regelen met het gitaarvolume De GT-PRO beschikt over een functie waarbij u effectparameters kunt sturen met de dynamiek van uw gitaarspel. Dat geldt niet alleen voor de touch wah. Het geeft klankveranderingen in real time, terwijl u de gitaar bespeelt.
Het kanaal van de voorversterker (A/B) dynamisch selecteren De Preamp/Speaker-functie van de GT-PRO biedt een ‘Dynamic Mode’-instelling (p. 28), waarbij u de twee voorversterkers met het gitaarvolume kunt switchen. Zo kunt u tijdens het spelen bv. met het gitaarvolume omschakelen van een crunch- naar een leadgeluid, zonder dat u van patch verandert of knoppen aanraakt. * U hoort het geluid van kanaal A bij een laag gitaarvolume, en dat van kanaal B bij een hoog volume. fig.10-0010
2,4
1
1
53
1. Druk op de aan/uit-toets van PREAMP/SPEAKER en druk dan op PARAMETER [ op het scherm verschijnt.
][
] tot ‘Ch.Mode’
fig.10-0020d
2. Selecteer ‘Dynamic’ met de PATCH/VALUE-schijf. fig.10-0030d
3. Druk op PARAMETER [ verschijnt. fig.10-0040d
92
] tot ‘Dynamic Sens’
4. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. Als u tijdens het spelen het gitaarvolume wijzigt, reageert Dynamic Sens op het volume en worden de voorversterkers geswitcht. 5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
Hoofdstuk 10: Andere functies
Bepaalde effectparameters wijzigen met het gitaarvolume (Assign Source)
U kunt naar de belangrijkste parameters springen door
Assign (p. 66) biedt een functie waarbij effectparameters met het gitaarvolume gestuurd kunnen worden, net zoals u parameters met een zwelpedaal of ander bedieningsorgaan kunt wijzigen. U kunt deze functie gebruiken om meer distortion te bekomen naarmate het gitaarvolume toeneemt, om een dieper choruseffect te verkrijgen als u een lange noot zachtjes speelt, of om allerlei andere effecten te produceren. fig.10-0050
5,7 2,4,6
op PARAMETER [
] (of [
]) te drukken terwijl u
PARAMETER [ ] (of [ ]) ingedrukt houdt. Bij items met weinig parameters springt de GT-PRO dan meteen naar de laatste (of eerste) parameter. 7. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. Speel met verschillende volumes op uw gitaar en regel de Input Sens terwijl u aandachtig luistert hoe de gekozen parameter wordt gewijzigd. 8. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
Het kan zijn dat u geen parameterwaarden kunt wijzigen wanneer ‘INPUT LEVEL’ als Assign Source (p. 69) en de volgende functies als Assign Target (p. 67) zijn ingesteld:
8
2,3
• TUNER On/Off • MANUAL On/Off
1. Volg de procedure die op p. 67 beschreven wordt om de parameter te selecteren die u wilt gebruiken (Assign Target) en om het bereik van de wijziging te bepalen (Target Min/Max).
• Patch Num. Inc
2. Druk op [ASSIGN] en daarna op PARAMETER [ [ ] om een keuze uit Assign 1–12 te maken.
• Patch Bank Dec
]
fig.10-0060d
• Patch Num. Dec • Patch Bank Inc
Let op: als u per ongeluk dat soort instellingen maakt, kunt u de patch alleen herstellen door hem te overschrijven en te bewaren.
3. Druk nogmaals op [ASSIGN] om de Assign in te schakelen. 4. Druk op PARAMETER [ het scherm verschijnt.
][
] tot ‘Source’ op
fig.10-0070d
5. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf en selecteer ‘Input Level’. fig.10-0080d
][
Hoofdstuk
6. Druk op PARAMETER [ op het scherm verschijnt.
] tot ‘Input Sens’
fig.10-0090d
93
Hoofdstuk 10: Andere functies
Het algemene geluid aan de omgeving aanpassen (Global) De GT-PRO beschikt over een functie waarmee u het algemene geluid tijdelijk kunt wijzigen. Dat is de zogenaamde ‘Global’-functie. Met de Global-functie kunt u uw instellingen tijdelijk aan uw materiaal of aan de omgeving aanpassen, terwijl u de instellingen van de patches onaangeroerd laat. fig.10-0100
2
1 1
Parameter/ Bereik -20 dB–+20 dB
Regelt de klank in het middengebied.
Mid Freq (Middle Frequency) fig.10-0140d
20 Hz–10.0 kHz
Bepaalt het centrum van het frequentiegebied dat door de ‘Mid EQ’ wordt geregeld.
High EQ fig.10-0150d
-20 dB–+20 dB
4
Verklaring
Regelt de klank in de hoge frequenties.
Total NS Dit heeft geen effect op patches waarin de ruisonderdrukker is uitgeschakeld.
1. Druk op [OUTPUT SELECT] en vervolgens op PARAMETER [ ][ ] tot het ‘Global’-scherm verschijnt.
Parameter/ Bereik
Verklaring
NS Thres (Noise Suppressor Threshold)
fig.10-0110d
(Voorbeeld)
fig.10-0160d
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. 3. Herhaal indien nodig stap 1 en 2. 4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
-20 dB–+20 dB
Regelt voor elke patch de drempelwaarde van de ruisonderdrukker binnen een bereik van -20 dB tot +20 dB.
Als u meer dan één gitaar aansluit, is deze aanpassing een efficiënte manier om met al uw gitaren een evenwaardige output te verkrijgen. * Stel ‘0 dB’ in als u dit in afzonderlijke patchinstellingen gebruikt.
Het algemene geluid regelen
Total REVERB
Main Global EQ
Dit heeft geen effect op patches waarin de reverb is uitgeschakeld.
Regelt de klank van MAIN OUT, ongeacht de aan/uitinstellingen van de equalizer voor afzonderlijke patches. Parameter/ Bereik
Verklaring
Parameter/ Bereik
Verklaring
Rev Level fig.10-0170d
Low EQ fig.10-0120d
0%–200% -20 dB–+20 dB
Regelt de klank in de lage frequenties.
Mid EQ (Middle EQ) fig.10-0130d
94
Regelt het reverbniveau voor elke patch binnen een bereik van 0% tot 200%.
Het reverbniveau afstellen is een efficiënte manier om het geluid aan de galm van de omgeving aan te passen. * Stel ‘100%’ in als u dit in afzonderlijke patchinstellingen gebruikt.
Hoofdstuk 10: Andere functies
Sub Global EQ Regelt de klank van SUB OUT, ongeacht de aan/uitinstellingen van de equalizer voor afzonderlijke patches. Parameter/ Bereik
Verklaring
USB/Digital Out Parameter/ Bereik
Verklaring
USB/DGT Out Ch. (USB/Digital Out Channel) fig.09-0060d
Sub Low EQ fig.10-0180d
MAIN, SUB, MAIN+SUB -20 dB–+20 dB
Regelt de klank in de lage frequenties.
Sub Mid EQ (Middle EQ) fig.10-0190d
Selecteert de output de USB-aansluiting en de ‘DIGITAL OUT’-connector.
MAIN De output bestaat uit dezelfde signalen als die van MAIN OUT. De instellingen van Main Global EQ (p. 94) zijn geactiveerd.
SUB De output bestaat uit dezelfde signalen als die van SUB OUT. De instellingen van Sub Global EQ (p. 95) zijn geactiveerd.
MAIN+SUB -20 dB–+20 dB
Regelt de klank in het middengebied.
Sub Mid Freq (Middle Frequency) fig.10-0200d
De output bestaat uit een mix van de signalen van MAIN OUT en SUB OUT. * Alleen beschikbaar als effect-chain-instellingen (p. 22) eindigend op ‘DGT’ (DIGITAL/USB OUT) geselecteerd zijn.
USB/DGT Out Lev (USB/Digital Out Level) fig.09-0070d
20 Hz–10.0 kHz
Bepaalt het centrum van het frequentiegebied dat door de ‘Mid EQ’ wordt geregeld.
Sub High EQ fig.10-0210d
0–200
Regelt het volume van de digitale audiosignalen die via de USB-aansluiting en ‘DIGITAL OUT’-connector worden verstuurd.
USB Mix Channel -20 dB–+20 dB
Regelt de klank in de hoge frequenties.
fig.09-0080d
De outputbestemming selecteren Output Channel Parameter/ Bereik
Verklaring
MAIN, SUB, MAIN+SUB
Selecteert de uitgangen die gebruikt worden voor het mixen van de digitale audiosignalen van de USB-aansluiting als Input Select op ‘Guitar In’ is ingesteld.
MAIN Mix aan MAIN OUT.
Output Channel
SUB
fig.10-0220d
Mix aan SUB OUT.
MAIN+SUB Mix aan MAIN OUT en SUB OUT. Hiermee selecteert u de jacks die de signalen versturen.
USB Mix Level
Hoofdstuk
PATCH, MAIN, SUB, MAIN+SUB
fig.09-0090d
PATCH U gebruikt de output die in de Master Output (p. 55) van de patch is ingesteld.
MAIN Verstuurt de signalen via de ‘MAIN OUT’-jacks.
SUB
0–200
Selecteert het volume van de gemixte digitale audiosignalen van de USB-aansluiting als Input Select op ‘Guitar In’ is ingesteld.
Verstuurt de signalen via de ‘SUB OUT’-jacks.
MAIN+SUB Verstuurt de signalen via de ‘MAIN OUT’- en ‘SUB OUT’-jacks.
95
Hoofdstuk 10: Andere functies
De contrastwaarde van het scherm aanpassen (LCD Contrast) Afhankelijk van de plaats waar de GT-PRO is opgesteld, kan het scherm (aan de rechterkant) soms moeilijk leesbaar zijn. Als dat het geval is, kunt u de contrastwaarde van het scherm aanpassen.
De input van de GT-PRO selecteren (Input Select) Hiermee selecteert u de input, d.w.z. de klanken die via de INPUT-jacks of via USB ontvangen worden en waarop effecten worden toegepast. fig.10-0250
2
1
1
fig.10-0230
2
1
1
3 3 1. Druk op [SYSTEM] en vervolgens op PARAMETER [ ][ ] tot ‘LCD Contrast’ op het scherm verschijnt.
1. Druk op [SYSTEM]. 2. Druk op PARAMETER [ op het scherm verschijnt.
][
] tot ‘Input Select’
fig.09-0140d
fig.10-0240d
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de input voor de effecten te selecteren. 2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om het contrast te regelen. Bereik: 0–16
Waarde Guitar In
3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
Verklaring Effecten worden toegevoegd aan de signalen die via de INPUT-jacks worden ontvangen. Effecten worden toegepast op de klanken die worden afgespeeld op de computer die via USB is aangesloten.
USB In
* In deze modus stelt u de software zo in dat het audiosignaal niet wordt doorgestuurd (dus niet op ‘Thru’). * PRE LOOP (p. 53) is niet beschikbaar.
4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
96
Hoofdstuk 10: Andere functies
De klank van de input van de GT-PRO regelen (Input Level/Input Presence)
Effectgeluiden na een patchwissel laten doorspelen (Patch Change Mode)
De GT-PRO beschikt over een functie waarmee u de klank aan de aangesloten gitaar kunt aanpassen.
De GT-PRO biedt een functie die bij ruimtelijke effecten (zoals reverb en delay) beschikbaar is. Het effectgeluid van een patch blijft dan verder klinken als u intussen al de volgende patch hebt geselecteerd. Als de nodige voorwaarden omtrent de effect chain en de parameterinstellingen vervuld zijn, kunt u de reverb, delay en gelijkaardige effecten verder horen uitsterven terwijl u al een nieuwe patch hebt geselecteerd.
Dat is nuttig als u een andere gitaar aansluit dan het instrument waarmee u de patch hebt gecreëerd.
Als u de waarde van Input Level en Input Presence aanpast, beïnvloedt dat de ingangssignalen voor alle patches. De nuances waarmee het effectgeluid op het gitaarvolume reageert, kunnen hierdoor wijzigen, vooral bij patches waarin effecten door het gitaarvolume worden gestuurd.
1
• Als u de delay uit- of inschakelt, of als type en tijd identiek zijn • Als u andere effecten uit- of inschakelt, of als de parameterinstellingen identiek zijn
fig.10-0260
2
• De effecten zitten in dezelfde effect chain.
1
* Toch weerklinkt in sommige gevallen geen galm, zelfs als deze voorwaarden vervuld zijn. fig.10-0280
2
1
1
4 1. Druk op [SYSTEM] en daarna op PARAMETER [ [ ] om het volgende scherm weer te geven.
]
3
fig.10-0270d
1. Druk op [SYSTEM] en vervolgens op PARAMETER [ ][ ] tot ‘P.Chnge Mode’ op het scherm verschijnt. fig.10-0290d
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. 3. Herhaal indien nodig stap 1 en 2. 4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren. Parameter/ Bereik
Verklaring
Input Level Regelt het ingangsniveau van de gitaar.
Input Pres. (Input Presence) -20 dB–+20 dB
Regelt de klank van de hoge tonen van de gitaar.
Waarde Fast
Verklaring
De patchwissel gebeurt op de normale manier. Het toestel switcht naar de volgende patch zonder overdracht van het reverb- of delaygeluid van de vorige patch.
Smooth Het toestel switcht naar de volgende patch en het reverb- of delaygeluid van de vorige patch sterft na de patchwissel verder uit. * Om een naadloze overgang te garanderen, kan het zijn dat patches met een tikje vertraging worden gewisseld.
3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
97
Hoofdstuk
-20 dB–+20 dB
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren.
Hoofdstuk 10: Andere functies
Identieke Preamp-instellingen in alle patches (Preamp Mode)
Beperking van de beschikbare patches (Patch Extent)
De GT-PRO geeft u de mogelijkheid om een algemene voorversterker voor gebruik in alle patches te selecteren.
U kunt de bovengrens van het aantal beschikbare patches vastleggen. Op die manier kunt u de GT-PRO zo instellen dat u alleen de patches kunt selecteren die u nodig hebt.
Dit heeft als effect dat u altijd het geluid van dezelfde gitaarversterker krijgt, welke patch u ook kiest.
fig.10-0320
fig.10-0300
2 2
1
1
1
1
3 3 1. Druk op [SYSTEM] en vervolgens op PARAMETER [ ][ ] tot ‘Preamp Mode’ op het scherm verschijnt.
1. Druk op [SYSTEM] en vervolgens op PARAMETER [ ][ ] tot ‘Patch Extent’ op het scherm verschijnt. fig.10-0330d
fig.10-0310d
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde te selecteren. Waarde
Verklaring
Patch
De voorversterker van de patch wordt gebruikt. Zo kunt u in elke patch afzonderlijk een andere voorversterker gebruiken.
System
De globale voorversterker wordt gebruikt. Hierbij wordt voor alle patches dezelfde voorversterker gebruikt.
3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
De System Preamp instellen Als Preamp Mode op ‘System’ is ingesteld en u regelt de voorversterker via het bedieningspaneel, dan worden deze instellingen op de globale voorversterker toegepast. Telkens als u de instellingen wijzigt, worden de opgeslagen data bijgewerkt.
98
2. Draai aan de PATCH/VALUE schijf om het maximale aantal patches in te stellen. Bereik: 1-1–40-10 * Als FC-200-modus (p. 81) is ingeschakeld, worden de banknummers met één cijfer verlaagd, dus van U0-1 tot P3910. 3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
Hoofdstuk 10: Andere functies
De ‘EXP Pedal Mode’ wijzigen bij een patchwissel (Assign Hold)
De functies van de knoppen instellen (Knob Mode)
Deze instelling bepaalt of de operationele status van de Assign (p. 66) bij een patchwissel al dan niet naar de volgende patch wordt overgedragen.
Dit bepaalt de manier waarop instellingen worden gewijzigd als u aan de knoppen draait. fig.10-0360
2
* Assign Hold functioneert niet als de Assign Source Mode op ‘Toggle’ is ingesteld (waarbij de waarde tussen Min en Max schakelt telkens als u het pedaal indrukt).
1
1
fig.10-0340
2
1
1 3
3
1. Druk op [SYSTEM] en vervolgens op PARAMETER [ ][ ] tot ‘Knob Mode’ op het scherm verschijnt. fig.10-0370d
1. Druk op [SYSTEM] en vervolgens op PARAMETER [ ][ ] tot ‘Assign Hold’ op het scherm verschijnt. fig.10-0350d
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde in te stellen. Waarde 2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om Assign Hold in te stellen. Waarde On
Verklaring De ‘Pedal Assign’-status wordt overgedragen.
(Voorbeeld) Als u van patch wisselt terwijl het volume met het zwelpedaal wordt gestuurd, dan krijgt het volume van de volgende patch de waarde die door de huidige positie (hoek) van het pedaal wordt bepaald. Als in de nieuwe patch echter het wah-effect door het zwelpedaal wordt gestuurd, dan krijgt het volume de waarde die in de patch is ingesteld, en het wah-effect krijgt de waarde die door de huidige positie (hoek) van het pedaal wordt bepaald.
Off
Verklaring
Immediate
Als u aan een knop draait, verandert de waarde meteen.
Current Setting
Een waarde wordt pas gewijzigd van zodra de positie van de knop de waarde bereikt die in de patch is ingesteld.
3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
De ‘Pedal Assign’-status wordt niet overgedragen.
Hoofdstuk
(Voorbeeld) Als u van patch wisselt terwijl het volume door het zwelpedaal wordt gestuurd, dan wordt het volume van de volgende patch bepaald door het volume dat in de nieuwe patch is ingesteld. Als u het zwelpedaal bedient en op die manier gegevens naar de GT-PRO doorstuurt, dan reageert het volume op de beweging van het pedaal.
3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
99
Hoofdstuk 10: Andere functies
Het Output/Input-niveau selecteren
Het effectniveau controleren met de Level Meter
U kunt een keuze maken uit de ‘MAIN OUT’-, ‘SUB OUT’en ‘LOOP 1/2 SEND’-outputniveaus en de ‘LOOP 1/2 RETURN’-inputniveaus.
U kunt het uitgangsniveau van elk effect meten. Dat is handig om het uitgangsniveau te controleren. fig.10-0430
Selecteer een niveau voor het aangesloten apparaat.
2
fig.10-0380
2
1
1
1
1
3 3 1. Druk op [SYSTEM] en daarna op PARAMETER [ [ ] om het ‘Level’-scherm weer te geven.
1. Druk meermaals op [SYSTEM] tot ‘METER’ op het scherm verschijnt. ]
fig.10-0440d
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om het uitgangsniveau te selecteren. Bereik: +4 dBu, -10 dBu 3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
MAIN OUT Level fig.10-0390d
SUB OUT Level fig.10-0400d
* De ‘SUB OUT R/L’-connectoren (XLR-type) worden niet door het SUB OUT Level beïnvloed. De uitgangssignalen hebben altijd een vast niveau (+4 dBu).
LOOP 1/2 SEND Level fig.10-0410d
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om het effect te selecteren waarvan u het uitgangsniveau wilt controleren. • Het niveau van ingangssignalen van de INPUT-jack kunt u controleren door ‘Input’ te selecteren. • Selecteer ‘Main Out’ om de uitgangssignalen van MAIN OUT te controleren. • Selecteer ‘Sub Out’ om de uitgangssignalen van SUB OUT te controleren. * Als het uitgangsniveau te hoog is, kan het zijn dat u niet het beoogde effect verkrijgt. Stel voor elk effect het optimale uitgangsniveau in en controleer met de meter of de naald niet te ver naar rechts wijst. 3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
Voor meer informatie over de volgende systeeminstellingen, zie p. 62–p. 65. SYS: EXP 1 Func
SYS: CC#7 Func
SYS: CTL 1 Func
SYS: CC#80 Func
SYS: CTL 2 Func
SYS: CC#1 Func
SYS: EXP 2 Func
LOOP 1/2 RETURN Level
SYS: CTL 3 Func
fig.10-0420d
SYS: CTL 4 Func
100
Hoofdstuk 10: Andere functies
De gitaar stemmen (Tuner/ Bypass) Als u de Tuner inschakelt, stuurt de GT-PRO de input rechtstreeks en onveranderd (bypass) door naar de uitgang, en de stemfunctie wordt geactiveerd. In die omstandigheden is alles klaar om uw gitaar te stemmen.
Hoe stemmen? 1. Speel één open noot op de snaar die u wilt stemmen. Op het scherm verschijnt de naam van de noot die het dichtst in de buurt ligt van de snaar die u hebt bespeeld. * Speel slechts één noot op die ene snaar die u wilt stemmen. 2. Stem de snaar tot de naam van de snaar op het scherm verschijnt. 7de 6de 5de 4de 3de 2de 1ste
De stemfunctie inschakelen
Normaal
B
E
A
D
G
B
E
fig.10-0450
1/2 toon lager
A#
D#
G#
C#
F#
A#
D#
1 toon lager
A
D
G
C
F
A
D
3. Let op de stemwijzer en stem de gitaar tot ‘■’ in het midden staat. 4. Herhaal stap 1–3 tot alle snaren gestemd zijn.
Telkens als u op [TUNER/BYPASS] drukt, wordt de stemfunctie in- of uitgeschakeld. Als deze functie is ingeschakeld, brandt het indicatielampje van de [TUNER/BYPASS]-knop.
* Als u een gitaar met een tremolohendel stemt, kan het zijn dat na het stemmen van één snaar de andere weer ontstemd zijn. In dat geval moet u de snaar opnieuw op de oorspronkelijke toonhoogte afstemmen en vervolgens de andere snaren stemmen, waarbij u elke snaar herhaaldelijk fijn afstemt.
De stemfunctie instellen fig.10-0480
Schermweergave bij het stemmen
3
2
1,5
De stemfunctie van de GT-PRO toont de nootnaam op de bovenste regel van het scherm en de stemwijzer op de onderste rij, waardoor u het verschil kunt zien tussen het ingangsgeluid en de noot op het scherm.
5
fig.10-0460d
Nootnaam
1. Druk op [TUNER/BYPASS]. Het indicatielampje gaat branden. Stemwijzer
][
] om het Tuner-
fig.10-0490d
(Voorbeeld)
fig.10-0470
Te hoog
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een waarde in te stellen.
Gestemd
4. Herhaal stap 2 en 3 om de andere parameters in te stellen.
Te laag
5. Druk op [TUNER/BYPASS] of [EXIT] om naar het Playscherm terug te keren.
101
Hoofdstuk
Als het verschil met de correcte toon minder dan 50 cent bedraagt, geeft de stemwijzer de omvang van het verschil aan. Let op de stemwijzer en stem de gitaar tot ‘■’ in het midden staat.
2. Druk op PARAMETER [ scherm weer te geven.
Hoofdstuk 10: Andere functies
Parameter/ Bereik
Verklaring
TUNER Pitch fig.10-0500d
435–445 Hz
Hiermee stelt u de referentietoonhoogte in.
De referentietoonhoogte is de frequentie van A4 (de middelste A op een pianoklavier), die voor het begin van het concert op een instrument (zoals een piano) wordt gespeeld en die door andere instrumenten wordt gebruikt als referentie bij het stemmen. * De fabrieksinstelling voor deze waarde is 440 Hz.
TUNER Out fig.10-0510d
Mute, Bypass, Current
Selecteert de output terwijl de stemfunctie is ingeschakeld.
Mute Het toestel geeft geen geluid weer.
Bypass De input van de GT-PRO wordt niet verwerkt maar rechtstreeks en onveranderd naar de uitgang gestuurd. Als u de stemfunctie inschakelt en ‘Bypass’ is geactiveerd, dan kunt u het volume van het directe geluid regelen met het zwelpedaal dat op de ‘EXP PEDAL 1’-jack is aangesloten of met het EXP-pedaal van de FC-200 (midi CC#7). * Het bypassgeluid wordt in mono verstuurd.
Current Kies deze waarde als u wilt stemmen met de klank van de huidige patch. * Deze optie werkt mogelijk niet correct als u effecten gebruikt die de toonhoogte detecteren (Harmonist, Auto Riff enz.).
Stemfunctie in-/uitschakelen met het zwelpedaal Als u het zwelpedaal voor het voetvolume gebruikt, selecteert u een van de volgende waarden voor een van de Assign-instellingen (ASSIGN 1–12, p. 66). Met deze instelling kunt u de stemfunctie inschakelen door het zwelpedaal omhoog te laten komen. Target:
TUNER On/Off
Mode:
Target Min:
On
Act. Range Lo: 0
Target Max: Off Source:
Normal
Act. Range Hi: 1–127
EXP PEDAL 1
* U bekomt hetzelfde resultaat met het EXP-pedaal van de FC-200 als u ‘FC-200 EXP’ als Source selecteert.
102
Appendices De fabrieksinstellingen herstellen (Factory Reset)
Lijst van fabrieksinstellingen Parameter
Het herstellen van de fabrieksinstellingen van de GT-PRO wordt een ‘Factory Reset’ genoemd. U kunt voor alle instellingen de oorspronkelijke waarden herstellen die bij de productie van de GT-PRO werden geselecteerd. Daarnaast kunt u ook zelf bepalen welke reeks instellingen u precies wilt herstellen. fig.11-0010
3
2
4
1
1. Schakel het toestel uit. 2. Schakel het toestel aan terwijl u de PREAMP/ SPEAKER aan/uit-toets en de [TYPE VARIATION]toets ingedrukt houdt. Het ‘Factory Reset’-scherm verschijnt. fig.11-0020d
Waarde
TUNER TUNER Pitch
A= 440Hz
TUNER Out
Bypass
OUTPUT SELECT MAIN Output Sel.
LINE/PHONES
MAIN Low EQ
0dB
MAIN Mid EQ
0dB
MAIN Mid Freq
500Hz
MAIN High EQ
0dB
TOTAL NS Thres
0dB
TOTAL Rev Level
100%
SUB Output Sel.
LINE/PHONES
SUB Low EQ
0dB
SUB Mid EQ
0dB
SUB Mid Freq
500Hz
SUB High EQ
0dB
Output Channel
PATCH
USB/DGT Out Ch.
MAIN
USB/DGT Out Lev
100
USB Mix Channel
MAIN
USB Mix Level
100
SYSTEM LCD Contrast
16
Input Select
Guitar In
Input Level
0dB
Input Pres.
0dB
P.Chnge Mode
Fast
Preamp Mode
Patch
Patch Extent
P40-10
Assign Hold
On
Knob Mode
Immediate
EXP1 Func
Auto
CTL1 Func
Assignable
CTL2 Func
Assignable
EXP2 Func
Assignable
CTL3 Func
Assignable
CTL4 Func
Assignable
Quick
CC#7 Func
Auto
De inhoud van de User Quick Settings
CC#80 Func
Assignable
CC#1 Func
Assignable
Main Out Lev
+4dBu
Sub Out Lev
+4dBu
LP Send Lev
-10dBu
LP Retrn Lev
-10dBu
De reeks instellingen die u wilt herstellen
* Druk op [EXIT] om Factory Reset te annuleren. 3. Druk op PARAMETER [ ][ ] om de cursor te verplaatsen en selecteer met de PATCH/VALUE-schijf het bereik van de instellingen die u wilt herstellen. Waarde System
Verklaring
Systeemparameters, Harmonist-toonladders, ‘Auto Riff’-frasen en Custom-parameterinstellingen van Preamp/Speaker, Overdrive/Distortion en Wah.
#1-1–#20-10 Instellingen voor patch nummer 1-1 tot 20-10
4. Als u de Factory Reset wilt uitvoeren, drukt u op [ENTER].
FC-200 Mode
Off
Ctl Pedal
Momentary
Bank Lmt
39
PC Out
Wait for a NUM.
Bank Chng
Bank Pedal Only
Appendices
De geselecteerde instellingen worden hersteld en u keert terug naar het Play-scherm.
103
Appendices
Parameter
Waarde
USB Monitor Cmd
Disable
Dir Monitor
On
Driver Mode
Advanced
MIDI RX Channel
1
Omni Mode
Omni On
TX Channel
Rx
Device ID
1
Sync Clock
Auto
PC OUT
On
EXP 1 OUT
CC#7
CTL1 OUT
CC#81
CTL2 OUT
CC#80
CTL3 OUT
Off
CTL4 OUT
Off
MIDI Map Select
Fix
Manual Mode Pedal 1
Preamp Ch A/B
Pedal 2
Solo On/Off
Pedal 3
Comp On/Off
Pedal 4
OD/DS On/Off
Pedal 5
Delay On/Off
Pedal 6
Wah On/Off
Pedal 7
EQ On/Off
Pedal 8
Chorus On/Off
Pedal 9
FX-1 On/Off
Pedal 10
FX-2 On/Off
Pedal Down
Patch Num. Dec
Pedal Up
Patch Num. Inc
104
Appendices
Midi-implementatietabel
Datum: 14 feb. 2005
GUITAR EFFECTS PROCESSOR
Midi-implementatietabel
Model: GT-PRO
Verzonden
Functie...
Versie: 1.00
Herkend
Opmerkingen
Basic Channel
Default Changed
1-16 1-16
1-16 1-16
Memorized
Default Messages Altered
X X **************
OMNI ON/OFF X X
Memorized
Mode Note Number :
True Voice
X **************
X **************
Velocity
Note ON Note OFF
X X
X X
After Touch
Key's Ch's
X X
X X
X
X
O (0-3) O O O
O O X O
O 0-99
O 0-127
O
O
Pitch Bend 0, 32 1-31 33-63 64-95
*1 *2
Bank Select
*2
Control Change
Prog Change
: True #
System Exclusive System Common
: Song Pos : Song Sel : Tune
X X X
X X X
System Real Time
: Clock : Command
X O
O X
Aux Message
: All sound off : Local ON/OFF : All Notes OFF : Active Sense : Reset
X X X X X
X X X O X
Opmerkingen
Program Number 1-128
Appendices
* 1 CC#0 data met een waarde van 04H of meer, en de CC#32 worden genegeerd. * 2 Herkent boodschappen bestemd voor Assign source (p. 69), Assign CC#7 (p. 64), CC#7/CC#80/CC#1 Function (p. 64) en FC-200 Manual-modus (p. 85). Een aparte publicatie met als titel ’MIDI Implementation’ is eveneens verkrijgbaar. Deze brochure geeft meer details over de manier waarop midi in dit toestel is geimplementeerd. Als u deze publicatie nodig hebt (als u bijvoorbeeld op byteniveau gaat programmeren), contacteer dan het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler.
Mode 1 : OMNI ON, POLY
Mode 2 : OMNI ON, MONO
O : Ja
Mode 3 : OMNI OFF, POLY
Mode 4 : OMNI OFF, MONO
X : Nee
105
Appendices
Specificaties GT-PRO: Guitar Effects Processor AD-omzetting 24-bits + AF methode
Met het oog op productverbetering kunnen de specificaties en/of het uiterlijk van dit toestel zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
AF Method (Adaptive Focus method) Deze methode is eigendom van BOSS & Roland en verbetert de signaal-ruisverhouding (S/N ratio) van A/ D- en D/A-omzetters aanzienlijk.
Appendices 107
Appendices
GT-PRO Software systeemvereisten
OMS (Mac OS 9/8) OMS versie 2.3.5 of hoger
■ Windows Besturingssysteem:
FreeMIDI (Mac OS 9/8) FreeMIDI versie 1.3.5 of hoger
Microsoft® Windows® XP Professional / XP Home Edition / 2000 Professional / Me / 98SE / 98
CPU / kloksnelheid: Pentium®, Celeron™, Intel-compatibele processor / 600 MHz of hoger
Geheugen: 128 MB of meer (256 MB of meer is aanbevolen)
Computer: Een Windows®-compatibele computer met een USBaansluiting
Schijfruimte: 200 MB of meer
Schermresolutie: 800 x 600 pixels of meer / 65.535 kleuren (High Color 16 bit) of meer (1024 x 768 pixels of meer is aanbevolen)
■ Mac OS Besturingssysteem: Mac OS X v10.2.3 of hoger * Dit systeem werkt niet in de klassieke omgeving van Mac OS X. Mac OS 9.x, Mac OS 8.6
CPU / kloksnelheid: PowerPC G3/600 MHz of sneller (PowerPC G4 aanbevolen)
Geheugen: 256 MB of meer (512 MB of meer is aanbevolen) * U moet het virtuele geheugen uitschakelen voor u dit stuurprogramma op Mac OS 9/8 gebruikt.
Computer: Apple Macintosh met een ingebouwde USB-poort
Schijfruimte: 200 MB of meer
Schermresolutie: 800 x 600 pixels of meer / 32.000 kleuren of meer (1024 x 768 pixels of meer aanbevolen)
108
Hoewel in de meeste omstandigheden een computer met deze specificaties geschikt is voor de normale werking van de GT-PRO, kan BOSS op basis van die factoren de volstrekte compatibiliteit niet garanderen. Dat komt omdat talloze andere factoren het platform kunnen beïnvloeden, zoals verschillen tussen moederborden en de combinatie van verschillende apparaten.
Installatie & configuratie van het USB-stuurprogramma Om de USB-aansluiting van de GT-PRO te gebruiken, moet u eerst het USB-stuurprogramma installeren. Het USB-stuurprogramma staat op de ‘GT-PRO Software CD-ROM’.
■ Wat is het USB-stuurprogramma? Het USB-stuurprogramma is software die gegevens uitwisselt tussen de GT-PRO en de applicatie (sequencersoftware e.d.) die op de aangesloten computer draait. Het stuurprogramma stuurt data van de applicatie naar de GT-PRO en van de GT-PRO naar de applicatie. De GT-PRO kan zowel digitale audiosignalen als midiboodschappen ontvangen en verzenden.
Application USB connector USB Driver
USB cable
Computer GT-PRO
De informatie over de installatie en configuratie van het stuurprogramma is ingedeeld volgens het soort computer en de Driver-modus die u gebruikt. Ga nu verder met de volgende pagina’s.
Stuurprogramma: installatie (Windows) Over de Driver-modi De GT-PRO werkt in twee modi, die elk een ander soort stuurprogramma vereisen. De ene modus gebruikt het speciale stuurprogramma dat u op de cd-rom van de GT-PRO vindt, de andere modus gebruikt het stuurprogramma van Windows. Voor u de stuurprogramma’s installeert, moet u de Driver-modus van de GT-PRO instellen. Instructies voor het selecteren van de Driver-modi van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
Special Driver Mode Selecteer deze modus als u de GT-PRO via USB op een computer aansluit en GT-PRO Editor of GT-PRO Librarian wilt gebruiken. Gebruik het stuurprogramma van de ‘GT-PRO Software CD-ROM’ als u geluid van hoge kwaliteit met betrouwbare timing wilt opnemen, afspelen en bewerken. In Special Driver Mode worden audiosignalen tussen de GT-PRO en de computer uitgewisseld met een bit depth van 24 bits en een sample rate van 44,1 kHz. Kies Special Driver Mode als u software gebruikt die 24-bits audio ondersteunt, zoals Cakewalk of Cool Edit, of ASIOcompatibele software die hoogwaardige audio kan opnemen, afspelen en bewerken, zoals Cubase of Logic. Normaal gebruikt u Special Driver Mode. * U kunt de ‘MIDI IN/OUT’-aansluitingen van de GT-PRO niet als midi-interface voor de computer gebruiken.
Standard Driver Mode In dit geval gebruikt u het USB-stuurprogramma dat standaard bij Windows wordt geleverd. In Standard Driver Mode worden audiosignalen tussen de GT-PRO en de computer uitgewisseld met een bit depth van 16 bits en een sample rate van 44,1 kHz. Kies deze modus als u software gebruikt die de standaardfuncties van Windows benut, zoals software die de cd-romspeler van uw computer gebruikt om audio-cd’s te spelen, of het synthesizerprogramma dat deel uitmaakt van Windows. * Het stuurprogramma van Windows biedt geen ondersteuning van ASIO. * U kunt de ‘MIDI IN/OUT’-aansluitingen van de GT-PRO niet als midi-interface voor de computer gebruiken.
De installatieprocedure hangt af van uw besturingssysteem. Lees een van de volgende secties, afhankelijk van het systeem dat u gebruikt. • Windows XP ............................................................................ (p. 111) • Windows 2000 ......................................................................... (p. 114) • Windows Me/98 ..................................................................... (p. 117)
110
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Installatie van de Special Driver Windows XP 1
Maak alle USB-kabels los, behalve die van het USB-toetsenbord en de USB-muis (indien van toepassing).
2
Open het dialoogvenster System Properties.
Meld u aan met een account die beheerdersbevoegdheden heeft (bv. Administrator).
1. Klik op het Windows Start-menu en selecteer Control Panel. 2. In ‘Pick a category’ klikt u op ‘Performance and Maintenance’. 3. In ‘or pick a Control Panel icon’ klikt u op het System-pictogram. fig.12-0020
3
Klik op de Hardware-tab en klik dan op [Driver Signing]. Open het dialoogvenster Driver Signing Options.
Afhankelijk van uw systeem, kan het zijn dat het System-pictogram meteen in het Control Panel verschijnt (Classic View). Als dat het geval is, dubbelklik dan op
Als u de ‘Driver Signing Options’ wijzigt, stel dan na de installatie van het stuurprogramma de originele waarden opnieuw in.
4
In het dialoogvenster Driver Signing Options selecteert u ‘Ignore’. Als ‘Ignore’ al geselecteerd is, klikt u meteen op OK. Als ‘Ignore’ nog niet geselecteerd is, noteert u de huidige instelling (‘Warn’ of ‘Block’), daarna stelt u ‘Ignore’ in en klikt u op OK.
5
Klik op OK om het dialoogvenster System Properties te sluiten.
6
Als ‘Windows can perform the same action each time you insert a disk or connect a device with this kind of file’ op het scherm verschijnt, klikt u op Cancel.
Sluit alle applicaties. Sluit ook alle vensters. Als u antivirus-programma’s en dergelijke gebruikt, sluit u die ook af.
7
Neem de bijgeleverde cd-rom. Steek de cd-rom in de cd-romspeler van uw computer.
8
In het Start-menu van Windows selecteert u Run.... Het dialoogvenster Run verschijnt.
9
Tik het pad in zoals op de afbeelding hieronder wordt getoond, en klik op OK.
fig.12-0030
(station): \Driver\USB_XP2k\SETUPINF.EXE * In dit voorbeeld is de naam van het station ‘D:’, maar op uw systeem kan dat een andere letter zijn. Gebruik de naam van uw cd-romstation.
De naam van het station controleren. In het Start-menu selecteert u My Computer. In het venster dat nu verschijnt, controleert u de naam van de cd-romspeler waarin u in stap 7 de cd-rom hebt gestoken. De letter (bv. D: of E:) bij het cdrompictogram is de naam van het
Het dialoogvenster SetupInf verschijnt. Nu is alles klaar om het stuurprogramma te installeren.
10
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Advanced’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
111
Stuurprogramma: installatie (Windows) 11 12 13
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar. De Found New Hardware Wizard verschijnt op het scherm. * Misschien verschijnt de boodschap ‘Can Windows connect to Windows Update to search for software?’ Als dat het geval is, selecteer dan ‘No, not this time’ en klik op Next.
14 15 16
Op het scherm verschijnt ‘Please choose your search and installation options’. Selecteer ‘Install from a list or specific location (Advanced)’ en klik op Next. Op het scherm verschijnt ‘Please choose your search and installation options’. Selecteer ‘Don’t search. I will choose the driver to install’ en klik op Next. Zorg dat in het ‘Model’-veld ‘BOSS GT-PRO’ verschijnt en klik op Next. Nu start de installatie van het stuurprogramma. Als ‘What action do you want Windows to take?’ (stap 4) niet op ‘Ignore’ was ingesteld, dan verschijnt het dialoogvenster Hardware Installation.
Een dialoogvenster met het symbool ‘!’ verschijnt op het scherm. 1. Klik op Continue Anyway. 2. Ga door met de installatie.
Een dialoogvenster met het symbool ‘x’ verschijnt op het scherm. 1. Klik op OK.
17 18
Het dialoogvenster Insert Disk verschijnt. Klik op OK. Het dialoogvenster Files Needed verschijnt. Tik het volgende in het ‘Copy files from’-veld en klik daarna op OK. (station):\DRIVER\USB_XP2k * Gebruik de naam van uw cd-romstation. Als ‘What action do you want Windows to take?’ (stap 4) niet op ‘Ignore’ was ingesteld, dan verschijnt het dialoogvenster Hardware Installation.
Een dialoogvenster met het symbool ‘!’ verschijnt op het scherm. 1. Klik op Continue Anyway.
19 20
Op het scherm verschijnt ‘Completing the Found New Hardware Wizard’. Klik op Finish. Zodra de installatie van het stuurprogramma is beëindigd, verschijnt het dialoogvenster System Settings Change. Klik op Yes. Windows start automatisch opnieuw op. Als het dialoogvenster System Setting Change niet verschijnt, start u Windows opnieuw op via het Start-menu.
112
Als het dialoogvenster Insert Disk niet verschijnt, gaat u verder met de volgende stap.
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Als u de Driver Signing Options in stap 4 (p. 111) had gewijzigd, selecteert u na het opnieuw opstarten van Windows terug de oorspronkelijke waarde.
1. Meld u aan met dezelfde account als die waarmee u het stuurprogramma hebt geïnstalleerd.
2. In het Start-menu van Windows selecteert u Control Panel. 3. In ‘Pick a category’ klikt u op ‘Performance and Maintenance’. 4. In ‘or pick a Control Panel icon’ klikt u op het System-pictogram. Het dialoogvenster System Properties verschijnt. * Afhankelijk van uw systeem kan het zijn dat het System-pictogram meteen in het Control Panel verschijnt (Classic View). Als dat het geval is, dubbelklik dan op het System-pictogram.
5. Klik op de Hardware-tab en klik dan op Driver Signing. Het dialoogvenster Driver Signing Options verschijnt op het scherm.
6. In Driver Signing Options herstelt u de vorige waarde (‘Warn’ of ‘Block’) en daarna klikt u op OK.
7. Klik op OK. Het dialoogvenster System Properties wordt gesloten.
Vervolgens moet u uw computer zo instellen dat background services voorrang krijgen. Dit zorgt ervoor dat de verwerking van geluid en midi vlot verloopt.
Voorrang verlenen aan background services Als u deze optie niet instelt, kunnen storingen in het geluid optreden. Om ervoor te zorgen dat geluid en midi vlot worden verwerkt, stelt u de volgende optie in.
1
Open het dialoogvenster System Properties.
1. In het Start-menu van Windows selecteert u Control Panel. 2. In ‘Pick a category’ klikt u op ‘Performance and Maintenance’. 3. In ‘or pick a Control Panel icon’ klikt u op het System-pictogram.
2 3
Afhankelijk van uw systeem, kan het zijn dat het System-pictogram meteen in het Control Panel verschijnt (Classic View). Als dat het geval is, dubbelklik dan op het
Klik op de Advanced-tab. Aan de rechterkant van het Performance-vak klikt u op Settings. Het dialoogvenster Performance Options verschijnt. fig.12-0040
4 5 6
Klik op de Advanced-tab. In Processor Scheduling selecteert u Background services en daarna klikt u op OK. In het dialoogvenster System Properties klikt u op OK. Het dialoogvenster System Properties wordt gesloten.
Ga nu verder met de apparaatinstellingen. (➔‘Instellingen van het stuurprogramma’ (p. 123))
113
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Windows 2000 1 2
Maak alle USB-kabels los, behalve die van het USB-toetsenbord en de USB-muis (indien van toepassing). Open het dialoogvenster System Properties.
Meld u aan met een account die beheerdersbevoegdheden heeft (zoals Administrator).
1. Klik op de Start-knop van Windows en selecteer Settings | Control Panel in het Startmenu.
2. In Control Panel dubbelklikt u op het System-pictogram. fig.12-0050
3
4
Klik op de Hardware-tab en klik dan op Driver Signing. Het dialoogvenster Driver Signing Options verschijnt op het scherm. Zorg dat File signature verification op ‘Ignore’ is ingesteld. Als ‘Ignore’ al geselecteerd is, klikt u meteen op OK. Als dat niet het geval is, noteert u de huidige instelling (‘Warn’ of ‘Block’). Selecteer vervolgens ‘Ignore’ en klik op OK.
5 6
Als u een nieuwe optie voor File signature verification hebt ingesteld, moet u na de installatie van het stuurprogramma de oorspronkelijke
Klik op OK om het dialoogvenster System Properties te sluiten. Sluit alle applicaties. Sluit ook alle vensters. Als u antivirus-programma’s en dergelijke gebruikt, sluit u die ook af.
7 8
9
Neem de cd-rom. Steek de cd-rom in de cd-romspeler van uw computer. Klik op de Start-knop van Windows. In het menu dat nu verschijnt, selecteert u Run.... Het dialoogvenster Run... verschijnt.
In het dialoogvenster dat nu verschijnt, tikt u het volgende in het invoervak Open, en daarna klikt u op OK. fig.12-0060
(stationsnaam): \Driver\USB_XP2k\SETUPINF.EXE * In het voorbeeld hierboven is de stationsnaam ‘D:’. Op uw computer kan de stationsnaam verschillen. Gebruik de naam van uw cd-romstation. Het dialoogvenster SetupInf verschijnt. Nu is alles klaar om het stuurprogramma te installeren.
10
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Advanced’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
11 12
114
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar.
De stationsnaam controleren Dubbelklik op het pictogram My Computer op het Bureaublad van Windows. In het venster dat nu verschijnt, controleert u de naam van het cd-romstation waarin u in stap 7 de cd-rom hebt gestoken. De letter (bv. D: of E:) bij het cdromstation is de stationsnaam.
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Als voor File signature verification (stap 4) een andere waarde dan ‘Ignore’ is geselecteerd, dan verschijnt het dialoogvenster ‘Digital Signature Not Found’.
Als ‘Warn’ is geselecteerd 1. Klik op Yes. 2. Ga door met de installatie.
Als ‘Block’ is geselecteerd 1. Klik op OK. 2. Als de ‘Found New Hardware Wizard’ verschijnt, klikt u op Finish. 3. Keer terug naar stap 1 (p. 114) en volg de installatieprocedure van bij het begin.
13
Het dialoogvenster Insert Disk verschijnt. Klik op OK.
14
Als het dialoogvenster Insert Disk niet verschijnt, gaat u verder met de volgende stap.
Het dialoogvenster Files Needed verschijnt. Tik het volgende in het invoervak ‘Copy files from’ en klik daarna op OK. (stationsnaam): \Driver\USB_XP2k * Gebruik de naam van uw cd-romstation. Als voor File signature verification (stap 4) een andere waarde dan ‘Ignore’ is geselecteerd, dan verschijnt het dialoogvenster ‘Digital Signature Not Found’.
Als ‘Warn’ is geselecteerd 1. Klik op Yes. 2. Ga door met de installatie.
15
Op het scherm verschijnt ‘Completing the Found New Hardware Wizard’. Klik op Finish.
16
Het dialoogvenster System Settings Change verschijnt. Klik op Yes. Windows start automatisch opnieuw op. Als u de optie File signature verification in stap 4 (p. 114) had gewijzigd, selecteert u na het opnieuw opstarten van Windows terug de oorspronkelijke waarde.
1. Nadat Windows opnieuw is opgestart, meldt u zich aan met een account die over beheerdersbevoegdheden beschikt (zoals Administrator).
2. Op het Bureaublad van Windows klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram My Computer en vervolgens selecteert u Properties. Het dialoogvenster System Properties verschijnt.
3. Klik op de Hardware-tab en klik dan op Driver Signing. Het dialoogvenster Driver Signing Options verschijnt op het scherm.
4. Stel de optie File signature verification terug in op de oorspronkelijke waarde (‘Warn’ of ‘Block’) en klik op OK.
De installatie van het stuurprogramma is nu beëindigd. Vervolgens kunt u best de achtergrondverwerking op uw computer activeren, zodat de verwerking van geluid en midi zo vlot mogelijk verloopt. (➔ ‘Voorrang verlenen aan background services’ (p. 116))
115
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Voorrang verlenen aan background services Activeer in Windows 2000 de achtergrondverwerking. Zoniet zult u mogelijk storingen in het geluid horen. Om ervoor te zorgen dat midi en geluid vlot worden verwerkt, volgt u deze stappen om de juiste opties in te stellen.
1 2 3
Klik op de Start-knop van Windows en selecteer Settings | Control Panel in het Start-menu. In Control Panel dubbelklikt u op het System-pictogram. Klik op de Advanced-tab. Rechts van het Performance-veld klikt u op Performance Options. Het dialoogvenster Performance Options verschijnt. fig.12-0040
4
5
In Application response selecteert u Background services en daarna klikt u op OK.
Klik op OK om het dialoogvenster System Properties te sluiten. Ga nu verder met de apparaatinstellingen. (➝‘Instellingen van het stuurprogramma’ (p. 123))
116
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Windows Me/98 1
Sluit de GT-PRO op de computer aan en start Windows. Maak alle USB-kabels los, behalve die van het USB-toetsenbord en de USB-muis (indien van toepassing).
2
Sluit alle applicaties. Sluit ook alle vensters. Als u antivirus-programma’s en dergelijke gebruikt, sluit u die ook af.
3
Neem de cd-rom. Steek de cd-rom in de cd-romspeler van uw computer.
4
Klik op de Start-knop van Windows. In het menu dat nu verschijnt, selecteert u Run.... Het dialoogvenster Run... verschijnt.
5
In het dialoogvenster dat nu verschijnt, tikt u het volgende in het invoervak Open, en daarna klikt u op OK. fig.12-0070
De stationsnaam controleren Dubbelklik op het pictogram My Computer op het Bureaublad van Windows. In het venster dat nu verschijnt, controleert u de naam van het cd-romstation waarin u in stap 3 de cd-rom hebt gestoken. De letter (bv. D: of E:) bij het cd-
(stationsnaam): \Driver\USB_Me98\SETUPINF.EXE * In het voorbeeld hierboven is de stationsnaam ‘D:’. Op uw computer kan de stationsnaam verschillen. Gebruik de naam van uw cd-romstation. Het dialoogvenster SetupInf verschijnt. Nu is alles klaar om het stuurprogramma te installeren.
6
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Advanced’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
7 8
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar. Het stuurprogramma wordt automatisch geïnstalleerd.
9
In het dialoogvenster SetupInf klikt u op OK.
Als op het scherm de boodschap verschijnt dat u Windows opnieuw moet opstarten, start u Windows
Ga nu verder met de apparaatinstellingen. (➝‘Instellingen van het stuurprogramma’ (p. 123))
117
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Installatie van de Standard Driver De installatieprocedure hangt af van uw besturingssysteem. Lees een van de volgende secties, afhankelijk van het systeem dat u gebruikt. • Windows XP/2000.................................................................. (p. 118) • Windows Me............................................................................ (p. 119) • Windows 98 ............................................................................. (p. 120)
Windows XP/2000 1
Sluit de GT-PRO op de computer aan en start Windows. Maak alle USB-kabels los, behalve die van het USB-toetsenbord en de USB-muis (indien van toepassing).
2
Sluit alle applicaties. Sluit ook alle vensters. Als u antivirus-programma’s en dergelijke gebruikt, sluit u die ook af.
3
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Standard’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
4 5
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar. De GT-PRO wordt automatisch gedetecteerd en het stuurprogramma wordt geïnstalleerd.
6
Als de installatie beëindigd is, start u de computer opnieuw op. Ga nu verder met de instellingen van het stuurprogramma. (➝‘Instellingen van het stuurprogramma’ (p. 123))
118
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Windows Me 1
Sluit de GT-PRO op de computer aan en start Windows. Maak alle USB-kabels los, behalve die van het USB-toetsenbord en de USB-muis (indien van toepassing).
2
Sluit alle applicaties. Sluit ook alle vensters. Als u antivirus-programma’s en dergelijke gebruikt, sluit u die ook af.
3
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Standard’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
4 5
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar. Windows detecteert de GT-PRO en het dialoogvenster Add New Hardware Wizard verschijnt op het scherm. fig.12-0080
6
Zorg dat Automatic search for a better driver (Recommended) geselecteerd is en klik op Next. Nu start de detectie van het stuurprogramma. Als het stuurprogramma gevonden is, begint de installatie. Als de installatie beëindigd is, brengt een dialoogvenster u hiervan op de hoogte. fig.12-0090
7 8
Klik op Finish. Start de computer opnieuw op. Ga nu verder met de instellingen van het stuurprogramma. (➝‘Instellingen van het stuurprogramma’ (p. 123))
119
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Windows 98 Eerst wordt het USB-stuurprogramma geïnstalleerd en daarna het audio-stuurprogramma. Volg deze stappen om de stuurprogramma’s te installeren.
1
Sluit de GT-PRO op de computer aan en start Windows. Maak alle USB-kabels los, behalve die van het USB-toetsenbord en de USB-muis (indien van toepassing).
2
Sluit alle applicaties. Sluit ook alle vensters. Als u antivirus-programma’s en dergelijke gebruikt, sluit u die ook af.
3
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Standard’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
4 5
Steek de installatie-cd van Windows in het cd-romstation van uw computer. Schakel de GTPRO uit en sluit hem met de USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar. Het apparaat wordt automatisch gedetecteerd en het dialoogvenster Add New Hardware Wizard verschijnt op het scherm. fig.12-0091
6 7
Klik op Next. Als ‘What do you want Windows to do?’ verschijnt, selecteert u Search for the best driver for your device (Recommended) en klikt u op Next. fig.12-0092
Hieronder ziet u het dialoogvenster dat nu verschijnt. fig.12-0093
120
Stuurprogramma: installatie (Windows) 8
Kruis CD-ROM drive aan en klik op Next. Nu verschijnt het volgende dialoogvenster: fig.12-0094
9
Klik op Next. Het stuurprogramma wordt geïnstalleerd.
Als de installatie-cd van Windows niet in het cd-romstation zit, verschijnt mogelijk het dialoogvenster Insert Disk. Steek in dat geval de installatie-cd van Windows in het cdromstation en klik op OK. fig.12-0095
Als het stuurprogramma van het USB-apparaat geïnstalleerd is, verschijnt het volgende dialoogvenster op het scherm: fig.12-0096
10
Klik op Finish. Nu wordt het audio-apparaat automatisch gedetecteerd en het dialoogvenster Add New Hardware Wizard verschijnt op het scherm. fig.12-0097
121
Stuurprogramma: installatie (Windows) 11
Klik op Next en ga vervolgens verder met stap 8–10. Als het stuurprogramma van het audio-apparaat geïnstalleerd is, verschijnt het volgende dialoogvenster op het scherm: fig.12-0098
12
Klik op Finish. De stuurprogramma’s van het USB-apparaat en van het audio-apparaat zijn nu geïnstalleerd.
13
Start de computer opnieuw op. Ga nu verder met de instellingen van het stuurprogramma. (➝‘Instellingen van het stuurprogramma’ (p. 123))
122
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Instellingen van het stuurprogramma Over de input- en outputapparaten Om optimale resultaten met uw software te bekomen, moet u de juiste apparaatinstellingen selecteren. Het audiostuurprogramma van de GT-PRO ondersteunt WDM en ASIO 2.0.
BOSS GT-PRO MME BOSS GT-PRO Out BOSS GT-PRO MME BOSS GT-PRO In BOSS GT-PRO
WDM MME WDM MME ASIO
Midi-apparaten MIDI OUT
MIDI IN
BOSS GT-PRO Control Wanneer u ‘BOSS GT-PRO’ selecteert als outputpoort voor de GT-PRO Editor/Librarian, sequencersoftware enz., dan kunt u de GT-PRO sturen met ‘System Exclusive’- en andere boodschappen. BOSS GT-PRO Control Wanneer u ‘BOSS GT-PRO’ selecteert als inputpoort voor de GT-PRO Editor/Librarian, sequencersoftware enz., dan kunt gegevens van de GT-PRO ontvangen met ‘System Exclusive’- en andere boodschappen.
* Voor meer informatie over het configureren van uw applicaties, raadpleegt u best de handleidingen van die applicaties. * Als u de GT-PRO niet kunt selecteren in de apparaatinstellingen van uw software, dan kan het zijn dat het stuurprogramma van de GT-PRO niet correct is geïnstalleerd. Installeer het stuurprogramma in dat geval opnieuw. WDM Gebruik dit als u de GT-PRO met de volgende applicaties of in de volgende situaties gebruikt: • Traditionele applicaties zoals Media Player (zie ‘Instellingen van het input-/outputapparaat’ (p. 124) voor meer informatie over de instellingen) • WDM-compatibele applicaties zoals SONAR • DirectSound-compatibele applicaties ASIO Gebruik dit als u de GT-PRO gebruikt met ASIO-compatibele applicaties zoals Cubase. In de ASIO-instelling van uw applicatie selecteert u ‘BOSS GT-PRO’. * Om loop-feedback of dubbele monitoring van het geluid te voorkomen, schakelt u de monitoring in uw applicatie uit, of activeert u ‘ASIO Direct Monitor’ in de applicatie. * Als u de GT-PRO met ASIO gebruikt, raden we af om in uw applicatie ‘Microsoft GS Wavetable SW Synth’ te activeren. (Dat geeft een lagere belasting en maakt het makkelijker om de buffer van de driver aan te passen.) MME Normaal gebruikt u WDM of ASIO. Gebruik dit in de volgende situatie, als u een applicatie gebruikt die geen ondersteuning biedt voor de WDM-drivermodus of voor ASIO: • Opname of weergave van 24-bits data.
123
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Instellingen van het input-/outputapparaat Als u de GT-PRO met de Windows Media Player gebruikt, stelt u de input-/outputapparaten als volgt in. De manier waarop u apparaatinstellingen maakt, hangt af van de software die u gebruikt. Meer details vindt u in de handleiding van uw software.
Windows XP 1
Afhankelijk van uw systeem, kan het zijn dat het System-pictogram meteen in het Control Panel verschijnt (Classic View). Als dat het geval is, dubbelklik dan op het
Open het dialoogvenster Sound, Speech, and Audio Devices Properties.
1. In het Start-menu van Windows selecteert u Control Panel. 2. In ‘Pick a category’ klikt u op Sound, Speech, and Audio Devices. 3. In ‘or pick a Control Panel icon’ klikt u op het Sounds and Audio Devices-pictogram.
2
Klik op de Audio-tab. fig.12-0100
3
In de groepsvakken Sound playback en Sound recording klikt u op Default device-veld. Voor deze velden selecteert u telkens het volgende apparaat: Sound playback Sound recording
4
Als u de Standard Driver gebruikt, selecteert u GT-PRO of USB Audio Device.
BOSS GT-PRO BOSS GT-PRO
Klik op OK om het dialoogvenster Sounds and Audio Devices Properties te sluiten. Nu is de configuratie van de audio-input/output voltooid.
Windows 2000/Me 1
Open het dialoogvenster Sounds and Multimedia Properties.
1. Klik op de Start-knop van Windows en selecteer Settings | Control Panel in het Startmenu.
2. In Control Panel dubbelklikt u op het Sounds and Multimedia-pictogram om het
Als het Sound and Multimediapictogram niet zichtbaar is, klikt u in de linkerkolom op Show all control panel options.
dialoogvenster Sounds and Multimedia Properties te openen.
2
Klik op de Audio-tab. fig.12-0110
3
In de groepsvakken Sound Playback en Sound Recording klikt u op het pijltje ▼ rechts van Preferred device en u selecteert de volgende waarde in de lijst: Sound playback Sound recording
4
BOSS GT-PRO BOSS GT-PRO
Sluit het dialoogvenster Sound, Speech, and Audio Devices Properties. Klik op OK om uw instellingen te bevestigen. Nu is de configuratie van de audio-input/output voltooid.
124
Als u de Standard Driver gebruikt, selecteert u GT-PRO of USB Audio Device.
Stuurprogramma: installatie (Windows)
Windows 98 1
Klik op de Start-knop van Windows en selecteer Settings | Control Panel in het Start-menu. Het Control Panel verschijnt.
2 3
In het Control Panel dubbelklikt u op het Multimedia-pictogram. Klik op de Audio-tab. fig.12-0111
4
In de groepsvakken Sound Playback en Sound Recording klikt u op het pijltje ▼ rechts van Preferred device en u selecteert de volgende waarde in de lijst: Sound playback Sound recording
5
Als u de Standard Driver gebruikt, selecteert u GT-PRO of USB Audio Device.
BOSS GT-PRO BOSS GT-PRO
Klik op OK om het dialoogvenster Multimedia Properties te sluiten. Nu is de configuratie van de audio-input/output voltooid.
Software-instellingen Voor u uw software opstart, moet u de GT-PRO met een USB-kabel op uw computer aansluiten. Als u in uw applicatie de audio-input/output kunt configureren, selecteer dan BOSS GT-PRO. Meer details vindt u in de handleiding van uw software.
125
Stuurprogramma: installatie (Macintosh) Over de Driver-modi De GT-PRO werkt in twee modi, die elk een ander soort stuurprogramma vereisen. De ene modus gebruikt het speciale stuurprogramma dat u op de cd-rom van de GT-PRO vindt, de andere modus gebruikt het stuurprogramma van Mac OS. Voor u de stuurprogramma’s installeert, moet u de Driver-modus van de GT-PRO instellen. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
Special Driver Mode Selecteer deze modus als u de GT-PRO via USB op een computer aansluit en GT-PRO Editor of GT-PRO Librarian wilt gebruiken. Gebruik het stuurprogramma van de ‘GT-PRO Software CD-ROM’ als u geluid van hoge kwaliteit met betrouwbare timing wilt opnemen, afspelen en bewerken. In Special Driver Mode worden audiosignalen tussen de GT-PRO en de computer uitgewisseld met een bit depth van 24 bits en een sample rate van 44,1 kHz. Kies Special Driver Mode als u software gebruikt die 24-bits audio ondersteunt, zoals Cakewalk of Cool Edit, of ASIOcompatibele software die hoogwaardige audio kan opnemen, afspelen en bewerken, zoals Cubase of Logic. In Special-modus kan de GT-PRO geen audiodata van de Macintosh sound manager weergeven (zoals audio-cd’s of waarschuwingsgeluiden). Normaal gebruikt u Special Driver Mode. * U kunt de ‘MIDI IN/OUT’-aansluitingen van de GT-PRO niet als midi-interface voor de computer gebruiken. * Het stuurprogramma voor Mac OS 9 kan ook voor Mac OS 8.6 gebruikt worden. Zie ‘Mac OS 9’ (p. 129).
Standard Driver Mode In dit geval gebruikt u het USB-stuurprogramma dat standaard bij Mac OS wordt geleverd. In Standard Driver Mode worden audiosignalen tussen de GT-PRO en de computer uitgewisseld met een bit depth van 16 bits en een sample rate van 44,1 kHz. Kies deze modus als u software gebruikt die de standaardfuncties van Mac OS benut, zoals software die de cd-romspeler van uw computer gebruikt om audio-cd’s te spelen, of het synthesizerprogramma dat deel uitmaakt van Mac OS. * Het stuurprogramma van Mac OS biedt geen ondersteuning van ASIO. * U kunt de ‘MIDI IN/OUT’-aansluitingen van de GT-PRO niet als midi-interface voor de computer gebruiken. * Het gebruik van de Standard Driver wordt niet door Mac OS 8.6 ondersteund. Gebruik in dat geval de Special Driver Mode.
De installatieprocedure hangt af van uw besturingssysteem. Lees een van de volgende secties, afhankelijk van het systeem dat u gebruikt. • Mac OS X .................................................................................. (p. 127) • Mac OS 9................................................................................... (p. 129)
126
Stuurprogramma: installatie (Macintosh)
Installatie van de Special Driver Mac OS X Installatie van het stuurprogramma 1 2
Maak alle USB-kabels los, behalve die van het toetsenbord en de muis, en start uw Macintosh opnieuw op.
Als tijdens de installatie het dialoogvenster Authenticate verschijnt, tik dan uw wachtwoord in
Neem de cd-rom. Steek de cd-rom in de cd-romspeler van uw computer.
3 4
In de Driver (Mac OS X)-map van de cd-rom dubbelklikt u op GTPROUSBDriver.pkg. Op het scherm verschijnt Welcome to the BOSS GT-PRO USB Driver Installer. Klik op Continue.
5
Op het scherm verschijnt ‘Select a Destination’. Selecteer het station waarop het besturingssysteem is geïnstalleerd en klik daarna op Continue.
6 7
Het is mogelijk dat de volgende melding verschijnt: ‘This Installer package needs to run a program to determine if it can be installed. Do you want to continue?’ Als dat het geval is, klik dan op ‘Continue’ om verder te gaan.
Selecteer uw opstartschijf als station.
Op het scherm verschijnt ‘Easy Install’. Klik op Install of Upgrade. Op het scherm verschijnt ‘Installing this software requires you to restart your computer when the installation is done’. Klik op Continue Installation.
8
Op het scherm verschijnt ‘The software was successfully installed’. Klik op Restart om uw computer opnieuw op te starten. De installatie van het stuurprogramma van de GT-PRO is nu voltooid. Ga nu verder met de instellingen van het stuurprogramma. (➝‘Instellingen van het stuurprogramma’ (p. 128))
127
Stuurprogramma: installatie (Macintosh)
Instellingen van het stuurprogramma Instellingen van het input-/outputapparaat Als u de GT-PRO wilt gebruiken met de iTunes-software van uw Macintosh, selecteer dan de volgende input-/outputapparaten. De procedure voor apparaatinstellingen verschilt naar gelang van de software die u gebruikt. Meer details vindt u in de handleiding van uw software.
1
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Advanced’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
2 3 4 5 6
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar. Open System Preferences en klik op Sound. In de Sound Effects-tab stelt u de optie Play alerts and sound effects through in op ‘BOSS GT-PRO 44.1 kHz’. In de Output-tab stelt u de optie Choose a device for sound output in op ‘BOSS GT-PRO 44.1 kHz’.
GT-PRO
7
In de Input-tab stelt u de optie Choose a device for sound input in op ‘BOSS GT-PRO 44.1 kHz’. Als u alle opties hebt ingesteld, sluit u het dialoogvenster. * In de sequencer moet u voor de nodige midi-apparaatinstellingen zorgen. Meer details vindt u in de handleiding van uw sequencersoftware.
Opgelet Voor u uw software met de GT-PRO gebruikt, moet u op het volgende letten: • Voor u uw software opstart, moet u de GT-PRO met een USB-kabel op uw computer aansluiten. • Maak de USB-kabel niet los terwijl de software draait. • Sluit het programma voor u de USB-kabel van de GT-PRO loskoppelt. • Schakel de slaapstand van uw Macintosh uit. • De GT-PRO werkt niet in de Classic-omgeving van Mac OS X. Gebruik het apparaat dus niet in de Classic-omgeving. • Afhankelijk van het Macintosh-model dat u gebruikt, zou het kunnen dat het systeem instabiel wordt als u de Macintosh opstart terwijl de GT-PRO is aangesloten. In dat geval start u eerst de Macintosh op, en sluit u pas daarna de GT-PRO aan.
Software-instellingen Voor u uw software opstart, moet u de GT-PRO met een USB-kabel op uw computer aansluiten. Als u in uw applicatie de audio-input/output en midi kunt configureren, selecteer dan BOSS GT-PRO. Meer details vindt u in de handleiding van uw software.
128
Als u geluid wilt weergeven via de interne luidsprekers van uw Macintosh, selecteer dan ‘Internal speakers’ in de Output-tab. Als u wilt vermijden dat waarschuwingssignalen naar de GTPRO worden gestuurd, kiest u ‘Internal speakers’ voor de optie Play alerts and sound effects
Stuurprogramma: installatie (Macintosh)
Mac OS 9 Installatie van het stuurprogramma Gebruik OMS of FreeMIDI als midi-stuurprogramma. De bijgeleverde GT-PRO driver is een module om de GT-PRO met OMS of FreeMIDI te kunnen gebruiken. * OMS of FreeMIDI moeten op uw Macintosh geïnstalleerd zijn, naar gelang van het sequencerprogramma dat u gebruikt.
OMS vindt u op de cd-rom in de map OMS 2.3.8 E onder OMS (Mac OS 9). Als u meer over OMS wilt weten, raadpleeg dan het bestand OMS_2.3_Mac.pdf in dezelfde map.
Koppel de GT-PRO los van uw Macintosh voor u de installatie uitvoert. Als de GT-PRO al op uw Macintosh is aangesloten voor u het stuurprogramma installeert, dan verschijnt de onderstaande boodschap wanneer u de Macintosh opstart. Volg de onderstaande instructies, naar gelang van de melding die u ziet verschijnen. Als de volgende melding verschijnt: ‘Software needed for the USB device “GT-PRO” is not available. Would you like to look for the software on the Internet?’ → klik dan op Cancel. Als de volgende melding verschijnt: ‘The software needed to use the USB device “GT-PRO” cannot be found. Please refer to the device documentation to install the necessary software.’ → klik dan op OK.
Volg deze stappen om het stuurprogramma van de GT-PRO te installeren.
1
Sluit alle applicaties. Als u antivirus-programma’s en dergelijke gebruikt, sluit u die ook af.
2 3 4
Neem de cd-rom. Steek de cd-rom in de cd-romspeler. Dubbelklik op het pictogram GT-PRO Driver-E Installer (in de map Driver E (Mac OS 9) op de cd-rom) om het installatieprogramma te starten. Controleer de installatiemap en klik op Install. fig.12-0210
* Als u deze melding ziet verschijnen, klik dan op Continue. De andere applicaties worden gesloten en de installatie gaat verder.
5
Uiteindelijk verschijnt de melding Installation was successful. Klik op Restart om uw Macintosh opnieuw op te starten.
129
Stuurprogramma: installatie (Macintosh)
OMS-instellingen 1
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Advanced’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
2
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer.
3
Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar.
4
In de map Opcode opent u de map OMS Applications en dubbelklikt u op het pictogram OMS Setup. fig.12-0220
* De eerste keer dat u OMS opstart, verschijnt het dialoogvenster Create a New Studio Setup. Klik op OK. Als dit niet de eerste keer is, selecteer dan New Studio Setup in het File-menu. fig.12-0230
* Als het dialoogvenster Apple Talk verschijnt, selecteer dan Turn It Off. In het dialoogvenster dat daarna verschijnt, klikt u op OK. fig.12-0240
Nu verschijnt het dialoogvenster OMS Driver Search op het scherm. fig.12-0250
5
130
Klik op Search.
Stuurprogramma: installatie (Macintosh) 6
Als het zoeken voltooid is, controleert u of in het dialoogvenster OMS Driver Setup de optie BOSS GT-PRO verschijnt, en vervolgens klikt u op OK. fig.12-0260
* Als ‘BOSS GT-PRO’ niet in het dialoogvenster verschijnt, controleert u of de GT-PRO correct is aangesloten, en vervolgens start u de OMS-installatie opnieuw.
7
Controleer of het dialoogvenster OMS MIDI Device Setup de optie GT-PRO bevat. Selecteer dan alle aankruisvakjes van de BOSS GT-PRO en klik op OK. Nu verschijnt een dialoogvenster waarmee u de instellingen in een bestand kunt bewaren. fig.12-0270
* Ook voor andere aangesloten midi-apparaten kruist u de poorten aan die u wilt gebruiken. Voor meer informatie over de configuratie raadpleegt u de handleiding van het midi-apparaat. * BOSS/Roland biedt geen garanties of ondersteuning voor de werking van midi-apparaten van andere producenten. Contacteer zo nodig de producent van uw midi-apparaat.
8 9
Voer de gewenste bestandsnaam in en klik op Save. In Studio Setup wijzigt u de naam van het midi-apparaat dat op de GT-PRO is aangesloten als volgt. Klik op de naam van het apparaat om hem te wijzigen. BOSS GT-PRO: GT-PRO Control fig.12-0280
10
In het menu File selecteert u Save.
131
Stuurprogramma: installatie (Macintosh) 11
In het menu Edit selecteert u OMS MIDI Setup. In het dialoogvenster OMS MIDI Setup, dat nu verschijnt, kruist u de optie Run MIDI in background aan, en vervolgens klikt u op OK. fig.12-0290
12 13
Sluit OMS Setup. Configureer nu de apparaatinstellingen in uw sequencerprogramma. Voor meer informatie over de configuratie raadpleegt u de handleiding van het programma. Installeer vervolgens het ASIO-stuurprogramma. (➝‘Installatie van het ASIO-stuurprogramma’ (p. 135))
132
Stuurprogramma: installatie (Macintosh)
FreeMIDI-instellingen 1
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Advanced’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
2 3 4
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar. Open de map FreeMIDI Applications en dubbelklik op het pictogram FreeMIDI Setup. fig.12-0300
* De eerste keer dat u FreeMIDI opstart, verschijnt het dialoogvenster Welcome to FreeMIDI!. Klik op Continue. Als dit niet de eerste keer is, selecteer dan FreeMIDI Preferences in het menu File. fig.12-0310
* Als de melding OMS is installed on this computer... verschijnt, klikt u op FreeMIDI.
5
Zorg dat in het dialoogvenster FreeMIDI Preferences de optie Use OMS when available niet is aangekruist. Als de optie toch is aangekruist, verwijdert u de selectie en start u FreeMIDI opnieuw op.
6
In het dialoogvenster FreeMIDI Preferences selecteert u de optie GT-PRO Port, die u terugvindt onder ‘GT-PRO Driver’ in het vak MIDI Configuration, en daarna klikt u op OK. fig.12-0320
* Als GT-PRO Driver niet in het dialoogvenster verschijnt, controleert u of de GT-PRO correct is aangesloten, en vervolgens start u de FreeMIDI-installatie opnieuw. Het dialoogvenster About Quick Setup verschijnt. fig.12-0330
* Als het dialoogvenster niet verschijnt, selecteert u Quick Setup in het menu Configuration.
7
Klik op Continue.
133
Stuurprogramma: installatie (Macintosh) 8
In het dialoogvenster dat nu verschijnt, stelt u Studio Location: in op GT-PRO,GT-PRO Port, en vervolgens klikt u op >>Add>>. fig.12-0340
9
Als u alle opties hebt ingesteld, klikt u op Done. Nu verschijnt een nieuw venster.
10
In dit venster wijzigt u de naam van het midi-apparaat dat op de GT-PRO is aangesloten als volgt. Klik op de naam van het apparaat om hem te wijzigen. Device 1: GT-PRO Control fig.12-0350
11 12 13
In het menu File selecteert u Save om uw instellingen te bewaren. Sluit FreeMIDI Setup. Configureer nu de apparaatinstellingen in uw sequencerprogramma. Voor meer informatie over de configuratie raadpleegt u de handleiding van het programma. Installeer vervolgens het ASIO-stuurprogramma. (➝‘Installatie van het ASIO-stuurprogramma’ (p. 135))
134
Stuurprogramma: installatie (Macintosh)
Installatie van het ASIO-stuurprogramma De installatie van het midi-stuurprogramma is noodzakelijk, zelfs als u de GT-PRO alleen met audiosignalen gebruikt.
ASIO (Steinberg Audio Stream
Zorg dat u het midi-stuurprogramma installeert voor u het ASIO-stuurprogramma installeert.
geluidsinterface-standaard die
Dit deel beschrijft de installatie van het ASIO-stuurprogramma, dat uw sequencersoftware of uw software voor geluidsbewerking toegang tot de GT-PRO geeft. * Voor meer informatie over de installatie en configuratie van het ASIO-stuurprogramma raadpleegt u het bestand Readme_E.htm in de map ‘Driver E (Mac OS 9)’ op de cd-rom.
In/Out Interface) is een door Steinberg Corporation wordt gepromoot. Als u de GTPRO met ASIO-compatibele software gebruikt, verbetert de precisie van de synchronisatie, wat voor een meer geavanceerde
De GT-PRO kan geen audiodata van de Macintosh sound manager weergeven (zoals audiocd’s of waarschuwingsgeluiden).
productie-omgeving zorgt.
Het ASIO-stuurprogramma van de GT-PRO ondersteunt de volgende input-/outputkanalen. • Audio-input
24/16-bits 1 stereokanaal (2 monokanalen)
• Audio-output
24/16-bits 1 stereokanaal (2 monokanalen)
Als uw ASIO-compatibele software ondersteuning biedt voor ASIO 2.0 of opname/weergave van 24-bits geluidsdata, dan geven de volgende stuurprogramma’s een betere kwaliteit: ASIO-compatibele software ASIO 2.0-compatibel
24 bits compatibel
Stuurprogramma
x
x
GT-PRO ASIO1.0 16 bit
x
o
GT-PRO ASIO1.0 24 bit
o
x
GT-PRO ASIO2.0 16 bit
o
o
GT-PRO ASIO2.0 24 bit
Hier beschrijven we hoe u het ‘ASIO 1.0 16-bits’-compatibele stuurprogramma installeert.
1
Kopieer [GT-PRO ASIO1.0 16bit] van de map Driver E (Mac OS 9) –ASIO op de cd-rom naar de map ASIO Drivers van de ASIO-compatibele software die u gebruikt (bv. Cubase, Logic of Digital Performer). fig.12-0360
2 3
Start uw ASIO-compatibele software. Open het dialoogvenster Audio setting van uw ASIO-compatibele software en selecteer [GTPRO ASIO 16bit] als ASIO Device.
Het dialoogvenster Audio setting heeft in uw software misschien een andere naam. Voor meer details raadpleegt u de handleiding van uw
135
Stuurprogramma: installatie (Macintosh)
Installatie van de Standard Driver De installatieprocedure hangt af van uw besturingssysteem. Lees een van de volgende secties, afhankelijk van het systeem dat u gebruikt. • Mac OS X .................................................................................. (p. 136) • Mac OS 9................................................................................... (p. 138)
Mac OS X 1
Sluit de GT-PRO op de computer aan en start de computer. Maak alle USB-kabels los, behalve die van het toetsenbord en de muis (indien van toepassing).
2
Sluit alle applicaties. Sluit ook alle vensters. Als u antivirus-programma’s en dergelijke gebruikt, sluit u die ook af.
3
Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Standard’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
4 5 6
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar. Open System Preferences en klik op Sound. fig.12-0370
7
In de Sound Effects-tab stelt u de optie Play alerts and sound effects through in op GTPRO. Nu zet u de ‘OUTPUT MAIN/SUB’-knop van de GT-PRO terug op de oorspronkelijke positie, en u klikt op een ‘alert’ in de lijst. Als het geluid hierbij vanuit de GT-PRO komt, dan wordt de GT-PRO herkend en is het stuurprogramma correct geïnstalleerd.
Vanaf nu worden alle geluiden van uw Macintosh (ook waarschuwingsgeluiden) uitsluitend naar de GT-PRO gestuurd en niet naar de
In de Output-tab stelt u de optie Choose a device for sound output in op GT-PRO. fig.12-0390
9
De ‘Main Volume’-schuifregelaar beweegt niet.
In de Input-tab stelt u de optie Choose a device for sound input in op GT-PRO. fig.12-0400
Opgelet Voor u uw software gebruikt, moet u op het volgende letten. • Selecteer ‘GT-PRO’ in de configuratie van het audio-stuurprogramma van uw software. Voor meer informatie raadpleegt u de handleiding van het programma. • Sluit de GT-PRO met een USB-kabel op uw computer aan voor u uw sequencer of andere software opstart. • Koppel de USB-kabel van de GT-PRO niet los zolang uw sequencer of andere software nog draait. • Koppel de USB-kabel van de GT-PRO pas los nadat u uw sequencer of andere software hebt afgesloten. • Schakel de slaapstand van uw Macintosh uit. • De GT-PRO werkt niet in de Classic-omgeving van Mac OS X. Gebruik de GT-PRO dus niet in de Classic-omgeving.
137
Stuurprogramma: installatie (Macintosh)
Mac OS 9 1 2
Sluit de GT-PRO op de computer aan en start de computer. Sluit alle applicaties. Als u antivirus-programma’s en dergelijke gebruikt, sluit u die ook af.
3
Na het opstarten van Mac OS selecteert u Apple System Profiler in het Apple-menu. Het dialoogvenster Apple System Profiler verschijnt. fig.12-0410
4 5
Klik op de tab Devices and Volumes. Voor u de USB-kabel aansluit, zet u de Driver Mode van de GT-PRO op ‘Standard’. Instructies voor het selecteren van de Driver Mode van de GT-PRO vindt u in ‘De Driver Mode instellen’ (p. 88).
6 7
Zorg dat de GT-PRO uitgeschakeld is en sluit het apparaat met een USB-kabel aan op uw computer. Zorg dat de ‘OUTPUT MAIN’- en ‘SUB’-knoppen op nul staan en schakel het toestel in met de POWER-schakelaar. Wacht ongeveer vijf seconden. Terwijl u wacht, blijft het scherm ongewijzigd, maar intussen wordt de GT-PRO gedetecteerd. Raak de muis of het toetsenbord niet aan.
8
Om te controleren of het apparaat is gedetecteerd, selecteert u nogmaals de Apple System Profiler, en vervolgens selecteert u Update all information in het menu Commands. In het USB-vak worden drie audio-apparaten getoond. Als die apparaten correct getoond worden, is de installatie van het stuurprogramma voltooid. fig.11-630
9
In het menu File klikt u op Quit om de Apple System Profiler te sluiten. Als ze niet correct worden getoond, koppelt u de GT-PRO los. Daarna wacht u ongeveer tien seconden en herneemt u de procedure vanaf stap 2.
138
Stuurprogramma: installatie (Macintosh)
Configuratie van de geluidsinput/-output 1
In het Apple-menu selecteert u Control Panel – Sound. Het dialoogvenster Sound verschijnt. fig.12-0430
Het dialoogvenster Sound verschijnt.
2
Klik op de tab Speakers of Speaker Settings. fig.12-0440
3
Zet het volume van de GT-PRO en uw geluidsapparatuur op nul en klik dan op Start Test. Nu worden testsignalen naar de GT-PRO gestuurd: eerst links, dan rechts, zoals op het scherm wordt getoond. fig.12-450
4
In het Sound-dialoogvenster klikt u op de Input-tab.
139
Stuurprogramma: installatie (Macintosh) 5
In Choose a source for sound input (Device) selecteert u USB audio. fig.12-0460
Als USB audio niet beschikbaar is, sluit u het dialoogvenster Sound en koppelt u de USBkabel van de GT-PRO los van de Macintosh. Installeer het stuurprogramma opnieuw
* De optie Play sound through output device niet aankruisen.
6 7
140
Als u alle opties hebt ingesteld, sluit u het dialoogvenster Sound. In het menu File selecteert u Quit.
Configuratie van de Special Driver De latentietijd regelen Als u de GT-PRO in Advanced Mode gebruikt, kunt u de latentietijd van het geluid regelen met het stuurprogramma. Om de latentietijd te regelen, wijzigt u de Buffer Size in het dialoogvenster Driver Settings.
1 2
Open het dialoogvenster Driver Settings, zoals beschreven wordt in ‘Het dialoogvenster ‘Special Driver Settings’ openen’ (p. 142). Regel de Buffer Size. De volgende instellingen geven de kortste latentietijd.
Windows: Zet de Audio Buffer Size naar links (Min).
Macintosh: Zet de Buffer Size naar links (Min).
3 4 5
Klik op OK om het dialoogvenster Driver Settings te sluiten. De applicatie die de GT-PRO gebruikt, start u vervolgens opnieuw op. Als u een applicatie gebruikt die over een functie beschikt om geluidsapparaten te testen, voert u nu de tests uit. Start de weergave van audiodata in uw applicatie. Als u storingen hoort in het geluid, herhaalt u deze procedure, en stap voor stap vergroot u in stap 2 het buffergeheugen, tot er niet langer storingen optreden. * Afhankelijk van de applicatie die u gebruikt, is er eventueel ook een ‘Buffer Size’- of ‘Latency Adjustment’-functie in de Audio Settings van de applicatie zelf. Meer details vindt u in de handleiding van uw applicatie.
Gebruik van ASIO Direct Monitor Als u de GT-PRO gebruikt met een ASIO 2.0-compatibele applicatie, kunt u de outputsignalen van de GT-PRO (Direct Monitor, p. 90) sturen met uw ASIO 2.0-compatibele applicatie.
1 2 3
Open het dialoogvenster Driver Settings, zoals beschreven wordt in ‘Het dialoogvenster ‘Special Driver Settings’ openen’ (p. 142). Selecteer de optie Use ASIO Direct Monitor. Klik op OK om het dialoogvenster Driver Settings te sluiten. * Afhankelijk van de applicatie die u gebruikt, is er eventueel ook een ASIO Direct Monitor in de audio-instellingen van de applicatie zelf. Meer details vindt u in de handleiding van uw applicatie. * Als u ASIO Direct Monitor gebruikt, wordt de monitoring soms onverwachts in- of uitgeschakeld, afhankelijk van de instellingen van de applicatie en van de opnameprocedure. Als dat gebeurt, deactiveert u de optie in stap 2 om de ASIO Direct Monitor uit te schakelen.
141
Configuratie van de Special Driver
Het dialoogvenster ‘Special Driver Settings’ openen Als u Windows gebruikt: 1. Open het Control Panel en dubbelklik op BOSS GT-PRO. Nu verschijnt het dialoogvenster BOSS GT-PRO Driver Settings op het scherm. * In Windows XP klikt u op ‘Switch to classic view’ om de weergave in classic view te zien. De BOSS GT-PRO verschijnt enkel in classic view. * In Windows Me klikt u op ‘View all Control Panel options’.
Als u Macintosh gebruikt: 1. Open het ASIO Control Panel via het dialoogvenster Audio Settings van uw ASIO-compatibele applicatie. De naam van het dialoogvenster ‘Audio Settings’ en de procedure om het ASIO Control Panel te openen, hangen af van uw applicatie. Meer details vindt u in de handleiding van uw applicatie.
142
Problemen oplossen Foutmeldingen
❏
Als u een verkeerde handeling uitvoert of als een opdracht niet kon worden uitgevoerd, verschijnt een foutmelding op het scherm. Raadpleeg de onderstaande lijst en volg de instructies.
→ Controleer de instellingen van uw versterker/ mengpaneel.
fig.12-0510d
❏
De geheugenbatterij in de GT-PRO is bijna leeg. (Deze melding verschijnt als u het toestel inschakelt.)
❍
Vervang de batterij zo snel mogelijk. Voor de vervanging van een batterij raadpleegt u het dichtstbijzijnde Roland Service Center of uw verkoper.
fig.12-0520d
Er is een probleem met de midiverbinding.
❍
Controleer of de kabel goed is aangesloten en of hij geen kortsluiting veroorzaakt.
fig.12-0530d
Is het Output Channel correct ingesteld?
→ Als het Output Channel (p. 95) op ‘PATCH’ is ingesteld, wordt de outputbestemming door Master Output bepaald (p. 55). ❏
Is de stemfunctie ingeschakeld?
→ Als het volume in stemmodus op ‘Mute’ staat, zal zelfs het directe geluid niet hoorbaar zijn bij het inschakelen van de stemfunctie (p. 102). ❏
●
Staan de ‘OUTPUT MAIN/SUB’-knoppen op nul?
→ Zet de ‘OUTPUT MAIN/SUB’-knoppen op het juiste niveau (p. 17). ❏
●
Is de aangesloten versterker of het mengpaneel uitgeschakeld, of staat hun volume op nul?
Is elk effect correct ingesteld?
→ Gebruik de ‘Meter’-functie (p. 100) om het uitgangsniveau van elk effect te controleren. Als de meter niet op een effect reageert, check dan de instellingen van dat effect. ❏
Is de waarde van ‘USB/DGT: Out Lev’ te laag?
→ Stel een hogere waarde in (p. 89). ❏
Is ‘FV: Level’ of ‘MST: Patch Level’ als Assign Target geselecteerd?
→ Gebruik het bedieningsorgaan dat u hebt toegewezen. ●
Er werden op korte tijd meer midiboodschappen ontvangen dan het apparaat correct kan verwerken.
Problemen bij het gebruik van de GT-PRO Als er geen geluid is of als zich andere problemen met de werking van het apparaat voordoen, probeer dan eerst deze oplossingen. Als dat niet helpt, contacteert u uw verkoper of het dichtstbijzijnde Roland Service Station.
Problemen met het geluid Geen geluid / volume te laag ❏
Is het toestel dat op de SEND/RETURN-jack is aangesloten misschien uitgeschakeld? Staat het volume op nul?
→ Controleer de instellingen op het aangesloten toestel.
Geluid van apparaten die op de INPUTjack zijn aangesloten weerklinkt niet door de hoofdtelefoon ❏
De output van de PHONES-jack is een mix van de output van MAIN OUT en SUB OUT.
→ Regel zowel de MAIN- als de SUB-volumeknop. ❏
Is ‘USB: Dir Monitor’ (p. 90) uitgeschakeld?
→ Schakel deze optie in.
Zijn de verbindingskabels stuk?
→ Probeer het eens met andere kabels. ❏
❏
Is de GT-PRO correct op de andere apparaten aangesloten?
→ Controleer de aansluitingen met de andere apparaten (p. 15).
Het volume van het instrument dat op INPUT en RETURN is aangesloten, is te laag ❏
Gebruikt u misschien een verbindingskabel met een weerstand?
→ Gebruik een verbindingskabel zonder weerstand.
143
Problemen oplossen
Een oscillerend geluid weerklinkt ❏
Is de waarde van een gain- of volumeparameter te hoog ingesteld?
→ Stel lagere waarden voor deze parameters in. ❏
Is SYS: Input Select (p. 96) op ‘USB In’ ingesteld?
→ Als u ‘USB In’ selecteert, gaan geluidssignalen (afhankelijk van de software-instellingen) soms een lus vormen. Om dat te vermijden, kunt u het volgende doen. • Stop de weergave met de software en schakel Soft Thru uit. • Schakel de audio-input van de software uit. • Stel SYS: Input Select in op ‘Guitar In’.
De klank van de voorversterker blijft zelfs na een patchwissel ongewijzigd ❍
Is de GT-PRO in Preamp-modus op ‘System’ (p. 98) ingesteld?
→ Als de GT-PRO in Preamp-modus op ‘System’ is ingesteld, blijft de voorversterker ongewijzigd als u een andere patch selecteert. Om voor afzonderlijke patches verschillende voorversterkers te bekomen, selecteert u ‘Patch’ in Preamp-modus.
Parameters kunnen niet met de knoppen of PATCH/VALUE-schijf gewijzigd worden ❍
Gebruikt u het Internal Pedal System (p. 70) in Assign?
→ Als de Assign Source op ‘Internal Pedal’ of ‘Wave Pedal’ is ingesteld, dan verandert de effectparameter die als Assign Target is ingesteld automatisch. Als u de parameters manueel met de knoppen en PATCH/VALUE-schijf wilt kunnen aanpassen, schakelt u Assign eerst uit om het Internal Pedal System te deactiveren. ❍
Is ‘INPUT LEVEL’ (p. 69) in Assign als Assign Source ingesteld?
→ Als ‘INPUT LEVEL’ als Assign Source is ingesteld, dan verandert de effectparameter die als Assign Target is ingesteld automatisch, afhankelijk van de input (dynamiek) van de gitaar. Als u de parameters manueel met de knoppen en PATCH/VALUE-schijf wilt kunnen aanpassen, schakelt u Assign eerst uit.
Andere problemen De patch verandert niet ❏
Ziet u iets anders dan het Play-scherm op het scherm?
→ Op de GT-PRO kunt u alleen patches selecteren als het Play-scherm wordt weergegeven. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren (p. 16).
Parameters met Assign sturen lukt niet ❏
Is het effect misschien uitgeschakeld?
→ Om een parameter met een zwelpedaal of voetschakelaar te kunnen sturen, moet het effect waar de parameter deel van uitmaakt, ingeschakeld zijn. ❏
Is een andere waarde dan ‘Assignable’ geselecteerd voor CTL 1, 2, 3, 4 Function?
→ Als u voetschakelaars op de ‘CTL 1/2’- en ‘CTL 3/4’jacks aansluit, moet u CTL 1, 2, 3, 4 Func (p. 62) instellen op ‘Assignable’. ❏
Is een andere waarde dan ‘Assignable’ geselecteerd voor EXP 1, 2 Function?
→ Als u een zwelpedaal op de ‘EXP PEDAL 1’- en ‘EXP PEDAL 2’-jacks aansluit, moet u EXP 1, 2 Func (p. 63) instellen op ‘Assignable’. ❏
Is een andere waarde dan ‘Assignable’ geselecteerd voor de CC#7, CC#8, CC#1 Function?
→ Als u de FC-200 of een ander extern midi-apparaat gebruikt, zet u CC#7, CC#80 en CC#1 Func (p. 64) op ‘Assignable’. ❏
Stemmen de midikanalen op beide apparaten overeen?
→ Zorg dat de midikanalen van beide apparaten overeenstemmen (p. 73). ❏
Stemmen de controllernummers van beide apparaten overeen?
→ Zorg dat de controllernummers van beide apparaten overeenstemmen (p. 69).
Midiboodschappen worden niet verzonden/ontvangen ❏
Zijn de midikabels stuk?
→ Probeer andere midikabels. ❏
Is de GT-PRO correct op het andere midi-apparaat aangesloten?
→ Controleer de aansluitingen met het andere midiapparaat.
144
Problemen oplossen
❏
Stemmen de midikanalen van beide apparaten overeen?
→ Zorg dat de midikanalen van beide apparaten overeenstemmen (p. 73). ❏
Als u boodschappen met de GT-PRO verzendt, zorg dan dat de GT-PRO correct is ingesteld om data te versturen.
USB-kabel zijn aangesloten. ❏
Is USB op uw computer geactiveerd?
→ Raadpleeg de handleiding van uw computer en zorg dat USB geactiveerd is. ❏
Voldoet uw computer aan de USB-specificaties?
→ Controleer de aan/uit-status voor de verzending van ‘Program Change’-boodschappen (p. 74) en de instellingen van de controllernummers (p. 74).
→ Als uw computer niet aan de elektrische vereisten van de USB-specificaties voldoet, kan het systeem instabiel worden. In dat geval kunt u het probleem misschien oplossen door een USB-hub aan te sluiten.
❏
❏
Is de GT-PRO via USB aangesloten?
→ De midiboodschappen die de GT-PRO via een midiaansluiting kan versturen en ontvangen, zijn niet dezelfde als de boodschappen die via USB uitgewisseld kunnen worden. Voor meer details, zie ‘Opmerkingen over midiboodschappen die verzonden en ontvangen kunnen worden’ (p. 73). → Midiboodschappen die de GT-PRO via MIDI IN ontvangt, kunnen niet via USB naar een aangesloten computer doorgestuurd worden. Midi-boodschappen van de computer kunnen evenmin naar de ‘MIDI OUT’aansluiting worden doorgestuurd.
Verschijnt de melding ‘Unknown device’ bij ‘Other device’ of ‘Universal serial bus controller’?
→ Volg deze procedure om ‘Other device’ (Universal Serial Bus Controller) ‘Unknown device’ te verwijderen en start daarna uw computer opnieuw op. 1. Dubbelklik in het Windows Control Panel op System. Het dialoogvenster ‘System Properties’ verschijnt. 2. Klik op de tab ‘Device Manager’. 3. Dubbelklik op ‘Other device’ of ‘Universal Serial Bus Controller’ om een lijst met apparaten weer te geven. 4. In deze lijst selecteert u ‘Unknown device’ en daarna klikt u op [Delete].
Problemen in zowel Windows als Macintosh Problemen in Windows Problemen in Macintosh
Problemen met de USB Driver
De melding ‘Unknown driver found’ verschijnt, en u kunt het stuurprogramma niet installeren
De ‘Find new hardware wizard’ wordt niet automatisch gestart De ‘Find new hardware wizard’ stopt voor het proces is voltooid ❏
Na het aansluiten van de USB-kabel duurt het 15 seconden (of langer) voor de GT-PRO gevonden wordt.
❏
Is de USB-kabel goed aangesloten?
→ Zorg dat de GT-PRO en uw computer correct met een
5. In het venster dat u vraagt om uw keuze te bevestigen, klikt u op [OK]. 6. Controleer of ‘Other device’ / ‘Unknown device’ niet meer in de lijst verschijnen en klik op [Close] om het venster te sluiten.
‘Found unknown device’ verschijnt, ook al is de driver geïnstalleerd ❏
Als uw computer of USB-hub twee of meer USBpoorten heeft en u sluit de GT-PRO aan op een USBpoort waarop nog nooit eerder een GT-PRO werd aangesloten, dan kan het zijn dat de melding ‘Unknown device’ verschijnt, zelfs op een computer waarop u het stuurprogramma al hebt geïnstalleerd.
→ Raadpleeg ‘Stuurprogramma: installatie (Windows)’ (p. 110) en installeer de driver opnieuw. Dit is geen defect.
De driver is niet correct geïnstalleerd → Verwijder het stuurprogramma van het audio-apparaat, zoals beschreven wordt in ‘De Special Driver verwijderen’ (p. 151), en installeer het stuurprogramma van de GT-PRO opnieuw, zoals beschreven wordt in ‘Stuurprogramma: installatie (Windows)’ (p. 110).
145
Problemen oplossen
Controleer ook of er zich een ‘Unknown device’ bevindt in ‘Other devices’ of ‘Universal Serial Bus Controller’. Als dat het geval is, verwijder het dan.
Ik kan de driver niet installeren / verwijderen / gebruiken in Windows XP/2000 ❏
5. Klik op de tab ‘Device Manager’. 6. Controleer of u de melding ‘?Composite USB Device’, ‘?USB Device’, ‘!USB Device’ dan wel ‘USB composite device’ ziet verschijnen onder ‘Sound, Video, and Game Controllers’, ‘Other Devices’ of ‘Universal Serial Bus Controller’. Als u een dergelijke melding vindt, selecteer ze dan en klik op [Delete]. 7. Een dialoogvenster vraagt u om uw keuze te bevestigen. Lees de inhoud van het dialoogvenster en klik dan op [OK]. Verwijder ook alle andere meldingen van het type ‘?Composite USB Device’, ‘?USB Device’, ‘USB Device’ of ‘USB composite device’ die u vindt. Als u ‘BOSS GT-PRO’ met een geel ‘!’ of een rood ‘?’ ziet verschijnen, verwijder deze meldingen dan op dezelfde manier.
Hebt u de ‘Driver Signing Options’ ingesteld?
→ Om het stuurprogramma (opnieuw) te installeren, moet u de ‘Driver Signing Options’ instellen. (Windows XP → p. 111, Windows 2000 → p. 114)
In Windows XP/2000 verschijnt een venster ‘Hardware Installation’ of ‘Digital Signature Not Found’ ❏
Het dialoogvenster ‘System Properties’ verschijnt.
Hebt u zich aangemeld als een gebruiker met beheerdersbevoegdheden?
→ Om het stuurprogramma in Windows XP/2000 te installeren of te verwijderen moet u zich in Windows aanmelden als een gebruiker met beheerdersbevoegdheden, zoals Administrator. Voor meer informatie contacteert u de systeembeheerder van uw computer. ❏
4. Dubbelklik op het System-pictogram.
8. Als u alle ongewenste apparaten hebt verwijdert, klikt u in het venster ‘System Properties’ op [OK]. 9. Schakel de GT-PRO uit en verwijder daarna het stuurprogramma. (→ ‘De Special Driver verwijderen’ (p. 151)) 10. Start de computer opnieuw op. Installeer daarna het stuurprogramma opnieuw. (→ ‘Stuurprogramma: installatie (Windows)’ (p. 110)).
Hebt u de ‘Driver Signing Options’ ingesteld?
→ Om het stuurprogramma (opnieuw) te installeren, moet u de ‘Driver Signing Options’ instellen. (Windows XP → p. 111, Windows 2000 → p. 114)
In de Device Manager verschijnt ‘?’, ‘!’ of ‘USB Composite Device’
* Als het probleem zich ondanks deze procedure nog steeds voordoet, raadpleeg dan het bestand Readme_E.htm van het stuurprogramma. Het bestand Readme_E.htm vindt u op de cd-rom.
Op het scherm verschijnt ‘Can’t use driver required by USB device “BOSS GT-PRO”’ ❏
Het dialoogvenster ‘Insert Disk’ verschijnt niet → Volg deze procedure om de driver te installeren. 1. Schakel uw computer uit, maak alle USB-kabels los (behalve die van uw toetsenbord en muis) en start Windows opnieuw. 2. Als Windows is opgestart, sluit u de GT-PRO met een USB-kabel op uw computer aan en schakelt u de GTPRO in. 3. Klik op de Start-knop van Windows en selecteer Settings | Control Panel in het Start-menu.
146
[Special Driver Mode] Gebruikt u alleen audio?
→ Zelfs als u de GT-PRO alleen met audio gebruikt, moet het midi-stuurprogramma installeren. Installeer het stuurprogramma van de GT-PRO voor OMS of FreeMIDI. (→ ‘Installatie van de Special Driver’ (p. 127))
Problemen oplossen
Problemen met het USBstuurprogramma
❏
❏
Het besturingssysteem wordt instabiel ❏
Het systeem wordt instabiel als de computer wordt opgestart terwijl de GT-PRO al is aangesloten
→ Start de computer zonder de GT-PRO en sluit de GTPRO pas nadien aan. Als u een computer met een USBtoetsenbord opstart terwijl de GT-PRO al is aangesloten, kan het zijn dat het systeem instabiel wordt. Start in dat geval eerst de computer op en sluit pas nadien de GTPRO aan.
De computer geeft geen geluid ❏
Staat OUTPUT MAIN/SUB op de GT-PRO misschien op nul?
❏
Zijn USB/DGT Out Ch. (p. 89) en USB/DGT Out Lev (p. 89) correct ingesteld?
❏
Hebt u de audio- en midi-outputbestemming van uw besturingssysteem ingesteld?
→ U moet op uw computer de GT-PRO als outputbestemming voor audiodata instellen. Voor meer details over deze instellingen, raadpleegt u ‘Settings’. (Windows, ‘Instellingen van het stuurprogramma’ (p. 123) / Macintosh, ‘OMS-instellingen’ (p. 130), ‘FreeMIDI-instellingen’ (p. 133)) ❏
Hebt u de outputbestemming voor audiodata ingesteld in uw muzieksoftware?
→ In sommige applicaties moet u de GT-PRO instellen als outputbestemming voor audiogegevens. Meer details over deze instellingen vindt u in de handleiding van uw software. ❏
Hebt u de USB-kabel aangesloten of losgekoppeld terwijl een applicatie in gebruik was?
→ Sluit alle applicaties die de GT-PRO gebruiken en sluit de GT-PRO opnieuw aan. ❏
Is ‘Game compatible device’ of ‘Voice modem’ geselecteerd als output voor het audiospoor?
→ Als ‘Game compatible device’ of ‘Voice modem’ (de naam verschilt naar gelang van de computer die u gebruikt) voor het audiospoor van uw software is geselecteerd, dan kan het zijn dat het geluid niet wordt weergegeven. Zorg dat deze opties niet zijn geselecteerd. ❏
Is de slaapstand van uw computer ingeschakeld?
→ Als de slaapstand van uw computer wordt ingeschakeld, sluit dan de applicatie en start de computer opnieuw. We raden u aan de slaapstand niet te gebruiken.
Ruis verstoort de geluidsweergave
❏
Is de gitaar nog aangesloten?
→ Koppel de gitaar los. Koppel alle geluidsapparaten los die u niet gebruikt. ❏
Soms hoort u ruis in de input.
→ Als u een USB-compatibele midi-klankmodule en de GTPRO via USB op dezelfde computer aansluit, en uitgangen van de midi-klankmodule zijn op de ingangen van de GT-PRO aangesloten, dan kan het zijn dat ruis van uw computer via de midi-klankmodule naar de GTPRO wordt gestuurd, afhankelijk van de computer die u gebruikt. Als dat gebeurt, kunt u ofwel de midiklankmodule en de GT-PRO parallel aansluiten via een hub, ofwel de midi-klankmodule via de seriële interface of midi-interface aansluiten.
Werkt u met verschillende applicaties?
→ Als u verschillende applicaties tegelijk gebruikt, kan een foutmelding verschijnen. Als dat gebeurt, klik dan op [OK] en sluit de andere applicaties. De applicatie is niet afgesloten zolang ze op de taakbalk verschijnt (ook al is het venster onzichtbaar). Sluit alle overbodige applicaties volledig af. ❏
Staat uw computer in de slaapstand?
→ Zo ja, zet uw computer dan terug in de normale stand en sluit alle applicaties die van de GT-PRO gebruik maken. Schakel de GT-PRO vervolgens uit en weer in.
❏
Zijn twee of meer geluidsapparaten als de GT-PRO of een mengpaneel op uw computer aangesloten?
→ Probeer het eens met slechts één GT-PRO en controleer of de ruis verdwijnt. Als verschillende geluidsapparaten op een computer zijn aangesloten, kan ruis ontstaan, afhankelijk van uw systeem. In dat geval sluit u alleen de GT-PRO op uw computer aan.
Is het stuurprogramma correct geïnstalleerd?
→ Om audiogegevens via de GT-PRO te kunnen weergeven, moet u het stuurprogramma installeren. Voor installatie en configuratie, zie p. 110 (Windows) of p. 126 (Macintosh).
❏
Ondersteunt uw sequencerprogramma ASIO 2.0?
→ Als uw ASIO-compatibele software ASIO 2.0 niet
147
Problemen oplossen
worden, afhankelijk van uw computer. Sluit overbodige applicaties af en probeer het opnieuw. Als dat het probleem niet oplost, start uw computer dan opnieuw.
ondersteunt, zal het systeem niet correct functioneren wanneer u [GT-PRO ASIO2.0 16bit] of [GT-PRO ASIO2.0 24bit] als ASIO-stuurprogramma gebruikt. Selecteer in dat geval [GT-PRO ASIO1.0 16bit] of [GTPRO ASIO1.0 24bit] als stuurprogramma. ❏ ❏
Ondersteunt uw sequencerprogramma 24-bits audio?
→ Als uw ASIO-compatibele software geen 24--bits audioinput of -output ondersteunt, zal het systeem niet correct functioneren wanneer u [GT-PRO ASIO1.0 24bit] of [GTPRO ASIO2.0 24bit] als ASIO-stuurprogramma gebruikt. Selecteer in dat geval [GT-PRO ASIO1.0 16bit] of [GTPRO ASIO2.0 16bit] als stuurprogramma.
❏
Grafische versnellers veroorzaken soms ruis tijdens de geluidsweergave.
→ Volg deze procedure om de grafische versneller uit te schakelen. 1. In het Windows Control Panel dubbelklikt u op Display om het dialoogvenster ‘Display Properties’ te openen. Klik daarna op de tab ‘Settings’. 2. Klik op Advanced, en in het volgende venster op de tab ‘Performance’. In Windows XP klikt u op Advanced en daarna op de tab ‘Troubleshoot’.
Is de GT-PRO op een USB-hub aangesloten?
→ Sluit de GT-PRO rechtstreeks op de USB-aansluiting van de Macintosh zelf aan.
In Windows 200 klikt u op Advanced en daarna op de tab ‘Troubleshooting’. 3. Zet de ‘Hardware acceleration’-schuifregelaar op ‘None’ en klik op [OK].
❏
Gebruikt u behalve de GT-PRO nog een ander USBapparaat?
→ Probeer eens om alle andere USB-geluidsapparaten uit te schakelen.
→ In sommige gevallen kunt u dat probleem oplossen door de kast van uw computer te aarden. Controleer ook of er apparaten in de buurt staan die een sterk magnetisch veld produceren, zoals een televisie of een magnetron. Lees ook het item ‘Geluid wordt tijdens opname/ weergave onderbroken’.
❏
Is SYS: Input Select (p. 96) op ‘USB In’ ingesteld?
→ Als SYS: Input Select op ‘USB In’ is ingesteld, worden de effecten van de GT-PRO toegepast op de geluidssignalen van de computer. Als u de geluidssignalen van de computer onveranderd naar een audio-apparaat wilt doorsturen stelt u ‘SYS: Input Select’ in op ‘Guitar In’
4. In het dialoogvenster ‘Display Properties’ klikt u op [OK] om het venster te sluiten. 5. Start uw computer opnieuw op.
❏
Activeer de achtergrondverwerking.
→ Activeer deze instelling zodat het geluid vlot verwerkt kan worden. Stel deze optie in zoals beschreven wordt in ‘Voorrang verlenen aan background services’ voor Windows XP (p. 113) of Windows 2000 (p. 116).
→ Probeer de volgende procedure om de schijfinstellingen aan te passen. De volgende instelling is op sommige computers niet beschikbaar. 1. In het Windows Control Panel dubbelklikt u op System. 2. Klik op de tab ‘Device Manager’.
Geluid wordt tijdens opname/ weergave onderbroken
❏
Zijn vele applicaties tegelijk actief op uw computer?
→ Als u vele applicaties gebruikt of andere applicaties start tijdens het afspelen, dan kan de weergave onderbroken
148
3. Dubbelklik op ‘Disk Drives’ om een lijst met apparaten te zien. 4. Selecteer GENERIC IDE DISK TYPE?? in de lijst en klik op ‘Properties’ om het venster ‘GENERIC IDE DISK TYPE?? Properties’ te openen. * In dit venster vindt u een nummer dat verschilt naar gelang van uw systeem.
Problemen oplossen
5. Klik op de Settings-tab, selecteer het aankruisvakje van de optie ‘DMA’ en klik op [OK] om het venster te sluiten. * Afhankelijk van uw systeem kan het zijn dat het dialoogvenster ‘DMA Settings’ verschijnt. Controleer de inhoud en klik op [OK] of [Cancel].
6. Klik op de Settings-tab, en in ‘Troubleshooting’ activeert u de optie ‘Don’t Poll Power Supply Status’. Klik vervolgens op OK. 7. In het venster ‘System Properties’ klikt u op [OK]. 8. Start de computer opnieuw op.
6. In het dialoogvenster ‘System Properties’ klikt u op [OK] om het venster te sluiten. 7. Start uw computer opnieuw op.
❏
Probeer meer geheugen te installeren.
→ Als u meer geheugen installeert, verhogen de prestaties van uw computer. Voor meer details over het installeren van extra geheugen, raadpleegt u de handleiding van uw computer.
❏
→ Voor meer details raadpleegt u de paragraaf ‘Something is wrong with playback; sound is interrupted or notes are missing’ in het bestand Readme_E.htm dat u vindt in de installatiemap van het stuurprogramma.
❏ ❏
Voldoet uw computer aan de vereisten van de USBstandaard?
→ Als u een computer gebruikt die niet voldoet aan de elektrische vereisten van de USB-specificaties (zoals een computer die u zelf hebt geassembleerd), dan kan het zijn dat het geluid soms wordt onderbroken. Als dat het geval is, kunt u het probleem misschien oplossen door een USB-hub met een eigen stroomvoorziening aan te sluiten. ❏
Op sommige computers wordt de audioweergave soms onderbroken door de ‘Power Management’instellingen in het Control Panel.
→ De Power Supply Properties die u ziet als u dubbelklikt op Power Management, verschillen naar gelang van het computersysteem. U vindt hieronder een voorbeeld, maar u kunt best de handleiding van uw computer raadplegen. Op sommige computers vindt u mogelijk niet alle instellingen terug. 1. Klik op de Start-knop van Windows en selecteer Settings | Control Panel om het Control Panel te openen. 2. In Control Panel dubbelklikt u op System om het venster ‘System Properties’ te openen. 3. Klik op de tab ‘Device Manager’.
Als u de Special Driver gebruikt, kunt u dit probleem oplossen in het dialoogvenster ‘BOSS GT-PRO Driver Settings’.
Afhankelijk van het virtuele geheugen of van netwerkinstellingen kan ruis optreden.
→ Selecteer de volgende instellingen voor het gebruik. • In Chooser in het Apple-menu zet u AppleTalk op ‘Inactive’. (Deze instelling is niet gewijzigd door AppleTalk uit te schakelen, zoals door OMS werd verzocht bij het opstarten van het sequencerprogramma. U moet de instelling zelf aanpassen via de ‘Chooser’.) • In het ‘Memory’ Control Panel zet u Virtual Memory op ‘Off’. • Afhankelijk van de manier waarop u een verbinding maakt met het internet, gebruikt u de GT-PRO met de volgende instellingen. Als u via een LAN-kabel een verbinding maakt Gebruik het apparaat terwijl de LAN-kabel is aangesloten Als u via de interne modempoort een verbinding met het internet maakt, of geen verbinding met het internet hebt In het ‘TCP/IP’ Control Panel zet u ‘Connect via’ op ‘PPP’. Nadat u deze opties hebt ingesteld, start u de Macintosh opnieuw op. * Gebruik geen software die on-line gaat (zoals een browser) terwijl u een sequencerprogramma of audiosoftware gebruikt.
4. Dubbelklik op ‘System Devices’ om een lijst met apparaten te zien. 5. In deze lijst selecteert u ‘Advanced Power Management Support’. Klik daarna op Properties om het venster ‘Advanced Power Management Support Properties’ te openen.
149
Problemen oplossen
→ Verhoog de ‘Buffer Size’-waarde in de instellingen van het ASIO-stuurprogramma. De naam van het venster waarin u deze optie instelt, hangt af van uw software. * Als u de waarde van de buffer size wijzigt, moet u de software afsluiten en weer opstarten. * BOSS/Roland kan geen garanties of ondersteuning bieden voor sequencersoftware en audiosoftware van een andere producent. Contacteer de producent van de software die u gebruikt.
Het geluid wordt vervormd of lawaaierig als u een effect toepast. → Regel het volume van de effecten.
Het opgenomen geluid klinkt te zacht → Regel het volume van de effecten.
Het gitaarsignaal gaat gepaard met een luide brom Digitaal opgenomen geluid met vervorming, ruis of de verkeerde toonhoogte ❏
Is de samplingfrequentie van de applicatie op 44,1 kHz ingesteld?
→ Stel de samplingfrequentie van de applicatie in op 44,1 kHz.
Weergave/opname stopt halfweg en blokkeert ❏
Werd het systeem tijdens het gebruik van de GT-PRO zwaar belast, bv. door toegang tot het cd-romstation of netwerk?
→ Als het systeem tijdens het gebruik van de GT-PRO zwaar wordt belast, werkt het niet altijd correct. Als dat gebeurt, stopt u de weergave/opname en probeert u vervolgens de weergave/opname te hernemen. Als de weergave/opname nog steeds niet lukt, sluit u alle applicaties af die de GT-PRO gebruiken, en vervolgens schakelt u de GT-PRO uit en weer in.
De opname levert een leeg bestand op ❏
Is ‘USB/DGT: Out Lev’ (p. 89) correct ingesteld?
❏
Is de inputbestemming voor audiodata correct ingesteld in het besturingssysteem?
❏
Is de inputbestemming voor audiodata correct ingesteld in uw opnamesoftware?
150
❏
Vermindert de brom als u het volume van uw gitaar lager zet?
→ Als de brom afneemt wanneer u het volume van de gitaar lager zet, is het mogelijk dat het element van uw gitaar door een computer of beeldscherm wordt gestoord. Ga zo ver mogelijk van de computer weg zitten. Soms kan dit probleem verholpen worden door de kast of de stroomvoorziening van uw computer te aarden. Controleer ook of er apparaten in de buurt staan die een sterk magnetisch veld produceren, zoals een televisie of een magnetron. (p. 5)
Problemen oplossen
De Special Driver verwijderen
Windows Me/98 1. Koppel alle USB-kabels los en start Windows. (behalve die van het toetsenbord en de muis)
Als u de Special Driver met de beschreven procedure niet hebt kunnen installeren, dan wordt de GT-PRO mogelijk niet correct door de computer herkend. In dat geval kunt u de onderstaande procedure volgen om de Special Driver te verwijderen. Volg daarna de procedure die beschreven wordt in ‘Het stuurprogramma installeren’ (Windows, p. 110; Macintosh, p. 126) om het stuurprogramma opnieuw te installeren.
Windows XP/2000 Om het stuurprogramma te verwijderen, moet u zich in Windows aanmelden met een account die over beheerdersbevoegdheden beschikt, zoals ‘Administrator’. Voor meer informatie contacteert u de systeembeheerder van uw computer. 1. Koppel alle USB-kabels los en start Windows. (behalve die van het toetsenbord en de muis) 2. Meld u in Windows aan als een van de volgende gebruikers: • een lokale beheerder • ‘Administrator’ of een andere gebruiker met beheerdersbevoegdheden * Voor meer informatie, raadpleegt u de systeembeheerder van uw computer. 3. In de map ‘Driver\USB_XP2k’ op de cd-rom dubbelklikt u op ‘Uninstal.exe’. 4. Op het scherm verschijnt ‘This program uninstalls the BOSS GT-PRO USB Driver installed’. Klik op [OK]. 5. Op het scherm verschijnt ‘Uninstallation completed’. Klik op [Yes]. Windows start opnieuw op.
2. Sluit alle applicaties af voor u het stuurprogramma verwijdert. 3. In de map ‘Driver\USB_Me98’ op de cd-rom dubbelklikt u op ‘Uninstal.exe’. 4. Op het scherm verschijnt ‘This program uninstalls the BOSS GT-PRO USB Driver installed’. Klik op [OK]. 5. Op het scherm verschijnt ‘Uninstallation completed’. Klik op [Yes]. Windows start opnieuw op.
Mac OS X 1. Koppel alle USB-kabels los en start Macintosh. (behalve die van het toetsenbord en de muis) 2. Dubbelklik op ‘GTPRO_Uninstaller’ (in de Driver (Mac OS X) op de cd-rom). 3. Op het scherm verschijnt ‘This uninstalls BOSS GTPRO driver from this Macintosh’. Klik op [Uninstall]. * Volg de verdere instructies op het scherm. 4. Op het scherm verschijnt ‘Are you sure to uninstall the driver?’. Klik op [OK]. 5. Het venster ‘Authenticate’ verschijnt. Tik het wachtwoord in en klik op [OK]. 6. Op het scherm verschijnt ‘Uninstallation is completed.’. Klik op [Restart]. Uw computer wordt opnieuw opgestart.
Mac OS 9 1. Koppel de USB-kabel los waarmee uw GT-PRO op uw Macintosh is aangesloten. 2. Sleep ‘USB GT-PRO Driver’ vanuit de map system extensions naar de prullenmand om het bestand te verwijderen. 3. Verwijder GT-PRO uit de map OMS in de Systemmap, of sleep de GT-PRO Driver vanuit de FreeMIDImap naar de prullenmand. 4. Sleep het ASIO-stuurprogramma dat u hebt geïnstalleerd (zie ‘Installatie van het ASIOstuurprogramma’, p. 135) naar de prullenmand. 5. Start de Macintosh opnieuw op.
M MAIN ........................................................................................ 11 Main Global EQ ....................................................................... 94 MAIN OUT ............................................................................... 13 MAIN OUT Level .................................................................. 100 Manual Setting ......................................................................... 67 Manual-modus ......................................................................... 85 Map Select .......................................................................... 77–78 MASTER ....................................................................... 12, 22, 54 Master BPM .............................................................................. 55
S SDD ............................................................................................ 51 SEND ................................................................................... 13, 52 SEQ ............................................................................................ 44 SG ............................................................................................... 41 SH .............................................................................................. 51 SHIFT ........................................................................................ 12 Sitar ............................................................................................ 42 Sitar Simulator ......................................................................... 42 SL ............................................................................................... 43 Slicer .......................................................................................... 43 Slow Gear .................................................................................. 41 SOLO ......................................................................................... 11 Sound Hold .............................................................................. 51 Sound playback ..................................................................... 124 Sound recording .................................................................... 124 Source-modus .......................................................................... 69 SPEAKER ............................................................................ 11, 58 Special Driver Mode ..................................................... 110, 126 Standard .................................................................................... 88 Standard Driver Mode .................................................. 110, 126 Stemfunctie ....................................................................... 18, 101 Stemmen ........................................................................... 18, 101 STR ............................................................................................. 42 SUB ............................................................................................ 11 Sub Delay .................................................................................. 51 Sub Equalizer ........................................................................... 44 Sub Global EQ .......................................................................... 95 SUB OUT .................................................................................. 13 SUB OUT Level ...................................................................... 100 SYN ............................................................................................ 49 SYSTEM .................................................................................... 12
162
T Target ......................................................................................... 67 Target-bereik ............................................................................. 68 TM .............................................................................................. 38 Tone Modify .............................................................................. 38 Total NS ..................................................................................... 94 Total REVERB ........................................................................... 94 Touch Wah ................................................................................ 37 TR ................................................................................................ 39 TREBLE ................................................................................ 11, 20 Tremolo ...................................................................................... 39 TUNER OUT ............................................................................. 13 TUNER/BYPASS ..................................................................... 12 TW .............................................................................................. 37 TYPE ..................................................................................... 11, 20 TYPE VARIATION .................................................................. 11
U Uni-V .......................................................................................... 41 USB ....................................................................................... 13, 88 USB Direct Monitor .................................................................. 90 USB In .................................................................................. 90, 96 USB Mix Channel ..................................................................... 89 USB Mix Level .......................................................................... 89 USB Monitor Command .......................................................... 90 USB/Digital Out ....................................................................... 95 USB/Digital Out Channel ....................................................... 89 USB/Digital Out Level ............................................................ 89 USB-stuurprogramma ........................................................... 109 User patch ...................................................................... 19, 24–25 User Quick Setting ................................................................... 26 User Scale .................................................................................. 46 Userbank .................................................................................... 19 Userfrase .................................................................................... 49 UV ............................................................................................... 41
Z Zwelpedaal .................................................................... 16, 63, 68
For EU Countries
WAARSCHUWING: Stel het apparaat niet bloot aan regen of vocht, om het risico op brand of elektrische schokken te reduceren.
ATTENTIE Risico op elektrische schok NIET OPENEN
ATTENTION: RISQUE DE CHOC ELECTRIQUE NE PAS OUVRIR WAARSCHUWING: HET DEKSEL (OF DE ACHTERKANT) NIET VERWIJDEREN, OM HET RISICO OP ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE REDUCEREN. BINNENIN BEVINDEN ZICH GEEN ONDERDELEN DIE DOOR DE GEBRUIKER ONDERHOUDEN KUNNEN WORDEN. LAAT ONDERHOUD AAN ERKEND PERSONEEL OVER.
CAUTION
Het symbool van de bliksemflits met pijl in een gelijkzijdige driehoek dient om de gebruiker te waarschuwen voor de aanwezigheid van niet geisoleerd gevaarlijk voltage binnenin het apparaat. Dat voltage kan krachtig genoeg zijn om een elektrische schok bij mensen te veroorzaken. Het uitroepteken in een gelijkzijdige driehoek dient om de gebruiker te wijzen op belangrijke bedienings- en onderhoudsinstructies in de documentatie bij product.
INSTRUCTIES OMTRENT HET GEVAAR VOOR BRAND, ELEKTRISCHE SCHOKKEN OF VERWONDING VAN PERSONEN.
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES BEWAAR DEZE INSTRUCTIES WAARSCHUWING - Bij het gebruik van elektrische producten moet u de nodige voorzorgsmaatregelen nemen, o.a.: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
9.
Lees deze instructies. Bewaar deze instructies. Besteed de nodige aandacht aan de waarschuwingen. Volg alle instructies. Gebruik dit apparaat niet in de buurt van water. Maak het apparaat alleen met een droge doek schoon. Zorg dat de ventilatieopeningen niet bedekt zijn. Volg de instructies van de fabrikant voor de installatie. Installeer het apparaat niet in de buurt van warmtebronnen, zoals radiatoren, verwarmingselementen, kachels of andere apparaten die warmte produceren (inclusief versterkers). Als de bijgeleverde stekker niet in het stopcontact past, laat het verouderde stopcontact dan door een elektricien vervangen.
10. Zorg dat niemand op de stroomkabel loopt of aan de kabel trekt, vooral in de buurt van de stekker en van de plaats waar de kabel uit het apparaat komt. 11. Gebruik alleen accessoires of uitbreidingen die door de fabrikant goedgekeurd worden. 12. Bij onweer of als u het apparaat voor lange tijd niet gebruikt, dient u de stekker uit het stopcontact te halen. 13. Laat al het onderhoud aan erkend onderhoudspersoneel over. Onderhoud is vereist wanneer het apparaat op enigerlei wijze beschadigd is, bijvoorbeeld als de stroomkabel of de stekker beschadigd is, als er vloeistof of objecten in het apparaat terecht zijn gekomen, als het apparaat aan regen of vochtigheid heeft blootgestaan, niet normaal functioneert of is gevallen.
For the U.K. IMPORTANT: THE WIRES IN THIS MAINS LEAD ARE COLOURED IN ACCORDANCE WITH THE FOLLOWING CODE. BLUE: NEUTRAL BROWN: LIVE As the colours of the wires in the mains lead of this apparatus may not correspond with the coloured markings identifying the terminals in your plug, proceed as follows: The wire which is coloured BLUE must be connected to the terminal which is marked with the letter N or coloured BLACK. The wire which is coloured BROWN must be connected to the terminal which is marked with the letter L or coloured RED. Under no circumstances must either of the above wires be connected to the earth terminal of a three pin plug.
Danger of explosion if battery is incorrectly replaced. Replace only with the same or equivalent type recommended by the manufacturer. Discard used batteries according to the manufacturer’s instructions.
Apparatus containing Lithium batteries
ADVARSEL!
VARNING
Lithiumbatteri - Eksplosionsfare ved fejlagtig håndtering. Udskiftning må kun ske med batteri af samme fabrikat og type. Levér det brugte batteri tilbage til leverandøren.
Explosionsfara vid felaktigt batteribyte. Använd samma batterityp eller en ekvivalent typ som rekommenderas av apparattillverkaren. Kassera använt batteri enligt fabrikantens instruktion.
ADVARSEL
VAROITUS
Eksplosjonsfare ved feilaktig skifte av batteri. Benytt samme batteritype eller en tilsvarende type anbefalt av apparatfabrikanten. Brukte batterier kasseres i henhold til fabrikantens instruks joner.
Paristo voi räjähtää, jos se on virheellisesti asennettu. Vaihda paristo ainoastaan laitevalmistajan suosittelemaan tyyppiin. Hävitä käytetty paristo valmistajan ohjeiden mukaisesti.
For EU Countries This product complies with the requirements of European Directives EMC 89/336/EEC and LVD 73/23/EEC. For the USA
FEDERAL COMMUNICATIONS COMMISSION RADIO FREQUENCY INTERFERENCE STATEMENT This equipment has been tested and found to comply with the limits for a Class B digital device, pursuant to Part 15 of the FCC Rules. These limits are designed to provide reasonable protection against harmful interference in a residential installation. This equipment generates, uses, and can radiate radio frequency energy and, if not installed and used in accordance with the instructions, may cause harmful interference to radio communications. However, there is no guarantee that interference will not occur in a particular installation. If this equipment does cause harmful interference to radio or television reception, which can be determined by turning the equipment off and on, the user is encouraged to try to correct the interference by one or more of the following measures: – Reorient or relocate the receiving antenna. – Increase the separation between the equipment and receiver. – Connect the equipment into an outlet on a circuit different from that to which the receiver is connected. – Consult the dealer or an experienced radio/TV technician for help. This device complies with Part 15 of the FCC Rules. Operation is subject to the following two conditions: (1) This device may not cause harmful interference, and (2) This device must accept any interference received, including interference that may cause undesired operation. Unauthorized changes or modification to this system can void the users authority to operate this equipment. This equipment requires shielded interface cables in order to meet FCC class B Limit.
For Canada
NOTICE This Class B digital apparatus meets all requirements of the Canadian Interference-Causing Equipment Regulations.
AVIS Cet appareil numérique de la classe B respecte toutes les exigences du Règlement sur le matériel brouilleur du Canada. For the USA
DECLARATION OF CONFORMITY Compliance Information Statement Model Name : Type of Equipment : Responsible Party : Address : Telephone :
2
GT-PRO Guitar Effects Processor Roland Corporation U.S. 5100 S.Eastern Avenue, Los Angeles, CA 90040-2938 (323) 890-3700
Handleiding Hartelijk dank en gefeliciteerd met uw keuze van de BOSS GT-PRO Guitar Effects Processor. Lees alvorens dit toestel te gebruiken aandachtig de volgende pagina’s: • BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES (p. 2) • VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL (p. 3–4) • BELANGRIJKE OPMERKINGEN (p. 5–6) Deze pagina’s bevatten belangrijke informatie i.v.m. de correcte bediening van het toestel. Om zeker te zijn dat u alle functies van uw nieuwe toestel voldoende beheerst, dient u de handleiding in haar geheel te lezen. Bewaar de handleiding binnen handbereik als een handige referentie.
■ Opmaak van deze handleiding • Tekst of een cijfer tussen vierkante haakjes [ ] verwijst naar toetsen. [WRITE]