Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Hazenkoog 35A Bovendijk 35-G 1822 BS Alkmaar 2295 RV Kwintsheul www.vandergoesengroot.nl
G&G-rapport 2013-5
Toetsing aan de NB‐wet 1998 van de negatieve gevolgen van verlichting in het kader van bestemmingsplan Bloemendaal
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
Toetsing aan de NB‐wet 1998 van de negatieve gevolgen van verlichting in het kader van bestemmingsplan Bloemendaal
R. de beer
2013
Opdrachtgever Gemeente Bloemendaal
G&G‐rapport 2013‐5
Versie Concept Eindrapport
Datum 24‐januari 2013 29 januari 2013
Bovendijk 35‐G
Hazenkoog 35‐A
2295 RV Kwintsheul
1822 BS Alkmaar
d
l
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
3
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
1.3 Het plangebied......................................................................................................... 6
2
Beschermingskader
8
2.1 Europese wetgeving ................................................................................................ 8 2.1.1 Habitatrichtlijn ........................................................................................................... 8 2.1.2 Vogelrichtlijn ............................................................................................................. 9
2.2 Landelijke wetgeving ............................................................................................... 9 2.2.1 Natuurbeschermingswet 1998 .................................................................................. 9 2.2.1.1 Instandhoudingsdoelstellingen ............................................................................................... 10 2.2.1.2 Externe werking ...................................................................................................................... 12 2.2.1.3 Bestaand gebruik ..................................................................................................................... 12 2.2.1.4 Crisis‐ en herstelwet ................................................................................................................ 12 2.2.1.5 Vergunningverlening ............................................................................................................... 12
2.2.2 Flora‐ en faunawet .................................................................................................. 13
3
Het Natura 2000‐gebied
14
3.1 Het Natura 2000‐gebied ........................................................................................ 14
4
Lichtemissie en gevoeligheid
18
4.2 Effecten van licht ................................................................................................... 19
6
Conclusie
22
7
Literatuur
23
Bijlage 1
habitattypen nabij veld 3&4 hc Bloemendaal .............................................. 24
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
4
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
1
5
Inleiding 1.1
Aanleiding voor het onderzoek Gemeente Bloemendaal heeft het bestemmingsplan voor de kern ‘Bloemendaal’ herzien en half juli 2012 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. De aanleiding voor herziening van de vigerende bestemmingsplannen in de gemeente Bloemendaal hangt onder meer samen met de wettelijke verplichting van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) om alle bestemmingsplannen die op 1 juli 2008 ouder waren dan tien jaar, binnen vijf jaar te herzien. Tegen het bestemmingsplan is een beroepschrift aangetekend dat betrekking heeft op sportvelden binnen het bestemmingsgebied, in het bijzonder die van hockeyclub Bloemendaal (hierna: hc Bloemen‐ daal). Bij het behandelen van dit schrift heeft de Raad van State aangegeven dat zonder recent onderzoek niet uitgesloten kan worden dat het plaatsen van lichtmasten bij de hockeyclub een significant effect heeft op het nabij gelegen Natura 2000‐gebied Kennemerland‐Zuid (gebiedsnummer 88). Ruimtelijke plannen mogen op grond van de planologische uitvoerbaarheidseis van art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) jo. art. 3:2 Awb geen ruimte bieden aan activiteiten waarvan op voorhand duidelijk is dat deze significant negatieve effecten op Natura 2000‐gebieden hebben. Gemeente Bloemendaal heeft daarom Ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau Van der Goes en Groot opdracht gegeven de gevolgen
Figuur 1. Ligging van veld 3 en 4 van hockeyclub Bloemendaal (rode lijn) en omgrenzing van het natura 2000‐gebied Kennemerland‐Zuid ter plaatse (groene lijn).
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
6
van verlichting op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000‐ gebied nader te onderzoeken. Deze ‘habitattoets’ doet verslag van dit onderzoek en is opgesteld op grond van beschikbare algemene literatuur en een afgelegd veldbezoek, op 17 januari 2013. Bij dit veldbezoek (en de toetsing) is specifiek gekeken naar de velden 3 & 4 van de hockeyclub omdat deze het dichtst bij het betrokken Natura 2000‐gebied liggen en hier concrete plannen bestaan in de toekomst verlichting aan te brengen.
1.2
Habitattoets Alhoewel in de wet het begrip ‘habitattoets’ niet voorkomt, wordt dit begrip in de praktijk veel gebruikt. De habitattoets dient om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een menselijke activiteit in en rondom een Natura 2000‐gebied kan worden toege‐ laten. Meer concreet heeft de habitattoets de volgende twee oogmerken: Aannemelijk maken dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000‐gebied niet worden aangetast. Het begrip ‘natuurlijke kenmerken’ moet worden gerelateerd aan de instandhoudings‐ doelstellingen voor het gebied: ze hebben te maken met de ecolo‐ gische functies. Aannemelijk maken dat een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel de verstoring van soorten, niet optreedt.
1.3
Het plangebied In Figuur 1 staat de ligging van de velden 3 en 4 van hc Bloemendaal aangegeven. Deze velden liggen ingesloten in een parkachtig, zwaar
Figuur 2. Omliggende begroeiing rond hockeyclub Bloemendaal.
hc Bloemendaal lage boomsingel veld 3 en 4
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
7
bebost, gebied met veelal hoge bomen. Vooral naar het noorden en westen liggen bospartijen op korte afstand van de sportvelden. Het betreft bomen in grote tuinen behorend bij aanwezige villa’s en bosgebied behorend bij het duinbos van de binnenduinrand. In het bosgebied staan voornamelijk Zomereiken en beuken maar ook zijn lindes en Grauwe abeel aanwezig. De ondergroei met struiken en jonge bomen is goed ontwikkeld. Naar het oosten en zuidoosten liggen open graslanden die agrarisch worden gebruikt en daarachter het ‘meertje van Caprera’. Direct oostelijk van de noordelijke velden van het sportcomplex (velden 3 en 4) ligt een lage boomsingel met ondermeer Zwarte elzen. Deze singel heeft een minimale hoogte van 6‐8 m. Figuur 2 geeft een indruk van de aanwezige begroeiing rond het sportcomplex. De twee sportvelden liggen dicht bij elkaar en zijn (af) gescheiden door lagere en hogere hekken. Deze doen dienst als fysieke afscheiding en voor het opvangen van ballen. De velden zijn niet verlicht. Aan de zuidkant van de velden ligt op enige afstand het clubgebouw . Het sportcomplex ligt aan de Aelbertsbergweg, waarlangs reeds straatverlichting en huizen aanwezig zijn. Parkeerterrein voor de club ligt eveneens aan deze weg. In de buurt van velden 3 en 4 is geen of weinig verlichting.
1.4
Opzet van de toetsing In hoofdstuk 2 wordt het beschermingskader weergegeven dat van toepassing is op het plangebied. In hoofdstuk 3 worden eerst de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000‐gebied beschreven en wordt een overzicht gegeven van de beschermde waarden en het voorkomen daarvan rond het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt het lichteffect beschreven dat veroorzaakt wordt door de hockeyclub en dat wordt mogelijk gemaakt (bestendigd) door het te toetsen bestemmingsplanen. In dit hoofdstuk wordt tevens de gevoeligheid van de beschermde waarden voor licht en andere relevante storingsbronnen nader bekeken. Daarna (in hoofdstuk 5) wordt in een zogenoemde ‘Voortoets’ bepaald of er door het bestemmingsplan effecten mogelijk worden gemaakt die (significante) negatieve gevolgen kunnen hebben voor het Natura 2000‐gebied. Deze negatieve gevolgen worden vervolgens nader getoetst. De getrokken conclusies zijn te lezen in hoofdstuk 6.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
8
2
Beschermingskader In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van het beschermings‐ kader voor flora en fauna. De belangrijkste landelijke wetgeving voor flora en fauna valt uiteen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora‐ en faunawet welke beide (gedeeltelijk) zijn gebaseerd op Europese wetgeving. In de Natuurbeschermingswet 1998 (uit 2005) is de bescherming van gebieden geregeld. In deze wet worden de bepalingen van de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn ten aanzien van gebiedsbescherming uitgewerkt, aangevuld met landelijk om andere redenen beschermde gebieden. Deze wet is met name van belang bij de hier beschreven Habitattoets. In de Flora‐ en faunawet (uit 2003) is de bescherming van soorten geregeld. In deze wet worden de bepalingen van de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn ten aanzien van soortbescherming uitgewerkt, aangevuld met een aantal landelijk te beschermen soorten.
2.1
Europese wetgeving
2.1.1
Habitatrichtlijn De Habitatrichtlijn wordt algemeen beschouwd als de richtlijn waarin de bepalingen van de Conventie van Bern uit 1982 in het Europees Gemeenschapsrecht zijn omgezet. Hij heeft zowel een gebiedsbe‐ schermend doel als een doel met betrekking tot soortbescherming. Gebiedsbescherming De Habitatrichtlijn is gericht op de realisatie van een coherent Europees ecologisch gebiedennetwerk, het zogenaamde Natura 2000‐netwerk. Hiervoor dienen de EU‐landen in overleg met de Europese Commissie speciale beschermingszones aan te wijzen, soms in combinatie met Vogelrichtlijngebieden (zie §2.1.2). Als speciale beschermingszones worden alleen gebieden aangewezen met natuurlijke vegetaties (habitats) genoemd in Bijlage I van de Habitatrichtlijn en/of de leef‐ gebieden van diersoorten die zijn genoemd in Bijlage II (zie kader). De aanwijzing van gebieden als speciale beschermingszone heeft een aantal gevolgen. Zo dienen de EU‐landen maatregelen te treffen zodat de natuurlijke vegetaties (habitats) en/of de leefgebieden van de te beschermen soorten zich verder kunnen ontwikkelen. Binnen de aangewezen gebieden kunnen plannen of projecten die ‘significante negatieve gevolgen’ op deze ontwikkeling hebben alleen worden toegestaan indien ze een dwingende reden van groot open‐ baar belang vertegenwoordigen en indien is aangetoond dat er voor
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
Kader Bijlagen van de Habitatrichtlijn
Bijlage Bijlage I Bijlage II Bijlage III Bijlage IV Bijlage V
9
Omschrijving In deze bijlage staat een lijst met beschermde vegetaties (habitats) waarvoor Habitatrichtlijngebieden worden aangewezen. In Nederland gaat het om 51 habitattypen. In deze bijlage staat een lijst met 50 diersoorten en 4 plantensoorten waarvoor beschermde gebieden moeten worden aangewezen. Deze bijlage geeft diverse wetenschappelijke selectiecriteria voor de onderlinge beoordeling van mogelijke beschermingszones. Deze criteria hebben vooral te maken met de mate van representativiteit, de oppervlakte, de mate van instandhouding en de herstelmogelijkheden van de habitattypen. In deze bijlage staat een lijst met 86 diersoorten en 4 plantensoorten waarvoor de lidstaten beschermingsmaatregelen moet nemen. In deze bijlage staat een lijst met 43 plantensoorten en 19 diersoorten waarvoor exploitatie en onttrekken aan de natuur ‐indien nodig‐ moet worden gereguleerd.
het plan of project in kwestie geen alternatief is. Bovendien moeten als vergoeding voor de natuurwaarden die worden aangetast, compenserende maatregelen worden getroffen om de samenhang van het Natura 2000‐netwerk te waarborgen. Soortbescherming De Habitatrichtlijn beschermt soorten die voorkomen in Bijlage IV. In deze Bijlage zijn soorten opgenomen waarvoor geen verplichting geldt om hun leefgebied als speciale beschermingszone aan te wijzen maar die wel op een andere wijze bescherming behoeven. Zo dienen de EU‐landen voor deze soorten onder meer een verbod in te stellen op de beschadiging of de vernieling van hun voortplantings‐, groei‐ en rustplaatsen en moet een verbod gelden op het vangen, vernielen en doden van deze planten en dieren.
2.1.2
Vogelrichtlijn De Vogelrichtlijn verplicht de lidstaten van de Europese Unie de instandhouding te garanderen van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Europese verdrag van toepassing is. Artikel 4 van de Vogelrichtlijn bevat, net als de Habitatrichtlijn, de verplichting tot het aanwijzen van zogenaamde speciale beschermingszones. Deze worden ‘Vogelrichtlijngebieden’ genoemd. Vogelrichtlijngebieden zijn vervolgens, vaak samen met Habitat‐ richtlijngebieden, ingevoegd in het Natura 2000‐netwerk.
2.2
Landelijke wetgeving
2.2.1
Natuurbeschermingswet 1998 In deze wet is landelijk de bescherming van gebieden geregeld en hierin zijn sinds 1 oktober 2005 ook de bepalingen uit de Vogel‐ en
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
10
Habitatrichtlijn uitgewerkt. De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden, waarvan het eerste het meest voorkomt: Natura 2000‐gebieden (opnieuw begrensde samenstelling van Vogel‐ en Habitatrichtlijngebieden). Beschermde natuurmonumenten. Gebieden die de Minister van EL&I aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) zoals bijvoorbeeld ‘Wetlands’. Het aanwijzingsbesluit is voor Natura 2000‐gebieden van groot belang, omdat het onder meer het referentiekader biedt voor het beheerplan, de beoordeling van projecten en activiteiten en de vergunningverlening. Dit referentiekader wordt gevormd door de instandhoudingsdoelstellingen en de begrenzing van het gebied (in de vorm van een kaart met een toelichting). Natura 2000‐gebieden Activiteiten in Natura 2000‐gebieden mogen geen significante gevolgen hebben op beschermde waarden van deze gebieden. Echter, ook activiteiten in de buurt van Natura 2000‐gebieden mogen als gevolg van zogenaamde ‘externe werking’ geen significante gevolgen hebben op deze gebieden. Gevolgen zijn ‘significant’ wanneer de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000‐gebied op lange termijn niet gerealiseerd kunnen worden. Indien als gevolg van een ingreep de toekomstige oppervlakte habitat of leefgebied, aantal van een soort dan wel de kwaliteit van een habitat lager zal worden dan zoals bedoeld in de instandhoudingsdoelstelling, kan sprake zijn van significante gevolgen. 2.2.1.1
Instandhoudingsdoelstellingen De instandhoudingsdoelstellingen zoals bedoeld in artikelen 19d en 19f van de Natuurbeschermingswet 1998 beschrijven de doelen voor de instandhouding van leefgebieden, natuurlijke habitats en popu‐ laties in het wild levende plant‐ en diersoorten, zoals vereist door de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Deze natuurwaarden moeten in een gunstige staat van instandhouding gebracht of gehouden worden. Artikel 19d lid 1 “Het is verboden zonder vergunning (…) projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000‐gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
11
projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.” Hierin is artikel 6 lid 2 HRl verwerkt. Artikel 19f lid 1 “Voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000‐gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, maakt de initiatiefnemer alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.” Hierin is artikel 6 lid 3 HRl verwerkt. De ‘staat van instandhouding’ van een natuurlijke habitat wordt als ‘gunstig’ beschouwd wanneer: het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen, en; de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en; de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is. De ‘staat van instandhouding’ voor een soort wordt als ‘gunstig’ beschouwd wanneer: uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden. Beschermde natuurmonumenten Bij Beschermd Natuurmonumenten gaat het om de wezenlijke kenmerken (natuurschoon, natuurwetenschappelijke betekenis, dieren en planten) die in het aanwijzingsbesluit zijn vermeld en of handelingen schadelijk kunnen zijn en deze wezenlijke kenmerken aantasten.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
12 2.2.1.2
Externe werking Zowel projecten en andere handelingen in‐ als buiten een Natura 2000‐gebied of Beschermd Natuurmonument kunnen vergunningplichtig zijn. De wet kent namelijk de externe werking. Dit houdt in dat als een activiteit, die buiten een beschermd gebied plaats zal vinden, negatieve gevolgen kan hebben voor dat gebied, deze beoordeeld moet worden.
2.2.1.3
Bestaand gebruik Onder bestaand gebruik dient te worden verstaan: “gebruik dat op 31 maart 2010 bekend is, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag”. Op grond van artikel 19d lid 3 Nbw is voor bestaand gebruik geen vergunning benodigd. Bestaand gebruik is echter niet vergunningsvrij als er sprake is van een project met mogelijk significante gevolgen voor een Natura 2000‐gebied.
2.2.1.4
Crisis‐ en herstelwet Op 31 maart 2010 is de Crisis‐ en herstelwet in werking getreden. Op 1 januari 2012 is deze gewijzigd en op enkele kleine punten aangepast. Eén van de maatregelen uit de Crisis‐ en herstelwet zijn de wijzigingen van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wijzigingen hebben als doel om de wet in de praktijk beter hanteerbaar te maken zonder afbreuk te doen aan de beoogde doelen van de wet. Zo wordt in de wet onder andere het hier bovenstaande ‘bestaand gebruik’ geregeld. Verder wordt een nieuwe regeling ingevoegd over hoe om te gaan met stikstofdepositie en wordt voorzien in een verlicht beschermingsregime voor beschermde natuurmonumenten en voor de oude doelen van Natura 2000. Naast deze veranderingen regelt de wet nog een aantal zaken omtrent de procedurele werking van de NB‐wet.
2.2.1.5
Vergunningverlening Wanneer plannen bestaan om een project in‐ of rond een Natura 2000‐gebied uit te voeren, neemt de initiatiefnemer contact op met het bevoegd gezag. In principe is dit Gedeputeerde Staten van de Provincie waarin een gebied (grotendeels) ligt. Voor het uitvoeren van projecten in of nabij beschermde gebieden is vaak een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. De hoofdvraag is of er een kans op significant negatieve gevolgen bestaat. Dat is het geval als op grond van objectieve gegevens niet valt uit te sluiten dat het project significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het gebied. Op deze vraag zijn drie antwoorden mogelijk:
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
13
Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening (ex artikel 19d lid 1) aan de orde is. Omdat het effect zeker niet significant is, volstaat daarvoor de zogenoemde verslechterings‐ toets. Hierbij brengt de initiatiefnemer gedetailleerd in kaart wat de effecten (kunnen) zijn van de activiteit op de relevante natuur‐ waarden in het gebied. Indien van toepassing worden effecten getoetst in combinatie met die van andere projecten (cumulatie). Er is kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening (ex artikel 19d lid 1) aan de orde is. Omdat er kans op een significant negatief effect bestaat, is een passende beoordeling vereist (artikel 19f lid 1). Uit dit onderzoek, waarbij ook cumulatieve effecten moeten zijn meegenomen, kan blijken (1) dat er geen kans is op een negatief effect. In dat geval wordt de vergunning verleend. Ook kan blijken dat (2) er kans is op een aanvaardbaar negatief effect. In dat geval wordt de vergunning verleend onder voorschriften/beperkingen. Wanneer de gevolgen (3) inderdaad significant blijken te kunnen zijn moet aangetoond worden dat er geen alternatieven zijn, dat er een dwingende reden van groot openbaar belang is en dat voorzien is in compensatie. De aanvrager moet in de vergunningaanvraag zijn belang bij het verlenen van de vergunning motiveren. Binnen dertien weken na datum van ontvangst wordt beslist of de vergunning verleend wordt, of dat de termijn eenmalig met dertien weken wordt verlengd.
2.2.2
Flora‐ en faunawet De Flora‐ en faunawet is het nationale wettelijke kader dat de soortbeschermende bepalingen van de Habitatrichtlijn in nationaal recht heeft omgezet. De soortenlijst die volgt uit deze Europese bepalingen is aangevuld met een extra aantal landelijk te beschermen soorten door de Minister van EL&I. Wanneer plannen bestaan voor projecten in Natura 2000‐gebieden die negatieve gevolgen kunnen hebben voor onder de Flora‐ en faunawet beschermde soorten, dienen deze effecten in een aparte toetsing te worden beschreven en dient mogelijk ontheffing te worden aangevraagd. Deze procedure wordt verder niet meer behandeld in deze Habitattoets.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
14
3
Het Natura 2000‐gebied Hieronder worden eerst de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000‐gebied beschreven (informatie van www.rijksoverheid.nl, waarop ook de tekst uit JANSSEN & SCHAMINÉE (2003, 2004). In Figuur 3 staat de precieze ligging van het nabijgelegen Natura 2000‐ gebied vermeld. Het rond het plangebied gelegen deel van het Natura 2000‐gebied is beschermd onder de Habitatrichtlijn. Hieronder zal de karakteristiek van dit gebied kort worden besproken en zal worden ingegaan op aangewezen soorten en habitattypen en gestelde doelen t.a.v. het gebied.
3.1
Het Natura 2000‐gebied De velden 3 en 4 van de hockeyclub grenzen met de westzijde aan Natura 2000‐gebied Kennemerland‐Zuid (zie Figuur 1 en Figuur 3). Natura 2000‐gebied Kennemerland‐Zuid is 8164 ha groot en bestaat uit een uitgestrekt duingebied aan de zuidkant van het Noordzee‐ kanaal. Het is een reliëfrijk en landschappelijk afwisselend gebied, dat
Figuur 3. Nauwkeurige grens van het Natura 2000‐gebied Kennmerland‐Zuid nabij hc Bloemendaal. Bestaande bebouwing, bouwkavels, erven, verhardingen en spoorlijnen maken geen deel uit van het Natura 2000‐gebied.
hc Bloemendaal, veld 3&4
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
15
grotendeels bestaat uit kalkrijke duinen. De overgang tussen de kalkrijke jonge duinen en ontkalkte oude duinen ligt ter hoogte van Zandvoort. Dit levert een soortenrijke en kenmerkende begroeiing op, met duinroosvegetaties in het open duin, duingraslanden, vochtige en droge duinvalleien, plasjes, goed ontwikkelde struwelen en diverse vormen van duinbossen. Vegetaties van vochtige en natte duinvalleien komen met name voor ten zuiden van Zandvoort, waarvan het ‘Houtglob’ het best ontwikkelde kalkrijke, natte duinvallei is. Het areaal kalkrijk duingrasland is vooral rondom Zandvoort groot. Hier komen over voorbeelden van het zeedorpen‐ landschap voor. De oudere duinen van het zuidoostelijk gedeelte herbergen goed ontwikkeld kalkarm duingrasland. Ook zijn er in het zuidelijke puntje en ter hoogte van Zandvoort paraboolduincom‐ plexen aanwezig. Het Kennemerstrand is de enige locatie langs de Hollandse vastelandsduinen waar een jonge strandvlakte met embryonale duinen en een uitgestrekte oppervlakte met kalkrijke duinvalleien aanwezig is. Aan de binnenduinrand zijn diverse landgoederen aanwezig. Hier zijn een aantal oude buitenplaatsen gelegen, die voor een aanzienlijk deel bebost zijn met naaldbos en loofbos, waaronder oude bossen met rijke stinzeflora.
3.1.1
Aanwijzing Het gebied is beschermd als Speciale Beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (HR). Binnen dit gebied zijn tevens acht verschillende ‘Beschermde Natuurmonumenten’ (BN) begrensd, het plangebied ligt echter niet in de buurt daarvan . De aanwijzing van het HR‐gebied in combinatie met de BN‐gebieden als Natura 2000‐gebied is in
Westelijke grens van de velden 3 (vooraan op de foto) en 4 (achteraan) met het bosgebied van Kennemerland‐Zuid links.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
16 Tabel 1. Relevante habitattypen en soorten in Natura 2000‐gebied Kennemerland‐Zuid en gestelde doelen omtrent instandhouding. = behoud, > uitbreiding of verbetering, (<) achteruitgang ten koste van ander type/soort toegestaan. *= prioritair habitattype.
H1310 Zilte pionierbegroeiingen H1330 Schorren en zilte graslanden H2110 Embryonale duinen H2120 Witte duinen *H2130A Grijze duinen‐ kakrijk *H2130B Grijze duinen‐ kalkarm *H2130C Grijze duinen‐ heischraal *H2150 Duinen met struikhei H2160 Duindoornstruwelen H2170 Kruipwilgstruwelen H2180A Duinbossen‐ droog H2180B Duinbossen‐ vochtig H2180C Duinbossen‐ binnenduinrand H2190A Vochtige duinvalleien‐ open water H2190B Vochtige duinvalleien‐ kalkrijk H2190D Vochtige duinvalleien‐ hoge moerasplanten H1014 Nauwe korfslak H1042 Gevlekte witsnuitlibel H1903 Groenknolorchis
Doel oppervlak = = = > > = > = = (<) = (<) = = = > > > = > =
Doel kwaliteit = = = > > > > = = = = > = > > > = > >
procedure evenals het opstellen van het beheerplan. Het gebied wordt genoemd in de eerste tranche die bestaat uit 111 Natura 2000‐ gebieden die door de minister van LNV (nu EZ) op 8 januari 2007 in ontwerp zijn aangewezen. De terinzagelegging duurde van 9 januari 2007 tot en met 19 februari 2007.
3.1.2
Te beschermen waarden Natura 2000 In Tabel 1 staan de habitattypen en soorten uit de Natura 2000‐ database en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. De instandhoudingsdoelen betreffen voor de habitattypen tenminste behoud van de oppervlakte en de kwaliteit en voor de soorten tenminste behoud van verspreiding, omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud van de populatie. Zie Tabel 1. Enige achteruitgang in oppervlakte van Duindoornstruwelen en/of Kruipwilgstruwelen omwille van uitbreiding van andere habitattypen is toegestaan. De instandhoudingsdoelen moeten richting geven aan het uit te voeren natuurbeheer‐ en beleid. In het nog op te stellen beheerplan zullen de instandhoudingsdoelstellingen verder worden uitgewerkt en zal in meer detail worden aangegeven hoe de doelen gehaald kunnen worden.
3.2
Beschermde waarden in‐ en bij het plangebied Niet al de in Tabel 1 genoemde waarden kunnen worden verwacht in de nabijheid van hc Bloemendaal. In Bijlage 1 is een uitsnede opge‐ nomen van een habitattypenkaart rond de velden 3& 4 van de hockeyclub uit 2010. Op de kaart is te zien dat in nabijheid van het
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
17
sportcomplex vooral verschillende typen duinbossen als habitattype zijn gekarteerd. Een groot gedeelte van bos betreft H2180A Duinbossen‐droog. Een ander deel betreft het vochtige duinbostype H2180B. De witte delen van de kaart kwalificeren niet als habitat‐ typen. Tijdens het veldbezoek werd alleen bostype H2180 A waar‐ genomen, hoewel niet in het gehele gebied hier nauwkeurig naar is gekeken. De overige habitattypen van open duin en buitenduin zijn niet of nauwelijks aanwezig in de buurt van het plangebied. Ook is het verschijnen van de habitatsoorten (Groenknolorchis, Gevlekte witsnuitlibel of Nauwe korfslak) vanwege de dichtheid en aard van de ter plaatse aanwezige vegetatie uiterst onwaarschijnlijk.
De bossen rond veld 3 en 4 hebben een gevarieerd karakter met een goed ontwikkelde struiklaag
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
18
4
Lichtemissie en gevoeligheid In dit hoofdstuk wordt beschreven welke regelgeving aan de orde is op de te plaatsen verlichting van het sportcomplex, wat het bestemmingsplan hierbij mogelijk maakt, welke effecten door de verlichting kunnen optreden en welke van de beschermde waarden hiervoor gevoelig zijn.
4.1
Toepassing van verlichting Het bestemmingsplan van Bloemendaal behandelt in Artikel 18 het beoefenen van sport. In lid 18.2.2. wordt de bouwhoogte van de lichtmasten op maximaal 18 meter hoogte gesteld. Er worden verder in het bestemmingsplan geen restricties gesteld aan het aantal te verlichten velden of het aantal te plaatsen masten maar plannen betreffen slechts de velden 3 en 4 van de hockeyclub. De beoefening van sport in de buitenlucht met toepassing van terreinverlichting valt onder daarnaast onder het zg. ‘activiteitenbesluit’ van de Rijksoverheid met daarbij een aantal restricties volgend uit artikel 3.148: De verlichting bij een gelegenheid voor sportbeoefening in de buitenlucht is uitgeschakeld tussen 23.00 uur en 07.00 uur, en indien er geen sport wordt beoefend noch onderhoud plaatsvindt. Bovenstaande is niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met: de viering van festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt; de viering van andere festiviteiten die plaatsvinden in de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar, of; door het bevoegd gezag aangewezen activiteiten in een inrichting, anders dan festiviteiten als bedoeld in het tweede onderdeel, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen gebaseerd op dit artikel tezamen niet meer bedraagt dan twaalf dagen per kalenderjaar. Een festiviteit of activiteit als bovenstaand die maximaal een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt hierbij beschouwd als plaatshebbende op één dag. Het is niet bekend wat voor verlichting geplaatst gaat worden en wat de lichtbelasting in de buurt van de verlichte velden zal zijn. De verlichting zal worden uitgestraald door lampen op 8 masten per veld. Mogelijk zal het totaal aantal te plaatsen masten minder dan 16 zijn omdat gebruik gemaakt kan worden van dubbele armaturen per mast.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
4.2
19
Effecten van licht Verstoring door toename van de lichtbelasting is het belangrijkste negatieve effect dat de terreinverlichting kan teweegbrengen op het terreingebruik van gevoelige natuurwaarden op of rond het sport‐ complex. Hinder door licht kan direct zijn (luminantie) als een dier recht naar een lichtbron toe vliegt of loopt en in de lichtbron kijkt, de sterkte van de lichtbron (in cd) is dan van belang. Hinder door licht kan ook indirect optreden omdat door strooilicht de ‘achtergrond‐ donkerheid’ vermindert (illuminantie). Deze lichtsterkte wordt gemeten in lux. Kunstmatige verlichting van de nachtelijke omgeving kan tot verstoring van het normale gedrag van soorten leiden. Naar mogelijke effecten op fauna is nog vrij weinig onderzoek gedaan. Veel kennis gaat daarom nog niet verder dan het kwalitatief signaleren van risico’s. Met name schemer‐ en nachtactieve dieren kunnen last hebben van verstoring door licht, doordat zij aangetrokken worden of juist verdreven door de lichtbron. Hierdoor raakt bijvoorbeeld hun ritme ontregeld of verlichte delen van het leefgebied of lichtbronnen in het leefgebied worden vermeden. Voor sommige dieren geldt dat zij beter zichtbaar zijn en daardoor gemakkelijker gepredeerd kunnen worden door roofdieren. Het plaatsen van verlichting faciliteert het beoefenen van de sporten ’s avonds en leidt daarmee tot extra geluid van auto’s, sporters en publiek en tot optische verstoring omdat aanwezige mensen tot vluchtreactie kan leiden van aanwezige fauna.
4.3
Gevoeligheid van de beschermde waarden
De gevoeligheid van een habitattype of soort voor een storende factor bepaalt of er negatieve gevolgen kunnen zijn voor dat type of die soort. In Tabel 2 is voor alle typen en soorten de gevoeligheid aangegeven voor de storende factoren. Hierbij is gebruik gemaakt ← → http://www.synbiosys van de ‘ effectenindicator’ voor Natura 2000 van het ministerie van .alterra.nl/natura2000/ EZ. Hierbij is uitgegaan van de storingsfactoren licht, geluid en effectenindicatorappl.as optische verstoring uit §4.2. Verder zijn de originele aanduidingen in px. de tabel gezet, maar wordt verderop in de Voortoets de eventuele beperkte werking van deze storende factoren besproken. Voor de typen en soorten die gevoelig zijn voor een of meer factoren zouden er dus mogelijk negatieve gevolgen kunnen zijn. In de Voortoets (zie hoofdstuk 5) wordt de eventuele beperkte werking van deze storende factoren besproken. Voor de typen en soorten die gevoelig zijn voor een of meer factoren zouden er dus mogelijk negatieve gevolgen kunnen zijn van het project.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
20 Waarden Natura 2000‐habitattypen H1310 Zilte pionierbegroeiingen H1330 Schorren en zilte graslanden H2110 Embryonale duinen H2120 Witte duinen *H2130A Grijze duinen‐ kakrijk *H2130B Grijze duinen‐ kalkarm *H2130C Grijze duinen‐ heischraal *H2150 Duinen met struikhei H2160 Duindoornstruwelen H2170 Kruipwilgstruwelen H2180A Duinbossen‐ droog H2180B Duinbossen‐ vochtig H2180C Duinbossen‐ binnenduinrand H2190A Vochtige duinvalleien‐ open water H2190B Vochtige duinvalleien‐ kalkrijk H2190D Vochtige duinvalleien‐ hoge moerasplanten Natura 2000‐soorten H1014 Nauwe korfslak H1042 Gevlekte witsnuitlibel H1903 Groenknolorchis
Licht
nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt ng ? nvt
Tabel 2. Gevoeligheid van de relevante typen en soorten in Natura 2000‐gebied Kennemerland‐Zuid voor de verschillende storende factoren. Zie tekst.ng = niet gevoelig, G = gevoelig, ZG = zeer gevoelig, nvt = niet van toepassing, ? = niet voldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
Geluid nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt ng ? nvt
Optische verstoring G G G G G G G G G G G G G G G G ng G G
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
5
21
Voortoets Hieronder wordt eerst een globale toets uitgevoerd en aldus nagegaan of het bestemmingsplan met het mogelijkheid maken van verlichting van de sportvelden van hc Bloemendaal, ruimte biedt aan activiteiten waarvan op voorhand duidelijk is dat deze leiden tot significant negatieve effecten op Natura 2000‐gebied. Dit gebeurt aan de hand van de hoofdvraag in §2.2.1.5, of er een kans is op een significant negatief effect.
5.1
Natura 2000‐gebied Gezien de ligging van de sportvelden ten opzichte van het Natura 2000‐gebied (Figuur 3), de optredende storende factoren, de reikwijdte daarvan, de plaats waar beschermde waarden voorkomen en de gevoeligheid van de soorten en habitattypen voor de verwachte effecten, is het in dit stadium al duidelijk dat de door het bestemmingsplan toegestane verlichting geen negatieve gevolgen kan hebben voor de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000‐ gebied, oftewel de instandhoudingsdoelen ervan. Er is dus ook zeker geen significant negatief effect. Uit Tabel 2 blijkt weliswaar dat vegetatieve beschermde waarden (alle habitattypen en Groenknolorchis) volgens de effectenindicator gevoelig zijn voor ‘optische verstoring’ maar het betreft dan exclusief schaduwwerking door het plaatsen van niet‐natuurlijke objecten. Dergelijke vorm van optische verstoring is bij het verlichten van de sportvelden niet aan de orde. De in het gebied aanwezige natuurwaarden (behalve beschermde type H 2180 Duinbossen) worden door de hoge bosbegroeiing rond het sportcomplex sterk afgeschermd van de verlichting en de andere storingsbronnen. Beschermde fauna is niet te verwachten in de buurt van het sportcomplex en veel van de habitattypen komen ook niet voor in de buurt van de sportvelden. Beschermde waarden zijn veelal niet gevoelig voor de beschreven storingsbronnen.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
22
6
Conclusie Gezien de ligging van de sportvelden ten opzichte van het Natura 2000‐gebied, de optredende storende factoren, de reikwijdte daarvan, de plaats waar beschermde waarden voorkomen en de gevoeligheid van de in ontwerp aangewezen soorten en habitattypen voor de verwachte effecten, is duidelijk dat de door het bestemmingsplan mogelijki gemaakte terreinverlichting geen negatieve gevolgen kunnen ontstaan voor de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000‐gebied Kennemerland‐Zuid, oftewel de instandhoudingsdoelen ervan. Er is dus ook zeker geen significant negatief effect. Gezien het bovenstaande voldoet het bestemmingsplan van kern Bloemendaal aan de planologische uitvoerbaarheidseis van art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) jo. art. 3:2 Awb.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
7
23
Literatuur JANSSEN, J.A.M. & J.H.J. SCHAMINÉE, 2003. Europese natuur in Nederland. Habitattypen. KNNV Uitgeverij, Utrecht. JANSSEN, J.A.M. & J.H.J. SCHAMINÉE, 2004. Europese natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. KNNV Uitgeverij, Utrecht. KAPTEYN, K., 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Provincie Noord‐Holland, Noord‐ hollandse Zoogdierstudiegroep, Het Noordhollands Landschap, Haarlem. KRIJGSVELD, K.L., R.R. SMITS & J. VAN DER WINDEN, 2008. Verstorings‐ gevoeligheid van vogels. Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Bureau Waardenburg bv, Vogelbescherming Nederland. KRIJGSVELD, K.L., S.M.J. VAN LIESHOUT, J. VAN DER WINDEN & S. DIRKSEN, 2004. Verstoringsgevoeligheid van vogels. Literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Bureau Waardenburg bv, Vogelbescherming Nederland. MINISTER VAN LNV, 2006a. Natuurbeschermingswet 1998; bestaand gebruik en vergelijking implementatie andere lidstaten. Brief d.d. 1 september 2006, kenmerk TRCJZ/2006/2808. MINISTERIE VAN LNV, 2005. Algemene Handreiking Natuur‐ beschermingswet 1998. Versie september 2005. Ministerie van LNV, Den Haag. MOLENAAR, J.G. DE, 2003. Lichtbelasting. Overzicht van de effecten op mens en dier. Alterra‐rapport 778, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen.
NEUMANN, F. & H.E. WOLDENDORP (RED.), 2003. Praktijkboek Habitattoets. Praktische leidraad voor de toepassing van natuurbeschermingswetgeving bij projecten in Nederland en Vlaanderen. Sdu Uitgevers, Den Haag. STEUNPUNT NATURA 2000. Leidraad bepaling significantie, nadere uitleg van het begrip ‘significante gevolgen’ uit de Natuurbeschermingswet. versie 27 mei 2010. WINK, P., 2004. Jurisprudentie habitatrichtlijn. Artikel 6, tweede lid, Habitatrichtlijn. Meurs Juristen Nieuwsbrief 2(1): 3‐4.
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
24
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
Bijlage 1 habitattypen nabij veld 3&4 hc Bloemendaal
Hockeyclub Bloemendaal Omgrenzing Natura 2000 Duindoornstruweel Duinbossen, droog Duinbossen, binnenduinrand Duinbossen, vochtig
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau
2013‐5
Habitattoets Hockeyclub Bloemendaal
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Hazenkoog 35A Bovendijk 35-G 1822 BS Alkmaar 2295 RV Kwintsheul www.vandergoesengroot.nl
G&G-rapport 2013-5
Toetsing aan de NB‐wet 1998 van de negatieve gevolgen van verlichting in het kader van bestemmingsplan Bloemendaal
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau