1
G.d.H., Weet u wat ik een prachtige B. vind? De “Rembrandtbijbel”. U kent die msch. ook wel, of hébt hem. Daarin heeft men u/h oeuvre v.R. tal v.bijbelse afbeeldingen opgenomen. Vgl. ets v.Izaks offer door Abraham; thuiskomst v/d verloren zoon; schilderij v.Chr.’ kruisiging, waarop R. zichz. heeft afgebeeld als één v.degenen die de Heil. a/h kruishout spijkerden. Ontroerende meesterwerken. Maar, kan zo’n R.bijbel eigenl. wel? Tweede gebod verbiedt ons imm. een gesneden beeld te maken, noch enige gelijkenis v.wat boven i/d hemel is, noch v.wat onder o/d aarde is, noch v.wat i/d wateren onder de aarde is. en wat te denken v/e kinderbijbel m.al z’n platen? Wat bedoelt het tweede gebod? Wil onze Cat. ons vanmi. leren. Laten we om te beginnen dit gebod goed onderscheiden v/h eerste gebod. Lijken op elkaar. Grenzen zijn soms vloeiend. Toch, versch. spits. Eerste gebod zegt: geen afgod; tweede: geen beeld v.God. Eerste: niet een andere god; tweede: God niet anders. -- Wordt duidelijk in vr./a.96. Vr.: “Wat eist God i/h tweede gebod?” Leerzame vr., vanw. het woordje “eist”. God spreekt geen wens uit, doet geen verzoek, nee, Hij eist. Goed dat dat t.ons doordringt. U/ik, wij stellen overal onze eisen aan: aan onze relaties, huis, auto enmo.. Maar komt Gód m.Zijn eisen, dan hebben mensen daar moeite mee, dan vinden ze dat ze vrij zijn en zelf hun geloof/leven moeten kunnen invullen. Totdat de H.Gst ons achter de H.J. aan doet gaan, ons hart verandert, onze wil buigt, zodat we zin krijgen om n.Gods Wet te leven. Dan vinden we het terecht dat de H. het nodige v.ons eist. We ontdekken steeds meer hoe heilzaam het is om
2
Zijn geboden te gehoorzamen. “Wat eist God i/h tweede gebod?” De eerste helft v/h antw.: “Dat wij God op geen enkele wijze afbeelden.” Heidenen doen dat wel, t.o/d dvv.. Soms zeer kunstz.. Vgl. Griekse godenbeelden, die - al zijn ze ruim 2000j. oud - nog altijd onze bewondering wekken. Of de afgodsbeeldjes v.primitieve volkeren. Of het beeld v/e jonge stier, waarmee de heidenen rond Isr. hun god voorstelden. Zo’n dier voor hen het symbool v.kracht/leven/vruchtb.hd. Ook Isr. wilde zo’n beeld. “Aäron, maak een god die voor ons uit gaat, die wij kunnen zien, net als de andere volken.” Wat doet A.? Hij kent toch het gebod dat God nog niet zo lang gel. gaf? Maar het volk wíl het. En dan is bij A. de angst voor het vólk groter dan de eerbied voor Gód. “Goed, maar het moet wel een gouden beeld zijn.” De houtsnijders gaan a/h werk. Ze maken een beeld v/e jong stierkalf en overtrekken het m.bladgoud. Wanneer het klaar is, roept A.: “Morgen is er een feest voor de H.(!)!” De volgende morgen: het volk juicht/danst, en zingt: “D.i. onze god die ons uit Eg. uitgeleid heeft.” Nu heeft het zijn beeld! Nu kunnen ze hun god zien, en dragen, en aanraken. Maar dát wil God niet. Hij ís geen God om te zien/dragen/aanraken. Waarom niet? T.eerste omdat Hij de gans Andere is. Vgl. bij Jes.: “M.wie zou u Mij willen vergelijken, aan wie ben Ik gelijk? zegt de Heilige.” Hoe kan ooit een stukje v/d schepping de Sch. Zélf uitbeelden? Onmogel.. God is zo oneindig groot/heerlijk/verheven, groter dan al het majesteitelijke v/d schepping, heerlijker dan al de pracht d.natuur, verhevener dan de weidse sterrenhemel. Daarom een belachelijke > hachel.
3
zaak om Hem af te beelden. God is Gód! Want Hij is de gans Andere. Daaruit vloeit de tweede reden voor het beeldverbod. O/h mom. nl. dat er een beeld v.God is, kan iem. zeggen: zó is God! Maar dan wordt God vastgelegd, opgesloten in dat beeld. Vgl. stierkalf: symbool v.(over)macht. Idd., God heeft macht, is zelfs de Alm.. Maar dat Hij juist daarom ook iets heeft v.weerloze overmacht, dat Hij Zich zelfs kan laten doden, - kan dan niet meer, past niet meer in dat beeld v.God. Echter, God is Gód! Hij kan niet i/e beeld gevangen worden. Een derde reden. God wil niet dat wij n.óns believen over Hem beschikken. Dát wilde Isr.: beschikken over God. Ze voelden zich bedreigd. Er waren allerlei machten waar men geen vat op had. Onverwacht werd men erdoor besprongen. Het noodlot sloeg toe. Maar m/e beeld konden ze er msch. wat aan doen. Vgl. Hofni/Pinehas: ... Maar zó laat God Zich niet gebruiken! Hij is niet iem. om b/d hand te hebben of n/d hand te zétten. Nee, God is Gód! Over Hem kun je niet beschikken. Om al deze redenen wil God níet dat er een beeld v.Hem wordt gemaakt. Itd., Hij eist v.ons “dat wij Hem op geen enkele wijze afbeelden.” En - voegt onze leermr. er in één adem aan toe - “dat wij Hem op geen andere wijze vereren dan Hij in Zijn Wrd bevolen heeft.” Het één hangt onlosmakel. m/h andere samen. “Geen beeld noch enige gelijkenis,” eist God. Maar hoe dan wél? “Zoals Ik in Mijn Wrd bevolen heb.” U merkt: een actueel gebod, dat ook een spits heeft n.óns toe. Vgl. H.&P.: zij wilden beschikken over God. Willen wij dat af/toe ook niet? Hem b/d hand hebben > zetten? God vereren zoals Hij in Zijn Wrd bevo-
4
len heeft: daarin schieten we dikw. tekort. Gesch. v.H.&P. leert ons echter dat God Zich aan ons onttrekt, dat Hij ons laat zitten, als wij Hem n.onze hand willen zetten. Daarom het tweede gebod: spoort ons aan om God te vereren/dienen zoals Hij dat in Zijn Wrd bevolen heeft. Dan de vr. niet meer: “Hoe wil ík het?” maar: “Hoe wil Hij het?” Vgl. Ps.119: één lang, aanhoudend gebed om God te mogen dienen o/d rechte wijze. Is dit gebod ook verder actueel voor ons? Wij maken geen beeld v.God. Niem. v.ons heeft thuis i/d vensterbank een gouden kalfje als afbeelding v.God staan. Hooguit dragen\hebben we een kruisje. -- Toch, had Calvijn geen gelijk, toen hij zei: ons hart is een “fabrica idolorum”, een fabriek v.idolen, afgodsbeelden? Draait op volle toeren. Waar ik aan denk? Wel, voor de één is God een (strenge) Rechter; meer niet. Hoe dat kan? D/e bep. opvoeding, prediking, vooroordeel. Maar - wil ik vanmi. zeggen tegen hen die ... - God is toch n.a. Rechter? Heeft Hij Zich in Zijn Wrd niet vooral geopenbaard als Rédder?! We doen Hem verdriet, als we dat niet geloven. We vereren Hem dan o/e wijze zoals Hij niét bevolen heeft. T.diepste beeldendienst. Anderen zijn er voor wie God (alleen maar) V. (vol liefde) is. Maar dat de Schr. leert dat Hij ook een God is Die toornt, Die alle schijngeloof/on- bestraft m/h eeuwig oordeel, - wordt verdoezeld, en soms niet geaccepteerd. Maar beseft men dat men, door God slechts als V. te zien, m.voorbijgaan v/h andere, - dat men dan net als Aäron een eígen beeld v.God maakt? “D.i. God!” denkt men. Maar d.i. God níet! Soms wordt door bep. gebeurtenissen in ons leven zo’n beeld vermalen, net als Isr.s
5
gouden kalf i/d woestijn. Dan lijkt God voor ons geen V. meer, i.e.g. niet een vader zoals wij ons die hadden voorgesteld. Ook: beeldendienst. Brengt ons b/e andere vorm v.beeldendienst. Wat zeggen mensen vaak? Wat denken ook wij mde.? “Als God liefde is, hoe kan Hij dan al die verschrikkel. dingen toelaten?” Hoe goed begrijpen we mensen, als ze zo’n vraag stellen. Menigeen maakt afschuwel. dingen mee. En toch, overtreedt men ergens m/e derg. vraag niet het tweede gebod? Buigt men niet neer voor een eígen idee v.God is, id. v.liefde? In veel theologie (orthodox\modern) wordt over het lijden anders gedacht dan i/d klassieke theol. v/d kerk d.eeuwen. V.God wordt een lijdende, menselijke god gemaakt, die ons geen aanstoot geeft, die heel veel begrip voor ons heeft. Maar is dat het beeld v.God zoals de Schr. ons dat tekent? Denken we aan ps.isten/app., aan Lu./Calv., aan talloze gewone gelovigen: ze hebben allem. geweten/ervaren dat God m.ons een weg kan gaan v.lijden/kruis. God is dikw. de verbórgen God. Waar je Hem het laatst en het minst zou verwachten, juist daar heeft Hij Zich geopenbaard: i/e (armzalige) kribbe, a/e (vreselijk) kruis. Daarom vouwen we vanmi. onze handen en vragen we of God ons door Zijn H.Gst wil leren gehoorzaam te zijn, ook a/h tweede gebod. “H., doe ons U slechts eren, zoals U in Uw Wrd bevolen hebt.” Dan belijden we bijv. m.Job (m.horten/stoten): “Al zou Hij mij doden, nochtans zal ik op Hem hopen.” Maw.: U bent voor mij de God op Wie ik vertrouw, op-tegen hoop; U bent voor mij de God v.Wiens liefde mij niets scheiden zal, al lijkt het ook alsof U daartoe alles i/h werk stelt; U bent
6
voor mij de God Die alle kwaad v.mij wil weren of t.beste keren. Zó hebt U mij bevolen U te dienen/eren en zo zál ik U ook dienen/eren. Nu blijven we toch nog m/d vraag v/d Rembr.b. zitten. Want hoe absoluut klinkt het tweede gebod: “Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gelijkenis v.wat boven i/d hemel is, noch v.wat onder o/d aarde is, noch v.wat i/d wateren onder de aarde is.” Betekent dat (vr. 97) dat we helem. geen beelden mogen maken? I.e. opvatting v/d Islam: verboden afbeeldingen v.levende wezens te maken. Sindsdien heeft hun kunstzin zich geuit in prachtige mozaïeken. M.o. v.sommige chrr. is bekend dat ze zich, op grond v/h tweede gebod, niet lieten fotograferen. Toch niet terecht. Want hoe gaat het tweede gebod verder? “Gij zult u voor die niet buigen noch hen dienen.” Beeldverbod slaat dus op afbeeldingen v.God Zélf. Hij “kan/mag op geen enkele wijze afgebeeld worden; maar - vervolgt de Cat. - de schepselen mogen dat wel.” Was ook de tempel v.Salomo niet verfraaid m.allerlei afbeeldingen? Vgl. koperen wasvat: werd gedragen door beelden v.stieren; de wanden: waren versierd m.motieven v.bloemen/planten; de engelen o/d ark. We mogen (a.97) onze afbeeldingen echter “niet maken\bezitten om die te vereren of om God daardoor te dienen.” Verbiedt Hij. -- Hb.er formuleert deze woorden tegen de achtergrond v/d RK. Tal v.beelden staan daar. Ze hebben dezelfde functie als de iconen i/d Oosters-orthodoxe kerken: bemiddelen de omgang tussen God/mens. Maar wil God dat we t.Hem naderen via Maria, Willibr. enmo.? Nee. Wij bidden t.Hem i/d Naam v.Chr.. Dus: geen beelden; i.e.g. níet om ze te vereren/dienen.
7
Waar kunnen wij htd. aan denken? A/d man die slechts op reis wilde, als hij in zijn koffer een B. had: “Geeft me een veilig gevoel.” Of a/d reclame: ook daarin wordt mde. gezondigd tegen het tweede gebod. Allerlei beelden worden gemaakt: v.wat mooi is en uitdagend, of snel/gewaagd, of ruw/onaantastb.. Voor we het weten, buigen we: we kopen/eten/leven zoals deze beelden ons laten zien en gedragen ons zoals volgens deze beelden wenselijk is. Vlak om de hoek loert dus ook op ons de beeldendienst. Pas ervoor op, -Hb.er- vereer ze niet en dien ze niet. We komen bij vr./a.98, ook geformuleerd mhoo. Rome. Wordt ingegaan o/d functie v.beelden i/d kerken. Kan dat? Id. mag? Niet iedereen is even goed thuis i/d dingen v/h geloof. Niet iedereen kan even makkel. m.begrippen/wrdn overweg. Er zijn ontwikkelde mensen, id. eenvoudige. Denk a/d kinderen. Is het verkeerd beelden ed. te tolereren als “boeken d.leken”? “Zou dat niet mogen?” vraagt de Cat. in vr.98. I/e eerste opwelling ben je geneigd te antwoorden: “Mag best.” Maar wat doet de Cat.? Antwoordt resoluut: “Nee!” Waarom? Wel, “wij moeten niet wijzer zijn dan God, Die Zijn chrr. niet door stomme beelden, maar d/d levende verkondiging v.Zijn Wrd onderwezen wil hebben.” Kras/scherp antw.! Natuurl. goed te verklaren u/d ontstaanstijd v/d Cat., toen de brandstapels rookten en de protestanten er alles voor over hadden om God te dienen zoals Hij in Zijn Wrd bevolen had. Nvn. woedde toen de beeldenstorm. Wsch. zou dat nu niet meer gebeuren. In tal v.oude kerken zijn muurschilderingen, die i/d loop d.eeuwen onder een laag witkalk verborgen waren geraakt, weer tevoorschijn gehaald.
8
Toch blijft de kern v.a.98 waar. Vgl. Pls: m.hoeveel nadruk bindt hij ons o/h hart dat het geloof is u/h gehoor. Elders: het heeft Gode behaagd om d/d dwaasheid d.prediking zalig te maken wie geloven. Laten we daarom niet wijzer zijn dan God. Nvn. zijn onze protestantse kerken vaak sobere kerken. Geldt zeker onze Singelkerk. Haar soberheid is m.i. haar schoonheid. Zolang wij als gem. willen staan i/d traditie v/d Ref., dienen we zuinig te zijn op deze soberheid; moeten we onze diensten niet al te zeer aankleden m/e kaarsje zus en een plaatje zo. Niet dat we daarmee een hard oordeel willen vellen over hen die er wel het nodige in zien. Waar het om gaat, is dat we ruim baan maken voor de levende verkondiging v.Gods Wrd, juist in onze tijd, waarin alles toegespitst is o/h zien en amper meer o/h horen. Gevaarlijk! Voor we er erg in hebben, raken we verzeild in ME.se toestanden, toen er qua geloof sprake was v. veel beeld en weinig kennis, m.alle gevolgen v.dien. Ook anno 2012 mogen we veel verwachten v/d verkondiging v/h Wrd. Pls wist dat het oog ook wat wilde, veel wilde. M.n. in Cor. liep hij daartegenaan. Het verhinderde de ap. niet om - zeer tegendraads - een appèl te doen o/h oor, waarmee hij zijn tijdgenoten bond a/d (dwaasheid v/d) prediking. Pls wist wat God behaagde: via de poort v/h oor een mensenleven binnen te komen en zo door te dringen t/d kern v.zijn bestaan: het hart. -- Zo blijkt a.98 actueler dan de opstellers v/d Cat. ooit dachten. A/h eind v/d uitleg v.deze Zo. vouwen we onze handen. I/h besef v.onze schuld, i/h besef dat ons hart dag in/uit verkeerde beelden v.God fabriceert, i/h besef dat het tweede gebod alle onzuiverheid/eigenzinnig-
9
heid in ons dienen v.God a/h licht brengt. “H., zeggen we, wat is er veel in ons hart/leven dat zich niet verdraagt m.Uw heilig wezen.” Het tweede gebod klaagt ons n.a. aan, stelt ons ook i/d ruimte. We worden bevrijd v.alle bekrompen ideeën over God en leren dat we in onze lieve H.Chr. te maken hebben m/h ware beeld v.God. Nvn.: “Wie Mij heeft gezien, heeft de V. gezien.” Hij heeft ook onze zonde tegen het tweede gebod gedragen. Id. Zijn V. gediend e.&a. zoals Die in Zijn Wrd bevolen had, plaatsvervangend. Id. voor ons de H.Gst verworven, Die ons in alle waarheid leidt en ons dagel. het goede beeld v.God voor ogen schildert, telkens wanneer wij bidden en Gods Wrd openen. De Gst legt het verlangen in ons hart - nee, niet dat wij God vormen n.óns beeld, maar - dat God ons vormt n.Zíjn beeld. Dan is het ons voortd. gebed: “O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk.” We gaan in ons doen/laten de trekken v.Chr. vertonen. We gaan iets weerspiegelen v.Zijn geduld. Zo dienen we God, vereren we Hem, hebben we Hem lief. Eenm. komt het mom. dat we God zullen zien v.aangez. t.aangez.. Dan hoeven we nooit meer bang te zijn voor verkeerde beelden. Itd., dan (Joh.) zullen we Hem zien zoals Hij is. Stel je voor: God zien! De H.J. zien! De H.Gst zien! Als we dat mogen meemaken: zal dat niet heerlijk zijn?! Dan komt de Drieënige God voor ons staan en zal Hij zeggen: “Dit ben Ik nou!” Zou het nog lang duren voor we onze H. zullen ontmoeten, zullen luist’ren n.Zijn liefdestem? T.die tijd zingen we m.David: “Maar blij vooruitzicht dat mij streelt, / ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen; / U in ger.hd aanschouwen, / verzadigd m.Uw godd’lijk beeld.” AMEN.