governance code kinderopvang preambule
Commissie Governance Kinderopvang in opdracht van NVTK en bdKO Utrecht, oktober 2009
11
PREAMBULE Achtergrond Kinderopvangorganisaties zijn private ondernemingen met een maatschappe lijke doelstelling. NVTK en bdKO, verenigingen voor toezichthouders respectievelijk directeuren van kinderopvangorganisaties, hebben een commissie (Commissie Governance KO) ingesteld om een governance code te ontwikkelen. Dit inititatief is onder steund door het Waarborgfonds Kinderopvang en het ministerie van OCW. In de Commissie zijn relevante partijen dienaangaande vertegenwoordigd, te weten de branche organisaties (MOgroep Kinderopvang en BKN), de organisatie voor ouders in de kinderopvang (BOinK) en externe deskundigen. Doel van de governance code is het vaststellen van normen voor goed bestuur en toezicht, transparantie, externe verantwoording, integriteit en financiële be heersing. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van de 4 p’s van governance: principes, processen, prestaties en personen. Belangrijke nevendoelen zijn: het scheppen van meer eenheid en duidelijkheid in de wijze waarop organisaties in de KO worden bestuurd en het bevorderen van de professionalisering van be stuur en intern toezicht. Bij de formulering van de code is rekening gehouden met de bestaande wet geving en brancheafspraken betreffende de externe en interne verhoudingen van kinderopvangorganisaties, waaronder de Wet Kinderopvang, de beleids regels kwaliteit kinderopvang, het door de branche vastgestelde Convenant Kwaliteit Kinderopvang, de algemene voorwaarden zoals die door de beide brancheorganisaties worden gehanteerd, de gedragscode voor directeuren van de bdKO en – in het algemeen – het ondernemings- en stichtingenrecht. De relevante bepalingen uit deze wet- en regelgeving zijn niet in deze code herhaald. Daarnaast is onder meer gebruik gemaakt van adviezen en rappor tages van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de SociaalEconomische Raad, de Algemene Rekenkamer en g overnancecodecommissies uit andere sectoren. De commissie heeft hierbij haar eigen afwegingen gemaakt. Deze code betreft de governance van kinderopvangorganisaties. Zij gaat niet in op het externe toezicht door of vanwege de voor dit dossier verantwoordelijke Minister. Opzet en structuur van de code De code omvat deze preambule, de uitgangspunten en de uitwerking daarvan in bepalingen. Daarnaast heeft de commissie een verklaring van en toelichting op enkele begrippen opgesteld. De code is onderverdeeld in vijf hoofdstukken. De code start met een hoofdstuk over keuze van de besturingsvorm en naleving en handhaving van de code (I) en is vervolgens opgebouwd naar de 4 p’s: principes (II), processen (III), prestaties (IV) en personen (V) . Per hoofdstuk zijn uitwer kingen opgenomen die verschillen per besturingsmodel.
12
preambule
Naleving van en omgang met de code De uitgangspunten kunnen worden opgevat als moderne, en breed gedragen, algemene opvattingen over goede governance. De uitgangspunten zijn nader uitgewerkt in concrete bepalingen. Zij kunnen worden opgevat als een nadere invulling van de algemene beginselen van goede governance bij kinderopvang organisaties. Kinderopvangorganisaties kunnen hiervan afwijken. Afwijkingen zijn op zich niet verwerpelijk; zij kunnen onder bepaalde omstandigheden juist gerechtvaardigd zijn. Het kunnen toepassen van bepalingen is afhankelijk van de concrete omstandigheden waarin de kinderopvangorganisatie en haar belang hebbenden zich bevinden. Niet alle kinderopvangorganisaties zijn hetzelfde; bovendien veranderen de omstandigheden waarin de kinderopvangorganisatie zich bevindt met enige regelmaat. Het bestuur en – indien aanwezig - de Raad van Toezicht dienen afwijkingen te verantwoorden en dienen open te staan voor het aangaan van een dialoog. Dit is een continu proces. De commissie verwacht dat met de toepassing van deze code een praktijk ontstaat waarin de governance van kinderopvangorganisaties zich verder zal ontwikkelen. De mogelijkheid om van bepalingen van de code af te wijken betekent niet dat sprake is van vrijblijvendheid. Uit de maatschappelijke verantwoordelijkheid van kinderopvangorganisaties vloeit voort dat zij zich verantwoorden over hun governance. Van kinderopvangorganisaties mag worden verwacht dat zij elk jaar in hun jaarverslag of op hun website gemotiveerd uitleggen of en zo ja waarom en in hoeverre zij afwijken van de bepalingen van de governance code (de regel van “pas toe of leg uit”). Het is aan bestuur en – indien aanwezig - de Raad van Toezicht om aan deze code invulling te geven in de praktijk van de kinderopvangorganisatie. Zij be horen over de wijze waarop zij dit doen verantwoording af te leggen aan de belanghebbenden. Belanghebbenden kunnen bestuur en – indien aanwezig – de Raad van Toezicht daar ook op aanspreken. Het bestuur en – indien aanwezig – de Raad van Toezicht dienen open te staan voor aanpassing van de governance structuur van de kinderopvangorganisatie, wanneer belanghebbenden bezwaren gemotiveerd naar voren brengen. De kinderopvangorganisatie vermeldt elk jaar in haar jaarverslag op welke wijze zij de uitgangspunten van de code in het afgelopen boekjaar heeft toegepast. Het is aan iedere kinderopvangorganisatie zelf hieraan nadere invulling te geven. Tot slot Kinderopvangorganisaties voor wie de code van toepassing wordt doen al het nodige om zo spoedig mogelijk aan de bepalingen van deze code te voldoen. Daarbij kunnen zich knelpunten voordoen. Zo kunnen bestaande contractuele afspraken tussen kinderopvangorganisatie en bestuurders niet eenzijdig worden opengebroken. Ook kunnen bestaande benoemingen en lopende benoemingstermijnen een probleem opleveren bij de opvolging van een aantal bepalingen. De commissie gaat er van uit dat niet later dan bij nieuwe benoe mingen en bij herbenoemingen de codebepalingen in acht worden genomen. Voor wat betreft de bepalingen omtrent onafhankelijkheid van de intern toezichthouders en een vergadering van belanghebbenden stelt de commissie voor dat deze bepalingen zo spoedig mogelijk worden toegepast en dat zij in 2010 worden geëffectueerd. Deze punten laten overigens de verplichting on verlet om elk jaar in het jaarverslag de reden van eventuele afwijkingen van de betreffende bepalingen op te nemen.
preambule
13
governance code kinderopvang uitgangspunten
Commissie Governance Kinderopvang in opdracht van NVTK en bdKO Utrecht, oktober 2009
15
UITGANGSPUNTEN i Keuze van de besturingsvorm en naleving en handhaving van de code Bij de professionalisering en uitbreiding van de branche k inderopvang heeft ook een ontwikkeling plaatsgevonden in de bestuurs- en rechtsvormen die gehanteerd worden. In de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw, de periode dat de kinder opvang nog in de kinderschoenen stond, was de meest voorkomende rechtsvorm een stichting die op gemeentelijk niveau werkzaam was. Soms met een uitvoerend, soms met een toezichthoudend bestuur. Stichtingen hebben een in hun statuten vastgelegde maatschappe lijke doelstelling. Met de groei van de kinderopvang trad schaalvergroting op en daarmee de ontwikkeling in de wijze van bestuur en toezicht. En met de door de overheid gestimuleerde marktwerking en vraagsturing werden er ook steeds meer ondernemers in de branche kinderopvang actief. Dat betekent ook een grotere variatie in rechtspersonen: eenmanszaken, VOF, en besloten vennootschappen komen voor in de kinderopvang. De laatste jaren zijn ook investeringsmaatschappijen actief. We zien allerlei varianten in rechts- en besturingsvormen en bij grotere organisaties is ook vaak sprake van een holdingstructuur waarin verschillende rechtspersonen zijn ondergebracht. In de periode van groei van de kinderopvang zien we behalve het toetreden van nieuwe ondernemers in de kinderopvang ook de omvorming van stichtingen naar de BV vorm; en de overname van stichtingen door ondernemers. Bij dit soort transities is van belang om te zorgen voor een zorgvuldige overdracht van maatschappelijk eigendom. In deze context heeft de Commissie het volgende uitgangspunt geformuleerd: uitgangspunt De organen van de kinderopvangorganisatie zijn verantwoordelijk voor de keuze van het besturingsmodel en de naleving van deze code. Zij leggen hierover verantwoording af in het jaarverslag.
ii Principes: integriteit, openheid Vanwege de maatschappelijke verantwoordelijkheid van kinder opvangorganisaties heeft de Commissie het volgende uitgangspunt geformuleerd: uitgangspunt Het bestuur is open en integer en maakt duidelijk wat het daaronder verstaat. Het bestuur geeft in zijn gedrag het goede voorbeeld, zowel binnen de organisatie als daarbuiten.
16
uitgangspunten
iii Processen: maatschappelijke verantwoording en beleidsbeïnvloeding door belanghebbenden
Bij de maatschappelijke verantwoording en beleidsbeïnvloeding door belanghebbenden moet in de kinderopvang allereerst voldaan w orden aan de wettelijke vereisten en overige afspraken in de sector1. Daarnaast is voor iedere kinderopvangorganisatie van belang om na te gaan welke partijen in de externe omgeving belang hebben bij betrokkenheid bij de beleidsdoelstellingen. Omdat de Commissie dit van belang vindt, heeft zij het volgende uitgangspunt formuleerd: uitgangspunt Het bestuur hanteert een visie op de maatschappelijke positie van de kinderopvangorganisatie als uitgangspunt voor zijn beleid. Het bestuur vertaalt die visie in een missie en beleidsdoelstellingen. Het bestuur betrekt relevante2 belanghebbenden bij beleidsvorming en legt aan hen verantwoording af over de uitvoering van het beleid. Het bestuur geeft inzicht in realisatie van de beleidsdoelstellingen en communiceert hierover met relevante belanghebbenden.
iv Prestaties
In het Manifest kinderopvang dat in 2008 is vastgesteld wordt een aantal kernpunten genoemd voor wat betreft de maatschappelijke ver antwoordelijkheid van de kinderopvang. In de jaren 90 van de vorige eeuw werd de kinderopvang vooral gezien als arbeidsmarktinstrument. Kinderopvang werd gezien als een belangrijke voorwaarde voor het combineren van zorg en arbeid voor vrouwen. Inmiddels is kinderop vang de voorziening waar meer dan een derde van de kinderen tot vier jaar gebruik van maakt. En met de harmonisatie tussen kinderopvang en peuterspeelzalen is de te verwachten ontwikkeling, dat vanaf 2010 minstens 80% van de kinderen tussen twee en vier jaar van deze voor ziening gebruik maakt. Kinderopvang kan daardoor een belangrijke maatschappelijke rol vervullen in de ontwikkeling en ontplooiing van kinderen. Prestaties van kinderopvangorganisaties kunnen daardoor behalve in de weergave van de aantallen op te vangen kinderen ook worden weergegeven in de te realiseren maatschappelijke doelstellingen zoals het bereik van specifieke groepen of het bieden van een speci fieke benadering. In deze context heeft de Commissie het volgende uitgangspunt geformuleerd:
uitgangspunt Kinderopvangorganisaties hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zij moeten de best mogelijke kinderopvang verzorgen, voor medewerkers en kinderen optimale omstandigheden creëren en structuren opzetten die garanderen dat de taakstelling wordt gerealiseerd. Binnen die context stelt het bestuur de doelen van de organisatie vast, maakt die doelen bekend en richt zich daarop in zijn dagelijkse werk.
1 Zoals de CAO Inspectie en de afspraken GGD 2 De organisatie kan onderscheid maken tussen belanghebbenden waaraan verantwoording moet worden afgelegd (volgens de wet), kan worden afgelegd (om betrokkenheid en kwaliteit besluitvorming te vergroten) en aan welke het niet wenselijk is verantwoording af te leggen, zoals in sommige gevallen collegaaanbieders.
uitgangsunten
17
v Personen: rollen van bestuur en bestuurders, Raad van Toezicht en toezichthouders
De rollen van bestuurders, toezichthouders en eigenaars (aandeel houders) zijn in kinderopvangorganisaties cruciaal voor de kwaliteit van de dienstverlening. Het bestuur wordt in veel gevallen gevormd door de directie en soms door een beleidsbepalend (instruerend) bestuur. Zij worden gecontroleerd door een RvC, RvT, de Algemene Vergadering van Aandeelhouders of toezichthoudend bestuur. Hoe dan ook: bij elke kinderopvangorganisatie is deze situatie in meer of mindere mate verschillend. Bijvoorbeeld: voor de directie in het geval van een eenmanszaak en een BV zonder RvC geldt dat de directeureigenaar vaak een en dezelfde persoon zijn. Dat roept de vraag op hoe dan belangenverstrengeling voorkomen kan worden.
v
1 Het bestuur Om de rollen van bestuurders en toezichthouders scherp neer te zetten, met de gedachte dat voor elke macht in een kinderopvang organisatie een tegenwicht moet bestaan, heeft de Commissie het volgende uitgangspunt geformuleerd voor het bestuur: uitgangspunt Het bestuur is belast met het besturen van de kinderopvangorganisatie, hetgeen onder meer inhoudt dat het bestuur verantwoordelijk is voor de realisatie van de doelstellingen van de kinderopvangorganisatie, de strategie, de financiering en het beleid en de daaruit voortvloeiende resultatenontwikkeling en het beleid ten aanzien van deelnemingen3 van de kinderopvangorganisatie. Het bestuur richt zich bij de vervulling van zijn taak naar het belang van de kinderopvangorganisatie in het licht van haar maatschappelijke doelstelling en weegt daartoe de in aanmerking komende belangen van bij de kinderopvangorganisatie betrokkenen af. uitgangspunt Het bestuur is verantwoordelijk voor de naleving van alle relevante wet- en regelgeving en voor het beheersen van de risico’s verbonden aan de activiteiten van de kinderopvangorganisatie. uitgangspunt Elke vorm en schijn van belangenverstrengeling tussen de kinderopvangorganisatie en leden van het bestuur wordt vermeden. Besluiten tot het aangaan van transacties waarbij tegenstrijdige belangen van leden van het bestuur kunnen spelen die van materiële betekenis zijn voor de kinderopvangorganisatie en/of voor de betreffende leden van het bestuur, behoeven de goedkeuring van het controlerend orgaan.4
3 De Commissie verstaat de term deelneming in de zin van artikel 24c Boek 2 BW 4 Laatste zin is niet van toepassing voor het eenmanszaak-model
18
uitgangspunten
v 2
Controlerend orgaan5
Om de rollen van bestuurders en toezichthouders scherp neer te zetten, met de gedachte dat voor elke macht in een kinderopvang organisatie een tegenwicht moet bestaan, heeft de Commissie het volgende uitgangspunt geformuleerd voor het controlerend orgaan: uitgangspunt Het controlerend orgaan6 heeft tot taak toezicht te houden op het bestuur en op de kinderopvangorganisatie. Het controlerend orgaan richt zich bij de vervulling van zijn taak naar het belang en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de kinderopvangorganisatie en weegt daartoe de in aanmerking komende belangen van bij de kinderopvangorganisatie betrokkenen af. Het controlerend orgaan is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn eigen functioneren. Het controlerend orgaan beslist over benoeming, beoordeling, beloning, schorsing en ontslag van bestuurders. uitgangspunt Leden van het controlerend orgaan zijn onafhankelijk en geschikt voor hun taak. uitgangspunt Het controlerend orgaan is behoorlijk samengesteld en legt verantwoording af over haar samenstelling en functioneren. Elke vorm en schijn van belangenverstrengeling tussen de kinderopvang organisatie en leden van het controlerend orgaan wordt vermeden.
v 3 Financiële verslaggeving en interne procedures Om de rollen van bestuurders en toezichthouders scherp neer te zet ten, met de gedachte dat voor elke macht in een kinderopvangorgani satie een tegenwicht moet bestaan, heeft de Commissie het volgende uitgangspunt geformuleerd voor de financiële verslaggeving en interne procedures: uitgangspunt Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de volledigheid van de financiële verslaggeving en interne procedures.
v 4 De Algemene Vergadering van Aandeelhouders (alleen voor BV-model)
Om de rollen van bestuurders en toezichthouders scherp neer te zetten, met de gedachte dat voor elke macht in een kinderopvang organisatie een tegenwicht moet bestaan, heeft de Commissie het volgende uitgangspunt geformuleerd voor de Algemene Vergadering van Aandeelhouders: uitgangspunt De Algemene Vergadering van Aandeelhouders dient zodanig invloed te kunnen uitoefenen op het beleid van het bestuur en de Raad van Toezicht van de vennootschap, dat zij een volwaardige rol speelt in het systeem van ‘checks and balances’ in de vennootschap.
5 Deze bepalingen zijn niet van toepassing voor het eenmanszaak-model 6 Het controlerend orgaan betreft – m.u.v. BV’s met RvC - het hoogste orgaan van de organisatie: de eigenaar(s) / AvA bij BV’s zonder RvC, toezichthoudend of instruerend bestuur of de Raad van Toezicht bij een stichting.
uitgangsunten
19