‘Good Practices, wat kan de Sociale Zekerheid er mee?’ ProgreSZ – Hogeschool voor Sociale Zekerheid Maidenspeech dr. Rienk Prins als lector Sociale Zekerheid
ProgreSZ, Hogeschool voor Sociale Zekerheid
[email protected] www.progresz.nl T 055-576 7555 F 084-730 7951 Postadres: Postbus 10089 7301 GB Apeldoorn Bezoekadres: Burgermeester Tutein Noltheniuslaan 21 7316 BE Apeldoorn Versie 0608
Maidenspeech dr. Rienk Prins © ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Maidenspeech dr. Rienk Prins © ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Inhoudsopgave Voorwoord .......................................................................... 1 “GOOD PRACTICES”: wat kan de sociale zekerheid er mee? ............. 3 Summary .......................................................................... 14 Bronnen ........................................................................... 15 Stellingen waarover na afloop van de lezing is gediscussieerd ......... 16
Maidenspeech dr. Rienk Prins © ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Voorwoord Toen ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid (Hogeschool ProgreSZ) eind 2005 startte met de overheidserkende ‘Hbo-bacheloropleiding SZ–professional’ konden we niet bevroeden dat we daarna al zo snel een ‘lector sociale zekerheid’ in ons midden zouden hebben. De lector, ónze lector, speelt een voorname rol bij onderwijs en onderzoek in het kader van de ‘Hbo-master SZ’. Voordat ik nader in zal gaan op doel en invulling van het lectoraat binnen Hogeschool ProgreSZ, eerst nog even iets over het onderwijs van Hogeschool ProgreSZ. Naast de ‘Hbo-bachelor SZ-professional’ is in april 2008 een start gemaakt met de ‘Hbo-master SZ’. De hbo-bachelor SZ-professional en de hbo-master SZ staan niet op zichzelf: ze worden vergezeld van onze mbo-opleiding ‘Juridisch medewerker sociale zekerheid’. Hiermee staat – onder één dak- het complete onderwijsbouwwerk voor de professionele sector sociale zekerheid. Uniek in Nederland! De opleidingen zijn zo aan elkaar geregen, dat studenten maximaal kunnen profiteren van doorstroommogelijkheden: van mbo, naar hbo- bachelor naar uiteindelijk hbo-master. De doorstroming is mede mogelijk gemaakt door een breed onderliggend opleidingsconcept, dat zich kenmerkt door ‘werkend leren’. Een inhoudelijk kenmerk van het onderwijs van Hogeschool ProgreSZ is dat de opleidingen zich richten op beroepen en functies in de brede keten van sociale zekerheid. Ik heb het hierbij over de brede keten van de publieke én de private uitvoerders. Afgestudeerde studenten kunnen met de opleidingen gemakkelijk aan de slag bij de verschillende ketenpartners in de sector. Daarvoor worden ze in de volle breedte van het veld opgeleid! Waarom beroepsspecifiek onderwijs voor de sector? Nou, de sector SZ (publiek en privaat) schreeuwt om professionals die snel moeten kunnen inspelen op specifieke klantvragen en resultaten moeten boeken. Ook moeten ze goed kunnen omgaan met werkgevers, bijvoorbeeld voor het werven van vacatures en het plaatsen van mensen met een handicap in een betaalde baan. Daarvoor zijn specifieke vaardigheden nodig die Hogeschool ProgreSZ laat inzetten. Maar de vraag is nóg breder: het uitvoerende veld heeft óók behoefte aan professionals en managers die vanuit de inhoud een bijdrage kunnen leveren aan innovatie, verbetering en samenwerking van de uitvoering en zelfstandig verbetertrajecten en verandertrajecten kunnen initiëren en uitvoeren. Innovatie én verandering zijn twee belangrijke sleutelwoorden van de hbo-master SZ-opleiding. Dat brengt mij op onze lector. Hogeschool ProgreSZ heeft gekozen voor een lector die vertrouwd is met het doen van praktisch onderzoek voor de sector SZ en studenten daarin kan begeleiden. En dat vanuit een – voor de sector onafhankelijke rol. De lector kan studenten in het kader van hun opleiding praktisch (deel-) onderzoek laten doen. Het mes snijdt zo aan twee kanten: de sector (en zijn ketenorganisaties) verkrijgt hoogwaardige en specifieke kennis en de student werkt aan zijn eigen ontwikkeling binnen een beroepsrelevante en erkende opleiding.
Maidenspeech dr. Rienk Prins
1
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Last but not least: ProgreSZ gaat voor kwaliteit en hoogwaardige opleidingen. Ik ben er daarom erg trots op dat Rienk Prins onze lector Sociale Zekerheid wil zijn. Verder ben ik onze onderwijsraad (prof. dr. Kees Goudswaard, prof. mr. Guus Heerma van Voss en drs. Bart Huydts) ook zeer erkentelijk voor hun bijdrage aan de totstandkoming van het lectoraat en de benoeming. Voorts mijn oprechte dank aan het bureau Astri, het bureau waar Rienk zijn hoofdtaak uitvoert, dat de aanstelling uiteindelijk praktisch mogelijk maakte. Dit boekje bevat de maidenspeech van dr. Rienk Prins, die hij heeft uitgesproken op 27 maart 2008 in Putten, over het onderwerp ‘Good Practices: wat zijn dat en wat kan de sociale zekerheid ermee?’ Ik wens u veel leesplezier. Apeldoorn, 27 maart 2008 Mr. Thom.W. J. Wildeboer Algemeen directeur
Maidenspeech dr. Rienk Prins
2
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
“GOOD PRACTICES”: wat kan de sociale zekerheid er mee? Maidenspeech uitgesproken bij het aanbieden van dr. Rienk Prins als lector bij ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid, op donderdag 27 Maart 2008 Geachte directie, collega’s en studenten van ProgreSZ, Geachte dames en heren, “Good practices” staan in de belangstelling In mijn baan bij AStri kom ik de laatste jaren regelmatig in aanraking met “good practices” (hier afgekort als GP’s). Enerzijds gaat het daarbij om verzoeken van opdrachtgevers van beleidsonderzoek, die niet alleen inzicht in de toepassing of het succes van een nieuwe maatregel of beleidswijziging willen. Er moet vaak ook een handzame weergave bij van leerzame en stimulerende voorbeelden van dat nieuwe beleid, die anderen op weg kan helpen. Anderzijds zijn er internationale consultancyprojecten, die ondermeer gebaseerd zijn op het “leren van anderen”: menig midden- of oosteuropese beleidsfunctionaris hoopt bij “de oude EU-leden” GP’s te leren kennen, om het eigen ziekteverzuim-, reïntegratie-, arbeidsmarkt- of gehandicaptenbeleid te moderniseren. Onderstaande publicaties en persberichten laten zien dat GP’s ook in Nederland populair zijn: - “Best practices in WW-Preventie” (IVA/OSA, 2004); - “Prijzen voor Best Practice Arbeidsomstandigheden” (Arboconvenanten, 2004 e.v.); - “EVD maakt good practices internationale stages bekend” (EVD/HBO, 2005); - “Good practices van projecten allochtone ouderen” (Gemeente Amsterdam, 2006); - “Good Practice Cahier 3 “Innovatief Aanbesteden” (College Bouw Zorginstellingen, 2007); - “100 Goede voorbeelden ICT gebruik aan universiteiten en hogescholen” (Good Practices Themasite SURF/InHolland, 2008). Deze en vele andere voorbeelden maken duidelijk dat “good practices” of “best practices” een veel voorkomend product zijn, die men aantreft: -
op vele terreinen, bijvoorbeeld de gezondheidzorg / verpleging, arbeidsomstandigheden, verzuim- en re-integratie, wijkgericht werken aan gezondheid, maar ook in commerciële en technische sectoren;
-
op vele beleidsniveaus, variërend van het individu (de patiënt) en het bedrijf (ziekteverzuimaanpak, organisatie van de zorg in ziekenhuis) tot brancheniveau (arboconvenanten), regionale structuren (samenwerking in de gezondheidszorg), of nationaal (wordt Nederland door de spectaculaire daling van de WAO-instroom een GP voor andere landen?).
Maidenspeech dr. Rienk Prins
3
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
“Good practices” zijn veelvormig GP’s kunnen bovendien op verschillende wijzen worden vormgegeven en “georganiseerd”. Ook hiervoor weer enkele voorbeelden: -
Als handreiking voor de praktijk, meestal bestaande met een “bloemlezing” van bedrijven, benaderingen of werkwijzen, ter navolging of inspiratie;
-
Als resultaat van een “officiële” erkenning, een wedstrijd of een onderscheiding met een prijs. Voorbeelden hiervan zijn: “Kroon op het Werk” (voor bedrijven met een ”voorbeeldig gezondheidsmanagement”) of het “Certificaat van Good Practice” voor internationale stages in het beroepsonderwijs;
-
Als voorbeelden opgeslagen en bijgehouden in een databank. Een bekend voorbeeld op het terrein van de gezondheidszorg is “Sneller Beter”, dat “goede voorbeelden” van directe patiëntenzorg in ziekenhuizen bijhoudt.
En ook internationaal neemt (sinds pakweg 10 jaar) het gebruik van GP’s toe. Daarbij kan het om zeer uiteenlopende zaken gaan, zoals onderstaande drie voorbeelden laten zien: - “Brussel heeft label Good Practice Project toegekend” (aan een zorgproject in de provincie Zeeland, 2007); - “A guide to good practice in age management” (European Foundation for Working and Living Conditions, Dublin, 2006); - “Poverty Reduction Practices: transfer of good and innovative practices” (United Nations, Bangkok, 2003). Enkele vragen Zowel vanuit de positie van onderzoeker als vanuit internationaal consultancywerk ontstond bij mij in de loop der tijd de indruk dat GP’s op een onduidelijk concept zijn gebaseerd, dat nu eens verwijst naar de uitkomsten van onderzoek of vergelijking (“benchmark”), dan weer vooral op pr-overwegingen lijkt te stoelen. Bovendien heeft het begrip een veelbelovende of pretentieuze klank, die nieuwsgierig maakt naar de methodische of empirische basis. Verder viel mij op, dat men nauwelijks iets hoort over ”bad practices” 1, terwijl die juist inzicht zouden geven in succes- en faalfactoren van een nieuwe werkwijze of maatregel. Vandaar dat ik voor deze installatierede als centrale vragen heb gekozen: 1. Wat zijn Good Practices (eventueel “Best” Practices)? 2. Hoe stel je ze vast? 3. Wat kun je er mee? Voor een antwoord op deze vragen heb ik gebruik gemaakt van drie bronnen. Hoofdmoot vormde een analyse van relevante literatuur (zowel bronnen over methodologische aspecten, als publicaties met GP’s en databanken van GP’s). Daarnaast werden door enkele buitenlandse collegaonderzoekers interessante bronnen of ervaringen doorgegeven, of stimulerende opmerkingen gemaakt om dit thema eens grondig te bekijken. Tenslotte was het mogelijk via een enkel 1
Zie ook: Wesdorp, 2007.
Maidenspeech dr. Rienk Prins
4
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
telefonisch interview met een beheerder van een GP’s-databank een indruk te krijgen van de inrichting en benutting van een bestand van GP’s. Ik begin met een weergave van meningen van anderen over GP’s. Daarna ga ik kort in op geschiedenis van het gebruik van GP’s en probeer het begrip nader af te bakenen. Vervolgens wordt nagegaan welke methodologische principes of lessen er ten aanzien van onderzoek en selectie van GP’s worden gehanteerd. Daarna trekken we enkele conclusies en gaan na wat dit kan betekenen voor het kennismanagement, onderwijs en onderzoek bij ProgreSZ. Aan het slot worden een aantal stellingen geponeerd die te maken hebben met de inrichting en uitvoering van sociale zekerheid en zorg in Nederland. Positieve en kritische opvattingen over GP’s Ter illustratie introduceren we eerst een typerend voorbeeld van een publicatie over GP’s, die enkele jaren geleden uitkwam. Het gaat over maatregelen die (grote) bedrijven hebben genomen om ontslag van (groepen) werknemers te voorkomen, bijvoorbeeld in geval van reorganisatie. Enkele kenmerken van het rapport en het onderzoek zijn: Titel: Best Practices in WW-preventie (IVA/OSA, 2004) 1. 2. Gehanteerde werkwijze: a. 14 kwalitatieve casestudies (er werd één respondent per organisatie geïnterviewd; verder: analyse van documentatie); b. Bewust is niet gestreefd naar een representatief beeld, maar naar een zo breed mogelijk scala van benaderingen; c. Aandacht voor maatregel en context waarin ze zijn toegepast; d. Het succes van de casus is in kaart gebracht door te vragen of de doelen volgens de ondervraagden zijn gerealiseerd; e. Als (nog) geen effect bekend was, werd de casus toch opgenomen indien de auteurs het een interessant initiatief vonden (innovatief). 3. Diverse lessen en aanbevelingen zijn in het rapport opgenomen, zoals succes- en faalfactoren en lessen wat betreft communicatie en disseminatie (voorlichting). Als men de literatuur van en over GP’s bekijkt, komt een aantal voordelen en positieve meningen over GP’s steeds terug: a.
Het predicaat “Good“ of “Best“ practices duidt erop (of wekt de suggestie) dat de aanpak “werkt“, of in ieder geval “beter werkt“ dan andere benaderingen;
b.
GP’s besparen werk: ze vermijden dat “het wiel opnieuw wordt uitgevonden”;
c.
Publicaties met GP’s zien af van wetenschappelijke reserves en zijn sterk gericht op de (beoogde) gebruikers;
d.
De presentatie van GP’s is (daardoor) pragmatisch opgezet (meestal: compacte, journalistieke taal).
Anderzijds treft men ook – zij het aanzienlijk minder - literatuur aan, die genuanceerd of uitgesproken kritisch staat tegenover het aanwijzen en Maidenspeech dr. Rienk Prins
5
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
propageren van GP’s. De enkele auteurs die een bezinnende of relativerende blik op GP’s hebben geworpen (Datta, 1993; Hanson, 1995; Bretschneider et al, 2005; Meyers et al, 2006; The worst thing, 2005) geven – samengevat - de volgende kanttekeningen en waarschuwingen. Allereerst merken enkele op dat de ”populatie” van werkwijzen of bedrijven, waaruit GP’s afkomstig zijn, vaak onbekend of beperkt is, bijvoorbeeld omdat bedrijven weigeren mee te werken. De selectie is vaak eenzijdig opgebouwd, hetgeen niet altijd wordt gerapporteerd. Ten tweede stelt men vast dat de effectiviteit en de overdraagbaarheid van de GP vaak maar beperkt onderbouwd is, onder meer omdat de middelen ontbreken voor een degelijk evaluatieonderzoek.2 En derde beperking van GP’s is de “beperkte houdbaarheidsdatum” van de voorgestelde benadering. Vooral op beleidsterreinen waar veel veranderingen in wetgeving, in de (medische) technologie of in de markt plaats vinden, zijn GP’s na verloop van tijd niet meer ongewijzigd toepasbaar (M. Aylward, 2007). Een vierde kritische constatering wat het gebruik van GP’s betreft is het feit dat GP’s een “markt” zijn geworden, waarbij de aanbieder eerder de voorkeur geeft aan “verkopen” dan aan “testen”. Tenslotte zijn GP’s omstreden als in het handhavingsbeleid (in bijvoorbeeld Nederland en het Verenigd Koninkrijk op arboterrein) het toepassen van een GP’s als naleving van de wet wordt gepropageerd. De bezwaren richten zich ondermeer op het voorschrijven van een aanpak, die geen rekening houdt met de specifieke bedrijfssituatie (veel GP’s zijn niet in MKB-bedrijven ontwikkeld, terwijl deze juist de overgrote meerderheid van de bedrijven vormen). Stukje geschiedenis De werkwijze om GP’s in kaart te brengen vindt zijn oorsprong in de Verenigde Staten, waar in de 80-er jaren de bedrijven zich wilden spiegelen aan het best verkopende bedrijf in hun branche. Het doel was “(to) copy best practices” (men spreekt daar ook meer van “best” dan van het – bescheidener - “good” practices). Deze werkwijze werd na enige jaren in andere sectoren overgenomen, met name in de geneeskunde, verpleegkunde, het onderwijs en sociaal werk. Verder kreeg het begrip een ruimere betekenis: het ging enerzijds om het leren van anderen ter verbetering van de efficiency en de kwaliteit. Anderzijds werd de voorbeeldwerking van GP’s naar voren gehaald, om de invoering van innovaties te stimuleren en te vergemakkelijken (Datta, 1993). Het “leren van anderen” om de eigen prestaties te vergroten werd snel overgenomen door de EU: reeds in het eerste ESF programma (1994 – 1999) werd ernaar gestreefd om de werkloosheid aan te pakken door een “Community Employment Initiative”. Dit beoogde de EU-leden te informeren en te stimuleren tot innovatie van methoden, doelgroepen, regionale netwerken en internationale 2
Zie punt 2a in eerder geintroduceerde voorbeeld.
Maidenspeech dr. Rienk Prins
6
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
samenwerking in het werkgelegenheidsbeleid. Sindsdien heeft de EU op tal van sociale beleidsonderwerpen publicaties laten maken onder de noemer van GP’s (o.a. werkloosheidsbestrijding, ouderenbeleid, ziekteverzuimaanpak, gezondheidsvoorlichting en -opvoeding op de werkplek). Voor de volledigheid moet daaraan worden toegevoegd, dat naderhand ook andere methodieken (om van elkaar te leren) werden ingevoerd. Een voorbeeld zijn de zgn. “Peer Reviews”, waarbij deskundigen uit een aantal landen in het “gastland” de uitvoering en resultaten van een innovatieve aanpak bekijken. Definities en criteria Als men op zoek gaat naar definities van GP’s komen snel wat Bretschneider e.a. (2005) en Meyers e.a (2006) de twee kernproblemen van de GP’s-benadering noemen, in zicht. Zij duiden daarbij op het ontbreken van algemeen erkende criteria voor GP’s, en van gebrek aan consensus hoe GP’s onderzocht moeten worden. Hun studies leverden drie criteria op die in definities van GP’s een rol blijken te spelen: a. de effectiviteit van de werkwijze is aangetoond; b. de overdraagbaarheid van de werkwijze is plausibel; c. de werkwijze ondersteunt het vigerende beleid. Sommige studies van GP’s blijken de nadruk op slechts één van de genoemde criteria te leggen, maar in de meeste projecten heeft men (in- of expliciet) meerdere criteria voor ogen. Een definitie die expliciet het effectiviteitscriterium hanteert, is afkomstig van Bretschneider et al (2005), die over best practices spreken: “(A practice)… is best when compared to an alternative course of action, which is linked to some outcome or goal”. Niet alleen effectiviteit maar vooral ook overdraagbaarheid is relevant voor bijvoorbeeld de Verenigde Naties (United Nations, 2003). GP’s op het terrein van de armoedebestrijding zijn die maatregelen “[…] waarvan door onderzoek en evaluatie (is) aangetoond: - dat ze (duurzaam) effectief zijn; - in andere situaties toepasbaar zijn; - en aan die situatie aangepast kunnen worden”. Een voorbeeld waarin het beleidsondersteunende aspect van GP’s nadruk krijgt, treft men in veel EU-projecten aan. Zo stelt het Europese Agentschap voor Veiligheid en Gezondheid op het Werk aan GP’s de voorwaarde, dat deze de verantwoordelijken op arboterrein de info (moet) geven om gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor werknemers te verminderen, conform de EU criteria. Dat wil zeggen: de informatie moet “van voldoende kwaliteit en kwantiteit, relevant, actueel, ethisch verantwoord, effectief en - waar mogelijk - op preventie gericht (zijn)”. Methodologische regels en praktijken De beperkte uitkomsten wat betreft definities en criteria voor GP’s en de matige methodologisch gerichte belangstelling voor GP’s worden niet alleen geïllustreerd in de titels van de artikelen die men tegenkomt. Zo gaat Stockley’s artikel (2005) over “The rise and fall of the best practice method”, terwijl Bretschneider Maidenspeech dr. Rienk Prins
7
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
et al (2005) hun artikel de titel geven: “Best practice research: a methodological guide for the perplexed”. Inderdaad, als we ons op een aantal technische aspecten van het tot stand komen van GP’s richten, is de oogst inhoudelijk nogal mager. We zijn voor drie onderdelen nagegaan hoe in de praktijk gewerkt wordt, namelijk bij: de populatie (van practices) waaruit men een goede of de beste wil kiezen, het onderzoek naar de effectiviteit van GP’s en het onderzoek van de toepasbaarheid elders van een GP (“externe validiteit”). Dat de verzameling van practices doorgaans een “onbekend universum” is, is reeds aan de orde gekomen. Op welke wijze wordt in GP-rapporten of databanken een selectie van GP’s gemaakt? Daarvoor kunnen een drietal wegen worden bewandeld: a. statistische analyse en opsporen van “positieve uitschieters”. Een (Nederlands) voorbeeld zou kunnen zijn: het vergelijken van alle UWVkantoren op hun plaatsingsresultaten (voor gedeeltelijk arbeidsgehandicapten), vervolgens van het best scorende kantoor het werkproces analyseren en deze werkwijze aan alle kantoren als GP voorleggen; b. Het doorploegen van documentatie (“mining”) om succesvolle werkwijzen e.d. op te sporen; “Zelfaanmelding” door bedenkers of gebruikers van GP’s, dan wel op c. voordracht van deskundigen in het veld. In de praktijk blijkt de eerste benadering – althans op het gebied van de sociale verzekeringen en arbeidsmarkt - veel problemen op te roepen. Weliswaar heeft deze aanpak sterke kanten (objectiviteit en de mogelijkheid rekening te houden met verschillen in cliëntele), maar de beschikbare databestanden blijken doorgaans niet op dergelijke analyses berekend te zijn. Vandaar dat in de praktijk meestal de twee laatstgenoemde methoden worden gebruikt, waarbij het gebrek aan objectiviteit en het “missen van relevante cases” als de grootste risico’s worden gezien. Aan het eerste bezwaar kan men proberen tegemoet te komen door de aangemelde cases nader te onderzoeken (zie het eerder genoemde Nederlandse voorbeeld), het tweede bezwaar blijft echter onverminderd bestaan. Het tweede thema, het antwoord op de effectiviteitvraag, levert eveneens enige relativering op. De ideale effectiviteitmeting, dat wil zeggen de “gouden standaard van dubbel blind onderzoek” blijkt - in de meeste West-Europese landen – niet uitvoerbaar te zijn, als het gaat om het testen van innovaties (bijvoorbeeld om gehandicapten aan de slag te helpen).3 Als afgezwakte vorm wordt vaak voorgesteld de effectiviteit in kaart te brengen door kwantitatieve vergelijking (waarbij via weging of multivariate analyse rekening wordt gehouden met relevante factoren). Ook de werkwijze met
3
Dit bijvoorbeeld in tegenstelling van de Verenigde Staten, waar met diverse vormen van “service delivery” en “rehab”wordt geëxperimenteerd, waarbij duizenden cliënten in experimentele en controlegroepen worden ingedeeld (op vrijwillige basis). Maidenspeech dr. Rienk Prins
8
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
“benchmarking” gaat uit van een vergelijkbaarheid op diverse kwantitatieve parameters. In de praktijk blijken er echter onvoldoende (vergelijkbare) gegevens te zijn, terwijl ook het kostenaspect een degelijke analyse in de weg blijkt te staan. Vandaar dat men zijn toevlucht neemt tot een globale vergelijking, bijvoorbeeld de uitkomsten van de betreffende casus wordt vergeleken met die van andere cases, of met het (branche-) gemiddelde. Daarnaast worden uitspraken over effectiviteit ook gebaseerd op de mening of inschatting van betrokkenen (zie het eerdergenoemde Nederlandse voorbeeld) of die van externe deskundigen. Tenslotte de overdraagbaarheid van de GP. Dit aspect kan op verschillende manieren vorm krijgen, zoals onder andere de ervaringen bij de Verenigde Naties laten zien als het gaat om armoedebestrijding. Op systematische wijze worden de beoordelaars van GP’s ertoe gezet om bevorderende en belemmerende randvoorwaarden in kaart te brengen bij een GP, de rol van diverse actoren te analyseren en de GP op unieke aspecten te beoordelen. Een bekend voorbeeld van een uniek aspect is: de beschikbare financiële middelen. Als die in andere settings ontbreken, wordt de overdraagbaarheid sterk ondermijnd. We hebben de indruk, dat bij organisaties die van zichzelf uit minder uitgebreid op overdraagbaarheidvragen ingaan, de inschatting van de toepasbaarheid van een GP aan “de lezer” wordt overgelaten. Hoe verder met GP’s? In het voorgaande hebben we verslag gedaan van onze zoektocht naar de methodische en gebruiksaspecten van GP’s: wat wordt bedoeld met GP’s? hoe worden ze onderzocht? en wat kan men ermee? Het is tijd om enkele conclusies te trekken. Hoewel we dit thema in het komende jaar binnen ProgreSZ verder zullen aanpakken, kan al wel een aantal conclusies worden getrokken. Die hebben betrekking op de definitie en gebruikswaarde van GP’s en op aanbevelingen voor de benutting van GP’s. Allereerst kunnen we twee typen GP’s onderscheiden: 1. “Inspirerende (praktijk-)voorbeelden” Daarmee bedoelen we een (nieuwe) werkwijze die meer “practice based” dan “evidence based” is. Er is een beperkte analyse gemaakt van proces, effect en context, omdat daarvoor de middelen, de belangstelling of de expertise ontbraken. De sterke kanten van deze werkwijze zijn vooral gebaseerd op de mening van deskundigen en/of de betrokken professionals zelf, die de betreffende benadering als een “betere” aanpak beschouwen. De externe geïnteresseerde moet zelf nagaan of en hoe de werkwijze in de eigen situatie toepasbaar is of gemaakt kan worden. 2. “Evidence based Good Practices” Bij deze categorie GP’s is de kwaliteit van de innovatieve werkwijze beter onderbouwd. Er is meer (kwantitatief en/of kwalitatief) onderzoek gedaan naar de uitvoering, er wordt aandacht besteed aan uitvoeringsproblemen en aan effecten. Door de uitgebreidere onderzoeksgerichtheid is de “evidence base” beter ontwikkeld dan bij de eerstgenoemde categorie, waardoor ook enig zicht is op randvoorwaarden (zoals geld), overdraagbaarheid of succes- en faalfactoren. Maidenspeech dr. Rienk Prins
9
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Uit de tot nog toe uitgevoerde analyse is duidelijk dat op het sociale beleidsterrein, qua aantallen, de eerste categorie GP’s overheerst, terwijl men op het terrein van bijvoorbeeld de gezondheidszorg al meer evaring heeft met evidence based beleid (bijvoorbeeld gericht op patiënten- en cliëntenbehandeling). Uit een veelheid van mogelijkheden uit de eerste categorie noemen we twee voorbeelden: Voorbeeld 1: de “Sneller Beter” Databank De -
criteria voor opnamen in de databank zijn: De aanpak gaat over directe patiëntenzorg, Het ziekenhuis is trots op het project, en Er is een vaste set van basisgegevens (incl. contactpersoon) beschikbaar.
Voorbeeld 2: “Invulling geven aan Verzuim” (AStri /Meccano/SZW, 2001) Dit boekje beschrijft diverse benaderingen in de aanpak van het ziekteverzuim aan het begin van deze eeuw, en geeft globale aanbevelingen bij de voorgestelde werkwijzen. Letterlijk schrijven de auteurs in de inleiding: - “… in dit boekje vindt u 11 positieve voorbeelden, rijp en groen …” - “… wie weet kunt u onderdelen vertalen naar uw organisatie …” Een recente aanzet in de richting van de tweede categorie, de evidence based GP’s, is te vinden in het Europese project over “Ageing and Employment”. Daarbij hebben de onderzoekers ernaar gestreefd inzicht in de effectiviteit van GP’s te krijgen, gebaseerd op eventueel verrichte evaluatiestudies in de betrokken landen, alsmede op het oordeel van deskundigen. Het rapport geeft eerlijk aan, dat dit maar een beperkt beeld heeft opgeleverd van de causale relaties tussen de innovaties en uitkomsten. Anderzijds hebben de auteurs relatief veel oog voor implementatie- en contextaspecten. Ook deze ervaringen leren dat op het sociale zekerheidsterrein bij GP’s veeleer aan “inspirerende voorbeelden” dan aan “bewezen” verbeteringen gedacht moet worden. Een andere les die uit deze verkenning kan worden getrokken heeft te maken met een zinvol gebruik van GP’s voor innovaties in de eigen organisatie of beleidssector. De bestudeerde GP-literatuur staat ons toe een aantal aangetroffen aanbevelingen weer te geven. Zo wordt herhaaldelijk opgemerkt dat een theoretisch kader onmisbaar is. Men kan zich als potentiële verbeteraar namelijk een aantal leerzame vragen stellen: a. Wat zijn de kernfactoren (geweest) voor het succes van een bepaalde werkwijze? b. Welke contextfactoren beïnvloeden de overdraagbaarheid (denk bijvoorbeeld aan het – toen - beschikbare budget, de rol van die gemotiveerde projectleider); c. Zijn er alternatieve verklaringen voor het succes van de werkwijze? d. Hoe is de actualiteit? (ga na of de “practice” na verloop van jaren nog zo “good” is).
Maidenspeech dr. Rienk Prins
10
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Terminologie Een laatste conclusie heeft te maken met de gehanteerde terminologie. Evidence Based Practices zijn als zodanig nauwelijks te vinden op het terrein van de sociale zekerheid. Gezien de complexiteit van de innovaties (bijvoorbeeld qua aantal betrokken actoren), de variatie in effectcriteria en de benodigde onderzoeksinspanningen, zijn dergelijke goed onderbouwde GP’s ook niet te verwachten op dit terrein. Een sector waar ze eerder te vinden zullen zijn, is de gezondheidszorg. Innovaties op patiënt- en organisatieniveau zijn gemakkelijker in kaart te brengen, effectparameters zijn meer ingeburgerd (bijv. klachten, patiënttevredenheid) en de setting waarin de innovaties worden ingevoerd zijn relatief eenvoudig en vergelijkbaar (namelijk – bijvoorbeeld – ziekenhuizen), zodat overdraagbaarheidvragen relatief snel beantwoord kunnen worden. Verder is er een aantal spelregels voor helder taalgebruik te destilleren uit deze verkenning. Wil men de term GP toch gebruiken dan zou dat alleen “mogen” als het project is afgesloten en een relatie tussen innovatie en uitkomst is vastgesteld. Iets een GP noemen omdat de aanpak anders is dan gebruikelijk, leidt gemakkelijk tot voorbarige conclusies. De term “Best Practices” heeft o.i. een nog beperktere reikwijdte dan GP’s. Het begrip suggereert een vergelijking met alle mogelijke practices en geeft een oordeel over kosteneffectiviteit. We stellen dan ook voor om deze term niet te gebruiken, tenzij de uitdrukking ”best” met bovengenoemde gegevens “hard“ kan worden gemaakt. Tenslotte verdient het aanbeveling om - waar mogelijk - Nederlandse termen te gebruiken, die recht doen aan de status van de voorgestelde werkwijze, zoals (citaten): “slimme praktijken”, “goede arbopraktijken” of “leerzame voorbeelden”. Onderzoek en onderwijs bij ProgreSZ De hier gepresenteerde verkenning sluit aan bij het kernthema in het Masterprogramma van ProgreSZ: het inrichten van en leiding geven aan innovaties in de uitvoering van de sociale zekerheid. Het lectoraat heeft daarbij de belangrijke taak – met collega-docenten en studenten - kennis te verzamelen en te delen. In de afgelopen maanden heb ik al een aantal gunstige voorwaarden kunnen vaststellen voor deze kennismanagementtaken: a. de Masterstudenten zijn (al) als professional werkzaam op een van de deelterreinen van de sociale zekerheid. Dit betekent dat men dicht op de praktijkvragen zit en dat oplossingen die als GP worden gepresenteerd op een welwillend-kritische “practice based“ houding kunnen rekenen; b. de studenten zijn zowel afkomstig uit de private als uit publieke organisaties, hetgeen een optimale kans biedt om van dichtbij aan samenwerkings-, competentie- en organisatievragen te werken; c. de studenten zijn geïnteresseerd en gemotiveerd (anders ga je niet zo’n studie doen naast een drukke baan).
Maidenspeech dr. Rienk Prins
11
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Het onderzoeksplan dat we de komende tijd gaan opstellen zal een aantal elementen bevatten: • Een continue aandachtspunt zal zijn hoe we vragen en knelpunten die private en publieke uitvoerders tegenkomen, het best kunnen inventariseren. Bij de vragen kan men denken aan aspecten van ketensamenwerking, maatwerk, de rol van de expert, vraagsturing, gebruik van standaarden en richtlijnen. Daarmee wordt de professional nu al in de praktijk geconfronteerd, of ze zullen zich in de nabije toekomst voordoen. We zullen nagaan welk kanaal het meest geschikt is voor deze signaleringsfunctie; • Eveneens een duurzaam onderdeel zal bestaan uit het bijhouden van relevante internationale ontwikkelingen op het terrein van sociale verzekeringen en daarmee gerelateerde onderdelen van arbeidsmarkt en zorg. Ik ga ervan uit dat het werk dat ik bij AStri blijf doen, en dat vaak een internationale of vergelijkende component heeft, hiervoor een goede voedingsbodem zal blijven; • Daarnaast zullen we – in samenwerking met de studenten en collega-docenten – projectmatig met specifieke thema’s aan de slag gaan. In het licht van deze lezing zijn er verschillende mogelijke thema’s denkbaar, zoals bijvoorbeeld lessen uit “mislukte innovaties”4 of monitoring en evaluatie van veranderingsprocessen door de professionals zelf. De kenniskring die in dat verband wordt opgericht, zal daarbij een belangrijke rol kunnen spelen. Voor de uitwerking van deze onderdelen zullen we de komende maanden de dialoog met de publieke en private “stakeholders” zoeken: op welke wijze kan ProgreSZ efficiënt input krijgen voor verdere uitwerking en verbetering van haar onderzoeks- en onderwijsprogramma? Uiteindelijk is het daarbij de bedoeling om de praktijkgeoriënteerde benadering - waar mogelijk - uit te bouwen naar een “evidence based” aanpak. De afgelopen weken kreeg ik bij het voorbereiden van deze lezing de indruk dat op een belendend beleidsterrein – de gezondheidszorg – men al wat verder is met het “verzamelen” beoordelen en gebruiken van GP’s, het bijhouden van databanken hierover en het verspreiden van informatie. Wellicht moeten we de Masteropleiding bij ProgreSZ zien als de start van een inhaalslag, teneinde over enige tijd ook voor het “managen” van innovaties in de sociale zekerheid over een aanzienlijk kennisarsenaal te kunnen beschikken.
4
Zie in dat verband de in de inleiding genoemde vraag over (het taboe op) een analyse van “bad practices”. Maidenspeech dr. Rienk Prins
12
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Dankwoord Aan het slot van mijn betoog wil ik graag enkele personen noemen die eraan hebben bijgedragen dat ik vandaag met deze functie officieel aan de slag kan. In eerste plaats is dat Mr. Thom Wildeboer, directeur van ProgreSZ. Hij heeft met grote gedrevenheid zich de afgelopen maanden sterk gemaakt voor het lectoraat en de besprekingen met hem over de inhoud en een flexibele organisatie van deze taak heb ik als zeer prettig ervaren. Als tweede wil ik mijn collega en medeoprichter van AStri Drs. T.J. Veerman noemen. Hij stond als algemeen directeur van AStri steeds positief tegenover deze “taakuitbreiding” mijnerzijds, die echter gepaard gaat met een dag minder inzet voor AStri. Ik dank hem ook voor de wijze waarop hij in de besprekingen met ProgreSZ met de belangen en kansen van beide organisaties rekening heeft gehouden. Tenslotte wil ik Gabriele, mijn echtgenote, en mijn kinderen bedanken voor hun steun bij deze nieuwe stap in mijn werkzame leven. Ik waardeer het zeer dat ze er begrip voor hebben dat ik deze nieuwe uitdaging aan wil gaan en zeg hen toe dat deze taak bij ProgreSZ netto niet tot nog meer werk in de vrije tijd zal leiden. Ik dank u voor uw aandacht.
Maidenspeech dr. Rienk Prins
13
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Summary Good practices: some questions on content, selection and use for social security In many fields there is a large interest in publications and databases with “good practices“ or “best practices”. In the light of this popularity the question has been stated: what makes something a good practice (GP), how are GPs identified, and how can they be used? Literature comprises both positive and negative opinions on GPs. Positive viewpoints refer to the effectiveness which GPs – almost by definition - suggest to have shown. Moreover, use of GPs avoids “ re-inventing the weel”. Finally, they mostly are presented in an accessible way, without scientific language and reservations. Critics question the population of practices from which they are chosen as well as selection methods, or the poor evidence base of effectiveness and transferability to other situations. In definitions of GPs three elements or criteria are regularly mentioned: effectiveness has been shown, application in other settings is plausible. In some areas or by some institutions a third criterion is considered: applying the GP meets the standard and supports current policy (e.g. in the area of EU occupational health policy). We further noted three methods for identifying GPs: statistical analysis (benchmarking), documentation analyses (“mining”) and referral by experts or users; the last two are mostly applied. In addition it was found that effectiveness often is poorly measured, mainly due to a lack of adequate research designs, available data and research budgets. External validity or transferability of GPs can be examined in a systematic way by peer reviewers and evaluators (a method used in assessing applicability of poverty reduction policies). However, in many cases it is left to the reader or client to consider the applicability of the GP for his demands and in his context. It is concluded that I the light of the limited evidence base for many (so-called) GPs in the area on employment and social security the term “inspiring examples” or “smart practices” seem more adequate to sketch the status and usefulness of GPs.
Maidenspeech dr. Rienk Prins
14
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Bronnen -
Aylward, M., Cardiff University, UK, persoonlijke mededeling
-
Bach, J. (2005) No best practices: how to think about methodology, http://www.satisfice.com/presentations/nobest.pdf
-
Bretschneider, S.F.J. Marc-Auele & J. Wu (2005), Best Practices Research : A Methodology Guide for the Perplexed. Journal of Pubic Administration Research and Theory, 15 (2) p. 307 – 323.
-
Datta,L.-E. (1993), Best wishes and many happy returns; some federal efforts in recognizing the best. Evaluation and Pogramme Planning, Vol. 16, p. 219 – 226.
-
ERIK Network Good practices Database (2006) Methodology of database development and good practices selection. http://www.eriknetwork.net/database_met.html
-
Hanson, S. (1998), Best Practices Methodology: Literature review, Vocational Rehabilitation and Independent Living Project, InfoUse.
-
Meyers, S., H.P. Smith & L.L. Martin (2006) Conducting best practices research in public affairs. International Journal of Public Policy, Vol 1,no. 4, p. 367 - 378
-
Stockley, D. (2005) The rise and fall of the best practice method, Newsletter Stockley Training and Performance Management Consulting, http://derekstockley.com.au/newsletters-05/042-best-practiceconsulting.html
-
The worst thing about Best Practices, Guerilla Consulting Blog, www.guerrillaconsulting.com/newsletter/issue7-may-05.html
-
United Nations Economic and Social Council, Poverty Reduction Practices: Transfer of good and innovative practices, Committee on Poverty Reduction, October 2003, Bangkok.
-
Wesdorp, P. (2007) Interventies: wat werkt? Sociaal Bestek, p. 26-29.
Maidenspeech dr. Rienk Prins
15
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid
Stellingen waarover na afloop van de lezing is gediscussieerd 1. Ondanks de sterke daling van het ziekteverzuim is Nederland wat verzuimbeleid betreft nog geen Good Practice voor het buitenland.
2. Good Practices op het terrein van (terugkeer naar) werk hebben maar tijdelijke zeggingskracht omdat de praktijk (regelgeving, arbeidsmarkt, etc.) regelmatig verandert.
3. Standaarden en richtlijnen hebben een belangrijk voordeel boven Good Practices: er wordt (in de regel) onderhoud aan gepleegd.
4. Prikkels voor het veranderen van het beleid van werkgevers (bijv. 2 jaar loondoorbetaling bij ziekteverzuim) worden ontkracht als gelijktijdig herverzekering wordt toegestaan.
5. Invoering van werkwijzen die bij andere organisaties succesvol zijn, mag pas gedaan worden als is aantoont, dat ook minder gemotiveerde uitvoerders er resultaat mee bereiken.
6. Voor de invoering van innovaties in de sociale zekerheid zijn gemotiveerde en goed geëquipeerde HBO-ers belangrijker dan wetenschappers.
Maidenspeech dr. Rienk Prins
16
© ProgreSZ Hogeschool voor Sociale Zekerheid