17 oktober 2 0 0 9
nummer 8
Geordend opslaan. Koppelen van biobanken helpt onderzoek vooruit ● Vol bedrijvigheid. Het Leiden Bio Science Park is al 25 jaar een
succes ● Vergroeiingen voorkomen. Polikliniek spoort reuma in de rug vroeg op
eind R eda c tie
Diana de Veld A an dit nummer w erkten mee
Gerdien Aeijelts Averink Els van den Brink Herman Brinkhorst Jan Hein van Dierendonck Dick Duynhoven Ewoud Ewing Gido Gravesteijn Astrid Hageman Menno Kröse Sandrine van Noort Jos Overbeeke Masja de Ree Marte van Santen Caroline van der Schaaf Willy van Strien F oto g rafie
Marc de Haan Arno Massee Dirk Ketting (omslag) Studio Tom Haartsen (pagina 28) R eda c tieraad
Kees Bartlema – div. 1 Jaap Fogteloo – div. 2 Sicco Scherjon – div. 3 Tom Hammer (voorzitter) – div. 4 Roeland Dirks – div. 5 Ruud Kukenheim - directeuren Eldrid Bringmann – doo Martie van Beuzekom – verpleegkundige adviesraad Thomas Moerland – m.f.l.s.
De Vitrine
R eda c tie
Mieke van Baarsel Raymon Heemskerk Diana de Veld Christi Waanders
Her en der in het lumc staan historische collecties opgesteld. Oude instrumenten en apparaten zijn bewaard door vele generaties liefhebbers. Cicero wijdt er een miniserie aan. Aflevering: Orthopedie. door Herman Brinkhorst foto’s Arno Massee
Cicero is een uitgave van het Leids Universitair Medisch Centrum (lumc). Cicero wordt geproduceerd door het directoraat Communicatie. Overname van artikelen, met bronvermelding, is toegestaan na toestemming van de directeur Communicatie of diens plaatsvervanger. Oplage: 10.000 issn 0920-2900
1
2
3
5
Lichaam van papier-maché
L ayout
Tigges, Rijswijk Drukkerij Groen, Leiden P repress en druk
Drukkerij Groen, Leiden Co N TA C T
Directoraat Communicatie Postbus 9600, 2300 rc Leiden 071-5268005, fax 071-5248134
[email protected] www.lumc.nl A bonnementen
Jaarabonnement € 25,00 (studenten € 18,50) Postabonnementen voor medewerkers lumc € 9,00 Ci c ero nr . 9 v ers c hijnt op zaterda g 1 4 no v ember . Kopij inle v eren v ó ó r 3 no v ember
In de vitrine van Orthopaedie staan uiteenlopende voorwerpen. Zo is er een houten handprothese (foto 1) met bewegende vingers, en een collectie voetafwijkingen gemaakt van gips, nog uit de tijd van de Annakliniek (1929 tot 1977). Uit de begintijd van de kliniek stamt een houten stereoviewer met een collectie ‘Plaques Diapositives’. Die geven een driedimensionaal beeld van het leven en werken in de Annakliniek (foto 2). Een scoliosevest (tegen een verdraaiing van de wervelkolom) gemaakt van leer met ijzer ziet eruit alsof het dragen ervan geen feest zal zijn geweest (foto 3). De vierde foto toont een anatomische pop, gemaakt door de Frans arts Louis Thomas Jerôme Auzoux (1797 – 1870) uit papier-maché (papier met stijfsel of behanglijm). Het was JeanFrançois Ameline die in 1809 als eerste spieren, pezen en organen in een skelet aanbracht met uit papier-maché gemaakte vervangers. Deze eerste probeersels waren weinig gedetailleerd en het papier-maché liet vaak na verloop van tijd los van de botten. Rond 1820 ontmoetten Ameline en Auzoux elkaar en de laatste ging door met het maken van anatomiepoppen. Er was in die tijd een groot gebrek aan goed anatomisch materiaal. Auzoux maakte zeer gedetailleerde onder-
4
6
delen van het menselijk lichaam, die geheel uit papier-maché bestonden. Hij ontdekte dat dit materiaal zich bij uitstek leent voor het maken van ingewikkelde vormen. Hiervoor moest eerst een mal gemaakt worden waarin het roersel van papier en lijm hard kon worden. Het succes van zijn arbeid was groot. In 1822 had hij een model op ware grootte gemaakt van het menselijke bekken, met spieren, ligamenten (bindweefsel), bloedvaten en zenuwen. In 1825 volgde een compleet menselijk model, gemaakt op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan de Académie des Sciences. Kosten: 1500 francs, plus 500 francs bonus (toen al). Dat model (foto 4) bestond uit een kunstmatig en demontabel skelet met daaromheen 66 verschillende uitneembare onderdelen, zoals spiergroepen, bloedvaten, zenuwen en organen. In totaal zijn er 356 zichtbare details. De diverse onderdelen werden met haakjes en oogjes bij elkaar gehouden (foto’s 5 en 6). Na 1825 gaat het zo goed met de opdrachten, uit binnen- en buitenland, dat Auzoux in zijn geboortedorp Saint Aubin d’Ecroville een fabriek opricht met ongeveer vijftig arbeiders. Auzoux maakte niet alleen delen van de menselijke anatomie na maar ook die van dieren. In Museum Boerhaave zijn een pop, onderdelen en dieren te zien; ook digitaal op www.boerhaave.nl. (HB) ■
17 oktober 20 09 | nummer 8
Nummer 8 | 17 oktober 2009
Vriezers als vraagbaak
4
Vraagstuk Is sporten wel gezond?
6
7
Koppelen van biobanken helpt onderzoek vooruit
Kort nieuws
Vergroeiingen voorkomen
8
Kort nieuws
10
Toen en Nu: Jacqueline Ton
11
Kort nieuws
12
4
De absolute top, Vet hart revisited, In de prijzen, Zielenrust voor Aboriginals Polikliniek spoort spondyloartritis vroeg op
Zaad invriezen voor later, Handige website voor lastige termen
Meer lucht voor longpatiënten, Artsen in opleiding oefenen in de snijzaal
Kort nieuws
13
Lang leven de ouderen
14
Kunstmatigheden in de Galerie, Naam ‘verpleeghuisarts’ verouderd Jacobijn Gussekloo hoopt dat huisartsen Calimero-complex kwijtraken
8
Groei en bloei 16
Leiden Bio Science Park bestaat kwart eeuw
Kort nieuws
18
Borstvoeding en brood
19
Hongerwinter laat sporen na, Wetenschappelijke band tussen Leiden en Japan Informatiemiddag voor deelnemers coeliakie-onderzoek
16
Kostbare tijd sparen 20
Zelfstandig uitnameteam verbetert donorprocedure
Kort nieuws
Gouden standaard bij borstkanker verschuift, Universiteiten werken samen in Eurolife
21
Ongevalschirurgie heeft het 22
Inger Schipper zint op centralisatie van de traumazorg
20
Met kleuren het slaapritme aanpassen 24 Studenten interviewen promovenda
Hoe zit dat: overmatig zweten
25
Hora est: Minneke Coenraad 26 Verstoord watermanagement
Blijvertje: Reza Alizadeh Dehnavi 27 L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
[ 3]
Vriezers als vraagbaak
Hoe meer gegevens, hoe betrouwbaarder de resultaten. Dat geldt ook voor biomateriaal. Onlangs kende NwO een subsidie toe van maar liefst 22,5 miljoen euro aan een project dat gegevens van verschillende Nederlandse biobanken gaat koppelen. Penvoerder is het LUMc, maar een groot aantal instellingen doet mee, waaronder alle acht UMc’s. door Raymon Heemskerk foto Marc de Haan
O
ngeveer een kwart van de mensen lijdt aan een of meerdere chronische ziektes, zoals diabetes, reuma of migraine. Waardoor de een zo’n aandoening wel krijgt en de ander niet, is in de meeste gevallen nog onbekend. Een ingewikkeld samenspel van vele erfelijke factoren en omgevingsinvloeden ligt eraan
[4]
ten grondslag. Om precies te achterhalen welke factoren een rol spelen, moeten gegevens van duizenden patiënten en gezonde mensen met elkaar vergeleken worden.
Leidende rol
Het afgelopen decennium zijn daarom studies gestart die genetische gegevens en
levensstijlkenmerken van grote aantallen mensen in kaart brengen. Waarom ontwikkelt het ene kind zich beter dan het andere kind, wilde het Erasmus mc bijvoorbeeld weten. Het kwam daarom begin deze eeuw met Generation r, waarbij tienduizend kinderen al vanaf de zwangerschap gevolgd worden. In Groningen,
17 oktober 20 09 | nummer 8
Friesland en Drenthe loopt sinds kort het onderzoek LifeLines, waarbij verschillende generaties tientallen jaren gevolgd gaan worden. En alle acht umc’s werken samen in het Parelsnoer Initiatief, dat de oorzaken van acht chronische aandoeningen – zoals leukemie, nierfalen en ontstekingsziekten van de darm – hoopt te achterhalen. Deze en andere zogenoemde ‘biobanken’ gaan nu samenwerken in een nog groter verband: bbmri-nl. De afkorting staat voor Biobanking en Biomoleculaire Research Infrastructuur voor Nederland. Alle acht Nederlandse universitair medische centra (umc’s) werken hierin samen, evenals het rivm, het nki, de Vrije Universiteit en de Universiteit Utrecht. Het Leids Universitair Medisch Centrum heeft een leidende rol als penvoerder. bbmri-nl is zelf ook weer een loot aan de boom van een nog groter Europees bbmri.
Patiëntenmonsters
Het project heeft verschillende doelstellingen, vertelt prof. dr. Gert-Jan van Ommen (Humane Genetica). “Harmonisatie is heel belangrijk. Om goed te kunnen vergelijken moet iedereen zijn metingen zoveel mogelijk in vergelijkbare formaten gaan brengen.” Andere speerpunten van het project zijn het toegankelijker maken van de data en materialen voor onderzoek, en het nader onderzoeken van het materiaal met moderne, grootschalige onderzoeksmethoden uit de ‘genomics’. Verder staat het verbeteren van de wet- en regelgeving ter bescherming van de privacy op het programma. Een vierde poot is de technische (ict-) kant van de koppeling, want alle opgeslagen materialen (zoals dna en buisjes bloed) blijven gewoon daar waar ze op dit moment zijn. Onlangs kende nwo een subsidie van 22,5 miljoen euro toe aan bbmri-nl. Van Ommen is hier erg blij mee. “Het bestaande materiaal is vaak zeer hoogwaardig, maar de versnippering zorgt ervoor dat het niet optimaal benut wordt. De subsidie maakt de geplande koppeling mogelijk. Dat zal het onderzoek naar oorzaken van ziektes en de ontwikkeling van therapieën en preventiestrategieën versnellen”, voorspelt hij. “Veel ziekteoorzaken, bijvoorbeeld die van reuma, kanker en de ziekte van Alzheimer, zijn zo complex dat er duizenden patiëntenmonsters nodig zijn om de echte verschillen tussen ziek en gezond in beeld te krijgen.”
Niet in de container
Koppelen van de bestaande biobanken heeft grote voordelen, daar is iedereen het over eens. Maar je zou kunnen denken dat groepen uit concurrentieoverwegingen hun gegevens toch liever voor zichzelf willen houden. Dat blijkt erg mee te vallen.
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
Embargo’s schenden
Mensen willen niet steeds lastig gevallen worden met vragen als: mogen we behalve glucose ook cholesterol in uw bloed meten? “Er is de laatste tijd een grote omslag gemaakt van concurrentie naar samenwerking binnen grote consortia”, constateert prof. dr. Dorret Boomsma, hoogleraar Biologische Psychologie aan de Vrije Universiteit, een van de deelnemers aan bbmrinl. “Samen kun je dingen ontdekken die je alleen nooit zou vinden.” Over een aantal punten is echter nog wel discussie. Zo bevatten de bestaande biobanken in sommige gevallen materiaal dat niet aan de huidige eisen voldoet. Er ontbreken bijvoorbeeld gegevens: er is wel bloed afgenomen bij hartpatiënten, maar de bloeddruk is niet geregistreerd, of het weefsel is niet ingevroren volgens de nu geldende richtlijnen. Er gaan daarom stemmen op om de vriezers leeg te maken en helemaal opnieuw te beginnen. Van Ommen en Boomsma zijn daar geen voorstanders van. “Dat kun je nog wel doen met materiaal dat niet zo zeldzaam is en dat je redelijk snel weer bij elkaar kunt krijgen”, aldus Van Ommen. “Maar het is zonde om al het opgeslagen weefsel van patiënten met zeldzame ziektes in een container te gooien.” Hij ziet meer heil in selectief gebruik. “Je moet weten wat je waarvoor kunt gebruiken. In hersenweefsel dat pas een aantal uren na overlijden geprepareerd is, kun je geen kortlevende eiwitten bestuderen.” “Maar de dna-volgorde verandert niet en die kun je daar wel nog in meten”, vult Boomsma aan. “Bovendien is het altijd wel zo, hoe goed je ook vooraf plant, dat je dingen niet geregistreerd hebt die je achteraf graag had willen weten.”
Het bestaande materiaal is hoogwaardig, maar door de versnippering niet optimaal te benutten
Een deel van het geld gaat naar het verbeteren en harmoniseren van de regels omtrent de privacy. Gegevens zijn in de meeste gevallen via een code te herleiden tot enkele relevante kenmerken van de eigenaar, zoals geslacht, lengte en gewicht. Daar hangt weer een andere code aan, waarmee onder strikte voorwaarden de persoonsgegevens zijn te achterhalen. Deze zogenaamde dubbele versleuteling blijft gehandhaafd. Ethische commissies eisen nu echter vaak dat patiënten bij ieder nieuw onderzoek op hun afgestane materiaal om toestemming wordt gevraagd. Boomsma: “Veel mensen zitten daar helemaal niet op te wachten. Ze willen juist dat er onderzoek gedaan wordt, en niet steeds lastig gevallen worden met vragen als: mogen we behalve de hoeveelheid glucose ook de hoeveelheid cholesterol in uw bloed meten?” Aan een verzameling weefsels op zich heb je weinig; er moeten bepalingen aan gedaan worden. Dat kan bijvoorbeeld de dna-volgorde zijn om genen te vinden die verband houden met een ziekte. Van Ommen: “Het is wel belangrijk dat er duidelijke afspraken gemaakt worden. Niet alleen vanwege de privacy, maar ook om in deze tijd van grote samenwerkingen het werk van de initiatiefnemers veilig te stellen.” In de Verenigde Staten ontstond onlangs ophef na het schenden van een embargo, vertelt Boomsma. “Daar is het verplicht om gegevens die je met overheidsgeld vanuit een biobank gegenereerd hebt meteen digitaal openbaar te maken. Iedereen mag ze dan direct gebruiken, maar pas na een paar maanden mogen derden ze voor een wetenschappelijk artikel gebruiken, om de onderzoekers zelf een kans te geven hun eigen bevindingen te publiceren. Buitenstaande onderzoekers hebben dat embargo geschonden en een artikel in pnas gepubliceerd, terwijl de onderzoekster er jaren over had gedaan om die gegevens te verzamelen. Dat stuk is nu officieel teruggetrokken, dus dat doen ze niet nog een keer.”
Honderd auteurs
De steeds grotere hoeveelheid onderzoekers bij één publicatie, is een ander punt van aandacht. Meer dan honderd auteurs is geen uitzondering meer. “Hoe krijgen aio’s en postdocs in zo’n gigaconsortium hun credits als zoveelste auteur van een artikel? Dat vraagt om een andere manier van citaties tellen, maar het is wel op te lossen”, aldus Van Ommen. “Het zou jammer zijn als je je door dit soort dingen laat remmen, want op de ouderwetse manier komen we niet verder vooruit. Deze subsidie zal al met al een geweldige impuls geven aan het epidemiologisch en biomedisch onderzoek in Nederland.” ■
[ 5]
H E T V R A AG S T U K
Sport: goed voor u? In de loop van de twintigste eeuw is de westerse mens geëvolueerd tot zittend wezen: homo sedens. Met de auto naar het werk en de hele dag achter een bureau zitten: gezond is het niet. Maar we hebben er wat op gevonden. we rijden met de auto naar een sportveld en rennen achter een bal aan. Of we doen een kleurig pakje aan en fietsen bergen op en af. we doen aan sport en dat is gezond. Of toch niet? door Mieke van Baarsel foto Marc de Haan
Midas Dekkers, bioloog en schrijver van Lichamelijke oefening:
Dat boeken over sportgeneeskunde zo lijvig zijn, is te wijten aan het grote aantal kwalen dat je van sport op kunt lopen. Alsof ze er zelf van geschrokken zijn, haasten de schrijvers zich (...) te herhalen dat sport per saldo toch erg gezond is. Maar het hangt wel van de dosis af (...) Een overdosis, zoals die met een marathon wordt toegediend, zou het (...) nooit halen bij de registratie als geneesmiddel.
Sicco Scherjon, gynaecoloogobstetricus en hardloper:
Hardlopen doe ik voor m’n plezier, niet omdat het gezond is. Het voelt wel gezond natuurlijk, en het voelt goed dat ik het kan. Als ik overdag vervelende dingen heb meegemaakt en ik loop naar huis, dat is 10 km, dan maak ik m’n hoofd leeg. Mijn gedachten nemen een vrije vlucht en ik zie alles weer in een normaal perspectief. Ik krijg ook vaak goede ideeën tijdens het lopen. Vaak zie ik er wel tegenop, maar na zo’n kilometer of vijf raak ik in een soort trance. Op zondagochtend in de duinen kan ik daar erg van genieten. Anderen gaan naar de kerk, ik loop hard in de natuur. Een voordeel van hardlopen is dat de risico’s gering zijn. Dat is bij fietsen en vooral skeeleren wel anders. Nu ik vijftig ben krijg ik helaas iets vaker blessures. Dan kan ik niet lopen en functioneer ik ook minder goed. Het is dus vooral mentaal gezond, denk
ik. En gezellig. Op een congres is haast altijd wel iemand die ook loopt en hetzelfde ritme heeft. Ik heb heel bijzondere contacten aan het hardlopen overgehouden.
Hans-Marc Siebelink, cardioloog:
Wie fysiek actief is vermindert zijn kans op een hartinfarct, dat weten we al sinds de jaren vijftig. Er is een beroemd onderzoek naar de verschillen tussen de chauffeurs en de conducteurs van dubbeldekkerbussen. De zittende chauffeurs vertoonden duidelijk grotere kans op hartinfarct of plotse dood dan de rondlopende conducteurs. Het antwoord op de vraag is dus: ja. In het algemeen kun je zeggen dat fysieke activiteit, een actieve levensstijl, gezond is en dat je daardoor langer leeft. Dat komt enerzijds door de stijging van de zuurstofopnamecapaciteit en het efficiënter functioneren van spiergroepen en anderzijds zijn er aanwijzingen dat het endotheel in de bloedvaten beter gaat functioneren. Verder verminder je met een actieve levensstijl risicofactoren voor hart- en vaatziekten: te hoge bloeddruk, te hoog cholesterol, overgewicht en kans op diabetes. Wat topsport betreft: het zogeheten sporthart is niet ongezond, het is een normale fysiologische aanpassing. Maar als er iets structureel mis is met je hart, dan is topsport wél riskant. Bij topsporters die plotseling overlijden blijkt dat achteraf vaak zo te zijn. Samenvattend: topsport is gezond voor gezonde mensen en een actieve levensstijl is goed voor iedereen.
Kees Bartlema, traumatoloog:
Het antwoord is ja! Natuurlijk zie ik in mijn vak aldoor letsels, ook sportletsels. Maar dat is toch een selectie. We zien bijvoorbeeld veel letsel van voetbal. Dat komt doordat er zoveel mensen zijn die voetballen! Verreweg de meesten lopen géén letsel op. Sport op amateurniveau is alleen maar aan te raden. Mentaal en sociaal ga je erop vooruit. Je maakt zo kennis met het verenigingsleven. Dat is ook alleen maar goed in deze tijd. Er zijn natuurlijk riskante sporten. Basejumpen, parapenten, bergbeklimmen bijvoorbeeld. En voor sommige sporten, zoals paardrijden, geldt dat de kans op ernstiger letsel groter is. Alle reden dus om je goed voor te bereiden, goed te trainen. Bij wintersport zie je mensen die normaal geen sport beoefenen, maar dan ineens intensief gaan skiën. Ze zijn niet goed voorbereid en daarom lopen ze juist risico’s. Het gaat er vooral om dat je een sport beoefent die je aankan. Sporten op maat, dat kan ik iedereen aanbevelen. ■
[6]
17 oktober 20 09 | nummer 8
Vet hart deel II Een subsidie van de Hartstichting stelt prof. dr. Jan Smit (Endocrinologie) in staat om, samen met de afdelingen Radiologie en Cardiologie, een nieuw onderzoek te doen naar hartproblemen bij mensen met diabetes mellitus type 2. “Hart- en vaatziekten komen bij deze patiënten veel voor en zijn de belangrijkste doodsoorzaak”, zegt hij. “We weten dat zich bij deze mensen vet ophoopt in het hart.” Met mr-scans is het gelukt, in samenwerking met prof. dr. Albert de Roos (Radiologie), vetophoping in het tussenschot tussen de beide hartkamers zichtbaar te maken (zie Cicero 12 van 2008). Bij patiënten met diabetes en hartproblemen zagen de onderzoekers duidelijk meer vet dan bij gezonde personen. En dat vet belemmert de pompfunctie van het hart: hoe meer vet, hoe slechter het hart functioneert. Met de subsidie wil Smit nu een arts-onderzoeker aanstellen die zal nagaan of de pompfunctie verbetert als de hoeveelheid vet in het hart sterk wordt teruggebracht. Daartoe zullen tientallen mensen met diabetes en hartproblemen gedurende vier maanden een streng dieet krijgen van slechts 500 kilocalorieën per dag, ongeveer een kwart van wat een mens gemiddeld nodig heeft. Smit: “Omdat dit meestal mensen zijn met overgewicht, dus een overmatige vetvoorraad, is dat goed te doen. Anderen hebben al ontdekt dat zo’n dieet veel patiënten zelfs van de diabetes
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
Prof. dr. Jan Maarten Wit (emeritus hoogleraar Kindergeneeskunde) heeft in september op het congres van de European Society for Pediatric Endocrinology in New york de Andrea Praderprijs ontvangen. Deze Leadership Award wordt jaarlijks uitgereikt om iemands levenswerk in onderwijs of onderzoek te eren. wit kreeg de onderscheiding vanwege zijn werk op het gebied van groei en groeistoornissen door middel van zowel klinisch als fundamenteel onderzoek. In september heeft Jessica de Greef (Humane Genetica) in genève een Elsevier Price gewonnen. Deze prijs wordt jaarlijks uitgekeerd op het internationale congres van de world Muscle Society. De greef kreeg de prijs – 500 euro – voor haar presentatie Contraction-dependent (FSHD1) and independent (FSHD2) epigenetic changes of D4Z4 unify FSHD. Het betreft een geldprijs van 500 euro. Op hetzelfde congres won Maaike van Putten (Humane genetica) een ‘runner-up’ prijs voor haar poster getiteld Effect of a mild exercise regime on disease parameters in the mdx mouse model. Dr. Rutger van der Meer (Radiologie) heeft op 18 september tijdens de wetenschapsdagen van de Nederlandse vereniging voor Radiologie de Philipsprijs 2009 gewonnen. Philips Healthcare reikt de prijs jaarlijks uit aan degene die in Nederland het beste onderzoek op het gebied van klinisch radiologische beeldvormende en interventietechnieken heeft gepresenteerd. In zijn proefschrift beschreef van der Meer nieuwe methodes om vetstapeling in de hartspier te meten.
ten binnen de Medische Faculteit der Leidse Studenten. De prijs bestaat uit een oorkonde en een geldbedrag van 2500 euro. Op 2 oktober ontving dr. Marinka Twilt (Kindergeneeskunde) in het AMc tijdens het jaarlijkse congres van de vMTI de wetenschappelijke onderscheiding 2009. Twilt ontving de prijs voor haar artikel ‘Longterm craniofacial development in children with Juvenile Idiopathic Arthritis’. Twilt ontving 2500 euro, waarmee ze een vervolgonderzoeksproject kan opzetten en vergaderingen of internationale meetings bijwonen. (gAA) ■
Zielerust voor Aboriginals Na alle media-aandacht eerder dit jaar rondom de overdracht van het hoofd van de Ghanese koning Badu Bonsu II, kwam de pers op 29 september in groten getale naar Leiden voor de overdracht van stoffelijke resten van Australische Aboriginals. Met een plechtigheid in en buiten het Museum Volkenkunde werden de stoffelijke resten van Australische Aboriginals door minister Plasterk (oc&w) overgedragen aan vertegenwoordigers van een Aboriginalgemeenschap (de Bundjalung) en de ambassadeur van Australië. Deze resten behoorden tot de anatomische collectie van het lumc. De Australische botanist Joseph Banks schonk de schedel en de lichaamsdelen rond 1819 aan de Leidse wetenschapper Sebald Justinus Brugmans. Diens collectie kwam later bij het lumc terecht. De overdracht van vorige maand was het gevolg van een twee jaar geleden ontvangen verzoek van de Australische ambassade. De plechtigheid werd besloten met een rookceremonie op het voorplein van het Museum Volkenkunde. Eenmaal terug in Australië zullen de resten op traditionele wijze begraven worden, zodat de zielen van de voorvaderen tot rust kunnen komen. (MvB/DdV) ■
Op 25 september ontving dr. Sebastiaan Hammer (Endocrinologie en Radiologie) de Dr. I. Snapperprijs tijdens het Amsterdam Symposium Interne geneeskunde in de Beurs van Berlage. Hammer was een van de twee studenten die deze prijs jaarlijks ontvangen voor het verrichten van bijzondere activiteiten op het gebied van onderzoek, onderwijs of patiëntenzorg. Hij won de prijs voor zijn proefschrift en activitei-
foto Arno Massee
U kent hem ongetwijfeld van de teksten en tekeningen in Cicero (zie bijvoorbeeld pagina’s 14-15 en 22-23 van dit nummer), en de scherpe cartoons in Lumens. Eerder berichtten we al over een boek dat hij schreef over hersenonderzoek, maar Jan Hein van Dierendonck heeft nog meer op zijn kerf... pardon, tekenstok. Onlangs verraste hij ons door de cover van Nature te halen. Ook het coververhaal over het delen van onderzoeksgegevens werd door hem rijkelijk – en op humoristische wijze – geïllustreerd. Natuurlijk gunnen we onze freelance medewerker zijn successen, maar hopen we wél dat hij nog de tijd vindt om voor ons te blijven tekenen en schrijven... (DdV) ■
af helpt.” Zowel voor als na het dieet zal de onderzoeker mr-scans maken om de vetopslag te meten en de pompfunctie te bepalen. Smit verwacht dat die pompfunctie na het dieet verbeterd zal zijn. (WvS) ■
KORT N I EU WS
De absolute top
[ 7]
Vergroeiingen In december 2008 is het LUMC gestart met een onderzoek naar de vroege opsporing van spondyloartritis, een groep reumatische aandoeningen Als kind zag Mark Kleijweg (26) hoe zijn opa en oom steeds krommer gingen lopen. Zij hadden de ziekte van Bechterew, vertelden zijn ouders hem. Een reumatische aandoening die hij later ook zou kunnen krijgen.
T
oen Mark Kleijweg een jaar geleden regelmatig last kreeg van een stijve rug, besloot hij al snel naar de huisarts te gaan. Want één ding wist hij zeker: hij wilde niet dezelfde lijdensweg als zijn oom – nu begin 50 – doormaken. “Die had tien jaar Bechterew voordat met behandeling werd gestart. Zijn rug was toen al zo krom gegroeid, dat er een zware ope-
ratie aan te pas moest komen om hem te helpen. Het vergroeide bot werd weggebeiteld, en er werd een frame met pinnen in zijn rug geplaatst. Hoewel de operatie goed geslaagd is en hij weer gewoon kan werken, is hij nog steeds beperkt in zijn fysieke doen en laten.”
Een harde diagnose heeft hij tot nu toe niet gekregen
De huisarts onderzocht Kleijwegs rug en liet röntgenfoto’s maken. De conclusie: niets aan de hand. Alhoewel, uit bloedonderzoek bleek dat hij drager was van het zogenaamde hla-b27 gen; een sterke indicator dat hij Bechterew zou kunnen ontwikkelen. Bij ruim 90% van de mensen met Bechterew komt die erfelijke factor namelijk in het bloed voor. Maar omdat zijn klachten nog erg licht waren, kon zijn huisarts op dat moment niets voor hem doen. Het was zijn oom, zelf onder behandeling in het lumc, die hem op het project wees dat onder andere tot doel heeft de ziekte van Bechterew in een vroeg stadium op te sporen. Kleijweg was direct enthousiast. “Ik heb me aangemeld, in de hoop dat ik in het lumc meer duidelijkheid kon krijgen.” In februari 2009 is zijn deelname aan het space-project gestart. Een harde diagnose heeft Kleijweg tot nu toe niet gekregen. “Ik weet dus nog steeds niet zeker of ik daadwerkelijk Bechterew heb. Maar als er echt iets mis zou zijn, dan hadden ze wel aan de bel getrokken. Het idee dat ik gedurende twee jaar in de gaten gehouden word, vind ik heel geruststellend.” Behalve voor zijn eigen gemoedsrust heeft Kleijweg nóg een reden om aan het onderzoek mee te werken. Twee jaar geleden is hij namelijk vader geworden van een zoontje. “Het zou zomaar kunnen dat hij later ook Bechterew krijgt. Mocht dat onverhoopt zo zijn, dan kan hij door dit onderzoek hopelijk nog eerder en nog beter geholpen worden.” ■
“Ik word in de gaten gehouden”
Wat is spondyloartritis? Spondyloartritis (SpA) is een ontsteking in de wervelkolom en het bekken. Er bestaan verschillende vormen van de aandoening. De meest bekende is de ziekte van Bechterew. Andere varianten zijn gewrichtsontstekingen die zich voordoen bij de huidaandoening psoriasis of bij de darmziekte Crohn. Na reumatoïde artritis (RA) is SpA de
[8]
meest voorkomende vorm van chronische gewrichtsontsteking. Naar schatting lijdt ongeveer 1% van alle Nederlanders aan de ziekte. Van de mensen met chronische rugpijn is dat zelfs 5%. SpA treft voornamelijk jongvolwassenen tussen de 20 en 30 jaar. De belangrijkste klachten zijn pijn, stijfheid en soms verkromming van de rug door vergroeiingen van de wervels. Patiënten kunnen ook last hebben van ontstekingen in de
ogen, de darmen of de huid (psoriasis). Tot voor kort werd SpA uitsluitend met fysiotherapie en ontstekingsremmers behandeld. Een belangrijke doorbraak was de introductie van een nieuw soort geneesmiddelen, zogenaamde anti-TNF blokkers. Deze zorgen voor een serieuze verbetering, waardoor de patiënt langer goed kan blijven functioneren. ■
17 oktober 20 09 | nummer 8
voorkomen waaronder de ziekte van Bechterew. “Hoe eerder je erbij bent, hoe beter je de patiënt kunt helpen.” door Marte van Santen foto’s Arno Massee en Marc de Haan Tussen het ontstaan van de eerste klachten en het stellen van de diagnose spondyloartritis zit gemiddeld zeven jaar. Bewegingswetenschapper Rosaline van den Berg coördineert het onderzoek dat als doel heeft die periode flink in te korten.
R
ugpijn hebben we allemaal wel eens. Meestal trekt het ongemak na een paar dagen vanzelf weg. Dat ligt anders bij patiënten met chronische rugpijn. Zij hebben daar soms jaren last van, zonder te weten waar het vandaan komt. “De ziekte van Bechterew is een mogelijke oorzaak van onverklaarde rugpijn”, vertelt Van den Berg (Reumatologie). Bechterew is één van de verschillende vormen van spondyloartritis (spa), een groep aandoeningen die wordt gekenmerkt door ontstekingen in de wervelkolom en het bekken. Uiteindelijk leiden die ontstekingen tot vergroeiingen van het bot en daarmee verstijving van de rug, aldus Van den Berg. “Maar voor je dat op een röntgenfoto kunt vaststellen, gaan er jaren voorbij. Tegen die tijd is het kwaad al deels geschied, want eenmaal vergroeid bot is niet meer te corrigeren. Vandaar dat het zo belangrijk is om SpA vroeg op te sporen.” Met het space-project (space staat voor SPondyloArthritis Caught Early) proberen initiatiefnemer prof. dr. Désirée van der Heijde (Reumatologie) en Van den Berg te achterhalen welke verschijnselen het ontstaan van spa al vroeg in het proces kunnen voorspellen. Potentiële deelnemers aan het onderzoek – patiënten die langer dan drie maanden maar korter dan twee jaar last hebben van chronische rugpijn en bij wie de pijn is ontstaan vóór hun 45ste levensjaar – worden grondig doorgelicht. Van den Berg: “We doen lichamelijk onderzoek, nemen bloed af en maken röntgenfoto’s en een mri. Een ontsteking is een belangrijke aanwijzing dat er sprake kan zijn van spa. Op een röntgenfoto is die niet zichtbaar, op een mri wel.” Als blijkt dat de patiënt aan de criteria van het onderzoek voldoet, dan wordt hij of zij in de twee jaar daarna nog drie keer onderzocht. “Op die manier kunnen we de ontwikkeling van de symptomen goed volgen, inclusief het effect van eventuele behande-
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
ling”, aldus Van den Berg. Uiteindelijk moet het space-project ervoor zorgen dat de diagnose spa met behulp van nieuwe criteria zo vroeg mogelijk kan worden gesteld. Behalve specialisten zullen ook huisartsen veel aan de criteria hebben, verwacht Van den Berg. “Nu duurt het vaak lang voor een huisarts een patiënt met rugklachten naar de reumatoloog doorverwijst. Hopelijk is hij straks eerder in staat de ziekte te herkennen. Hoe eerder je erbij bent, hoe beter je patiënten kunt helpen. Met medicijnen, fysiotherapie en beweging kunnen de pijn en de stijfheid worden bestreden. Nieuwe middelen helpen de be-
Als je de ziekte op een röntgenfoto kunt zien, is het kwaad al deels geschied weeglijkheid – en dus de functie – van de wervelkolom te behouden. Hoe langer dat lukt, hoe langer een patiënt een leven zonder beperkingen kan leiden.” ■
“Vergroeid bot is niet meer te corrigeren”
Meer weten? Kijk op www.space-project.nl. Wilt u weten of u in aanmerking komt om aan het onderzoek deel te nemen? Neem dan contact op met Rosaline van den Berg (071 – 526 56 55,
[email protected]).
[ 9]
Steeds meer kinderen en adolescenten die kanker hebben, overleven de ziekte en de behandeling. Maar ze lopen wel het risico dat ze de rest van hun leven onvruchtbaar zijn, afhankelijk van het type kanker en de toegepaste therapieën. Na een beenmergtransplantatie bijvoorbeeld is onvruchtbaarheid vrijwel zeker. Voor jongens in de puberteit is er dan toch een mogelijkheid om later eigen kinderen te krijgen: sperma opvangen en invriezen voor de behandeling begint. Hoe staan artsen en ouders daar tegenover? Martine de Vries, in opleiding tot kinderarts, doet promotieonderzoek bij de Sectie Ethiek en Recht van de Gezondheidszorg naar de besluitvorming over behandeling van kinderen met kanker. Over de visies op spermaopslag publiceerde ze zojuist een artikel in Pediatric Blood & Cancer. Ze interviewde ouders en kinderoncologen van 14 jongens tussen 11 en 17 jaar; de jongens zelf vonden dit onderwerp te gevoelig om er met haar over te praten. Normaal bespreken kinderoncologen de
Handige website voor lastige termen Anatomische termen: er zullen heel wat studenten mee worstelen. Van honderden structuren en structuurtjes in het menselijk lichaam, zoals botten, bloedvaten en zenuwen, moeten ze de naam kennen. “En dan ook nog kunnen omschakelen tussen verschillende talen”, zegt Marco de Ruiter (Anatomie). “Want de leerboeken zijn in het Engels en de atlassen in het Latijn. Bovendien worden in de kliniek veel synonieDaniël Jansma en Paul Gobée voor de website
mogelijkheden voor behandeling en de manier waarop ze een kind bij de besluitvorming betrekken eerst met de ouders. Die krijgen zo enige controle over wat er met hun kind wordt besproken. Maar als het om spermaopslag gaat, wijken alle artsen af van deze strategie, ontdekte De Vries. “Veel ouders betwijfelen of deze optie wel met hun zoon besproken moet worden of zijn het er niet mee eens, maar dan zal een arts dat toch doen. Sommigen zouden zelfs met zo’n jongen gaan praten zonder dat de ouders dat weten.” Als ouders er moeite mee hebben, is dat vaak omdat ze denken dat hun zoon nog niet seksueel actief is. Ze vinden het vervelend dat er met hem over masturbatie gepraat gaat worden. En ze vinden de tijdsdruk te groot, want artsen willen zo snel mogelijk na de diagnose gaan behandelen. Er is vaak nauwelijks tijd om een jongen voor te bereiden op de vraag of hij zaad kan produceren. Maar de artsen stappen daaroverheen omdat ze hun jeugdige patiënten zo min mogelijk willen beperken in hun toekomstmogelijkheden. De optie om later eigen men en eponiemen – namen die naar de beschrijver van een structuur verwijzen – gebruikt. Dat is soms knap lastig.” Maar er is een website die uitkomst biedt: www.anatomicalterms.info, ontwikkeld door Paul Gobée en Daniël Jansma (Anatomie). Wie daar een term zoekt, begint in een keuzevakje te typen; het programma suggereert dan termen waar de letters in passen. Is de gezochte term gevonden en aangeklikt, dan verschijnen vertalingen, synoniemen en eponiemen. Een Google-zoeksysteem levert er afbeeldingen bij. “Wereldwijd is dit een uniek naslagwerk”, zegt De Ruiter. De website maakt deel uit van de e-learning die de afdeling Anatomie al jarenlang ontwikkelt: cask (Clinical Anatomical Skills). “Zo maakten we het leerplus-toetsprogramma Preclass, dat studenten succesvol moeten afronden voordat ze een practicum op het skillslaboratorium kunnen volgen”, vertelt Paul Gobée. “We wilden daar vragen voor maken waarbij studenten een term moeten intypen. Om dat automatisch te laten nakijken, is een vaste lijst termen nodig. We zochten daarvoor naar een befoto Marc de Haan
KORT N I EU WS
Met het oog op de toekomst
[10]
kinderen te kunnen krijgen is te belangrijk om deze kans te laten verlopen. Ze denken bovendien dat de ouders niet altijd goed kunnen inschatten of hun zoon seksueel rijp is. De Vries vindt deze handelwijze juist. Maar ze stelt wel dat de artsen aan de ouders moeten uitleggen waarom ze hun twijfels naast zich neer hebben gelegd. “De ervaring leert dat ouders er dan achteraf blij om zijn dat de artsen doorgezet hebben.” (WvS) ■ staande digitale lijst.” Hij kwam uit bij het Amerikaanse Foundational Model of Anatomy. De database daarvan is als open source beschikbaar gesteld en bevat namen in Latijn en Engels, en voor veel termen ook in Frans en Duits. Het was een hele puzzel om de termen uit de rest van de database te destilleren. Maar het lukte. “Toen bedachten we dat het, gecombineerd met een Googleachtig zoeksysteem, kan helpen bij het vertaalprobleem”, zegt Gobée. “Zo ontstond de termenwebsite.” De site bevat bijna de volledige officiële anatomische woordenlijst Terminologia Anatomica. Het is de bedoeling dat de site een wiki-aspect krijgt, waardoor anderen kunnen helpen uitbreiden. Fred Immerseel, preparateur van het skillslaboratorium, werkte in zijn vrije tijd aan Nederlandse termen. Afghaanse studenten, tijdelijk in het lumc, zorgen voor termen in het Arabisch en in het Dari/Farsi (Afghaans/Perzisch), begeleid door postdoc Edris Mahtab. Een collega uit Tsjechië levert een Tsjechische en een Slovaakse lijst. Joop van der Straaten, anatoom van het Anatomisch Museum in Nijmegen, voegt de uitspraak toe. En Gobée werkt wat onvolkomenheden weg. “Bijvoorbeeld: niet alle termen staan er in enkelvoud en meervoud in. Dat vullen we nog aan.” De website is al ruim een jaar in de lucht, maar er is nog niet veel ruchtbaarheid aan gegeven. Toch wordt hij veel bezocht, en niet alleen door Leidse studenten. “Je kunt aan de bezoeken zien wanneer studenten ergens een tentamen hebben”, zegt De Ruiter. (WvS) ■
17 oktober 20 09 | nummer 8
De liefde voor planten, ontstaan in haar jeugd, trok haar naar wageningen. Daar studeerde Jacqueline Ton (40) plantenveredeling. Maar in het laboratorium kwam ze na haar studie niet terecht: ze wilde graag ‘breder’ werken. Ze volgde een postacademische opleiding tot innovatieconsulent en specialiseerde zich in EU-subsidies. via ‘klant’ Ruud Kukenheim kwam ze bij het LUMc terecht. “Ik ga voorlopig nog niet op zoek naar een andere baan.” door Christi Waanders foto Arno Massee
Van planten naar geldbomen TOEN studie Plantenveredeling in Wageningen, wilde ‘iets met planten’ NU adviseur Europese onderzoekssubsidies bij Directoraat Onderzoek
Wat wilde u vroeger worden? Als kind had ik niet echt een idee wat ik wilde worden. In de vijfde klas van de middelbare school wist ik dat ik naar Wageningen wilde. Wat ik daar ging doen wist ik nog niet, maar wel dat het Wageningen zou worden. In ieder geval iets met planten. Dat had te maken met waar ik opgroeide. Ik ben geboren in Zeeland, waar mijn vader boer was. Vervolgens woonde ik vanaf mijn derde in de buurt van Bergen op Zoom, op de Brabantse grond, kijkend op de Zeeuwse klei. In de schoolvakanties ging ik logeren bij mijn oom in Wageningen. Dat was bepalend. Ik vond biologie leuk en dan vooral genetica. Uiteindelijk ben ik plantenveredeling gaan studeren. Bent u dan in een laboratorium gaan werken? Nee. Toen ik in ’94 afstudeerde was de werkloosheid hoog. Veel starters gingen in de ict werken. Dat wilde ik niet. Daarbij
1 1 ]C e n t r u m L e i d s U n i v e r s i t a i r M e d i s c[ h
wilde ik geen aio worden. Ik vond de studie leuk, maar wilde niet op één ding focussen. Het past niet bij mij om in een laboratorium te gaan werken aan iets waar ik tien jaar later resultaat mee boek. Ik ben praktisch ingesteld en wil ‘breder’ inzetbaar zijn. Na verschillende korte klussen, viel mijn oog op een postacademische opleiding aan de tsm Business School in Enschede; een eenjarige opleiding tot innovatieconsulent.
men als Adviseur eu-subsidies. Onderzoekers kunnen zich bij ons melden met vragen over subsidies. We organiseren ook voorlichtingsbijeenkomsten voor jonge onderzoekers. Verder heeft mijn baan de afgelopen jaren een sterk beleidsmatig karakter gekregen. Op nfu-niveau ben ik betrokken bij het ontwikkelen van een gezamenlijke ‘position paper’ dat gebruikt kan worden voor lobby op nationaal niveau en in Europa.
Dat is iets heel anders. Hoe beviel dat? Deze opleiding omvatte bijvoorbeeld strategisch management, projectmanagement en eu-subsidies. Het was een geweldig jaar. Ik vond het leuker dan mijn studie. Het was heel breed en je had met veel verschillende mensen en processen te maken. Door deze opleiding ben ik het subsidieadvieswerk ingerold. Ik ben eerst bij een commercieel bureau terechtgekomen, maar dat paste niet goed bij me. Bij de overheid voelde ik me meer thuis. Daar heb ik uiteindelijk vijf jaar in verschillende functies veel kennis over onder andere eu-subsidies opgedaan. Maar na vijf jaar zag ik dezelfde dingen weer voorbij komen en was ik klaar voor iets anders.
U werkt alweer meer dan 5 jaar in het LUMC. Wat zijn de plannen voor de toekomst? Vooralsnog heb ik geen plannen om van werkgever te veranderen. Ik voel me heel solidair met de club, zowel met het Directoraat Onderzoek als met het lumc. Mijn baan is nog steeds verrassend en dynamisch. Dus ga ik voorlopig nog niet op zoek naar een andere baan. Zeker niet in crisistijd. Het unieke van het lumc is dat we sterk zijn in kennis over eu-subsidies. Landelijk lopen we voorop. En we ‘spelen’ het spel ondertussen op verschillende niveaus. Dan denk ik aan het vroegtijdig informeren over mogelijkheden, het ondersteunen bij projectaanvragen en het beïnvloeden van strategische ontwikkelingen. Het is een grote uitdaging om het lumc goed te positioneren voor de ontwikkelingen in Europa. Daarbij ondersteun ik Eduard Klasen, die geweldig goed in die netwerken zit en ook werkelijk invloed kan uitoefenen. Een leuk contrast ten opzichte van het praktisch adviseren bij projectaanvragen. ■
Hoe bent u toen bij het LUMC terecht gekomen? De wereld van de onderzoekssubsidies is klein. Mijn huidige baas, Ruud Kukenheim, was ‘een klant’ van me. Hij kwam op de bijeenkomsten die ik voor eg-Liaison (nu SenterNovem) organiseerde. Zo ben ik in 2004 bij het lumc terechtgeko-
1 7 o k t o b [e1r1 ] 2 0 0 9 | n u m m e r 8
Een nieuw type medicijn voor de longaandoening copd heeft een verrassend positieve uitwerking, zowel apart als in combinatie met andere medicijnen. Dat blijkt uit een serie grootschalige studies met patiënten waaraan prof. dr. Klaus Rabe (Longziekten) meewerkte. De resultaten werden eind augustus gepubliceerd in The Lancet. copd, oftewel chronische obstructieve longziekte, is een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem. Meestal ontstaat het door roken. De ziekte is behandelbaar, maar niet te genezen. Jaarlijks sterven in Nederland zo’n zesduizend mensen door copd. Daarmee is dit een van de ziektes met de hoogste sterfte. Op dit moment zijn er twee soorten medicijnen beschikbaar voor copd: bronchusverwijders, die de longfunctie verbeteren, en ontstekingsremmende steroïden. Deze laatste medicijnen werken goed bij astma, maar hebben bij copd veel minder effect. Sinds kort is er echter ook een nieuw type medicijnen beschikbaar. Deze remmen net als steroïden ontstekingen maar werken via een ander mechanisme. De medicijnen zijn op dit moment nog niet beschikbaar voor patiënten, maar al wel ingediend ter registratie. Rabe doet als longarts al twintig jaar onderzoek naar het mechanisme dat aan de werking van deze nieuwe medicijnen ten grondslag ligt. Hij was dan ook een van de groepsleiders van een serie grootschalige klinische studies naar de
Terug naar de snijzaal kno-artsen besteden een vrij groot deel van hun tijd aan operaties. Arts-assistenten leren de vaardigheden die hiervoor nodig zijn vooral door mee te kijken en onder supervisie zelf te opereren. “Voor het eerst in de operatiekamer opereren is spannend”, vertelt klinisch anatoom dr. Robert Notenboom (Anatomie & Embryologie). “Daarom was er behoefte aan het kunnen opdoen van chirurgische vaardigheden los
Arts-assistent Elske Strabbing (midden) krijgt tijdens de cursus uitleg van dr. Marciano Ferrier (vooraan links) en dr. Robert Notenboom
[12]
werking van een van deze nieuwe medicijnen: Roflumilast. Rabe legt uit: “Eerder was al wel aangetoond dat door Roflumilast de longfunctie verbeterde, maar we wilden zien of er nog meer effecten waren.” Samen met onderzoekers uit de VS, Italië en Engeland zette Rabe een studie op onder bijna vijfduizend copd-patiënten. Een eerste groep ernstig zieke patiënten kreeg gedurende een jaar alleen Roflumilast of een placebo. Het medicijn resulteerde niet alleen in een verbeterde longfunctie, maar ook in een afname van het aantal plotselinge verergeringen van de ziekte. “We zagen een afname van 17 procent. Dat betekent dat we vier tot vijf patiënten moeten behandelen om één verergering te voorkomen. Dat is het wel waard”, vindt Rabe. De patiënten hadden wel meer last van bijwerkingen, maar die waren relatief mild.
Een tweede groep patiënten kreeg Roflumilast of een placebo gedurende een half jaar, in combinatie met een standaard medicijn (bronchusverwijder). Roflumilast bleek daarbij een groot extra effect te geven op de longfunctie – zelfs nog groter dan in de eerste studie. (EvdB) ■
van de stress van een operatiekamer”, vervolgt Notenboom. Voor zijn opleiding tot klinisch anatoom liep hij twee maanden met de kno-artsen mee. Samen met dr. Marciano Ferrier (kno) zette Notenboom een praktische cursus hoofd-hals-chirurgie voor arts-assistenten kno en Kaakchirurgie op. Onder het motto ‘terug naar de snijzaal’ oefenen beginnende arts-assistenten nu eerst op overledenen die hun lichaam hiervoor beschikbaar hebben gesteld. “Zo leren ze de anatomie van het hoofd-halsgebied goed kennen”, aldus Notenboom. “Die is toch een beetje onderbelicht in het curriculum Geneeskunde.” Bij de cursus waren vanuit de afdeling kno ook dr. Ton Langeveld (onderwijscoördinator kno) en dr. Capi Wever als docent aanwezig. De cursisten zelf werden bijgestaan door ouderejaars arts-assistenten die de opdracht hadden gekregen een anatomische les over een bepaald onderwerp voor te bereiden. “Het mes snijdt zo aan twee kanten”, legt Notenboom uit. “Enerzijds geeft het de beginnende artsassistent de gelegenheid zich vertrouwd te maken met de chirurgische anatomie van een bepaald operatiegebied. Anderzijds biedt het de gevorderde arts-assistent de
mogelijkheid om zich te bekwamen in het doceren.” Cursist Mark Friebel, ervaren arts-assistent kno, is enthousiast over de cursus. “Je leert de anatomische ‘landmarks’ beter kennen, en daarmee het risico op mogelijke complicaties”, vertelt hij terwijl hij een preparaat van een oor laat zien. Zelf zit hij in het vijfde, tevens laatste jaar van zijn opleiding tot kno-arts. “Vooral voor de beginnende arts-assistenten is het erg nuttig, maar ook ik als oudere arts-assistent heb er veel van geleerd. Sommige operaties komen maar weinig voor en die kom je tijdens je opleiding dus niet altijd tegen. In het Skillslab Anatomie kun je die dan toch oefenen. Het lesgeven aan de jongerejaars was ook erg leerzaam. Je gaat de stof daardoor nog beter beheersen.” Friebel hoopt dat de cursus een jaarlijks vervolg krijgt, misschien in de toekomst samen met andere hoofd-hals specialismen. “Als iemand een klap op zijn gezicht heeft gehad, gaat de kno-arts over de neus, de kaakchirurg over het jukbeen en de oogarts over het oog. Het is erg nuttig om ook wat over de grensgebieden te leren. Dat komt niet alleen ons, maar ook de patiëntenzorg ten goede.” (RH) ■
foto Arno Massee
KORT N I EU WS
Meer lucht voor longpatiënten
17 oktober 20 09 | nummer 8
Kunst en wetenschap lijken in eerste instantie mijlenver uit elkaar te liggen. Toch zijn er raakvlakken. De tentoonstelling Artificiële werelden, vanaf 16 oktober in de Galerie, laat zien hoe zowel kunstenaars als wetenschappers hun denkbeelden in beeld proberen om te zetten. Er zijn werken te zien van de bekende Leidse astronoom prof. dr. Vincent Icke, die zich ook bezighoudt met kunst, en van het kunstenaarsduo Driessens & Verstappen. Zowel Icke als Driessens & Verstappen gebruiken de computer om natuurverschijnselen te bewerken en van nieuwe betekenis te voorzien. Bij Icke gaat het om beelden van de bestaande realiteit: de dynamische wisselwerking tussen sterren bewerkt hij met software zodanig dat ze beweging suggereren. “De beschouwer gaat onwillekeurig aanvoelen of raden wat er daarna zal gebeuren”, zegt hij hier zelf over. Driessens & Verstappen maken generatieve kunst, geïnspireerd door biologische groeiprocessen. Ze ontwikkelen interactieve computerprogramma’s waarbij virtuele organismen evolueren zodat nieuwe vormen kunnen ontstaan. Het object op de foto bij dit artikel is bijvoorbeeld geproduceerd door Breed, een computerprogramma dat door
Gespecialiseerd in ouderen
Dijkgraaf – zelf ook wetenschapper én kunstenaar, en daarnaast president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Tot 8 november is iedereen welkom om de tentoonstelling te komen bekijken. (DdV) ■
Driessens & Verstappen, Breed 1.2 #eo27, roestvrijstaal/brons, 2009vrij staal /brons, 2009
en veel zorg vragen, waar de huisarts niet altijd tijd voor heeft. In zo’n geval kan de huisarts aankloppen bij de specialist ouderengeneeskunde. Die heeft vanuit zijn achtergrond het overzicht en kan inschatten welke andere professionals – bijvoorbeeld ergotherapeut, logopedist, psycholoog – ingeroepen moeten worden. Soms zal de specialist alleen advies geven, in andere gevallen wordt hij mede- of hoofdbehandelaar. Niet alleen kwetsbare ouderen zullen met de specialist ouderengeneeskunde in aan-
foto Marc de Haan
De verpleeghuisarts bestaat niet meer. Niet schrikken: voortaan beschikken we in plaats daarvan over de specialist ouderengeneeskunde. Zoals uit de nieuwe naam al blijkt, beperkt die zich niet tot het verpleeghuis. Hij is ook inzetbaar in ziekenhuis en verzorgingstehuis, maar zal vooral veel samenwerken met de huisarts. Bijvoorbeeld als het gaat om thuiswonende patiënten die meerdere klachten hebben
middel van kunstmatige evolutie gedetailleerde sculpturen ontwerpt. Om de ontwerpen in materiële vorm om te zetten, worden 3d-printers gebruikt, waarmee het proces van ontwerp tot uitvoering, geautomatiseerd is. De tentoonstelling werd op 16 oktober geopend door prof. dr. Robbert
raking komen: tot de doelgroep behoren ook chronisch zieken met een complexe zorgvraag, patiënten die moeten revalideren en stervenden. Om aan het uitgebreidere eisenpakket te voldoen, is de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde – die in september 2007 van start ging – langer dan de vroegere opleiding tot verpleeghuisarts. In plaats van twee jaar zijn artsen nu drie jaar bezig. De inhoud is wezenlijk veranderd. Nieuw zijn onder andere een stage Ouderenpsychiatrie en dementiezorg in de thuissituatie, een stage in de kliniek en een keuzestage. Aan het eind van de opleiding staan artsen die zowel generalist zijn als specialist. Het hoofddoel van de specialist ouderengeneeskunde is in alle gevallen gericht op het behoud van autonomie van de patiënt, ongeacht of de zorg thuis of elders te leveren is. Docent dr. Romke van Balen (Public Health en Eerstelijns Geneeskunde): “Denk bijvoorbeeld aan een oudere patiënt die slecht hoort en ziet, weinig contacten meer heeft, zichzelf wat verwaarloost, slecht eet en regelmatig valt. Zo iemand kunnen we goed helpen. We komen dan bij de patiënt thuis en kunnen vervolgens alle benodigde zorg en therapie inschakelen. Dan hoort en ziet iemand misschien nog steeds niet goed, maar loopt iemand wel weer zekerder, komt meer de deur uit en valt minder. Dat is winst.” (DdV) ■
Leidse ouderen wachten op de 3 oktober-optocht
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
[13]
KORT N I EU WS
Kunstmatigheden in de Galerie
IK HEB GEZEGD
Lang leve de oudere Als het ligt aan Jacobijn gussekloo, sinds vorig jaar hoogleraar in de wetenschappelijke onderbouwing van de eerstelijnsgeneeskunde, raken huisartsen hun calimero-complex (‘Zij zijn groot en ik is klein…’) snel kwijt en gaan ze een stevige partij meeblazen in het wetenschappelijk onderzoek. Zelf concentreert ze zich vooral op onderzoek bij ouderen. “Juist voor ouderengeneeskunde is het cruciaal dat de medische disciplines samenwerken en dat we ons niet laten hinderen door historische grenzen.” tekst en tekening Jan Hein van Dierendonck
V
oor een aanzienlijk deel van wat artsen doen bestaat nog geen wetenschappelijke onderbouwing, stelt prof. dr. Jacobijn Gussekloo in haar oratie. Belangrijkste reden: geneeskunde is gewoon oneindig breed. Andere reden: de groep patiënten die meedoet aan onderzoek is juist nogal smal: gemiddeld genomen zijn dit blanke mannen van middelbare leeftijd, die meestal zijn opgenomen in een ziekenhuis. Kan je dergelijke onderzoeksresultaten zomaar doortrekken naar bijvoorbeeld Aziatische mannen, baby’s of ouderen? Veel van het werk van Gussekloo speelt zich af binnen het domein van de ouderengeneeskunde. Daarom is het prettig dat haar leeropdracht zich niet beperkt tot de huisartsgeneeskunde, maar betrekking heeft op wat men noemt ‘de eerstelijnsgeneeskunde’: alle zorg die rechtstreeks, zonder verwijzing, toegankelijk is – dus óók de zorg in verpleeghuizen. “Ik realiseer me dat dit mogelijk grensconflicten oplevert tussen huisartsengeneeskunde en specialisten ouderengeneeskunde, maar willen we de klinische praktijk een meer wetenschappelijke basis geven, dan is samenwerking tussen deze twee specialismen onontbeerlijk.”
Afkeer van stampwerk
Haar ouders studeerden nog in Wageningen toen ze in de zomer van 1966 werd geboren. “Mijn moeder deed natuur- en scheikunde en wijlen mijn vader koos de marketingkant, iets wat mijn broer nu ook doet.” Omdat haar vader werk vond bij een Amsterdams reclamebureau verhuisden ze naar Badhoevedorp en toen ze zeven was naar een boerendorp in het Groene Hart. Ze herinnert zich dat ze zich al jong leerde aanpassen aan andere gewoontes. En dat ze lid werd van de plaatselijke fanfare. “Ik speelde sax, maar omdat die minder geschikt bleek voor klassieke muziek heb ik die later ingeruild voor de trompet, nog steeds mijn grote passie. Tegenwoordig speel ik in het Leidse koperblaasensemble Matthew Locke, genoemd naar een zeventiende-eeuwse Barokcomponist.” Gussekloo is een snelle prater (“Dat moet tijdens de oratie misschien wat be-
Ze ontpopte zich tot een typische bèta, met een afkeer van rijtjes leren
[14]
dachtzamer”). Op het vwo in Alphen a/d Rijn pikte de lerares Nederlands haar er vrijwel onmiddellijk uit om voorzitter te worden van de schoolkrantredactie. Ze ontpopte zich tot een typische bèta, met een afkeer van rijtjes leren. “Aanvankelijk zou ik naar het conservatorium gaan, maar veertig jaar lesgeven leek me geen aanlokkelijk vooruitzicht. Ook de studie Levensmiddelentechnologie in Wageningen viel af. Ondanks mijn aversie tegen stampwerk werd het Geneeskunde in Leiden.”
85-plussers
Vanaf haar co-schappen wist Gussekloo dat ze huisarts wilde worden. “Ik wil middenin de wereld staan, werken met baby’tjes en ouderen, met ernstig zieken en mensen met onschuldige pukkeltjes.” Een wetenschapsstage over chronisch klagende patiënten in de huisartsenpraktijk leverde naast een publicatie ook een relatie op met haar stagebegeleider. Echtgenoot dr. Friedo Dekker werkt thans als onderzoeker bij Klinische Epidemiologie en is hoofd van het onderwijsexpertisecentrum. Hun kinderen zitten alle drie op de basisschool. Na haar artsexamen werkte Gussekloo een tijdje als artsonderzoeker bij de afdeling Psychiatrie, dit in het kader van de eerste Leiden 85-plus Studie. Vervolgens deed ze haar huisartsenopleiding, werd waarnemend huisarts en besloot dat na een jaar te combineren met een parttime baan als artsonderzoeker bij de afdeling Interne Geneeskunde, bij de sectie Gerontologie en Geriatrie, onder supervisie van prof. Dick Knook. Ze was nauw betrokken bij de opzet van de tweede 85-plus Studie, een uniek onderzoek onder 600 inwoners van Leiden die in de periode 1997-1999 85 jaar werden en die uitgebreid zijn onderzocht op lichamelijk, functioneel, psychisch en sociaal functioneren. Hierbij werd ze gecoacht door prof. Rudi Westendorp, de latere opvolger van Knook. Ze werkt nog steeds intensief met hem en zijn afdeling samen.
Sprong in het diepe
Diezelfde Westendorp haalde haar over van baan te veranderen. “Pim Assendelft was net hoofd van de afdeling Huisartsengeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde geworden en had een vacature voor iemand die leiding moest geven aan het wetenschappelijk onderzoek. Ik had het bij Interne geweldig naar mijn zin, was met mijn onderzoek vergroeid en bovendien leek eerstelijnsgeneeskunde en wetenschap me geen voor de hand liggende combinatie.
17 oktober 20 09 | nummer 8
Het was echt een sprong in het diepe en ik had het zetje nodig.” Ouderenonderzoek is in het lumc niet langer het primaat van internisten. “Toen ik naar deze afdeling kwam heb ik die lijn hier opgezet, voor mij als generalist een heerlijk onderwerp. Ik vind het leuk om met psychiaters te kunnen meediscussiëren over depressie en eenzaamheid, maar ook om met nefrologen te praten over nierfunctie bij ouderen. Het is toch prachtig als je met zo’n 85-plus Studie in het hoogstscorende nefrologietijdschrijft kunt publiceren! De onderzoekswereld accepteert steeds meer dat oorzaak en verloop van ziekten bij ouderen vaak anders liggen dan bij jongeren.”
van het hart en falende regelmechanismen ten gevolge van aderverkalking. Mensen met een lage bloeddruk hebben een slechtere doorbloeding van het brein en veel ouderen lijden aan depressies, dementie of apathie. Het lijkt niet verstandig deze ouderen bloeddrukverlagers voor te schrijven.
Veel geduld
Geen gebrek aan talent
Ze heeft moeite met het Calimero-complex van huisartsen. “In de hiërarchie van de geneeskunde bungelen huisartsen onderaan. In het onderwijs was het vaak zo dat patiëntdemonstraties begonnen met ‘de huisarts wist het niet meer, of deed het fout, en toen kwam de patiënt hier.’ Dit soort benaderingen heeft de onderwijssectie er nu wel uitgehaald. Huisartsengeneeskunde is gewoon een ander type vak. Huisartsen zijn generalisten. Bij de internisten is bijna de helft gepromoveerd, bij de huisartsen nog geen tien procent. Het nemen en bewaren van bloed- en weefselmonsters vraagt om een nieuw soort expertise van de huisartsen. Vanzelfsprekend hebben ze ook verstand van statistiek en epidemiologie. We groeien daar in mee en er is echt geen gebrek aan talent. Je ziet nu dat zelfs senior huisartsen zich naast hun praktijk gaan bezighouden met wetenschappelijk onderzoek.”
Hoge bloeddruk
Op haar afdeling lopen momenteel meer
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
dan tien promotietrajecten. Het gros gaat over ouderen, met onderwerpen variërend van het effect van cranberrycapsules op urineweginfecties in verpleeghuizen tot hoge bloeddruk bij de oudste ouderen. “Hoge bloeddruk komt op hoge leeftijd veel voor en is een bekende risicofactor voor hart- en vaatziekten. Behandeling van hoge bloedruk verlaagt dat risico, maar het merkwaardige is dat bij de oudste ouderen een hoge bloeddruk juist een betere levensverwachting geeft, zonder dat ze inboeten aan kwaliteit van leven!” Een voor de hand liggende verklaring is dat een relatief lage bloeddruk het gevolg kan zijn van verminderde pompfunctie
Het toont volgens Gussekloo aan hoe belangrijk het is om oorzaken te achterhalen. “Uiteindelijk kunnen dit soort studies leiden tot een verandering van de richtlijnen voor behandeling van ouderen. Probleem is wel dat je voor de simpelste vragen patiënten nodig hebt uit veel huisartspraktijken. Als er, zoals deze zomer, een griepepidemie dreigt, kun je deelname van huisartsen wel even vergeten. Daarom kijken we ook of ergens in de wereld al een studie is gedaan waarvan wij de gegevens zo kunnen bewerken dat we op onze vragen antwoord krijgen.” Het lumc bouwt op dit moment op het gebied van ouderenzorg aan een samenhangend zorgnetwerk en een academische werkplaats voor ouderenzorg waarin alle zorgpartners van Noordelijk Zuid-Holland participeren. “Voor zorginnovatie heb je echt iedereen nodig, maar zo’n samenwerkingsverband van de grond krijgen kost veel geduld. Je wilt er bijvoorbeeld ook de elkaar beconcurrerende thuiszorginstellingen en verzekeraars bij betrekken. Dat zijn intrigerende processen.” ■
De onderzoekswereld accepteert steeds meer dat oorzaak en verloop van ziekten bij ouderen vaak anders liggen dan bij jongeren
[15]
V.l.n.r.: Gebouw 1 van
Leiden Bio Science Park viert vijfde lustrum
Groei en bloei D
lateerd onderwijs gegeven aan de UniversiDit jaar bestaat het Leiden e straten zijn er genoemd naar ilteit Leiden, de Hogeschool Leiden, het lustere wetenschappers uit vervloBio Science Park 25 jaar. Een roc Leiden en de Leidse Instrumentenmagen tijden, zoals Einstein, Darwin kers School. Daarnaast ligt het park ingeen Archimedes. Ze weerspiegelen de ambimooi moment om terug te klemd tussen twee grote wetenschapsmutie die hier leeft. Dit jaar is het 25 jaar gelekijken. Maar ook vooruit. Er den dat het academisch bedrijven centrum sea: Naturalis en Corpus. Inclusief het lumc werken er ongeveer 14.000 mensen zich aan de Niels Bohrweg zijn grootse plannen om van (abc-gebouw) op het Leiden Bio Science Park (lbsp). vestigde. Het abc-gebouw was – en is nog het Bio Science Park een plek steeds – een zogenaamde incubator. De kantoren en laboratoria hierin zijn te Spin-offs van het LUMC te maken waar niet alleen huur: een broei- en groeiplaats voor jonge, Het lbsp is in een kwart eeuw uitgegroeid startende bedrijfjes. tot het grootste cluster van biomedische gewerkt wordt. Omringd bedrijvigheid in Nederland. En die bedrijdoor jonge biotechbedrijfjes Rode biotechnologie vigheid groeit nog steeds. Onlangs sloeg “De komst van het abc-gebouw markeert minister Maria van der Hoeven van Ecoverrijzen de komende jaren het begin van het Leiden Bio Science Park”, nomische Zaken de eerste paal voor Acceonder meer een hotel, een vertelt Hermine Klein, hoofd Marketing lerator, een nieuw gebouw voor bedrijven van het park. “De biotechnologie kwam op die de startersfase ontgroeid zijn, maar restaurant en honderden in die tijd. Hoogleraar biochemie Rob nog niet toe zijn aan een eigen pand. Het Schilperoort zag dat er in Amerika allerlei lumc neemt een unieke plaats in op het woningen. door Raymon Heemskerk
[16]
bedrijven ontstonden. Hij maakte zich sterk om dat hier ook te krijgen.” Dat is gelukt: inmiddels huisvest het ongeveer 125 hectare grote park tussen station Leiden en de a44 ongeveer zestig kleine en grote life science bedrijven, waaronder het beursgenoteerde Crucell. Vrijwel alle bedrijven richten zich op innovaties in de geneeskunde, de zogenaamde rode biotechnologie. Daarnaast zijn er onderzoeksinstituten, zoals het Centre for Human Drug Research (chdr), tno en Top Instituut Pharma, en wordt er life science-gere-
park: het is de grootste werkgever en het takenpakket is veelzijdig met patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. “De relatie tussen het park en het lumc is zeer nauw”, aldus Klein. “Veel lumc-onderzoekers werken samen met de bedrijven en verschillende bedrijven zijn ontstaan als spin-offs van het lumc.” Prof. dr. Kees Melief (Immunohematologie) is de oprichter van zo’n spin-off. Vijf jaar geleden richtte hij het bedrijf isa Pharmaceuticals op. isa (Immune System Activation) richt zich op het ontwikkelen van
17 oktober 20 09 | nummer 8
foto Crucell Holland BV
foto OctoPlus
het LUMC, Gebouw 2 in aanbouw, eerste paal van Beagle building (sinds kort SL Plaza), nieuwbouw CHDR, bouw van OctoPlus, prof. Dinko Valerio legt basis voor Crucell
een therapeutisch vaccin tegen hoogrisico humaan papillomavirus, dat baarmoederhalskanker veroorzaakt, en ook op therapeutische vaccins tegen niet-virale vormen van kanker. Voor Melief is het logisch om zijn bedrijf op het lbsp onder te brengen. “Het moederbedrijf dat het kapitaal verschaft heeft, zit in Bilthoven. Maar voor de interactie is het goed om dichtbij het lumc te zitten.” De band tussen het lumc en isa is dan ook zeer innig. Melief: “Zo innig zelfs dat we tot nu toe vooral een virtueel bedrijf zijn. We huren kantoorruimte in het Poortgebouw en maken voor het ontwikkelen en testen van het vaccin gebruik van de faciliteiten van de apotheek van het lumc.” Als de immunologische behandeling voor vrouwen met baarmoederhalskanker succesvol blijkt, wordt die wellicht in grootschalige productie genomen. Melief: “Dat kan niet in het lumc, en dat willen we ook niet. Het is heel mooi om als universitair centrum zelf nieuwe therapieën te ontwikkelen en te testen, zonder afhankelijk te zijn van de farmaceutische industrie. Maar commerciële productie is geen taak van een umc. De plannen zijn nu om dat door een Zwitsers bedrijf te laten doen, maar wellicht gaan we die productie zelf in de hand nemen. We zijn nu in elk geval op zoek naar een geschikte plek binnen het Bio Science Park om uit te breiden.”
Plek om te leven
Die ruimte om te groeien is er nog. Klein: “Binnen het park is nog ongeveer 36 hectare vrij. Vooral bij het Sylviusgebouw en aan de overkant van de a44, bij museum Corpus, is nog ruimte.” Voor de komende jaren zijn daar uitbreidingen gepland. In ontwikkeling is ook het Boerhaavegebied. “De monumentale panden hier worden nu deels klaargemaakt voor bewoning”, vertelt Klein. “Er komen koopappartementen
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
voor particulieren, naast woonruimte voor studenten en wetenschappers die hier tijdelijk verblijven. Verder zijn er plannen om waar nu nog het universitair sportcentrum ligt een entreegebied te maken met onder meer een hotel, een café en winkeltjes. Nog dit najaar wordt het stedenbouwkundig masterplan voor de verdere ontwikkeling van het park vastgesteld.” Ook de bereikbaarheid verandert met de komst van een ongelijkvloerse kruising op de Plesmanlaan. Verder zijn er plannen voor de Rijnlandroute, en de aanleg van de Rijn Gouwe Lijn door het park. Van louter een plek om te werken verandert het lbsp de komende jaren dus in een stukje Leiden, waar meer dan voorheen geleefd wordt. Een stedelijk kenniscentrum, met ruimte om te wonen, te werken, te studeren en te recreëren, zo formuleert de gemeente Leiden het in een special van de Stadskrant. Plannen voor woningbouw waren er 25 jaar geleden ook al. “In die tijd was er grote behoefte aan woonruimte in Leiden”, aldus Klein. “Het plan was toen om in het gebied vijfduizend woningen neer te zetten. Maar er heerste toen angst voor het vrijkomen van gevaarlijke stoffen uit de nabijgelegen universiteitsgebouwen.”
Ziekte van Duchenne
Met zijn vele jonge bedrijven barst het lbsp van de nieuwe ideeën en initiatieven. Toch is er wel een aantal hoogtepunten aan te wijzen in het 25-jarig bestaan. Zo is stier Herman uitgegroeid tot boegbeeld van de biotechnologie. Het eerste genetisch gemodificeerde rund ter wereld werd ontwikkeld door het op het lbsp gevestigde bedrijf Pharming. De bedoeling was dat de dochters van Herman melk met lactoferrine zouden produceren. De hoeveelheid van dit ontstekingsremmende eiwit in de melk viel echter tegen. Toch heeft Her-
man een ereplaats gekregen. In het huidige grand café De Stal bracht hij de laatste jaren van zijn leven door. Nu is hij in opgezette vorm permanent te bewonderen in museum Naturalis. Sommige ontdekkingen die op het lbsp gedaan zijn komen direct ten goede aan de patiëntenzorg. Een bedrijf dat zijn sporen op wetenschappelijk gebied inmiddels verdiend heeft is Prosensa. In samenwerking met het lumc heeft het een – nog experimentele – behandeling tegen de ziekte van Duchenne ontwikkeld, een erfelijke spierziekte. Het medicijn Remicade®, een ontstekingsremmer die onder meer tegen reuma wordt gebruikt, is door het Leidse Centocor ontwikkeld.
Beste bedrijventerrein
De Ondernemersvereniging Bio Science Park behartigt de belangen van het park. Ruim 70 procent van de bedrijven op het lbsp is bij deze vereniging aangesloten. In haar krant schrijft de vereniging dat ‘de druk op de gemeente in economisch mindere tijden groot is geweest om stukken grond te verkopen voor andere takken van sport’. De gemeente hield echter voet bij stuk en zo ontstond het grootste in rode biotechnologie gespecialiseerde Bio Science Park van Nederland, met een plaats in de top 5 van Europa, aldus de uitgave. Ook in de huidige economisch mindere tijd blijft in het park geïnvesteerd worden. En dat werpt zijn vruchten af: het lbsp is onlangs uitgeroepen tot het beste bestaande bedrijventerrein van 2009. ■ Op woensdag 9 december wordt het jubileumjaar van het Leiden Bio Science Park afgesloten met een groot internationaal congres: Life Sciences Capitals. Meer informatie hierover is te vinden op www.lifesciencescapitals.nl.
[17]
Mensen die de Hongerwinter in west Nederland van 1940-1945 als embryo of foetus in de baarmoeder doorbrachten, hebben een licht verhoogde kans op gezondheidsproblemen, zoals hart- en vaatziekten, overgewicht en schizofrenie. Kennelijk blijven er sporen van de moeilijke beginperiode bewaard. Onderzoek dat promovendus Elmar Tobi en begeleider dr. Bas Heijmans (Moleculaire Epidemiologie) doen in samenwerking met Bertie Lumey (Columbia University, New York) heeft zulke sporen aan het licht gebracht. Genen blijken bij deze mensen blijvend anders gemarkeerd te zijn dan normaal, waardoor ze makkelijker of juist moeilijker tot expressie komen. Een publicatie erover in Human Molecular Genetics is sinds augustus online. Het lijkt raadselachtig: een gebeurtenis voor de geboorte heeft een weerslag als mensen-dna tijdens de ontwikkeling gemarkeerd wordt met chemische ‘vlaggetjes’. De bekendste vlaggetjes zijn methylgroepen die op bepaalde plaatsen aan het dna gekoppeld kunnen worden en de expressie van het betreffende gen bemoeilijken. Het methyleringspatroon van een cel gaat na
Wetenschappelijke band tussen Leiden en Japan Dit jaar wordt de bijzondere band tussen Leiden en Japan gevierd. Het gaat dan om de handelsbetrekkingen die exact vier eeuwen geleden begonnen. Maar ook op het wetenschappelijk vlak heeft Leiden een speciale relatie met Japan. Deze band werd op 17 september gevierd met het wetenschappelijke symposium 400 years of health(y) cooperation between Japan and the Netherlands,
een celdeling over op de dochtercellen. Deze zogenoemde epigenetische informatie is cruciaal voor het ontstaan en in stand blijven van verschillende celtypen. Vorig jaar hadden de onderzoekers al ontdekt dat het gen igf2 (betrokken bij groei) minder gemethyleerd was bij mensen die tijdens de Hongerwinter waren verwekt dan bij een broer of zus. Heijmans: “We wilden uitsluiten dat dit een geïsoleerd geval was.” Daarom namen de onderzoekers 15 genen onder de loep die bij groei, vetstofwisseling en ontstekingsreacties zijn betrokken. Ze onderzochten het methyleringspatroon van die genen in witte bloedcellen van zestigjarige mensen van wie de ontwikkeling in de Hongerwinter begon. Zes van die 15 genen hadden bij hen een veranderd methyleringspatroon. Ook methyleringspatronen bij mensen die de Hongerwinter als foetus hadden meegemaakt werden onderzocht. Heijmans: “Nu vonden we maar voor één gen een ander methyleringspatroon. Het ziet er dus naar uit dat het methyleringspatroon van veel van onze genen gevoelig is voor omstandigheden tijdens de allervroegste ontwikkeling. In samenwerking met collega’s bij Harvard zijn we momenteel met nieuwe sequencing technieken het hele genoom
georganiseerd door Leiden Bio Sciene Park, Astellas, het Sieboldhuis, chdr, het lumc en de Universiteit Leiden. Eerste spreker prof. dr. Harm Beukers verhaalde over de geschiedenis van de wetenschappelijke relatie tussen Japan en Nederland. In 1823 ging de van oorsprong Duitse arts Philipp von Siebold naar Japan en legde daar al gauw contact met collega-medici. Hij ging als arts werken in de Nederlandse handelsnederzetting bij Nagasaki en werd de eerste Europeaan die in Japan
foto Marc de Haan
KORT N I EU WS
Stempels voor het leven
[18]
aan het afzoeken op zulke verschillen.” De omstandigheden tijdens de embryonale fase drukken dus letterlijk een stempel op genen dat levenslang blijft zitten. De vraag is nu of zulke stempels ook in andere weefsels dan bloed te vinden zijn, en of de afwijkende methyleringspatronen verklaren waarom mensen die als ongeboren kind de Hongerwinter meegemaakt hebben, extra vatbaar zijn voor sommige gezondheidsproblemen. (WvS) ■
de westerse geneeskunde doceerde. Prof. dr. Henk-Jan Guchelaar (Klinische Farmacie) liet zijn licht schijnen over etnische verschillen in reacties op medicijnen. Die verschillen meestal zijn terug te voeren op erfelijke factoren. Van bijvoorbeeld bloeddrukverlagende ace-remmers is bekend dat ze bij negroïde mensen vaak minder goed werken. Het virusremmende middel oseltamivir (bekend onder de merknaam Tamiflu) lijkt vooral bij Japanners neurologische bijwerkingen te kunnen hebben. Prof. dr. Eiji Uchida van het Showa University Hospital in Tokyo vertelde over de samenwerking tussen Japan en Leiden (lumc, chdr, Astellas) bij het doen van klinische trials. Die samenwerking gaat goed, mits er met een aantal mogelijke obstakels rekening gehouden wordt. Hinderpalen kunnen bijvoorbeeld zijn: de taal, cultuurverschillen en landelijke verschillen in (de uitleg van) regelgeving. Uchida deed een aantal aanbevelingen, zoals het aanwijzen van één verantwoordelijk persoon, de zogenaamde window person. Maar het belangrijkste is volgens hem dat iedereen die bij een klinische trial betrokken is, artsen, verpleegkundigen, biostatistici, goed getraind wordt in het doen van zulke trials. Die training moet er dan weer overal ongeveer hetzelfde uitzien, omdat iedereen uiteindelijk hetzelfde moet leren. (RH) ■
17 oktober 20 09 | nummer 8
Borstvoeding en brood Sara van twee buigt zich over een bak met lekkers. Koek, snoep, chips: het is allemaal glutenvrij op deze informatiedag. Die gaat over de voortgang van PreventCD, een onderzoek naar het voorkómen van coeliakie. Het LUMC coördineert deze Europese studie, de Europese Commissie financiert hem. Zo’n negentig ouders en zestig kinderen – deelnemers aan het onderzoek – zijn op 19 september vanuit het hele land naar Leiden afgereisd. door Masja de Ree foto Marc de Haan
M
ensen die coeliakie hebben, verdragen geen gluten, een eiwit dat voorkomt in verschillende soorten granen. De enige ‘behandeling’ op dit moment is het levenslang volgen van een glutenvrij dieet. Preventcd onderzoekt of je coeliakie kunt voorkomen door gluten tijdens de periode van borstvoeding geleidelijk bij de baby te introduceren. Arts-onderzoeker Caroline Hogen Esch vertelt dat het onderzoek nu 2,5 jaar loopt en dat er 152 kinderen meedoen, die overigens nog niet allemaal geboren zijn. Bij de geboorte wordt gekeken of het kind de genen heeft die hem gevoelig maken voor coeliakie (hla-dq2 of hladq8). “Tussen vier en zes maanden krijgt een deel van de baby’s naast borstvoeding een kleine hoeveelheid gluten”, legt Hogen Esch uit. “Een controlegroep krijgt een placebo. We volgen alle kinderen en vergelijken hoeveel er coeliakie ontwikkelen. Uiteindelijk hopen we een duidelijke richtlijn op te stellen voor de hoeveelheid gluten en de leeftijd waarop die in combinatie met borstvoeding geïntroduceerd moet worden.” Op dit moment wordt ouders in Nederland geadviseerd te wachten met brood (en dus met gluten) tot hun kind zes maanden oud is.
borstvoeding een positief effect heeft en coeliakie juist voorkómt. Zeker weten we het nog niet, maar er zijn tot nu toe in ons onderzoek geen rare dingen gebeurd met de baby’s die de gluten kregen.” Nadat Jeroen van Bergen de ouders heeft verteld wat er in het laboratorium met de darmbiopten gebeurt, is het woord aan de Groningse prof. Cisca Wijmenga. Zij belicht de erfelijke kant van coeliakie. Heel veel mensen hebben het gen hla-dq2 of 8, maar die krijgen lang niet allemaal coeliakie. Naast de omgeving spelen ook veel andere genetische factoren mee. “Ik schat dat er meer dan honderd genen bij de ziekte betrokken zijn”, zegt Wijmenga. “Het onderzoek daarnaar is de laatste jaren dankzij nieuwe technologie in een stroomversnelling geraakt: We hebben al meer dan tien nieuwe genen ontdekt die het risico op coeliakie vergroten.”
Borstvoeding
De ouders hebben veel vragen, vooral over de erfelijkheid en over de ontwikkeling van medicijnen tegen coeliakie. Maar ook over het nut van het nemen van een dunne-darmbiopt: is dat wel nodig als een kind alle symptomen van coeliakie vertoont en bovendien een moeder heeft die aan de ziekte lijdt? Mearin vertelt dat inderdaad onderzocht wordt of het kind dit vervelende onderzoek bespaard kan worden. Maar daar is nog geen zekerheid over. Anouschka Hoen, die met man en dochter Yara (zes maanden) in de collegebank zit, wil weten hoe het zit met de borstvoeding. Heeft het zin om langer dan zes maanden door te gaan? “Wetenschappelijk bewijs is er nog niet”, zegt Mearin. “Maar we weten dat moedermelk beschermt tegen de ontwikkeling van coeliakie. Het gezond verstand zegt dus: doorgaan!” Isa Blank (3,5 maand) heeft het hla-dq2 gen van beide ouders geërfd en doet mee aan het onderzoek. Moeder Monique is inmiddels ervaringsdeskundige op het gebied van coeliakie. Maar ze vond het toch nuttig de informatiedag te bezoeken: “Voor mijn man, die er minder in zit, en voor dochter Sara, die coeliakie heeft en eindelijk eens op een feestje is waar ze alles mag eten!” ■
Erfelijk
Is het dan niet gevaarlijk om zo vroeg te beginnen met gluten? Luisa Mearin, kinderarts maag-darm-leverziekten en coördinator van het onderzoek, vertelt dat Preventcd onder meer gebaseerd is op een epidemie van coeliakie die in Zweden ontstond nadat de geadviseerde leeftijd om een baby brood te geven, verhoogd was. Mearin: “Er zijn aanwijzingen dat het op jongere leeftijd geleidelijk introduceren van gluten in combinatie met
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
[19]
Zelfstandig uitnameteam verbetert donorprocedure
Kostbare tijd sparen door Dick Duynhoven foto Arno Massee
E
r is nog steeds een schrikbarend tekort aan organen voor transplantatie. Hoewel iedereen overtuigd is van het belang van orgaandonatie, ervaren veel ziekenhuizen het uitnemen van organen als een lastige inbreuk op het eigen programma. Het Zelfstandig Uitname Team van het LUMC wil dat veranderen. Het Zelfstandig Uitname Team wordt ingezet om donorziekenhuizen te ondersteunen en te verbeteren. Daardoor komen er mogelijk meer organen voor transplantatie beschikbaar. Jan Ringers, hoofd van de afdeling Transplantatiechirurgie, en transplantatiechirurg Jeroen Dubbeld vormen de motor achter het plan. Een aantal jaren geleden werd al een eerste aanzet gedaan voor verbetering van de donorprocedure. Ringers: “Om de ziekenhuizen te helpen bij het uitnemen van de donororganen, hebben we toen een regionaal uitnameteam gevormd, bestaande uit een chirurg en een assistent-chirurg van het lumc. Dat team meldt zich bij een ziekenhuis zodra daar een donororgaan beschikbaar komt.”
Zelfstandig en snel
Die werkwijze heeft echter zijn beperking, vertelt Jeroen Dubbeld. “Het donorziekenhuis moet zelf zorgen voor een anesthesioloog en voor ok-personeel. Maar die zijn niet altijd meteen beschikbaar, omdat zij in het ziekenhuis hun eigen programma hebben. Dat maakt een uitname moeilijk te plannen. Bovendien heeft het personeel van de kleinere ziekenhuizen weinig ervaring met uitnames.” De nieuwe werkwijze kan dat bezwaar wegnemen. Het uitnameteam bestaat uit een transplantatiechirurg, een assistent-chirurg, een anesthesist en twee ok-assistenten; allen van het lumc en allen met veel ervaring. Dubbeld: “Met zo’n volledig team van eigen mensen kunnen we op elk moment onze gang gaan zonder een beroep te hoeven doen op het personeel van het donorziekenhuis. Het voorkomt ook dat er kostbare uren verloren gaan. Hoe sneller we kunnen uitnemen, hoe beter de kwaliteit van het orgaan.” Ringers benadrukt dat een goede planning zonder tijdverlies ook van belang is voor de familie van de donor. “Die nabestaanden spelen vaak een beslissende rol. Ze hebben al een periode van onzekerheid achter de rug. Vervolgens moet onderzocht worden of de donor geschikt is en als dan de uitname ook nog weer wordt uitgesteld, dan komt dat hun motivatie niet ten goede.”
Tekort terugdringen
Het idee van een Zelfstandig Uitname Team is een onderdeel van het Masterplan Orgaandonatie. Dit plan, dat in juni 2008 door de Coördinatiegroep Orgaandonatie aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werd aangeboden, heeft als ondertitel ‘De vrijblijvendheid voorbij’. Daarmee willen de opstellers – waaronder artsen van het lumc – aangeven dat er meer inspanning nodig is om het tekort aan organen voor transplantatie terug te dringen. Minister Klink heeft vervolgens aan de ziekenhuizen in de regio’s Leiden en Groningen gevraagd om als proefregio aan de slag te gaan met enkele van de aanbevelingen uit het masterplan. Voor de lumc-regio ligt de nadruk op verdere kwaliteitsverbetering van de uitnameprocedures en maximale ondersteuning van de donorziekenhuizen. Het uitnameteam is daar een praktisch uitwerking van.
Ambassadeur
Het is volgens de beide artsen niet toevallig dat het lumc is uitgekozen om een deel van het masterplan te gaan uitvoeren. Ringers: “We hebben een naam hoog te houden op het terrein van de transplantatie. Voor ons is de kwaliteit van de donatieprocedure essentieel voor het slagen van een orgaantransplantatie. Daarom werken zoveel mensen binnen het lumc mee aan het slagen van dit experiment. Zowel kwalitatief als kwantitatief.” Voor Ringers en Dubbeld zijn de professionals van het lumc-uitnameteam ‘ambassadeurs van de orgaandonatie’. “Iedereen is overtuigd van het belang van orgaandonatie, maar ziekenhuizen ervaren de hele procedure er omheen als een lastige inbreuk op het eigen programma. Wij willen laten zien dat het uitnemen van een donororgaan snel en waardig kan gebeuren. Dat zal leiden tot een betere kwaliteit en hopelijk ook tot een groter aanbod van organen.” ■
[20]
17 oktober 20 09 | nummer 8
De gouden standaard binnen de hormonale therapie is bezig te verschuiven. Al tientallen jaren gebruiken vrouwen met hormoongevoelige borstkanker het middel tamoxifen. Dit hecht zich aan de receptoren op de tumorcellen, waardoor er geen plaats meer is voor de oestrogenen die tumorgroei bevorderen. Op deze manier kan tamoxifen uitzaaiingen voorkomen. Maar tamoxifen werkt niet altijd en heeft bovendien stevige bijwerkingen. Om die reden wordt veel onderzoek gedaan naar exemestaan (merknaam Aromasin) als alternatieve therapie. Dit middel is een aromataseremmer. Het blokkeert de werking van het enzym aromatase, dat een rol speelt bij de vorming van oestrogeen. Door exemestaan worden minder geslachtshormonen geproduceerd en komt de groei van de tumor en uitzaaiingen tot staan.
In 2007 bleek uit een publicatie in The Lancet dat vrouwen het beter doen als zij na tweeënhalf jaar tamoxifen overstappen op exemestaan. Daarmee werd deze behandelvolgorde de nieuwe richtlijn. Onlangs presenteerde prof. dr. Cornelis van de Velde (lumc) de resultaten van nieuw onderzoek waaruit blijkt dat het zelfs beter is direct te beginnen met exemestaan. “Het geeft minder uitzaaiingen en dus een grotere kans op overleven. Bovendien geeft het minder bijwerkingen, onder meer op cognitief gebied”, zegt Van de Velde. De hoogleraar chirurgie presenteerde zijn onderzoek op ecco 15 – esmo 34, een groot congres over kanker in Berlijn. “Dit is het grootste onderzoek dat ooit is gehouden naar borstkanker. Bijna 10.000 patiënten uit negen landen deden eraan mee, waaronder 2750 vrouwen uit Nederland.” Een artikel ligt nu bij The Lancet. Een andere uitkomst is dat vrouwen die trouw hun medicijnen slikken een grotere kans maken op overle-
Samen sterker Zeven vooraanstaande universiteiten uit Europa werken op biomedisch gebied al tien jaar samen in Eurolife (www.eurolifeuniversities.org). Dat vierden ze eind september met een symposium aan de Universitat de Barcelona. Het lumc is een van de partners. “Het netwerk heeft zijn waarde bewezen, en nieuwe plannen voor verdere samenwerking zijn in ontwikkeling”, vertelt Jacqueline Ton, die in het Directoraat Onderzoek (do) van het lumc een contactpersoon is voor Eurolife. Met prof. dr. Eduard Klasen, die er als decaan bij betrokken is, Ruud Kukenheim (do) en Maarten Bergwerff (Directoraat Onderwijs en Opleidingen) bezocht ze het symposium. Het eerste doel van de samenwerking was om gezamenlijk onderzoeksvoorstellen in te dienen voor de eu-Kaderprogramma’s. “Later zijn daar nieuwe initiatieven bijgekomen”, vertelt Ton. “Die hebben met elkaar gemeen dat ze met een kleine, maar constante inspanning de samenwerking flink kunnen versterken.” Zo bieden de zeven instituten sinds febru-
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
ari dit jaar een uitwisselingsprogramma aan voor biomedische masterstudenten, een initiatief van het Trinity College Dublin: het Eurolife Joint Programme in Translational and Experimental Medicine. Studenten kunnen drie tot zes maanden onderwijs volgen aan een andere Eurolife-instelling. Ton: “Daarmee verhogen we de mobiliteit van studenten en brengen we tegelijk de begeleiders met elkaar in contact – met de hoop op verdere samenwerking.” Van het Trinity College Dublin kwam ook het idee van de Eurolife Distinguished Faculty Lecture Series. Een Eurolife-instelling nodigt een spreker van een van de partners uit en organiseert niet alleen een lezing, maar ook een ontmoeting met onderzoekers en met studenten. “De Ieren hebben al een aantal sprekers in huis gehad en hebben daar goede ervaringen mee. Ze hebben podcasts van de lezingen gemaakt en op internet gezet, zodat alle Eurolife-partners ze kunnen bekijken”,
ven dan vrouwen die de therapie staken. “Dat is geen open deur”, zegt Van de Velde. “Het nut van langdurig medicijngebruik moest nog altijd worden aangetoond.” De therapietrouw was bij exemestaan groter dan bij tamoxifen, 81 resp. 70 procent, waarschijnlijk omdat exemestaan minder bijwerkingen geeft. Therapietrouw verhogen is lastig, erkent Van de Velde. “Je kunt niemand dwingen tot medicijngebruik. Wel kun je goede voorlichting geven, onder meer over de bijwerkingen. Dan weten patiënten waar ze aan toe zijn en maken ze bewustere keuzes.” Overigens bleek de therapietrouw per land sterk te verschillen. Nederlandse vrouwen scoorden op dit punt heel hoog. “Een verklaring geven is speculeren, maar ik denk dat het te maken heeft met onze multidisciplinaire aanpak.” In december komt Van de Velde met weer nieuwe cijfers over de prestaties van tamoxifen en exemestaan, dit keer op een congres in Texas. (JO) ■ zegt Ton. Ze maakt een lijstje met sprekers die het lumc kan leveren, en polst ook of er afdelingen zijn die een spreker kunnen uitnodigen. De Universitat de Barcelona lanceerde tijdens het symposium in september het laatste initiatief, namelijk het Eurolife Scholarship Programme For Early Career Researchers. Het programma biedt onderzoekers die bij een van de deelnemende instellingen in dienst zijn, de gelegenheid om drie tot zes maanden nieuwe kennis en vaardigheden op te doen bij een van de partners. Het zendende instituut betaalt de reis en het verblijf, de ontvangende instelling draagt de onderzoekskosten. Het lumc kan volgend jaar een onderzoeker uitzenden; de oproep wordt half oktober uitgeschreven. Ton: “Voor al deze initiatieven geldt: als we een goede match vinden, levert het veel op.” (WvS) ■
[21]
KORT N I EU WS
Gouden standaard bij borstkanker verschuift
IK HEB GEZEGD
Ongevalschirurgie heeft Als laatste van de steden handhaven, dan zullen wij als traumatolotraumachirurg afgerond, was er aangenogen in woord en daad moeten uitdragen men als stafmedewerker en werkte er ook met een medisch acadedat het een fantastisch specialisme is. Niet als medisch coördinator van Traumacentrum Zuidwest Nederland. Ze vloog zelf misch centrum heeft nu ook alleen waar het gaat om klinische zorg, maar óók in onderwijs en onderzoek.” ook jarenlang mee met de traumahelikopLeiden een hoogleraarzetel ter. Een geweldige periode, al geeft ze toe Beslissende ervaring de meest afgrijselijke dingen te hebben gevoor traumatologie – maar Schipper (44) groeide op in Bussum, waar zien. “Maar je zat in een hecht team. Na wél met de enige vrouwelij- haar ouders een in prenten gespecialiseer- afloop kreeg je een verplichte debriefing, de uitgeverij leidden. Ze noemt zichzelf ’s avonds ging je met de hele bemanning ke hoogleraar chirurgie van een typische bèta, zonder talenknobbel. een biertje drinken en thuis vertelde je al“Ik wilde graag in Amsterdam medicijnen les nóg een keer. Blijkbaar werkt dat heel ons land. Om kwaliteit en studeren, werd uitgeloot en kwam terecht goed.” continuïteit van de trauma- in het oprichtingsjaar van Biomedische Ze laat een exemplaar zien van haar proefWetenschappen in Leiden. Twee jaar later waarvan het omslag een grote paszorg te waarborgen wil Inger werd ik wél ingeloot, begon met een aantal schrift, sie voor zeezeilen verraadt – iets dat ze al Schipper een breed draagvrijstellingen aan de geneeskundestudie en doet vanaf haar veertiende. Ze gaf er zelfs rondde in de periode dat ik op de aanvang les in. Die zeilpassie viel lange tijd niet te vlak creëren voor vergaande van mijn coschappen moest wachten de combineren met het werk, maar nadat een BW-studie af. Ik deed in dat jaar ondercollega-traumatoloog voor zijn zeiltochten centralisatie. “Of het nu zoek aan hondenharten op de afdeling van een extra bemanningslid zocht heeft ze gaat om klinische zorg, onexperimenteel cardioloog Baan en ontdekweer aan haar zeilverslaving toegegeven. te dat ik opereren geweldig vond. Een beZe houdt sowieso erg van reizen, liefst saderzoek of onderwijs: het is slissende ervaring.” men met de transplantatiechirurg met wie gewoon een ontzettend gaaf Ze werd aangenomen in het aan het amc- ze haar leven deelt. gelieerde Onze Lieve Vrouwe Gasthuis en vak.” begon een jaar later haar opleiding tot algeMeer centralisatie tekst en tekening Jan Hein van Dierendonck
’S
Nachts een dronkenlap opereren die na een verkeersongeval in de kreukels ligt, de volgende ochtend spreekuur en je dan ‘s middags buigen over iemand met schotwonden. Hoezo een sexy beroep? Voor ongevalchirurge prof. dr. Inger Schipper komt daar nog bij dat ze opereert in een mannenwereld. Toch weet ze in haar oratie duidelijk te maken waarom haar vak zo aantrekkelijk is. Het gaat over de X-factor van de ongevalchirurgie. Traumatologie is de studie van verwondingen die door ongevallen of geweld zijn veroorzaakt (botbreuken, hoofdletsels, maar bijvoorbeeld ook ernstige brandwonden) en die, vaak spoedeisende, chirurgische ingrepen behoeven. “Juist het ongrijpbare en onvoorspelbare van de traumatologie heeft me altijd gefascineerd,” legt Schipper uit. “Met name de opvang en behandeling van patiënten met meervoudige letsels, zogeheten polytraumapatiënten, heeft een heel complexe dynamiek, met vaak snelle besluitvorming.” Het is wellicht haar belangrijkste boodschap: “Als we de traumatologie in haar huidige breedte en diepte willen
[22]
meen chirurg. “Amsterdam was de stad van mijn dromen, maar het amc had een opleidingsziekenhuis in Zwolle. Het lukte me uiteindelijk niet daar onderuit te komen.” Toch kijkt ze terug op een fantastische tijd. “Er was in Zwolle een perfecte samenwerking tussen opleiders, chirurgen en assistenten. En ook onderling voelden assistenten een enorme verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld voor het regelen van de diensten.”
Afgrijselijke dingen
Een van de chirurgen daar moedigde haar aan een onderzoek te starten naar de behandeling van onstabiele heupfracturen, een onderzoek waarop ze in 2003 promoveerde aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit. Ze had toen al bij prof. Van Vugt in het Erasmus mc haar specialisatie tot
Traumatologie is een fantastisch specialisme. Niet alleen in de klinische zorg, maar óók in onderwijs en onderzoek
Schipper wijst naar een schema in haar proefschrift. Het geeft haar visie weer op factoren die bepalend zijn voor de uitkomst van een operatie. “Natuurlijk, de conditie van de patiënt, de aard van de botbreuk en de gebruikte implantaten om zo’n breuk te fixeren zijn uitermate belangrijk, maar wat men al te vaak vergeet is dat alles afhangt van de ervaring en kundigheid van de chirurg.” Daarom pleit ze sterk voor verdere centralisatie van de traumachirurgie, want hoe meer ongevalslachtoffers een chirurg ziet, hoe meer ervaring deze opdoet. Aan de muur hangt een grote kaart van Nederland, waarop met elf stippen de traumacentra zijn gemarkeerd. Hier zijn zo’n 50 traumachirurgen werkzaam. Het lumc vormt samen met het Medisch Centrum Haaglanden en het HagaZiekenhuis Traumacentrum West, tegenwoordig goed voor jaarlijks zo’n 300 polytraumapatiënten, ééntiende van het landelijk aantal. Dat lijkt heel wat, maar in haar oratie rekent Schipper, sinds vorig jaar hoofd van dit traumacentrum, de noodzaak voor van verdere centralisatie: “Als in Nederland alle ongevalpatiënten in traumacentra terechtkomen, komt dat neer op één polytraumapatiënt per traumachirurg per week. In buitenlandse traumatologische top-centra zijn dat er al gauw 30!”
17 oktober 20 09 | nummer 8
het Gevulde koeken
Er is nog een lange weg te gaan. Schipper: “Aan traumacentra de schone taak om te coördineren waar patiënten het best kunnen worden behandeld. Helaas wordt de verdeling van patiënten nog te zeer door emoties gestuurd, bepaalt de kwaliteit van de gevulde koeken op een Eerste-hulpafdeling of de ambulance daar al of niet zijn traumapatiënten aflevert en zijn afspraken nog te zeer gebaseerd op egogevoelens van chirurgen. Er kan zelfs sprake zijn van een heuse territoriumstrijd, bijvoorbeeld tussen traumachirurgen en orthopedisch chirurgen die kibbelen over wie patiënten met fracturen moet en mag behandelen – een situatie die in het lumc overigens niet aan de orde is. Binnen de traumatologie zijn vele subspecialisaties te benoemen en het is logisch dat bijvoorbeeld een slachtoffer met brandwonden er baat bij heeft snel in contact te komen met een traumatoloog die juist daarin heel veel expertise heeft. Ik zou dan ook graag zien dat vakgenoten zich meer specialiseren.”
OK-lampen met camera’s
Het brengt ons op de x-factor van het onderwijs. “In Leiden zetten traumachirurgen en orthopeden een alom geprezen onderwijsblok neer en we beschikken over liefst twee verschillende oefenlocaties, zogeheten skillslabs. Daar zijn ok-lampen voorzien van camera’s, opdat cursisten de kunst kunnen afkijken. Verder maken we speciale e-learning programma’s.” Ook is Schipper nauw betrokken bij de tweedaagse cursus Advanced Trauma Life Support, waarin assistenten in chirurgie, anesthesie en spoedeisende hulp een kapstok wordt
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
aangereikt voor de opvang en behandeling van polytraumapatiënten. Als atls-voorzitter in Nederland werkte ze met diverse inhoudsdeskundigen samen aan het optimaliseren van een internationaal atls-lesboek.
Botgenezing
Traumachirurgie is géén vakgebied dat breed de aandacht trekt met spectaculaire onderzoeksresultaten. “Door het onvoorspelbare en acute karakter is het lastig factoren uit te sluiten die de interpretatie van de onderzoeksgegevens bemoeilijken”, verklaart Schipper, “maar dat betekent nog niet dat je geen aantrekkelijk onderzoek kunt doen.” Ze zoekt zoveel mogelijk aansluiting bij bestaande onderzoeksgroepen. Een belangrijk thema is botgenezing: waarom geneest een onderbeen bij de één binnen vier maanden en bij de ander niet? Wisselende stevigheid van het fixatiemateriaal? Slikt de patiënt medicijnen die botopbouw beïnvloeden? Ligt het aan de chirurg? Aan genetische factoren? Schipper: “We weten dat sommige patiënten te veel of juist te weinig aanmaken van bepaalde eiwitten die invloed hebben op botgenezing. Voor wat betreft dit soort moleculaire en celbiologische vragen hopen we veel te leren van tijdens operaties afgenomen botbiopten. Voor epidemiologische aspecten kunnen we putten uit het gegevensbestand van de traumaregistratie.” ■
Ligt het aan de chirurg? Aan genetische factoren?
[23]
Leidse studenten Biomedische Wetenschappen voeren elk jaar een jaaropdracht uit: een opdracht met zowel biomedische als maatschappelijke kanten. In het tweede studiejaar interviewen ze daarvoor een promovendus en schrijven vervolgens een leesbaar artikel over diens onderzoek. In deze Cicero plaatsen wij het best beoordeelde artikel van de huidige jaargang. Volgend jaar maken andere studenten weer kans op plaatsing.
Met kleuren het slaapritme aanpassen De haan wekte ons vroeger met zijn gekraai in de ochtend. En anders werden we zelf wel wakker – door onze biologische klok. Dat is een klok in onze hersenen die het slaapwaakritme bepaalt. Een feilloos mechanisme, of toch niet? En wat is de invloed van specifieke kleuren licht op de biologische klok? Promovenda Floor van Oosterhout vertelt. door Gido Gravesteijn en Ewoud Ewing foto Marc de Haan
D
e biologische klok, die vlak boven de oogzenuw in de hypothalamus zit, regelt het slaapwaakritme. Hij heeft invloed op biochemische en fysiologische processen en ons gedrag door de dag heen. “De biologische klok heeft een ritme dat ietsje langer is dan 24 uur”, vertelt biologe Floor van Oosterhout. “Daarom moet hij continu worden bijgesteld.” Van Oosterhout doet bij prof. dr. Joke Meijer (Moleculaire Celbiologie) onderzoek naar de invloed van licht op de biologische klok in muizen. Haar promotieonderzoek bestaat uit drie onderdelen. Eén daarvan richt zich op de invloed van uv-licht op de muis, om te begrijpen welke oogpigmenten de verbinding met de biologische klok leggen. De mens heeft staafjes en kegeltjes. De drie typen kegeltjes, die in de diepste laag van het netvlies liggen, kunnen de kleuren rood, blauw en groen waarnemen. De muis heeft maar twee pigmenten: een voor groen licht en een voor uv-licht.
Melanopsine
“Een tiental jaar geleden leken de kegeltjes en staafjes – de ‘visuele’ pigmenten – de enige fotopigmenten te zijn”, zegt Van Oosterhout. “Toen werd het pigment melanopsine ontdekt, dat bij zowel mens als muis voorkomt. Dit pigment zit niet in de diepste laag van het netvlies, maar een laag erboven.” Melanopsine staat rechtstreeks in contact met de biologische klok. Het pigment reageert langzamer dan de normale pigmenten en kan meerdere lichtperiodes over de tijd integreren, dus een soort optelsom maken. “Men dacht toen dat alleen het pigment melanopsine invloed uitoefent op de biologische klok. Maar de visuele pigmenten blijken toch ook invloed te hebben, en die invloed onderzoek ik nu.”
Meten met lichtpulsen
Van Oosterhout kijkt naar de effecten van verschillende kleuren led-licht op de muizen. “Dit zijn met name korte golflengten, zoals groen, blauw en uv-licht”, licht ze toe. “Om de elektrofysiologische respons van de biologische klok op bepaalde kleuren licht
Philips kan zijn wakker-word-lampen straks aanpassen op kleuren licht die nodig zijn voor de biologische klok
[24]
te meten, implanteer ik een micro-elektrode in de biologische klok van de muis.” De lichtrespons meet ze door ieder uur een lichtpuls van vijf minuten te geven. Via de micro-elektrode kan de promovenda het verschil in respons overdag en ’s nachts meten, maar ook verschillen in respons op de lichtintensiteit van de kleuren groen, blauw en uv-licht. “Het onderzoek heeft al geresulteerd in een mooie respons op uv-licht; iets dat niet eerder is aangetoond.”
Uitgerust wakker worden
Tot nu toe heeft Van Oosterhout alleen normale muizen onderzocht, maar ze is ook van plan om samen met de Universiteit van Oxford naar knock-out muizen te kijken. “Bij deze muizen zijn bepaalde pigmenten in het netvlies genetisch uitgeschakeld”, legt ze uit. Door de resultaten te vergelijken met die van de gewone muis, zal duidelijk worden welke pigmenten belangrijk zijn voor de respons van de biologische klok. Verschillende pigmenten zouden verschillende effecten kunnen hebben op de verschuiving en lengte van het slaapwaak-ritme. Hoewel haar promotietijd er bijna opzit, laat de biologische klok haar nog niet los. Als postdoc gaat Van Oosterhout onderzoek doen naar de invloed van de biologische klok op de effectiviteit van geneesmiddelen bij mensen. De samenwerkende groepen van het lumc en het Centre for Human Drug Research hopen zo in de toekomst de timing van medicatie optimaal te maken. Nut buiten de kliniek is er ook: “Na het onderzoek bij mensen kan Philips zijn wakker-word-lampen, die de zonsopgang nabootsen, beter aanpassen op de kleuren licht die nodig zijn voor de biologische klok”, zegt Van Oosterhout. Maar of je dan ook echt minder moe uit bed stapt, blijft de vraag. ■
17 oktober 20 09 | nummer 8
Co-promotor Gerda van Wezel-Meijler maakt een echo bij een baby
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
Volop vocht Soms is in de wachtkamer al duidelijk waar een patiënt voor komt. Een plasje water rond een stoel, afkomstig van de handen, en de huidarts weet genoeg. Hyperhidrosis is de doktersterm voor overmatig zweten. Het euvel kan plaatselijk zijn, maar ook over het hele lichaam voorkomen, vertelt dr. Stan Pavel (Huidziekten). “In dat geval noemen we het systemisch.” Handen, voeten en oksels zijn de meest getroffen lichaamsdelen bij mensen die plaatselijk te veel zweet produceren. “Mensen schamen zich er soms zo voor dat ze geen hand durven geven. De aandoening kan een enorme impact hebben op iemands sociale en professionele functioneren.” Soms volstaan simpele – maar niet altijd makkelijk uitvoerbare – adviezen als afvallen en koffie en gekruid eten minderen. Ook bepaalde medicijnen kunnen overmatig zweten als bijwerking hebben. Vaak is echter niet precies bekend wat de oorzaak is. Gelukkig zijn er inmiddels wel diverse behandelopties. Bij plaatselijke hyperhidrosis kan de huisarts een zalf met aluminiumchloride voorschrijven. Hoe dat precies werkt is niet bekend, maar het helpt bij een deel van de mensen. Dat geldt ook voor iontoforese: de te behandelen gebieden, meestal handen of voeten, worden een minuut of twintig in een bak water gehouden waar een lichte gelijkstroom doorheen gaat. De patiënt ervaart dit als een lichte prikkeling. Ook het tegenwoordig vaak voor cosmetische doeleinden gebruikte botulinetoxine (botox) kan soelaas bieden tegen overmatig zweten. “Nadeel is wel dat het ingespoten moet worden en dus pijnlijk kan zijn. Bovendien moet zo’n behandeling na een aantal maanden herhaald worden, als hij is uitgewerkt”, aldus Pavel. Wie blijvend van een teveel aan zweet verlost wil worden, kan zijn heil zoeken in de chirurgische hoek. Bij een sympathectomie bijvoorbeeld worden de zenuwen die de problematische zweetklieren aansturen doorgesneden. “Zo’n operatie is vaak het laatste redmiddel, want het kan complicaties met zich meebrengen. Bovendien treedt soms compensatoir zweten op; de transpiratie verplaatst zich dan naar een andere plek van het lichaam.” Een andere drastische behandeling is het verwijderen van de zweetklieren door curetta-
ge. Hierbij worden een aantal kleine gaatjes in de huid gemaakt waarlangs de zweetklieren verwijderd worden. Mensen die over het hele lichaam last hebben van te veel zweet kunnen baat hebben bij het middel oxybutynine in een pil of een pleister. “Dat medicijn is eigenlijk geregistreerd voor mensen met blaasklachten, maar als bijwerking blijkt het ook de hoeveelheid zweet te verminderen. Het geeft in de meeste gevallen een goed, maar tijdelijk, resultaat.” Tot slot: waarom verspreidt zweet in de oksels wel een typische zweetgeur en zweet van de handen niet? En waarom stinkt het zweet van kinderen niet? “Er zijn twee typen zweetklieren: de eccriene en de apocriene klieren”, legt Pavel uit. De eccriene klieren zijn over het hele lichaam aanwezig en scheiden bij iedereen een waterachtig zweet af “Pas tijdens de puberteit worden ook de apocriene klieren actief, in onder meer de oksels en de liezen. Zij produceren melkachtig zweet waar bacteriën in kunnen gaan groeien. Handzweet stinkt niet, omdat er op de handen geen apocriene zweetklieren voorkomen.” Hij heeft wel goed nieuws voor mensen (of hun omgeving) die last hebben van een penetrante zweetgeur. “Omdat de transpiratiegeur wordt veroorzaakt door bacteriën, kun je die geur effectief bestrijden met antibacteriële zeep.” (RH) ■
foto Arno Massee
foto Marc de Haan
Jaarlijks worden er in Nederland 14.000 kinderen prematuur geboren, dat wil zeggen bij een zwangerschapsduur van minder dan 37 weken. Ongeveer 2.500 van deze kinderen worden zeer prematuur geboren, bij een zwangerschapsduur van minder dan 32 weken. Belangrijke vooruitgangen in de zorg en behandeling van zeer premature pasgeborenen hebben de afgelopen decennia geleid tot een hogere overlevingskans en gunstiger uitkomst van zeer premature pasgeborenen. Desondanks hebben deze kinderen nog steeds een verhoogde kans op schade aan de hersenen en problemen met de motorische en mentale ontwikkeling. Lara Leijser (Kindergeneeskunde) heeft de hersenen van te vroeg geborenen uitgebreid bestudeerd. In haar proefschrift Imaging the preterm infant’s brain beschrijft zij de bevindingen bij beeldvorming van de hersenen van zeer premature pasgeborenen met behulp van moderne, kwalitatief hoogstaande echo- en mri-technieken. Voorafgaand aan haar promotie op 14 oktober werd een symposium georganiseerd, waar sprekers uit binnen- en buitenland op het promotie-onderwerp in gingen. De onderzoekers volgden premature baby’s met echoscopie gedurende de tijd dat ze in het ziekenhuis verbleven. Op de uitgerekende datum maakten zij een mriscan. Controlebezoeken vonden plaats na 3 maanden, een jaar en twee jaar. Leijser richtte zich vooral op de beeldvorming van de witte stof en de diepe grijze stof, de diepe hersenkernen. Op de echo’s van premature baby’s is te zien dat die diepe hersenkernen witter zijn dan die van op tijd geboren kinderen. “We hebben met ons onderzoek aangetoond dat het hier om rijpingsprocessen gaat en niet om schade. Dit is dus niet iets om je zorgen over te maken als ouders of als arts. Verder hebben we aangetoond dat echografie onvoldoende betrouwbaar is voor het aantonen van schade aan de witte stof. Een mri rond de uitgerekende datum is daarom wenselijk bij zeer prematuur geboren kinderen.” (CW) ■
H O E Z I T DAT ?
Onrijpe hersenen
1 7 o k t o b [e2r5 ]2 0 0 9 | n u m m e r 8
HOR A EST
Verstoord watermanagement Ziekte of overgewicht kan het watermanagement van het lichaam flink verstoren. Promovenda Minneke Coenraad onderzocht welke factoren daarbij een rol spelen. En of vrouwen met overgewicht meer vocht vasthouden, zoals ze zelf vaak zeggen. door Els van den Brink
W
ater drinken en verbruiken we de ene dag meer dan de andere. Ons lichaam is goed in staat om met dat soort variaties om te gaan en de hoeveelheid water in ons lichaam op een stabiel niveau te houden. Een knap staaltje watermanagement. Promovenda Minneke Coenraad onderzocht hoe dit lichamelijke watermanagement, oftewel watermetabolisme, verstoord kan worden door ziekte of overgewicht.
Zouttekort
Bij ziektes zoals levercirrose of chronisch hartfalen is een verstoring van het watermetabolisme een regelmatig voorkomend verschijnsel. Het is voor artsen lastig om de onderliggende oorzaak van het verstoorde watermetabolisme goed vast te stellen. “Een belangrijk aanknopingspunt daarbij is of iemand te veel of juist te weinig vocht vasthoudt. Maar in de helft van de gevallen blijkt de inschatting hiervan niet juist te zijn”, zegt Coenraad. Vaak wordt een dergelijke verstoring indirect vastgesteld in de vorm van hyponatriëmie: een te laag natriumzoutgehalte in het bloed. Hyponatriëmie kan ontstaan door een tekort aan zout, maar ook door een overschot aan water. Coenraad vertelt: “In medische handboeken zijn mooie lijsten te vinden van ziekten die de onderliggende oorzaak kunnen vormen. Maar het is niet bekend hoe vaak deze ziekten voorkomen. Voor artsen is het lastig vast te stellen om welke oorzaak het gaat, en hoe en wanneer de behandeling moet plaatsvinden.” Coenraad besloot daarom uit te zoeken welke
Coverfoto van Coenraads proefschrift: een Curaçaos model in klederdracht op het Curaçaose strand. Het overgewicht van de vrouw en het zeewater staan symbool voor het onderwerp van Coenraads onderzoek; de Curaçaose elementen verwijzen naar haar land van herkomst.
oorzaken van hyponatriëmie in de praktijk het meeste voorkomen en onderzocht daartoe verschillende patiënten met hyponatriëmie. Twee oorzaken van hyponatriëmie bleken vooral veel voor te komen: levercirrose en een verlies van zout buiten de nieren, bijvoorbeeld door braken. Coenraad onderzocht verder welke watermetabolisme-hormonen een rol spelen bij hyponatriëmie. Ze zag dat de patiënten met hyponatriëmie een verhoogde hoeveelheid van het hormoon vasopressine in hun bloed hadden. Tijdens de behandeling ging deze hormoonspiegel echter niet omlaag, terwijl de behandeling wat betreft hyponatriëmie vaak wél aansloeg. Er zijn nu medicijnen in ontwikkeling die wel op vasopressine aangrijpen, waarmee hyponatriëmie behandeld zou kunnen worden. Coenraad denkt dat artsen moeten oppassen met het voorschrijven van zulke medicijnen, omdat je daarmee de hyponatriëmie wel kan behandelen, maar tegelijkertijd de vochthuishouding verder kan verstoren.
Overgewicht
Stelling
Volgens de wetten van de evolutietheorie zou overheidssteun voor de financiële sector contraproductief zijn want dit verstoort de natuurlijke selectie in de economie Robert ten Hove
[26]
Daarnaast onderzocht Coenraad het watermetabolisme bij gezonde vrouwen met overgewicht. Ze legt uit: “Vrouwen met overgewicht zeggen vaak dat ze veel vocht vasthouden. Ik wilde uitzoeken of dat inderdaad klopt, en of een signaal vanuit de vetcellen de waterhuishouding beïnvloedt.” Coenraad liet een groep vrouwen
zo snel mogelijk ruim een liter water drinken, waarna ze onderzocht hoeveel ze daarvan binnen drie uur weer konden uitplassen. Vrouwen met overgewicht konden in de tijd niet alles uitplassen, in tegenstelling tot vrouwen met normaal gewicht. Na het volgen van een streng dieet gedurende een maand, lukte het overigens wel. Coenraad kon echter niet achterhalen welk signaal hiervoor verantwoordelijk was. Coenraad ontdekte tot haar verrassing dat de vrouwen met overgewicht door het drinken van een grote hoeveelheid water niet alleen vocht vasthielden, maar ook te maken kregen met een verhoogde bloeddruk. Het volgen van een dieet veranderde daar weinig aan. “Dat kan belangrijke consequenties hebben, al is nog niet duidelijk of water drinken in kleinere porties hetzelfde effect heeft”, vertelt Coenraad. “Water drinken wordt vaak geadviseerd als middel om af te vallen. Dat zou misschien niet zo onschadelijk kunnen blijken te zijn als het op het eerste gezicht lijkt.” Coenraads promotor prof. dr. Edo Meinders wil dit verder uitzoeken.
Herkomst
Minneke Coenraad promoveerde op 15 oktober 2009 bij prof. dr. Edo Meinders en prof. dr. Jan Bolk (beiden Interne geneeskunde) op haar proefschrift getiteld ‘Water metabolism, vasopressin and leptin’. Tegenwoordig werkt ze in het lumc als maag-darm-lever-arts. ■
17 oktober 20 09 | nummer 8
Reza Alizadeh Dehnavi (32) is iemand die goed weet wat hij wil en daar gericht naartoe werkt. Zijn onderzoek naar de beeldvorming van aderverkalking – waarop hij op 6 oktober promoveerde – is achter de rug en nu gaat hij verder met zijn opleiding tot cardioloog.
“T
oen ik op mijn vijftiende van Iran naar Nederland kwam, sprak ik de taal nog niet. Na mijn – internationale – middelbare school heb ik daarom een intensieve cursus Nederlands gevolgd, zodat ik hier geneeskunde kon gaan studeren. Vorig jaar ben ik begonnen aan mijn opleiding tot cardioloog. Ik ben nu bezig met de interne vooropleiding van twee jaar en heb nog vier jaar studie voor de boeg. Cardiologie trekt mij omdat je er veel te maken hebt met acute geneeskunde: zieke mensen die snel een behandeling of interventie nodig hebben. Daarnaast vind ik de hemodynamiek heel interessant: het mechanisme van het lichaam dat de bloedsomloop in stand houdt. Bovendien werk je in dit vakgebied heel zelfstandig en zie je vrij snel resultaat van je werk. Mijn promotieonderzoek heb ik gedaan op de afdeling Vasculaire Geneeskunde. Ik heb onderzocht hoe je aderverkalking in beeld kunt brengen met de 3 Tesla mriscanner. Daarnaast heb ik bekeken wat de relatie is tussen aderverkalking, een lage
Verder promoveerden 22 september: Marloes Waanders, Clinical and immunological aspects of pretransplant blood transfusions. Promotoren: prof. Frans Claas en prof. Anneke Brand (beide Immunohematologie). Over het effect van het geven van bloedtransfusies voorafgaand aan een nier-pancreastransplantatie. 23 september: Alexandr Nemec, Antimicrobial resistance and clonality in Acinetobacter baumannii. Promotor: prof. Peterhans van den Broek (Infectieziekten). Over de moleculaire basis van meervoudige resisitentie tegen antibiotica van de ziekenhuisbacterie Acinetobacter baumannii. 24 september: Saskia Kuipers, Air Travel and Venous Thrombosis, Results of the WRIGHT study – Part I: Epidemiology en Anja Schreijer, Air travel and venous thrombosis, results of the WRIGHT study – Part II: Mechanism. Promotoren: prof. Frits Rosen-
L ei ds Un i v er sita i r M edisch Cen t ru m
ontstekingsgraad in het lichaam en viscerale obesitas, oftewel een dikke buik. Ten slotte wilde ik weten of de voortgang van aderverkalking kan worden voorkomen door het aannemen van een betere leefstijl en het toedienen van het medicijn rosiglitazon, dat zowel viscerale obesitas als ontsteking beïnvloedt. Het aanpassen van de leefstijl blijkt grote
foto Marc de Haan
In de rubriek ‘Blijvertje’ portretteren we een promovendus die na zijn promotie in het LUMc blijft werken
positieve effecten te hebben op de vaten. Dus: gezonder eten, meer bewegen en niet roken. Het toedienen van het medicijn bovenop die gezonde leefstijl heeft eigenlijk geen toegevoegde waarde. Verder zag ik dat inflammatie en dikke buiken onafhankelijk van elkaar invloed hebben op aderverkalking. Natuurlijk blijf ik in het lumc. Het is voor mij een aantrekkelijk ziekenhuis omdat ik er zowel mijn opleiding als mijn onderzoek kan doen. Het is ook een van de betere opleidingsklinieken voor cardiologie in Nederland. Of ik ooit terug ga naar mijn geboorteland? Ik weet het niet. Ik heb hier mijn leven en mijn vrienden, maar gevoelsmatig blijft er natuurlijk wel een band. Ik zie wel waar het leven mij brengt.” (CvdS) ■
daal (Klinische Epidemiologie) en prof. Harry Büller (UvA). Over vliegreizen en veneuze trombose. 1 oktober: Robert ten Hove, Molecular detection of intestinal parasites for clinical diagnosis and epidemiology. Promotor: prof. André Deelder (Parasitologie). Over het opsporen van darmparasieten met moleculaire technieken (PCR) ten behoeve van diagnostiek en epidemiologie. 6 oktober: Reza Alizadeh Dehnavi, Magnetic Resonance Imaging of Atherosclerosis. Promotoren: prof. Hans Romijn (Endocrinologie), prof. Albert de Roos (Radiologie) en prof. Wouter Jukema (Hartziekten). Zie de rubriek ‘Blijvertje’. 14 oktober: Thomas Dijkmans, Doublecortin-like kinase and neuronal differentiation. Promotor: prof. Ron de Kloet (LACDR). Over de onderliggende moleculaire biologie van de ontwikkeling van het zenuwstelsel.
14 oktober: Lara Leijser, Imaging the preterm infant’s brain. Promotor: prof. Frans Walther (Kindergeneeskunde). Zie pag. 25 van deze Cicero. 15 oktober: Liesbeth Winter, From Cardiogenesis to Cardiac Regeneration. Promotoren: prof. Adri Gittenberger-de Groot en prof. Rob Poelmann (beide Anatomie & Embryologie). Over de mogelijkheden van volwassen, menselijke cellen die afkomstig zijn uit het epicard voor het repareren van schade aan het hart. 16 oktober: Jeroen Dillen, Obstetric audit in Namibia and the Netherlands, VUmc. Promotor: prof. Jos van Roosmalen (Verloskunde). Over een instrument om de kwaliteit van verloskundige zorg te beoordelen in zowel lage inkomenslanden als in Nederland. ■
[27]
BL I J V ERT J E
Dikke buiken en de vaten
Volmaakt opgelapt Voor Berend Strik (1960) is een foto nooit helemaal af. “Wat een foto ons vooral toont, is een gemis, een afwezigheid”, aldus de kunstenaar. Om die reden voegt hij lapjes stof aan de foto toe, of accentueert hij details met naald en draad om het verhaal van de foto te vervolmaken. Aanvankelijk gebruikte hij zwart-wit foto’s uit zijn familiealbum die hij met gekleurd garen nieuwe betekenis gaf. Op één foto zien we zijn moeder op vakantie, omgeven door een glooiend berglandschap. Met rood gaas bewerkte hij de wapperende sjawl om haar hoofd en met stukjes fluweel bracht hij schaduwen aan in het gebergte. Terwijl de beelden door het verstrijken van de tijd vervagen, blijven details dankzij de kleurrijke applicaties zichtbaar. Het is alsof Strik met naald en draad zijn herinneringen vast wil houden en tot leven brengen.
Ook bestaande architectuurfoto’s, bedoeld om de architectuur zo puur mogelijk te laten zien, voorziet hij van applicaties. Met naald en draad versterkte hij de contouren van gebouwen en ontrafelde hij de geometrische strakheid. Sinds enkele jaren bewerkt hij kleurenfoto’s die hij zelf heeft geschoten. Deze foto ‘Ramallah’ is gemaakt naar aanleiding van een architectuurreis die Strik maakte door Israël, Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever. Met laagjes stof accentueerde hij de rommelige constructie van de huizen. “Door deze beelden te bewerken met draad en stof kan ik de tijdelijkheid van deze bouwsels omzetten in iets permanents, iets tastbaars en ook wel iets onaanvechtbaars”, aldus Strik. (SvN) ■ Berend Strik, Ramallah, Stitched C-print, 100 x 150 cm, 2009
De kunstwerken in deze rubriek zijn onderdeel van de kunstcollectie van het LUMC.