GEMEENTEBLAD nr.319675 officiële uitgave van de gemeente Midden-Drenthe
d.d. 19 december 2014
Transitie Participatiewet, kadernota en verordeningen Raadsbesluit van 11 december 2014
Kadernota Participatiewet 2015 Samenvatting .........................................................................................................................2 Inleiding ..................................................................................................................................3 1.
Aanleiding .......................................................................................................................4 Eén regeling onderkant arbeidsmarkt..................................................................................4 Werkgevers.........................................................................................................................4 Alescon ...............................................................................................................................5 Bezuiniging .........................................................................................................................5
2.
3.
4.
5.
Huidig re-integratiebeleid.................................................................................................6 2.1.
Algemeen .................................................................................................................6
2.2.
Doelen......................................................................................................................6
2.3.
Maatwerk .................................................................................................................6
Re-integratiebeleid vanaf 2015 ........................................................................................8 3.1.
Werkervaringsplekken ..............................................................................................8
3.2.
Nieuwe doelgroep ....................................................................................................8
Alescon ...........................................................................................................................9 4.1.
Bezuiniging rijkssubsidie ..........................................................................................9
4.2.
Gemeentelijke visie ..................................................................................................9
4.3.
Overgangsjaar........................................................................................................10
Arbeidsmarktregio .........................................................................................................11 5.1.
Accountmanagersteam...........................................................................................11
5.2.
Subsidies ...............................................................................................................11
5.3.
Werkbedrijf .............................................................................................................11
5.4.
Arbeidsmarktregio ..................................................................................................11
6.
Verordeningen Participatiewet ...................................................................................12
7.
Financiën......................................................................................................................14 7.1.
Uitgangspunten coalitieakkoord ..............................................................................14
7.2.
Participatiebudget...................................................................................................14
7.3.
Oud WSW ..............................................................................................................14
7.4.
Participatie .............................................................................................................15
7.5.
Loonkostensubsidie................................................................................................15
7.6.
Monitoring ..............................................................................................................15
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
1
Samenvatting Per 1 januari 2015 treedt de Participatiewet, als één van de drie transities, in werking. Deze nieuwe wet vervangt de huidige Wet Werk en Bijstand (WWB). De wet heeft als doel om alle inwoners, ook inwoners met een beperking, die afhankelijk zijn van een uitkering naar regulier werk te begeleiden. Om dit te bewerkstelligen gebruiken we de volgende kaders. We borduren voort op ons huidige re-integratiebeleid Naar aanleiding van de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek naar ons bijstands- en re-integratiebeleid stellen wij een plan van aanpak op om de aanbevelingen uit het rapport te implementeren. Hierin zetten wij onder andere uiteen of en waar we ons re-integratiebeleid moeten gaan aanpassen. Tot die tijd borduren wij voort op ons huidige beleid. We kiezen hierin voor het leveren van maatwerk naar onze klanten, stellen werk boven uitkering en gaan voor maximale en duurzame uitstroom naar een betaalde baan. Voor degene waarbij betaald werk niet haalbaar is, zorgen we voor een zinvolle dagbesteding via bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of sociale activering. Ook voor onze nieuwe doelgroep (grootte 2015: 10 tot 15), mensen met een beperking, willen we maatwerk leveren. Deze doelgroep kan aan het werk bij een reguliere werkgever op grond van de garantiebanen of worden in een voorstadium door Alescon klaargestoomd voor het toetreden tot de reguliere arbeidsmarkt. We zetten in op een goede relatie met onze werkgevers In de uitvoering van de Participatiewet ligt een belangrijke rol weggelegd voor de lokale en regionale werkgevers. Zij zullen invulling moeten geven aan de garantiebanen voor mensen met een beperking, zoals die in het sociaal akkoord is afgesproken. Daarnaast willen we voor de gehele doelgroep meer gebruik gaan maken van werkervaringsplaatsen, in plaats van het inkopen van een re-integratietraject. Het biedt een kortere afstand tot de arbeidsmarkt en is financieel voordeliger. We blijven Alescon zien als een re-integratie instrument voor mensen met een beperking Met de invoering van de Participatiewet is er geen instroom meer mogelijk in de WSW. Dat betekent op termijn dat Alescon zal verdwijnen als er binnen de Participatiewet geen nieuwe instroom zal plaatsvinden. Wij willen graag gebruik blijven maken van de kennis, expertise en het netwerk van Alescon op het gebied van re-integratie van mensen met een beperking. We zien het belang van een goede samenwerking in de arbeidsmarktregio Drenthe De gemeente Midden-Drenthe maakt deel uit van de arbeidsmarktregio Drenthe. In dit samenwerkingsverband komen we met zes gemeenten en het UWV tot een integrale manier van werkgeversbenadering. Tevens werken we hierin de uitwerking van de garantiebanen uit. Om te komen tot een goede uitvoering van de re-integratie van alle doelgroepen, is een goede samenwerking in de arbeidsmarktregio van belang. Hier zetten we ons voor in. We gaan de komende jaren ontdekken wat de financiële mogelijkheden zijn. Momenteel geven we op het gebied van re-integratie méér uit dan dat we aan rijksbudget binnen krijgen. In het coalitieakkoord is aangesloten bij een van de door de gemeenteraad vastgestelde uitgangspunten, dat we de transities in beginsel budgettair neutraal uitvoeren. In de aanbiedingsbrief bij de begroting 2015 gaan we daar nader op in, waarbij het accent ligt op de zachte landing en het de komende jaren ervaren van wat (financieel) verantwoord beleid is. Daarbij kijken we integraal naar de drie transities.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
2
Inleiding Voor u ligt het concept re-integratiebeleid, als uitvloeisel van de invoering van de Participatiewet. De wet is op 1 juli formeel vastgesteld door de Eerste Kamer en heeft als ingangsdatum 1 januari 2015. Onzekerheden Ondanks dat de wet nu formeel is vastgesteld, blijven er onzekerheden bestaan. Deze onzekerheden zitten op het inhoudelijke vlak, maar ook op het financiële vlak. Daarnaast hebben we als gemeente te maken met externe factoren die mogelijkerwijs van invloed kunnen zijn op (de uitvoering van) ons beleid. Inhoudelijk Binnen de Participatiewet krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid voor de huidige groep WWB’ers en WSW’ers, aangevuld met een nieuwe doelgroep. Deze doelgroep bestaat uit mensen met een arbeidshandicap die voorheen in de Wajong of WSW zouden instromen. De onzekerheid op dit gebied zit hem in het feit dat we geen precieze aantallen weten van nieuwe instroom (wel een indicatie), de mate van beperking(en) van de nieuwe instroom en het ontbreken van ervaringen met nieuwe instrumenten om deze doelgroep naar regulier werk te begeleiden. Financieel In juni is het voorlopige budget bekend geworden. Dit geeft een richting aan de verwachte hoogte van de budgetten, maar het is momenteel nog onbekend in hoeverre de inkomsten zich gaan verhouden tot de kosten. Dit gaat met name over de kosten van de re-integratie instrumenten bij de nieuwe doelgroep. Externe factoren De gemeenteraad heeft unaniem besloten tot het doen van een raadsonderzoek naar het beleid en de uitvoering op het gebied van re-integratie. De uitkomsten van dit onderzoek hebben geleid tot bruikbare aanbevelingen die wij via een plan van aanpak willen gaan implementeren. Hierin zetten wij onder andere uiteen of en waar we ons re-integratiebeleid moeten gaan aanpassen. Daarnaast wordt er een extern onderzoek gedaan naar Alescon. Hier wordt onderzoek gedaan naar de exploitatie van Alescon, de joint ventures en de consequenties van de verschillende visies van gemeenten op Alescon. Nieuw beleid Dit alles maakt dat we er nu voor kiezen om ons huidige beleid als uitgangspunt te hanteren, aangevuld met ‘nieuw’ beleid voor de nieuwe doelgroep. Voor de nieuwe doelgroep zullen we uitgangspunten gaan formuleren, zonder dat we deze tot in detail uitwerken. We willen 2015 gaan gebruiken om ervaring op te doen met het werken met deze doelgroep en zullen, als de situatie daar om vraagt, ons beleid gaan herzien. Dynamisch Kortom, ons re-integratiebeleid wordt een dynamisch beleid waarin we niet de keuzes voor de komende vier jaren vastleggen maar werkenderwijs de komende jaren komen tot een concrete invulling van aanpassingen op ons huidige beleid.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
3
1.
Aanleiding
De Participatiewet zal vanaf 1 januari 2015 in werking treden. Het kabinet beoogt hiermee dat iedereen in Nederland kan meedoen in de maatschappij. Meedoen in de vorm van werk of, als dat niet tot de mogelijkheden behoort, vrijwilligerswerk. Voor de gemeente, inwoners, werkgevers en het sociale werkvoorzieningsschap Alescon zal het nodige gaan veranderen.
Eén regeling onderkant arbeidsmarkt Met de invoering van de Participatiewet zal er één regeling gaan ontstaan voor de onderkant van de arbeidsmarkt, als sociaal vangnet. Er is geen instroom meer mogelijk in de WSW en de Wajong is alleen nog maar beschikbaar voor jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De nieuwe doelgroep waarmee de gemeente te maken krijgt, gaat om jongeren met een arbeidsbeperking die niet zonder ondersteuning aan het werk kunnen. Het gaat hierbij om een verwachte instroom van zo’n 10 tot 15 jongeren per jaar. Deze instroom is gebaseerd op de huidige instroom in de Wajong. Deze jongeren zijn veelal afkomstig van het praktijk- en speciaal onderwijs. Bovenstaande betekent voor inwoners van Midden-Drenthe die wel kunnen werken, maar niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen vanwege één of meerdere beperkingen, vanaf 1 januari 2015 dat ze:
Niet meer in aanmerking komen voor de WSW, vanwege de afsluiting van de instroom in de WSW Niet meer in aanmerking komen voor de Wajong, aangezien de Wajong alleen toegankelijk is voor mensen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn Gebruik kunnen maken van de garantiebanen (de zogenaamde quotumbanen) die in het sociaal akkoord zijn afgesloten Gebruik kunnen maken van beschut werk
Voor inwoners die voor 1 januari 2015 een WWB-uitkering ontvangen, verandert er weinig. Ze krijgen echter bijvoorbeeld wel te maken met een strenger rijksbeleid en de invoering van de kostendelersnorm.
Werkgevers Van werkgevers wordt verwacht dat zij op lokaal en regionaal niveau invulling gaan geven aan de garantiebanen, zoals die in de vorige paragraaf zijn benoemd. Landelijk hebben de werkgevers met het kabinet afgesproken om garant te staan voor oplopend 125.000 extra banen in 2026 voor mensen met een arbeidsbeperking. In het Werkbedrijf van de arbeidsmarktregio1, zullen de landelijke plannen op regionaal niveau uitgewerkt moeten worden. De werkgevers kunnen bij de gemeente voor deze doelgroep een beroep doen op loonkostensubsidies als compensatie van het verlies in arbeidsvermogen, begeleiding en noriskpolissen. De toepassing van deze instrumenten werken we uit in de Reintegratieverordening. 1
Zie hoofdstuk 5 voor meer informatie over het Werkbedrijf en de arbeidsmarktregio
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
4
Vanuit het huidige beleid worden er momenteel al loonkostensubsidies verstrekt. Dit betreft een subsidie aan werkgevers voor het in dienst nemen van bijstandsgerechtigden die langer dan een jaar werkloos zijn. Om verwarring te voorkomen heet deze subsidie vanaf 2015 plaatsingssubsidie.
Alescon De invoering van de Participatiewet heeft grote gevolgen voor het sociale werkvoorzieningsschap Alescon. Het zittende bestand aan WSW’ers houdt haar rechten en plichten. Maar de instroom in de WSW houdt per 1 januari 2015 op en daarmee zal Alescon op langere termijn gaan verdwijnen als er geen nieuwe instroom meer plaatsvindt uit de Participatiewet. Deze keuze ligt dan ook voor: bouwen we Alescon af of bouwen we Alescon om door te zorgen voor nieuwe instroom binnen de Participatiewet?
Bezuiniging We zien aan de ene kant dat onze doelgroep en daarmee onze verantwoordelijkheid vergroot wordt, maar aan de andere kant gaat deze verschuiving gepaard met een bezuiniging. Deze bezuiniging zien we op ons re-integratiebudget, maar ook op de rijkssubsidie die we krijgen per aja (arbeidsjaar) bij Alescon.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
5
2.
Huidig re-integratiebeleid
In de inleiding hebben we gesteld dat we ons huidige re-integratiebeleid als uitgangspunt gaan hanteren. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste doelen en uitgangspunten uit het huidige beleid. 2.1.
Algemeen
Het huidige re-integratiebeleid gaat uit van het principe dat het belangrijk is dat mensen aan het werk gaan of, als dat niet mogelijk is, anderszins actief deelnemen aan de maatschappij. Daarnaast erkennen wij zowel uit financieel als uit sociaal oogpunt het belang van werk boven inkomen uit de uitkering. Het hebben van betaald werk is namelijk de beste manier om boven bijstandsniveau te komen. Tegelijkertijd stimuleert het de economie als mensen meer kunnen besteden en er minder overheidsgeld nodig is om de uitkeringen te kunnen financieren. Daarbij draagt werk ertoe bij dat mensen actief participeren in de maatschappij, een netwerk opbouwen en een bijdrage leveren aan de samenleving. Het hebben van een bijstandsuitkering zien dan ook niet het eindstation, maar als een overbrugging totdat men zelf weer in staat is om in het eigen levensonderhoud te voorzien. 2.2.
Doelen
Hierop zijn de volgende doelen gesteld: Voorkomen van instroom in de uitkering Voorkomen dat jongeren en (voortijdig) schoolverlaters in de bijstand komen Maximale uitstroom uit de bestand Maximale participatie van bijstandsgerechtigden in de maatschappij Voorkomen van terugval in de bijstand Uitgangspunt van de WWB is dat iedereen geacht wordt zelfstandig in het bestaan te kunnen voorzien door middel van arbeid. Het zoeken naar betaald werk of het volgen van een reintegratietraject is daarom verplicht. Aangeboden werk moet worden aanvaard. Als werk (nog) niet tot de mogelijkheden behoort, dan wordt de klant gestimuleerd om naar vermogen mee te doen in de samenleving. Dit kan ook in de vorm van sociale activering via het Welzijnswerk. 2.3.
Maatwerk
Geen twee mensen zijn gelijk, daarom zal met iedere bijstandsgerechtigde individueel moeten worden gesproken over de mogelijkheden die iemand heeft om zelfstandig in het eigen levensonderhoud te voorzien en over de mate waarin iemand in staat is om actief te participeren in de maatschappij. Hierbij moet niet alleen geïnventariseerd worden wat iemand in het verleden gedaan heeft (werk en opleiding) of wat iemand in de toekomst wil doen (wensen op het gebied van werk), maar ook welke stappen nodig zijn om uit de uitkering te komen, dan wel om maatschappelijk actiever te worden, dan men op dat moment al is. Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
6
Om aan te geven dat er stappen te onderscheiden zijn op weg naar uitstroom uit de uitkering door reguliere arbeid, bestaat het begrip re-integratieladder. Niet iedereen zal de hele route hoeven bewandelen van stap 1 op de ladder, naar stap 5; soms kunnen treden worden overgeslagen. Ook zal niet iedereen uiteindelijk op trede 5 van de ladder terecht komen. Voor een deel van ons bestand is trede 1, 2, 3 of 4 het hoogst haalbare. Daarom zal telkens opnieuw getoetst worden wat het perspectief van de klant is, omdat dit kan wijzigen en aanleiding kan zijn om het trajectplan bij te stellen. Hieronder staan de verschillende tredes van de re-integratieladder: 1. 2. 3. 4. 5.
Zorg Maatschappelijk participatie/ vrijwilligerswerk Scholing/ opleiding Werken met behoud van uitkering Regulier werk
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
7
3.
Re-integratiebeleid vanaf 2015
De doelen en uitgangspunten uit het vorige hoofdstuk onderschrijven wij nog steeds. Maar we kiezen ervoor om in de uitvoering een nuancering te maken en voor de nieuwe doelgroep zal er beleid moeten worden ontwikkeld. 3.1.
Werkervaringsplekken
We willen toe naar een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid van onze regionale werkgevers. Daarom hebben we sinds het najaar van 2013 een accountmanager in dienst die werkgevers bezoekt met als doel om het netwerk te vergroten en om te bezien of er vacatures of werkervaringsplekken bij een werkgever aanwezig zijn. Die vervolgens opgevuld kunnen worden door mensen uit de doelgroep. We willen daarmee een verschuiving laten plaatsvinden van het inkopen van een reintegratietraject, naar het invullen van werkervaringsplekken. De werkgever en betrokkene kunnen aan elkaar wennen, de betrokkene kan vaardigheden en ervaring opdoen met uiteindelijk als doel om de werkervaringsplek om te zetten in een structurele baan. Werkervaringsplekken zijn dan ook per definitie van tijdelijke aard. Vanuit de gemeente zorgen wij voor begeleiding van de betrokkene en fungeren we als aanspreekpunt voor de werkgever. Het voordeel van deze manier van werken is dat er een kortere afstand bestaat naar regulier werk in vergelijking met het inkopen van een re-integratietraject. Tegelijkertijd beseffen we dat een werkervaringsplek niet voor iedereen is weggelegd, gezien de problematiek van een gedeelte van onze doelgroep en gezien het feit dat er niet voor de gehele doelgroep aan plaatsen beschikbaar zijn. Daarom blijven we re-integratietrajecten inkopen, maar we blijven hier het uitgangspunt van maatwerk hanteren. Er zit ook een financieel voordeel aan de werkervaringsplekken. We maken namelijk niet de kosten voor het inkopen van re-integratietrajecten. 3.2. Nieuwe doelgroep Zoals gezegd bestaat onze nieuwe doelgroep uit jongeren met een arbeidsbeperking. Deze jongeren komen veelal van het praktijk- en speciaal onderwijs. Om zoveel mogelijk preventief te werken, is het een vereiste dat scholen rechtstreekse contacten hebben met het bedrijfsleven om direct vanuit de schoolsituatie door te stromen naar het reguliere werk. Zonder tussenkomst van de gemeente. Maar er blijft een groep die niet direct aan het werk kunnen en daarom een beroep gaan doen op de gemeente. Om de overgang van onderwijs naar gemeente soepel te laten verlopen, maken wij afspraken met de desbetreffende onderwijsorganisaties. De grootte van deze groep wordt geschat op 10 tot 15 personen per jaar. De mate van beperkingen is niet bekend, maar zal variëren tussen enerzijds het uitsluitend kunnen werken in een beschutte omgeving tot anderzijds aan het werk bij een reguliere werkgever op basis van een loonkostensubsidie. Voorlopig kiezen we ervoor om voor de nieuwe instroom gebruik te maken van de diensten van Alescon. Alescon heeft ervaring met het werken met deze doelgroep en beschikt over een uitgebreid netwerk van bedrijven waar de doelgroep aan het werk kan.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
8
Daarnaast willen we binnen de arbeidsmarktregio gebruik maken van de garantiebanen die regionale werkgevers ons bieden.
4.
Alescon
Alescon is sinds jaar en dag onze sociaal werkvoorzieningsschap, waarin we binnen de gemeenschappelijke regeling (GR) participeren met de gemeenten Assen, Aa en Hunze, Tynaarlo, Hoogeveen en De Wolden.
4.1. Bezuiniging rijkssubsidie De gemeenten ontvangen jaarlijks een rijkssubsidie voor de uitvoering van Wet sociale werkvoorziening, waarvan de hoogte afhankelijk is van de taakstelling die ons wordt opgelegd. Momenteel moeten we jaarlijks ongeveer 200 aja’s2 onderbrengen bij Alescon. Deze rijkssubsidie wordt de komende jaren met € 500 per jaar gekort tot een bedrag van € 22.700 per aja. In 2014 is dit bedrag nog € 25.000 per aja. Dat betekent dat wanneer we doorgaan met het huidige beleid, we geconfronteerd gaan worden met nog hoger oplopende tekorten. Extern onderzoek Daarom is er een extern onderzoek ingesteld bij Alescon. Dit onderzoek spitst zich toe op een drietal zaken: 1. De huidige exploitatie van Alescon. Waar kan het goedkoper? 2. De joint ventures. Voldoet in deze tijden de huidige juridische constructie en waar kunnen we eventueel opbrengsten verhogen? 3. De verdeling van het nadelig saldo. Is de huidige verdeling van het nadelig saldo een juiste, gezien de veranderingen die op stapel staan? De uitkomsten van dit onderzoek willen wij mee laten wegen in ons re-integratiebeleid.
4.2. Gemeentelijke visie Vooralsnog hebben we de visie dat we gebruik willen blijven maken van de kennis, expertise en het netwerk van Alescon. We zien Alescon als een gecertificeerd bedrijf waarin onze doelgroep zich kan ontwikkelen en wordt voorbereid als tussenstap naar regulier werk. Regulier werk, ook voor mensen met een arbeidsbeperking. Voor de mensen die aangewezen zijn op beschut werk, is de inzet van Alescon ook een uitkomst. Daarnaast zien we een samenwerking ontstaan tussen het GGZ, Promens Care en Alescon daar waar het gaat om een betere afstemming tussen arbeidsmatige dagbesteding uit de AWBZ en beschut werk. Het financiële voordeel dat hier gehaald wordt, speelt zich veel meer af aan de kant van de zorginstellingen en minder bij Alescon. En daarom zal dit niet leiden tot een besparing op het re-integratiebudget, maar dit initiatief ondersteunen we van harte.
2
Aja’s staat voor arbeidsjaren. Een arbeidsjaar is het aantal uren dat een voltijdwerker onder normale omstandigheden in een jaar werkt. Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
9
4.3. Overgangsjaar Bovenstaande visie is gedeeld met de overige gemeenten in de GR en maakt onderdeel uit van het extern onderzoek. De gemeenten Assen, Aa en Hunze en Tynaarlo doen onderzoek naar een betere aansluiting tussen de Intergemeentelijke Sociale Dienst en Alescon. De gemeenten Hoogeveen en De Wolden zijn aan het onderzoek in hoeverre ze zelf in staat zijn om de nieuwe doelgroep te begeleiden naar werk. Daarbij is een principe besluit genomen dat elke gemeente de komende twee jaren haar eigen Sw’ers bij Alescon laat en dat we daarmee 2015 en 2016 als overgangsjaren zijn naar een nieuwe situatie.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
10
5.
Arbeidsmarktregio
Nederland is opgedeeld in 35 arbeidsmarktregio’s. De gemeente Midden-Drenthe maakt onderdeel uit van de arbeidsmarktregio Drenthe, samen met de gemeenten Emmen (centrumgemeente), Coevorden, Borger-Odoorn, De Wolden, Hoogeveen en het UWV. Het doel van het instellen van de arbeidsmarktregio’s is om te komen tot een integrale manier van werkgeversbenadering. Zodat afstemming plaatsvindt tussen de verschillende partijen. 5.1.
Accountmanagersteam
Daartoe is een accountmanagersteam opgericht waarin per gemeente een accountmanager zitting heeft genomen. In dit team wordt onder andere uitvoering gegeven aan een marktbewerkingsplan en worden onderling contacten, vacatures en werkervaringsplekken uitgewisseld. 5.2.
Subsidies
We zien het belang van een goed werkende arbeidsmarktregio steeds meer terug. De verschillende regio’s fungeren steeds meer als gesprekspartner van het kabinet. Dat uit zich onder andere in de subsidieverdeling. De verschillende landelijke en Europese subsidies worden veelal toegewezen aan de regio’s en veel minder aan gemeenten afzonderlijk. Hier zullen wij waar het kan, gebruik van maken. 5.3.
Werkbedrijf
Binnen de regio zijn we verplicht om een Werkbedrijf op te zetten. Het Werkbedrijf moet volgens het kabinet de schakel zijn tussen mensen met een arbeidsbeperking en de werkgevers. Het moet niet gezien worden als een instituut, maar meer als overlegorgaan tussen werkgeversorganisaties en (bestuurders van) gemeenten. Centrale vraag is hoe er uitvoering gegeven gaat worden aan de invulling van de garantiebanen in de regio. Hoe dit voor onze regio gaat uitpakken is momenteel onbekend, aangezien er ook nog weinig landelijke richtlijnen zijn over hoe een Werkbedrijf moet worden ingericht. 5.4.
Arbeidsmarktregio
De invoering van 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland, maakt geen onderdeel uit van de Participatiewet maar is daar wel nauw mee verbonden. Het is onze opgave om binnen onze regio met de desbetreffende gemeenten en UWV beleid en uitvoering op elkaar af te stemmen, zodat we kunnen profiteren van deze vorm van samenwerken. De arbeidsmarktregio is in eerste instantie opgericht om te zorgen voor een eenduidige manier van werkgeversbenadering, maar we zien een steeds groter belang van een goed werkende arbeidsmarktregio voor de uitvoering van ons re-integratiebeleid.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
11
6.
Verordeningen Participatiewet
Als gevolg van de invoering van de Participatiewet moeten bestaande verordeningen aangepast worden en er moeten nieuwe verordeningen geschreven worden. In dit hoofdstuk gaan we kort in op deze verordeningen en zullen we, daar waar het nog niet eerder gebeurd is, beleidsuitgangspunten formuleren om hiermee invulling te geven aan de verordeningen.
6.1.
Tegenprestatie
In de Participatiewet is de verplichting opgenomen om invulling te geven aan de tegenprestatie. Gemeenten kunnen aan een nader omschreven doelgroep de verplichting opleggen om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten als tegenprestatie. Deze werkzaamheden moeten beperkt qua omvang zijn, kortdurend zijn, niet leiden tot verdringing van arbeid en mogen niet bedoeld zijn als re-integratieinstrument. Het meest gebruikte voorbeeld als invulling van de tegenprestatie is het sneeuwruimen. Wij zetten de tegenprestatie alleen in als een klant niet meer geacht wordt om toe geleid te kunnen worden tot of terug te keren naar de arbeidsmarkt.
6.2.
Individuele studietoeslag
De gemeente heeft de mogelijkheid om binnen de Participatiewet een studietoeslag te verstrekken aan studerende personen waarvan is vastgesteld dat ze niet in staat zijn om het minimumloon te verdienen. De studietoeslag wordt verstrekt als compensatie, omdat het voor deze doelgroep moeilijker is om de studie te combineren met een bijbaan. Het wordt daarom ook als extra stimulans gezien om naar school te gaan of een studie te volgen, zodat er geen beroep gedaan hoeft te worden op bijstand. Wij verstrekken een individuele studietoeslag aan studerende personen waarvan is vastgesteld dat ze niet in staat zijn om het minimumloon te verdienen.
6.3.
Afstemmingsverordening
Met de invoering van de Participatiewet wijzigt de naam van Maatregelverordening, zoals we die nu kennen, in Afstemmingsverordening. Voortaan wordt ook niet meer gesproken over maatregelen, maar over verlagingen van de uitkering als gevolg van een schending van een verplichting. In de Afstemmingsverordening wordt invulling gegeven aan die zaken waarbij nog sprake is van gemeentelijke beleidsvrijheid. In de Participatiewet is, ten opzichte van de WWB, een belangrijk artikel toegevoegd voor wat betreft de arbeidsverplichtingen. Dit is artikel 18 lid 4. Hierin staan de verplichtingen die voor iedere uitkeringsgerechtigde in Nederland hetzelfde zijn. Schending van deze verplichtingen zorgt voor een verlaging van minimaal één maand 100% tot maximaal drie maanden 100%. Het gaat hier dan bijvoorbeeld om het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Wij verlagen de uitkering bij het schenden van de arbeidsverplichtingen (artikel 18 lid 4 Participatiewet) met de meest soepele variant. Dat wil zeggen dat wij bij de eerste keer van
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
12
het schenden van deze verplichting de uitkering met 100% verlagen voor de duur van één maand.
6.4.
Minimaregelingen
In de Participatiewet wordt de grens van 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm losgelaten als plafond voor minimaregelingen. Hierdoor krijgt de gemeente meer beleidsvrijheid en wordt het mogelijk om de inkomensgrens voor minimaregelingen weer op te trekken naar 120%. Ook is het met de komst van de Participatiewet toegestaan om een collectieve ziektekostenverzekering aan te bieden aan minima met een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dat was in de WWB-periode van 2004 tot 2015 niet mogelijk. In de verordening Minimaregelingen maken we gebruik van de mogelijkheid om de inkomensgrens voor onze minimaregelingen (uitkering voor activiteiten en PC regeling) omhoog te brengen van 110% naar 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de minimaregeling collectieve ziektekostenverzekering wordt, naar aanleiding van het advies van de Adviesraad Minimabeleid, voorgesteld om de inkomensgrens omhoog te brengen naar 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
6.5.
Individuele inkomenstoeslag
Met de invoering van de Participatiewet wordt de langdurigheidstoeslag vervangen door een individuele inkomenstoeslag. De Participatiewet biedt bij de individuele inkomenstoeslag net als de WWB de mogelijkheid om de inkomensgrens hoger vast te stellen dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Wij verstrekken de individuele inkomenstoeslag aan rechthebbenden en blijven een inkomensgrens hanteren van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm in plaats van bijvoorbeeld 110%. Dit komt doordat AOW-gerechtigden geen recht hebben op de individuele inkomenstoeslag ook al is hun inkomen lager dan 110%. Dit vinden wij ongewenste leeftijdsdiscriminatie.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
13
7.
Financiën
Door een dalende rijksbijdrage op de WSW en een dalend Participatiebudget ten opzichte van een grotere en complexere doelgroep zien we, dat bij ongewijzigd beleid het totale tekort verder op gaat lopen. In de conceptmeerjarenbegroting 2016 tot en met 2018 hebben we een bedrag opgenomen als eigen bijdrage in de kosten van Alescon en een bedrag aanvullend op ons re-integratiebudget. In totaal voor een bedrag van € 604.000. Daar komt bij dat we slechts de hoogte kennen van het voorlopige budget, we niet kunnen inschatten of de rijksbijdrage voor de re-integratie instrumenten voor de nieuwe doelgroep (loonkostensubsidie en nieuw beschut werk) kostendekkend zijn en we in afwachting zijn van de uitkomsten van het onderzoek bij Alescon. We kunnen wel inzichtelijk maken welke onderdelen opgenomen zijn in de totale financieringsstroom binnen het Participatiebudget, waar de risico’s zitten en waar we eventueel kunnen bezuinigen.
7.1.
Uitgangspunten coalitieakkoord
Momenteel geven we op het gebied van re-integratie méér uit dan dat we aan rijksbudget binnen krijgen. In het coalitieakkoord is aangesloten bij een van de door de gemeenteraad vastgestelde uitgangspunten, dat we de transities in beginsel budgettair neutraal uitvoeren. In de aanbiedingsbrief bij de begroting 2015 gaan we daar nader op in, waarbij het accent ligt op de zachte landing en het de komende jaren ervaren van wat (financieel) verantwoord beleid is. Daarbij kijken we integraal naar de drie transities.
7.2.
Participatiebudget
Het Participatiebudget is op te delen in drie verschillende stromen: Oud-WSW Participatie: begeleidingskosten ‘oude’ doelgroep re-integratie + nieuwe doelgroep Loonkostensubsidie
7.3.
Oud WSW
Voor dit onderdeel wegen de volgende zaken mee: Er is sprake van een bezuiniging op de rijkssubsidie. Er wordt jaarlijks € 500 per aja gekort tot het niveau van € 22.700. In 2014 is dit bedrag nog € 25.000 per aja; Door het instellen van een bestemmingsreserve hoeft Alescon deze dalende rijksbijdrage voor de (overgangs)jaren 2015 en 2016 niet door te rekenen aan de gemeenten; In het extern onderzoek is meegenomen dat er wordt geadviseerd hoe de gemeentelijke bijdrage gereduceerd kan worden. We stellen voor om de uitkomsten van het extern onderzoek af te wachten alvorens over te gaan tot het maken van definitieve keuzes rondom Alescon. We gebruiken de komende periode om te bezien of deze bijdrage naar beneden bijgesteld kan worden.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
14
Hiervoor gebruiken we de uitkomsten uit het externe onderzoek.
7.4.
Participatie
Het budget voor participatie gaat om het feitelijke budget voor re-integratie. Ook daarvoor is een bedrag opgenomen in de begroting dat we vanuit eigen middelen betalen. Samen met het bedrag voor Alescon gaat het om € 604.000. In 2015 de uitgaven gedurende het jaar goed blijven monitoren. Daarbij de komende tijd nagaan welke voorstellen mogelijk zijn om de kosten op dit gebeid te beperken.
7.5.
Loonkostensubsidie
Voor de nieuwe doelgroep krijgen we de mogelijkheid om het instrument loonkostensubsidie in te zetten. Of deze rijksbijdrage volledig kostendekkend is, hangt onder meer af van de loonwaarde van de doelgroep. In een verordening leggen we vast wie tot de doelgroep behoort en hoe iemand een beroep kan doen op de loonkostensubsidie. Daarbij moeten we ervoor waken dat de loonkostensubsidie geen open-eind regeling wordt aangezien dit een relatief duur instrument is. In de verordening zullen we bepalingen opnemen die dit voorkomt. In de verordening leggen we de voorwaarden voor het verstrekken van de loonkostensubsidie vast. Hierbij moet het uitgangspunt zijn dat het geen open einderegeling is. In het jaar 2015 doen we ervaring op met de toepassing van dit instrument en kunnen we, daar waar nodig, ons beleid gaan herzien.
7.6.
Monitoring
We gaan in 2015 en de volgende jaren onze uitgaven monitoren, zodat we vroegtijdig ons beleid kunnen bijsturen wanneer dat nodig is.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
15
De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op artikel 8 lid 1, aanhef en onder b, en artikel 8 lid 2 van de Participatiewet; gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn; besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente MiddenDrenthe Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. belanghebbende: degene of het gezin, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; b. de wet: Participatiewet; c. het college: het college van de gemeente Midden-Drenthe; d. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag als inkomen gezien; e. peildatum: de datum waarop een belanghebbende voor het eerst voldoet aan alle voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag; f. referteperiode: een periode van 36 maanden direct voorafgaand aan de peildatum.
Hoofdstuk 2 Recht op individuele inkomenstoeslag
Artikel 2 Langdurig, laag inkomen 1.
2.
Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan, als op de peildatum en gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Indien het totale inkomen in de referteperiode € 540,- of minder boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm uitkomt, dan wordt dit beschouwd als een marginale overschrijding van de inkomenseis en wordt voldaan aan de voorwaarde als genoemd in het eerste lid.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
16
3.
Indien het totale inkomen op de peildatum € 15,- of minder boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm uitkomt, dan wordt dit beschouwd als een marginale overschrijding van de inkomenseis en wordt voldaan aan de voorwaarde als genoemd in het eerste lid.
Artikel 3 Zicht op inkomensverbetering Aan de in artikel 36, eerste lid, van de in de wet gestelde voorwaarde dat de belanghebbende gelet op zijn omstandigheden geen zicht heeft op inkomensverbetering, is voldaan als de belanghebbende op de aanvraagdatum een ander inkomen heeft dan uit de Wet Studiefinanciering (WSF 2000). Artikel 4 Recht op individuele inkomenstoeslag Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien voldaan wordt aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de wet en de Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 Midden-Drenthe. Artikel 5 Hoogte van de individuele inkomenstoeslag 1.
2. 3.
4.
De hoogte van de individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar: (bedragen per 1 januari 2014): a. voor een alleenstaande: € 367,85; b. voor een alleenstaande ouder: € 471,34 en c. voor gehuwden: € 525,64. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 van de wet, waardoor slechts één van de gehuwden recht op toeslag heeft, komt deze persoon in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte van een voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder geldende toeslag als genoemd in het eerste lid. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet van het daar aan voorafgaande jaar.
Artikel 6 Uitvoering 1. 2.
3.
De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders. Bij bijstandsgerechtigden die 36 maanden onafgebroken een uitkering in het kader van de WWB, dan wel de Participatiewet hebben ontvangen, wordt de individuele inkomenstoeslag ambtshalve verstrekt, zonder dat een schriftelijke aanvraag hoeft te worden gedaan. De belanghebbende die niet tot de in lid twee genoemde groep behoort, dient een door het college vastgesteld aanvraagformulier in te vullen. Het recht in het daaropvolgende kalenderjaar wordt zo mogelijk ambtshalve beoordeeld en vastgesteld.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
17
Hoofdstuk 3 Slotbepalingen
Artikel 7 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 8 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Midden-Drenthe. Artikel 9 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de ”Verordening Langdurigheidstoeslag najaar 2012 - gemeente Midden-Drenthe” die werd vastgesteld op 13 december 2012. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014. de griffier,
de voorzitter,
C.J. Onderwater
T. Baas
Toelichting Algemeen Deze verordening werd gewijzigd in verband met de wijzigingen in de Wet Werk en Bijstand en de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015. Als gevolg van de nieuwe wetgeving vervangt de individuele inkomenstoeslag de Langdurigheidstoeslag die in 2004 werd ingevoerd. Net als bij de Langdurigheidstoeslag behoort men tot de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag als men: a. langdurig een laag inkomen heeft; b. geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 Participatiewet en c. geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Nieuw is dat bij de individuele inkomenstoeslag beoordeeld moet worden wat de individuele omstandigheden zijn met betrekking tot: a. de krachten en bekwaamheden van de persoon en b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
18
Op grond van artikel 8, lid 1 onderdeel b, Participatiewet dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen "langdurig, laag inkomen" en "geen uitzicht op inkomensverbetering", zoals die in artikel 36, lid 1 Participatiewet worden gebruikt. Artikelsgewijs Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsomschrijvingen Begrippen die in de Participatiewet of de Awb voorkomen, hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Participatiewet of Awb. Ten aanzien van begrippen, die als zodanig niet in de Participatiewet of Abw zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening. In artikel 1:2 Abw wordt belanghebbende gedefinieerd als “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. In deze verordening wordt onder “belanghebbende” mede verstaan het gezin. Door de term “gezin” op te nemen in de definitie, wordt voorkomen dat elders in deze verordening de term “belanghebbende” moet worden aangepast. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de Participatiewet afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, lid 1 nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 32, lid 1 Participatiewet, doch wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen. Hoofdstuk 2 Recht op individuele inkomenstoeslag Artikel 2 Langdurig, laag inkomen Op de peildatum en in de drie jaren direct daaraan voorafgaand, mag het inkomen niet hoger zijn geweest dan 110% van het bijstandsniveau. Uitgangspunt voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag is het inkomen op de peildatum. Als dat inkomen boven 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm ligt, dan bestaat geen recht op individuele inkomenstoeslag. Het tweede lid sluit aan bij de jurisprudentie op dit gebied. Marginale overschrijdingen dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.). Op 27 maart 2012 heeft de Centrale Raad van Beroep deze overschrijding nader omschreven en gesteld dat gedurende (een deel van) de referteperiode die marginale overschrijding maandelijks niet meer dan € 15,- boven 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm mag zijn. (CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB, LJN: BW0068). In het tweede lid wordt daarom bepaald dat de marginale overschrijding gedurende de referteperiode van 3 jaar maximaal € 540,- (36 x €15,-) mag bedragen. Bovengenoemde uitspraak van de CRvB impliceert dat ook in de peilmaand (op de peildatum) sprake mag zijn van een marginale overschrijding van maximaal € 15,-. Dit is opgenomen onder het derde lid.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
19
Artikel 3 Zicht op inkomensverbetering De raad maakt gebruik van haar recht om zonder nadere toetsing studenten als groep uit te sluiten van het recht op individuele inkomenstoeslag omdat gesteld kan worden dat zij zicht hebben op inkomensverbetering. Dit artikel sluit aan bij het Armoedebeleid in onze gemeente, waarbij studenten niet beschouwd worden als minima, omdat er dan zicht is op inkomensverbetering. Indien een van de echtgenoten op de peildatum Studiefinanciering ontvangt, dan bestaat er voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag, omdat er zicht bestaat op inkomensverbetering. Indien de belanghebbende op de peildatum een ander inkomen heeft dan uit Studiefinanciering, dan is het niet van belang of belanghebbende gedurende de referteperiode Studiefinanciering heeft ontvangen. Er wordt dan uitsluitend gekeken naar de hoogte van het inkomen gedurende de referteperiode. Artikel 4 Recht op individuele inkomenstoeslag In de WWB was er geen sprake van gemeentelijke beleidsvrijheid met betrekking tot het al dan niet toekennen van een langdurigheidstoeslag; als iemand aan alle voorwaarden van de wet voldeed, dan moest de langdurigheidstoeslag toegekend worden. In de Participatiewet is het verlenen van een individuele toeslag door het college, een kan-bepaling geworden. Hierdoor is het verstrekken van een individuele inkomenstoeslag een bevoegdheid geworden in plaats van een verplichting. Dit betekent dat het college de mogelijkheid heeft om af te zien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet iemand wel aan de voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Dit vindt de raad niet wenselijk. Daarom bepaalt artikel 4 dat het college individuele inkomenstoeslag moet verstrekken als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. In artikel 36 van de Participatiewet staat dat het recht op een individuele inkomenstoeslag is gekoppeld aan een individuele toetsing waarbij de volgende omstandigheden worden meegenomen in de beoordeling: de krachten en bekwaamheden van de desbetreffende persoon, alsmede de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Hiermee biedt de wet de mogelijkheid om bijvoorbeeld af te zien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag als iemand niet naar vermogen solliciteert of niet meewerkt aan een traject. De raad is van oordeel dat het over het algemeen niet redelijk is om iemand voor hetzelfde feit zowel een maatregel op te leggen als het recht op een individuele inkomenstoeslag te weigeren. Bovendien erkent de raad dat niet iedereen de arbeidsverplichtingen heeft en dat het daarom niet redelijk is om deze mensen alleen om die reden uit te sluiten van het recht op een individuele inkomenstoeslag. De raad draagt het college daarom op om iedereen die voldoet aan de in de wet en deze verordening genoemde voorwaarden, een individuele inkomenstoeslag toe te kennen. Artikel 5 Hoogte van de individuele inkomenstoeslag Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen, is ervoor gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de individuele inkomenstoeslag maar eenmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
20
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 Participatiewet gegeven, voor situaties waarin bij gehuwden één van beiden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 Participatiewet, terwijl er één rechthebbende overblijft. Indien één van de gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op individuele inkomenstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 Participatiewet en deze verordening, dan heeft géén van de gehuwden recht op individuele inkomenstoeslag. Het recht op individuele inkomenstoeslag komt de gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom zowel allebei afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Twee voorbeelden: Als één van de gezinsleden ouder is dan 18 jaar, doch jonger is dan 21 jaar dan bestaat er geen recht op de individuele inkomenstoeslag, ook al is de andere belanghebbende ouder dan 21, doch jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Alle belanghebbenden moeten immers ouder zijn dan 21 jaar, doch jonger dan de AOWgerechtigde leeftijd. Indien een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een van de gehuwden studeert en hiervoor Studiefinanciering ontvangt, dan betekent dit dat die persoon, of dat gezin, niet in aanmerking kan voor individuele inkomenstoeslag. In dat geval is er namelijk zicht op inkomensverbetering als bedoeld in artikel 3. Artikel 6 Uitvoering Bij huishoudens die langer dan 36 maanden onafgebroken een WWB- dan wel Participatiewetuitkering hebben gehad in onze gemeente, kan ambtshalve het individuele recht op individuele inkomenstoeslag worden vastgesteld, zonder dat nadere gegevens over inkomen of vermogen hoeven te worden opgevraagd. Deze gegevens zijn immers bij de gemeente bekend. In artikel 36, vierde lid Participatiewet staat dat artikel 43 Participatiewet (vaststelling op aanvraag) bij de individuele inkomenstoeslag niet van toepassing is. Hierdoor vervalt –alleen voor de hier genoemde doelgroep van degenen die onafgebroken 36 maanden een WWBdan wel een Participatiewet-uitkering hebben ontvangen, de verplichting om de individuele inkomenstoeslag schriftelijk aan te vragen en kan de gemeente daar waar mogelijk overgaan tot ambtshalve toekenning. Dit sluit naadloos aan bij ons Armoedebeleid dat als een van de doelen heeft om het niet gebruik van voorzieningen tegen te gaan. Onmiddellijk gevolg van ambtshalve toekenning is namelijk dat het niet-gebruik van de regeling enorm wordt tegengegaan, omdat de in lid 2 genoemde groep zelfs geen eerste aanvraag hoeft in te dienen. Bij vervolguitkeringen van de individuele inkomenstoeslag kan bij mensen met een uitkering bij de gemeente, de reeds bekende informatie over de referteperiode worden betrokken. Een voorbeeld: iemand die recht heeft op de individuele inkomenstoeslag en die na vaststelling van dat recht (wederom) een jaar lang een bijstandsuitkering heeft ontvangen, kan ambtshalve na 12 maanden opnieuw een individuele inkomenstoeslag toegekend krijgen. Dit betekent een forse verbetering voor de rechthebbenden, maar ook een kostenbesparing als het gaat om uitvoeringskosten. Hoofdstuk 3 Slotbepalingen
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
21
Artikel 7 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 8 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 9 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op artikel 47 Participatiewet; gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn; besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening cliëntenparticipatie 2015 gemeente Midden-Drenthe Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. adviesraad Minimabeleid: De Adviesraad Minimabeleid Midden-Drenthe die in de gemeente Midden-Drenthe de belangen behartigt van cliënten met een uitkering op grond van de Participatiewet of andere gemeentelijke uitkering voor levensonderhoud en van cliënten waarvoor de gemeente een reïntegratie-instrument inzet alsmede van overige minima in deze gemeente; b. cliënten: personen die een gemeentelijke uitkering voor levensonderhoud ontvangen alsmede personen waarvoor door de gemeente een reïntegratie-instrument wordt of is ingezet; c. college: het college van de gemeente Midden-Drenthe; d. de wet: de Participatiewet; e. minima: personen van 21 jaar of ouder die beschikken over een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm die voor betrokkene van toepassing is of zou zijn, met een vermogen tot de geldende grenzen genoemd in artikel 34, derde lid van de Participatiewet; f. reïntegratie-instrument: voorziening gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie; g. uitkeringsgerechtigden: degenen die een gemeentelijke uitkering voor levensonderhoud ontvangen.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
22
Artikel 2 Verantwoordelijkheid college 1. Het college stelt op grond van de Participatiewet een Cliëntenraad in, verder de Adviesraad Minimabeleid genoemd, wiens taak het is de gemeenteraad en het College van Burgemeester en Wethouders gevraagd en ongevraagd van advies te dienen over beleid en uitvoering in het kader van de Participatiewet en daarmee samenhangende regelingen, inclusief het Armoedebeleid. 2. Het college streeft naar een samenstelling van de Adviesraad Minimabeleid, die een redelijke afspiegeling vormt van de uitkeringsgerechtigden of hun vertegenwoordigers. Artikel 3 De samenstelling van de Adviesraad Minimabeleid 1.
2.
3. 4.
De Adviesraad Minimabeleid bestaat uit tenminste drie leden. De leden treden op als vertegenwoordiger van en gesprekspartner namens cliënten van de gemeentelijke sociale dienst en minima in de gemeente Midden-Drenthe. De leden van het bestuur van de Adviesraad Minimabeleid worden op voordracht van de Stichting Adviesraad Minimabeleid Midden-Drenthe benoemd door het college voor de in artikel 3, lid 1 bedoelde vertegenwoordiging. De samenstelling van de voordracht dient een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van cliënten van de gemeentelijke sociale dienst en minima in de gemeente tot uitdrukking te brengen. Benoeming geschiedt voor een termijn van vier jaar, vanaf het tijdstip van benoeming. Herbenoeming is mogelijk. Het lidmaatschap van de Adviesraad Minimabeleid is onverenigbaar met: a. het lidmaatschap van de gemeenteraad, de raadscommissies en/of de commissies van bezwaar; b. de functie van fractieassistent; c. het werknemerschap van de gemeente.
Artikel 4 Periodiek bestuurlijk overleg 1.
2. 3.
4.
5.
6.
Er vindt tenminste viermaal en ten hoogste zes maal per jaar periodiek overleg plaats met het bestuur van de Adviesraad Minimabeleid. Bij dit overleg is minimaal één lid van het college en één of meerdere ambtenaren aanwezig. Verder kan de Adviesraad Minimabeleid naar eigen inzicht zelfstandig vergaderen. In het periodiek bestuurlijk overleg worden geen individuele vraagstukken besproken, noch vindt daar individuele belangenbehartiging plaats. De agenda van de Adviesraad Minimabeleid van het periodiek bestuurlijk overleg wordt ambtelijk voorbereid. Ieder lid van de Adviesraad Minimabeleid heeft het recht om een onderwerp op de agenda te plaatsen. De definitieve agenda wordt bij aanvang van de vergadering vastgesteld. Van elk periodiek bestuurlijk overleg wordt een ambtelijk verslag gemaakt. Het verslag wordt tijdens het eerstvolgende periodiek bestuurlijk overleg vastgesteld door de Adviesraad Minimabeleid. Tenminste éénmaal per jaar vergadert de Adviesraad Minimabeleid met de raadscommissie welzijn. Voorbereiding en verslag van dit overleg worden door de griffie verzorgd. Naast genoemde overleggen, kan op verzoek van de Adviesraad Minimabeleid of van een ambtenaar een ambtelijk overleg plaatsvinden.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
23
Artikel 5 Verplichtingen college 1.
2.
3.
4. 5. 6.
7.
Het college is verplicht de Adviesraad Minimabeleid: a. vooraf om advies te vragen inzake algemene beleidsvisies, verordeningen en/of beleidsregels, die betrekking hebben op de Participatiewet en daarmee samenhangende regelingen, inclusief het Armoedebeleid; b. te informeren inzake wijzigingen van de wet en/of landelijk geldende uitvoeringsregels. Het college kan om dringende redenen afwijken van het gestelde in artikel 5, eerste lid onder a. In dat geval is het college verplicht: a. in de eerstvolgende vergadering van de Adviesraad Minimabeleid het (vraag)stuk ter advisering voor te leggen; b. schriftelijk de redenen aan te geven op grond waarvan een verzoek om advisering vooraf achterwege is gebleven; c. het uitgebrachte advies alsnog mee te wegen bij (een nadere) besluitvorming ter zake, indien sprake is van een nieuw element in de overwegingen die door de Adviesraad Minimabeleid zijn aangevoerd. Verzoeken om advies dienen tijdig en met de nodige informatie, tenminste twee weken voor de datum van het periodiek overleg, in bezit te zijn van de leden van de Adviesraad Minimabeleid. Het gaat daarbij om informatie die voldoende is om beleid en uitvoering te begrijpen en ontwikkelingen te kunnen volgen. Het college betrekt de adviezen in de besluitvorming en advisering aan de gemeenteraad. Het college kan afwijken van het verstrekte advies. In dat geval verstrekt zij een schriftelijke motivering aan de Adviesraad Minimabeleid. De Adviesraad Minimabeleid kan de aan hen voorgelegde stukken van een gemotiveerd advies voorzien. Adviezen dienen binnen twee weken na de datum van de vergadering in bezit te zijn van het college. Het college is verplicht om binnen drie weken gehoor te geven aan een verzoek van de Adviesraad Minimabeleid om toelichting te geven op ter advisering overgelegde stukken, respectievelijk op aan de Adviesraad Minimabeleid verstrekte informatie. Het college kan zich laten vertegenwoordigen door één lid van het college, of door één van hun ambtenaren.
Artikel 6 Faciliteiten 1.
2.
Het college verleent de Adviesraad Minimabeleid, voor zover op de begroting hiervoor de benodigde gelden zijn uitgetrokken, jaarlijks, aan de hand van een door de Adviesraad Minimabeleid ingediende begroting, een subsidie voor administratieve en educatieve doeleinden, teneinde de Adviesraad Minimabeleid in staat te stellen haar taak op effectieve wijze te vervullen. Op de in het eerste lid genoemde gelden zijn de vigerende regels van de algemene subsidieverordening en van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 7 Externe adviseurs 1.
De Adviesraad Minimabeleid kan het advies van externe adviseurs inwinnen en/of externe adviseurs betrekken in haar vergadering.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
24
2. 3.
Externe adviseurs van de Adviesraad Minimabeleid nemen geen deel aan het periodiek bestuurlijk overleg met het collegelid. Tenzij het college in daartoe voorkomende gevallen uitdrukkelijk anders besluit, komen de kosten van de externe deskundigen als bedoeld in het eerste lid, niet voor een vergoeding in aanmerking.
Artikel 8 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening Cliëntenparticipatie 2015 gemeente Midden-Drenthe”. Artikel 9 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Cliëntenparticipatie die werd vastgesteld op 1 juli 2012. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014. de griffier,
de voorzitter,
C.J. Onderwater
T. Baas
Toelichting Algemeen De verordening uit 2012 is gewijzigd in verband met wijzigingen in de WWB als gevolg van de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 en komt te vervallen op de dag dat deze verordening in werking treedt. De Participatiewet schrijft in artikel 47 voor, dat cliëntenparticipatie dient plaats te vinden en dat, in het verlengde van die verplichting, een verordening dient te worden opgesteld en goedgekeurd door de raad. Ingevolge die bepaling is de Verordening Cliëntenparticipatie gemeente Midden-Drenthe tot stand gekomen. Hoewel het voor de hand ligt, hebben wij er behoefte aan uitdrukkelijk te vermelden, dat de Adviesraad Minimabeleid een zelfstandige taak heeft en niet een verlengstuk is van het gemeentebestuur. Naar onze mening is dat in deze verordening voldoende gewaarborgd: niet alleen doordat het college degenen benoemt die door de Stichting Adviesraad Minimabeleid Midden-Drenthe zijn voorgedragen, maar ook door de verschillende verplichtingen die de gemeenteraad en het college hebben ten opzichte van de Adviesraad Minimabeleid. Artikelsgewijs
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
25
Artikel 1 Begripsomschrijvingen De term Adviesraad Minimabeleid wordt gebruikt om aan te geven dat het hier gaat om de cliëntenraad die de belangen behartigt van de doelgroepen zoals die in de Participatiewet genoemd worden, alsmede van andere minima in onze gemeente. Hieronder vallen ook mensen met een andere gemeentelijke uitkering (als IOAW, IOAZ en BBZ voor levensonderhoud), maar ook mensen met een laag inkomen uit arbeid of uit andere uitkeringen die in aanmerking komen voor het gemeentelijke Armoedebeleid. Om aan te geven dat alle cliënten van de gemeentelijke sociale dienst onder deze verordening vallen, is de omschrijving van het begrip cliënt zodanig gekozen dat het niet alleen gaat om mensen met een gemeentelijke uitkering, maar ook om Nuggers en Anw’ers die op grond van de Participatiewet een beroep doen op hulp van de gemeente bij arbeidsinschakeling. Nu de wet met ingang van 1 januari 2015 geen verbod meer kent op regelingen voor minima met een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt in de verordening Minimaregelingen 2015 geregeld dat minima met een inkomen tot 120% - net als voor 2012 - gebruik kunnen maken van de uitkering voor activiteiten en de PC-regeling als zij aan alle voorwaarden voor die regelingen voldoen. Deze inkomensgrens van 120% sluit aan bij onze bijzondere bijstandsregeling voor duurzame gebruiksgoederen, waarvoor dezelfde inkomensgrens gehanteerd wordt. In de Verordening Cliëntenparticipatie is de inkomensgrens bij het begrip minima opgetrokken van 110 naar 120%. Artikel 2 Verantwoordelijkheid college In dit artikel wordt de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders geregeld. Deze verantwoordelijkheid omvat het instellen van een Adviesraad Minimabeleid en het afleggen van verantwoording aan de gemeenteraad, alsmede het erop toezien dat de Adviesraad Minimabeleid een afspiegeling vormt van het cliëntenbestand van de gemeentelijke sociale dienst of hun vertegenwoordigers. In het eerste lid wordt aangegeven dat de cliëntenraad voor bijstandsgerechtigden in deze gemeente Adviesraad Minimabeleid wordt genoemd, in aansluiting bij de benaming die reeds gebruikt werd in 1995 toen de gemeente een convenant sloot met de Stichting Adviesraad Minimabeleid Midden-Drenthe. In het eerste lid wordt herhaald wat reeds eerder in een convenant was vastgelegd, nl. dat de Adviesraad Minimabeleid tot taak heeft om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen aan de gemeente over het beleid en de uitvoering van het beleid ten aanzien van minima. In verband met de huidige wet- en regelgeving waarin cliëntenparticipatie wordt geregeld, wordt hier verwezen naar de Participatiewet. In het tweede lid wordt aangegeven dat in de Adviesraad Minimabeleid cliënten van de gemeentelijke sociale dienst, dan wel hun vertegenwoordigers zitting hebben. Gelet op hetgeen de wet hierover zegt, betekent dit dat de Adviesraad Minimabeleid er naar streeft dat uitkeringsgerechtigden en minima deel uit maken van de Adviesraad Minimabeleid en dat de Adviesraad Minimabeleid niet uitsluitend bestaat uit vertegenwoordigers van maatschappelijke instellingen die de belangen van de doelgroep behartigen. Artikel 3 De samenstelling van de Adviesraad Minimabeleid In het eerste lid wordt aangegeven dat er omwille van de werkbaarheid voor is gekozen om een minimum aantal vast te stellen van drie leden. De Stichting Adviesraad Minimabeleid Midden-Drenthe is vertegenwoordiger van en gesprekpartner namens cliënten van de sociale dienst en minima in onze gemeente.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
26
In het tweede lid wordt bepaald dat de Adviesraad Minimabeleid leden voordraagt om door het College benoemd te worden tot vertegenwoordigers als bedoeld in het eerste lid. De gekozen formulering van het tweede lid, impliceert dat het college in de regel die mensen zal benoemen die voorgedragen zijn door de Adviesraad Minimabeleid, mits voldaan wordt aan de bepaling dat de voorgedragen mensen een zo breed mogelijke afspiegeling van de vertegenwoordiging van cliënten en minima dienen te zijn. In het derde lid wordt bepaald dat benoeming geschiedt voor een termijn van vier jaar, met de mogelijkheid tot herbenoeming. De gekozen formulering impliceert dat er geen maximum termijn is bepaald. In het vierde lid van dit artikel wordt voorts de onverenigbaarheid van functies aangeduid. Hierdoor wordt geborgd dat de leden van de Adviesraad Minimabeleid geen verlengstuk vormen van de ambtelijke, politieke of bestuurlijke organisatie van de gemeente. Artikel 4 Periodiek bestuurlijk overleg In dit artikel worden de regels beschreven met betrekking tot het agenderen van onderwerpen voor en de frequentie van het periodieke overleg met de gemeente. In het eerste lid wordt aangegeven dat de aanwezigheid van een collegelid bij iedere vergadering vereist is. Het is dan ook goed gebruik om een bestuurlijk overleg zo nodig op verzoek van het collegelid of de Adviesraad Minimabeleid te verschuiven als de het collegelid of de voorzitter van de Adviesraad Minimabeleid verhinderd is. Het tweede lid bepaalt dat het bestuurlijk overleg niet benut wordt voor een gesprek over individuele gevallen. Hiervoor staan andere mogelijkheden open: telefonisch of schriftelijk informatie inwinnen bij ambtenaren; brieven, emails, bezwaarprocedures, klachtenprocedures enz. Het bestuurlijk overleg is bestemd voor zaken die van algemeen belang zijn voor de achterban van de Adviesraad Minimabeleid, zoals beleid en uitvoering van het beleid. In het derde lid wordt geregeld dat het periodiek bestuurlijk overleg met de Adviesraad Minimabeleid ambtelijk wordt voorbereid en dat leden van de Adviesraad Minimabeleid het recht hebben om onderwerpen op de agenda te plaatsen. De ambtelijke voorbereiding bestaat onder meer uit het versturen van een bericht met het verzoek aan alle deelnemers van het periodiek bestuurlijk overleg om agendapunten aan te leveren. Bij aanvang van de vergadering wordt nogmaals de gelegenheid geboden om agendapunten aan te leveren, waarna de agenda definitief wordt vastgesteld door de voorzitter van het overleg. In het vierde lid wordt geregeld hoe de verslaglegging van het periodiek bestuurlijk overleg plaatsvindt. In het vijfde lid wordt geregeld dat de Adviesraad Minimabeleid minimaal één keer per jaar overleg heeft met de leden van de commissie welzijn. Dit kan zijn naar aanleiding van een (schriftelijk) advies dat de Minimaraad heeft uitgebracht of op verzoek van de commissie welzijn, dan wel de Adviesraad Minimabeleid. Artikel 5 Verplichtingen college In dit artikel worden de verplichtingen van zowel het college van burgemeester en wethouders als dat van de Adviesraad Minimabeleid geregeld. In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven dat het college verplicht is advies in te winnen bij de Adviesraad Minimabeleid voorafgaand aan het vaststellen van beleidsvisies,
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
27
verordeningen en beleidsregels die van belang zijn voor de achterban van de Adviesraad Minimabeleid. In het tweede lid wordt aangegeven hoe het college dient te handelen indien niet vooraf advies is ingewonnen bij de Adviesraad Minimabeleid. Hoewel dat zo veel mogelijk voorkomen moet worden, zijn er situaties denkbaar dat de Adviesraad Minimabeleid achteraf wordt gehoord. Zo kan het voorkomen dat, als het gaat om reïntegratie, de (arbeidsmarkt)situatie vraagt om een snelle beslissing van het college van burgemeester en wethouders omdat anders de belangen van uitkeringsgerechtigden worden geschaad. Er kan dan sprake zijn van een wijziging van beleid, zonder dat advies is gevraagd van de Adviesraad Minimabeleid. In die situatie zal de visie van de Adviesraad Minimabeleid achteraf worden gevraagd. Het derde lid volgt uit de wet (artikel 47 Participatiewet) en regelt de wijze waarop het college de Adviesraad Minimabeleid zodanig van informatie voorziet, dat de Adviesraad Minimabeleid adequaat kan deelnemen aan het periodieke overleg. In het vierde lid wordt aangegeven dat het college verplicht is om het advies van de Adviesraad Minimabeleid te betrekken bij de besluitvorming. Dit kan op verschillende manieren plaatsvinden, bijvoorbeeld door (onderdelen van) het advies te verwerken in de stukken die ter besluitvorming aan de raad worden voorgelegd. Een mogelijkheid is om het advies van de Adviesraad Minimabeleid integraal als bijlage op te nemen in een beleidsnota of om de raadsleden per brief te informeren over het advies van de Adviesraad Minimabeleid, tezamen met een reactie van het college op dat advies. Lid 5 en 6 spreken voor zich. In het zevende lid wordt aangegeven dat het college binnen drie weken reageert op een verzoek van de Adviesraad Minimabeleid om een toelichting op de stukken. In de praktijk blijkt dat veel telefonische vragen of vragen per email direct ambtelijk kunnen worden afgehandeld en dat dit daarom de voorkeur verdient boven een schriftelijk verzoek per post. Artikel 6 Faciliteiten De Adviesraad Minimabeleid kan niet functioneren als zij niet beschikt over vergaderfaciliteiten, secretariële ondersteuning e.d. Daarom zal dan ook, aan de hand van een begroting, subsidie beschikbaar gesteld worden opdat de Adviesraad Minimabeleid de haar toebedeelde taken kan uitvoeren. De hoogte van de subsidie bepaalt de raad jaarlijks bij de vaststelling van de gemeentebegroting. In het tweede lid wordt bepaald dat niet alleen de Algemene Subsidieverordening van toepassing is, maar ook de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 7 Externe adviseurs In het eerste lid wordt bepaald dat het de Adviesraad Minimabeleid vrij staat om deskundigen te raadplegen bij het bepalen van hun standpunt. Dit kunnen zowel deskundigen zijn die uit hoofde van hun professie de Adviesraad Minimabeleid van informatie voorzien (zoals een sociaal raadsvrouw), maar ook ervaringsdeskundigen die aan den lijve ondervinden hoe het is om in deze gemeente tot de minima te behoren. In het tweede lid wordt aangegeven dat het niet de bedoeling is dat externe adviseurs deelnemen aan het periodiek bestuurlijk overleg met de verantwoordelijk wethouder. De reden hiervoor is dat deze externe adviseurs adviseren aan de Adviesraad Minimabeleid en niet aan het college. Het staat de Adviesraad Minimabeleid vrij om het extern ingewonnen advies al dan niet een rol te laten spelen bij het advies dat de Adviesraad Minimabeleid aan het college geeft.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
28
In het derde lid wordt aangegeven dat de kosten van een externe deskundige niet voor een vergoeding van het college in aanmerking komen. De essentie van cliëntenparticipatie is namelijk dat de gemeente door het instellen van de cliëntenraad de mening van de cliënten van de gemeentelijke sociale dienst en de minima zelf verneemt en betrekt bij de besluitvorming. Artikel 8 Citeertitel Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 9 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen toelichting.
De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op artikel 8 Gemeentewet en artikel 35 Participatiewet; gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn; besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening minimaregelingen 2015 gemeente Midden-Drenthe Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 1. 2.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. In deze verordening wordt verstaan onder: a. belanghebbende: degene of het gezin, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; b. chronisch zieke: belanghebbende, diens partner of kind die op de aanvraagdatum i. geïndiceerd is voor thuiszorg of ii. geïndiceerd is voor voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en /of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor wonen, werk of vervoer of iii. een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 – 100%; c. de wet: de Participatiewet; d. het college: het college van de gemeente Midden-Drenthe;
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
29
e. f.
g.
Artikel 2
huishouden: een alleenstaande, alleenstaande ouder of echtpaar (met of zonder kinderen); inkomensnormen: voor (echt)paren: 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden; voor alleenstaande ouders: 90% van de bijstandsnorm voor gehuwden en voor alleenstaanden: 70% van de bijstandsnorm voor gehuwden; minima: personen van 21 jaar of ouder die beschikken over een inkomen tot 120% van de inkomensnorm die voor belanghebbende van toepassing is of zou zijn, met een vermogen tot de geldende grenzen genoemd in artikel 34, derde lid van de Participatiewet. Doel van de Minimaregelingen
De regelingen voor minima hebben tot doel: -. het bevorderen van sport en andere vormen van maatschappelijke participatie; -. het voorkomen van sociale uitsluiting; -. het bevorderen van optimale deelname aan het aangeboden reïntegratietraject en -. het tegengaan van onderverzekering op het gebied van ziektekosten. Artikel 3 Doelgroep 1. Tot de doelgroep voor de Minimaregelingen behoren huishoudens bestaande uit personen van 21 jaar of ouder die voldoen aan de voorwaarden genoemd bij de betreffende minimaregeling en die beschikken over een inkomen tot 120% van de inkomensnorm die voor belanghebbende van toepassing is of zou zijn, en een vermogen tot de geldende grenzen genoemd in artikel 34, derde lid van de Participatiewet. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid van dit artikel, geldt dat men recht heeft op deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering als men 18 jaar of ouder is, en het inkomen niet meer bedraagt dan 130% van de inkomensnorm die voor belanghebbende van toepassing is of zou zijn, en men beschikt over een vermogen tot de geldende grenzen genoemd in artikel 34, derde lid van de Participatiewet. Artikel 4 Weigeringsgronden 1. 2. 3. 4. 5.
6.
Geen recht op een in deze verordening genoemde Minimaregeling heeft de belanghebbende die niet tot de doelgroep wordt gerekend, als omschreven in artikel 3 van deze verordening. Geen recht op een in deze verordening genoemde Minimaregeling heeft de belanghebbende die niet is ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Midden-Drenthe. Geen recht op een in deze verordening genoemde Minimaregeling heeft een student die recht heeft op een inkomen uit de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Geen recht op een in deze verordening genoemde Minimaregeling heeft de belanghebbende die op het moment van aanvraag in detentie, in een asielzoekerscentrum, sociowoning of in een inrichting verblijft. Geen recht op een in deze verordening genoemde Minimaregeling heeft de belanghebbende aan wie op grond van artikel 11 van de Participatiewet geen bijstand kan worden verleend omdat deze persoon geen Nederlander dan wel een daar aan gelijkgestelde vreemdeling is. Geen recht op een in deze verordening genoemde Minimaregeling heeft de belanghebbende die niet valt onder de voor de betreffende Minimaregeling geldende doelgroep en voorwaarden of degenen die expliciet uitgesloten worden van het recht op die betreffende Minimaregeling.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
30
Hoofdstuk 2 De minimaregelingen
Artikel 5 1. 2.
3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
11.
De uitkering voor activiteiten
De uitkering voor activiteiten beoogt het verlagen, dan wel wegnemen van financiële drempels voor minima om deel te nemen aan sportieve, dan wel sociaal-culturele of educatieve activiteiten. De uitkering is bestemd voor kosten van deelname aan of lidmaatschap van (sport)verenigingen in verband met de in het eerste lid van dit artikel genoemde activiteiten, waaronder inbegrepen de kosten van benodigdheden waardoor deelname aan deze activiteiten mogelijk wordt. De uitkering mag ook ingezet worden voor de kosten van kinderopvang, peuterspeelzalen, schoolreisjes of werkweken van school. Indien activiteiten buitenshuis voor een chronische zieke niet of nauwelijks mogelijk zijn, dan mag de uitkering ook ingezet worden voor de kosten van internet, telefonie, kranten of tijdschriften. Het recht op deze uitkering ontstaat als een huishouden minimaal drie maanden aaneengesloten voldoet aan de criteria voor de doelgroep als genoemd in artikel 3, lid 1. De uitkering wordt zonder specificatie vooraf, eens per kalenderjaar en in één termijn verstrekt in de vorm van een geldbedrag per huishouden. Thuiswonende kinderen tellen mee als gezinslid, doch hebben geen zelfstandig recht op deze uitkering, ongeacht hun leeftijd, burgerlijke staat of de hoogte van hun inkomen. De uitkering mag uitsluitend worden ingezet voor kosten die gemaakt worden binnen het betreffende kalenderjaar en tot een jaar na toekenning van de aanvraag. Het huishouden heeft de vrijheid om het totale gezinsbedrag te verdelen over de leden van het gezin, zoals het haar goeddunkt, ook als dit betekent dat het geld niet gelijkelijk over alle gezinsleden verdeeld wordt. Het college verbindt aan de uitkering de verplichting om bij te houden waar men het geld aan uitgeeft en om de bewijsstukken van de gemaakte kosten te bewaren tot een jaar na afloop van het jaar waar de uitkering betrekking op heeft, waardoor steekproefsgewijze controle achteraf mogelijk wordt. De hoogte van de uitkering bedraagt in 2014 € 157,10 per thuiswonend gezinslid, per jaar, indien het gezinsinkomen gelijk is aan of minder is dan 120% van de van toepassing zijnde inkomensnorm.
Artikel 6 De PC regeling 1. 2. 3. 4.
5.
De PC regeling beoogt optimale deelname aan het onderwijs of een reïntegratietraject van degenen die tot de doelgroep van deze regeling behoren. De PC als bedoeld in deze regeling, is een computer voorzien van een modem, DVD speler, printer en enkele softwarepakketten. De PC regeling wordt aangeboden in de vorm van een renteloze lening. Het recht op de PC regeling ontstaat als een huishouden minimaal twee jaar aaneengesloten voldoet aan de criteria voor de doelgroep als genoemd in artikel 3, lid 1 en a. de belanghebbende één of meer thuiswonende kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 17 jaar heeft of b. de belanghebbende naar het oordeel van het college een pc nodig heeft voor zijn of haar (re)integratie in het arbeidsproces. Een huishouden kan slechts éénmaal gebruik maken van deze PC regeling.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
31
6.
7. 8. 9.
10. 11.
Indien er sprake is van een echtscheiding waarbij beide ouders inwonende kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 17 hebben, en aan de voorwaarden voor de PC regeling voldoen, dan kan aan de ouder die niet beschikt over een PC, een lening voor een PC worden verstrekt. Het college stelt vast welk bedrijf de PC levert en aan welke eisen de configuratie van de PC dient te voldoen. Het college is bevoegd een contract aan te gaan met één leverancier met als doel te komen tot goede afspraken over prijs en kwaliteit van de computer en toebehoren. De aflossing van de lening bedraagt € 9,- per maand gedurende 36 maanden. De aflossingsverplichting gaat in met ingang van de maand volgend op de maand waarin de PC regeling wordt toegekend. De aflossing vindt zo veel mogelijk plaats in een aaneengesloten periode. Nadat een bedrag van 36 maal € 9,- is afgelost, wordt het restant van de lening kwijtgescholden. Het college betaalt de PC rechtstreeks aan de leverancier nadat belanghebbende zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de lening voor de PC regeling en daaraan verbonden voorwaarden. Het college is bevoegd nadere regels te stellen inzake de aflossingsverplichtingen en terugbetalingsverplichtingen.
Artikel 7 De collectieve ziektekostenverzekering 1. 2. 3.
4. 5. 6. 7.
De collectieve ziektekostenverzekering beoogt onderverzekering op het gebied van ziektekosten tegen te gaan. De collectieve ziektekostenverzekering bestaat uit een basisverzekering, een aanvullende verzekering en een extra pakket. Het recht op deelname aan deze verzekering ontstaat als men op het moment van aanvraag en op 1 januari van het daaropvolgende jaar a. minimaal 18 jaar is, en b. ingeschreven staat in de gemeente Midden-Drenthe, en c. een inkomen tot 130% van de van toepassing zijnde inkomensnorm heeft, en d. het vermogen niet meer bedraagt dan de hiervoor geldende grenzen genoemd in artikel 34, derde lid van de Participatiewet. Indien belanghebbende voldoet aan het gestelde in het derde lid, dan geldt het recht op deelname ook voor de inwonende partner van belanghebbende en de thuiswonende kinderen. Het college bepaalt de aanbieder en de voorwaarden van de collectieve ziektekostenverzekering alsmede de hoogte van de kortingen op de premie van de basisverzekering en de aanvullende verzekering. De inhoud van het gratis extra pakket wordt jaarlijks vastgesteld door het college. Deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering eindigt per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin men niet meer voldoet aan het gestelde in het derde lid.
Hoofdstuk 3 De aanvraagprocedure
Artikel 8 Aanvraag 1. 2. 3.
Een aanvraag voor een Minimaregeling wordt ingediend op een door het college vastgesteld formulier. Het college neemt binnen acht weken nadat de aanvraag is ontvangen, een beslissing. Het college kan nadere regels vaststellen inzake de aanvraagprocedure, de wijze van het verschaffen en controleren van inlichtingen en de bijbehorende formulieren,
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
32
4.
5.
alsmede het, voor zover het de uitkering voor activiteiten betreft, door middel van steekproeven achteraf, controleren van de besteding van de uitkering aan de hand van bewijsstukken. Het college stelt minimaal één keer per jaar ambtshalve vast welke mensen met een uitkering op grond van de Participatiewet recht hebben op deelname aan de uitkering voor activiteiten of de collectieve ziektekostenverzekering en informeert degenen die daar dat jaar nog geen gebruik van hebben gemaakt over dit recht, en stelt hen in de gelegenheid om daar via een verkorte aanvraagprocedure gebruik van te maken. Voor de vaststelling van het vermogen geldt dat het college, wanneer voor enig kalenderjaar het vermogen is vastgesteld met als uitkomst dat recht op een uitkering bestaat, zonder nader onderzoek, er van uitgaat dat het vermogen in de daarop volgende jaren ongewijzigd blijft, mits de belanghebbende op basis van zijn inkomen tot de rechthebbenden blijft behoren.
Artikel 9 Aanpassing bedragen Het college past jaarlijks met ingang van 1 januari het bedrag van de uitkering voor activiteiten aan met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet van het daar aan voorafgaande jaar. Artikel 10 Betaling 1. 2.
Betaling geschiedt binnen vier weken na een positief besluit op een door de aanvrager op te geven bank- of girorekeningnummer. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, kan in uitzonderingsgevallen en op verzoek van de aanvrager, betaling aan derden plaatsvinden, indien betaling op de rekening van de aanvrager tot een ongewenst effect leidt gedurende een schuldhulpverleningstraject.
Artikel 11 Inlichtingen De belanghebbende doet het college direct mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een uitkering of de hoogte ervan, onder overlegging van bewijsstukken. Artikel 12 Terugvordering 1.
2.
De bijdrage kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd indien: a. de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en daardoor een (te hoge) bijdrage heeft ontvangen; b. de aanvrager het geld voor de uitkering voor activiteiten niet heeft besteed aan het doel waarvoor de uitkering werd verstrekt of c. de aanvrager weigert te voldoen aan nader gestelde verplichtingen. Het college kan van een besluit in het eerste lid afzien, indien hiervoor dringende redenen aanwezig zijn.
Hoofdstuk 4 Slotbepalingen
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
33
Artikel 13 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 14 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening minimaregelingen 2015 gemeente Midden-Drenthe”. Artikel 15 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van: a. de “Verordening Minimaregelingen najaar 2012 gemeente Midden-Drenthe” die werd vastgesteld op 13 december 2012 en de b. “Verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 gemeente Midden-Drenthe” die werd vastgesteld op 28 juni 2012. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014. de griffier,
de voorzitter,
C.J. Onderwater
T. Baas
Toelichting Algemeen Deze verordening werd gewijzigd in verband met de wijzigingen in de Wet Werk en Bijstand door de Wet WWB maatregelen, de Wet hervorming kindregelingen, de Verzamelwet SZW en de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015. De basis voor deze verordening is neergelegd in artikel 108 Gemeentewet en artikel 35 Participatiewet. De wijziging van de WWB en de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015, heeft gevolgen voor gemeentelijke minimaregelingen. Met de invoering van de Participatiewet wordt: 1. de bovengrens van 110% met betrekking tot het gemeentelijk armoedebeleid die sinds 2012 ingevoerd was, weer afgeschaft. 2. voor het eerst sinds 2004 de mogelijkheid geboden om een collectieve ziektekostenverzekering aan te bieden aan minima met een inkomen hoger dan 110%. 3. De verordeningsplicht met betrekking tot de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen die in 2012 werd ingevoerd, weer afgeschaft.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
34
Gevolgen van de nieuwe wetgeving voor deze verordening Minimaregelingen: a. Intrekking verordening maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen Bovenstaande wijzigingen hebben tot gevolg dat de verordening “Maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen 2012 gemeente Midden-Drenthe” wordt ingetrokken per 1 januari 2015. In deze verordening was alleen de PC regeling voor schoolgaande kinderen opgenomen. De PC regeling voor huishoudens met thuiswonende kinderen is weer - net als voor 2012 - opgenomen in de verordening “Minimaregelingen”. b. Verbetering van beleid Nu de wet geen verbod meer kent op regelingen voor minima met een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde inkomensnorm, wordt in deze verordening geregeld dat minima met een inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde inkomensnorm, gebruik kunnen maken van de uitkering voor activiteiten en de PC-regeling. Dit betekent een uitbreiding van de doelgroep van minima met een inkomen van 110% naar 120%, net als voor 2012 het geval was. c. Uitbreiding doelgroep collectieve ziektekostenverzekering Nu de wetgever heeft bepaald dat de collectieve ziektekostenverzekering voor het eerst openstaat voor minima met een inkomen hoger dan 110%, wordt in deze verordening bepaald dat ook de collectieve ziektekostenverzekering open staat voor minima met een inkomen tot 130% van de van toepassing zijnde inkomensnorm. d. Inkomensnorm alleenstaande ouders Met de invoering van de Wet Hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 is de toeslag voor alleenstaande ouders op hun bijstandsuitkering weggevallen. Dit betekent dat alleenstaande ouders minder inkomen uit bijstand krijgen omdat de toeslag van 20% is weggevallen. Het wegvallen van deze toeslag wordt (groten)deels gecompenseerd doordat deze doelgroep per 1 januari 2015 meer kindgebonden budget gaat ontvangen van de belastingdienst. De Wet hervorming kindregelingen regelt dat er meerdere zogeheten kindregelingen voor ouders met kinderen wegvallen. Sommige kindregelingen worden gecompenseerd door een verhoging van andere financiële regelingen. Heeft een alleenstaande ouder bijvoorbeeld thuiswonende minderjarige gehandicapte kinderen, dan vervalt de Tegemoetkoming voor ouders met gehandicapte kinderen (TOG), maar verdubbelt de kinderbijslag voor dat kind. Als gevolg van de wetswijzigingen heeft de gemeente geen zicht op de compensatie die een alleenstaande ouder van de belastingdienst krijgt in bijvoorbeeld de vorm van meer kindgebonden budget. Om praktische redenen wordt in deze verordening de inkomensnorm van alleenstaande ouders daarom gedefinieerd als 90% van de bijstandsnorm voor (echt)paren. Hiermee wordt een maatstaf gecreëerd waardoor het recht op een minimaregeling kan worden bepaald door het inkomen van alleenstaande ouders (ongeacht of dat uit werk en/of uit uitkering is) te vergelijken met 90 % van de bijstandsnorm voor gehuwden. e. Kostendelersnorm Als gevolg van de wetswijzigingen per 1 januari 2015 wordt er een kostendelersnorm opgenomen in de Participatiewet. De gedachte hierachter is simpel: kunnen meerdere volwassenen de kosten van levensonderhoud samen delen doordat ze hetzelfde huis bewonen, dan kan de bijstandsuitkering omlaag. In deze verordening wordt geen rekening gehouden met een verlaging van de bijstandsnorm als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm. De gedachte hierachter is ook simpel: het gaat in deze verordening om minimaregelingen die geen betrekking hebben op de kosten
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
35
van levensonderhoud, maar die tot doel hebben om sportdeelname en maatschappelijke participatie te stimuleren of om onderverzekering tegen te gaan. (zie artikel 2 van deze verordening). Om deze reden wordt in deze verordening de term “inkomensnorm” gehanteerd, in plaats van bijstandsnorm. Een rekenvoorbeeld. Gesteld dat twee volwassenen met 2 jonge thuiswonende kinderen de kosten kunnen delen met twee andere volwassenen. Door toepassing van de kostendelersnorm geldt dat dit echtpaar ieder 40% van de gehuwdennorm ontvangt en samen dus 80% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Zij hebben daarmee recht op de minimaregelingen. Zou ook voor mensen zonder bijstand deze norm gehanteerd worden als ze in een vergelijkbare woonsituatie zitten, dan betekent dit dat als een van de gehuwden precies het wettelijk minimumloon verdient, er geen recht zou bestaan op de uitkering voor activiteiten. Het minimumloon is immers 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Als zij de kosten met 2 anderen kunnen delen, dan geldt 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als 120% van 80% = 96% wettelijk minimumloon. Dit is onwenselijk. Door de inkomensnorm voor gehuwden te stellen op 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden, wordt bewerkstelligd dat de gehuwden in dit voorbeeld met een inkomen net op of boven bijstandsniveau, wel recht hebben op een minimaregeling als zij verder aan alle voorwaarden voldoen. De “Verordening Minimaregelingen 2015- Gemeente Midden-Drenthe” vervangt de “Verordening Minimaregelingen najaar 2012 – Gemeente Midden-Drenthe” en de “Verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 gemeente MiddenDrenthe”. Artikelsgewijs Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen Begrippen die in de Participatiewet, de Awb of de Gemeentewet voorkomen, hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Awb of Gemeentewet. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in deze wetten zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening. In artikel 1:2 Awb wordt belanghebbende gedefinieerd als “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. In deze verordening wordt onder “belanghebbende” mede verstaan het gezin. Door de term “gezin” op te nemen in de definitie, wordt voorkomen dat elders in deze verordening de term “belanghebbende” moet worden aangepast. Als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen, vervalt per 1 januari 2015 de toeslag van 20% voor alleenstaande ouders in de bijstand. De compensatie die men via de Belastingdienst krijgt, hangt geheel af van de gezinssamenstelling en omstandigheden. Omwille van de uitvoerbaarheid van de inkomenstoets is daarom in deze verordening een bepaling opgenomen wat moet worden verstaan onder de inkomensnorm van alleenstaande ouders: 90% van de norm van gehuwden in de bijstand. Het inkomen van een alleenstaande ouder mag maximaal 120% van dat inkomen bedragen om recht te hebben op een in deze verordening genoemde regeling. Hierdoor blijft het referentie-inkomen van alleenstaande
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
36
ouders feitelijk zoals voor de invoering van de Participatiewet, alleen wordt er met ingang van 1 januari 2015 geen rekening meer gehouden met toeslagen en verlagingen op grond van een toeslagenverordening. In dit artikel wordt de term “inkomensnorm” geïntroduceerd, waar voorheen gesproken werd over “bijstandsnorm”. Met de invoering van de Participatiewet wordt de kostendelersnorm geïntroduceerd in de wet zelf en vervalt de noodzaak voor een toeslagenverordening na 1 juli 2015 (als het overgangsrecht voor uitkeringsgerechtigden van voor 1 januari 2015 vervalt). De koppeling met de toeslagenverordening vervalt hierdoor. Door het invoeren van de term “inkomensnorm” wordt het mogelijk om voor de drie typen huishouden die de bijstandswetgeving kent een heldere norm af te spreken: a. Voor gehuwden: 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. b. Voor alleenstaande ouders: 90% van de bijstandsnorm voor gehuwden. c. Voor alleenstaanden: 70% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Zolang minima een (gedeeltelijke) bijstandsuitkering ontvangen, voldoen ze aan de inkomensgrens voor de minimaregelingen. Voor mensen met een ander inkomen geldt dat ze voldoen aan de inkomensgrens als ze niet meer inkomen hebben dan 120% van de inkomensnorm die in hun situatie van toepassing is als echtpaar, alleenstaande ouder of alleenstaande. In deze verordening maakt het leeftijdscriterium deel uit van de definitie van minima. Dit betekent dat jongeren van 18, 19 en 20 jaar, niet tot de minima gerekend worden, ook niet als zij een bijstandsuitkering of een inkomen tot 120% van de inkomensnorm hebben. Zij komen hierdoor niet in aanmerking voor de uitkering voor activiteiten als zij uitwonend zijn. De reden hiervoor is tweeledig: 1e. dit beleid sluit aan bij het gegeven dat ook in de Participatiewet onderscheid gemaakt wordt tussen de lage norm voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar en de norm voor personen van 21 jaar en ouder. De wet maakt dit onderscheid omdat ouders van jongeren van 18, 19 en 20 jaar geacht worden bij te dragen in het levensonderhoud van deze kinderen. 2e. jongeren tot 21 jaar staan nog aan het begin van hun loopbaan en ons gemeentelijk beleid is erop gericht hen te ondersteunen bij het behalen van een startkwalificatie of het vinden van betaald werk. Het verstrekken van een uitkering in het kader van Minimabeleid aan jongeren staat haaks op het stimuleren van zelfredzaamheid. Artikel 2 Doel van de Minimaregelingen Dit artikel is toegevoegd om aan te geven dat Minimaregelingen niet bedoeld zijn om het inkomen van minima te vergroten. Bij een eventueel beroep op de hardheidsclausule kan door dit artikel beoordeeld worden of een afwijzing van de aanvraag onbillijk zou zijn, gelet op de doelstellingen van de Minimaregelingen. Artikel 3 Doelgroep In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat bij de Minimaregelingen die in deze verordening genoemd worden, wordt uitgegaan van huishoudens zoals die ook worden benoemd in de Participatiewet: alleenstaanden, alleenstaande ouders of gehuwden. Hierdoor wordt benadrukt dat gekeken wordt naar het inkomen van de alleenstaande (ouder) of het echtpaar om te bepalen of dit huishouden recht heeft op Minimaregelingen. Dit sluit aan bij artikel 5, zevende lid dat bepaalt dat een thuiswonend kind geen zelfstandig recht op de uitkering voor activiteiten heeft.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
37
In het eerste lid wordt tevens aangegeven dat men minimaal 21 jaar moet zijn om voor de Minimaregelingen in aanmerking te komen. Dit sluit aan bij de definitie van minima. Zie ook de toelichting hierop bij artikel 1. In het tweede lid wordt aangegeven dat personen van 18 jaar of ouder met een inkomen tot 130 % van de van toepassing zijnde inkomensnorm recht hebben op deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering. Artikel 4 Weigeringsgronden Lid 1 en 2 spreken voor zich zelf. In het derde lid wordt geregeld dat het niet mogelijk is dat studenten die studiefinanciering in het kader van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) ontvangen, in aanmerking komen voor een Minimaregeling. Jongeren die een Rijkstoelage krijgen om te kunnen studeren, behoren niet tot de doelgroep van werkende Minima of uitkeringsgerechtigden die op een minimuminkomen leven. In het vierde lid wordt geregeld dat degenen die in detentie zijn of die in een asielzoekerscentrum, sociowoning of inrichting verblijven op het moment van aanvraag, geen recht hebben op een in deze verordening genoemde Minimaregeling. De reden hiervoor is dat degenen die in een penitentiaire - of AWBZ-inrichting verblijven, geacht worden door de instelling te worden voorzien van al hetgeen in hun geval noodzakelijk is. Op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt een bedrag per persoon, per dag, ter beschikking gesteld aan de instelling. De instelling dient dit bedrag te besteden aan zorg op maat. Degenen die in een zogenaamde sociowoning verblijven, worden geacht in een inrichting te verblijven. Asielzoekers die in een asielzoekerscentrum wonen of anderszins onder de centrale opvang asielzoekers vallen, worden in deze verordening eveneens uitgesloten van het recht op een Minimaregeling omdat zij vallen onder de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Het COA is belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. De bepaling in het vijfde lid sluit aan bij de criteria die in de Participatiewet gelden voor bijstandsverlening aan niet-Nederlanders. Dit betekent dat geen minimaregeling kan worden verstrekt aan een illegaal of aan iemand die als toerist in Nederland verblijft. In het zesde lid wordt aangegeven dat een aanvraag afgewezen kan worden als men niet voldoet aan hetgeen van toepassing is voor de Minimaregeling die men aanvraagt. Zo hebben thuiswonende kinderen ingevolge artikel 5 lid 7 geen zelfstandig recht op de uitkering voor activiteiten. De onwenselijke situatie dat jongeren of studenten–die nog aan het begin van een loopbaan staan – zichzelf tot de minima rekenen en voor een uitkering bij de gemeente aankloppen, wordt hierdoor gestopt. Indien de ouders tot de minima behoren, dan geldt dat alle thuiswonende kinderen meetellen voor de hoogte van de uitkering aan de ouders. Dit betekent dat als de ouders niet tot de minima gerekend worden, thuiswonende kinderen – ongeacht hun inkomen - geen recht hebben op genoemde minimaregelingen. Hoofdstuk 2 De minimaregelingen Artikel 5 De uitkering voor activiteiten In het eerste lid wordt uitgelegd wat het doel is van deze uitkering. Door de formulering dient hierbij in eerste instantie gedacht te worden aan activiteiten buiten de eigen woning. Deze uitkering is namelijk in het leven geroepen om minima financieel te ondersteunen bij activiteiten waarvoor betaald moet worden, zoals het lidmaatschap van een (sport)club,
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
38
bibliotheek of vereniging of de entree van een zwembad, bioscoop, pretpark of museum. Ook kan gedacht worden aan lesgeld voor een cursus in een buurthuis. Juist dit soort kosten kunnen vaak niet gemaakt worden als het hele budget opgaat aan noodzakelijke uitgaven. De reiskosten van en naar een activiteit mogen ook betaald worden uit deze uitkering omdat dit noodzakelijke kosten zijn om deel te kunnen nemen aan die activiteit. In het tweede lid wordt bepaald dat de uitkering ook benut mag worden voor de aanschaf van benodigdheden waardoor deelname aan activiteiten mogelijk wordt. Hierbij kan gedacht worden aan sportkleding, spullen die men nodig heeft om aan een cursus of activiteit te mogen meedoen zoals naaigerei, schilderpenselen of lesmateriaal in de vorm van een cursusboek. In het derde lid wordt bepaald dat de uitkering ook ingezet kan worden voor kosten die nodig zijn om het mogelijk te maken dat kinderen naar de peuterspeelzaal of kinderopvang kunnen gaan en mee kunnen doen met excursies (schoolreisjes, werkweken etc.) die in schoolverband worden georganiseerd. Dit biedt kinderen de mogelijkheid om nieuwe ervaringen op te doen, maar geeft tevens de ouders de mogelijkheid om zelf dingen te ondernemen die zij niet hadden kunnen doen als zij gedurende die uren zelf voor hun kinderen hadden moeten zorgen. In het vierde lid wordt in bepaalde gevallen mogelijk gemaakt dat de uitkering ook kan worden ingezet als bijdrage in de kosten van communicatiemiddelen als telefonie, krant en internet. Omdat de gemeenteraad wil stimuleren dat mensen maatschappelijk actief zijn en wil voorkomen dat de uitkering voor activiteiten opgaat aan vaste lasten in verband met telefonie en internet, is deze mogelijkheid voorbehouden aan chronisch zieken die niet of nauwelijks in staat zijn om activiteiten buitenshuis te verrichten. Via telefoon en computer (e-mails, internet) kunnen mensen die bijvoorbeeld bedlegerig zijn, toch sociale contacten onderhouden, deelnemen aan informatienetwerken etc. Gelet op de doelstelling dat de Minimaregelingen ook in het leven zijn geroepen om sociale uitsluiting te voorkomen, is deze optie opgenomen in de verordening. In het vijfde lid wordt gesteld dat het recht ontstaat als men minimaal drie aaneengesloten maanden voldoet aan de criteria voor de doelgroep als genoemd in artikel 3, lid 1. Door de termijn te stellen op drie maanden, wordt voorkomen dat mensen die slechts zeer kort tot de minima gerekend kunnen worden direct al een uitkering voor activiteiten kunnen aanvragen, terwijl ze misschien al een baan in het vooruitzicht hebben. De termijn van drie maanden sluit tevens aan bij de praktijk dat mensen toch moeten kunnen aantonen wat hun netto inkomen in de voorliggende periode is geweest. In het zesde lid wordt geregeld dat de uitkering in één keer verstrekt wordt zonder specificatie vooraf. Dit om te voorkomen dat men zich bij de aanvraag al moet vastleggen hoe men de uitkering wenst te besteden. In het zevende lid wordt geregeld dat de hoogte van het totale bedrag per huishouden afhankelijk is van het aantal gezinsleden op de dag van aanvraag, ongeacht hun leeftijd. Dit betekent dat ook pasgeborenen meetellen als gezinslid. In het zevende lid wordt geregeld dat alle thuiswonende kinderen tot het gezin gerekend worden en meetellen voor deze uitkering, ongeacht hun leeftijd en eventuele inkomen. In het achtste lid staat dat de uitkering bestemd is voor kosten die dat kalenderjaar of tot een jaar na de datum aanvraag gemaakt worden. Dit hangt samen met het bepaalde in het tiende lid, namelijk dat de kosten bijgehouden en aangetoond moeten worden. Hierdoor behoudt de
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
39
gemeente de mogelijkheid om steekproefsgewijs achteraf na te gaan of het geld besteed wordt zoals bedoeld in het eerste lid. Het negende lid is toegevoegd om expliciet aan te geven dat het huishouden de vrijheid heeft om het geld naar eigen goeddunken onder de gezinsleden te verdelen. Niet alle sporten of activiteiten zijn immers even duur. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om keuzes te maken die ertoe leiden dat niet ieder gezinslid evenveel geld kan besteden aan activiteiten. In het tiende lid wordt bepaald dat de kosten moeten worden bijgehouden en dat de bewijsstukken van de uitgaven nog een jaar na het jaar waarvoor de uitkering werd verstrekt, bewaard moeten worden. Door bij de beschikking een lijst mee te sturen waarop datum, activiteit en kosten kunnen worden genoteerd, wordt controle vergemakkelijkt. Het elfde lid spreekt voor zich. Artikel 6 De PC regeling Het eerste lid geeft het doel van de regeling weer. In het tweede en derde lid wordt aangegeven dat dit een verstrekking in natura betreft die in de vorm van een renteloze lening verstrekt wordt. Tevens wordt aangegeven waar men minimaal over kan beschikken als men gebruik maakt van deze regeling. In het vierde lid wordt de doelgroep nauwkeurig afgebakend. Omdat een huishouden maximaal één keer gebruik kan maken van deze regeling, is de minimumleeftijd gesteld op 7 jaar. Een kind heeft dan immers leren lezen en schrijven en kan op een verantwoorde manier (leren) omgaan met een PC met toebehoren. Het is aan de ouders of zij van de regeling gebruik willen maken als hun (oudste) kind 7 jaar is, of dat zij de PC regeling aanvragen voor een kind als het bijvoorbeeld naar de middelbare school gaat. In het vijfde lid wordt bepaald dat een huishouden maximaal één keer gebruik kan maken van deze regeling. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen: 1. Omdat het een lening met een aflossingstermijn van drie jaar betreft, is het onwenselijk om de huishoudens die gebruik willen maken van de PC regeling na afloop van hun eerste schuld, weer een nieuwe schuld aan te laten gaan. 2. Huishoudens hebben de mogelijkheid om de individuele inkomenstoeslag hiervoor aan te wenden als zij langer dan drie jaar tot de minima gerekend worden en voldoen aan alle voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag. In het zesde lid wordt expliciet verwoord dat er een nieuwe situatie ontstaat als een echtpaar dat gebruik heeft gemaakt van de regeling, uit elkaar gaat door een (echt)scheiding en beide ouders een thuiswonend, ten laste komend kind hebben in de leeftijd van 7 tot en met 17 jaar. Het zevende en achtste lid spreken voor zich. In het negende lid wordt expliciet aangegeven dat het restant van de lening wordt kwijtgescholden als men voldaan heeft aan de in dit lid genoemde aflossingsverplichtingen. In het tiende lid wordt bepaald dat men alleen schriftelijk akkoord kan gaan met de voorwaarden voor de lening voor de PC. Het elfde lid spreekt voor zich. Artikel 7 De collectieve ziektekostenverzekering
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
40
Het eerste lid geeft het doel van deze regeling aan. In het tweede lid wordt aangegeven waar de collectieve ziektekostenverzekering uit bestaat. In het derde lid wordt aangeven wie recht heeft op deelname en welke inkomens- en vermogensgrenzen van toepassing zijn. Omdat mensen slechts één keer per jaar van ziektekostenverzekering mogen wisselen, was deze regeling vooral bedoeld voor mensen met een bijstandsuitkering. Met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 werd het mogelijk om de inkomensgrens hoger vast te stellen dan 110%. De raad heeft besloten de inkomensgrens voor de collectieve ziektekostenverzekering te verhogen naar 130% van de van toepassing zijnde inkomensnorm. Dit mede op grond van het feit dat de gemeente verantwoordelijk wordt voor compensatie van de meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten. Hoewel werkende minima en mensen met een andere lage uitkering, gebruik kunnen maken van deze regeling, is het niet de bedoeling van deze regeling om werkende minima in de regeling te laten stromen, als het vooruitzicht is dat men kort na de overstap naar de collectieve ziektekostenverzekeraar van de gemeente niet meer tot de doelgroep behoort, door bijvoorbeeld een loonsverhoging. Veel werkenden maken gebruik van collectieve verzekeringen via hun werkgever of bank. In het vierde lid wordt bepaald dat thuiswonende partners en thuiswonende kinderen ook recht hebben op deelname aan deze regeling. In het vijfde en zesde lid wordt aangegeven dat het college de voorwaarden en inhoud van de regeling bepaalt. In het zevende lid wordt aangegeven dat de deelname aan de collectieve verzekering niet midden in een jaar eindigt, maar pas op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin men wat inkomen of vermogen betreft niet langer recht heeft op deelname aan deze collectieve ziektekostenverzekering. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat men midden in een jaar onverzekerd raakt omdat men niet meer aan de voorwaarden voldoet of de korting verliest. Het is bovendien van groot belang dat verzekeraar en verzekerde geen twijfel hebben over de verzekeringsvoorwaarden. Een voorbeeld: stroomt men per 1 augustus van enig jaar uit de bijstand, dan houdt men de korting en het recht op het extra pakket van de collectieve ziektekostenverzekering tot 1 januari van het jaar dat erop volgt. Daarna kan men nog bij de collectieve ziektekostenverzekeraar van de gemeente blijven, maar heeft men geen recht meer op de voordelen van de collectieve ziektekostenverzekering. Dit betekent ook dat de armoedeval kleiner is, dan wanneer direct de korting zou stoppen zodra men wat inkomen betreft boven de norm uitkomt. Ten tweede heeft dit tot gevolg dat de administratieve handelingen (wel of geen korting toepassen) beperkt blijven bij gemeente en verzekeraar gedurende het kalenderjaar waarin men een inkomstenstijging heeft tot boven de inkomstengrens. Hoofdstuk 3 De aanvraagprocedure Artikel 8 Aanvraag Het eerste lid spreekt voor zich. Het tweede lid regelt dat de aanvraag binnen acht weken moet zijn afgehandeld. Logischerwijze volgt hieruit ook dat de gemeente na een positief besluit zorg draagt voor betaling binnen een redelijke termijn.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
41
In het derde lid wordt aangegeven dat het college minimaal één keer per jaar een bestandsanalyse maakt van de bijstandsgerechtigden en degenen die nog geen gebruik maken van de uitkering voor activiteiten of de collectieve ziektekostenverzekering, schriftelijk informeert als ze voldoen aan de voorwaarden voor die regelingen. Uitgangspunt hierbij is dat het niet-gebruik zoveel mogelijk wordt tegengegaan door eenvoudige procedures en goede bekendheid van de regelingen. Tegelijkertijd heeft het college de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat oneigenlijk gebruik dient te worden voorkomen. Dit betekent niet dat men ambtshalve het geld voor de uitkering voor activiteiten krijgt overgemaakt, maar dat men een beschikking krijgt waarin staat dat men recht heeft op de uitkering voor activiteiten. Om het geld te ontvangen, dient men op een retourformulier aan te geven dat men de uitkering wil ontvangen en dat men akkoord gaat met de voorwaarden die verbonden zijn aan de uitkering voor activiteiten. In het vijfde lid staat dat het vermogen bij de eerste aanvraag voor de uitkeringen voor activiteiten getoetst wordt als iemand wat inkomen betreft, recht heeft op een regeling. Als blijkt dat iemand na toetsing van inkomen èn vermogen recht heeft op de aangevraagde uitkering, dan wordt het vermogen in de jaren daarop volgend niet meer getoetst, als het inkomen onder de voor die regeling vastgestelde grens blijft. Hiermee accepteert de raad dat bij een jaar volgend op een toekenning, alleen het inkomen bepalend is voor de vraag of iemand recht heeft op de uitkering voor activiteiten. Artikel 9 Aanpassing bedragen Het rijk stelt de bijstandsnormen vast. Door uit te gaan van het percentuele verschil tussen de bijstandsnormen voor gehuwden op 1 januari van een jaar en het daaropvolgende jaar, kan op een simpele manier het percentage worden berekend waarmee het bedrag voor de uitkering voor activiteiten kan worden verhoogd. Artikel 10 Betaling In het eerste lid wordt bepaald dat de gemeente binnen een termijn van vier weken na een positief besluit over moet gaan tot betaling. In het eerste lid wordt bepaald dat mensen bij de aanvraag zelf aan kunnen geven op welke rekening het geld gestort moet worden. Dit kan een rekening zijn waarbij roodstand niet geaccepteerd wordt. In het tweede lid wordt de mogelijkheid opengesteld om alleen in uitzonderingsgevallen de uitkering voor activiteiten -op uitdrukkelijk verzoek van de aanvrager- te storten op een rekening van een derde, om te bevorderen dat de aanvrager het geld kan gebruiken voor het doel waarvoor het werd verstrekt. Hierbij kan gedacht worden aan rechtstreekse betaling aan een sportclub (contributie) of school (kosten schoolreisje). Artikel 11 Inlichtingen Dit artikel heeft in eerste instantie betrekking op de gegevens die bij de aanvraag van een regeling moeten worden verstrekt, en op de gegevens die moeten worden getoond bij een eventuele steekproefsgewijze controle achteraf bij de uitkering voor activiteiten. Indien een uitkering eenmaal is verstrekt, dan wordt het vermogen niet nogmaals door het college getoetst, zolang het inkomen onafgebroken onder de norm blijft. Indien het vermogen echter boven de norm komt, dan is het de verantwoordelijkheid van belanghebbende om dit door te geven. Indien het vermogen boven de norm komt binnen het jaar waarover iemand de uitkering voor activiteiten ontvangt, dan heeft melding daarvan geen gevolgen: er hoeft geen terugbetaling
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
42
plaats te vinden. Bij een volgende aanvraag dient het vermogen opnieuw vastgesteld te worden. Artikel 12 Terugvordering Dit artikel behoeft geen toelichting. Hoofdstuk 4 Slotbepalingen Artikel 13 Hardheidsclausule Indien toepassing van de verordening leidt tot een onbillijke uitkomst, dan kan een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het huishouden niet tot de minima gerekend kan worden, maar er sprake is van een inwonend kind van 21 jaar of ouder dat geen perspectief heeft op werk en daarom recht heeft op een volledige uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid. Na zorgvuldige afweging kan het college dan besluiten om dit inwonende kind toch in aanmerking te laten komen voor de uitkering voor activiteiten. Artikel 14 Citeertitel Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 15 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen toelichting.
De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op artikel 8 eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 8 derde lid van de Participatiewet; gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn; besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 gemeente Midden-Drenthe Artikel 1 Indienen verzoek Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier. Artikel 2 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
43
Artikel 3 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Artikel 4 Hoogte individuele studietoeslag 1. Een individuele studietoeslag bedraagt € 600,00. 2. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's. Artikel 5 Betaling individuele studietoeslag Een individuele studietoeslag wordt per 6 maanden uitbetaald in 6 gelijke delen. Artikel 6 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening. Artikel 7 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Artikel 8 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag 2015 gemeente Midden-Drenthe. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014. de griffier,
de voorzitter,
C.J. Onderwater
T. Baas
Toelichting Algemeen De Participatiewet introduceert een studieregeling: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
44
Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2). De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. Verordeningsplicht De Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet). Discretionaire bevoegdheid Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag. Het college kan in plaats daarvan - en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag. Voorwaarden individuele studietoeslag Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag: 18 jaar of ouder is; recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS- tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
45
een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen. De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot. Artikelsgewijs Artikel 1 indienen verzoek Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling: personen die algemene bijstand ontvangen; personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend; personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet; personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet; personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en niet-uitkeringsgerechtigden. Het college kan aan deze personen, op een daartoe strekkend verzoek, een individuele studietoeslag verlenen (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Een persoon dient op datum van de aanvraag aan de voorwaarden te voldoen zoals genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb). Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 1 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet. Artikel 2 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
46
Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag: 18 jaar of ouder is; recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op - een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Met betrekking tot het laatst genoemde criterium wint het college advies in bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het gaat om advies met betrekking tot het oordeel of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Artikel 3 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Doorgaans kan een persoon halfjaarlijks starten met een opleiding. Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag (artikel 3 van deze verordening). Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Artikel 4 Hoogte individuele studietoeslag In artikel 4 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Hierbij wordt de studietoeslag per persoon die voldoet aan de voorwaarden toegekend. Een individuele studietoeslag bedraagt € 600,00. Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag. In artikel 4, tweede lid, van deze verordening, is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Artikel 5 Betaling individuele studietoeslag Een individuele studietoeslag wordt per 6 maanden uitbetaald 6 gelijke delen. Artikel 4 van deze verordening bepaalt de hoogte van de individuele studietoeslag. Per maand wordt 1/6 van dit bedrag uitbetaald. Een persoon moet op de datum van de aanvraag voldoen aan de in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Als een persoon op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet heeft dat geen gevolgen voor het recht op een individuele studietoeslag. Dit betekent dat het dus kan voorkomen dat een persoon geen recht op studiefinanciering meer heeft, maar wel nog recht heeft op uitbetaling van een eerder toegekende individuele studietoeslag aangezien uitsluitend de situatie op de datum van de aanvraag bepalend is.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
47
Na 6 maanden kan een persoon opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Dit volgt uit artikel 3 van deze verordening. Artikel 6 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 7 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 8 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op artikel 8, lid 1, aanhef en onder d, van de Participatiewet; gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn; besluit vast te stellen de volgende verordening
Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015 gemeente Midden-Drenthe Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. belanghebbende: degene of het gezin, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; b. beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; c. het college: het college van de gemeente Midden-Drenthe; d. recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet; e. verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
48
Hoofdstuk 2 Hoogte bestuurlijke boete
Artikel 2 Hoogte bestuurlijke boete 1. 2.
3.
Indien een bijstandsaanvraag na een hersteltermijn niet leidt tot een toekenning van bijstand, wordt geen boetebeoordeling gedaan. Indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag en binnen een hersteltermijn alsnog de gevraagde informatie wordt verstrekt, waardoor recht bestaat op (continuering van) een bijstandsuitkering, dan wordt een schriftelijke waarschuwing verstrekt, tenzij in de periode van 24 maanden voorafgaand aan deze hersteltermijn, reeds een waarschuwing werd opgelegd. In dat geval wordt alsnog een boete opgelegd. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete wordt de hoogte van de boete niet naar boven afgerond.
Artikel 3 Horen van belanghebbende 1. 2.
3.
Indien schending van de inlichtingenplicht leidt tot een benadelingsbedrag van minder dan € 340,-, dan wordt de lichte boeteprocedure ingezet en wordt de klant niet gehoord. Indien schending van de inlichtingenplicht leidt tot een benadelingsbedrag van € 340,of hoger, dan nodigt de boeteambtenaar de klant schriftelijk uit om een zienswijze in te dienen op een meegestuurd zienswijzeformulier, dan wel om op dat formulier aan te geven een gesprek te willen. Indien belanghebbende geen gebruik maakt van het recht om schriftelijk, dan wel mondeling een zienswijze in te dienen, dan wordt de beoogde boete opgelegd.
Artikel 4 Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid zoals genoemd onder a, b of c van artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, wordt de hoogte van de boete vastgesteld op 25% van het benadelingsbedrag en in overige situaties van verminderde verwijtbaarheid op 50% van het benadelingsbedrag. Artikel 5 Hoogte bestuurlijke boete bij recidive 1. 2. 3.
Bij de eerste recidive als bedoeld in artikel 18a, lid 5 en 6 Participatiewet, wordt een boete opgelegd van 120% van het benadelingsbedrag. Bij een tweede of volgende recidive als bedoeld in artikel 18a, lid 5 en 6 Participatiewet, wordt een boete opgelegd van 150% van het benadelingsbedrag. Bij het opleggen van recidiveboetes wordt de hoogte van de boete niet naar boven afgerond.
Hoofdstuk 3 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Artikel 6 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive 1. 2.
Direct na het opleggen van een recidiveboete, wordt het actuele banksaldo van belanghebbende vastgesteld. Indien het positieve banksaldo van een belanghebbende zonder thuiswonende minderjarige kinderen ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt,
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
49
3.
4.
verrekent het college de recidiveboete gedurende drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd, zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Indien het positieve banksaldo van een belanghebbende zonder thuiswonende minderjarige kinderen, minder bedraagt dan driemaal de toepasselijke bijstandsnorm, verrekent het college de recidiveboete alleen de eerste maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Bij een belanghebbende met thuiswonende minderjarige kinderen, verrekent het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet.
Artikel 7 Inning recidive boete door een andere gemeente Indien een andere gemeente verzoekt om tot inning over te gaan van een recidiveboete die door die gemeente is opgelegd, dan gelden de regels die in artikel 6 van deze verordening zijn vastgelegd. Artikel 8 Kwijtschelding fraudevordering Indien voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 58, lid 7 Participatiewet, dan wordt het restant van de fraudevordering kwijtgescholden.
Hoofdstuk 4 Slotbepalingen
Artikel 9 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 10 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015 gemeente Midden-Drenthe”. Artikel 11 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014. de griffier,
de voorzitter,
C.J. Onderwater
T. Baas
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
50
Toelichting Algemeen deel Op 25 september 2014 heeft de raad de nota “Fraude- en handhavingsbeleid 2014-2018 gemeente Midden-Drenthe” vastgesteld. In deze nota is ook een hoofdstuk opgenomen over de bestuurlijk boete. Deze verordening is daar een uitwerking van. De Participatiewet verplicht de gemeenteraad om in een verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de verrekening van de bestuurlijke boete bij recidive. De wet laat erg weinig ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheid met betrekking tot de bestuurlijke boete die opgelegd wordt wegens een schending van de inlichtingenplicht. In deze verordening zijn de keuzes die de raad heeft gemaakt, daar waar wel wat te kiezen viel, verwerkt. In de Participatiewet is de bevoegdheid opgenomen om de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete. Doordat dit geen verplichting is, maar een bevoegdheid, krijgen gemeenten hiermee de ruimte om een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht. In aansluiting op het vastgestelde beleid wordt in deze verordening daar waar mogelijk gekozen voor minst strenge variant. De raad stelt zich op het standpunt dat de beslagvrije voet van 90% zoveel mogelijk gerespecteerd dient te worden, zeker wanneer er sprake is van thuiswonende minderjarige kinderen. Artikelsgewijs Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsomschrijvingen In artikel 1:2 Abw wordt belanghebbende gedefinieerd als “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. In deze verordening wordt onder “belanghebbende” mede verstaan het gezin. Door de term “gezin” op te nemen in de definitie, wordt voorkomen dat elders in deze verordening de term “belanghebbende” moet worden aangepast. Met betrekking tot de beslagvrije voet: In deze verordening wordt met beslagvrije voet hetzelfde bedoeld als in de Participatiewet waarin art. 60b, tweede lid verwijst naar de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; nl. een beslagvrije voet van 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. In deze verordening wordt bij het begrip recidiveboete verwezen naar artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet om aan te geven dat er alleen sprake is van een recidiveboete als iemand voor hetzelfde feit een boete krijgt opgelegd binnen de termijn die de wetgever in artikel 18 a, vijfde lid noemt. De Participatiewet kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom in deze verordening opgenomen dat wordt aangesloten bij de begripsbepaling in de Participatiewet. Hoofdstuk 2 Hoogte bestuurlijke boete Artikel 2 Hoogte bestuurlijke boete
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
51
In het eerste lid wordt aangegeven dat er geen boetebeoordeling wordt gedaan als een bijstandsaanvraag niet wordt toegekend, omdat na het opleggen van een waarschuwing, twee jaar lang geen waarschuwing meer kan worden opgelegd. Zou iemand binnen die twee jaar opnieuw een bijstandsuitkering aanvragen en wel toegekend krijgen, dan leidt een eerste schending van de inlichtingenplicht (waaronder het te laat inleveren van gevraagde informatie) vanaf datum aanvraag, direct tot een boeteoplegging als er al een waarschuwing zou zijn verstrekt bij de keer dat de bijstand werd aangevraagd, maar niet werd toegekend. In het tweede lid wordt aangegeven dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om een waarschuwing op te leggen als er geen sprake is van een benadelingsbedrag. In het derde lid wordt aangegeven dat artikel 18a, eerste lid Participatiewet wordt gevolgd, waarin staat dat de boete even hoog is als het benadelingsbedrag. Dit wordt in deze verordening expliciet genoemd, omdat in artikel 2, lid 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten gesproken wordt van afronding van de boete op een veelvoud van € 10,- naar boven. Midden-Drenthe volgt de Participatiewet omdat de wet van een hogere orde is dan een ministerieel besluit en tevens omdat dit de meest coulante regeling is. Artikel 3 Horen van belanghebbende In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt aangesloten bij hetgeen bepaald is in afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen een lichte procedure bij boetes lager dan € 340,- en een zwaardere procedure bij boetes van € 340,- of hoger. In het tweede lid wordt bepaald dat het uitnodigen van de klant schriftelijk wordt gedaan en dat de klant daarbij een zienswijzeformulier ontvangt waarop een zienswijze kan worden ingevuld. De klant wordt tevens in de gelegenheid gesteld om mondeling gehoord te worden door de boeteambtenaar. Op deze wijze kan belanghebbende zelf een keuze maken uit de geboden mogelijkheden. Het derde lid spreekt voor zich. Artikel 4 Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid Artikel 18a, lid 7 onder a Participatiewet biedt het college de mogelijkheid om de hoogte van een boete lager vast te stellen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Het Boetebesluit socialezekerheidswetten benoemt drie situaties waarin daarvan sprake is: 1. De betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt. 2. De betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen of 3. De betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eiger beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting. De raad sluit niet uit dat er andere – hier niet genoemde - omstandigheden kunnen zijn die maken dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Bovendien hecht de raad eraan dat in soortgelijke situaties soortgelijk gehandeld wordt. Daarom heeft de raad ingestemd met de beleidsnota “Fraude- en handhavingsbeleid 2014-2018 gemeente Midden-Drenthe” waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen hierboven genoemde situaties en overige redenen voor verminderde verwijtbaarheid.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
52
De hierboven genoemde situaties zijn elk zodanig geformuleerd in het Boetebesluit dat de afweging in de meeste gevallen zal zijn tussen onverwijtbaar en verminderd verwijtbaar. Een lichte boete is dan op zijn plaats. In artikel 4 van de verordening wordt bepaald dat een situatie als hierboven genoemd leidt tot een boete van 25% van het benadelingsbedrag. In overige situaties van verminderde verwijtbaarheid die niet geschaard kunnen worden onder bovengenoemde situaties, wordt een boete van 50% opgelegd. Dit sluit aan bij de mogelijkheid om de afweging te maken of er sprake is van verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid. Artikel 5 Hoogte bestuurlijke boete bij recidive In artikel 18a, lid 5 en 6 van de Participatiewet is sprake van een beperkte gemeentelijke keuzevrijheid als het gaat om de hoogte van de boete bij recidive. Bij recidive binnen vijf jaar wordt een boete opgelegd die maximaal 150% bedraagt van het benadelingsbedrag. Het ligt in de rede om bij recidive uit te gaan van een hogere boete dan bij de eerste benadeling van de gemeente. Dat betekent dat de boete bij recidive minimaal hoger dan 100% is. In het eerste lid wordt geregeld dat bij een eerste recidive de boete 120% bedraagt van het benadelingsbedrag. Hiermee wordt recht gedaan aan het feit dat er sprake is van recidive, maar wordt de mogelijkheid open gehouden om degenen die meer dan twee keer de inlichtingenplicht schenden en de gemeente benadelen, een nog hogere boete op te leggen. In het tweede lid wordt de hoogte van de boete bij een tweede of volgende recidive bepaald op 150% van het benadelingsbedrag. In het derde lid wordt bepaald dat ook bij een recidiveboete de Participatiewet gevolgd wordt en niet het Boetebesluit socialezekerheidswetten als het gaat om de exacte hoogte van de op te leggen boete, namelijk zonder afronding op een veelvoud van € 10,- naar boven. Hoofdstuk 3 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive Artikel 6 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive In artikel 60b, lid 1 van de Participatiewet wordt de mogelijkheid geboden om gedurende maximaal 3 maanden af te wijken van de regel dat de beslagvrije voet gerespecteerd wordt. Dit maakt het mogelijk om een recidive boete gedurende drie maanden volledig te verrekenen met de bijstandsuitkering, waardoor iemand gedurende die periode geen uitkering krijgt. Dit is een kanbepaling. Midden-Drenthe sluit zich aan bij het standpunt van de nationale ombudsman, de MO-groep en de Landelijke vereniging van sociaal raadslieden dat de beslagvrije voet in principe gerespecteerd dient te worden om te voorkomen dat mensen in een situatie komen dat zij over onvoldoende middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien. In een dergelijke situatie ligt uithuiszetting, afsluiting van gas, water en licht op de loer. Omdat de gemeente tevens een zorgplicht heeft, is de afweging snel gemaakt dat het voorkomen van een dergelijke crisissituatie, ruimschoots opweegt tegen de kosten en moeite die het vergt voor alle betrokkenen om een crisissituatie aan te pakken. Ons armoedebeleid is er juist op gericht om –indien mogelijk - een crisissituatie te voorkomen. In huishoudens waarbij er sprake is van thuiswonende minderjarige kinderen, houdt de gemeente bij het opleggen van een recidive-boete altijd rekening met de beslagvrije voet om de kinderen die in een dergelijk huishouden leven zoveel mogelijk te beschermen.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
53
Om recht te doen aan het standpunt dat fraude (het schenden van de inlichtingenplicht) niet mag lonen, wordt in lid 2 en 3 van dit artikel geregeld dat een uitzondering gemaakt wordt op de regel dat de beslagvrije voet gerespecteerd wordt, voor huishoudens zonder minderjarige thuiswonende kinderen. In het eerste lid wordt geregeld dat zo snel mogelijk na het opleggen van de recidiveboete het actuele banksaldo wordt vastgesteld. De hoogte van het banksaldo bepaalt bij huishoudens zonder thuiswonende minderjarige kinderen of er volledige verrekening plaatsvindt gedurende een of drie maanden. In het tweede lid wordt bepaald dat indien het positieve banksaldo bij huishoudens zonder thuiswonende minderjarige kinderen meer bedraagt dan drie keer de van toepassing zijnde norm, gedurende drie maanden volledig wordt verrekend. Is dit saldo minder, dan regelt het derde lid dat er gedurende één maand volledige verrekening plaats vindt. In het vierde lid wordt aangegeven dat bij huishoudens met thuiswonende minderjarige kinderen altijd de beslagvrije voet gerespecteerd wordt. Artikel 7 Inning recidive boete door een andere gemeente Met dit artikel wordt voorkomen dat wij mee zouden moeten werken aan het beleid van een andere gemeente waarbij de beslagvrije voet niet op dezelfde manier wordt toegepast als in deze verordening. Artikel 8 Kwijtschelding fraudevordering De raad maakt gebruik van haar bevoegdheid om de maximale duur van terugvordering van een fraudevordering te bepalen op 10 jaar als voldaan wordt aan de voorwaarden die hiervoor genoemd worden in artikel 58, lid 7 Participatiewet. Op deze manier heeft belanghebbende uitzicht op een toekomst zonder fraudeschulden. Dit laat onverlet dat de boete volledig moet worden betaald. HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen Artikel 9 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 10 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 11 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op: de artikelen 84, 147 en 149 van de Gemeentewet; gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn; overwegende dat:
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
54
-
-
met het oog op de inwerkingtreding van de Participatiewet het voor de duidelijkheid gewenst is expliciet te bepalen dat de zittingen van de commissie bezwaarschriften waarbij besluiten op grond van de Participatiewet worden behandeld niet openbaar zijn; daartoe de verordening dient te worden gewijzigd;
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening tot eerste wijziging van de Verordening commissie bezwaarschriften 2012 gemeente Midden-Drenthe Artikel I De Verordening commissie bezwaarschriften 2012 gemeente Midden-Drenthe wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel 14 lid 4 komt te luiden als volgt: De zitting van de commissie vindt achter gesloten deuren plaats bij behandeling van bezwaarschriften die zijn ingediend tegen besluiten op grond van of voortvloeiende uit de Wet werk en bijstand, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Participatiewet dan wel andere sociale zekerheidswetgeving. Artikel II Deze wijzigingsverordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. Artikel III Deze verordening kan worden aangehaald als: Eerste wijziging Verordening commissie bezwaarschriften 2012. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014. de griffier,
de voorzitter,
C.J. Onderwater
T. Baas
De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet, artikel 35 aanhef en onder d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
55
werkloze werknemers en artikel 35 aanhef en onder d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn; besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Midden-Drenthe Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: a. grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar; b. korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar; c. mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Hoofdstuk 2 Beleid
Artikel 2 Verslag over beleid 1. Het college zendt tweejaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid. 2. Het verslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het oordeel van de cliëntenraad.
Hoofdstuk 3 De tegenprestatie naar vermogen
Artikel 3 Inhoud van tegenprestatie 1.
2.
Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden: a. naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt; b. niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument; en c. niet leiden tot verdringing. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
56
geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. Artikel 4 Het opdragen van een tegenprestatie 1. 2. 3.
Het college kan een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdragen. Het college kan een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt uitsluitend een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren: a. de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende; b. de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen; c. de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen; d. als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht, moet daarmee rekening worden gehouden.
Artikel 5 Duur en omvang van een tegenprestatie 1. 2. 3.
De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van 2 weken. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 8 uren per week. De tegenprestatie kan binnen een periode van 12 maanden slechts zesmaal worden opgedragen en omvat in die periode ten hoogste vijftien dagen.
Artikel 6 Mantelzorg Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is. Artikel 7 Geen werkzaamheden voorhanden Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.
Hoofdstuk 4 Slotbepalingen
Artikel 8 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening. Artikel 9 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
57
Artikel 10 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Midden-Drenthe. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014. de griffier,
de voorzitter,
C.J. Onderwater
T. Baas
Toelichting Algemeen Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW) en artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ). De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Individuele omstandigheden Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Geen tegenprestatie Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet, artikel 37a, eerste lid, van de IOAW en artikel 37a, eerste lid, van de IOAZ). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet en die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ (artikel 9, zevende
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
58
lid, van de Participatiewet, artikel 37a, vierde lid, van de IOAW of artikel 37a, vierde lid, van de IOAZ). Afstemmen Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening. Bevoegdheid opdragen tegenprestatie De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29). Tegenprestatie is geen re-integratieinstrument De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49- 50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als reintegratieinstrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van reintegratieinspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering. Verordeningsplicht De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). De verordeningsopdracht voor het opdragen van een tegenprestatie in de IOAW en de IOAZ is tijdens het wetgevingstraject per ongeluk komen te vervallen. Met de nota van wijziging Verzamelwet SZW 2015 is deze verordeningsopdracht opnieuw opgenomen in de IOAW en de IOAZ: artikel 35, eerste lid, onderdeel d, van de IOAW en artikel 35, eerste lid, onderdeel d, van de IOAZ (zie TK 2014-2015, 33 988, nr. 6, p. 57). Ontwikkelen beleid door college Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. Artikelsgewijs Artikel 1 Begrippen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
59
Korte afstand tot de arbeidsmarkt In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'korte afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening. Grote afstand tot de arbeidsmarkt In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'grote afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening. Mantelzorg In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015). Onder mantelzorg wordt verstaan: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie degene die de zorg ontvangt regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de persoon die de zorg ontvangt, hoeven niet per se in één huis te wonen. Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 6 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is. Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Het gaat om hulp die verder gaat dan gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Bij mantelzorg, verleend door personen uit de directe omgeving van de zorgvrager en rechtstreeks voortvloeiend uit de sociale relatie, wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Artikel 2 Verslag over beleid Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 3 Inhoud van een tegenprestatie Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
60
staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West- Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30). Werkzaamheden die kunnen worden ingezet Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening opgenomen voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheid: naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt; niet is bedoeld als re-integratieinstrument; en niet leidt tot verdringing. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14). In een beleidsplan kan het college vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 3, tweede lid, van deze verordening). Deze werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening gestelde voorwaarden. Artikel 4 Het opdragen van een tegenprestatie Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 20132014, 33 801, nr. 7, p. 49). Tegenprestatie opdragen aan personen met lange afstand tot arbeidsmarkt De gemeenteraad kiest er in deze verordening voor te bepalen dat het college een tegenprestatie in beginsel uitsluitend kan opdragen aan een belanghebbende die een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Dit impliceert dat aan belanghebbenden die een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben geen tegenprestatie wordt opgedragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De gemeenteraad heeft hiervoor gekozen opdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt zich volledig kunnen richten op de arbeidsplicht en de re-integratieplicht, zoals het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen. Bij personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt kan redelijkerwijs worden verwacht dat hun inspanningen eerder zullen leiden tot uitstroom. Daarom wordt in beginsel aan personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt geen tegenprestatie opgedragen. De tegenprestatie mag immers het accepteren van passende arbeid of van re-integratieinspanningen niet belemmeren
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
61
aangezien werk boven uitkering als uitgangspunt geldt. Aan personen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt kan het college wel een tegenprestatie opdragen. Belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt Artikel 4, tweede lid, van deze verordening bepaalt dat het college een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie kan opdragen als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin geen re-integratieactiviteiten worden verricht door belanghebbende en het verrichten van re- integratieactiviteiten op korte termijn redelijkerwijs niet kan worden verwacht. In dat geval bestaat er ruimte een tegenprestatie op te leggen. Factoren opdragen tegenprestatie In artikel 4, derde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht. Factor: tegenprestatie 'naar vermogen' De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30). Factor: persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren. Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht. Factor: persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 20132014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
62
Factor: maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende Het college houdt er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een belanghebbende maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder/ een gehandicapt kind of het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij rekening met de duur en omvang. Artikel 5 Duur en omvang van een tegenprestatie Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie. Individuele omstandigheden Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30). Maximale duur tegenprestatie in weken Artikel 5, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur. De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van twee weken. Uit het onderzoeksrapport "Voor wat hoort wat" blijkt dat bij ongeveer de helft van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren de gemiddelde duur korter is dan een half jaar en bij iets minder dan de helft is de gemiddelde duur meer dan een half jaar. Het is van belang dat de duur beperkt is. Het opdragen van de tegenprestatie tot aan het einde van de uitkering is in ieder geval niet beperkt in duur en in omvang. Maximale duur tegenprestatie in uren Artikel 5, tweede lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximaal aantal uren. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 8 uren per week. Maximale duur per jaar Artikel 5, derde lid, regelt dat het opdragen van een tegenprestatie binnen een periode van twaalf maanden slechts zesmaal worden opgedragen en omvat in die periode ten hoogste vijftien dagen. Het gaat hierbij om een aaneengesloten periode van twaalf maanden. Deze bepaling waarborgt dat de tegenprestatie relatief gering wordt ingezet. De tegenprestatie dient immers niet in de weg te staan aan de re-integratie van een belanghebbende. Artikel 6 Mantelzorg Artikel 6 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
63
redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op (artikel 6 van deze verordening). Artikel 7 Geen werkzaamheden voorhanden Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 8 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 9 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 10 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en e, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn; besluit vast te stellen de volgende verordening:
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Midden-Drenthe
Hoofdstuk 1 Begrippen
Artikel 1 Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: a. benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; b. bijstandsnorm: toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, dan wel de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
64
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; c. uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid en 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld: a. de reden van de verlaging; b. de duur van de verlaging; c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging. Artikel 3 Horen van belanghebbende 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. 2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; c. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of d. belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken. Artikel 4 Afzien van verlaging 1.
2. 3.
Het college ziet af van een verlaging als: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of; b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden. Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging De verlaging wordt toegepast met ingang van de maand waarop de eerstvolgende betaling volgende op de bekendmaking van het besluit, betrekking heeft.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
65
Artikel 6 Berekeningsgrondslag 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft. 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’. 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.
Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 7 Gedragingen Participatiewet Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. tweede categorie: 1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet; 2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet; 3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet; 4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet; c. derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
66
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. tweede categorie: 1°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; 2°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening; 3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; 4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; c. derde categorie: 1°. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 2°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening. d. vierde categorie: 1°. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; 2°. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Artikel 9 Hoogte en duur van de verlaging De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op: a. 5 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. 50 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie; d. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie. Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
67
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand. Artikel 11 Verrekenen verlaging 1. Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 10, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. 2. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats.
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1.
2.
Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag. De verlaging wordt vastgesteld op: a. 10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00; b. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000,00 tot € 2.000,00; c. 40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000,00 tot € 4.000,00; d. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of hoger.
Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van 50 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
68
Artikel 14 Niet nakomen van overige verplichtingen Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op: a. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; b. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; c. 40 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand; d. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.
Hoofdstuk 5 Samenloop en recidive
Artikel 15 Samenloop van gedragingen 1.
2.
3.
4.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Artikel 16 Recidive 1.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7 aanhef en onder b en c, 8 aanhef en onder b, c en d, 12, eerste lid, of 14 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
69
2.
3.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, aanhef en onder a, 8, aanhef en onder a of 13 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Hoofdstuk 6 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ
Artikel 17 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Hoofdstuk 7 Handhavingsbeleid
Artikel 18 Het handhavingsbeleid 1.
2.
Een keer per vier jaar stelt de raad het fraude- en handhavingsbeleid vast waarin de kaders staan voor de wijze waarop fraudepreventie, handhaving en het bestrijden van fraude wordt uitgevoerd. Bij het beoordelen van de rechtmatigheid wordt een door het college vastgestelde verificatiehandleiding gebruikt.
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
Artikel 19 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening. Artikel 20 Intrekken oude verordening De Maatregelenverordening najaar 2012 gemeente Midden-Drenthe wordt ingetrokken.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
70
Artikel 21 Inwerkingtreding en citeertitel 1. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Midden-Drenthe.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014. de griffier,
de voorzitter,
C.J. Onderwater
T. Baas
Toelichting Algemeen Rechten en plichten in de Participatiewet De gemeente heeft een verantwoordelijkheid met betrekking tot de invulling van de rechten en plichten van bijstandsgerechtigden. Mede gelet op de rechtszekerheid van een bijstandsgerechtigde moet het gemeentelijk beleid vastgelegd worden in een verordening. Rechten en plichten zijn echter twee kanten van één medaille. Het recht op algemene bijstand is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet spreekt over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor bijstandsgerechtigden maatwerk is. Daarbij moet recht worden gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van bijstandsgerechtigden. Artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet legt een directe koppeling tussen de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de bijstandsgerechtigde, maar ook van de mate waarin de verplichtingen worden nagekomen. De inspanningen die van de bijstandsgerechtigde naar vermogen kunnen worden verwacht, spelen ook een rol. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, verlaagt het de uitkering. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een dergelijke verlaging. Het college moet niettemin bij de vaststelling van de verlaging rekening houden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Het college kan dan ook van een verlaging afzien als het college daartoe zeer dringende reden aanwezig acht.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
71
Met ingang van 1 januari 2015 zijn in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet geüniformeerde arbeidsverplichtingen opgenomen. Voor schending van deze verplichting geldt dat de bijstand in beginsel moet worden verlaagd met honderd procent gedurende één tot drie maanden. In de verordening de duur van de verlaging vastgelegd (artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet). Is afgezien van een verlaging wegens het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van bepalingen ten aanzien van recidive deze gedraging mee te tellen. Is vanwege de afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet of vanwege dringende redenen afgezien van het opleggen van een verlaging, dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive. Het college beoordeelt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien (artikel 18, derde lid, van de Participatiewet). Bij een dergelijke herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Het heeft slechts als doel vast te stellen of belanghebbende tussentijds (binnen de periode waarover de verlaging zich uitstrekt) blijk heeft gegeven van een zodanige gedragsverandering of dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat aanleiding bestaat de eerder opgelegde verlaging in zwaarte of duur bij te stellen (CRvB 19-04-2011, nr. 10/4882 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011: BQ3002). Artikel 18, derde lid, van de Participatiewet is naar oordeel van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet van toepassing als sprake is van schending van een van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen (artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet). Ten aanzien van geüniformeerde arbeidsverplichtingen is artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet van toepassing. Verschil tussen artikel 18, derde lid, en artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet is dat artikel 18, elfde lid, pas wordt toegepast als belanghebbende daarom vraagt. Een verlaging krachtens de afstemmingsverordening is een punitieve sanctie voor zover de verlaging wordt opgelegd omdat belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen (CRvB 31-12-2007, nrs. 06/4510 WWB, ECLI:NL:CRVB:2007:BC1811, CRvB 29-07-2008, nrs. 07/2262 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BD9023, CRvB 19-08-2008, nrs. 07/2416 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8919 en CRvB 19-01-2010, nr. 08/1012 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0052). Als een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor worden vervolgd. Deze verlaging en de strafvervolging kunnen alleen naast elkaar bestaan als sprake is van juridisch te onderscheiden feiten. Bijvoorbeeld: belanghebbende beledigt opzettelijk een ambtenaar. Strafrechtelijk bezien kan een geldboete worden opgelegd of een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. Daarnaast is sprake van zich zeer ernstig misdragen zoals bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet op grond waarvan de bijstand kan worden verlaagd. In andere gevallen waarin een verlaging wordt opgelegd krachtens de afstemmingsverordening is sprake van een reparatoire sanctie (bijvoorbeeld bij schending arbeidsverplichting). Als een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor worden vervolgd. De verlaging en de strafvervolging kunnen naast elkaar bestaan omdat het hier gaat om een reparatoire maatregel en een punitieve sanctie. Afstemmen in de IOAW en de IOAZ Sinds 1 juli 2010 heeft het college de mogelijkheid een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW) of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ) te verlagen of te weigeren als een belanghebbende de
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
72
aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (artikel 20 van de IOAW en artikel van de 20 IOAZ). Het gemeentelijk beleid moet vastgelegd worden in een verordening (artikel van de 35 IOAW en artikel 35 van de IOAZ). De verlaging van de uitkering komt in de plaats van het boeten- en maatregelenregime, waarbij moet worden opgemerkt dat de mogelijkheid om een boete op te leggen al per 1 januari 2010 was vervallen. Niet verlenen van medewerking Het niet verlenen van medewerking zal niet snel aanleiding geven tot verlaging van de bijstand. Het belangrijkste voorbeeld van de medewerkingsplicht is het toestaan van een huisbezoek. In de praktijk zal het niet toestaan van een huisbezoek echter leiden tot beëindiging of intrekking van het recht op bijstand omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het verlagen van de bijstand is in dat geval niet aan de orde. Het niet voldoen aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met arbeidsinschakeling valt ook onder het niet voldoen aan de medewerkingsplicht. In de praktijk betreft het echter veelal oproepen voor gesprekken om bepaalde inlichtingen te verstrekken zodat het niet verschijnen dan wordt gezien als het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Daarom is ervoor gekozen het niet verlenen van medewerking zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet niet als verlagingswaardige gedraging op te nemen in deze verordening. Schenden van de inlichtingenplicht De bestuurlijke boete is per 1 januari 2013 opnieuw ingevoerd in de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) (thans: Participatiewet), IOAW en IOAZ. Deze moet worden opgelegd bij een schending van de inlichtingenplicht en komt in de plaats van de verlaging van de bijstand. Artikelsgewijs Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld. Artikel 1 Begrippen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening. Bijstandsnorm Onder de ‘bijstandsnorm’ wordt in deze verordening verstaan de in de situatie van belanghebbende geldende bijstandsnorm. Dit is de toepasselijke norm, vermeerderd met toeslagen, en verminderd met verlagingen, alles inclusief vakantietoeslag. Voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt onder bijstandsnorm verstaan de toepasselijke grondslag zoals bedoeld in artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ. Benadelingsbedrag Het benadelingsbedrag is de netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Voor het bepalen van het benadelingsbedrag wordt uitgegaan van het nettobedrag van de uitkering, zoals ook het geval is bij het benadelingsbedrag in het kader van de bestuurlijke boete (Kamerstukken II 2011/12, 33 207, nr. 3, blz. 43). Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging Het verlagen van een uitkering op grond van deze verordening vindt plaats door middel van een besluit. Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar en beroep indienen. In dit artikel is aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
73
vloeien rechtstreeks voort uit de Awb en dan vooral uit het motiveringsvereiste. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering is voorzien. Artikel 3 Horen van belanghebbende In dit artikel wordt het horen van een belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op de hoorplicht. Het horen gebeurt door het schriftelijk vragen om een (bij voorkeur) schriftelijke reactie binnen een gestelde termijn of door de belanghebbende uit te nodigen voor een gesprek en mondeling om een reactie te vragen. Een weergave van zowel de schriftelijke als een mondelinge reactie moet in de rapportage worden vermeld. Dit maakt zichtbaar welke activiteiten in het kader van de vastgestelde maatregel zijn genomen en hoe de afweging heeft plaatsgevonden. Artikel 4 Afzien van verlaging Afzien van verlagen Het afzien van het opleggen van een verlaging “indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt", is overgenomen uit artikel 18, negende lid, van de Participatiewet, respectievelijk artikel 20, derde lid, van de IOAW en artikel 20, derde lid, van de IOAZ. Aangenomen moet worden dat hiervan uitsluitend sprake is bij evidente afwezigheid van verwijtbaarheid (CRvB 24-07-2001, nr. 99/1857 NABW, ECLI:NL:CRVB:2001:AD4887). Het is aan het college te beoordelen of elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt aan het betreffende gedrag. Is vanwege de afwezigheid van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een verlaging, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van recidive deze gedraging mee te tellen (zie artikel 16 van deze verordening). Is vanwege de afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet van een verlaging afgezien dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (“lik op stuk”) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden regelt artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van deze verordening dat het college geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit heeft tevens als voordeel dat een uitkeringsgerechtigde niet te lang in onzekerheid wordt gehouden over de vraag of het college overgaat tot het opleggen van een verlaging. Afzien van verlagen in verband met dringende redenen In het tweede lid is geregeld dat kan worden afgezien van het opleggen van een verlaging als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De verordening stelt een algemene verplichting tot het opleggen van een verlaging voorop. Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn als voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Er kan worden gedacht aan enerzijds een mindere mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging en anderzijds aan de financiële of sociale gevolgen voor belanghebbende en/of diens gezin. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een verlaging af te zien, omdat dit inherent is aan het verlagen van een uitkering. Afzien verlagen ook mogelijk bij geüniformeerde arbeidsverplichtingen
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
74
De wet schrijft bij overtreding van een geüniformeerde arbeidsverplichting een afstemming voor van honderd procent van de bijstand gedurende één tot drie maanden. Op grond van artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet moet het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel afstemmen op de omstandigheden van een belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven. Dit als - volgens het college - dringende redenen daartoe noodzaken, gelet op bijzondere omstandigheden. Op grond van bijzondere omstandigheden kan het college besluiten de maatregel op een lager niveau, voor een kortere duur of op nul vast te stellen. Schriftelijke mededeling in verband met recidive Het doen van een schriftelijke mededeling in een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive (artikel 4, derde lid). Het opleggen van een verlaging bij recidive is geregeld in artikel 16. Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode van het opleggen van een verlaging. Een dergelijke handelwijze heeft echter tot gevolg dat de cliënt pas maanden na de gedraging de maatregel voelt in de portemonnee. De reden hiervan is dat de bijstand altijd achteraf wordt uitbetaald. De uitbetaling vindt in het ongunstigste geval plaats meer dan twee maanden na de beschikking. De afstemming geeft dan wel een heel late prikkel voor de cliënt om het in het vervolg beter te doen. Van een lik op stuk beleid is dan geen sprake. In de praktijk is daarom het beleid gehanteerd om de maatregel te effectueren op de eerstvolgende betaaldatum na de bekendmaking van de beschikking, dat is dan minimaal een maand eerder. Dit komt neer op het opleggen van de maatregel met ingang van de eerste van de maand waarop de eerstvolgende betaling betrekking heeft. Dit is in de praktijk de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden, of de maand daarna. Voor de berekening van de hoogte van de verlaging moet worden uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. Artikel 6 Berekeningsgrondslag Bijstandsnorm In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Bij een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt gekeken naar de grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW respectievelijk van de IOAZ. Bijzondere bijstand In het tweede lid is bepaald dat een verlaging ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand als aan een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet. Personen tussen de 18 en 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Als een verlaging uitsluitend op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. Daarom is in het derde lid, onderdeel a, geregeld dat de berekeningsgrondslag in dat geval bestaat uit de bijstandsnorm inclusief de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet. Op grond van het tweede lid, onderdeel b, is het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een verlaging oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand. Een verlaging kan uitsluitend worden opgelegd als daadwerkelijk bijzondere bijstand is verstrekt.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
75
De verordening biedt geen ruimte om een verlaging toe te passen op een individuele inkomenstoeslag. Artikel 7 Gedragingen Participatiewet De artikelen 7 en 9 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. In artikel 7 worden schendingen van verplichtingen uit de Participatiewet geformuleerd. De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 7 zijn ondergebracht in categorieën. Aan die categorieën wordt in artikel 9 een gewicht toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen De verwijtbare gedragingen omvatten zowel het niet als het onvoldoende nakomen van diverse verplichtingen. Artikel 18, tweede lid, van de WWB zoals dat luidde vóór 1 januari 2015 bepaalt dat het college moest afstemmen als een belanghebbende de verplichtingen "niet of onvoldoende nakomt". Met het huidige artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt dit gewijzigd in "het niet nakomen van de verplichtingen". Het woord "onvoldoende" valt hiermee weg. Gemeend wordt dat de wetgever hiermee echter geen inhoudelijke wijziging heeft beoogd en dat dit moet worden gelezen als het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen is daarom in artikel 7 neergelegd dat sprake is van een verwijtbare gedraging bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen. Het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen (onderdeel c) Deze verwijtbare gedraging is niet aan de orde voor zover het gaat om het niet naar vermogen proberen te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid als dit het gevolg is van een gedraging zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. In artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet staan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Voor schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting geldt een apart afstemmingsregime: verlaging van de bijstand met honderd procent gedurende een in de afstemmingsverordening vastgelegde duur van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden (artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet). In deze verordening is de duur vastgelegd in artikel 10. Er is dus geen sprake van een verwijtbare gedraging zoals bedoeld in artikel 7, aanhef en onder c als het niet naar vermogen proberen te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voortvloeit uit een gedraging zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet zoals: - het niet verkrijgen of niet behouden van kennis en vaardigheden die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, en - het belemmeren van het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging en gedrag. Inspanningen in eerste vier weken na de melding De plicht tot arbeidsinschakeling geldt vanaf datum melding (zie artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet). Specifiek voor personen jonger dan 27 jaar geldt dat zij worden beoordeeld op hun inspanningen in de eerste vier weken na de melding (artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet). Is geen enkele inspanning verricht, dan bestaat op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet geen recht op bijstand. Zijn er wel inspanningen verricht, maar naar het oordeel van het college onvoldoende, dan verlaagt het college de uitkering. De verlaging kan in principe al worden toegepast op basis van de grondslagen zoals genoemd in artikel 6 van deze verordening.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
76
Een aparte grondslag is strikt genomen niet noodzakelijk. Het zou wellicht zelfs tot verwarring kunnen leiden als het bijvoorbeeld gaat om een belanghebbende die in de vijfde of zesde week na de melding de fout in gaat. Desalniettemin is het niet of onvoldoende verrichten van inspanningen vanwege de herkenbaarheid toch als aparte gedraging genoemd opgenomen in de afstemmingsverordening (zie artikel 7, aanhef en onder b, onderdeel 2). Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ De artikelen 8 en 9 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. In artikel 8 worden schendingen van verplichtingen uit de IOAW en IOAZ geformuleerd. De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 8, zijn ondergebracht in categorieën. Aan die categorieën wordt in artikel 9 een gewicht toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet aanvaarden, verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Artikel 9 Hoogte en duur van de verlaging Zie voor de verlagingswaardige gedragingen de toelichting bij de artikelen 7 en 8. Er is gekozen voor een afstemmingsregime bij gedragingen zoals bedoeld in de artikelen 7 en 8 dat afwijkt van de maatregel bij schending van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. Dit ondanks dat enkele van de in de artikelen 7 en 8 genoemde gedragingen verwant zijn aan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Artikel 10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting De eerste keer dat het college een verwijtbaar niet naleven van een geüniformeerde arbeidsverplichting vaststelt, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een bij deze verordening vastgestelde periode (artikel 18, vijfde lid, eerste volzin, van de Participatiewet). Artikel 11 Verrekenen verlaging Het college heeft de mogelijkheid bij verlaging van de bijstand wegens schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, de verlaging te verrekenen. Dit over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste over de twee volgende maanden. Over de eerste maand moet minimaal een derde van het bedrag van de verlaging worden verrekend (artikel 18, vijfde lid, tweede volzin, van de Participatiewet). In de beschikking kan, als zeer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen bepaald worden dat, wanneer belanghebbende naar het oordeel van het college tot inkeer is gekomen de verlaging wordt stopgezet en de volledige uitkering wordt hervat. Dit is mogelijk op grond van artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet. Verrekenen bij bijzondere omstandigheden Er is voor gekozen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het verrekenen van het bedrag van de verlaging bij een eerste schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting (of een herhaalde schending buiten de recidivetermijn) als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hierbij kan worden gedacht aan: - vergroting schuldenproblematiek; - (dreigende) huisuitzetting; - afsluiting van gas en elektriciteit. De maand van oplegging In het artikel wordt gesproken over de "maand van oplegging". Deze term is overgenomen uit artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet. Met de "maand van oplegging" wordt in deze verordening bedoeld: de maand waarin het besluit aan belanghebbende is bekend gemaakt.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
77
Geen verrekening bij niet aanvaarden of behouden algemeen geaccepteerde arbeid In het vierde lid is bepaald dat als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, geen verrekening plaatsvindt zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid. Het betreft het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze keuze is gebaseerd op de zwaarte van de gedraging. Geen verrekening bij recidive Is sprake van een tweede of volgende schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen de recidivetermijn, dan is verrekenen van de maatregel niet mogelijk. Artikel 11 bepaalt immers dat verrekenen uitsluitend mogelijk is bij een gedraging zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening én als sprake is van bijzondere omstandigheden. Recidive is niet geregeld in artikel 10, maar in artikel 16, derde lid, van deze verordening en artikel 18, zesde, zevende en achtste lid, van de Participatiewet. Daarom is verrekenen bij recidive niet mogelijk. Geen verrekening bij maatregel wegens schending andere gedragingen Verrekening bij maatregelen voor schendingen van andere gedragingen dan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen, is niet mogelijk. Dit volgt uit artikel 11 van deze verordening en artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet. Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Aan de Participatiewet ligt het beginsel ten grondslag dat iedereen in eerste instantie in zijn eigen bestaan(skosten) dient te voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op bijstand. Hoofdregel is dus dat iedereen alles zal moeten doen en nalaten om een beroep op bijstand te voorkomen. Leidt een gedraging ertoe dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand, dan is veelal sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hiervan is in ieder geval sprake bij de volgende gedragingen (als die er toe leiden dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand): - het te snel interen van vermogen; - het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering; - het door eigen schuld te laat aanvragen van een voorliggende voorziening. Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid moet worden aangemerkt als een geüniformeerde arbeidsverplichting (zie de artikelen 9, eerste lid, onderdeel a, en 18, vierde lid, onderdeel g, van de Participatiewet). Is sprake van het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, dan moet afstemming plaatsvinden volgens de regels van artikel 18 van de Participatiewet en artikel 10 en 16, derde lid, van deze verordening. Op grond van artikel 12 van deze verordening wordt door het college een verlaging opgelegd wegens het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is in dit geval het gedeelte van de uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt gedaan. Bijstand in de vorm van een geldlening Als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan het college tevens besluiten de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken. Dit volgt uit artikel 48, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet. Als het college besluit beide instrumenten te gebruiken (leenbijstand én verlaging) moet het wel voldoende acht slaan op het totale effect hiervan voor de bijstandsgerechtigde (CRvB 20-03-2007, nrs. 06/515 NABW e.a., ECLI:NL:CRVB:2007:BA2344).
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
78
Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventarisonderdeel, evenals het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens evenals (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 24). Ook verbaal geweld valt onder de noemer 'zeer ernstige misdraging’ (CRvB 19-08-2008, nrs. 07/2416 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8919). Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de betreffende personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Dus als er uitvoering gegeven wordt aan de betreffende wetten (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 55). Het is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen: dan is alleen het strafrecht van toepassing (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 25-26). Met ingang van 1 januari 2015 is de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen een zelfstandige verplichting die is opgenomen in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet. Deze verplichting staat dus op zichzelf. Vóór 1 januari 2015 was dit een onzelfstandige verplichting. Om een belanghebbende te sanctioneren wegens zeer ernstige misdragingen, moest sprake zijn van een samenhang tussen de zeer ernstige misdragingen met het niet nakomen van een of meer verplichtingen die voortvloeien uit de toenmalige WWB, IOAW of IOAZ. (CRvB 06-07-2010, nr. 08/2025 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BN0660) Artikel 14 Niet nakomen van overige verplichtingen De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om personen verplichtingen op te leggen die volledig individueel bepaald zijn. Artikel 55 van de Participatiewet biedt daartoe de mogelijkheid en beperkt deze tot een viertal categorieën, te weten: 1. verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; 2. verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; 3. verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand, en 4. verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand. De hoogte van de verlaging is in deze verordening per categorie verschillend vastgesteld. Omdat de verplichtingen die het college op grond van artikel 55 van de Participatiewet kan opleggen een zeer individueel karakter hebben, kan het voorkomen dat de in de verordening vastgestelde verlaging niet is afgestemd op de individuele omstandigheden van een belanghebbende. Het college zal daarom altijd rekening moeten houden met de individualiseringsbepaling van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet. Deze bepaling verplicht het college de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In individuele gevallen kan dus worden afgeweken van de in dit artikel vastgestelde verlaging. Artikel 15 Samenloop van gedragingen Samenloop bij één gedraging waardoor meerdere verplichtingen worden geschonden Het eerste lid regelt samenloop als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere verplichtingen, die zijn genoemd in deze verordening, artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet of in beide regelingen. In dat geval wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en de duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
79
Samenloop bij meerdere gedraging waardoor één of meerdere verplichtingen worden geschonden Het tweede regelt samenloop als sprake is van meerdere gedraging die schending opleveren van één of meerdere verplichtingen, die zijn genoemd in deze verordening, artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet of in beide regelingen. Dit wordt 'meerdaadse samenloop' genoemd. In dat geval wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging toegepast. Deze verlagingen worden in principe gelijktijdig opgelegd. Dit is anders als dit niet verantwoord is. Hierbij spelen factoren zoals de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van een belanghebbende een rol. Daarvoor moet altijd gekeken worden naar de individuele omstandigheden. De verlaging wordt dan over meerdere maanden uitgesmeerd. Samenloop met een bestuurlijke boete Het derde en vierde lid regelen in hoeverre een verlaging kan worden opgelegd als sprake is van een verlagingswaardige gedraging die tevens een boetewaardige gedragingen is. Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in deze verordening opgenomen verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, kan de schending van deze verplichtingen niet gezamenlijk worden afgedaan, omdat schending van de inlichtingenplicht (wettelijk) is geregeld in de vorm van een bestuurlijke boete. In het geval zich de situatie voordoet dat er sprake is van samenloop tussen de bestuurlijke boete en afstemming dient het college in het individuele geval te beoordelen welke sanctie wordt opgelegd. Bij eendaadse samenloop ligt het voor de hand één sanctie op te leggen. Het college bepaalt of al dan niet een boete wordt opgelegd. Is dit het geval, dan wordt geen verlaging meer opgelegd (derde lid). Bij meerdaadse samenloop ligt het voor de hand de gedraging te sanctioneren door het opleggen van een bestuurlijke boete voor zover sprake is van een gedraging waarin ook een beboetbare gedraging zit. Daarnaast kan het college in dit geval nog een of meer maatregelen opleggen, waarbij bij de hoogte van de afstemming zo nodig rekening kan worden gehouden met de boete en de eventuele andere maatregelen (vierde lid). Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet benoemde verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, is het voorgaande ook van toepassing. Artikel 16 Recidive Verdubbeling duur verlaging Als binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een verwijtbare gedraging waarmee dezelfde verplichting wordt geschonden wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte of duur van de verlaging. Een verlaging kan nooit hoger zijn dan honderd procent. Daarom is bij gedragingen waar relatief zware verlagingen voor gelden, gekozen voor een vermeerdering van de duur van de maatregel in plaats van de hoogte. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook als wegens dringende redenen – op grond van artikel 4, tweede lid, van deze verordening en eventueel 18, tiende lid, van de Participatiewet – is afgezien van het opleggen van een verlaging. Dit geldt ook als van afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet is afgezien van het opleggen van een verlaging. Is vanwege de afwezigheid van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een verlaging, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van recidive deze gedraging mee te tellen. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de verlaging is opgelegd, is verzonden.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
80
Verdubbeling hoogte verlaging Als binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een verwijtbare gedraging waarmee dezelfde verplichting wordt geschonden, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een vermeerdering van de hoogte of duur van de verlaging. Voor lichte verlagingen is gekozen voor een verdubbeling van de hoogte van de verlaging. Recidive op recidive bij niet geüniformeerde arbeidsverplichtingen Ook in het geval dat een belanghebbende voor een derde of volgende keer een niet geüniformeerde arbeidsverplichting schendt, is de recidivebepaling van artikel 16, eerste of tweede lid, van deze verordening van toepassing. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door het woord "telkens" in de recidivebepaling. Voor toepassing van de recidivebepaling is vereist dat het opnieuw schenden van dezelfde verplichting plaatsvindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van het vorige besluit waarmee een verlaging is toegepast. Is sprake van een derde of volgende schending, dan geldt – evenals bij de eerste keer recidive – dat ofwel de hoogte ofwel de duur telkens wordt vermeerderd met de oorspronkelijke verlaging . Bij lichte gedragingen geldt een verdubbeling van de hoogte van de verlaging. Bij zware gedragingen geldt een verdubbeling van de duur van de verlaging. Telkens wordt de hoogte of de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Dit is de verlaging die geldt bij een eerste schending van de verplichting. Er is expliciet niet voor gekozen de hoogte of de duur van de vorige verlaging te verdubbelen. Uitgangspunt is verdubbeling van de hoogte of de duur van de oorspronkelijke verlaging. Hiermee wordt stapeling van verdubbeling van de verlaging voorkomen. Eenzelfde gedraging vereist voor recidive Voor recidive als bedoeld in het eerste en tweede lid is vereist dat sprake moet zijn van "eenzelfde verwijtbare gedraging" als de gedraging waarvoor de eerste verlaging is opgelegd. Voorwaarde is dus dat dezelfde verplichting wordt geschonden. Is dit niet het geval, dan moet de verwijtbare gedraging worden aangemerkt als een eerste schending van een verplichting. Heeft een persoon zich zeer ernstig misdragen (artikel 13) binnen twaalf maanden nadat een verlaging is opgelegd wegens het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (artikel 7, aanhef en onder a), dan is geen sprake van recidive aangezien het niet "eenzelfde gedraging" betreft. Evenmin is sprake van recidive als een belanghebbende niet meewerkt aan het opstellen van een plan van aanpak (artikel 7, aanhef en onder b, onderdeel 1 ) en vervolgens een opgedragen tegenprestatie niet verricht (artikel 7, aanhef en onderdeel b, onderdeel 4). Ook dan is geen sprake van eenzelfde gedraging aangezien twee verschillende verplichtingen zijn geschonden. Recidive schending geüniformeerde arbeidsverplichting Is sprake van het niet of onvoldoende nakomen van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen twaalf maanden nadat aan een belanghebbende een eerste maatregel is opgelegd wegens schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, dan bedraagt de verlaging honderd procent gedurende twee maanden. Dit valt binnen de in artikel 18, zesde lid, van de Participatiewet gegeven marges. Bij een derde, vierde en volgende schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, telkens binnen twaalf maanden na oplegging van de vorige maatregel, bedraagt de verlaging honderd procent gedurende drie maanden (artikel 18, zevende en achtste lid, van de Participatiewet). Artikel 17 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
81
Het college is op grond van artikel 20 van de IOAW en artikel 20 van de IOAZ bevoegd de uitkering blijvend of tijdelijk te weigeren als een belanghebbende, kort gezegd, inkomen uit arbeid had kunnen verwerven, maar dit nalaat. Dit is een discretionaire bevoegdheid van het college. De vraag of een verlaging moet worden toegepast, zal pas aan de orde komen als het college zich een oordeel heeft gevormd over de eventuele weigering van de uitkering. Deze beoordeling gaat in beginsel voor. Pas als het college concludeert dat van een weigering geen sprake is, kan op grond van deze verordening een verlaging worden toegepast. Artikel 17 van deze verordening is derhalve bedoeld om samenloop te voorkomen. Artikel 18 Het handhavingsbeleid Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 19 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening. Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien de maatregel tot een onaanvaardbare hardheid leidt. Wat onaanvaardbare hardheid is, is afhankelijk van de concrete situaties en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Artikel 20 Intrekken oude verordening Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 21 Inwerkingtreding en citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op de artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en artikel 10b, vierde lid, van de Participatiewet; gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn; besluit vast te stellen de volgende verordening:
Re-integratieverordening Participatiewet 2015 gemeente MiddenDrenthe Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: a. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet; Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
82
b. grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar; c. korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar; d. uitkeringsgerechtigden: personen van 18 jaar oud tot de pensioengerechtigde leeftijd met een periodieke uitkering voor levensonderhoud ingevolge de Participatiewet, de IOAW of IOAZ; e. wet: Participatiewet.
Hoofdstuk 2 Beleid en financiën
Artikel 2 Evenwichtige verdeling en financiering 1. Het college kan voorzieningen aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. 2. Het college kan voorzieningen aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. 3. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en mogelijke functionele beperkingen van een persoon en biedt daarin maatwerk. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Het college kan hierbij onder meer rekening houden met de volgende doelgroepen: a. Alleenstaande ouders: het college biedt de gelegenheid om een evenwicht te vinden tussen de gewenste invulling van de zorgplicht van alleenstaande ouders en de plicht tot arbeidsinschakeling uit de wet. De gewenste invulling kan vooral zwaar wegen bij alleenstaande ouders met jonge kinderen tot 5 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar; b. Het college kan de voorziening voor de alleenstaande ouder met kinderen jonger dan vijf, die niet beschikt over een startkwalificatie, met scholing of opleiding vullen indien het de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de alleenstaande ouder; c. Alleenstaande ouders met kinderen van 5 tot 12 jaar: het college stimuleert hen om tenminste 20 uur per week te werken, op voorwaarde dat de kinderopvang goed geregeld is. Uitgangspunt bij deze personen is verder dat een zodanig scholingsniveau wordt gerealiseerd dat er met een (deeltijd)baan onafhankelijkheid van de bijstand kan worden verworven; d. Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt: wanneer het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid geen reëel perspectief (meer) is, kan het college instemmen met sociale activering of maatschappelijke participatie in de vorm van onder andere vrijwilligerswerk en/of mantelzorg als alternatief voor de plicht tot arbeidsinschakeling. 4. Het college zendt tweejaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Het verslag bevat in ieder geval het oordeel van de cliëntenraad.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
83
Artikel 3 Verplichtingen van cliënten 1. 2.
3.
Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken. Een persoon die deelneemt aan een voorziening, is gehouden aan de verplichtingen die verbonden zijn aan het ontvangen van een gemeentelijke uitkering, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform en op grond van de afstemmingsverordening.
Hoofdstuk 3 Voorzieningen
Artikel 4 Algemene bepalingen over voorzieningen 1.
2.
Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. Het college kan een voorziening beëindigen als: a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt; b. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep; c. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2 º, van de wet; d. naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling; e. de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening; f. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van g. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.
Artikel 5 Werkervaringsplek 1. Het college kan aan de doelgroep een werkervaringsplek aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
84
2. Het doel van een werkervaringsplek is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie, waarbij er bij voorkeur uitzicht is op een dienstverband van de persoon na afloop van de periode als bedoeld in lid 3. 3. Een werkervaringsplek duurt maximaal 3 maanden bij één en dezelfde werkgever. 4. Het college plaatst een persoon alleen indien: a. er voor het college geen kosten zijn verbonden aan de werkervaringsplek; b. er sprake is van goede begeleiding op de werkvloer; c. door deze plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed, en d. er door deze plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 5. In een schriftelijke overeenkomst tussen het college, de persoon en de werkgever worden tenminste vastgelegd het doel van de werkervaringsplek, de duur van de werkervaringsplek, het aantal te werken uren per week, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt. 6. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt. Artikel 6 Proefplaatsing 1. 2.
3. 4.
5.
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een proefplaatsing aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling in een reguliere baan. Het doel van de proefplaatsing is het opdoen van werkervaring, dan wel het leren functioneren bij een werkgever die de intentie heeft om iemand na de proefplaatsing in dienst te nemen. De proefplaatsing geeft de werkgever de mogelijkheid om te beoordelen of de uitkeringsgerechtigde na de proefplaatsing voldoende geschikt is voor de vacature en of de persoon past binnen het bedrijf. Een proefplaatsing duurt maximaal 3 maanden. Er is geen verlenging mogelijk. Het college plaatst een persoon alleen indien de werkgever de toezegging doet de uitkeringsgerechtigde zoals beschreven onder lid 1, na een geslaagde proefplaatsing voor minimaal 6 maanden een reguliere baan aan te bieden met een zodanige omvang dat de uitkeringsgerechtigde geen beroep meer hoeft te doen op een gemeentelijke uitkering. In een schriftelijke overeenkomst tussen het college, de uitkeringsgerechtigde en de werkgever worden tenminste vastgelegd het doel van de proefplaatsing, de duur van de proefplaatsing, het aantal te werken uren per week, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt. Ook wordt in deze overeenkomst vastgelegd dat de proefplaatsing bij gebleken geschiktheid wordt gevolgd door een reguliere baan zoals beschreven in lid 4.
Artikel 7 Work First 1. 2.
3.
Het college kan aan de doelgroep een Work First-traject aanbieden bij een SW-bedrijf of een re-integratiebedrijf in het kader van een traject gericht op werk. Het doel van een Work First-traject is het opdoen en behouden van werkervaring, dan wel het leren en toepassen van werknemersvaardigheden, of het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid. Een Work First-traject duurt 3 maanden, en kan tweemaal met drie maanden verlengd worden tot maximaal 9 maanden.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
85
4.
In een schriftelijke overeenkomst tussen het college, de doelgroep en het bedrijf worden tenminste vastgelegd het doel van het Work First-traject, de duur van het traject, het aantal uren dat per week gewerkt wordt, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.
Artikel 8 Sociale activering 1.
2.
3.
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep een voorziening aanbieden in het kader van sociale activering. Dit is gericht op arbeidsinschakeling of, wanneer dit niet tot de mogelijkheden behoort, het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten. De instrumenten die in het kader van sociale activering worden ingezet zijn in principe maatwerktrajecten. Voorbeelden van deze trajecten worden beschreven in de beleidsnota sociale activering. Het college biedt een persoon alleen sociale activering aan indien hierbij de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door de deelname aan sociale activering geen verdringing plaatsvindt.
Artikel 9 Scholing 1. 2.
3.
Het college kan aan de doelgroep een scholingstraject aanbieden gericht op arbeidsinschakeling. Indien er geen gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening, dan kan scholing ook bestaan uit een traject gericht op het behalen van een startkwalificatie. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.
Artikel 10 Participatieplaats 1.
2.
3.
Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 100,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Artikel 11 Participatievoorziening beschut werk 1.
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
86
2.
3.
4.
Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. In verband hiermee overlegt het college met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.
Artikel 12 Ondersteuning bij leer-werktraject Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft: a. van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of b. van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald. Artikel 13 Persoonlijke ondersteuning Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten. Het doel is uiteindelijk dat iemand wordt begeleid naar een situatie waarin de persoon uiteindelijk zonder begeleiding bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Artikel 14 No-riskpolis 1. Een werkgever komt in aanmerking voor een no-riskpolis als: a. de werkgever voor ten minste de duur van zes maanden een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer; b. de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep; c. de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt; d. artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is, en e. de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente. 2. De no-riskpolis vergoedt: a. het loon van de werknemer tot 120 procent van het minimumloon, en b. 15 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
87
3. Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken, sluit de gemeente een verzekering af met een verzekeraar en treedt op als verzekeringnemer. De begunstigde is de werkgever. 4. Het college verstrekt de no-riskpolis tot en met 12 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever. Artikel 15 Plaatsingssubsidie 1.
2.
3. 4. 5.
6.
Het college kan een plaatsingssubsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon die behoort tot de doelgroep die langer dan een jaar een bijstandsuitkering heeft, een arbeidsovereenkomst sluiten van minimaal 6 maanden en van zodanige omvang dat de persoon geen beroep meer hoeft te doen op een gemeentelijke uitkering. Het college kan een plaatsingssubsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon die behoort tot de doelgroep die langer dan een jaar een bijstandsuitkering ontvangt en die niet de volledige arbeidsverplichtingen heeft, een arbeidsovereenkomst sluiten voor tenminste 20 uur per week, gedurende minimaal 6 maanden. De plaatsingssubsidie wordt slechts eenmaal per arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in lid 1 en 2, verstrekt. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de hoogte en verplichtingen die aan de plaatsingssubsidie worden verbonden. De plaatsingssubsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. De plaatsingssubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.
Hoofdstuk 4 Aanvullende voorzieningen
Artikel 16 Verlengde vrijlating Alleenstaande ouders van 27 jaar of ouder waarvan de reguliere inkomensvrijlating (als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n van de wet) is verstreken, hebben aansluitend recht op de verlengde vrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel r van de wet, als zij de volledige zorg hebben van een ten laste komend kind tot 12 jaar. Artikel 17 Voorzieningen uit het Armoedebeleid Het college wijst cliënten op de beschikbare voorzieningen uit het geldende Armoedebeleid. Artikel 18 Kinderopvang Het college spant zich in om bij de inzet van voorzieningen te zorgen voor passende kinderopvang, tussentijdse en naschoolse opvang of voor afstemming met de schooltijden voor ouders met kinderen tot 12 jaar.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
88
Artikel 19 Schuldhulpverlening 1.
2.
Het college kan de doelgroep naast of voorafgaand aan de inzet van de voorzieningen zoals bedoeld in artikel 4 tot en met 15 een schuldhulpverleningstraject aanbieden. Bij uitvoeringsbesluit kan het college regels stellen ten aanzien van de duur, de kosten en de verplichtingen die aan de inzet van schuldhulpverlening worden verbonden.
Artikel 20 Medische en arbeidsdeskundige adviezen 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Het college kan voor de beoordeling van de lichamelijke en psychische belastbaarheid van de doelgroep een deskundig advies vragen van een bedrijfsarts, psycholoog en/of arbeidsdeskundige. Indien de persoon en het college beiden van mening zijn dat er gegronde redenen zijn om de persoon voor maximaal 3 maanden te ontheffen van de arbeidsverplichtingen, dan is daarvoor geen medisch advies nodig, maar volgt herbeoordeling van de situatie na afloop van de afgesproken periode. Indien de situatie onveranderd is, wordt alsnog een medisch advies aangevraagd. Indien de persoon en het college van mening verschillen ten aanzien van de mogelijke ontheffing van de arbeidsverplichting, of als één van beiden van mening is dat er sprake is van een langer dan 3 maanden durende situatie, dan wordt zo spoedig mogelijk een medisch of arbeidsdeskundig advies gevraagd. In de beschikking inzake een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen wordt de bepaling opgenomen dat na afloop van de periode van ontheffing de voorheen vastgestelde arbeidsverplichtingen gelden, zonder dat daarvoor een herkeuring nodig is. In de beschikking inzake een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen, wordt tevens de bepaling opgenomen dat de persoon na afloop van de periode waarover ontheffing is verleend, terstond contact opneemt met het college als de persoon van mening is dat de voorheen vastgestelde arbeidsverplichtingen nog niet kunnen worden opgelegd. Indien de persoon verzoekt om verlenging van de ontheffingsperiode als bedoeld in het vijfde lid, wordt een herkeuring aangevraagd en wordt het gestelde in het vierde en vijfde lid opgenomen in de beschikking, als uit het medische advies volgt dat wederom gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen opgelegd wordt voor een bepaalde periode. De periode waarover medisch advies wordt gevraagd, dan wel waarover gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsvoorwaarden verleend wordt, beslaat maximaal een jaar.
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
89
Artikel 21 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 22 Intrekken oude verordening en overgangsrecht 1. 2.
De Reïntegratieverordening najaar 2012 – gemeente Midden-Drenthe wordt ingetrokken. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Reïntegratieverordening najaar 2012 – gemeente Midden-Drenthe, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Reïntegratieverordening najaar 2012 – gemeente Midden-Drenthe voor de duur van het ingezette traject.
Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel 1. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet 2015 gemeente Midden-Drenthe.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014. de griffier,
de voorzitter,
C.J. Onderwater
T. Baas
Toelichting Algemeen Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, reintegratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
90
Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening: scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet); de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet); participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet), en no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). Artikelsgewijs Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld. Artikel 1 Begrippen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening. Doelgroep De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft: die algemene bijstand ontvangen; als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend; personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet; personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW); personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW); personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ); personen zonder uitkering; en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening. Grote afstand tot de arbeidsmarkt Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Zie verder de toelichting bij artikel 2 van deze verordening. Korte afstand tot de arbeidsmarkt Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Zie verder de toelichting bij artikel 2 van deze verordening. Artikel 2 Evenwichtige verdeling en financiering Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
91
omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven. Grote afstand tot arbeidsmarkt Het college biedt voorzieningen aan personen aan die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Dit zijn bijvoorbeeld de voorziening genoemd in artikelen 8 (sociale activering) en 10 (participatieplaats). Re-integratie is maatwerk, dus een andere doelgroep wordt niet per definitie uitgesloten van voorgenoemde voorzieningen. De doelgroep is gedefinieerd in artikel 1. Korte afstand tot arbeidsmarkt Het college biedt voorzieningen aan personen aan die behoren tot de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Dit zijn bijvoorbeeld de voorzieningen genoemd in artikelen 5 (werkervaringsplek) en 7 (Work First). Ook hiervoor geldt: Re-integratie is maatwerk, dus een andere doelgroep wordt niet per definitie uitgesloten van voornoemde voorzieningen. De doelgroep is gedefinieerd in artikel 1. Overige voorzieningen Voor de overige voorzieningen, volgt al uit de doelgroepomschrijving aan wie het college deze voorzieningen kan aanbieden. Het gaat om: proefplaatsing (artikel 6), scholing (artikel 9), beschut werk (artikel 11), ondersteuning bij leer-werktrajecten (artikel 12), persoonlijke ondersteuning (artikel 13), no-riskpolis (artikel 14) en plaatsingssubsidie (artikel 15). Rekening houden met omstandigheden en beperkingen Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In artikel 2, derde lid, is opgenomen waarmee het college in ieder geval rekening moet houden. Daarbij worden enkele doelgroepen onderscheiden. Verslag doeltreffendheid Het college zendt tweejaarlijks een verslag over de doeltreffendheid van het reintegratiebeleid. Dit verslag moet het oordeel van de cliëntenraad bevatten. Dit is geregeld in artikel 2, vierde lid. Artikel 3 Verplichtingen van cliënten In de Participatiewet staat uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. In het eerste en tweede lid zijn deze verplichtingen conform de wet opgenomen. Relatie met afstemmingsverordening Het derde lid legt de relatie met de afstemmingsverordening waarin de maatregelen zijn opgenomen die aan een uitkeringsgerechtigde worden opgelegd indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Artikel 4 Algemene bepalingen over voorzieningen De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
92
isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via Work First). Beëindigingsgronden Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 4, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt. De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd (Rechtbank Arnhem 14-092006, nr. AWB 06/999, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3540). Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 5 Werkervaringsplek Doelgroep aanbieden werkervaringsplek Het college vindt het belangrijk om het arbeidsritme van de doelgroep vast te houden of op te bouwen, teneinde de kans op regulier werk te vergroten. Daarom kan het college een persoon die behoort tot de doelgroep een werkervaringsplek aanbieden. Doel van de werkervaringsplek Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkervaringsplek. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een persoon de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In een werkervaringsplek kan een persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Bij voorkeur wordt een werkervaringsplek ingezet bij een werkgever die uitzicht biedt op een dienstverband. Dit is echter geen verplichting. Duur van de werkervaringsplek De maximale duur van de werkervaringsplek is 3 maanden bij één en dezelfde werkgever. Voorwaarden Het vierde lid bepaalt de voorwaarden die zijn verbonden aan deze werkervaringsplek. Zo mogen er voor de gemeente geen kosten verbonden zijn aan de werkervaringsplek en moet er goede begeleiding aanwezig zijn op de werkplek. Geen verdringing In het vierde (en zesde) lid is tevens bepaald dat de werkervaringsplek uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen: eigen initiatief van de werknemer; handicap; ouderdomspensioen; vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer, of gewettigd ontslag om dringende redenen.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
93
Opstellen schriftelijke overeenkomst In het vijfde lid is bepaald dat voor de werkervaringsplek een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Artikel 6 Proefplaatsing Doelgroep proefplaatsing In het eerste lid wordt beschreven dat de ondersteuning door middel van een proefplaatsing alleen geldt voor uitkeringsgerechtigden. Reden hiervoor is de beperkte beschikbaarheid van dergelijke plaatsingen. Doel van de proefplaatsing Het tweede lid beschrijft het doel van de proefplaatsing en geeft aan dat de werkgever tijdens de proefplaatsing niet alleen bekijkt of de uitkeringsgerechtigde voldoende geschikt is voor de baan, maar ook of deze persoon past binnen het bedrijf. Duur van de proefplaatsing In het derde lid wordt de maximale duur van de plaatsing beschreven. Voorwaarde van de proefplaatsing Het vierde lid beschrijft de voorwaarde dat een proefplaatsing alleen kan worden ingezet als de werkgever de uitkeringsgerechtigde na een geslaagde proefplaatsing een betaalde baan van minimaal 6 maanden aanbiedt, waardoor de uitkeringsgerechtigde geen beroep meer hoeft te doen op een gemeentelijke uitkering. Een proefplaatsing is geslaagd als de persoon in kwestie voldoende geschikt is voor de vacature en er van de kant van de werkgever geen bezwaar is om deze persoon aan te nemen. Opstellen schriftelijke overeenkomst In het vijfde lid staat dat schriftelijke afspraken worden gemaakt over het doel, de duur van de proefplaatsing, het aantal uren dat per week gewerkt wordt en over de begeleiding die men krijgt. In de schriftelijke overeenkomst wordt bevestigd dat de proefplaatsing bij goed functioneren wordt gevolgd door een reguliere baan zoals beschreven in lid 4. Artikel 7 Work First Dit artikel biedt de mogelijkheid om een SW-bedrijf of een re-integratiebedrijf (dus niet reguliere werkgevers) in te zetten voor een traject waarbij het werken met behoud van uitkering centraal staat. In beginsel kan een Work First traject ingaan op de eerste dag dat iemand recht op uitkering zou krijgen. Bij Work First staat niet in eerste instantie de arbeidswens van de uitkeringsgerechtigde centraal, maar het feit dat er gewerkt wordt en dat ook mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, de kans krijgen werkervaring op te doen. In principe gaat het om een plaatsing voor 36 uren per week, tenzij op individuele gronden is besloten hiervan af te wijken, bijvoorbeeld omdat iemand gedeeltelijk ontheven is van de arbeidsverplichtingen. Doel Work First In het tweede lid wordt aangegeven dat het doel van Work First drieledig kan zijn. Het kan gaan om het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, om het opdoen of behouden van werkervaring of het leren en toepassen van werknemersvaardigheden. Bij dit laatste doel kan Work First bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in de manier waarop iemand het opgedragen werk uitvoert, waardoor het ook een diagnostisch instrument kan zijn om te zien welke competenties goed ontwikkeld zijn en welke verbetering behoeven. Duur Work First
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
94
Om te voorkomen dat Work First het karakter krijgt van een gesubsidieerde arbeidsplek, wordt in het derde lid bepaald dat Work First maximaal 9 maanden duurt. Omdat een Work Firsttraject van 6 maanden soms net te kort duurt voor het beoogde doel, maakt lid drie het mogelijk om niet één, maar twee keer te verlengen met drie maanden. Opstellen schriftelijke overeenkomst In het vierde lid staat dat schriftelijke afspraken worden gemaakt over het doel, de duur van het traject, het aantal uren dat per week gewerkt wordt en over de begeleiding die men krijgt. Artikel 8 Sociale activering Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Begrip sociale activering Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt (Kamerstukken II 2002/03 28870, nr. 3, blz. 35). Doelgroep sociale activering Voor de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een persoon op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan een persoon niet worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening. Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering (CRvB 24-04-2012, nr. 11/2062 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4400). College stemt duur activiteiten af op de persoon Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om de activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen. Dit zijn maatwerktrajecten, waarvan er voorbeelden worden gegeven in de beleidsnota sociale activering. Geen verdringing Zie wat hierover is opgemerkt bij artikel 5. Artikel 9 Scholing Arbeidsinschakeling In het eerste lid is aangegeven dat het aanbieden van scholing niet een voorziening is die op zichzelf staat: het is altijd gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid. In beginsel wordt scholing daarom altijd gevolgd door of gecombineerd met werken met behoud van uitkering bijvoorbeeld in een werkervaringsplek of Work First. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken, bijvoorbeeld wanneer het gaat om alleenstaande ouders met kleine kinderen die de scholing combineren met zorgtaken. Startkwalificatie
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
95
Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie. Jongeren Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Dit is voor de volledigheid opgenomen in het derde lid. Scholing in combinatie met participatieplaats Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet. Zie artikel 10 van deze verordening over de voorziening participatieplaatsen. Artikel 10 Participatieplaats Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet en het eerste lid van artikel 8 van deze verordening). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden. Additionele werkzaamheden Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet). Premie De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
96
additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken (Kamerstukken II 2007/08 31 577, nr. 3, blz. 12). Er is gekozen voor een premie van telkens € 100,00 per zes maanden. Artikel 11 Participatievoorziening beschut werk Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid). Stap 1: voorselectie Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren (Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113, blz. 3). Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken. Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet). Stap 3: besluit gemeente Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen (Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113). Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk' Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
97
privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken (Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 66). Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijf zoals een SW -bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden (Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 115-116). Omvang beschut werk Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid). Artikel 12 Ondersteuning bij leer-werktraject Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet. Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leer-werktraject kan aanbieden aan personen: van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald. De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt (Kamerstukken II 2010/11, 32 815, nr. 3, blz. 49). In het kader van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet betekent dit dat het college vanaf het moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bieden. In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan achttien jaar en aan personen van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leerwerktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
98
bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet. Artikel 13 Persoonlijke ondersteuning In artikel 13 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn (Kamerstukken II 2013-2014, 33 161, nr. 107, blz. 115). Artikel 14 No-riskpolis De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b Participatiewet). De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis. Voorwaarden In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een noriskpolis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal zes maanden duren. Voorts is voor inzet van de no-riskpolis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente. Hoogte vergoeding De no-riskpolis vergoedt: het loon van de werknemer tot 120 procent van het minimumloon; 15 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten. Contract met verzekeraar De gemeente moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten met een verzekeraar. De gemeente treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde (derde lid). Duur no-riskpolis Het college vergoedt de no-riskpolis tot 12 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever. Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
99
De no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn. Artikel 15 Plaatsingssubsidie Voor het creëren van werkgelegenheid voor uitkeringsgerechtigden die langer dan één jaar werkloos zijn, wil de gemeente Midden-Drenthe een groter beroep kunnen doen op werkgevers. Om werkgevers te stimuleren, is gekozen voor de mogelijkheid om een proefplaatsing zoals genoemd in artikel 6 te combineren met een eenmalige verstrekking van een plaatsingssubsidie aan de werkgever. Een proefplaatsing is een mogelijk, maar geen noodzakelijk voortraject. De hoogte en verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden, worden vastgelegd in een uitvoeringsbesluit. Doelgroep plaatsingssubsidie Het eerste lid geeft de basis voor de plaatsingssubsidie waarbij expliciet wordt aangegeven dat het gaat om een voorziening voor uitkeringsgerechtigden die langer dan één jaar werkloos zijn. Het beschrijft tevens dat het moet gaan om een arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden. Deze arbeidsovereenkomst dient zodanig te zijn dat de uitkeringsgerechtigde in deze periode geen beroep meer hoeft te doen op een gemeentelijke uitkering. Het tweede lid is om twee redenen toegevoegd: 1. om werkgevers te kunnen belonen als zij bijstandsgerechtigden tenminste een halfjaarcontract voor minimaal 20 uur per week bieden in plaats van een nul-urencontract; 2. mensen die werk en zorg combineren, hebben vaak de verplichting om 20 uur per week beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Als zij erin slagen om iedere week 20 uur werkervaring op te doen, dan is de stap naar uitstroom makkelijker dan wanneer zij minder uren per week werken. Gebruik plaatsingssubsidie Het derde lid geeft aan dat per arbeidsovereenkomst slechts eenmaal een plaatsingssubsidie wordt verstrekt. Dit houdt in dat verlenging van de arbeidsovereenkomst niet tot gevolg heeft dat er nogmaals een premie verstrekt wordt. Er is dan immers geen sprake meer van het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde. Indien een werkgever op basis van het tweede lid een plaatsingssubsidie toegekend heeft gekregen, dan geldt onverkort het bepaalde in het eerste lid. Indien deze werkgever dezelfde werknemer na minimaal 6 maanden een nieuw contract aanbiedt, waardoor deze persoon voor minimaal een half jaar volledig uit de uitkering kan stromen, dan houdt deze werkgever recht op de uitstroompremie als bedoeld in het eerste lid. Uitvoeringsbesluit college In het vierde lid wordt aangegeven dat het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels stelt ten aanzien van de hoogte en de verplichtingen die aan de plaatsingssubsidie worden verbonden. Geen verdringing Zie wat hierover is opgemerkt bij artikel 5. Geen stapeling van subsidies De plaatsingssubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen (bijvoorbeeld de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet) in verband met de indiensttreding van de werknemer.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
100
Artikel 16 Verlengde vrijlating In de Participatiewet wordt geregeld dat het college –onder bepaalde voorwaarden en voor een beperkte doelgroep- een verlengde vrijlating van een deel van de inkomsten uit arbeid kan regelen. Door in deze verordening aan te sluiten bij de wettekst wordt bewerkstelligd dat deze verlengde vrijlating geldt voor allen die voldoen aan de voorwaarden en dat er geen extra eisen worden gesteld op basis waarvan het college groepen kan uitsluiten, bijvoorbeeld door aan te geven wanneer het werk geacht wordt bij te dragen aan arbeidsinschakeling. Er wordt in deze verordening geen nadere invulling gegeven aan het begrip “bijdragen aan arbeidsinschakeling”. Dit om aan te geven dat voor deze specifieke doelgroep alle arbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Artikel 17 Voorzieningen uit het Armoedebeleid Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 18 Kinderopvang Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 19 Schuldhulpverlening Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 20 Medische en arbeidsdeskundige adviezen Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat er geen overbodige keuringen of deskundige adviezen worden aangevraagd. Indien evident is dat een periode van ontheffing maar van korte duur (maximaal 3 maanden) hoeft te zijn, bijvoorbeeld door ziekenhuisopname, dan is geen medische keuring vereist. Tevens wordt bewerkstelligd dat de arbeidsverplichtingen, zoals die voorheen golden, weer opgelegd worden als de afgesproken periode verstreken is. Er wordt in dit artikel gesproken over lichamelijke en psychische belastbaarheid omdat het niet alleen gaat om een beoordeling van de mate waarin iemand geschikt is voor arbeidsinschakeling, maar ook een beoordeling van de mate waarin iemand belast kan worden met een traject dat gericht is op zelfstandige maatschappelijke participatie. Hierbij kan gedacht worden aan de inzet als vrijwilliger, maar ook een beoordeling of iemand lichamelijk en psychisch in staat wordt geacht om bijvoorbeeld deel te nemen aan een budgetcursus. Beoordeling belastbaarheid In het eerste lid staat dat voor de beoordeling van de lichamelijke en psychische belastbaarheid van cliënten een deskundig advies kan worden ingewonnen. In uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld bij terminaal zieken) kan worden afgezien van het inwinnen van een deskundig advies om de cliënt niet onnodig te belasten. Geen medisch advies In het tweede lid is opgenomen dat er geen advies van een arts, psycholoog of arbeidsdeskundige hoeft te worden ingewonnen als evident is dat de cliënt gedurende korte tijd, maximaal drie maanden, niet kan voldoen aan de arbeidsverplichtingen, bijvoorbeeld door ziekenhuisopname. In dit lid is tevens opgenomen dat na afloop van de kortdurende ontheffing een herbeoordeling van de situatie nodig is. Dit impliceert dat de cliënt door de consulent gezien of gesproken dient te worden. Verschil van mening In het derde lid wordt aangegeven dat altijd een deskundig advies wordt ingewonnen als er sprake is van een verschil van mening hierover tussen cliënt en consulent of als het gaat om ontheffing over een periode van langer dan 3 maanden.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
101
Geen (her)keuring In het vierde lid wordt aangegeven dat er geen (her)keuring nodig is, als de cliënt na de periode van ontheffing weer kan voldoen aan de arbeidsverplichtingen zoals die voorheen waren vastgesteld. Arbeidsverplichtingen na ontheffingsperiode In het vijfde lid wordt gesteld dat de arbeidsverplichtingen zoals die voorheen golden, weer gelden na afloop van de ontheffingsperiode en dat het initiatief bij de cliënt ligt om contact te zoeken met de consulent van de afdeling Samenlevingszaken als de arbeidsverplichtingen volgens de cliënt nog niet mogelijk zijn. Verlenging periode ontheffing In het zesde lid wordt aangegeven dat ook bij verlenging van de periode van ontheffing, de cliënt het initiatief moet nemen om aan te geven dat men na afloop van die periode nog niet in staat is om te voldoen aan de arbeidsverplichtingen zoals die voorheen golden. Begrenzing ontheffingsperiode Het zevende lid is toegevoegd om aan te geven dat de periode waarover advies wordt gevraagd, dan wel gehele of gedeeltelijke ontheffing wordt verleend, begrensd is tot een jaar. Dit doet recht aan het beleid om uit te gaan van kansen, competenties en mogelijkheden van een klant, ongeacht de belemmeringen. Tevens wordt door de begrenzing aangegeven dat het niet de bedoeling is om over een irreëel lange periode te oordelen. In een jaar kan immers al veel veranderen in positieve, dan wel negatieve zin. Uitgangspunt is dat na een jaar beoordeeld wordt of de omstandigheden zodanig gewijzigd zijn dat een nieuw sociaal medisch onderzoek nodig is om vast te stellen of iemand de arbeidsverplichtingen weer kan worden opgelegd. Indien de omstandigheden niet in positieve zin gewijzigd zijn, dan hoeft geen medisch onderzoek plaats te vinden om wederom voor een periode gehele of gedeeltelijke ontheffing te verlenen. Met dit lid wordt tevens beoogd de uitvoerders van deze verordening een richtlijn aan te geven in geval een cliënt een ontheffing vraagt over een veel langere periode of zelfs onbepaalde tijd. De raad is van mening dat, zeker bij intensief cliëntcontact, de cliënt zelf kan en moet kunnen aangeven als de cliënt vindt dat een periode van ontheffing langer dan in eerste instantie afgesproken werd, noodzakelijk is. In dat geval volgt een herbeoordeling van de situatie en wordt zo nodig een deskundig advies ingewonnen. Door de verantwoordelijkheid bij de cliënt te leggen, wordt tevens bewerkstelligd dat er geen tijd verloren gaat bij arbeidsgeschiktheid; de cliënt krijgt direct de arbeidsverplichtingen als voorheen opgelegd na afloop van de in de beschikking beschreven periode van ontheffing. Uitgangspunt is dat cliënten in principe niet vaker dan één keer per jaar gekeurd worden in het kader van arbeidsgeschiktheid. Artikel 21 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 22 Intrekken oude verordening en overgangsrecht Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude reintegratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Een dergelijke voorziening wordt behouden voor ten hoogste de duur van het ingezette traject. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Reïntegratieverordening najaar 2012 – gemeente Midden-Drenthe.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
102
Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 319675 d.d. 19 december 2014
103