Nr. 12A
De raad van de gemeente Marum; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 maart 2013, nr. 13.04.12; gelet op artikel 8 eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van de uitkeringen van de bijstandsgerechtigden jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd bij verordening te regelen; besluit vast te stellen de volgende: TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2012 HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Begripsomschrijving 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB); b. de gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 van de wet; c. verzorgensbehoevende: degene die vanwege ziekte blijvend niet in staat is zijn eigen huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen dan wel aanspraak kan maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat. Artikel 2. Belanghebbenden 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn. 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet. HOOFDSTUK 2. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM Artikel 3. Toeslagen 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben. 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt een persoon niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: a. kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen voor zover dit per maand lager is dan 50 % van het netto minimumloon als bedoeld in artikel 37 van de wet en met inkomsten van kinderen tot 21 jaar uitsluitend uit vakantiewerk voor zover de periode van vakantiewerk een maximum van acht weken niet overschrijdt, of:
–2– b. c. d. e. f.
meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000; meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; een verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd; een verzorgende die de zorgbehoevende belanghebbende verzorgt; medebewoners die op het adres van belanghebbende zelfstandige woonruimte huren op basis van een commerciële huurovereenkomst.
Artikel 4. Afwijkende toeslag voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar 1. De toeslag bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt: a. 0% van de gehuwdennorm indien het een alleenstaande jongere van 21 jaar betreft; b. 5% van de gehuwdennorm indien het een alleenstaande jongere van 22 jaar betreft in wiens woning geen medebewoner aanwezig is; c. 0% van de gehuwdennorm indien het een alleenstaande jongere van 22 jaar betreft in wiens woning een medebewoner aanwezig is. 2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing. 3. Dit artikel is niet van toepassing op een jongere van 21 en 22 jaar op wie artikel 7 van toepassing is. HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF TOESLAG Artikel 5. Verlaging gehuwden 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm in die situatie dat een woning wordt gedeeld met één of meer anderen. 2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 6. Verlaging woonsituatie De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn. Artikel 7 Verlaging schoolverlaters De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 25 procent van de gehuwdennorm gedurende de eerste zes maanden na beëindiging van deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding. Artikel 8. Verlaging co-ouderschap 1. In geval van co-ouderschap wordt de uitkering voor de ouder vastgesteld op de norm voor een alleenstaande ouder waarbij een verlaging plaatsvindt op de dagen waarop de kinderen bij de andere ouder verblijven. 2. De verlaging bedraagt het verschil tussen de norm voor een alleenstaande ouder en een alleenstaande. Artikel 9. Anti-cumulatiebepaling De toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt: a. 35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande schoolverlater; b. 45 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande; c. 65 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder; d.. 75 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.
–3– HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN Artikel 10. Hardheidsclausule In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 11. Inwerkingtreding en toepassingsbereik 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en werkt terug tot en met 1 januari 2012. 2. Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen bedoeld in art. 78w lid 1 WWB. 3. Gelijktijdig met het in werking treden van deze verordening wordt de bestaande toeslagenverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 21 juni 2006 en het Raadsbesluit tijdelijke regels aanscherping WWB, vastgesteld bij raadsbesluit van 8 februari 2012 ingetrokken. Artikel 12. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 20 maart 2013, , voorzitter. , griffier.
ALGEMENE TOELICHTING In artikel 8 van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt de gemeenteraad opgedragen een verordening inzake de toeslagen en de verlaging van de norm vast te stellen. In artikel 30 van de WWB zijn de eisen genoemd waaraan de verordening dient te voldoen. De verordening dient een zodanig karakter te hebben dat een belanghebbende daaruit concreet kan aflezen welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt. Individualisering Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregeld gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Het bestuur kan de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB afwijkend vaststellen.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1. Begripsomschrijving Deze verordening heeft primair tot doelstelling om op een duidelijke en welomschreven wijze aan te geven waarop belanghebbenden recht kunnen doen laten gelden. De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijvingen in de wet. Artikel 2. Belanghebbenden De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. De artikelen 26, 27 en 28 WWB maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor uitkeringsgerechtigden van 18, 19 en 20 jaar. Deze uitkeringsgerechtigden hebben echter al een lagere norm (de jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Artikel 3. Toeslagen De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30, tweede lid, onderdeel a, van de WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en energie). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Dit geldt niet alleen voor de belanghebbende die de woning bewoont met een of meerdere huurders maar ook met onderhuurders of kostgangers, zoals omschreven in artikel 33, vierde lid van de WWB. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Zonder toepassing van lid 3 zou het kind tot het gezin worden gerekend en moet er met de inkomsten rekening gehouden worden voor de vaststelling van het inkomen van de gehuwden. Dat wordt hiermee nu voorkomen. Artikel 4. Afwijkende toeslag voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar Artikel 29 WWB geeft het bestuur de bevoegdheid om een afwijkende toeslag toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn
–2– om werk te aanvaarden. De afwijkende toeslag is overgenomen zoals deze stond genoemd in de Toeslagenverordening WIJ. Op grond van artikel 30, tweede lid, sub b, WWB, wordt in de toeslagenverordening vastgelegd dat de schoolverlaterskorting (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt voldaan door in lid 3 te bepalen dat de verlaging in verband met de hoogte van het minimumloon, niet geldt in de eerste periode direct na het beëindigen van onderwijs. Artikel 5. Verlaging gehuwden In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Dit geldt niet alleen voor de belanghebbende die de woning bewoont met een of meerdere huurders, maar ook voor de belanghebbende die de woning bewoont met onderhuurders of kostgangers, zoals omschreven in artikel 33, vierde lid van de WWB. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. Voor lid 2 geldt hetzelfde als genoemd in artikel 3 lid 3. Artikel 6. Verlaging woonsituatie Artikel 27 van de WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 van de WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 van de WWB. Ten opzichte van artikel 35, eerste lid, van de Abw is artikel 27 van de WWB ruimer. Artikel 35, eerste lid, van de Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 van de WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen. In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Abw. Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.
–3– Artikel 7. Verlaging schoolverlaters De schoolverlatersverlaging van artikel 28 van de WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachten de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Artikel 8. Verlaging co-ouderschap Voor elke dag dat de kinderen bij de andere ouder verblijven, bedraagt de korting 20 procent van de gehuwdennorm. Artikel 9. Anti-cumulatiebepaling Bij de verlagingsmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de effecten van een cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De cumulatie van kortingen mag niet hoger worden vastgesteld dan 20% van de gehuwdennorm. Artikel 10. Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 11. Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 11. Citeertitel Dit artikel behoeft geen toelichting.