Reglement vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur
De Algemene Raad, gelet op de artikelen 8 en 9 van de Verordening vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur, gehoord de Commissie van toezicht en advies civiele cassatieadvocatuur, stelt het volgende Reglement vast: Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen Artikel 1 In dit Reglement wordt verstaan onder: a. de Orde: de Nederlandse Orde van Advocaten bedoeld in artikel 17, eerste lid, Advocatenwet; b. de Algemene Raad: de Algemene Raad bedoeld in artikel 18, eerste lid, Advocatenwet; c. de advocaat: de in Nederland ingeschreven advocaat die in het bezit is van een stageverklaring als bedoeld in artikel 10, tweede lid, Stageverordening 2005, alsmede de advocaat bedoeld in artikel 16h Advocatenwet; d. de advocaat bij de Hoge Raad; de advocaat bedoeld in artikel 9j, eerste lid, Advocatenwet die civiele cassatiezaken behandelt; e. de Verordening: de Verordening vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur; f. de Commissie: de Commissie vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur bedoeld in artikel 9 van de Verordening; g. de Commissie van toezicht en advies: de Commissie van toezicht en advies vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur bedoeld in artikel 10 van de Verordening; h. het examen: het examen bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Verordening; i. de proeve: de proeve van bekwaamheid bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Verordening. Hoofdstuk 2 De Commissie vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur Artikel 2 Dit Reglement geeft een uitwerking aan artikel 8 van de Verordening. De werkzaamheden van de Commissie vallen onder de verantwoordelijkheid van de Algemene Raad. Artikel 3 1. De Algemene Raad brengt de benoeming van de voorzitter en de leden van de Commissie ter kennis van het College van Afgevaardigden. 2. Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden neemt de secretaris de aanwijzingen van de voorzitter van de Commissie in acht. Artikel 4 De Commissie vergadert zo vaak als zij dit zelf nodig acht. De Commissie kan zich laten adviseren door een of meer deskundigen. In haar adviezen aan de Algemene Raad vermeldt de Commissie de zienswijze van de door haar geraadpleegde deskundigen.
1
Hoofdstuk 3 De permanente opleiding Artikel 5 1. Van het aantal punten bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Verordening op de vakbekwaamheid dient de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad ten minste tien punten te behalen op het gebied van de civiele cassatie. 2. De tien punten bedoeld in het eerste lid betreffen een verdieping van de kennis van het burgerlijk procesrecht, van het privaatrecht en van de beheersing van de cassatietechniek, waarvan er ten minste zes behaald dienen te worden op het gebied van het burgerlijk procesrecht, in het bijzonder het appel- en cassatieprocesrecht en de cassatietechniek, en ten minste vier op het gebied van het Burgerlijk Wetboek, Boeken 1, 3, 5 en 6. 3. Indien in enig jaar aan het hiervoor bepaalde niet wordt voldaan, voldoet de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad desondanks aan de verplichting in het eerste lid, indien deze in dat jaar ten minste vijf punten op het gebied van de civiele cassatie heeft behaald en in dat jaar en de twee daaraan voorafgaande jaren samen ten minste 30 punten op het gebied van de civiele cassatie heeft behaald. 4. Het aantal punten bedoeld in de voorgaande leden neemt naar evenredigheid af ingeval de Verordening in enig jaar minder dan 11 maanden op de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad van toepassing is geweest. 5. Voor de vaststelling van het aantal te behalen punten wordt een termijn in acht genomen van 12 maanden voorafgaand aan het tijdstip bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van dit Reglement. 6. Ter verkrijging van de verklaring bedoeld in artikel 3 van de Verordening doet de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad aan de Commissie een gespecificeerde opgave waaruit blijkt dat is voldaan aan de in de vorige leden gestelde vereisten. Hoofdstuk 4 Het examen Artikel 6 Ter verkrijging van de verklaring bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Verordening dient de advocaat ten overstaan van de Commissie aan te tonen te beschikken over de theoretische kennis die nodig is voor een behoorlijke uitoefening van de civiele cassatiepraktijk. Deze kennis betreft de beginselen, uitgangspunten en regels van het burgerlijk procesrecht, in het bijzonder het appel- en cassatieprocesrecht, de cassatietechniek, alsmede onderdelen van het privaatrecht, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de praktijk van de advocaat. Artikel 7 De examenstof bestaat uit de volgende onderdelen: 1. a. de laatste druk van - Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4, Kluwer Deventer; - Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen 7, met uitzondering van Hoofdstuk I (geschiedenis en rechtsvergelijking), Kluwer Deventer; b. kamerstukken inzake de Wet versterking cassatierechtspraak, 32576; c. jurisprudentie - een viertal op de website van de Orde per toetsingsmogelijkheid door de Commissie op te geven uitspraken van de Hoge Raad; - een in de NJ gepubliceerde uitspraak van de Hoge Raad naar eigen keuze, representatief voor de eigen praktijk; 2. administratieve en financiële aspecten van de cassatiepraktijk in het bijzonder betreffende griffierechten en toevoegingszaken. Artikel 8 1. Het examen wordt afgenomen door twee leden van de Commissie. 2. Tijdens het examen wordt de in de artikelen 6 en 7 omschreven kennis getoetst waarbij als richtlijn de navolgende indeling wordt gehanteerd: a. burgerlijk procesrecht, daaronder begrepen appel- en cassatieprocesrecht in samenhang met het privaatrecht en de voorgeschreven jurisprudentie; b. cassatietechniek; c. bespreking en beoordeling van een cassatiemiddel; d. administratieve en financiële aspecten van de cassatiepraktijk. 3. Het examen is met goed gevolg afgelegd indien het resultaat van elk van de in het vorige lid opgenomen onderdelen als voldoende kan worden aangemerkt. 2
Hoofdstuk 5 De proeve Artikel 9 Ter verkrijging van de verklaring bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Verordening dient de advocaat ten overstaan van de Commissie aan de hand van de proeve aan te tonen te beschikken over de kennis en bekwaamheid om zelfstandig naar behoren cassatieadviezen, cassatiemiddelen en cassatieverweren op te stellen. Artikel 10 1. De advocaat bij de Hoge Raad stelt de Commissie twee dossiers van bij de Hoge Raad afgeronde procedures ter hand, één waarin hij namens de eisende partij heeft opgetreden en één waarin hij namens de verwerende partij heeft opgetreden. De Commissie beoordeelt of deze dossiers geschikt zijn voor de proeve. Onderdeel van het dossier vormt het cassatieadvies. Als afgeronde procedure geldt niet een procedure waarin het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk is verklaard. 2. Twee leden van de Commissie beoordelen de dossiers op de in artikel 9 genoemde kennis en bekwaamheid en houden daarover een nabespreking met de advocaat bij de Hoge Raad. Hoofdstuk 6 Inschrijving en verlenging van de inschrijving Artikel 11 1. Ter verkrijging van de verklaring bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Verordening doet de advocaat bij de Hoge Raad aan de Commissie een gespecificeerde opgave van de door hem behandelde zaken bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Verordening. 2. De opgave houdt in: a. de zaaknamen; b. of is opgetreden namens eiser of namens verweerder; c. de rol– of rekestnummers waar het betreft zaken die tot een beoordeling door de Hoge Raad hebben geleid. Hoofdstuk 7 Nadere bepalingen betreffende het examen en de proeve Artikel 12 1. Ten minste twee keer per jaar wordt gelegenheid gegeven tot het afleggen van het examen onderscheidenlijk de proeve. 2. Indien het examen onderscheidenlijk de proeve niet met goed gevolg is afgelegd, heeft de advocaat de gelegenheid deel te nemen aan de direct daarop volgende toetsingsmogelijkheid. 3. De advocaat die bij de herkansing bedoeld in het vorige lid het examen of de proeve niet met goed gevolg heeft afgelegd, kan na een periode van ten minste twaalf maanden na de bekendmaking van het resultaat van de herkansing opnieuw deelnemen aan het examen of de proeve. Artikel 13 1. Voor deelname aan het examen dan wel de proeve dient de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad a. zich uiterlijk drie maanden voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan te melden bij de Commissie; b. uiterlijk een maand voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan de Commissie de verklaringen, voor zover vereist ingevolge de artikelen 3 en 6 van de Verordening, over te leggen; c. uiterlijk een maand voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid het door de Algemene Raad vastgestelde bedrag te hebben voldaan voor - de inschrijving voor het examen onderscheidenlijk de proeve; - de verklaringen bedoeld in de artikelen 3 en 6 van de Verordening. 2. De voorzitter van de Commissie is in voorkomend geval bevoegd om af te wijken van de termijn genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a.
3
3. 4.
Bij aanmelding voor het examen geeft de advocaat de uitspraak van de Hoge Raad naar eigen keuze op als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c en tweede gedachtestreepje. Op verzoek van de Commissie legitimeert de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad zich met een geldig legitimatiebewijs.
Hoofdstuk 8 Vrijstelling Artikel 14 1. Van de verplichting bedoeld in artikel 5, eerste lid, kan de Commissie op schriftelijk verzoek van de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen, indien deze aantoont op grond van opleiding en praktijkervaring ter zake van het onderdeel waarvan vrijstelling wordt verzocht, een gelijkwaardige theoretische en praktische bekwaamheid te hebben verworven of binnen een redelijke termijn te zullen verwerven. 2. Van het afleggen van het examen wordt geen vrijstelling verleend, tenzij de advocaat ten genoegen van de Commissie aantoont te beschikken over de theoretische kennis die nodig is voor een behoorlijke uitoefening van de cassatiepraktijk bedoeld in artikel 6. 3. Beslissingen als bedoeld in dit artikel worden schriftelijk bekend gemaakt aan de betrokkenen. Hoofdstuk 9 Kosten voor de verklaringen Artikel 15 1. Voor de verklaring bedoeld in de artikelen 3, 4, 5 of 6 van de Verordening is een bedrag van € 100 verschuldigd. 2. Eveneens € 100 is verschuldigd voor de verklaring vrijgesteld te zijn voor enig onderdeel van het bepaalde bij of krachtens de Verordening. 3. Voor de inschrijving voor het examen is een bedrag van € 1.000 verschuldigd. 4. Voor de inschrijving voor de proeve is een bedrag van € 1.500 verschuldigd. 5. De bedragen bedoeld in het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de herkansingsmogelijkheid. Hoofdstuk 10 Overige bepalingen Artikel 16 Voor het kalenderjaar 2012 is het aantal te behalen punten op het gebied van de civiele cassatie bedoeld in artikel 5 van dit Reglement bepaald op nul. Artikel 17 Indien toepassing van enige bepaling van dit Reglement voor een advocaat leidt tot gevolgen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, kan de Commissie op verzoek van die advocaat en na overleg met de Commissie van toezicht en advies tot een van dit Reglement afwijkende beslissing komen. Artikel 18 In de gevallen waarin dit Reglement niet voorziet, beslist de voorzitter. Artikel 19 De Algemene Raad brengt zijn besluit tot vaststelling respectievelijk tot wijziging van dit Reglement ter kennis van het College van Afgevaardigden. Artikel 20 1. Deze regeling kan worden aangehaald als Reglement vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur. 2. Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2012. Vastgesteld door de Algemene Raad in zijn vergadering van 4 juni 2012. Ter kennis gebracht van het College van Afgevaardigden in zijn vergadering van 27 juni 2012.
4
Toelichting
Aanleiding, strekking en verplichting Met het KB van 18 april 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 15 maart 2012 (Wet versterking cassatierechtspraak) wordt de toevoeging van de artikelen 9j en 9k aan de Advocatenwet per 1 juli 2012 een feit. De meest in het oog springende implicatie van de wijziging van de Advocatenwet is wel het feit dat per 1 juli 2012 het prerogatief voor het optreden in cassatie in civiele zaken dat aan de advocaten, kantoorhoudend in het arrondissement ’s-Gravenhage, was voorbehouden, vervalt. Deze verruiming van de regelgeving brengt mee dat ook andere advocaten cassatieberoepen in civiele zaken zullen kunnen behandelen. Met de Wet versterking cassatierechtspraak is beoogd om zowel vanuit de positie van de rechterlijke macht als vanuit de advocatuur regels te stellen ter versterking van de cassatierechtspraak. Waar het betreft de advocatuur is aan genoemde wet uitvoering gegeven met de Verordening vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur door het College van Afgevaardigden vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant van 28 november 2011, nr. 20846. Ter uitvoering van de Verordening is het Reglement vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur opgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking cassatierechtspraak treden per 1 juli 2012 ook de Verordening en het Reglement in werking. Met de nieuwe regelgeving worden theoretische, kwalitatieve en kwantitatieve eisen gesteld. Nieuwe toetreders dienen een examen af te leggen ten overstaan van twee leden van de Commissie vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur. Bij voldoende resultaat volgt voorlopige inschrijving als advocaat bij de Hoge Raad, waarvan aantekening op het tableau wordt gedaan door de algemeen secretaris met berichtgeving aan de griffier van de Hoge Raad. In de wet is een overgangsregeling opgenomen voor de advocaten die reeds vóór 1 juli 2012 advocaat bij de Hoge Raad zijn. De regeling voorziet erin dat in hun positie tot 1 juli 2014 geen wijziging komt. Voor diegenen die op laatstgenoemde datum nog zaken aanhangig hebben bij de Hoge Raad waarin zij op eigen naam optreden, wordt de overgangsregeling verlengd tot het moment waarop de laatste zaak niet meer bij de Hoge Raad aanhangig is. Dit betekent dat alle in het arrondissement ’s-Gravenhage ingeschreven advocaten, ongeacht of zij vóór 1 juli 2012 civiele zaken in cassatie behandelden, civiele zaken in cassatie mogen blijven behandelen, dan wel in behandeling nemen, tot 1 juli 2014 of zoveel langer als die advocaten op 1 juli 2014 nog in eigen naam optreden in een bij de Hoge Raad aanhangige civiele cassatiezaak. Deze advocaten kunnen – evenals andere ervaren cassatieadvocaten in den lande - ingevolge artikel 13 van de Verordening worden vrijgesteld van de verplichting tot het afleggen van het examen. Mits zij hebben voldaan aan de “vliegureneis” kunnen zij de secretaris vanaf 1 juli 2012 verzoeken voorlopig te worden ingeschreven als advocaat bij de Hoge Raad. Slechts in bijzondere gevallen kan gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de vliegureneis worden verleend door de Algemene Raad. De voorlopige inschrijving volgens artikel 13 van de Verordening heeft een geldigheidsduur van maximaal twee jaar. Gedurende de periode 1 juli 2012 tot 1 juli 2014 kan met inachtneming van het bij het Reglement bepaalde de proeve van bekwaamheid worden afgelegd ten overstaan van twee leden van de Commissie vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur. De wettelijke overgangsregeling brengt met zich dat gedurende de overgangsperiode van maximaal twee jaar van een sluitende registratie van advocaat bij de Hoge Raad geen sprake zal zijn. Een sluitende registratie is eerst mogelijk als ook de procedures zijn afgerond door de advocaat bij de Hoge Raad die uit hoofde van de overgangsregeling van de wet na 1 juli 2014 nog op eigen naam optreedt. De Algemene Raad vermeldt expliciet dat stagiaires die een bijdrage hebben geleverd aan een cassatiedossier niet in aanmerking komen voor vlieguren, noch kunnen zij opleidingspunten behalen in het kader van de permanente opleiding. 5
Samengevat worden in de Verordening, nader uitgewerkt in het Reglement, de volgende eisen gesteld: - voorlopige inschrijving: verklaringen ex artikel 3 (permanente opleiding) en 4, tweede lid (examen) - inschrijving: verklaringen ex artikel 3 (permanente opleiding), 5, tweede lid (proeve van bekwaamheid) en 6, tweede lid (vlieguren); - verlenging inschrijving: verklaringen ex artikel 3 (permanente opleiding) en 6, tweede lid (vlieguren).
Financiële aspecten Artikel 8 van de Verordening bepaalt wat bij reglement dient te worden geregeld. Het valt daarbij op dat in het Reglement bepaalde bedragen moeten worden opgenomen. Uitgangspunt voor de regelgeving cassatieadvocatuur is dat de uitvoering daarvan budgettair neutraal geschiedt. Met andere woorden: de kosten die gemoeid zijn met vergaderingen van de Commissie vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur en de Commissie van toezicht en advies civiele cassatieadvocatuur, alsmede met de voorbereiding van en het afnemen van examens respectievelijk het voorbereiden van de proeve van bekwaamheid en de nabespreking van de ten behoeve van die proeve overgelegde dossiers dienen opgebracht te worden uit de daarvoor aan de advocaat in rekening te brengen bedragen voor dat examen, de proeve van bekwaamheid, alsmede voor de verklaringen dat voldaan is aan de vereisten van de artikelen 3 en 6 van de Verordening. Hoewel niet uitdrukkelijk opgenomen in artikel 8, aanhef en onder e, van de Verordening biedt de aanhef van dit artikel de mogelijkheid om ook de kosten voor een vrijstellingsverklaring in rekening te brengen. Bedoelde kosten zullen slechts dan in rekening worden gebracht als de Algemene Raad de vrijstelling daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk verleent. Met deze benaderingswijze heeft de Algemene Raad willen voorkomen dat de directe kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de regelgeving voor de cassatieadvocatuur worden omgeslagen over alle advocaten. De thans vastgestelde bedragen zijn gebaseerd op een eerste inschatting van het aantal advocaten dat zich zal melden voor het examen, respectievelijk de proeve. Naarmate dat aantal kleiner, dan wel groter zal zijn, zullen de kosten per examen, respectievelijk proeve, dalen of stijgen. Daar bij de inwerkingtreding van de regelgeving betreffende de civiele cassatieadvocatuur een reële inschatting van het aantal advocaten dat het examen onderscheidenlijk de proeve wenst af te leggen dan wel een verzoek tot vrijstelling indient, niet goed mogelijk is, zullen de thans vastgestelde bedragen tot 1 januari 2014 halfjaarlijks worden geëvalueerd en zo nodig worden aangepast in overleg met de secretaris. De Algemene Raad acht de hoogte van de bedragen niet van dien aard dat deze aanleiding zouden zijn om af te zien van (voorlopige) inschrijving als advocaat bij de Hoge Raad. De kosten voor het examen en voor de proeve van bekwaamheid zijn immers eenmalig. De Algemene Raad doet met name op de grote(re) cassatie kantoren een beroep om ook zaken op basis van toevoeging te behandelen. Voorts gaat de Algemene Raad ervan uit dat ook de plaatselijke dekens een dergelijke ontwikkeling zullen stimuleren.
Opleidingseisen Onderscheiden dienen te worden eisen betreffende de permanente opleiding en eisen die zien op het examen. Met betrekking tot de permanente opleiding is bepaald dat tien opleidingspunten specifiek gericht dienen te zijn op het gebied van de cassatie. De Algemene Raad is zich ervan bewust dat er op dit moment nog niet veel van deze specialistische opleidingen bestaan. Het is de Algemene Raad evenwel bekend dat deze wel in voorbereiding zijn. Voorstelbaar is dat met deze nieuwe regelgeving marktpartijen zich op dit specifieke segment zullen richten. Voorts acht de Algemene Raad niet uitgesloten dat ook op dit terrein een Grotius-opleiding wordt ontwikkeld. Daarnaast kunnen kantoren ook zelf initiatief ontplooien op het gebied van cassatieopleiding. 6
Ter zake van het examen is de basisliteratuur in het Reglement opgenomen. Teneinde zoveel als mogelijk ook te kunnen aansluiten bij recente jurisprudentie is besloten de te bestuderen jurisprudentie op de website van de Orde te vermelden. Samengevat worden in de navolgende artikelen van de Verordening bepaalde eisen gesteld: - artikel 3: permanente opleiding - artikel 4: examen - artikel 5: proeve van bekwaamheid - artikel 6: vlieguren.
Vrijstellingen Artikel 9j, derde lid, aanhef en sub c, Advocatenwet vormt de basis om bij verordening regels te stellen inzake gehele of gedeeltelijke vrijstelling voor bepaalde onderdelen van de permanente opleiding of de examinering. In de Verordening is daartoe het volgende opgenomen: - artikel 6, derde lid: in bijzondere gevallen kan de Algemene Raad, gehoord de Commissie vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur en de Commissie van toezicht en advies civiele cassatieadvocatuur, gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het vereiste aantal vlieguren. Het betreft gevallen van evidente hardheid, zonder concessies te doen aan de vakbekwaamheid. Nadere regeling bij reglement is niet aan de orde; – artikel 8, sub d: vrijstelling voor bepaalde onderdelen van de in de artikelen 3 tot en met 5 gestelde eisen, neer te leggen in een reglement, vast te stellen door de Algemene Raad op voorstel van de Commissie vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur en gehoord de Commissie van toezicht en advies civiele cassatieadvocatuur; - artikel 9, tweede lid 2, sub c: de Commissie vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur neemt besluiten op verzoeken tot vrijstelling; - artikel 13: verwezen wordt naar het dienaangaande hierboven gestelde met de toevoeging dat het bepaalde in artikel 6, derde lid (vrijstelling vliegureneis), van overeenkomstige toepassing is. Samengevat betekent het bovenstaande dat in het Reglement nadere uitwerking dient plaats te vinden van de mogelijkheden tot vrijstelling van het bepaalde betreffende de permanente opleiding en het examen. In het belang van de kwaliteit van de cassatieadvocatuur acht de Algemene Raad het niet wenselijk vrijstelling te verlenen van de proeve van bekwaamheid.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Dit artikel bevat geen andere begripsomschrijvingen dan reeds opgenomen in of de wet of de Verordening. Artikel 2 Artikel 9j, vijfde lid, Advocatenwet bepaalt dat de Algemene Raad zorg draagt voor de uitvoering van de aangelegenheden bedoeld in het derde lid van dat artikel. Ingevolge deze bepaling heeft de Algemene Raad de Commissie ingesteld, die de Algemene Raad adviseert en besluiten neemt krachtens mandaat van de Algemene Raad. Artikel 3 Teneinde ook het College van Afgevaardigden op de hoogte te houden van de samenstelling van de Commissie is deze bepaling opgenomen, niettegenstaande het feit dat deze samenstelling ook in het jaarlijks aan het College van Afgevaardigden ter kennis te brengen jaarverslag van de Commissie zal zijn opgenomen.
7
Artikel 4 In voorkomend geval kan de Commissie zich laten adviseren door een of meer deskundigen. Of en op welke wijze het uitgebrachte advies wordt opgevolgd moet blijken uit het door de Commissie aan de Algemene Raad uit te brengen advies. Artikel 5 Dit artikel ziet op de zogenoemde juridische punten van de vereisten inzake de permanente opleiding. Gelet op de specifieke karakter van de cassatieadvocatuur is de Algemene Raad van oordeel dat ten minste de helft van het aantal opleidingspunten op de cassatie gericht dient te zijn met een onderverdeling in enerzijds het burgerlijk procesrecht en anderzijds het materiële recht, meer in het bijzonder het Burgerlijk Wetboek, Boeken 1, 3, 5 en 6. De Algemene Raad hecht eraan aandacht te vragen voor Boek 1, daar de cassatieadvocatuur in de praktijk (ook) te maken krijgt met een veelheid van aspecten van het personen- en familierecht, zoals echtscheiding, het huwelijksvermogensrecht, onderhoudsverplichtingen en omgangsregelingen tussen ouders en kinderen. Nu in de toelichting op artikel 3 van de Verordening wordt verwezen naar de Verordening op de vakbekwaamheid en de Regeling vakbekwaamheid is ook in dit Reglement aansluiting gezocht voor het geval dat in enig jaar niet kan worden voldaan aan het aantal opleidingspunten specifiek gericht op cassatie. Daartoe is dezelfde middelingsconstructie opgenomen als in artikel 3, tweede lid, van de Verordening op de vakbekwaamheid. Artikel 14, eerste lid biedt een mogelijkheid tot vrijstelling. In het vijfde lid wordt een 12 maanden termijn aangehouden, omdat de verklaring bedoeld in artikel 3 van de Verordening ook in de loop van een kalenderjaar kan worden gevraagd, terwijl het bepaalde in het eerste lid van dit artikel ziet op het aantal punten behaald in enig kalenderjaar. Artikel 6 In dit artikel wordt nader ingegaan op de kennis waarover de advocaat in elk geval dient te beschikken om met goed resultaat het examen af te kunnen leggen. Behalve de algemene eisen betreffende het burgerlijk procesrecht, met de nadruk op de inhoud en de techniek van het appelprocesrecht, en het privaatrecht is het ook mogelijk dat tijdens het examen nader wordt ingegaan op het specifieke rechtsgebied ter zake waarvan de cassatiepraktijk zal worden uitgeoefend. Artikel 7 De advocaat dient in staat te zijn om over de materie omschreven in het vorige artikel aan de hand van de opgegeven uitspraken van de Hoge Raad van gedachten te wisselen met de twee leden van de Commissie die het examen afnemen. In verband met de beoordeling van de kans van slagen van een cassatiemiddel zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de kennis van de beperkingen van de toetsing in cassatie en de aan de formulering van het cassatiemiddel te stellen eisen. Ten behoeve van een nauwe aansluiting op de actuele praktijk zal de jurisprudentie steeds worden aangepast en worden gepubliceerd op de website van de Orde. Omdat het voor de Commissie niet mogelijk is voor elke advocaat uitspraken van de Hoge Raad voor te schrijven die bij zijn of haar specialisme passen, is de bepaling opgenomen dat de advocaat bij inschrijving voor het examen een uitspraak naar keuze op het gebied van de eigen specialisatie opgeeft en die aan de Commissie over legt. Artikel 8 De Algemene Raad heeft er bewust voor gekozen geen bepaling op te nemen omtrent de duur van het examen. Als richtlijn geeft de Algemene Raad aan een uur te nemen voor het examen. De Algemene Raad hecht eraan dat de advocaat zich ook verdiept in administratieve en financiële aspecten van de cassatiepraktijk en heeft dan met name het oog op de juiste toepassing van de voorschriften betreffende het griffierecht, alsmede op (financiële) voorschriften inzake gefinancierde rechtsbijstand. Omdat elk van de onderdelen van het examen een eigenstandig belang heeft voor de cassatieadvocatuur dient ook elk van die onderdelen als voldoende te worden gekwalificeerd om in aanmerking te komen voor voorlopige inschrijving. Artikel 9 In dit artikel staat beschreven wat het doel is van de proeve van bekwaamheid.
8
Artikel 10 Evenals voor het examen heeft de Algemene Raad geen expliciete bepaling opgenomen ter zake van de duur van de nabespreking van de overgelegde dossiers. Ook hier houdt de Algemene Raad een uur als richtlijn aan voor de duur van de nabespreking. Het is aan de advocaat om te bepalen of hij zijn cliënt tevoren informeert over het feit dat het dossier aan de Commissie wordt overgelegd. De Algemene Raad maakt wellicht ten overvloede de aantekening dat in de Verordening de bepaling is opgenomen dat de leden en de secretaris van de Commissie tot geheimhouding verplicht zijn. De Algemene Raad heeft ervoor gekozen de advocaat bij de Hoge Raad te verzoeken twee dossiers van bij de Hoge Raad afgeronde procedures over te leggen aan de Commissie. Om een goed beeld te krijgen van de kennis en de vaardigheden van de advocaat bij de Hoge Raad is het gewenst het werk van de desbetreffende advocaat te beoordelen waar deze onderscheidenlijk optreedt namens eiser en namens verweerder. In verband met de kennis van de inrichting van het cassatieadvies wordt ook gevraagd het cassatieadvies over te leggen. De Commissie beziet of de dossiers geschikt zijn voor de proeve. Niet geschikt acht de Algemene Raad die dossiers die hebben geleid tot een negatief cassatieadvies, noch de dossiers ter zake waarvan het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet ontvankelijk is verklaard. De Algemene Raad zoekt daarbij aansluiting bij het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de Verordening. In beginsel kan worden volstaan met het over leggen van de processtukken van een dossier, zonder de producties. De Commissie behoudt zich echter het recht voor in voorkomend geval producties op te vragen. Steeds vaker werken verschillende advocaten aan één dossier. In dat geval hanteert de Algemene Raad de regel dat maximaal twee advocaten die beiden een gelijkwaardige inhoudelijke bijdrage hebben geleverd aan het dossier dat dossier voor de proeve ter goedkeuring aan de Commissie mogen voorleggen. In voorkomend geval zal de Commissie echter slechts voor één van beide advocaten het dossier goedkeuren voor de proeve. De advocaat dient ter gelegenheid van de proeve over het gehele dossier van gedachten te kunnen wisselen, niettegenstaande de mogelijkheid dat hij slechts bij een deel van de cassatieprocedure betrokken is geweest. Artikel 11 Zowel voor de inschrijving als advocaat bij de Hoge Raad als voor de verlenging van die inschrijving geldt de zogenoemde vliegureneis. Het is aan de Commissie om te bezien of aan het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de Verordening is voldaan. Teneinde hiertoe in de gelegenheid te zijn, heeft de Algemene Raad bepaald dat de advocaat bij de Hoge Raad een gespecificeerde opgave doet van de door hem of haar behandelde zaken. Steekproefsgewijs zal de Commissie de opgave controleren. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, komt het steeds vaker voor dat verschillende advocaten aan één dossier werken. In dat geval kunnen maximaal twee bij dat dossier betrokken advocaten in gelijke mate in aanmerking komen voor de vliegureneis, mits beide advocaten een gelijkwaardige zelfstandige inhoudelijke bijdrage hebben geleverd aan het dossier. Voor beide advocaten bij de Hoge Raad is die zaak in het kader van artikel 6, eerste lid, van de Verordening als een halve cassatiezaak aan te merken. Prejudiciële vragen worden niet meegenomen in de vliegurentelling. Artikel 12 Mede afhankelijk van het aantal aanmeldingen wordt ten minste twee keer per jaar gelegenheid gegeven voor het afleggen van het examen onderscheidenlijk de proeve. Indien het resultaat van het examen onderscheidenlijk de proeve onvoldoende is, kan de kandidaat aan de eerstvolgende toetsingsmogelijkheid deelnemen. De Algemene Raad heeft daarbij met name het oog op het examen, opdat niet te veel tijd verstrijkt tussen het eerste en tweede toetsmoment. Indien deze herkansing niet tot het gewenste resultaat leidt, acht de Algemene Raad een langere tijdsspanne voordat de kandidaat kan deelnemen aan een tweede herkansingsmogelijkheid in het belang van de kandidaat. Artikel 13 Dit artikel geeft een beschrijving van de formaliteiten die moeten worden vervuld en het daarbij behorende tijdpad dat moet worden gevolgd alvorens deelname aan het examen onderscheidenlijk de proeve mogelijk is.
9
Dat de voorzitter de bevoegdheid heeft om af te wijken van de termijn genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, is ingegeven om de mogelijkheid te bieden aan hen die zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de regelgeving inzake civiele cassatieadvocatuur het examen wensen af te leggen. Maar ook nadien is het niet uitgesloten dat op enig moment, bijvoorbeeld in het geval van een groot aantal kandidaten, behoefte bestaat om een kortere termijn aan te houden dan in het eerste lid, aanhef en onder a, voorzien. Artikel 14 Nu artikel 8, aanhef en onder d, van de Verordening de mogelijkheid tot vrijstelling biedt, is nader bezien in welke gevallen een gehele of gedeeltelijke vrijstelling verleend zou kunnen worden. Bij een verzoek tot voorlopige inschrijving (toetreding tot de cassatiebalie) zou vrijstelling in beeld kunnen komen bij de volgende categorieën belangstellenden: 1. voormalige cassatieadvocaten Ten aanzien van deze categorie geldt als minimumvereiste dat het personen betreft die de civiele cassatieadvocatuur actief hebben beoefend. Dat kan zich vertalen in de vliegureneis:zij moeten gedurende minimaal drie jaar ten minste twaalf cassatiezaken hebben behandeld, waarvan ten minste zes zaken tot een beoordeling door de Hoge Raad hebben geleid. In dat geval kan deze categorie in aanmerking komen voor een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting bedoeld in artikel 5, eerste lid. Voor het antwoord op de vraag of betrokkene aanspraak kan maken op gehele of gedeeltelijke vrijstelling lijkt van belang welke functie(s) hij voorafgaand aan de aanmelding voor het examen dan wel de proeve heeft bekleed en hoe lang het geleden is dat hij cassatieadvocaat was. Denkbare functies zijn bijvoorbeeld “gewoon advocaat” of rechter. a. advocaten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening Een “gewone” advocaat moet krachtens de Verordening op de vakbekwaamheid aan de eisen omtrent permanente opleiding voldoen. In de regel zal betrokkene niet voldoen aan het tien puntenvereiste betreffende de civiele cassatie noch aan het bepaalde in artikel 5, derde lid. Afhankelijk van de in ieder concreet geval te beoordelen omstandigheden (met name: in welke praktijk is hij werkzaam geweest) is denkbaar dat betrokkene toch geacht wordt over voldoende kennis van de civiele cassatie te beschikken. b. praktiserende rechters, niet zijnde leden van de Hoge Raad Rechters moeten dertig opleidingspunten per jaar behalen. Wanneer niet voldaan is aan de eis dat daarvan ten minste tien (of dertig over de afgelopen drie jaar) op het gebied van civiele cassatie zijn behaald, is vrijstelling denkbaar wanneer betrokkene geacht moet worden het civiele procesrecht en het Burgerlijk Wetboek voldoende te beheersen. Wanneer het appelrechters (in de civiele kamers) betreft, kan in de regel van die kennis worden uitgegaan en ligt vrijstelling voor de hand. Bij civiele eerstelijnsrechters zou opleiding op het gebied van het appelprocesrecht nodig kunnen zijn. c. overige functies Bij deze categorie (bijvoorbeeld bedrijfsjuristen) hangt het van de inhoud van de functies af of en in hoeverre betrokkene geacht kan worden over voldoende kennis van de civiele cassatie te beschikken. Met betrekking tot bovengenoemde categorieën heeft te gelden dat wanneer het minder dan drie jaar geleden is dat men actief cassatieadvocaat was en aan de vliegureneis voldeed, men geacht wordt nog steeds over voldoende kennis van de cassatietechniek te beschikken. Is het langer geleden dan is - los van een eventuele vrijstelling op het gebied van procesrecht en het Burgerlijk Wetboek - opfrissing van die kennis gewenst. 2. andere cassatie-experts Leden van de Hoge Raad of het Parket bij de Hoge Raad hebben geen verplichting ten aanzien van permanente opleiding. De Algemene Raad acht het redelijk te bepalen dat degenen die minder dan drie jaar geleden in de civiele kamer hebben gezeten respectievelijk voor de civiele kamer hebben geconcludeerd, algehele vrijstelling wordt verleend. Het voorgaande geldt voor de fase dat voorlopige inschrijving wordt verzocht. 10
Voor vrijstelling van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, in de fase van inschrijving of verlenging daarvan bestaat naar het oordeel van de Algemene Raad geen grond. Nu het examen ziet op kennistoetsing kunnen vrijstellingmogelijkheden parallel lopen aan die als hiervoor beschreven betreffende de verplichting ingevolge artikel 5, eerste lid, waar deze is gesteld voorafgaand aan de voorlopige inschrijving: indien er goede redenen zijn de aanwezigheid van voldoende kennis te veronderstellen, ligt vrijstelling in de rede. Artikel 15 Zoals reeds in de algemene toelichting is opgenomen, zijn de bedragen genoemd in dit artikel enerzijds gebaseerd op kostendekkendheid en anderzijds op aannamen waar het betreft de te verwachten aanmeldingen voor het examen respectievelijk de proeve. De redactie dat voor de inschrijving van het examen respectievelijk de proeve een bepaald bedrag verschuldigd is, betekent dat dit bedrag niet wordt gerestitueerd in het geval de kandidaat onverhoopt niet zou deelnemen aan het examen of de proeve. Reden dat geen restitutie plaatsvindt, is gelegen in het feit dat de Commissie tussen het moment van inschrijving en het desbetreffende toetsmoment tijd heeft gestoken in de voorbereiding van de desbetreffende toets. Artikel 16 In verband met het feit dat de regelgeving inzake de cassatieadvocatuur per 1 juli 2012 in werking treedt, kan een advocaat op dat moment niet voldoen aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, noch kan een beroep worden gedaan op het bepaalde in het derde lid van dat artikel. Om die reden heeft de Algemene Raad het aantal punten op het gebied van de civiele cassatie voor 2012 op nul gesteld. Met ingang van 1 januari 2013 wordt vastgehouden aan het aantal van tien punten op het gebied van de civiele cassatie daar reeds in het tweede half jaar van 2012 de mogelijkheid bestaat bedoelde punten te behalen. Artikel 17 In dit artikel is een hardheidsclausule opgenomen die met grote terughoudendheid moet worden toegepast.
11