Fiscaal zakboekje geldig vanaf januari 2010
Deze uitgave geeft u een globaal inzicht in de voor de verzekeringspraktijk van belang zijnde fiscale en sociaalrechtelijke wetgeving voor het jaar 2010. Hoewel de inhoud van deze uitgave met de uiterste zorgvuldigheid is samengesteld, kunnen wij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden.
Inhoud Inkomstenbelasting Heffing inkomstenbelasting Wet IB 2001 Tarieven inkomstenbelasting Persoonsgebonden aftrek Heffingskorting Uitzondering: verhoging bij partners Partnerregeling Inkomen uit werk en woning (box 1) Winst uit onderneming Urencriterium MKB-winstvrijstelling Oudedagsreserve voor ondernemers Ondernemersaftrek Zelfstandigenaftrek S&O-aftrek Meewerkaftrek Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid Stakingsaftrek Bedrijfsspaarregelingen Deblokkeringsmogelijkheden Eigen woning Eigenwoningforfait op jaarbasis Bijleenregeling Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning (box 1) Lijfrentevormen Lijfrentepremieaftrek Terugwenteling lijfrentepremieaftrek Afkoop kleine lijfrenten Alimentatielijfrente Lijfrente ter verrekening van pensioenrechten Lijfrente voor een invalide kind Privé-gebruik auto Inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
3 8 9 10 13 14 15 15 15 15 15 16 16 17 17 17 17 17 18 18 19 19 20 20 21 23 23 26 26 26 26 26 27
1
Pensioen AOW-franchises onder Witteveen Levensloopregeling Afkoop kleine pensioenen Gouden handdruk
29 29 29 30
Successiewet Tarieven erf- en schenkbelasting Vrijstellingen van de erfbelasting Vrijstellingen van de schenkbelasting
31 31 32
Sociale Zekerheid Premiepercentages Hoofdlijnen Anw Einde recht op uitkering Anw-uitkeringen Korting van de Anw-uitkering AOW-uitkering (bruto) Korting van de AOW-toeslag Wettelijk minimumloon Kinderbijslag De Zorgverzekeringswet (Zvw)
33 33 34 34 34 35 35 36 36 37
Gebruikte afkortingen: Wet IB 1964 : Wet op de inkomstenbelasting 1964 Wet IB 2001 : Wet inkomstenbelasting 2001 BSR : Bedrijfsspaarregelingen PVV : Premies volksverzekeringen Wet WOZ : Wet waardering onroerende zaken KEW : Kapitaalverzekering eigen woning BEW : Beleggingsrecht eigen woning SEW : Spaarrekening eigen woning
2
BOX 1
BOX 2
BOX 3
Inkomen uit werk en woning
Inkomen uit aanmerkelijk belang
Inkomen uit sparen en beleggen
Inkomensbestanddelen: Inkomensbestanddelen: Inkomensbestanddelen: - winst uit onder- reguliere voordelen - Forfaitair rendement neming - vervreemdings- (4% van bezittingen - loon voordelen minus schulden - resultaat uit overige minus heffingvrij werkzaamheden vermogen) - periodieke uitkeringen en verstrekkingen - inkomsten uit eigen woning - negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen - negatieve persoonsgebonden aftrek Af: - uitgaven voor inkomensvoorzieningen - persoonsgebonden aftrek - aftrekbare kosten
Af: - aftrekbare kosten - persoonsgebonden aftrek
Af: - kosten zijn niet aftrekbaar - persoonsgebonden aftrek
Tarief: - progressief (max. 52%)
Tarief: - 25%
Tarief: - 30%
Verliesverrekening: - alleen voor box 1verliezen mogelijk
Verliesverrekening: - alleen voor box 2verliezen mogelijk
Verliesverrekening: - niet mogelijk
3
Schema berekening belastbaar inkomen Wet IB 2001
BOX 1 Winst uit onderneming Zelfstandigenaftrek Speur- en ontwikkelingswerkaftrek Meewerkaftrek Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid Stakingsaftrek Ondernemersaftrek
MKB-winstvrijstelling (12%)
... ... ... ... ... ... __ + ... __ -/... ... __ -/-
Belastbare winst uit onderneming Loon Reisaftrek
... ... ... __ -/-
Belastbaar loon
...
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden
...
Periodieke uitkeringen en verstrekkingen Aftrekbare kosten
... ... __ -/-
Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen Voordelen eigen woning Aftrekbare kosten eigen woning
Belastbaar voordeel KEW/BEW/SEW
Inkomsten uit eigen woning
4
... ... ... __ -/... ... __ + ...
Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen Negatieve persoonsgebonden aftrek
... ... __ +
Totaal inkomensbestanddelen box 1 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen Totaal in aanmerking te nemen uitgaven box 1
Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen Verliezen op beleggingen in durfkapitaal Uitgaven levensonderhoud kinderen Uitgaven voor specifieke zorgkosten Weekenduitgaven gehandicapten Scholingsuitgaven Uitgaven monumentenpanden Aftrekbare giften
... ... __ ... __ -/... ... ... ... ... ... ... ... ... __ +
Persoonsgebonden aftrek
... __ -/-
Inkomen uit werk en woning Te verrekenen verliezen uit werk en woning
... ...
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
__ -/...
5
BOX 2 Reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang Aftrekbare kosten
... ... __ -/-
Belastbare reguliere voordelen Vervreemdingsvoordelen
Persoonsgebonden aftrek Inkomen uit aanmerkelijk belang Te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang*
... ... __ + ... ... __ -/... ... __ -/-
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)
...
* Indien sprake is van een nog niet verrekend aanmerkelijk belangverlies terwijl er in het kalenderjaar en het daaraan voorafgaande kalenderjaar geen aanmerkelijk belang meer wordt gehouden, wordt dit verlies omgezet in een belastingkorting. De belastingkorting bedraagt 25% van het nog niet verrekende verlies.
6
BOX 3 Bezittingen begin van het jaar Schulden begin van het jaar Rendementsgrondslag begin van het jaar Bezittingen einde van het jaar Schulden einde van het jaar Rendementsgrondslag einde van het jaar
... ... __ -/... ... ... __ -/... __ +
Totaal
... __ /2 ...
Gemiddelde rendementsgrondslag Heffingvrij vermogen (basisbedrag) Ouderentoeslag Kindertoeslag
... ... ... __ +
Totaal heffingvrij vermogen Grondslag forfaitair rendement* Voordeel uit sparen en beleggen Persoonsgebonden aftrek Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
... __ -/... __ x 4% ... ... __ -/...
* De grondslag voor de berekening van het forfaitaire rendement kan niet negatief zijn.
7
Heffing inkomstenbelasting Wet IB 2001 Box 1 – Belastbaar inkomen uit werk en woning
0 –18.218 18.218 – 32.738 32.738 – 54.367 54.367 e.v.
IB
PVV*
Totaal
IB/PVVIB/PVVmaximum bedrag
2,30 % 10,80 % 42,00 % 52,00 %
31,15% 31,15% -
33,45% 41,95% 42,00% 52,00%
6.093 12.184 21.268
Box 1
Box 2 – Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (a.b.) Belastbaar inkomen a.b.
IB
PVV
Totaal
25,00%
-
25,00%
Box 2
Box 3 – Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (S&B) Belastbaar inkomen S&B
IB
PVV
Totaal
IB-bedrag
30,00%
-
30,00%
Box 3
Verzamelinkomen Inkomen box 1 Inkomen box 2 Inkomen box 3
Gecombineerde inkomensheffing
}
Verzamelinkomen
GecomIB/PVV-bedrag box 1 bineerde IB-bedrag box 2 } inkomensIB-bedrag box 3 heffing
Gecombineerde inkomensheffing -/- heffingskorting = verschuldigde IB en premies VV * Voor belastingplichtigen van 65 jaar of ouder bedraagt het premiepercentage 13,25%.
8
Persoonsgebonden aftrek De persoonsgebonden aftrek is het totaal van de volgende bedragen: a. uitgaven voor onderhoudsverplichtingen, zoals de betaling van alimentatie; b. verliezen op beleggingen in durfkapitaal; c. uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden; d. uitgaven voor specifieke zorgkosten; e. weekenduitgaven voor gehandicapten; f. scholingsuitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning; g. uitgaven voor monumentenpanden; h. aftrekbare giften. De persoonsgebonden aftrek komt allereerst in mindering op het inkomen uit werk en woning. De persoonsgebonden aftrek kan het inkomen uit werk en woning niet verder dan tot nihil verminderen. Als de persoonsgebonden aftrek niet geheel of gedeeltelijk in mindering heeft kunnen komen op het inkomen uit werk en woning, komt het restant allereerst in mindering op het inkomen uit sparen en beleggen (niet verder dan nihil) en vervolgens op het inkomen uit aanmerkelijk belang (niet verder dan nihil). Als de persoonsgebonden aftrek niet volledig in aanmerking kan worden genomen, schuift deze in zoverre door naar het volgende jaar.
9
Heffingskorting De standaardheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van de in de Wet IB 2001 genoemde heffingskortingen. De heffingskortingen zijn: a. De algemene heffingskorting: deze bedraagt € 1.987 en voor 65-plussers € 925. Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Partners hebben ieder zelfstandig recht op deze heffingskorting. Zij kunnen de korting niet overdragen aan hun partner. Heeft een van de partners geen of weinig inkomen en kan hij dus zijn eigen heffingskorting niet (geheel) gebruiken, dan kan hij onder bepaalde voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Van weinig inkomen is in dit verband sprake als het totaalbedrag aan salaris, uitkering of pensioen lager is dan € 5.940 en er geen ander inkomen is. Voorwaarde voor uitbetaling is dat de partner van de belastingplichtige voldoende inkomen heeft en voldoende belasting betaalt. De overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting wordt afgebouwd in 15 jaar tijd met 6,67% per jaar. De afbouw is gestart in 2009. In 2010 mag € 1.722 van de algemene heffingskorting overgedragen worden aan de partner. De beperking van de overdraagbaarheid geldt niet als de belastingplichtige waarnaar de korting wordt overgedragen geboren is voor 01-01-1972 of als er in het huishouden kinderen van 5 jaar of jonger aanwezig zijn. Voor deze groepen blijft de heffingskorting 100% overdraagbaar. b. De arbeidskorting: deze is van toepassing voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid winst uit onderneming, loon of resultaat uit overige werkzaamheden geniet. De arbeidskorting bedraagt de som van: 1. 1,738% van het arbeidsinkomen tot € 9.041 (maximaal € 157), en 2. 12,381% van het arbeidsinkomen, voorzover dat meer bedraagt dan € 9.041, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a & b niet meer bedraagt dan € 1.489 en verminderd met 3. 1,25% van het arbeidsinkomen voorzover dat meer bedraagt dan € 43.385. De vermindering is maximaal € 56.
10
Leeftijd op 1 januari
I
II
III
Percentage arbeidsinkomen tot € 9.041
Percentage arbeidsinkomen boven € 9.041
Maximum I en II, lage inkomens (tot € 43.385)
Maximum I en II, hoge inkomens (v.a. € 43.385)
Tot 57 jaar
1,738%
12,381%
€ 1.489
€ 1.433
57 t/m. 59
1,738%
14,747%
€ 1.752
€ 1.696
60 t/m. 61
1,738%
17,095%
€ 2.012
€ 1.956
62 en ouder
1,738%
19,442%
€ 2.273
€ 2.217
Voor 65-plussers met een laag inkomen bedraagt de arbeidskorting maximaal € 1.057. 65-Plussers met een hoog inkomen hebben recht op een arbeidskorting van maximaal € 1.031. c. De alleenstaande-ouderkorting: deze is van toepassing voor de belastingplichtige die geen partner heeft en in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een huishouding voert met een of meer kinderen, bij de aanvang van het kalenderjaar jonger dan 27 jaar, die in belangrijke mate door hem/haar worden onderhouden. De alleenstaande-ouder korting bedraagt € 945. Voor 65-plussers: € 440. d. De aanvullende alleenstaande-ouderkorting: deze korting is van toepassing als op de belastingplichtige de alleenstaande-ouderkorting van toepassing is, de belastingplichtige tegenwoordige arbeid verricht en in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden tot het huishouden een kind behoort dat jonger is dan 16 jaar bij de aanvang van het kalenderjaar. De aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt 4,3% van het bedrag dat wegens het verrichten van werkzaamheden aan winst uit onderneming, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden is begrepen in het inkomen in box 1. De aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt maximaal € 1.513. Voor 65-plussers: € 704. e. Ouderenkorting: deze korting is van toepassing op de belastingplichtige die aan het einde van het belastingjaar (of bij het einde van de belastingplicht) ten minste 65 jaar is en bedraagt € 684 bij een verzamelinkomen van niet meer dan € 34.934.
11
f. De alleenstaande ouderenkorting: voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een AOW-uitkering voor ongehuwden (of recht zou hebben op een dergelijke uitkering bij voldoende verzekerde jaren). De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 418. g. Inkomensafhankelijke combinatiekorting: de minstverdienende partner en de werkende alleenstaande ouder die de zorg heeft voor kinderen onder de 12 jaar heeft recht op een inkomensafhankelijke combinatiekorting. De inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt minimaal € 775 als met werken een inkomen wordt verdiend van minimaal € 4.706 of als er recht is op zelfstandigenaftrek. Voor elke euro die meer wordt verdiend dan € 4.706, wordt het bedrag van de inkomensafhankelijke combinatiekorting met 3,8 cent verhoogd tot maximaal € 1.859, voor 65-plussers maximaal € 865. h. De jonggehandicaptenkorting: deze geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een Wajong-uitkering, tenzij voor hem/haar de ouderenkorting geldt. De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 691. i. Korting voor maatschappelijke beleggingen: deze korting bedraagt 1, 3% van het bedrag aan maatschappelijke beleggingen dat in box 3 is vrijgesteld. j. Korting van beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen: deze korting bedraagt 1,3% van het bedrag aan beleggingen in durfkapitaal dat in box 3 is vrijgesteld. k. Levensloopverlofkorting: deze geldt voor deelnemers aan de levensloopregeling. Bij reguliere opname van het tegoed heeft men recht op deze korting. Per jaar dat er is deelgenomen bedraagt de levensloopverlofkorting € 199. l. Ouderschapsverlofkorting: deze bedraagt € 4,07 per verlofuur. De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2010 gebruikmaakt van zijn wettelijke recht op ouderschapsverlof. Met ingang van 1 januari 2009 is het wettelijke recht op ouderschapsverlof uitgebreid van 13 weken naar 26 weken. De voorwaarde dat de belastingplichtige deelneemt aan de levensloopregeling is vervallen. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het bruto minimumuurloon per opgenomen verlofuur. De korting bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2010 ten opzichte van 2009.
12
m. Doorwerkbonus: de doorwerkbonus moet belastingplichtigen motiveren om na hun 62e door te blijven werken. Mensen die in een jaar 62 worden en blijven werken, ontvangen deze doorwerkbonus die als heffingskorting via de aanslag inkomstenbelasting wordt toegekend. De hoogte van de bonus loopt tot 65 jaar met de leeftijd en met het inkomen uit arbeid op. De hoogte van de doorwerkbonus wordt berekend aan de hand van een leeftijdsafhankelijk percentage welke toegepast wordt op het inkomen uit werk tussen € 9.041 en € 55.831. De doorwerkbonus heeft geen effect op de arbeidskorting voor ouderen. Doorwerkbonus Leeftijd
Percentage
Maximum
62
5%
€ 2.340
63
7%
€ 3.276
64
10%
€ 4.679
65
2%
€ 936
66
2%
€ 936
67 e.v.
1%
€ 468
Het totaal van de standaardheffingskorting wordt verdeeld over de verschuldigde inkomstenbelasting en de verschuldigde premies volksverzekeringen. Het totaal van de verdeelde heffingskortingen wordt ook wel de gecombineerde heffingskorting genoemd. In beginsel kunnen heffingskortingen alleen maar worden toegepast ten aanzien van de belastingplichtige zelf. Het bedrag van de gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing, zodat in beginsel nooit meer aan heffingskortingen kan worden verleend dan er aan inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen tegenover staat. Uitzondering: verhoging bij partners In één geval wordt, ondanks het geheel of gedeeltelijk ontbreken bij een belastingplichtige van verschuldigdheid van IB en PVV, zijn gecombineerde heffingskorting verhoogd. Als namelijk het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing lager is dan het totaalbedrag van: - 86 2/3% van de algemene heffingskorting, - de voor de belastingplichtige geldende arbeidskorting, - de (inkomensafhankelijke) combinatiekorting, - de ouderschapsverlofkorting, en - de levensloopverlofkorting,
13
wordt de gecombineerde heffingskorting voor de belastingplichtige met een partner verhoogd tot dit totaalbedrag. De verhoging bedraagt nooit meer dan het bedrag van de daadwerkelijk door de partner verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (na aftrek van zijn gecombineerde heffingskorting). Partnerregeling Onder de Wet IB 2001 wordt onder een partner het volgende verstaan: a. de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot, b. de ongehuwde meerderjarige die met de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding voert en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en samen en uitsluitend met de belastingplichtige voor het kalenderjaar kiest voor kwalificatie als partner. Bepaalde samenwoners kunnen niet voor het partnerschap kiezen. Met name moet hierbij worden gedacht aan een belastingplichtige die met een bloedverwant in de eerste graad (kind) samenwoont, tenzij beide samenwoners ouder zijn dan 27 jaar bij de aanvang van het kalenderjaar. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag van de belastingplichtige en zijn partner worden geacht bij hen op te komen, respectievelijk tot hun bezit te behoren, in de onderlinge verhouding die zij daarvoor kiezen. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn belastbare inkomsten uit eigen woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang (voor vermindering met de persoonsgebonden aftrek) en de persoonsgebonden aftrek.
14
Inkomen uit werk en woning (box 1)
Winst uit onderneming Urencriterium Om als ondernemer gebruik te kunnen maken van bepaalde fiscale regelingen, zoals oudedagsreserve en zelfstandigenaftrek, moet voldaan zijn aan het urencriterium. Het urencriterium houdt in dat een ondernemer in een jaar ten minste 1225 uur aan werkzaamheden voor de onderneming besteedt. Indien de belastingplichtige daarnaast als werknemer nog loon geniet of vanwege overige werkzaamheden resultaat realiseert, moet hij bovendien de werkzame tijd grotendeels (meer dan 50%) voor de onderneming werkzaam zijn. Het grotendeelscriterium geldt niet voor startende ondernemers. Een startende ondernemer is een ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was. MKB-winstvrijstelling Voor ondernemers geldt ongeacht het aantal uren dat aan een onderneming wordt besteed een vrijstelling van 12% van de winst na aftrek van de ondernemersaftrek. Het vereiste dat voldaan moet zijn aan het urencriterium is met ingang van 2010 komen te vervallen. Oudedagsreserve voor ondernemers De dotatie aan de oudedagsreserve bedraagt 12% van de winst met een maximale dotatie van € 11.811. Aan de oudedagsreserve mag alleen gedoteerd worden als de ondernemer aan het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar en hij voldoet aan het urencriterium. De oudedagsreserve mag door dotatie niet boven het ondernemingsvermogen uitkomen. De oudedagsreserve komt op de balans van de onderneming te staan. De oudedagsreserve neemt verplicht af tot de eindstand van het ondernemingsvermogen, als: - de belastingplichtige in het kalenderjaar zijn onderneming (gedeeltelijk) staakt, of - de ondernemer voor het desbetreffende jaar niet voldoet aan de voor toevoegingen aan de oudedagsreserve geldende eisen (urencriterium*, jonger dan 65 jaar). * De vrijval vindt plaats aan het einde van het tweede jaar dat niet aan het urencriterium is voldaan.
15
Ondernemersaftrek De ondernemersaftrek is een fiscale aftrekpost voor ondernemers. Voor medegerechtigden, die weliswaar winst uit onderneming genieten, geldt de ondernemersaftrek niet. De ondernemersaftrek bestaat uit vijf delen: - Zelfstandigenaftrek. - Aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O-aftrek). - Meewerkaftrek. - Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid. - Stakingsaftrek. Zelfstandigenaftrek Zelfstandigenaftrek krijgt de ondernemer die voldoet aan het urencriterium en aan het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar. Bij een winst vanaf:
Tot ten hoogste:
Bedraagt de zelfstandigenaftrek:
-
€ 13.960
€ 9.427
€ 13.960
€ 16.195
€ 8.764
€ 16.195
€ 18.425
€ 8.105
€ 18.425
€ 52.750
€ 7.222 € 6.593
€ 52.750
€ 54.985
€ 54.985
€ 57.220
€ 5.895
€ 57.220
€ 59.450
€ 5.204
€ 59.450
e.v.
€ 4.574
Voor startende ondernemers wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met een bedrag van € 2.110. Een startende ondernemer is een ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was. Deze verhoogde zelfstandigenaftrek vindt per ondernemer niet meer dan driemaal plaats. De zelfstandig ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, heeft recht op een zelfstandigenaftrek van 50% van de zelfstandigenaftrek van de ondernemer die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Met ingang van 1 januari 2010 kan de zelfstandigenaftrek voor niet-starters niet meer verrekend worden met ander box 1-inkomen, zoals loon of een VUT-uitkering. Indien dit tot gevolg heeft dat de zelfstandigenaftrek in zijn geheel of gedeeltelijk niet kan worden verrekend, wordt de niet verrekende zelfstandigenaftrek maximaal 9 jaar voortgewenteld om in een toekomstig jaar alsnog te verrekenen met winst. Voor starters verandert er niets. 16
S&O-aftrek Ondernemers die aan het urencriterium voldoen en in het kalenderjaar ten minste 500 uur aan speur- en ontwikkelingswerk besteden, komen in aanmerking voor de S&O-aftrek. Deze bedraagt € 12.031. Voor startende ondernemers waarbij niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt dit bedrag verhoogd met € 6.017. Meewerkaftrek Ondernemers die aan het urencriterium voldoen en een partner hebben die zonder vergoeding meewerkt in de onderneming, komen in aanmerking voor de meewerkaftrek. Aantal meewerkuren: Vanaf:
Tot:
525 875 1225 1750
525 875 1225 1750 e.v.
De meewerkaftrek bedraagt een percentage van de winst: 1,25% 2,00% 3,00% 4,00%
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid De startersaftrek geldt voor mensen die hun onderneming beginnen vanuit een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Er geldt een verlaagd urencriterium van 800 uur. De aftrek wordt 3 jaar gegeven: Jaar 1 € 12.000 Jaar 2 € 8.000 Jaar 3 € 4.000 De startersaftrek kan nooit hoger zijn dan de winst. Stakingsaftrek In geval van staking geldt een stakingsaftrek van € 3.630. Elke ondernemer kan de vrijstelling slechts eenmaal in zijn leven gebruiken voor alle ondernemingen tezamen. Eerder gebruikte stakingsaftrek komt in mindering op het maximumbedrag. Bedrijfsspaarregelingen Een werknemer kan slechts bij één werkgever deelnemen aan de spaarloonregeling. Het bedrag dat de werknemer in 2010 mag sparen bedraagt maximaal € 613 (gelijk aan 2009). Als een werknemer in 2010 bij een werkgever wil sparen via de spaarloonregeling, dan moet voldaan worden aan de volgende drie voorwaarden:
17
1. de werknemer is sinds 1 januari 2010 bij die werkgever in dienst, 2. die werkgever past ten aanzien van die werknemer sinds 1 januari 2010 de algemene heffingskorting toe, en 3. de werknemer heeft dat jaar nog niet deelgenomen aan de levensloopregeling. Als een werknemer na de eerste dag van het kalenderjaar bij een werkgever in dienst treedt, kan hij dus niet van de spaarloonregeling van die werkgever gebruikmaken. Het tarief voor de eindheffing over spaarloon bedraagt 25%. In de inkomstenbelasting geldt voor het jaar 2010 een vrijstelling in box 3 van maximaal € 17.025 voor geblokkeerde spaarloontegoeden (gelijk aan 2009). Deblokkeringsmogelijkheden Deblokkeringsgrond
Spaarloonregeling
Verwerving eigen woning
Ja
Start eigen onderneming
Ja
Aankoop effecten
Ja
Verlof
Ja
Financiering eigen scholingsuitgaven
Ja
Aflossing hypotheek eigen woning
Nee
Premiebetaling levensverzekering gekoppeld aan hypotheek eigen woning
Ja
Vrijwillige pensioenpremiebetaling
Ja
Lijfrenteverzekeringen
Ja
(Bepaalde) kapitaalverzekeringen
Ja
Financiëring kinderopvang
Ja
Beeïndiging dienstbetrekking
Ja
Scholingsuitgaven
Ja
Eigen woning Onder eigen woning wordt verstaan een (deel van een) gebouw, woonwagen of woonboot, voor zover dat anders dan tijdelijk als hoofdverblijf, niet voor een onderneming, aan belastingplichtige of diens huisgenoten ter beschikking staat. Er kan slechts sprake zijn van één hoofdverblijf. De voordelen uit eigen woning worden forfaitair vastgesteld. De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van: - rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan voor de aankoop, de verbetering en/of het onderhoud 18
van de eigen woning*; en - periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de eigen woning. Rentekosten in verband met de eigen woning zijn maximaal 30 jaar aftrekbaar. Per 1 januari 2009 is de bovengrens van het eigenwoningforfait vervallen. Eigenwoningforfait op jaarbasis WOZ-waarde woning meer dan:
Maar niet meer dan:
Eigenwoningforfait (percentage WOZwaarde)
-
€ 12.500
-
€ 12.500
€ 25.000
0,20%
€ 25.000
€ 50.000
0,30%
€ 50.000
€ 75.000
0,40%
€ 75.000
€ 1.010.000
0,55%
€ 1.010.000
-
€ 5.555 vermeerderd met 0,80% van de eigenwoningwaarde voorzover deze uitgaat boven € 1.010.000
* Renten van schulden die zijn aangegaan ter betaling van genoemde rente zijn niet aftrekbaar. Vanaf 1 januari 2010 wordt voor de periode van het eigenwoningforfait aangesloten bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Bijleenregeling Met ingang van 2004 is de renteaftrekbeperking in de wet opgenomen die bekend staat onder de naam ‘bijleenregeling’. De gedachte achter deze regeling is dat de eigenwoningschuld (waarover de rente aftrekbaar is) bij verhuizing mag worden verhoogd voor zover de hogere prijs van de aanschaf van de nieuwe woning niet kan worden betaald uit de opbrengst van de oude woning (het zogeheten ‘vervreemdingssaldo’). Onder vervreemdingssaldo eigen woning wordt in beginsel verstaan de prijs waarvoor de woning is verkocht, verminderd met de op dat moment nog resterende eigenwoningschuld en verminderd met de kosten ter zake van de verkoop (bijv. makelaarscourtage).
19
De regeling gaat er vanuit dat het vervreemdingssaldo eigen woning wordt geherinvesteerd in een eigen woning. Het vervreemdingssaldo eigen woning wordt opgenomen in een eigenwoningreserve. De stand van die reserve geeft het bedrag aan dat bij de verwerving van een eigen woning met eigen vermogen moet worden gefinancierd. Als de financiering toch met vreemd vermogen plaatsvindt, dan valt in zoverre de schuld niet in box 1 maar in box 3. Het maximale bedrag aan schulden ter zake waarvan de rente als aftrekbare eigenwoningkosten in aanmerking kan worden genomen, wordt gevonden door op de aankoopprijs van de nieuwe woning (vermeerderd met de aankoopkosten) de reserve in mindering te brengen. Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Sinds 2005 wordt er een aftrek verleend als het saldo van het eigenwoningforfait minus de aftrekbare kosten (hypotheekrente) positief is. De hoogte van de aftrek is gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning (box 1) Vanaf 1 januari 2008 is het ook mogelijk om bij een bank of beleggingsinstelling fiscaal gefaciliteerd te sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor een kapitaalverzekering eigen woning. Waar in de tekst wordt gesproken over een kapitaalverzekering eigen woning, wordt ook een spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning bedoeld. Tot het voordeel uit een kapitaalverzekering eigen woning behoort niet de rente begrepen in de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning voorzover de uitkering niet meer bedraagt dan € 34.100 als: a. de uitkering heeft gediend tot aflossing van schulden die zijn aangegaan voor de aankoop, de verbetering en/of het onderhoud van de eigen woning; en b. voor de verzekering ten minste 15 jaar of, als de verzekering tot uitkering komt door eerder overlijden, tot het overlijden, jaarlijks premies zijn voldaan; en c. de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste. Als er ten minste 20 jaar premie wordt betaald, wordt de maximale vrijstelling verhoogd tot € 150.500. Op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekeringen worden op het moment dat deze worden aangepast aan de voorwaarden voor een 20
kapitaalverzekering eigen woning als zodanig aangemerkt. Het bedrag van de vrijstelling kan per belastingplichtige slechts één keer worden genoten. Lijfrentevormen Met ingang van 2008 is het mogelijk om fiscaal gefaciliteerd te sparen voor een oudedagsvoorziening bij een bank of een beleggingsinstelling. De voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek bij een bank of beleggingsinstelling zijn nagenoeg gelijk aan de voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek bij een verzekeraar. Er zijn wel een paar verschillen. Voor de volgende lijfrentevormen is lijfrentepremieaftrek toegestaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen lijfrentevoorzieningen bij een verzekeraar en bij een bank/beleggingsinstelling. 1. Oudedagslijfrente: lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige en uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 70* jaar bereikt. Verzekeraar: de uitkeringen eindigen uitsluitend bij het overlijden van de belastingplichtige. Bank/beleggingsinstelling: de uitkeringen hebben een looptijd van minimaal twintig jaar plus het aantal jaren dat de belastingplichtige jonger is dan 65 jaar. Komt de belastingplichtige voor het einde van de looptijd te overlijden, dan komen de resterende lijfrentetermijnen toe aan zijn erfgenamen. * De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat ondernemers die ten tijde van de staking al ouder zijn dan 70 jaar toch stakingswinst (en een oudedagsreserve) kunnen omzetten in een lijfrente mits de lijfrentetermijnen direct ingaan. 2. Nabestaandenlijfrente: lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan een natuurlijk persoon en ingaan bij het overlijden van de belastingplichtige of zijn (gewezen) partner. Verzekeraar: de uitkeringen mogen toekomen aan iedere natuurlijke persoon. In bepaalde gevallen mag de lijfrente slechts eindigen op uiterlijk de 30-jarige leeftijd dan wel bij het overlijden van de gerechtigde. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij ouders, (over)grootouders, (klein) kinderen, zussen, broers en kinderen van zussen of broers. In de andere gevallen moet worden voldaan aan de 1%-sterftekans. Dit houdt in dat de kans dat de gerechtigde gedurende de looptijd van de lijfrentetermijnen komt te overlijden minimaal 1% moet zijn. Bank/beleggingsinstelling: bij overlijden van de (gewezen) partner mogen de uitkeringen uitsluitend toekomen aan de rekeninghouder. 21
Bij overlijden van de rekeninghouder komen de uitkeringen toe aan zijn erfgenamen. De looptijd van de uitkeringen bedraagt minimaal vijf jaar. 3. Overbruggingslijfrente: deze lijfrente is met ingang van 2006 vervallen. Er is overgangsrecht van toepassing (zie hierna). Een overbruggingslijfrente is alleen mogelijk bij een verzekeraar. 4. Tijdelijke oudedagslijfrente: lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige. De jaarlijkse uitkeringen mogen niet meer bedragen dan € 20.479. Dit wordt getoetst op het moment dat de verzekering wordt omgezet in een tijdelijke oudedagslijfrente. De minimale looptijd van de uitkeringen is vijf jaar. Verzekeraar: de uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin de belastingplichtige 65 jaar wordt en uiterlijk in het jaar waarin hij de leeftijd van 70* jaar bereikt. De uitkeringen eindigen in ieder geval bij het overlijden van de belastingplichtige. Bank/beleggingsinstelling: de eerste termijn mag niet eerder worden uitgekeerd dan in het kalenderjaar ná het kalenderjaar waarin de belastingplichtige 64 jaar is geworden en niet later dan in het jaar waarin hij 70 wordt. Komt de belastingplichtige te overlijden, dan komen de resterende termijnen toe aan zijn erfgenamen. * De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat ondernemers die ten tijde van de staking al ouder zijn dan 70 jaar toch stakingswinst (en een oudedagsreserve) kunnen omzetten in een lijfrente mits de lijfrentetermijnen direct ingaan. Overgangsrecht overbruggingslijfrente: de lijfrentevorm van de overbruggingslijfrente is per 1 januari 2006 vervallen. Tot die datum opgebouwde lijfrenteaanspraken kunnen nadien alsnog voor een overbruggingslijfrente worden gebruikt. De overbruggingslijfrente is een lijfrente waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige en eindigen (naar keuze) in het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt of in het jaar waarin hij pensioen gaat genieten. Het totale bedrag mag niet meer belopen dan € 63.288 per jaar (gelijk aan 2005 en daaropvolgende jaren). Tegenover het recht van premieaftrek staat dat de uitkeringen uit een lijfrenteverzekering zijn belast met inkomstenbelasting, ook als de premies niet daadwerkelijk zijn afgetrokken. Voor dit gedeelte van de verzekering geldt de saldomethode. Tot een bedrag aan niet-afgetrokken premies van € 2.269 per belastingplichtige per jaar, is de uitkering onbelast. Over het meerdere is wel inkomstenbelasting verschuldigd.
22
Lijfrentepremieaftrek Bij de berekening van de (inhaal)jaarruimte is het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar het uitgangspunt. Ondernemers kunnen ervoor kiezen in het jaar waarin zij (een deel van) hun onderneming staken bij de berekening van de (inhaal)jaarruimte uit te gaan van de gegevens van het kalenderjaar zelf (zie schema pagina 24). Terugwenteling lijfrentepremieaftrek In principe zijn de verschuldigde lijfrentepremies aftrekbaar in het jaar van betaling. Lijfrentepremies uit hoofde van de jaarruimte en de inhaaljaarruimte kunnen teruggewenteld worden naar het voorgaande jaar wanneer de premies verschuldigd én betaald zijn binnen drie maanden na afloop van dat jaar. Voor het belastingjaar 2009 geldt dat deze premies dus vóór 1 april 2010 moeten zijn voldaan. Ondernemers die (een gedeelte van) hun onderneming staken, kunnen voor de berekening van de (inhaal)jaarruimte op verzoek gebruikmaken van gegevens van het kalenderjaar zelf. Maakt een stakende ondernemer gebruik van dit keuzerecht, dan wordt de terugwentelingsperiode verlengd van drie naar zes maanden. Lijfrentepremies uit hoofde van de omzetting van de oudedagsreserve en de omzetting van de stakingswinst kunnen teruggewenteld worden naar het voorgaande jaar wanneer de premies verschuldigd én betaald zijn binnen zes maanden na afloop van dat jaar. Belastingjaar 2009 Jaarruimte
31-03-2010
Inhaaljaarruimte
31-03-2010
Omzetting oudedagsreserve
30-06-2010
Omzetting stakingswinst
30-06-2010
(Inhaal) jaarruimte bij gebruikmaking van de keuze door stakende ondernemer
30-06-2010
Let op: Met ingang van 2011 komt de terugwentelingsmogelijkheid voor lijfrentepremies uit hoofde van de jaarruimte en inhaaljaarruimte te vervallen. Voor het belastingjaar 2010 moeten de lijfrentepremies in het betreffende jaar verschuldigd zijn betaald, willen de premies in het belastingjaar 2010 voor aftrek in aanmerking komen. Deze wijziging geldt niet voor de lijfrentepremies betaald in verband met staking van een onderneming of de omzetting van een oudedagsreserve in een lijfrente of bij aftrek van (inhaal) 23
Lijfrentepremieaftrek
24
Jaarruimte
Per belastingplichtige die bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 65 jaar is.
Reserveringsruimte (ook wel inhaaljaarruimte genoemd)
Per belastingplichtige die bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 72 jaar is.
Omzetting oudedagsreserve
Per belastingplichtige die de oudedagsreserve omzet in een lijfrente.
Omzetting stakingswinst
Per belastingplichtige die een onderneming geheel of gedeeltelijk staakt en de stakingswinst omzet in een lijfrente. Onder ondernemer dient in dit verband ook te worden verstaan de medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming als de medegerechtigdheid de rechtstreekse voortzetting vormt van zijn (mede)gerechtigdheid als ondernemer.
(17% x premiegrondslag) – 7,5A – F – BSR - A is de jaarlijkse pensioenopbouw door toeneming van de diensttijd. - F is de dotatie verminderd met de verplichte afneming van de oudedagsreserve (minimaal nihil). - BSR zijn de gedeblokkeerde BSR-gelden die zijn aangewend voor vrijwillige pensioenverbetering. De premiegrondslag is het totaal van de volgende bedragen: - winst (vóór mutatie oudedagsreserve, ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling), - belastbaar loon (incl. bijtelling privé-gebruik auto), - belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, - belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, verminderd met een franchise van € 11.561. De premiegrondslag is maximaal € 158.788. De jaarruimte bedraagt maximaal € 26.994. Inhaal van de in de vorige zeven jaren niet benutte jaarruimte. De inhaal bedraagt het laagste van de volgende bedragen: - de in de afgelopen zeven jaar niet benutte jaarruimte, - 17% van de premiegrondslag, - € 6.831, voor 55-plussers € 13.490. Maximaal het bedrag van de afname van de oudedagsreserve. Maximaal het bedrag van de stakingswinst, maar niet meer dan: € 433.053: - als de ondernemer 60 jaar of ouder is, of - als de ondernemer 45% arbeidsongeschikt is en de lijfrentetermijnen binnen zes maanden na staking ingaan, of - als de ondernemer is overleden. € 216.533: - als de ondernemer 50 jaar of ouder is, of - als de lijfrente direct ingaat. € 108.272: - in alle overige gevallen. Op genoemde maximumbedragen komt het volgende in mindering: - bedrijfsbeëindigingvergoedingen, - waarde van aanspraken op IOAZ, - waarde van ondernemerspensioenaanspraken, - stand oudedagsreserve begin van het stakingsjaar, - in voorgaande kalenderjaren afgetrokken premies voor lijfrenten. (Ook premies voor lijfrenten uit hoofde van de 2e tot en met de 5e tranche (Wet IB 1964). Niet: 1e tranche lijfrentepremies (basisaftrek) en oud regime-lijfrentepremies.)
25
jaarruimte bij gebruikmaking van de keuze door de stakende ondernemer. Hiervoor blijft een terugwentelingstermijn gelden van zes maanden. Afkoop kleine lijfrenten Wordt een lijfrenteverzekering afgekocht, dan is er inkomstenbelasting verschuldigd over het totaal van de afgetrokken premies. Daarnaast is 20% revisierente verschuldigd. Met ingang van 2009 mogen kleine lijfrenten worden afgekocht zonder fiscale sanctie. Er is alleen inkomstenbelasting verschuldigd over de hoogte van de uitkering. Onder kleine lijfrente wordt verstaan een lijfrente met een kapitaal van maximaal € 4.146. Lijfrenten bij één en dezelfde verzekeringsmaatschappij worden bij elkaar opgeteld. Alimentatielijfrente De verplichting tot het betalen van alimentatie aan een gewezen echtgenoot kan worden afgekocht. Wanneer dit wordt gedaan als een premiebetaling voor een lijfrente aan een verzekeringmaatschappij is deze afkoopsom aftrekbaar. De afkoopsom wordt gezien als een persoonsgebonden aftrek. De termijnen van de lijfrente moeten: - toekomen aan de gewezen echtgenoot, - onmiddellijk na het betalen van de premie ingaan, - uiterlijk bij het overlijden van de gewezen echtgenoot eindigen. Lijfrente ter verrekening van pensioenrechten De premie betaald ter verrekening van pensioenrechten aan een verzekeringmaatschappij is aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek. Voorwaarden: - verrekening vindt plaats bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed, - alleen de voorgeschreven lijfrentevormen kwalificeren (oudedagslijfrente, nabestaandenlijfrente en tijdelijke oudedagslijfrente). NB: de lijfrente hoeft niet direct in te gaan. Lijfrente voor een invalide kind De premies betaald voor een lijfrente bedoeld voor een invalide kind zijn aftrekbaar. De premies worden aangemerkt als uitgaven voor een inkomensvoorziening. Voorwaarden: - de termijnen moeten toekomen aan een meerderjarig invalide kind of kleinkind, - de lijfrente moet levenslang zijn. Privé-gebruik auto Sinds 2006 behoort de bijtelling voor het privé-gebruik van de auto van de zaak tot het loon in plaats van een bijtelling in de inkomstenbelasting. Als aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het inkomensvoordeel forfaitair vastgesteld. 26
Vanaf 1 januari 2010 zijn er vier tarieven voor de bijtelling auto van de zaak. Als het privé-gebruik meer bedraagt dan 500 kilometer per jaar, bedraagt de bijtelling: 1. 0% voor auto’s zonder CO2-uitstoot (bijvoorbeeld elektrische auto’s) 2. 14% voor zeer zuinige auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal: - 95 gram per kilometer bij een auto die op diesel rijdt, - 110 gram per kilometer bij een auto die niet op diesel rijdt. 3. 20% voor zuinige auto’s met een CO2-uitstoot van meer dan: - 95 en maximaal 116 gram per kilometer bij een auto die op diesel rijdt, - 110 en maximaal 140 gram per kilometer bij een auto die niet op diesel rijdt. 4. 25% voor alle andere auto’s. Bij excessief privé-gebruik kan het zijn dat van een hogere werkelijke waarde moet worden uitgegaan. Bij een privé-gebruik van 500 kilometer of minder hoeft er geen bijtelling plaats te vinden. De bijtellingsregeling geldt ook voor bestelauto’s, tenzij de bestelauto niet buiten werktijd kan worden gebruikt. Sinds 2004 worden alle woon-werkkilometers als zakelijke kilometers aangemerkt. Inkomen uit sparen en beleggen (box 3) De bedragen van box 3 zijn eenmalig niet geïndexeerd en dus niet gewijzigd ten opzichte van 2009. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4% van het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van het jaar en aan het einde van het jaar, voorzover het gemiddelde meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. Onder rendementsgrondslag moet worden verstaan het totaal van de bezittingen minus het totaal van de schulden, voorzover deze bezittingen en schulden niet reeds in box 1 en box 2 in aanmerking zijn genomen. Schulden en vorderingen die voortvloeien uit heffingen (inclusief premies) en belastingen die door de rijksoverheid, lagere overheden en waterschappen zijn opgelegd worden niet in aanmerking genomen, met uitzondering van de schulden (en vorderingen) inzake erfbelasting die met ingang van 2010 wél in aanmerking moeten worden genomen. Aftrekbare periodieke giften en alimentatieverplichtingen worden niet als schuld in box 3 in aanmerking genomen. Voor (overige) schulden geldt dat slechts het meerdere aan schulden boven € 2.900 in aanmerking wordt genomen. Voor partners geldt het dubbele bedrag: € 5.800. Voorbeelden van in aanmerking te nemen bezittingen zijn de tweede woning, een effectenportefeuille en het tegoed op een spaarrekening. In aanmerking te nemen schulden – voorzover zij de drempel overstijgen – 27
zijn onder meer de geldlening aangegaan voor de verwerving van de tweede woning en een consumptief krediet. Bepaalde bezittingen zijn vrijgesteld, onder andere: - BSR-gelden (tot maximaal € 17.025), - begrafenisverzekeringen (tot maximaal € 6.703), - voorwerpen van kunst en wetenschap, - huisraad, - maatschappelijke beleggingen (groenbeleggingen en sociaal-ethische beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 55.145), - durfkapitaal (o.a. tante-Agaathleningen en culturele beleggingen tot een maximum van € 55.145). - contant geld en vergelijkbare rechten (tot maximaal € 500 per belastingplichtige en maximaal € 1.000 voor partners). Deze laatste vrijstelling is nieuw in 2010. Het heffingvrije vermogen bedraagt voor iedere belastingplichtige € 20.661. Voor de belastingplichtige (bij partners eenmaal per kind) komt hier per minderjarig kind nog € 2.762 bij. 65-Plussers komen in aanmerking voor een toeslag op het heffingvrije vermogen – de ouderentoeslag – als de rendementsgrondslag na aftrek van het heffingvrij vermogen (= de saldogrondslag) niet meer dan € 273.391 bedraagt. Ouderentoeslag Bij een inkomen uit werk en woning (vóór toepassing van de persoons-gebonden aftrek) van meer dan:
Maar niet meer dan:
Bedraagt de ouderentoeslag
-
€ 13. 978
€ 27.350
€ 13.978
€ 19.445
€ 13.675
€ 19.445
e.v.
Nihil
Het heffingvrije vermogen is alleen in zijn geheel over te dragen aan de partner. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt belast tegen 30 procent. De rendementsgrondslag kan nooit negatief zijn. Verliesverrekening komt zodoende niet aan de orde. Het werkelijke rendement en de werkelijk met deze inkomsten samenhangende kosten, zijn voor de heffing in box 3 niet relevant.
28
Pensioen AOW-franchises onder Witteveen De volgende franchises gelden voor geheel 2010: Afgerond verzekerd pensioen
€ 12.673
geheel of gedeeltelijk eigen beheer
€ 18.428
Levensloopregeling Per 1 januari 2006 is de levensloopregeling geïntroduceerd waarmee werknemers kunnen sparen voor periodes van onbetaald verlof of om (gedeeltelijk) eerder te stoppen met werken. De bestaande verlofspaarregeling en andere verlofregelingen zijn opgegaan in de levensloopregeling. Werknemers kunnen met de levensloopregeling maximaal 210% van hun loon bijeen sparen. Dit staat gelijk aan 2,1 jaar verlof tegen het volledige inkomen of 3 jaar tegen 70% van het laatste inkomen. Werknemers die op 1 januari 2005 tussen de 50 jaar en 55 jaar oud waren, kunnen extra snel sparen. Na opname van het verlof, mag het tegoed weer volledig worden aangevuld. Over de inleg in de levensloopregeling hoeft geen belasting te worden betaald. Dit gebeurt pas als het tegoed wordt opgenomen. Er zijn wel premies voor de werknemersverzekeringen verschuldigd. Hierdoor heeft sparen via de levensloopregeling geen gevolgen voor de hoogte en duur van een eventuele WW- of WIA-uitkering. Werknemers krijgen een extra belastingkorting van maximaal € 199 per gespaard jaar (geïndexeerd) bij opname van het tegoed. Werkgevers kunnen meebetalen aan de levensloopregeling van hun werknemers. De Belastingdienst keurt dit alleen goed als de werkgever geen voorwaarden stelt aan het moment van opname van verlof en de werkgeversbijdrage ook wordt betaald aan werknemers die niet meedoen aan een levensloopregeling. Werkgevers en werknemers kunnen afspraken maken over een collectief contract voor een levensloopproduct met een bank, verzekeraar of dochteronderneming van een pensioenfonds. Deelname aan dit collectieve contract is niet verplicht. Werknemers kunnen jaarlijks kiezen of ze gebruikmaken van de levensloopregeling of de spaarloonregeling. Afkoop kleine pensioenen Per 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. Onder de werking van deze wet is het mogelijk kleine pensioenen af te kopen vanaf twee jaar nadat iemand ex-deelnemer van een pensioenregeling wordt.
29
Onder een klein pensioen wordt bij ingangsdatum een jaarlijkse uitkering van minder dan € 420,69 (geïndexeerd) verstaan. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt of de pensioengerechtigde in Nederland of in het buitenland woont. Het is uitsluitend de pensioenverzekeraar die het pensioen kan afkopen. De pensioenverzekeraar heeft slechts een half jaar de tijd om het pensioen eenzijdig af te kopen nadat er twee jaar lang geen deelname (= premiebetaling) is geweest aan het pensioen. Na een periode van 2,5 jaar na beëindiging van de deelname kan alleen nog worden afgekocht met toestemming van de gerechtigde. Gouden handdruk De eindheffing (ook wel ‘strafheffing’ genoemd) die bij Regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) aan de orde kan komen, kan eveneens van toepassing zijn op ontslagvergoedingen. Om dit te kunnen beoordelen is een tweetal toetsen relevant, te weten de kwalitatieve toets en de kwantitatieve toets. Als de ontslagvergoeding ziet op een niet leeftijdgerelateerd ontslag (bijvoorbeeld bij een reorganisatie), dan is in beginsel geen sprake van strafheffing (kwalitatieve toets). Als deze toets nog geen uitsluitsel geeft, kan men terugvallen op een kwantitatieve toets. Ook dan kan een eindheffing achterwege blijven indien de omvang van de ontslagvergoeding bepaalde normen niet overschrijdt. Of sprake is van een RVU wordt beoordeeld op het moment van toekennen van de ontslagvergoeding. De wijze van aanwending van de ontslagvergoeding ((uitgestelde) periodieke uitkering of uitkering ineens) is niet relevant. Als een ontslagvergoeding al in 2005 is toegekend en de dienstbetrekking in 2005 is opgezegd tegen de wettelijke opzegtermijn is er nooit sprake van strafheffing.
30
Successiewet De Successiewet is met ingang van 2010 ingrijpend gewijzigd. De termen ‘successierecht’ en ‘schenkingsrecht’ zijn vervallen en vervangen door ‘erfbelasting’ en ‘schenkbelasting’. De tarieven en vrijstellingen zijn sterk vereenvoudigd. Tarieven erf – en schenkbelasting Gedeelte van de belaste verkrijging tussen
en
I. indien verkregen door partner of afstammeling in de rechte lijn*
€0
€ 118.000
10%
30%
20%
40%
€ 118.000 e.v.
II. in overige gevallen
* Voor afstammelingen in de tweede of verdere graad bedraagt de belasting het ingevolge deze kolom verschuldigde, vermeerderd met 80% daarvan. Vanaf 1 januari 2010 kwalificeren als partner: - gehuwden en geregistreerde partners. Gehuwden die van tafel en bed zijn gescheiden, kwalificeren niet als partner, - ongehuwden indien wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden: - partners zijn beiden meerderjarig, - partners voeren een gezamenlijke huishouding en staan ingeschreven op hetzelfde adres, - partners hebben een notariële samenlevingsovereenkomst met daarin een wederzijdse zorgverplichting óf wonen al minimaal vijf jaar samen, - partners zijn geen bloedverwant in de rechte lijn, tenzij een van de partners mantelzorger is voor de andere partner en te dier zake een mantelzorgcompliment heeft ontvangen, én - partners hebben geen meerrelatie. Vrijstellingen van de erfbelasting Alle vrijstellingen zijn met ingang van 2010 voetvrijstellingen. Dit betekent dat als meer wordt gekregen dan het bedrag van de vrijstelling, alleen over dit meerdere erfbelasting is verschuldigd.
31
Voor de partner is vrijgesteld € 600.000. Na vermindering met de helft van de waarde van pensioen, lijfrente (Brede Herwaarderingsregime en regime Wet IB 2001) en nabestaandenuitkeringen uit een gouden handdrukstamrecht, blijft minimaal vrijgesteld € 155.000 (zgn. imputatieregeling). Voor kinderen en kleinkinderen is vrijgesteld de verkrijging tot een bedrag van € 19.000. Voor de ouders is vrijgesteld de verkrijging tot een bedrag van € 45.000. In andere gevallen geldt tot een bedrag van € 2.000 een vrijstelling van de erfbelasting. Vrijstelling van de schenkbelasting Alle vrijstellingen zijn met ingang van 2010 voetvrijstellingen. Dit betekent dat als meer wordt gekregen dan het bedrag van de vrijstelling, alleen over dit meerdere schenkbelasting is verschuldigd. Vrijgesteld is de schenking van € 5.000 (per kalenderjaar) door de ouders aan een kind. Voor een kind tussen 18 en 35 jaar geldt eenmaal een verhoogde vrijstelling van: - € 24.000, óf - € 50.000 als de schenking bestemd is voor de aankoop van een woning of een studie die ten minste € 20.000 per jaar kost. Deze bestemming moet blijken uit een notariële akte. Hebben ouders in voorgaande jaren al een hoge schenking aan hun kinderen gedaan en is toen een beroep gedaan op de verhoogde schenkingsvrijstelling, dan kan gebruik worden gemaakt van overgangsrecht. Ouders kunnen eenmalig een hoge schenking doen van € 26.000, mits deze schenking is bedoeld voor de aanschaf van een eigen woning en deze bestemming bij notariële akte is vastgelegd. Op de verhoogde vrijstelling moet in de aangifte een beroep worden gedaan. Schenkingen aan een derde zijn vrijgesteld tot een bedrag van € 2.000 per kalenderjaar.
32
Sociale zekerheid Wet
Werkgever Werknemer
Totaal
Maximum Premieinkomen
AOW
-
17,90
17,90
€ 32.738,per jaar
Anw
-
1,10
1,10
€ 32.738,per jaar
AWBZ
-
12,15
12,15
€ 32.738,per jaar
WAO/WIA basis (Aof) 5,70
-
5,70
€ 186,65 per dag
Uniforme WAOpremie (Aok)
0,07
-
0,07
€ 186,65 per dag
WGA-reken-premie (Whk)
0,59
-
0,59
€ 186,65 per dag
AWf 1)
4,20
-
4,20
€ 186,65 per dag
Sectorfondsen gemiddeld
1,48
-
1,48
€ 186,65 per dag
7,05
7,05
€ 33.189,per jaar
Zvw inkomensafhan- kelijke bijdrage 2)
Het maximaal aantal werkdagen voor de premieheffing sociale verzekeringen bedraagt in 2010: 261. 1) Franchise van € 64 per dag. 2) De werkgever vergoedt de inkomensafhankelijke bijdrage van 7,05 die de werknemer moet betalen en draagt dit af. Verzekerden zonder werkgeversvergoeding zijn een inkomensafhankelijke bijdrage van 4,95% verschuldigd. Hoofdlijnen Anw Recht op een Anw-uitkering hebben een weduwe, een weduwnaar en de partner met wie de overledene ongehuwd samenwoonde. Zij komen in aanmerking voor een Anw-uitkering als: - zij zijn geboren vóór 1 januari 1950, of - zij kinderen hebben jonger dan 18 jaar, of - zij voor minimaal 45% arbeidsongeschikt zijn. Voor nabestaanden die zijn geboren na 1 januari 1950 en vóór 1 juli 1956 geldt een overgangsregime.
33
Einde recht op uitkering - zodra nabestaande 65 jaar wordt, - zodra nabestaande (her)trouwt of gaat samenwonen, - als nabestaande geen kind jonger dan 18 jaar meer verzorgt, - als de arbeidsongeschikte nabestaande revalideert. Anw-uitkeringen De netto-uitkering krachtens de Anw bedraagt maximaal 70% van het netto minimumloon. Nabestaanden die een halfwees onder de 18 jaar verzorgen, krijgen een inkomensonafhankelijke uitkering van 20% van het netto minimumloon. De Anw is inkomensafhankelijk. Nabestaanden met een (oude) AWW-uitkering krijgen – indien na de inkomenstoets een lager bedrag overblijft – in ieder geval een bodemuitkering van 30% van het bruto minimumloon. ANW per 1-1-2010
bruto per maand
bruto vakantieuitkering per maand
Nabestaandenuitkering
€ 1.087,96
€ 68,70
Halfwezenuitkering per gezin
€ 247,20
€ 19,62
Wezenuitkering tot 10 jaar per kind
€ 348,15
€ 21,98
Wezenuitkering van 10 tot 16 jaar per kind
€ 522,22
€ 32,98
Wezenuitkering van 16 tot 21/27 jaar per kind
€ 696,29
€ 43,97
Korting van de Anw-uitkering Bepaalde inkomsten van de nabestaande worden op de Anw-uitkering in mindering gebracht. Bij inkomsten uit arbeid (waaronder ook VUT en vervroegd pensioen wordt verstaan) wordt vrijgelaten 50% van het bruto minimumloon + 1/3 van het meerdere inkomen. Inkomsten in verband met arbeid (WW, WIA en ouderdomspensioen) worden geheel in mindering gebracht. Bij een maandinkomen van € 2.335,74 of meer bedraagt de Anw-uitkering nihil.
34
AOW-uitkering (bruto) AOW per 1-1-2010
per mnd.
vakantiegeld per mnd.
Gehuwden of samenwonenden
€ 698,58
€ 40,69
Gehuwden of samenwonenden met maximale toeslag
€ 1.397,16
€ 81,38
Gehuwden of samenwonenden zonder toeslag (partner jonger dan 65 jaar; AOW-uitkering van vóór 1 febr. 1994)
€ 1.017,97
€ 56,97
Alleenstaande
€ 1.017,97
€ 56,97
Alleenstaande met kind tot 18 jaar
€ 1.289,67
€ 73,27
maximale toeslag AOW vóór 1 februari 1994
€ 379,19
maximale toeslag AOW vanaf 1 februari 1994
€ 698,15
Korting van de AOW-toeslag De AOW-gerechtigde met een jongere partner heeft mogelijk recht op een AOW-toeslag. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het inkomen van de jongere partner. Voor inkomen uit arbeid geldt een vrijlating. Deze vrijlating bedraagt 15% van het bruto minimumloon (€ 211,14 per maand) + 1/3 van het meerdere inkomen. Als er recht bestaat op een maximale toeslag bij een AOW-uitkering ingegaan vóór 1 februari 1994 is er bij een bruto-inkomen van de jongere partner van meer dan € 779,93 per maand geen recht meer op toeslag. Wanneer de maximale toeslag gelijk is aan het brutogehuwdenpensioen bestaat bij een bruto-inkomen van € 1.259,01 of meer geen recht meer op toeslag. Inkomen in verband met arbeid wordt geheel gekort op de toeslag. Met ingang van 2011 komen personen die dan de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken en een partner hebben die 55 jaar of jonger is, niet meer in aanmerking voor een AOW-toeslag. Personen die vanaf 2015 de AOWgerechtigde leeftijd bereiken, komen evenmin in aanmerking voor een AOW-toeslag.
35
Wettelijk minimumloon Voor een werknemer van 23 jaar of ouder is het bruto minimumloon (exclusief 8% vakantieuitkering) bij een volledig dienstverband: Per maand
€ 1.407,60
Per week
€ 324,85
Per dag
€ 64,97
Kinderbijslag De kinderbijslagbedragen worden in 2010 en 2011 niet geïndexeerd. De hoogte van de kinderbijslag is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Het basisbedrag per kind is per 1 januari 2010: € 278,55. Voor kinderen die op of na 1 januari 1995 geboren zijn, is de hoogte van het kinderbijslagbedrag alleen nog maar afhankelijk van de leeftijd. Voor kinderen die geboren zijn vóór 1 januari 1995 of die na 1 oktober 1994 6 of 12 jaar worden, bestaat een overgangsregeling. Deze houdt in dat de hoogte van het kinderbijslagbedrag, naast de leeftijd van het kind, ook nog afhankelijk is van het aantal kinderen in het gezin. Vanaf 1 januari 2010 gelden in de kinderbijslag de volgende bedragen per kind per kwartaal. 1. Kinderen geboren vóór 1 januari 1995 die na 1 oktober 1994 6 of 12 jaar zijn geworden: Gezinnen met
12 t/m 17 jaar
1 kind
€ 278,55
2 kinderen
€ 313,25
3 kinderen
€ 324,81
4 kinderen
€ 350,23
5 kinderen
€ 365,47
6 kinderen
€ 375,64
2. Voor kinderen geboren op of na 1 januari 1995 gelden de volgende bedragen*: 0 tot 6 jaar
6 t/m 12 jaar
12 t/m 18 jaar
€ 194,99
€ 236,77
€ 278,55
* Deze bedragen blijven gelijk, ongeacht de gezinsgrootte. 36
Naast de kinderbijslag heeft u mogelijk recht op een kindgebonden budget. De hoogte van het kindgebonden budget is afhankelijk van het aantal kinderen in het gezin en het gezinsinkomen. Het kindgebonden budget wordt vastgesteld en uitgekeerd door de Belastingdienst. De Zorgverzekeringswet (Zvw) Per 1 januari 2006 is het nieuwe zorgverzekeringsstelsel van kracht. Er bestaat vanaf die datum één zorgverzekering met dezelfde voorwaarden en dezelfde manier van premie betalen voor iedereen. De kern van het nieuwe stelstel is dat vrijwel iedereen een zorgverzekering moet afsluiten bij een zorgverzekeraar. Alleen militairen en gemoedsbezwaarden voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) zijn uitgezonderd. Aan de zorgverzekeraar betaalt u een premie voor de zorgverzekering. Dit wordt de nominale premie genoemd. Naast de nominale premie moet iedere verzekeringsplichtige een inkomensafhankelijke bijdrage betalen. De heffing en inning van deze bijdrage gebeurt door de Belastingdienst. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt berekend over het bijdrage-inkomen. Dit inkomen is het totaal van wat de verzekeringsplichtige ontvangt aan: - belastbaar loon, - belastbare winst uit onderneming, - belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, en - belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Indien men pensioen- of lijfrenteuitkeringen ontvangt, is de verzekeringsmaatschappij wettelijk verplicht om de inkomensafhankelijke bijdrage op de uitkering in te houden en vervolgens af te dragen aan de Belastingdienst. De hoogte van de bijdrage is voor het jaar 2010 vastgesteld op 4,95% van het pensioen of de lijfrente.
37
Aantekeningen
38
39
40
Fiscaal zakboekje
Nationale-Nederlanden Prinses Beatrixlaan 35 2595 AK Den Haag
627-40.1001
geldig vanaf januari 2010