1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
ELIQUIS 2,5 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke filmomhulde tablet bevat 2,5 mg apixaban. Hulpstoffen: Elke filmomhulde tablet bevat 51,43 mg lactose (zie rubriek 4.4). Voor een volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet Gele, ronde tabletten met de inscriptie 893 aan de ene zijde en 2½ aan de andere zijde.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Preventie van veneuze trombo-embolische voorvallen (VTE) bij volwassen patiënten die een electieve heup- of knievervangingsoperatie hebben ondergaan. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Dosering De aanbevolen dosis ELIQUIS is tweemaal daags 2,5 mg, oraal in te nemen. De aanvangsdosis dient 12 tot 24 uur na de operatie te worden ingenomen. Artsen kunnen de mogelijke voordelen van eerdere antistolling voor VTE profylaxe en het postoperatieve bloedingsrisico in overweging nemen bij het besluit inzake toediening binnen dit tijdsinterval. Bij patiënten die een heupvervangingsoperatie ondergaan: De aanbevolen duur van de behandeling is 32 tot 38 dagen. Bij patiënten die een knievervangingsoperatie ondergaan: De aanbevolen duur van de behandeling is 10 tot 14 dagen. Als een dosis wordt gemist, dient de patiënt ELIQUIS onmiddellijk in te nemen en daarna door te gaan met inname tweemaal daags zoals daarvoor. Overstappen van parenterale antistollingsmiddelen op apixaban (en vice versa) is mogelijk bij de volgende geplande dosis (zie rubriek 4.5). Nierinsufficiëntie Omdat er geen klinische ervaring is bij patiënten met een creatinineklaring van < 15 ml/min of bij patiënten die dialyse ondergaan, wordt apixaban niet aangeraden bij deze patiënten (zie rubrieken 4.4 en 5.2). Beperkte klinische gegevens bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 15 – 29 ml/min) toont aan dat apixaban plasmaconcentraties zijn verhoogd bij deze patiënten populatie, daarom moet apixaban met voorzichtigheid worden gebruikt bij deze patiënten (zie rubrieken 4.4 en 5.2).
Er is geen dosisaanpassing nodig bij patiënten met milde of matige nierinsufficiëntie (zie rubriek 5.2). Leverinsufficiëntie ELIQUIS is gecontra-indiceerd bij patiënten met leverziekte die gepaard gaat met coagulopathie en een klinisch relevant bloedingsrisico (zie rubriek 4.3). Het middel wordt niet aangeraden bij patiënten met ernstige leverinsufficiëntie (zie rubrieken 4.4. en 5.2). Het middel kan met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met milde of matige leverinsufficiëntie (Child Pugh A of B). Er is geen dosisaanpassing nodig bij patiënten met milde of matige leverinsufficiëntie (zie rubrieken 4.4 en 5.2). Patiënten met verhoogde leverenzymen (ALAT/ASAT >2 x ULN) of totaal bilirubine ≥1,5 x ULN werden uit de klinische onderzoeken uitgesloten. Daarom moet ELIQUIS met voorzichtigheid worden gebruikt bij deze patiënten (zie rubrieken 4.4 en 5.2). Het ALAT dient te worden gemeten als deel van de standaard preoperatieve evaluatie (zie rubriek 4.4). Lichaamsgewicht Er is geen dosisaanpassing nodig (zie rubriek 5.2) Geslacht Er is geen dosisaanpassing nodig (zie rubriek 5.2) Ouderen Er is geen dosisaanpassing nodig (zie rubrieken 4.4 en 5.2) Pediatrische patiënten De veiligheid en werkzaamheid van ELIQUIS bij kinderen jonger dan 18 jaar zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar. Wijze van toediening Oraal gebruik. ELIQUIS moet worden doorgeslikt met water, met of zonder voedsel. 4.3
4.4
Contra-indicaties •
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen.
•
Klinisch significante actieve bloedingen.
•
Leverziekte die gepaard gaat met coagulopathie en een klinisch relevant bloedingsrisico (zie rubriek 5.2) Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Bloedingsrisico Zoals bij andere antistollingsmiddelen dienen patiënten die ELIQUIS gebruiken nauwlettend te worden gecontroleerd op tekenen van bloedingen. Het wordt aangeraden het middel met voorzichtigheid te gebruiken bij aandoeningen met een verhoogd risico op bloeding, zoals: aangeboren of verworven bloedingsstoornissen; actieve ulceratieve maagdarmziekte; bacteriële endocarditis; trombocytopenie; bloedplaatjesafwijkingen; voorgeschiedenis van hersenbloeding; ernstige ongecontroleerde hypertensie; en een recente hersen-, ruggenmerg- of oogoperatie. Toediening van ELIQUIS dient te worden stopgezet als ernstige bloeding optreedt (zie rubrieken 4.8 en 4.9).
Nierinsufficiëntie: Omdat er geen klinische ervaring is bij patiënten met een creatinineklaring < 15 ml/min of bij patiënten die dialyse ondergaan, wordt apixaban niet aangeraden bij deze patiënten (zie rubrieken 4.2 en 5.2).
Beperkte klinische gegevens bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 15 – 29 ml/min) toont aan dat apixaban plasmaconcentraties zijn verhoogd bij deze patiënten populatie, daarom moet apixaban, alleen of in combinatie met acetylsalicylzuur, met voorzichtigheid worden gebruikt bij deze patiënten, wegens mogelijk hoger bloedingsrisico (zie rubrieken 4.4 en 5.2). Er is geen dosisaanpassing nodig bij patiënten met milde of matige nierinsufficiëntie (zie rubriek 5.2). Oudere patiënten Er is beperkte klinische ervaring bij oudere patiënten die ELIQUIS in combinatie met acetylsalicylzuur krijgen. Deze combinatie dient met voorzichtigheid te worden gebruikt wegens mogelijk hoger bloedingsrisico. Leverinsufficiëntie: ELIQUIS is gecontra-indiceerd bij patiënten met leverziekte die gepaard gaat met coagulopathie en een klinisch relevant bloedingsrisico (zie rubriek 4.3). Het middel wordt niet aangeraden bij patiënten met ernstige leverinsufficiëntie (zie rubriek 5.2). Het dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met lichte of matige leverinsufficiëntie (Child Pugh A of B) (zie rubrieken 4.2 en 5.2). Patiënten met verhoogde leverenzymen ALAT/ASAT >2 x ULN of totaal bilirubine ≥1,5 x ULN werden uit de klinische onderzoeken uitgesloten. Daarom moet ELIQUIS met voorzichtigheid worden gebruikt bij deze patiënten (zie rubrieken 5.2). Het ALAT dient te worden gemeten als deel van de standaard preoperatieve evaluatie. Interactie met remmers van zowel cytochroom P450 3A4 (CYP3A4) als P-glycoproteïne (P-gp) Het gebruik van ELIQUIS wordt niet aangeraden bij patiënten die gelijktijdig systemisch worden behandeld met sterke remmers van zowel CYP3A4 als P-gp, zoals azole antimycotica (bijv. ketoconazol, itraconazol, voriconazol en posaconazol) en hiv-proteaseremmers (bijv. ritonavir). Deze geneesmiddelen kunnen de blootstelling aan apixaban verhogen met een factor 2 (zie rubriek 4.5) of groter bij de aanwezigheid van bijkomende factoren die de blootstelling aan apixaban verhogen (bijv. ernstige nierinsufficiëntie).. Interactie met inductoren van zowel CYP3A4 als P-gp Het gelijktijdige gebruik van ELIQUIS met sterke CYP3A4- en P-gp-inductoren (bijv. rifampicine, fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital of sint-janskruid) kan leiden tot een afname van ~50% in blootstelling aan apixaban. Sterke inductoren van zowel CYP3A4 als P-gp dienen met voorzichtigheid gelijktijdig te worden toegediend (zie rubriek 4.5). Interactie met andere geneesmiddelen die van invloed zijn op de hemostase Voorzichtigheid is geboden als patiënten gelijktijdig worden behandeld met niet-steroïde antiinflammatoire geneesmiddelen (NSAID’ s), waaronder acetylsalicylzuur. Andere plaatjesaggregatieremmers of andere antitrombotische middelen worden niet gelijktijdig met ELIQUIS aanbevolen (zie rubriek 4.5). Spinale/epidurale anesthesie of punctie Wanneer neuraxiale anesthesie (spinale/epidurale anesthesie) of spinale/epidurale punctie wordt toegepast, lopen patiënten die ter preventie van trombo-embolische complicaties met antitrombotica worden behandeld het risico op een epiduraal of spinaal hematoom dat kan resulteren in langdurige of permanente paralyse. Het risico op deze voorvallen kan toenemen door het postoperatieve gebruik van epidurale verblijfskatheters of het gelijktijdige gebruik van geneesmiddelen die van invloed zijn op de
hemostase. Epidurale of intrathecale verblijfskatheters moeten ten minste 5 uur vóór de eerste dosis ELIQUIS worden verwijderd. Het risico kan ook worden verhoogd door traumatische of herhaalde epidurale of spinale punctie. Patiënten moeten frequent worden gecontroleerd op tekenen en symptomen van neurologische beperkingen (bijv. gevoelloosheid of zwakte van de benen, darm- of blaasdisfunctie). Als neurologische problemen worden opgemerkt, is dringend diagnose en behandeling noodzakelijk. Voorafgaand aan neuraxiale interventie dient de arts het mogelijke voordeel tegen het risico af te wegen bij met antistollingsmiddelen behandelde patiënten of bij patiënten die voor tromboseprofylaxe met antistollingsmiddelen moeten worden behandeld. Er is geen klinische ervaring met het gebruik van apixaban met epidurale of intrathecale verblijfskatheters. Indien de noodzaak daartoe bestaat en op basis van de farmacokinetische gegevens dient tussen de laatste dosis apixaban en de verwijdering van de katheter een tijdsinterval van 2030 uur (d.w.z. 2 x de halfwaardetijd) te verstrijken en ten minste een dosis dient voor de verwijdering van de katheter weggelaten te worden. De volgende dosis apixaban mag ten minste 5 uur na de verwijdering van de katheter gegeven worden. Zoals met alle nieuwe antistollingsmiddelen is de ervaring met neuraxiale blokkade beperkt en daarom wordt uiterste voorzichtigheid aangeraden bij het gebruik van apixaban bij een neuraxiale blokkade. Heupfractuuroperatie De werkzaamheid en veiligheid van apixaban is niet onderzocht in klinische onderzoeken bij patiënten die een heupfractuuroperatie ondergingen. Derhalve wordt het middel niet aangeraden bij deze patiënten. Laboratoriumparameters Zoals verwacht worden stollingstests (bijv. PT, INR en aPTT) beïnvloed door het werkingsmechanisme van apixaban. De veranderingen die worden waargenomen in deze stollingstests bij de verwachte therapeutische dosis zijn gering en kunnen sterk variëren (zie rubriek 5.1). Informatie over hulpstoffen ELIQUIS bevat lactose. Patiënten met zeldzame erfelijke problemen met galactose-intolerantie, Lapplactasedeficiëntie of glucose-galactosemalabsorptie dienen dit geneesmiddel niet te gebruiken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Remmers van CYP3A4 en P-gp Gelijktijdige toediening van apixaban met ketoconazol (400 mg eenmaal daags), een sterke remmer van zowel CYP3A4 als P-gp, leidde tot een 2-voudige verhoging van de gemiddelde AUC van apixaban en een 1,6-voudige verhoging van de gemiddelde Cmax van apixaban. Het gebruik van ELIQUIS wordt niet aangeraden bij patiënten die tegelijk systemisch worden behandeld met sterke remmers van zowel CYP3A4 als P-gp, zoals azole antimycotica (bijv. ketoconazol, itraconazol, voriconazol en posaconazol) en hiv-protease remmers (bijv. ritonavir) (zie rubriek 4.4). Van werkzame stoffen die een matig remmend effect hebben op de apixaban-eliminatieroutes, CYP3A4 en/of P-gp, wordt verwacht dat ze de plasmaconcentraties van apixaban in mindere mate verhogen. Zo leidde bijvoorbeeld het als een matige CYP3A4- en een zwakke P-gp-remmer beschouwde diltiazem (360 mg eenmaal daags) tot een 1,4-voudige toename van de gemiddelde AUC en een 1,3-voudige toename van de Cmax van apixaban. Naproxen (500 mg, eenmalige dosis) een remmer van P-gp, maar geen remmer van CYP3A4, leidde tot een 1,5-voudige en 1,6-voudige toename van respectievelijk de gemiddelde AUC en de gemiddelde Cmax, van apixaban. Er is geen dosisaanpassing voor apixaban nodig bij gelijktijdige toediening met minder krachtige remmers van CYP3A4 en/of P-gp. Inductoren van CYP3A4 en P-gp Gelijktijdige toediening van apixaban met rifampicine, een sterke inductor van zowel CYP3A4 als Pgp, leidde tot een afname van ongeveer 54% en 42% in respectievelijk de gemiddelde AUC en de gemiddelde Cmax van apixaban. Het gelijktijdige gebruik van apixaban met andere sterke CYP3A4- en P-gp-inductoren (bijv. fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital of sint-janskruid) kan ook leiden tot
verlaagde plasmaconcentraties van apixaban. Er is geen dosisaanpassing voor apixaban nodig tijdens gelijktijdige behandeling met dergelijke middelen. Sterke inductoren van zowel CYP3A4 als P-gp dienen echter met voorzichtigheid te worden toegediend bij gelijktijdig gebruik (zie rubriek 4.4). Antistollingsmiddelen Na gecombineerde toediening van enoxaparin (40 mg, eenmalige dosis) en apixaban (5 mg, eenmalige dosis), werd een additief effect op de anti-factor Xa-activiteit waargenomen. Vanwege een verhoogd bloedingsrisico is voorzichtigheid geboden als patiënten gelijktijdig worden behandeld met andere antistollingsmiddelen (zie rubriek 4.4). Plaatjesaggregatieremmers en NSAID’s Farmacokinetische of farmacodynamische interacties waren niet evident wanneer apixaban gelijktijdig werd toegediend met eenmaal daags 325 mg acetylsalicylzuur. Gelijktijdige toediening van apixaban met clopidogrel (75 mg eenmaal daags) of met de combinatie van clopidogrel 75 mg en acetylsalicylzuur 162 mg eenmaal daags in Fase-1-studies resulteerde niet in een relevante toename van de ‘template’ bloedingstijd, plaatjesaggregatie of stollingstests (PT, INR en aPTT) in vergelijking met toediening van de plaatjesaggregatieremmers zonder apixaban. Naproxen (500 mg), een remmer van P-gp, leidde tot een 1,5-voudige en 1,6-voudige toename van respectievelijk de gemiddelde AUC en de gemiddelde Cmax, van apixaban. Voor apixaban werden overeenkomstige toenames waargenomen in stollingstests. Er werden geen veranderingen waargenomen in het effect van naproxen op door arachidonzuur geïnduceerde plaatjesaggregatie en er werd geen klinisch relevante verlenging van de bloedingstijd waargenomen na gelijktijdige toediening van apixaban en naproxen. Ondanks deze bevindingen kunnen er individuen zijn met een meer uitgesproken farmacodynamische respons wanneer plaatjesaggregatieremmers gelijktijdig worden toegediend met apixaban. ELIQUIS dient met voorzichtigheid te worden gebruikt als het gelijktijdig met NSAID’s (waaronder acetylsalicylzuur) wordt toegediend, aangezien deze geneesmiddelen doorgaans het bloedingsrisico verhogen. In een klinisch onderzoek bij patiënten met acuut coronair syndroom is een significante toename van bloedingsrisico gemeld bij de combinatie van apixaban, acetylsalicylzuur en clopidogrel. Gelijktijdige toediening van ELIQUIS wordt niet aangeraden met middelen die met ernstige bloedingen worden geassocieerd zoals: niet-gefractioneerde heparines en heparinederivaten (waaronder heparines met laag moleculair gewicht (LMWH)), oligosacchariden die de Factor Xa remmen (bijv. fondaparinux), directe trombine-II-remmers (bijv. desirudine), trombolytische middelen, GPIIb/IIIa-receptorantagonisten, thiënopyridinen (bijv. clopidogrel), dipyridamole, dextran, sulfinpyrazon, antagonisten van vitamine K en andere orale antistollingsmiddelen. Andere gelijktijdige therapieën Er werden geen klinisch significante farmacokinetische of farmacodynamische interacties waargenomen wanneer apixaban gelijktijdig met atenolol of famotidine werd toegediend. Gelijktijdige toediening van 10 mg apixaban met 100 mg atenolol had geen klinisch relevant effect op de farmacokinetiek van apixaban. Na toediening van de twee geneesmiddelen samen waren de gemiddelde AUC en Cmax van apixaban 15% en 18% lager dan bij toediening alleen. Toediening van 10 mg apixaban met 40 mg famotidine had geen effect op de AUC of Cmax van apixaban. Effect van apixaban op andere geneesmiddelen In vitro-studies met apixaban lieten geen remmend effect zien op de activiteit van CYP1A2, CYP2A6, CYP2B6, CYP2C8, CYP2C9, CYP2D6 of CYP3A4 (IC50 > 45 µM) en een zwak remmend effect op de activiteit van CYP2C19 (IC50 > 20 µM) bij concentraties die significant hoger zijn dan de maximale plasmaconcentraties die zijn waargenomen bij patiënten. Apixaban had geen inducerend effect op CYP1A2, CYP2B6, CYP3A4/5 bij een concentratie tot 20 µM. Daarom wordt niet verwacht dat apixaban de metabolische klaring verandert van gelijktijdig toegediende geneesmiddelen die worden gemetaboliseerd door deze enzymen. Apixaban is geen belangrijke remmer van P-gp.
Bij hieronder beschreven studies die werden uitgevoerd met gezonde proefpersonen bracht apixaban geen relevante verandering in de farmacokinetiek van digoxine, naproxen of atenolol teweeg. Digoxine: Gelijktijdige toediening van apixaban (20 mg eenmaal daags) en digoxine (0,25 mg eenmaal daags), een P-gp-substraat, had geen invloed op de AUC of Cmax van digoxine. Daarom heeft apixaban geen remmend effect op door P-gp gemedieerd substraattransport. Naproxen: Gelijktijdige toediening van een eenmalige dosis apixaban (10 mg) en naproxen (500 mg), een veel gebruikte NSAID, had geen enkel effect op de AUC of Cmax van naproxen. Atenolol: Gelijktijdige toediening van een eenmalige dosis apixaban (10 mg) en atenolol (100 mg), een veel gebruikte bètablokker, veranderde de farmacokinetiek van atenolol niet. 4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap Er zijn geen gegevens beschikbaar over het gebruik van apixaban bij zwangere vrouwen. Dierstudies wijzen niet op directe of indirecte schadelijke effecten met betrekking tot reproductieve toxiciteit. Apixaban wordt niet aangeraden tijdens zwangerschap. Borstvoeding Het is onbekend of apixaban of metabolieten daarvan bij de mens in de moedermelk worden uitgescheiden. Uit over dieren beschikbare gegevens blijkt dat apixaban in de melk wordt uitgescheiden. Bij rattenmelk werd een hoge ratio melk/moederplasma (Cmax circa 8, AUC circa 30) vastgesteld, mogelijk vanwege actief transport in de melk. Een risico voor pasgeborenen en zuigelingen kan niet worden uitgesloten. Er moet worden besloten om met de borstvoeding te stoppen of om de behandeling met apixaban stop te zetten/niet te starten. Vruchtbaarheid Studies met dieren die direct apixaban kregen toegediend hebben geen effect op de vruchtbaarheid uitgewezen. Bij de vrouwelijke nakomelingen van zwangere ratten die met apixaban waren behandeld namen echter paring en vruchtbaarheid af (zie rubriek 5.3). 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
ELIQUIS heeft geen of verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen. 4.8
Bijwerkingen
De veiligheid van apixaban is beoordeeld in één fase-II- en drie fase-III-studies. Hierbij werden 5.924 patiënten die een zware orthopedische operatie ondergingen aan de onderste ledematen (electieve heupvervanging of electieve knievervanging) blootgesteld aan tweemaal daags 2,5 mg apixaban en behandeld gedurende maximaal 38 dagen. In totaal ondervond 11% van de patiënten die waren behandeld met tweemaal daags 2,5 mg apixaban bijwerkingen. Zoals bij andere antistollingsmiddelen kunnen tijdens behandeling met apixaban bloedingen optreden bij aanwezigheid van gerelateerde risicofactoren zoals organische laesies die snel gaan bloeden. Vaak voorkomende bijwerkingen waren anemie, hemorragie, kneuzing en nausea. De bijwerkingen dienen te worden geïnterpreteerd binnen de chirurgische setting. De bijwerkingen in het ene fase-II-onderzoek en de drie fase-III-onderzoeken zijn in tabel 1 op basis van systeem/orgaanklasse (MedDRA) en frequentie gerangschikt. Tabel 1: Bijwerkingen bij patiënten die electieve heup- of knievervangingschirurgie ondergaan
Vaak (≥ 1/100, < 1/10) Soms (≥ 1/1.000, < 1/100) Bloed- en lymfestelselaandoeningen Anemie (inclusief postoperatieve Trombocytopenie (inclusief en hemorragische anemie, en verlaagde plaatjestelling) desbetreffende laboratoriumparameters) Immuunsysteemaandoeningen
Zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000)
Overgevoeligheid Oogaandoeningen Oculaire hemorragie (waaronder conjunctiva hemorragie) Bloedvataandoeningen Hemorragie (waaronder Hypotensie (waaronder hematoom, en vaginale en uretrale procedurele hypotensie) bloeding) Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen Epistaxis Maagdarmstelselaandoeningen Nausea Maagdarmbloedingen (waaronder bloedbraken en melaena), bloederige faeces Lever- en galaandoeningen Transaminasen verhoogd (waaronder verhoogd alanineaminotransferase verhoogd en alanine-aminotransferase abnormaal), aspartaataminotransferase verhoogd, gammaglutamyltransferase verhoogd, leverfunctietest abnormaal, bloed alkalinefosfatase verhoogd, bloed bilirubine verhoogd Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Haemoptysis Rectale hemorragie, gingivabloeding
Spierbloeding Nier- en urinewegaandoeningen Hematurie (waaronder desbetreffende laboratoriumparameters) Letsels, intoxicaties en verrichtingscomplicaties Kneuzing Postprocedurebloeding (waaronder hematoom na verrichting, hemorragie wond, hematoom op punctieplaats van bloedvat en bloeding op de katheterplaats) wondsecretie, bloeding op de plaats van een snee (waaronder hematoom op incisieplaats), operatieve hemorragie Zoals bij elk antistollingsmiddel kan het gebruik van ELIQUIS gepaard gaan met een verhoogd risico op occulte of met het blote oog zichtbare bloedingen vanuit een weefsel of orgaan, wat kan resulteren in posthemorragische anemie. De tekenen, symptomen en ernst zullen variëren afhankelijk van de locatie en graad of omvang van de bloeding (zie rubrieken 4.4 en 5.1).
4.9
Overdosering
Er is geen antidotum voor ELIQUIS. Overdosering van apixaban kan resulteren in een hoger risico op bloedingen. Bij bloedingscomplicaties dient de behandeling te worden stopgezet en moet de oorzaak van het bloeden worden achterhaald. Het starten van een passende behandeling, bijv. chirurgische hemostase of de transfusie van vers bevroren plasma moet worden overwogen. Bij gecontroleerde klinische onderzoeken had oraal toegediende apixaban bij gezonde proefpersonen in doses tot 50 mg per dag gedurende 3 tot 7 dagen (25 mg tweemaal daags (bid) gedurende 7 dagen of 50 mg eenmaal daags (QD) gedurende 3 dagen) [10 keer de dagelijkse maximale voor de mens aanbevolen dosis] geen klinisch relevante negatieve effecten. Een preklinische studie met honden wees uit dat orale toediening van actieve kool tot 3 uur na toediening van apixaban de blootstelling aan apixaban reduceerde; derhalve kan het gebruik van actieve kool worden overwogen bij de behandeling van een overdosis apixaban. Als levensbedreigende bloedingen niet via de bovenstaande maatregelen onder controle kunnen worden gebracht, kan toediening van recombinantfactor VIIa worden overwogen. Er is echter op dit moment geen ervaring met het gebruik van recombinantfactor VIIa bij personen die apixaban krijgen. Herdosering van recombinantfactor VIIa kan worden overwogen en moet worden getitreerd afhankelijk van het verminderen van de bloeding.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische groep: {nog niet toegewezen}, ATC-code: <nog niet toegewezen> Werkingsmechanisme Apixaban is een krachtige, orale, reversibele, directe en zeer selectieve actieve remmer van factor Xa. Het heeft geen antitrombine-III nodig om antitrombotische activiteit te vertonen. Apixaban remt vrije en stolselgebonden factor Xa, en protrombinaseactiviteit. Apixaban heeft geen directe effecten op plaatjesaggregatie, maar remt indirect de plaatjesaggregatie die wordt geïnduceerd door trombine. Door factor Xa te remmen, voorkomt apixaban trombinevorming en trombusontwikkeling. Preklinische studies naar apixaban in diermodellen hebben antitrombotische werkzaamheid aangetoond bij de preventie van arteriële en veneuze trombose bij doses die de hemostase in stand hielden. Farmacodynamische effecten De farmacodynamische effecten van apixaban zijn een afspiegeling van het werkingsmechanisme (FXa-remming). Als gevolg van FXa-remming verlengt apixaban stollingstests zoals protrombinetijd (PT), INR en geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT). De veranderingen die bij deze stollingstests bij de verwachte therapeutische dosis worden waargenomen zijn gering en variëren sterk. Ze worden niet aanbevolen om de farmacodynamische effecten van apixaban te beoordelen. Apixaban vertoont ook anti-FXa-activiteit zoals duidelijk blijkt uit afname van de factor-Xaenzymactiviteit bij meerdere commerciële anti-FXa tests, hoewel de resultaten verschilde per test. Gegevens van klinische onderzoeken zijn alleen beschikbaar voor het Rotachrom Heparine chromogeen-assay waarvan de resultaten hieronder worden getoond. De anti-FXa-activiteit vertoont een sterk direct lineair verband met de plasmaconcentratie van apixaban en bereikt maximale waarden op het moment dat de plasmaconcentratie van apixaban maximaal is. Het verband tussen de plasmaconcentratie van apixaban en de anti-FXa-activiteit is lineair over een breed dosisbereik van apixaban, en de nauwkeurigheid van het Rotachrom-assay ligt ruim binnen aanvaardbare grenzen voor gebruik in een klinisch laboratorium. De dosis- en concentratiegerelateerde veranderingen die zijn waargenomen na toediening van apixaban zijn sterker, en minder variabel bij anti-FXa-activiteit dan bij stollingstests.
De voorspelde steady-state maximale en minimale anti-FXa-activiteit bij apixaban 2,5 mg BID dosering zijn respectievelijk 1,3 IE/ml (5e/95e percentiel 0,67 -2,4 IE/ml) en 0,84 IE/ml (5e/95e percentiel 0,37 -1,8 IE/ml). Hieruit blijkt een minder dan 1,6-voudige schommeling in maximale/minimale anti-FXa-activiteit gedurende het doseringsinterval. Hoewel behandeling met apixaban geen standaard blootstellingscontrole vereist, kan het Rotachrom anti-FXa-assay nuttig zijn in uitzonderlijke situaties waarin kennis over blootstelling aan apixaban kan helpen om geïnformeerde klinische beslissingen te nemen, bijv. overdosering en noodchirurgie. Klinische werkzaamheid en veiligheid Het klinische apixaban-programma werd opgezet om de werkzaamheid en veiligheid van apixaban aan te tonen bij de preventie van VTE bij een breed scala aan volwassen patiënten die een electieve heupof knievervangingsoperatie ondergaan. In totaal werden 8.464 patiënten gerandomiseerd bij twee toonaangevende, dubbelblinde, multinationale studies, waarbij apixaban 2,5 mg oraal tweemaal daags (4.236 patiënten) werd vergeleken met enoxaparine 40 mg eenmaal daags (4.228 patiënten). Tot deze totale groep behoorden 1.262 patiënten (618 in de apixaban-groep) van 75 jaar of ouder, 1.004 patiënten (499 in de apixaban-groep) met een laag lichaamsgewicht (≤ 60 kg), 1.495 patiënten (743 in de apixaban-groep) met BMI ≥ 33 kg/m2, en 415 patiënten (203 in de apixaban-groep) met matige nierinsufficiëntie. Aan de ADVANCE-3-studie werd deelgenomen door 5.407 patiënten die een electieve heupvervangingsoperatie ondergingen, en aan de ADVANCE-2-studie werd deelgenomen door 3.057 patiënten die een electieve knievervangingsoperatie ondergingen. Proefpersonen kregen oraal tweemaal daags (po bid) 2,5 mg apixaban of enoxaparine subcutaan eenmaal daags (sc od) 40 mg toegediend. De eerste dosis apixaban werd 12 tot 24 uur na de operatie gegeven, terwijl met enoxaparine 9 tot 15 uur vóór de operatie werd begonnen. Zowel apixaban als enoxaparine werden in de ADVANCE-3-studie gedurende 32-38 dagen en in de ADVANCE-2-studie gedurende 10-14 dagen gegeven. Op basis van de medische voorgeschiedenis van de patiënten in de onderzochte populatie van ADVANCE-3 en ADVANCE-2 (8.464 patiënten) had 46% hypertensie, 10% hyperlipidemie, 9% diabetes en 8% een kransslagaderziekte. Apixaban bleek statistisch superieur aan enoxoparine bij zowel electieve heup- als knievervangingschirurgie (zie tabel 2), betreffende het reduceren van het primaire eindpunt, een samenstelling van Alle VTE/dood (ongeacht oorzaak), als ook het eindpunt Ernstige VTE, een samenstelling van proximale DVT, niet-fatale PE, en VTE-gerelateerd overlijden. Tabel 2: Werkzaamheidsresultaten van toonaangevende fase-III-studies Studie ADVANCE-3 (heup) Onderzoeksbehandeling Apixaban Enoxaparine Dosering 2,5 mg po bid 40 mg sc od Duur van de behandeling 35 ± 3 d 35 ± 3 d Totale VTE/overlijden (alle oorzaken) Aantal 27/1.949 74/1.917 voorvallen/proefpersonen Frequentie van voorvallen 1,39% 3,86% Relatief risico 0,36 95% CI (0,22, 0,54) Ernstige VTE Aantal 10/2.199 25/2.195 voorvallen/proefpersonen Frequentie van voorvallen 0,45% 1,14% Relatief risico 0,40 95% CI (0,15, 0,80)
pwaarde
<0,0001
0,0107
ADVANCE-2 (knie) Apixaban Enoxaparine 2,5 mg po bid 40 mg sc od 12 ± 2 d 12 ± 2 d 147/976
243/997
15,06% 0,62 (0.51, 0,74)
24,37%
13/1.195
26/1.199
1,09% 0,50 (0,26, 0,97)
2,17%
pwaarde
<0,0001
0,0373
De veiligheidseindpunten Ernstige bloedingen, de samenstelling van ernstige en klinisch relevante niet-ernstige (CRNM) bloedingen, en Alle bloedingen liet vergelijkbare cijfers zien voor patiënten behandeld met 2,5 mg apixaban en patiënten behandeld met 40 mg enoxaparine (zie tabel 3). Alle bloedingscriteria betroffen bloedingen op de operatieplaats.
Tabel 3: Bloedingsresultaten van toonaangevende fase-III-studies* ADVANCE-3 ADVANCE-2 Apixaban Enoxaparine Apixaban Enoxaparine 2,5 mg po bid 40 mg sc od 2,5 mg po bid 40 mg sc od 35 ± 3 d 35 ± 3 d 12 ± 2 d 12 ± 2 d Alle n = 2.673 n = 2.659 n = 1.501 n = 1.508 behandelden Behandelingsperiode 1 Ernstig 22 (0,8%) 18 (0,7%) 9 (0,6%) 14 (0,9%) Fataal 0 0 0 0 Ernstig + 129 (4,8%) 134 (5,0%) 53 (3,5%) 72 (4,8%) CRNM Alle bloedingen 313 (11,7%) 334 (12,6%) 104 (6,9%) 126 (8,4%) Behandelingsperiode na de operatie 2 Ernstig 9 (0,3%) 11 (0,4%) 4 (0,3%) 9 (0,6%) Fataal 0 0 0 0 Ernstig + 96 (3,6%) 115 (4,3%) 41 (2,7%) 56 (3,7%) CRNM Alle bloedingen 261 (9,8%) 293 (11,0%) 89 (5,9%) 103 (6,8%) * Alle bloedingscriteria omvatten bloedingen op de operatieplaats. 1 Omvat voorvallen die optraden na eerste dosis enoxaparine (vóór de operatie) 2 Omvat voorvallen die optraden na eerste dosis apixaban (na de operatie)
De totale incidentie van de bijwerkingen van bloedingen, anemie en afwijkende transaminasen (bijv. alanine-aminotransferase spiegels) waren in aantallen lager bij patiënten behandeld werden met apixaban in vergelijking tot enoxaparine, in de fase II en fase III studies bij electieve heup- en knievervangingsoperaties. In de studie met knievervangingschirurgie gedurende de geplande behandelingsperiode werden in de apixabanarm 4 gevallen van PE tegenover geen enkel geval in de enoxaparinarm gediagnosticeerd. Er kan geen verklaring worden gegeven voor dit grotere aantal van PE.. Pediatrische patiënten Het Europese Geneesmiddelen Bureau (EMA) heeft besloten tot uitstel van de verplichting om de resultaten in te dienen van onderzoek met ELIQUIS in een of meerdere subgroepen van pediatrische patiënten bij veneuze en arteriële embolie en trombose (zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik). 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie De absolute biologische beschikbaarheid van apixaban is ongeveer 50% voor doses tot 10 mg. Apixaban wordt snel geabsorbeerd en maximale concentraties (Cmax) komen 3 tot 4 uur na tabletinname voor. Inname met voedsel heeft geen effect op de AUC of Cmax van apixaban bij de 10 mg dosis. Apixaban kan al dan niet met voedsel worden ingenomen Apixaban vertoont een lineaire farmacokinetiek met dosisproportionele toenames in blootstelling voor orale doses tot 10 mg. Bij doses ≥ 25 mg vertoont apixaban dissolutiebeperkte absorptie met verminderde biologische beschikbaarheid. De blootstellingsparameters van apixaban vertonen een lage tot matige variabiliteit wat tot uiting komt in een within-subject en inter-subject variabiliteit van respectievelijk ~20% CV en ~30% CV. Distributie De plasma-eiwitbinding bij mensen is ongeveer 87%. Het distributievolume (Vss) is ongeveer 21 liter. Biotransformatie en eliminatie
Apixaban heeft meerdere eliminatieroutes. Van de bij mensen toegediende dosis apixaban werd ongeveer 25% teruggevonden als metabolieten, waarbij het merendeel werd teruggevonden in de feces. Ongeveer 27% van de totale klaring van apixaban is terug te voeren op renale excretie. In klinische en niet-klinische studies werden aanvullende bijdragen van respectievelijk biliaire en directe intestinale excretie waargenomen. Apixaban heeft een totale klaring van ongeveer 3,3 l/uur en een halfwaardetijd van ongeveer 12 uur. Biotransformatie vindt voornamelijk plaats via O-demethylering en hydroxylering bij het 3oxopiperidinyl-gedeelte. Apixaban wordt voornamelijk gemetaboliseerd via CYP3A4/5, met geringe bijdragen van CYP1A2, 2C8, 2C9, 2C19 en 2J2. In menselijk plasma is onveranderd apixaban het belangrijkste geneesmiddelgerelateerde bestanddeel, zonder actieve circulerende metabolieten. Apixaban is een substraat van transporteiwitten, P-gp en borstkankerresistentieproteïne (BCRP). Nierinsufficiëntie Een verminderde nierfunctie had geen invloed op de maximale concentratie van apixaban. Een toename van de blootstelling aan apixaban correleerde met een afname van de nierfunctie (dit werd vastgesteld via meting van de creatinineklaring). Bij personen met lichte (creatinineklaring 51 – 80 ml/min), matige (creatinineklaring 30 – 50 ml/min) en ernstige (creatinineklaring 15 – 29 ml/min) nierinsufficiëntie waren de plasmaconcentraties (AUC) van apixaban respectievelijk 16, 29 en 44% verhoogd vergeleken met personen met een normale creatinineklaring. Nierinsufficiëntie had geen duidelijk effect op het verband tussen de plasmaconcentratie van apixaban en de anti-FXa-activiteit. Leverinsufficiëntie In een studie waarbij 8 proefpersonen met lichte leverinsufficiëntie, Child Pugh A score 5 (n = 6) en score 6 (n = 2), en 8 proefpersonen met matige leverinsufficiëntie, Child Pugh B score 7 (n = 6) en score 8 (n = 2), gezonde controlepersonen, waren de farmacokinetiek en farmacodynamiek van een eenmalige dosis apixaban van 5 mg niet veranderd bij proefpersonen met leverinsufficiëntie. De veranderingen in anti-factor-Xa-activiteit en INR waren vergelijkbaar bij proefpersonen met lichte tot matige leverinsufficiëntie en gezonde proefpersonen. Ouderen Oudere patiënten (boven 65 jaar) hadden hogere plasmaconcentraties dan jongere patiënten, met gemiddelde AUC-waarden die ongeveer 32% hoger waren. Geslacht De blootstelling aan apixaban was ongeveer 18% hoger bij vrouwen dan bij mannen. Etnische afkomst en ras De resultaten van fase-1-studies gaven geen waarneembaar verschil in de farmacokinetiek van apixaban te zien tussen blanke, Aziatische en negroïde/Afro-Amerikaanse proefpersonen. De bevindingen van een populatie-farmacokinetische analyse bij patiënten die apixaban kregen na electieve heup- of knievervangingsoperatie kwamen overeen met de fase-1-resultaten. Lichaamsgewicht In vergelijking met apixabanblootstelling bij proefpersonen met een lichaamsgewicht van 65 tot 85 kg, ging een lichaamsgewicht van > 120 kg gepaard met een ongeveer 30% lagere blootstelling en een lichaamsgewicht van < 50 kg gepaard met een ongeveer 30% hogere blootstelling. Verband tussen farmacokinetiek/farmacodynamiek Het farmacokinetisch/farmacodynamisch verband tussen de plasmaconcentratie van apixaban en verschillende farmacodynamische eindpunten (anti-FXa-activiteit, INR, PT, aPTT) is beoordeeld na toediening van een breed scala aan doses (0,5 – 50 mg). Het verband tussen de plasmaconcentratie van apixaban en de anti-factor-Xa-activiteit kon het best worden beschreven met een lineair model. Het farmacokinetische/farmacodynamische verband dat werd waargenomen bij patiënten die apixaban hadden gekregen na electieve heup- of knievervangingsoperatie kwam overeen met dat wat werd vastgesteld bij gezonde proefpersonen.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Gegevens uit conventioneel preklinisch onderzoek naar veiligheid, toxiciteit bij herhaalde doseringen, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel, vruchtbaarheid en embryofoetale ontwikkeling hebben geen nadelige gevolgen voor de mens aan het licht gebracht. Bij de nakomelingen van zwangere met apixaban behandelde ratten namen paring en vruchtbaarheid af. Deze effecten waren minimaal en werden uitsluitend waargenomen na blootstelling die geacht wordt beduidend hoger te liggen dan het maximale niveau waaraan de mens wordt blootgesteld, zodat deze niet relevant zijn voor klinische doeleinden. De ernstigere effecten waargenomen in het onderzoek naar herhaalde doseringen waren gerelateerd aan de farmacodynamische effect van apixaban op bloedstolling parameters. In de toxiciteit onderzoeken werd weinig tot geen toename van bloeding waargenomen. Dit zou echter te wijten kunnen zijn aan een lagere gevoeligheid van de niet-klinische proefdieren in vergelijking tot mensen. Dit resultaat dient met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden bij de extrapolatie naar mensen.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Tabletkern: Watervrije lactose Microkristallijne cellulose (E460) Natriumcroscarmellose Natriumlaurylsulfaat Magnesiumstearaat (E470b) Filmomhulling: Lactosemonohydraat Hypromellose (E464) Titaniumdioxide (E171) Triacetine (E1518) IJzeroxide geel (E172) 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing. 6.3
Houdbaarheid
3 jaar 6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
PVC/PVDC-blisterverpakkingen van 10 filmomhulde tabletten. Dozen van 10, 20 en 60. Geperforeerde PVC/PVDC-blisterverpakkingen met eenheidsdoses van 60x1 filmomhulde tablet of 100x1 filmomhulde tablet. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Geen bijzondere vereisten.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Bristol-Myers Squibb/Pfizer EEIG, Bristol-Myers Squibb House, Uxbridge Business Park, Sanderson Road, Uxbridge, Middlesex UB8 1DH Verenigd Koninkrijk
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Eliquis – 2,5 mg filmomhulde tabletten EU/1/11/691/001-005 9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 18 mei 2011
10.
DATUM VAN DE HERZIENING VAN DE TEKST