R.J. SchlmrrleJpennincl
telefoon ->-0'" "'7" 310 66 86
fax www.cultuur.nl
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap De heer dr. R.H.A. Plasterk Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
datum: 7 april 2008 ons kenmerk: mus-2008.04838/2
onderwerp: instrumentarium specifiek museumbeleid
Zeer geachte heer Plasterk, Het bestuurlijk arrangement voor de midden jaren negentig verzelfstandigde rijksmusea werkte in de praktijk niet optimaal en werd daarom herzien. Aangewezen musea krijgen een een blijvend uitzicht op subsidie en moeten in plaats van een beleidsplan begroting en een visitatierapport indienen. Het nieuwe model bevindt zich nog in de eXIJerimentele fase. Tegelijkertijd groeit het besef dat musea de behoeften van de samenleving op een nieuwe manier tegemoet moeten treden om hun taken goed te blijven aandachtspunten bij het vervullen. In dit spanningsveld geeft de Raad voor Cultuur u nieuwe instrumentarium voor het specifiek museumbeleid. Het nieuwe model van beoordeling en bekostiging van teveel bestuurlijke afstand te scheppen. U zou zich als
musea dreigt van collecties en als
subsidiënt van beherende instellingen moeten hoe u de die zich momenteel in de museumsector voltrekken optimaal kunt begeleiden en hoe u de musea blijvend kunt betrekken bij het cultuurbeleid. De inhoudelijke dialoog tussen musea en ministerie dient daartoe te worden hersteld. Het museumbeleid 2009-2012 zoals zich dat nu
voorziet in een instrumentarium dat
stimuleert tot meer ondernemerschap en vergroting van het publieksbereik. Dat is naar de mening van de Raad te eenzijdig. U zult ook prikkels moeten geven die leiden tot inhoudelijke van het aanbod, en die de zichtbaarheid van collecties en het behoud van een kennisinfrastructuur gar'an<jeren. (ook via andere Teneinde de van de rijksgesubsidieerde musea te met de van het langjarig subsidieperspectief ook een voor museale vernieuwing moeten instellen. De Raad denkt daarbij aan zeven miljoen euro per jaar, vierjaarlijks te verdelen parallel aan het Subsidieplan.
voor voor
pagina: 2 '-'''''Jl'-''',-,"Ä
raad voor cu
mus-2008.04838/2
Voor de rijksgesubsidieerde musea staat niet langer de vraag centraal óf ze subsidie krijgen, maar de vraag op welke voorwaarden. Het visitatiemodel zal primair functioneren als een instrument van kwaliteitszorg voor de musea zelf en niet als bestuurlijk verantwoordingsmodel. Wat dat betreft komt het accent te liggen op de prestatieafspraken, die dan ook een veel belangrijker rol gaan spelen dan voorheen. Musea zouden naast prestatieafspraken die aansluiten bij traditioneel onderscheiden museumtaken (publieksbereik, collectiebeheer, wetenschappelijk onderzoek, bedrijfsvoering) ook prestatieafspraken moeten formuleren bij thema's als internationale samenwerking en culturele diversiteit, en bij de ontwikkeling van nieuwe collectie- en kennisnetwerken. De Raad voor Cultuur wil zich in de toekomst meer profileren als strategisch adviseur voor het algemene cultuurbeleid. Dat blijft ook in de museumsector verbonden met het volgen van de rijksgesubsidieerde instellingen en met een vierjaarlijks sectoraal advies over de agenda cultuurbeleid en de culturele basisinfrastructuur. De Raad zal bovendien graag blijven adviseren over investeringen in museale vernieuwing en over wijzigingen van museumconcepten van aangewezen musea. In de adviesaanvraag voor het Subsidieplan 2009-2012 kondigt u aan dat u na 1 juli aanstaande, na ontvangst van de begrotingen en de voorstellen voor prestatieafspraken van de musea, eventueel nog enige vragen zult voorleggen aan de Raad. Hij ziet deze graag tegemoet, maar vraagt u wel voldoende tijd te reserveren voor het gehele proces van advisering en besluitvorming. Hoogachtend,
Voorzitter
AIgeJl1EJenSecretaris
Schimnlelpennincl\.!aan 3
telefoon fax
310 66 86
361
27
e-mail
[email protected]
Datum: 7 april 2008 Ons kenmerk: mus-2008.0483811
Advies instrumentarium specifiek museumbeleid
Naar een nieuw model van beoordeling en bekostiging Langjarig subsidieperspectief De wijze waarop het rijk vormgeeft aan zijn specifiek (instellingsgericht) museumbeleid wordt herzien. Musea die een rijkscollectie beheren, of een collectie waarvoor rijksverantwoordelijkheid is ontstaan, krijgen vanaf 2009 een blijvend uitzicht op subsidie. In Kunst van leven, hoofdltjnen cultuurbeleid Guni 2007) heeft de minister aangegeven welke musea hij daarvoor op basis van artikel4b van de herziene Wet op het specifiek cultuurbeleid zal aanwijzen. Het gaat om een dertigtal musea dat voorheen subsidie ontving in het kader van de Cultuurnota. De wijze van beoordeling van de rijksgesubsidieerde musea verandert ook. De subsidiehoogte en de -voorwaarden kunnen net als voorheen vierjaarlijks worden aangepast, maar daarvoor hoeven musea alleen een begroting met toelichting en een voorstel voor prestatieafspraken in te dienen. Tevens zullen zij in een vierjaarlijkse cyclus gevisiteerd worden. De Raad voor Cultuur adviseert in de nieuwe systematiek niet langer eens in de vier jaar over de subsidieaanvragen voor de exploitatie van de afzonderlijke musea. Rijkscollectie = rijksmuseum De Raad betoogde in zijn advies Een vitaal museumbestel (september 2005) dat het niet nodig is dat het rijk verantwoordelijkheid neemt voor alle musea van nationale statuur. Naast de reikwijdte van het aandachtsgebied en de kwaliteit van de collectie en de cultuurproductie, spelen maatschappelijke betrokkenheid en bestuurlijke verhoudingen een belangrijke rol bij de invulling van de verantwoordelijkheid voor specifieke musea. In Spiegel van de cultuur, advies Cultuurnota 2005-2008 adviseerde de Raad wel de subsidie aan zes kleinere musea niet te continueren en de subsidie aan nog eens drie musea af te bouwen. Met de invoering van de nieuwe systematiek worden deze adviezen voor het merendeel alsnog gevolgd. Daarbij heeft het rijk echter zijn eigen invalshoek gekozen, waarbij juridische en historische factoren de doorslag geven. Alleen musea die een rijkscollectie beheren, of een collectie waarvoor rijksverantwoordelijkheid is ontstaan, krijgen immers een langjarig subsidieperspectief. Andere musea komen niet langer in aanmerking voor structurele rijkssubsidie. Samenstelling groep rijksgesubsidieerde musea De nieuwe subsidiesystematiek lijkt wijzigingen in de samenstelling van de groep rijksgesubsidieerde musea afhankelijk te maken van verwerving en afstoting van collecties door het rijk. Met betrekking tot het Nationaal Glasmuseum Leerdam deed zich vorig jaar voor het eerst de vraag voor of schenking van een collectie van nationaal belang aan het rijk voor het beherende museum ook een langjarig subsidieperspectiefmet zich mee zou kunnen
pagina: 2 mus-2008.04838/1
brengen. De Raad betoogde in zijn door de minister opgevolgde advies hierover (december 2007) dat alleen in uitzonderlijke gevallen nog sprake kan zijn van wijzigingen in de groep van rijksgesubsidieerde musea. Maatschappelijke en museale ontwikkelingen kunnen daartoe aanleiding geven, zoals recent bleek uit de oprichting van het Nationaal Historisch Museum. Maar het beheren van een deel van de rijkscollectie kan op zich nooit voldoende reden zijn. Bestuurlijke betrokkenheid In zijn adviezen over de voorgenomen wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid Guni 2006) en over de nota Verschil maken (oktober 2006) heeft de Raad ingestemd met het principe van de systematiekwijziging, omdat deze recht doet aan de voor een collectiebeherende instelling vereiste continuïteit en de betreffende musea deel uitmaken van de culturele basisinfrastructuur van Nederland. Daarbij plaatste hij wel de kanttekening dat het door uw voorganger aangekondigde budget voor museale vernieuwing onlosmakelijk deel uitmaakt van de nieuwe systematiek. Het geeft namelijk invulling aan de gewenste bestuurlijke betrokkenheid en waarborgt de noodzakelijke dynamiek. Ook de prestatieafspraken bij de vierjaarlijkse subsidiebeschikkingen zullen om die reden een belangrijker rol spelen dan voorheen. Beide instrumenten zal de Raad in dit advies nader uitwerken. Betrokkenheid Raad voor Cultuur De Raad voor Cultuur wil zich in de toekomst meer profileren als strategisch adviseur voor het algemene cultuurbeleid. Dat blijft ook in de museumsector verbonden aan het volgen van de rijksgesubsidieerde instellingen. In het kader van het vierjaarlijkse advies over de agenda cultuurbeleid en de culturele basisinfrastructuur, waarvan Innoveren, participeren! (maart 2007) de eerste was, zal de Raad aandachtspunten voor het specifiek museumbeleid formuleren, op basis van de visitatierapporten en zijn eigen bevindingen. Hij zal dit vierjaarlijkse advies ook aangrijpen om de samenstelling van de groep rijksgesubsidieerde musea periodiek tegen het licht te houden. Verder zal hij graag blijven adviseren over investeringen in museale vernieuwing en over wijzigingen van museumconcepten van aangewezen musea. In de nabije toekomst ziet de Raad bijvoorbeeld een adviesrol met betrekking tot het nog te ontwikkelen concept van het Nationaal Historisch Museum en met betrekking tot de op handen zijnde wijziging van het concept van het Zuiderzeemuseum. Evaluatie nieuw model De Raad benadrukt dat het van groot belang is het nieuwe model van beoordeling en bel(ostiging binnen vier jaar te evalueren, vóór de volgende Subsidieplancyclus. Het langjarig subsidieperspectief is reeds wettelijk verankerd en staat ook niet meer ter discussie. Maar pas over enkele jaren kan worden vastgesteld ofhet ontwikkelde visitatiemodel voldoet aan de verwachtingen. Pas dan ook kan worden vastgesteld of de nieuwe subsidiesystematiek het beoogde gunstige effect heeft op het functioneren van de musea en op de ontwikkeling van het specifiek museumbeleid.
pagina: 3 mus-2008.0483811
Uit het oog, uit het hart Visitaties Het door de Vereniging van Rijksgesubsidieerde Musea (VRM) ontwikkelde visitatiemodel l gaat zoals de meeste modellen uit van de veronderstelling dat als het proces in orde is, de kwaliteit van het product ook goed is. Voor zover het goed te standaardiseren taken als colJectiebeheer en bedrijfsvoering betreft, is dat een terechte keuze. De kwaliteit van het tentoonstellings- en activiteitenprogramma wordt echter door de visitatiecommissies niet beoordeeld. Specifiek museale deskundigheid is naar het zich nu laat aanzien alleen een vereiste voor leden van de visitatiecommissies die afkomstig zijn uit het buitenland. Beleidsthema's als culturele diversiteit, internationale samenwerking en kennisinfrastructuur komen naar de mening van de Raad onvoldoende terug in het visitatiemodel. Door de wijze waarop de visitaties georganiseerd worden, kunnen ze bovendien niet zoals voorheen de raadsadviezen een directe basis vormen voor de vaststelling van de subsidiebesluiten. Het uitgangspunt is immers een zelfevaluatie, die vervolgens getoetst wordt door een visitatiecommissie. Deze is per museum wisselend van samenstelling. Musea kunnen zelf aangeven welke deskundigheden zij daarin graag vertegenwoordigd zouden zien. Visitatie volgens het VRM-model is dus primair kwaliteitszorg voor de instellingen zelf. Het is geen bestuurlijk verantwoordingsmodel. De focus van de visitatierapporten zijn de processen van going concern. Straks is bekend of musea het naar hun eigen normen goed doen, maar niet of ze vanuit het oogpunt van cultuurbeleid het goede doen. Parallel hieraan dient de politieke en bestuurlijke betrokkenheid te worden gedefinieerd. De interne kwaliteitszorg moet geen onderwerp zijn van openbare politieke afweging, maar is een verantwoordelijkheid van de instelling zelf. De bijdrage van musea aan het cultuurbeleid kan daarentegen voluit, met een daartoe strekkend advies van de Raad, onderwerp zijn van politieke en bestuurlijke discussies. Musea in het cultuurbeleid Musea hebben een maatschappijgerichte missie en wat dat betreft goed vergelijkbaar met media en onderwijs. Van musea mag worden verwacht dat ze waar mogelijk een bijdrage leveren aan het realiseren van beleidsprioriteiten van het kabinet. Uit de oprichting van het Nationaall-listorisch Museum als symbool van nationale identiteit blijkt dat de groot vertrouwen heeft in de sector. Maar dat komt te vaak tot uitdrukking in de en/of subsidiëring van nieuwe - een andere recent voorbeeld is Kosmopolis en te In en prestatieafspraken met de Veel meer musea zouden een hllrlnlO"f' kunnen leveren aan het vel'grote:n van de belangstelling vûor Nederlandse geschiedenis en aan het en verbinden van geschiedenis en cultuur van verschillende bevolkingsgroepen. Het algemene en het specifieke cultuurbeleid zouden kortom meer op elkaar moeten worden betrokken. De mogelijkheden van de bestaande culturele basisinfrastructuur worden onvoldoende benut en daarmee wordt reeds aanwezig intellectueel en economisch kapitaal onvoldoende ingezet.
I Het beoogd visitatiemodel voor de musea is gepubliceerd in Visitatie, Basisdocumenten voor kwaliteitszorg in musea, Vereniging van Rijksgesubsidieerde Musea, Amslerdam, maart 2007.
pagina: 4 mus-2008.04838/1
Begeleiden van transformatieprocessen In de Nederlandse museumwereld voltrekken zich ingrijpende transformatieprocessen, gericht op het vergroten van maatschappelijk draagvlak. Dat is een positieve en noodzakelijke ontwikkeling. Musea als het Rijksmuseum, NaturaIis, het Zuiderzeemuseum, het Scheepvaartmuseum, het Joods Historisch Museum, het Geldmuseum, het FiImmuseum, het Fotomuseum en Museum Catharijneconvent, en buiten de beïnvloedingssfeer van het rijk bijvoorbeeld het Wereldmuseum, het Zeeuws Museum en het Van Abbemuseum, bevinden zich in belangrijke vernieuwingstrajecten of hebben die kort geleden afgerond. Door het ontstaan van nieuwe museale presentaties verandert ook de betekenis van andere collecties en zal een nieuw evenwicht ontstaan in het museumbestel. De rijksoverheid moet zich als eigenaar van collecties en als subsidiënt van beherende instellingen bewust zijn van deze ontwikkelingen en zich afvragen hoe zij deze optimaal kan begeleiden. Herstel van de dialoog In het model van beoordeling en bekostiging dreigt de afstand tussen musea en ministerie te groot te worden. Nu reeds beperkt het gesprek zich teveel tot financiële kwesties. Dat is gezien de ingrijpende veranderingen die momenteel in de sector plaatsvinden verontrustend. De Raad pleit voor herstel van de inhoudelijke dialoog tussen musea en ministerie. In het gesprek over hun vernieuwingsplannen en prestatieafspraken kunnen musea hun elan tonen en laten zien welke bijdrage ze leveren aan het cultuurbeleid. Veel musea geven zelf ook aan behoefte te hebben aan een meer inhoudelijk gesprek met het ministerie. Als de subsidiebeschikkingen alleen maar op basis van een begroting met toelichting en summiere prestatieafspraken worden vastgesteld, dan ontstaat een situatie van ongeïnspireerde tekortfinanciering die bestuurlijk steeds meer weerstand oproept, zeker als die begrotingen almaar stijgende kosten laten zien.
Twee richtingen in het museumbeleid Gratis toegang ofprofîjtbeginsel in 2006 in het parlement nog een meerderheid bestond voor de invoering van gratis to(~ga.ng tot de r~jksgesubsidieerde musea voor iedereen, introduceerde het huidige kabinet het profijtbeginsel in het cultuurbeleid. Dat getuigt van een opmerkelijke conceptuele sprong. Maar het is ook een treffende illustratie van de verschillende manieren waarop de laatste jaren wordt nagedacht over museumbeleid. Enerzijds is er het besef dat musea overheidsubsidie verdienen omdat zij een belangrijke bijdrage leveren aan cultuur= en kennisoverdracht, anderzijds is er de wens dat musea als cultureel ondernemers hun draagvlak kapitaliseren. De economische en de maatschappelijke richting in het cultuurbeleid hoeven elkaar niet uit te sluiten. De vraag is waarop gezien de uitdagingen waar musea voor staan het accent komt te Kunst van leven zet in op museale vernieuwing; het advies van de ter uitwerking van het profijtbeginsel ingestelde Commissie Cultuurprofijt zet in op versterking van cultureel ondernemerschap. Vooralsnog is alleen laatstgenoemde beleidsimpuis voorzien van een concreet bestuurlijk instrumentarium.
pagina: 5 mus-2008.04838!1
Commissie Cultuurprofzjt De Cultuurprofijt adviseert in haar advies Meer draa&T1Jlak voor cultuur (januari 2008) een norm in te stellen voor eigen inkomsten van rijksgesubsidieerde cultuurproducenten en daarmee de door de minister gewenste bezuiniging van tien miljoen euro te realiseren. Ter compensatie adviseert de commissie cultuurproducenten met een 'prograrnrrm cultureel ondernemerschap' te stimuleren nieuwe financieringsmogelijkheden door particulieren en bedrijfsleven te ontdekken. Voor dat nieuwe beleid zou vijftien miljoen euro beschikbaar moeten komen, ten behoeve van matching van duurzame nieuwe eigen inkomsten en de oprichting van een publiek-private investeringsmaatschappij. De hoogte van de eigen inkomsten is naar mening van de Raad inderdaad een goede indicator van het maatschappelijk draagvlak van musea. 2 Maar het is niet de enige. Ondernemerschap De rijksgesubsidieerde musea hebben sinds hun verzelfstandiging midden jaren negentig een belangrijke gemaakt wat betreft de vergroting van hun maatschappelijk draagvlak. Sponsorrelaties, vrienden verenigingen en samenwerkingsverbanden moesten toen nog worden opgebouwd. Inmiddels is dat noodzaak, want door gestapelde bezuinigingen en achterwege gebleven loon- en prijscompensatie in de subsidiebedragen enerzijds en stijgende kosten anderzijds zijn de exploitatiebudgetten in de loop der jaren behoorlijk uitgehold. 3 Dit kon slechts in beperkte mate gecompenseerd worden door een verhoging van de Toch zijn deze bij de voormalige rijksmusea in de periode 1997-2005 gemiddeld met maar liefst 8,5% per jaar gestegen. Qua hoogte van de toegangsprijzen behoort Nederland internationaal tot de landen in het hogere prijssegment. 4 Maatschappelijk draagvlak Verge lek:en met andere cu Ituursectoren zijn de bezoekaantalJen bijzonder
(jaarlijks
5
twintig miljoen) en de inkomsten hoog De vraag is ofhet nog beter kan en moet, zoals de Commissie Cultuurprofijt adviseert. In marketing, bedrijfsvoering en leiderschap zou naar de mening van de Raad de museumsector beziend inderdaad een professionaliseringsslag kunnen worden. Musea hebben hun toeristisch en economisch potentieel nog onvoldoende uitgebaat. En een aantal musea heeft zeker mogelijkheden de inkomsten te verhogen door meer blockbusters en evenementen te on~allllSE:re:n. Maar om de maatschappelijke inbedding van musea fundamenteel te vPlrrrroff:n zijn ook andere activiteiten nodig. Het totale tentoonstellings- en act:ivllteiterlprograrnrrm
2 De Raad onderschri.jfl het de subsidievoorwaarden te wijzigen dat terugstortverplichting bij overschot vervalt (het zogenaamde bestemmingsfi:mds OCW) en cultuurproducenlen reserves mogen opbouwen. De huidige praktijk stimuleert op tekort financiering en daagl niet uil tot cultureel ondernemerschap, 3 Inclusief de door de politiek korting van 2.5% over de exploitatiebudgetten 2005-2008 bleef de subsidie voor materiële kosten de periode 2003-2007 bijvoorbeeld 4.5% achter bij het CBS prijspeil. Voor de loonkosten geldt een vergelijkbare trend, Gegevens geleverd door Teylers Museum. Haarlem. 4 ft Goudriaan. N. de Groot. A Noleboom. Schrijvershof. Voorstudie toegangsprijzen in de culturele sectoren, APE b.v, in opdracht van OCW. Den Haag. april 2007. 5 De in opdracht van de Commissie Cultuurprofijt door Berenschot berekende normen eigen inkomsten voor musea liggen gemiddeld hoger dan die voor andere cultuurproducenten. Zie verder de paragraaf over vastslelling van de subsidiehoogtes 2009-2012.
pagina: 6 mus-2008.04838/1
een afgewogen mix te zijn die past bij het profiel van het museum en onderscheidend is ten opzichte van andere musea.
Inhoudelijke vernieuwing Musea moeten niet alleen gestimuleerd worden hun publieksbereik te vergroten, maar ook om dit te verbreden, om nieuw publiek binnen te halen en zo te investeren in toekomstig maatschappelijk Bezoekaantallen en eigen inkomsten niet de enige graadmeters van succes. De rijksoverheid zal ook prikkels moeten geven die leiden tot inhoudelijke van het aanbod, en prikkels die de zichtbaarheid van collecties en het behoud van een goede kennisinfrastructuur garanderen. Een beleidsprogramma dat musea alleen stimuleert meer geld te verdienen en elkaar vooral als concurrent te zien, zou op lange termijn wel eens het omgekeerde effect kunnen hebben omdat het musea stimuleert zich met zoveel mogelijk aansprekende en laagdrempelige tentoonstellingen te richten op de grootste gemene deler van het traditionele museumpubliek.
Investeringsbudget museale vernieuwing Kunst van leven In Kunst van leven kondigt de minister aan dat hij wil investeren in presentatie en educatie van de rijksgesubsidieerde musea. Dat sluit goed aan bij de museumnota Bewaren om teweeg te brengen (december 2005) en bij de raadsadviezen over de Om de 2e\Verlste vernieuwing van musea te stimuleren en de bestuurlijke afstand niet te groot te laten worden, zouden het langjarig subsidieperspectief en het investeringsbudget tegelijkertijd moeten worden ingevoerd. Museale vernieuwing is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de musea zelf. Het is een kwestie van prioriteren en reallocatie van op budgetten, van expliciteren wat je doet en voor wie. Maar waar de beleidsprikkel verhoging van de inkomsten extra kracht dankzij een financiële zou dat ook voor deze naar de mening van de Raad veel urgenter - beleidsprikkel moeten gelden. Voorheen kreeg de invulling van beleidsprioriteiten van het ook vorm in de tOE~kenning van cultuurnotasubsidies aan musea die op dat terrein excelleerden. In de nieuwe systematiek vervalt die mogelijkheid en richt de aandacht zich geheel op de musea met een langjarig subsidieperspectief. Nieuwe inrichtingsconcepten noodzalcelijk om de wijze waarop musea betekenis geven aan kunst en de tijd te houden. Het klassieke onderscheid tussen mllseurrldisciplines en meer in het bijzonder tussen en historische is aan het ver"dv.1iinen. In een vergaand geësthetiseerde in een op actie en beleving gerichte ambiance worden bezoekers verleid zich te verdiepen in het verhaal van het museum en collectie. worden in een nieuwe context op een wijze die aansluit bij de hedendaagse cultuur en bij nieuwe vormen van vriietijdsb(~stl~ding. Collecties die oorspronkelijk deel uitmaakten van vaste uit beeld omdat minder noodzakelijk zijn voor het vertellen van het verhaal of in hun overvloed de
pagina: 7 mus-2008.0483811
hedendaagse bezoeker teveel zouden vermoeien. Daarom worden de veranderingen in museumconcepten en door een deel van het publiek ook als verlies ervaren. De vertrouwde voorwerpen en ambiance verdwijnen. Vrijwel alle recent vernieuwde musea hebben dat ervaren. zetten soms weer een stapje terug, zoals het Geldmuseum dat binnenkort weer een groter deel van de numismatische collectie zal laten zien. Vernieuwing is niet eenvoudig, het is zoeken naar de juiste balans.
Kostenstijgingen Door de reeds genoemde gestapelde bezuinigingen en onvolledige loon- en prijscompensatie in de subsidiebedragen zijn de museum budgetten onzichtbaar uitgehold. Maar de kosten van herinrichting van musea zijn juist aanzienlijk De doorlooptijd van vaste opstellingen wordt steeds korter, niet alleen omdat het publiek door de concurrentie op de vrijetijdsmarkt steeds opnieuw verleid moet worden tot museumbezoek, maar ook omdat vorm!!:evil1l!!: en audiovisuele ondersteuning sneller verouderen. Het wordt bovendien steeds duurder een kwalitatief goede presentatie neer te zetten, omdat het publiek gewend is geraakt aan een production value. In dat verband is illustratief dat de gemiddelde door de Mondriaan Stichting toegezegde bedragen voor 'publieksactiviteiten erfgoed' tussen 2004 en 2007 met maar liefst een kwart zijn gestegen. 6 Begrotingsdiscipline Musea die momenteel in een ingrijpende zitten of die recent hebben at~~enon(:l, passen hun manier van werken en hun begrotingsdiscipline indien mogelijk aan. vaste opstelling in te richten naar vijf Het bijvoorbeeld is van plan verschillende thema's en elk een van die presentaties te vervangen. Ook Museum Catharijneconvent heeft een deel van vaste opstelling en Musea moeten de omloopsnelheid van hun vaste presentaties idealiter vertalen naar hun door er jaarlijks op af te schrijven. Bij de verzelfstandiging van de rijksmusea midden jaren is daar echter budgettair niet op geanticipeerd. Aamg,ezlen bij die veel musea nog wel verbouwd en opnieuw werd. Met een ingericht, duurde het lang voordat dit probleem in volle omvang inv'esltering:sbud,get voor museale vernieuwing kan de pijn worden verzacht.
De mVleste:nn,gsn;gelimg musea maakt naar
\/Plm,,'lnMin,o
van de
van de
rij!(sg,esllb~;idi.eelrde
van de Raad onlosmakelijk deel uit van de nieuwe zou bestemd moeten vvorden VûOï duurzanîe
in herinrichting van langlopende presentaties. Het is geen
1i,,;p~tpi·m('Pi.
voor innovatieve
daarvoor is de Mondriaan Stichting het aangewezen en het is ook geen 1 in ,es:telln.gsIJU(jgt;t voor nieuwbouw of restauratie. Voor de verde:llr12: van dit
nrl)Jprtpn
zou een
De kosten stegen van 38.766 naad; 49.365 per project Voor 'projecten beeldende kunst' stegen de gemiddelde kosten zelfs van € 142.820 in 2005 naar 245.163 in 2007. Mondriaan Stichting. Beleidsplan 2009-20!2, maart 2008. 7 De musea kunnen bij de Mondriaan Stichting wel een beroep doen op projectgelden, maar niet op meerjarige programmagelden. Mondriaan Stichting, Beleidsplan 2009-20 !2, maart 2008, p.12.
6
pagina: 8 mus-2üü8.Ü483811
vierjaarlijkse procedure kunnen worden aangehouden die gelijk loopt met de subsidieplanperiode voor de culturele basisinfrastructuur, inclusief de integrale beoordeling en advisering door de Raad. Wat betreft het budget denkt de Raad aan zeven miljoen euro per jaar, een bedrag ter hoogte van grofweg 5% van het totale museumbudget,8
Museumsubsidies 2009-2012 Historische budgetten Het uitgangspunt voor de vaststelling van de subsidiehoogte voor de komende vier jaar wordt gevormd door de 'historische' budgetten van musea, eventueel gecorrigeerd met eerder toegekende tijdelijke intensiveringen. In deze implementatiefase van de nieuwe systematiek beschikt de minister immers nog niet over indicaties om de hoogte van de subsidies te wijzigen. Een punt van aandacht vormen de budgetten van de musea die door het rijk worden gesubsidieerd voor de museale activiteiten, maar niet voor de huisvesting, en geen beheersovereenkomst hebben. In Innoveren, participeren! adviseerde de Raad reeds deze musea onder de nieuwe systematiek net zo te behandelen als de voormalige rijksmusea, hetgeen met name in verband met de restauratie en het onderhoud van de gebouwen financiële consequenties kan hebben. Norm eigen inkomsten Bij de vaststelling van de subsidiebedragen 2009-2012 is de minister voornemens conform het advies van de Commissie Cultuurprofijt een korting toe te passen op basis van een norm eigen inkomsten. Het Berenschot-rapport Prijsbeleid en eigen inkomsten musea, dat als bijlage bij het genoemde advies is gevoegd, beveelt aan voor drie categorieën musea 'thematisch', 'landelijke uitstraling' en 'internationale allure' - een norm eigen inkomsten van 25% respectievelijk 30% en 50% in te voeren. De indeling van musea in deze categorieën is echter niet goed navolgbaar - de categorieën sluiten elkaar ook niet uit en de berekende gemiddelden zijn gebaseerd op cijfers die per museum én per jaar ver uiteen liggen (van grofweg 2% eigen inkomsten bij Museum Meermanno tot 70% bij het Van Gogh Museum). Op basis van deze denkwijze zou de te realiseren bezuiniging voor een belangrijk deel neerkomen op de zwakste schouders die daardoor onverantwoord zwaar belast zouden worden. 9
De hoogte van het benodigde bedrag hangt uiteraard af van een aantal variabelen de omlcopsnelheid van vaste opstellingen, hetaanta! vierkante rneters gebruikte tentoonstellingsruimte, de eventuele afschrijvingsvv'aarde en de herinrichtingskosten per vierkante meter. Voor dat laatste is 3.500 een goede indicatie: dat IS het bedrag dat Naturalis mede op basis van internationale vergelijking hanteert voor een interactieve expositie die lang meegaa~ exc\usiefkosten val gcbouwaanp
pagina: 9 mus-2008.048381l
Museumprofielen De Commissie Cultuurprofijt neemt de door Berenschot geadviseerde norm eigen inkomsten voor musea niet met zoveel woorden over. De door de commissie gehanteerde stelregel 'pas toe of leg uit' is dan ook een noodzakelijke nuancering. Naar de mening van de Raad zal de invoering van de norm eigen inkomsten vrijwel geheel moeten aankomen op maatwerk. Niet alleen vanwege twijfels bij de gehanteerde categorieën en berekeningen, maar vooral omdat de assets van musea nogal uiteenlopen en daarmee ook hun earning capacity. De norm eigen inkomsten kan alleen worden vastgesteld op basis van het museumprofiel. Daarbij gaat het om collectie, locatie, museumtype en maatschappelijk werkingsveld. Verzwarende factoren, die leiden tot een hogere norm eigen inkomsten, zijn bijvoorbeeld het beheer van een collectie met een groot 'bruikleenpotentieel' , de toeristische aantrekkelijkheid van de vestigingsplaats, een dominante positie van beeldende kunst binnen het tentoonstellingsbeleid, en het nadrukkelijk positioneren van het museum op de vrij etij dsmarkt. Compensatie gratis toegang Bij de vaststelling van de subsidiehoogte behoort het verlies van eigen inkomsten door de invoering van de in Kunst van leven aangekondigde gratis toegang voor jongeren t/m twaalf jaar te worden gecompenseerd. Dat geldt niet alleen voor de entreeprijzen, maar ook voor de benodigde extra investeringen op facilitair gebied. Een gemiddeld museum zal door de invoering van gratis toegang voor kinderen jaarlijks een voor de exploitatie belangrijk bedrag mislopen; voor de kastelen Muiderslot en Loevestein zou het niet compenseren zelfs een regelrechte bedreiging zijn. 10
Prestatieafspraken Visitatierapporten en beleidsprioriteiten De prestatieafspraken zullen inhoudelijk gebaseerd zijn op de uitkomsten van de visitatierapporten en op het vigerend cultuurbeleid. Op basis van de visitatierapporten volgens het VRM-model kunnen in de toekomst afspraken worden gemaakt over onderwerpen als verbetering van het omgevingsbewustzijn, beleidsmatige inbedding van activiteiten, aanscherping van het museumprofiel, vergroting en verbreding van het publieksbereik, PR en marketing, digitale registratie en ontsluiting van de collectie, collectiebeheer, wetenschappelijk onderzoek en bedrijfsvoering. Mede op basis van de rapporten van de Erfgoedinspectie kunnen uiteraard ook nu reeds afspraken worden gemaakt over het co!!ectiebeheer. Wat betreft de prestatieafspraken op basis VfuÎ beleidsprioriteiten van het rijk kwamen reeds aan de orde het verlenen van gratis toegang aan jongeren t/m !O Bureau APE heeft in uw opdracht berekend dat invoering van gratis toegang voor jongeren tot achttien jaar tot de rijksgesubsidieerde musea 7,6 miljoen euro per jaar kost; het bedrag voor gratis toegang tfm twaalfjaar is niet in dit onderzoek betrokken maar kan op basis van de gehanteerde onderzoeksmethode worden berekend. Het genoemde bedrag bestaat zowel uit gederfde entreegelden als uit extra kosten voor de publieksfunctie, en de compensatie van musea die reeds geheel of gedeeltelijk gratis zijn voor jongeren is meegenomen. BÜ een herberekening van de kosten van gratis toegang Urn twaalf jaar moet bedacht worden dat het aandeel van deze groep in het totaal aantal bezoekers veel groter is dan het aandeel van de groep dertien tot achttien jaar. R. Goudriaan, e.M. Visscher, Effecten van gratis toegang tot de rijksmusea, Aanvullend onderzoek, APE b.v. in opdracht van OCW, Den Haag december 2006, p.20 en p.24.
pagina: 10
mus-200S.04838/1
twaalf jaar, het verhogen van eigen inkomsten, het vernieuwen van vaste presentaties en het stimuleren van ondernemerschap. Het raadsadvies Innoveren, participeren! ten slotte daagt musea uit hun ambities te verwoorden op het gebied van culturele diversiteit, internationale samenwerking, eCultuur, kennisinfrastructuur en collectie- en kennisnetwerken. Deze onderwerpen komen nu aan de orde.
Culturele diversiteit De open Nederlandse samenleving bleek onder invloed van globalisering, migratie, de blijvende zichtbaarheid van andere culturen en de reactie van de autochtone bevolking daarop, kwetsbaarder te zijn dan gedacht. Het vergt een inspanning deze open samenleving te behouden. Het vinden van nieuwe manieren van omgang met het cultureel erfgoed hoort daarbij. Binnen het cultuurbeleid zijn musea geschikte podia om cultuur en geschiedenis van verschillende bevolkingsgroepen te presenteren, te verbinden en er opnieuw betekenis aan te geven. Musea moeten in principe alle inwoners van Nederland prikkelen zich te verhouden tot heden en verleden van de Nederlandse samenleving. Om dat te bewerkstelligen behoeft het zichtbaar verweven van de geschiedenis van nieuwkomers in de presentaties van Nederlandse kunst en cultuur aandacht. Dit is een tot resultaat verplichtende inspanningsverplichting voor alle musea, niet alleen voor wat betreft hun collectie en thema voor de hand liggende. De kansen zijn legio en worden nog onvoldoende benut. Internationale samenwerking Kunst en cultuur ontwikkelen zich nadrukkelijk in een internationaal perspectief en ook dat moeten musea laten zien. De internationale en de interculturele dimensie van museumbeleid liggen niet ver uit elkaar. Presentaties die minderheden de gelegenheid geven zich verbonden te voelen met erfgoedgemeenschappen elders op de wereld, in combinatie met goede marketing, dragen bij aan de gewenste verbreding van het publieksbereik, zoals bleek uit het succes van de Marokko- en de Istanbul-tentoonstellingen in de Nieuwe Kerk. Het bereiken van nieuwe doelgroepen kan nog veel beter, maar er tekent zich wel een voorzichtige groei af ll Uiteraard geldt voor alle inwoners van Nederland dat zij óók wereldburgers zijn en bij alle nadruk op de Nederlandse geschiedenis en de integratieproblematiek mag de blik op de wereld niet uit het oog worden verloren. Ook die maakt deel uit van de 'eigen' cultuur. Rijksgesubsidieerde musea moeten hun internationale oriëntatie versterken door te streven naar structurele inbedding in het internationale museumnetwerk. 12 eCultuur De inmiddels veelomvattende aanwezigheid van musea en collecties op internet kan nooit de beleving van originele objecten vervangen, maar verruimt het publieksbereik en de onderzoeksmogelijkheden aanzienlijk. Het vergt van musea een omslag in het denken over wat eigen is en wat vreemd. Informatie moet in een bredere context dan de eigen boutique
" Frank Huysmans en Jos de lIaan, Het bereik van het verleden, Ontwikkelingen in de belangstelling voor cultureel el:fgoed, Het culturele draagvlak deel 7, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den I laag, december 2007. 12 Een onderwerp dat reeds Im1g op de politieke agenda staat en sinds 2004 ook door de Tweede Kamer wordt ondersteund, is de verhoging van het dekkingspercentage vm1 de indemniteitsregeling (garantstelling voor verzekeringskosten) van 30% naar 100%. Dat zou het internationaal bruikleenverkecr zeer ten goede komen.
pagina: 11 mus-2008.048381l
website vindbaar en toepasbaar worden gemaakt. Dat doet institutionele grenzen vervagen. Naturalis, dat als voorloper op dit terrein mag worden beschouwd, spreekt zelfs al van het omslagpunt van 'een museum met een netwerk' naar 'een netwerk met een museum'. Over de hele linie bezien moet in het informatiebeleid van musea echter nog een belangrijke slag gemaakt worden. De vraag welke informatie voor welk doel in welke samenhang toegankelijk wordt gemaakt voor welke doelgroep moet daarbij veel scherper worden geformuleerd. 13 Dat geldt met name ook voor de deelnemers aan het consortium Nederlands Erfgoed Digitaal, dat een groot massadigitaliseringsproject in voorbereiding heeft.
Kennisinfrastructuur Vanuit het streven een zo groot mogelijk publiek te trekken en meer eigen inkomsten te genereren, zijn de museumorganisaties sterk aan het veranderen. Conservatoren maken plaats voor tentoonstellingsmakers, museumdirecteuren worden ook entrepeneurs. Als daarmee kennis over collecties en aandachtsgebied verdwijnt dan is oplettendheid geboden. Recent verloren bijvoorbeeld het Zuiderzeemuseum en het Wereldmuseum een groot deel van hun conservatoren, maar het blijft niet bij incidentele gevallen. Steeds meer musea hebben de kennis over hun collecties niet meer onder handbereik. De kennis over bijvoorbeeld kunstnijverheid, mode, numismatiek en landbouwgeschiedenis loopt in Nederland alarmerend terug. Dat is een proces dat wel eens onomkeerbaar zou kunnen zijn en dient daarom uiterst zorgvuldig te worden begeleid. Zeker als een museum nog de enige plek is waar bepaalde kennis wetenschappelijk geborgd is, dan is grote voorzichtigheid geboden. Musea zouden in hun prestatieafspraken moeten vastleggen hoe ze omgaan met hun kennisdomeinen en hoe ze hun kennis onderhouden.
Nieuwe kennis- en collectienetwerken Tegenover de verontrustende constatering dat collecties onzichtbaar worden en kennis verdwijnt, staat de ontwikkeling van nieuwe manieren om collecties te ontsluiten en kennis te delen. Dat geldt zowel voor het gezamenlijk ontwikkelen en instandhouden van specialistische kennis over voorwerpen als voor het basaal toegankelijk maken van grote collecties. Musea zoeken ook naar mogelijkheden deelcollecties elders in een bredere context te plaatsen. Ze streven naar kennis- en onderzoeksallianties met andere musea en wetenschappelijke instituten, en ze presenteren hun collecties ook in catalogi en andere publicaties. Musea kunnen collecties én conservatoren delen met andere instellingen. Een mooi recent voorbeeld is de geïntensiveerde samenwerking tussen Museum Meermanno en de Koninklijke Bibliotheek. Ook ongebonden experts en amateurs kunnen door musea worden geïnc.orporeerd in hun kennisinfrastructuur, bijvoorbeeld via virtüele discussieplatforms. Het buitenshuis plaatsen van kennis kan echter nooit zover gaan dat in huis niemand meer het niveau van de aangeboden kennis kan beoordelen. Het streven naar nieuwe netwerken op het gebied van collectie- en kennisdeling kan in prestatieafspraken worden gestimuleerd en geconcretiseerd. IJ Sinds de introductie van de subsidieregeling die erfgoedinstellingen daarbij ondersteunt in 2006, uitgevoerd door SenterNovem, heeft al wel een vijftigtal daarvan gebruik gemaakt, waaronder tien rijksgesubsidieerde musea (cijfers informatieplannen en ontwikkelingstrajecten 2006 en 2007, aangeleverd door Directie Cultureel Erfgoed OCW, maart 2008).
pagina: 12 mus-2008.04838!1
Maatwerk Voor de rijksgesubsidieerde musea staat niet langer de vraag centraal óf ze subsidie krijgen, maar de vraag op welke voorwaarden. Tot nu toe beperkten de prestatieafspraken zich veelal tot een voorzichtige inschatting van zaken als het jaarlijks bezoekaantal en aantal schoolklassen. Naar de mening van de Raad vraagt het nieuwe model van beoordeling en bekostiging om een investering in de verbetering van de subsidievoorwaarden. Dit stelt hoge eisen aan de inhoudelijke deskundigheid van het ministerie. Praktisch moet het haalbaar zijn, gezien het geringe aantal van dertig aangewezen musea. In prestatieafspraken kunnen beleidsprioriteiten worden gekoppeld aan museumprofielen en zo kan maatwerk worden geleverd. Dit raadsadvies is voorbereid door de commissie Musea van de Raad voor Cultuur, bestaande uit Mm:jan Scharloo (voorzitter), Charlotte Huygens, Elke Pluijmen, Michel van Maarseveen, Paul Mosterd en Jelmer Prins (secretaris). Het is mede gebaseerd op de gesprekken die de commissie het afgelopen jaar voerde met vrijwel alle rijksgesubsidieerde musea.