2014•2015
FACULTEIT BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen
Masterproef Is tijd een issue ? Onderzoek naar de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in vergelijking met buitengerechtelijke geschillenbeslechting Promotor : Prof. dr. Wim MARNEFFE
Frederik Hubrechts
Copromotor : Mevrouw Samantha BIELEN
Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van master in de toegepaste economische wetenschappen
Universiteit Hasselt | Campus Hasselt | Martelarenlaan 42 | BE-3500 Hasselt Universiteit Hasselt | Campus Diepenbeek | Agoralaan Gebouw D | BE-3590 Diepenbeek
2014•2015
FACULTEIT BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN
master in de toegepaste economische wetenschappen
Masterproef Is tijd een issue ? Onderzoek naar de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in vergelijking met buitengerechtelijke geschillenbeslechting Promotor : Prof. dr. Wim MARNEFFE
Frederik Hubrechts
Copromotor : Mevrouw Samantha BIELEN
Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van master in de toegepaste economische wetenschappen
Woord vooraf Deze masterproef is geschreven ter afronding van mijn opleiding Toegepaste Economische Wetenschappen aan de Universiteit Hasselt. Het handelt over de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in vergelijking met buitengerechtelijke geschillenbeslechting. De keuze voor dit onderwerp was voor de hand liggend: ik heb namelijk altijd al een grote passie gehad voor Justitie. Deze masterproef liet me dan ook toe om vanuit een economische bril naar deze overheidssector
te
kijken,
hetgeen
nauw
aansluit
bij
de
afstudeerrichting
Beleidsmanagement die ik het afgelopen academiejaar gevolgd heb. Graag zou ik in dit woordje vooraf een aantal mensen willen bedanken. Op de eerste plaats denk ik hierbij aan mijn promotor Prof. dr. Wim Marneffe en co-promotor Mevrouw Samantha Bielen. Wanneer ik kampte met een vraag of probleem, kon ik te allen tijde bij hen terecht. In het bijzonder een dankwoord voor Mevrouw Samantha Bielen voor de immer snelle feedback en voor de grote hulp tijdens het afgelopen academiejaar. Ook wil ik graag doctoraatstudente Jana Indesteege bedanken voor haar hulp tijdens het praktijkonderzoek aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. Een groot deel van het resultaat van deze proef is aan hen te danken. Verder wil ik ook de burgerlijke griffie van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen en de Verzoeningscommissie Bouw bedanken, voor het beschikbaar stellen van de dossiers en gegevens. Een speciale dank gaat ook uit naar geïnterviewden Daniëlle
Arts,
Christophe
Bodvin,
Ward
Dehandschutter,
Jozef
François,
Erik
Meyntjens, Ward Smeets, Kristof Vanhove en Frank Vanthoor. Tot slot kunnen ook mijn ouders, familie en collega-studenten niet ontbreken: bedankt voor de steun en toffe sfeer dit jaar.
1
2
Samenvatting Uit een recentelijke bevraging van de Hoge Raad van Justitie (2015) blijkt dat 36% van de Belgische bevolking geen vertrouwen heeft in Justitie. Bovendien geeft maar liefst 92% van de respondenten aan dat de behandeling van een rechtszaak over het algemeen te lang duurt. Vermits er tot op heden slechts weinig cijfers beschikbaar zijn over de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg, probeert deze masterthesis deze leemte op te vullen. Bovendien wordt er de vraag gesteld of er mogelijke
wijzigingen
kunnen
aangebracht
worden
in
de
procedure
om
de
doorlooptijden te verminderen, alsook of de partijen de mogelijkheid hebben om een geschil buitengerechtelijk op te lossen. Om de problematieken betreffende de lange doorlooptijden en de hoge instroom van rechtszaken aan te pakken, heeft men in Nederland en in Engeland en Wales grote wijzigingen doorgevoerd in de gerechtelijke procedure. In vergelijking met België zijn de verschillen in de civiele procedure in Engeland en Wales het grootst. Sinds de hervormingen van 1999 ligt de nadruk op ‘case management’ waarbij het initiatief in een rechtszaak ligt bij de rechters en dus niet bij de partijen. Voorts is men verplicht om voor de opstart van een rechtszaak een zogenaamd ‘Pre-Action Protocol’ te doorlopen. In dergelijk protocol ligt de focus op het verzoenen van de partijen, zodat de opstart van een rechtszaak kan vermeden worden. Bovendien zorgen de zogenaamde ‘adverse cost orders’ ervoor dat partijen twee keer nadenken vooraleer een gerechtelijke procedure op te starten: wanneer blijkt dat verzoening een betere oplossing was geweest voor het conflict zal de afwijzende partij worden gestraft door het betalen van hogere kosten. Dergelijke ingrepen hebben ervoor gezorgd dat tussen 2000 en 2013 20% minder rechtszaken werden opgestart. In Nederland zijn de verschillen in de civiele procedure minder groot, maar toch werd er in vergelijking met België een grotere nadruk gelegd op het vinden van een minnelijke schikking. Gezien
de
effectiviteit
van
bovenvermelde
maatregelen,
proberen
overheden
wereldwijd alternatieve manieren van geschillenbeslechting te promoten. Daarvoor bestaan er, ook in België, zowel gerechtelijke als buitengerechtelijke methodes. Wanneer men ervoor kiest om op gerechtelijke wijze een geschil op te lossen, kan men kiezen tussen de gerechtelijke bemiddeling en het akkoordvonnis. Heeft een buitengerechtelijke geschiloplossing de voorkeur, kunnen de conflictpartijen kiezen uit de vrijwillige bemiddeling, arbitrage, geschiloplossing bij overeenkomst, bij partijbeslissing of bij bindende derdenbeslissing. Elke methode heeft zijn voor- en nadelen, maar over het algemeen blijken de vrijwillige bemiddeling en arbitrage het populairst. Wanneer we inzoomen op de bouwzaken, die meestal het kostelijkst zijn en waar een alternatief met andere woorden meer gewenst is, kan volgens de literatuur de 3
verzoeningsprocedure
voor
de
Verzoeningscommissie
Bouw
of
een
eventuele
verzoeningspoging in het gerechtelijk deskundigenonderzoek voor veel soelaas zorgen. In het buitenland blijken de methodes van ‘Alternative Dispute Resolution’ meer ingeburgerd en wordt er meestal gekozen voor arbitrage of een derde-bindend advies. Om de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg te kunnen berekenen, werd er een dossieranalyse uitgevoerd aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. Vermits er verschillende soorten van burgerlijke conflicten bestaan, werd er geconcentreerd op bouwzaken, fiscale zaken en geschillen betreffende overeenkomsten. Zo kan er nagegaan worden of het soort geschil een invloed heeft op de doorlooptijd. Gemiddeld gezien blijken de fiscale zaken het langst aan te slepen (661 dagen), en de bouwzaken het minst lang (347 dagen). Toch speelt ook het feit of er in de rechtszaak geopteerd om een deskundigenonderzoek in te stellen een grote rol in de doorlooptijd: uit de resultaten blijkt immers dat het deskundigenonderzoek alleen al gemiddeld 300 dagen duurt, waardoor de totale gemiddelde doorlooptijd in deze zaken zal oplopen tot meer dan 650 dagen. Desalniettemin is gebleken dat de partijen, ongeacht het soort zaak, de grootste invloed uitoefenen op de doorlooptijd. Dit is logisch, vermits de partijen een groot deel van hun tijd investeren in het opstellen van conclusies en meestal nog steeds het initiatief moeten nemen in een rechtszaak. Voorts werd er in deze thesis aandacht besteed aan de duurtijd en kosten van een verzoeningsprocedure voor de Verzoeningscommissie Bouw. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat dergelijke procedure zeer tijdsefficiënt is, want dergelijke procedure kan gemiddeld binnen 160 dagen worden afgehandeld. Bovendien liggen de kosten beduidend lager in vergelijking met een gerechtelijk deskundigenonderzoek. Ten slotte werden de besproken actoren uit beide bovenvermelde procedures aan het woord gelaten. Zij bevestigen inderdaad dat de partijen een grote rol spelen in een rechtszaak, maar ook de rol van de rechter is niet te onderschatten. Een actieve rechter die initiatief neemt in een rechtszaak kan de partijen ertoe bewegen om de juiste beslissingen te nemen met betrekking tot efficiëntie in doorlooptijden en kosten. Tijdens de gesprekken werd ook duidelijk dat rechtbanken proberen te zoeken naar nieuwe praktische invullingen van de gerechtelijke procedure om zo rechtszoekenden een op maat gemaakte procedure te kunnen aanbieden. Ook de buitengerechtelijke procedure voor de Verzoeningscommissie Bouw kan interessant zijn voor burgers, maar wel alleen wanneer het gaat over een relatief eenvoudiger bouwgeschil.
4
Inhoudsopgave Woord vooraf ........................................................................................................ 1 Samenvatting........................................................................................................ 3 Lijst met figuren .................................................................................................... 9 Lijst met tabellen ..................................................................................................10 Hoofdstuk 1: Onderzoeksplan ........................................................................... 11 1.1 Probleemstelling en praktische relevantie .......................................................11 1.2 Verkennende literatuurstudie ........................................................................13 1.3 Onderzoeksvragen ......................................................................................14 1.4 Ontwerp en aanpak van het onderzoek ..........................................................15 1.4.1 Literatuurstudie....................................................................................15 1.4.2 Praktijkonderzoek .................................................................................16 1.5 Planning.....................................................................................................19 Hoofdstuk 2: Burgerlijke procedure in eerste aanleg in België ......................... 21 2.1 Rechtsingang ..............................................................................................21 2.2 Inleidende zitting ........................................................................................21 2.3 Instaatstelling.............................................................................................22 2.4 Terechtzitting .............................................................................................23 2.5 Sluiting en heropening debatten en beraadslaging ...........................................23 2.6 Vonnis .......................................................................................................23 2.7 Tussengeschillen .........................................................................................23 2.8 Onderzoeksmaatregelen...............................................................................24 Hoofdstuk 3: Civiele procedure en doorlooptijden in het buitenland................. 27 3.1 Nederland ..................................................................................................27 3.1.1 Civiele procedure in eerste aanleg ..........................................................27 3.1.2 Doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg ......................28 3.2 Verenigd Koninkrijk .....................................................................................31 3.2.1 Inleiding..............................................................................................32 3.2.2 Civiele procedure in eerste aanleg ..........................................................32 3.2.3 Doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg ......................35 3.2.4 Hervormingen in de burgerlijke procedure ...............................................38 3.2.5 Gevolgen van de hervormingen in de burgerlijke procedure .......................39 5
Hoofdstuk 4: Alternatieve geschillenbeslechting in België ................................ 41 4.1 Inleiding ....................................................................................................41 4.2 Algemene methodes van alternatieve geschillenoplossing .................................42 4.2.1 Bemiddeling.........................................................................................42 4.2.2 Arbitrage .............................................................................................44 4.2.3 Gerechtelijke geschiloplossing: akkoordvonnis .........................................46 4.2.4 Buitengerechtelijke geschiloplossing: andere mogelijkheden ......................47 4.3 Alternatieve geschiloplossingen m.b.t. bouwgeschillen .....................................47 4.3.1 Bemiddelingsprocedure bij de Verzoeningscommissie Bouw .......................47 4.3.2 Deskundigenonderzoek .........................................................................51 4.4 Conclusie ...................................................................................................53 Hoofdstuk 5: Alternatieve geschillenbeslechting in het buitenland................... 55 5.1 Alternatieve geschiloplossingen in Nederland ..................................................55 5.1.1 Inleiding..............................................................................................55 5.1.2 Arbitrage .............................................................................................56 5.1.3 Bindend advies.....................................................................................57 5.1.4 Bemiddeling.........................................................................................57 5.1.5 Conclusie.............................................................................................58 5.2 Alternatieve geschiloplossingen in Engeland en Wales ......................................58 5.2.1 ADR in Engeland en Wales .....................................................................58 5.2.2 Pre-Action Protocol voor bouwzaken .......................................................59 Hoofdstuk 6: Doorlooptijden burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg België .. 63 6.1 Onderzoeksaanpak ......................................................................................63 6.2 Beschrijvende statistieken ............................................................................64 6.2.1 Type zaken ..........................................................................................64 6.2.2 Kenmerken met betrekking tot de partijen ...............................................66 6.2.3 Inleiding van het geding ........................................................................67 6.2.4 Doorlooptijd .........................................................................................68 6.2.5 Conclusies ...........................................................................................69 6.2.6 Rolverzendingen ...................................................................................71 6.2.7 Deskundigenonderzoek .........................................................................72 6.2.8 Beraad ................................................................................................74 6
6.2.9 Doorhalingen, weglatingen en schikkingen ...............................................75 6.2.10 Conclusies .........................................................................................76 6.3 Actoren die invloed uitoefenen op doorlooptijd ................................................76 6.3.1 Gehanteerde variabelen ........................................................................76 6.3.2 Bouwzaken ..........................................................................................78 6.3.3 Fiscale zaken .......................................................................................80 6.3.4 Overeenkomsten ..................................................................................81 6.3.5 Conclusies ...........................................................................................81 6.4 Meervoudig regressiemodel ..........................................................................81 6.4.1 Gehanteerde variabelen ........................................................................82 6.4.2 Meervoudig regressiemodel: resultaten en conclusies................................83 Hoofdstuk 7: Verzoeningscommissie Bouw....................................................... 87 7.1 Onderzoeksaanpak ......................................................................................87 7.2 Beschrijvende statistieken ............................................................................88 7.2.1 Aantal opgestarte zaken ........................................................................88 7.2.2 Soort zaken .........................................................................................89 7.2.3 Regio van het geschil ............................................................................90 7.2.4 Hoedanigheid verzoeker ........................................................................91 7.2.5 Aanwezigheid bevoegdheidsbeding .........................................................91 7.2.6 Finaal resultaat ....................................................................................92 7.2.7 Doorlooptijd .........................................................................................95 7.2.8 Kosten procedure .................................................................................97 7.2.9 Overige statistieken ..............................................................................98 7.3 Conclusies: vergelijking gerechtelijke procedure en verzoeningsprocedure .........98 Hoofdstuk 8: Interviews ................................................................................. 101 8.1 Onderzoeksaanpak .................................................................................... 101 8.2 Doorlooptijd: algemene ervaringen .............................................................. 101 8.3 Actoren en elementen die invloed uitoefenen op de doorlooptijd ..................... 102 8.3.1 Partijen ............................................................................................. 102 8.3.2 Rechtbank ......................................................................................... 103 8.3.3 Andere elementen .............................................................................. 104 8.4 Deskundigenonderzoek .............................................................................. 104 7
8.4.1 Elementen die duurtijd expertise beïnvloeden ........................................ 105 8.4.2 Methodes van opvolging deskundigen ................................................... 107 8.4.3 Verzoeningstaak ................................................................................. 108 8.5 Op zoek naar alternatieven binnen de gerechtelijke procedure ........................ 109 8.6 Alternatieve methodes van geschillenbeslechting .......................................... 110 8.7 Voorstellen en verbeteringen ...................................................................... 113 Hoofdstuk 9: Conclusies ................................................................................. 115 9.1 Hoe verloopt de procedure van een burgerlijke rechtszaak in eerste aanleg? .... 115 9.2 Wat is (was) de situatie van de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in het buitenland in vergelijking met België?............................ 116 9.2.1 Luik 1: verschillen in de civiele procedure .............................................. 116 9.2.2 Luik 2: doorlooptijden burgerlijke rechtszaken in het buitenland ............... 117 9.3yWat zijn de determinanten van de doorlooptijd in eerste aanleg van bouwgeschillen, fiscale geschillen en geschillen betreffende overeenkomsten? . 117 9.3.1 Kwantitatief onderzoek........................................................................ 117 9.3.2 Kwalitatief onderzoek .......................................................................... 119 9.4 Welke alternatieve manieren van geschiloplossing bestaan er in België en in welke mate komen ze overeen met deze uit het buitenland? ......................... 120 9.5yWorden bouwgeschillen bij de Verzoeningscommissie Bouw sneller en goedkoper afgehandeld ten opzichte van geschillen aan de rechtbank? ............ 121 Lijst van de geraadpleegde werken ....................................................................... 123
8
Lijst met figuren Figuur 3.1: Instroom burgerlijke rechtszaken in Nederland (2002-2013) .....................29 Figuur 3.2: Doorlooptijden burgerlijke rechtszaken voor kantonrechter (2005-2013) ....30 Figuur 3.3: Doorlooptijden burgerlijke rechtszaken voor civiele rechter (2005-2013) ....31 Figuur 3.4: Aantal ingediende claim forms (2000-2013) ............................................35 Figuur 3.5: Doorlooptijd burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg (2000-2013) ............37 Figuur 3.6: Doorlooptijd in de fast claims en multi track (2000-2013) .........................38 Figuur 6.1: Type zaken (bouw)...............................................................................64 Figuur 6.2: Type zaken (fiscaal) .............................................................................65 Figuur 6.3: Type zaken (overeenkomsten) ...............................................................65 Figuur 6.4: Hoedanigheid eiser(s) ...........................................................................66 Figuur 6.5: Hoedanigheid verweerder(s) ..................................................................66 Figuur 6.6: Bouwzaken..........................................................................................78 Figuur 6.7: Bouwzaken waarin een deskundige werd aangesteld ................................78 Figuur 6.8: Bouwzaken waarin geen deskundige werd aangesteld ...............................79 Figuur 6.9: Deskundigenonderzoek .........................................................................79 Figuur 6.10: Fiscale zaken .....................................................................................80 Figuur 6.11: Overeenkomsten ................................................................................81 Figuur 7.1: Aantal opgestarte zaken voor de Verzoeningscommissie Bouw ...................88 Figuur 7.2: Soort zaken .........................................................................................89 Figuur 7.3: Regio van het geschil: Vlaanderen, Wallonië en Brussel ............................90 Figuur 7.4: Regio van het geschil: Vlaanderen (provincies) ........................................90 Figuur 7.5: Regio van het geschil: Wallonië (provincies) ............................................90 Figuur 7.6: Hoedanigheid van de verzoeker .............................................................91 Figuur 7.7: Aanwezigheid van een bevoegdheidsbeding .............................................92 Figuur 7.8: Finaal resultaat ....................................................................................92 Figuur 7.9: Finaal resultaat: tijdstip wanneer verzoening bereikt werd ........................93 Figuur 7.10: Finaal resultaat: evolutie tussen 2007 en 2014, in percentage .................94
9
Lijst met tabellen Tabel 1.1: Planning ...............................................................................................19 Tabel 3.1: Aantal claim forms, allocaties en zaken met hoorzittingen (2009-2013) .......36 Tabel 6.1: Inleidende akte van het geding ...............................................................67 Tabel 6.2: Doorlooptijd..........................................................................................68 Tabel 6.3: Aantal conclusies per zaak ......................................................................70 Tabel 6.4: Totaal aantal conclusies per zaak (in %) ..................................................70 Tabel 6.5: Duur conclusierondes .............................................................................71 Tabel 6.6: Duur rolverzendingen ............................................................................71 Tabel 6.7: Deskundigenonderzoek: aantal expertises en gemiddelde duur ...................72 Tabel 6.8: Deskundigenonderzoek: overschrijdingen opgegeven termijn .....................72 Tabel 6.9: Deskundigenonderzoek: duurtijd per type uitkomst in bouwzaken ...............73 Tabel 6.10: Deskundigenonderzoek: kosten per type uitkomst ...................................74 Tabel 6.11: Beraadslagingen in functie van eindvonnis ..............................................74 Tabel 6.12: Doorhalingen, weglatingen en schikkingen ..............................................75 Tabel 6.13: Regressieanalyse: samenvatting van de modellen....................................83 Tabel 6.14: Regressieanalyse: coëfficiëntentabel ......................................................84 Tabel 7.1: Doorlooptijd..........................................................................................95 Tabel 7.2: Doorlooptijd per fase en einduitkomst ......................................................96 Tabel 7.3: Kosten per type uitkomst .......................................................................97 Tabel 7.4: Overige beschikbare statistieken .............................................................98 Tabel 7.5: Vergelijkingstabel tussen gerechtelijke procedure en verzoeningsprocedure..99 Tabel 9.1: Vergelijking doorlooptijden Nederland en Engeland en Wales (2013) ......... 117 Tabel 9.2: Doorlooptijden burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in Antwerpen........ 118 Tabel 9.3: Verzoenings- en gerechtelijke procedure: doorlooptijden en kosten ........... 121
10
Hoofdstuk 1: Onderzoeksplan 1.1
Probleemstelling en praktische relevantie
Als er aan Belgische burgers gevraagd wordt waar de overheid tekort schiet, dan zullen velen met de vinger wijzen richting justitie. Dat blijkt alleszins uit de justitiebarometer van de Hoge Raad van Justitie uit 2014. Maar liefst 36% van de burgers heeft geen vertrouwen meer in de instelling. 60% van de ondervraagden vinden zich daarenboven niet voldoende geïnformeerd over de werking van justitie. Ook de behandeling van een rechtszaak vindt men te lang duren: 92% van de bevraagden is het met deze stelling eens (“Vierde justitiebarometer 2014”, 2015). Justitie kampt dus met een imagoprobleem waarvoor er zo snel als mogelijk een oplossing moet gevonden worden. Volgens Thierry Denys, voorzitter van de West-Vlaamse Rechtbank van Eerste Aanleg, wordt dit imagoprobleem in de hand gewerkt door een tekort aan griffiers en administratief personeel. Door dit tekort slepen rechtszaken langer aan, waardoor de burger ontevreden wordt. Rik Verstraete, afdelingsvoorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van West-Vlaanderen te Ieper, voegt daaraan toe dat er voor de overgrote meerderheid van de rechtbanken ook een tekort aan rechters bestaat (Laseure & Verbeke, 2014). De voorbije jaren kreeg de FOD Justitie zoveel kritiek over zich heen, dat ze wel moest ingrijpen. Zo volgden er nieuwe wetten die de gerechtelijke achterstand moesten inperken waardoor de doorlooptijden1 van rechtszaken konden dalen. Ten eerste werd de wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand goedgekeurd. Deze veranderde de burgerlijke rechtsprocedure, wat een vermindering van de doorlooptijden van deze rechtszaken in eerste aanleg met zich mee zou moeten brengen. Ten tweede werd de wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek goedgekeurd.
Deze
wet
hervormde
het
deskundigenonderzoek
in
burgerlijke
rechtszaken grondig, waardoor voor rechters een grotere controlebevoegdheid over het verloop van de expertise ontstond. Ook dat zou een daling van de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg kunnen opleveren. Ten slotte probeerde de wetgever aan de hand van de wet van 1 december 2013 tot de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het 1
De doorlooptijd van een rechtszaak is de totale tijd in dagen, inclusief weekeinden, die verstrijkt vanaf het moment dat een zaak voor de rechter wordt gebracht, tot de afdoening in eerste aanleg (Eshuis, 2005; in van Erp en van der Heide, 2005). 11
Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde ook het probleem van het tekort aan rechters aan te pakken. Deze wet zorgde ervoor dat rechters in toekomst niet gebonden worden aan één rechtbank, waardoor het ageren in verschillende rechtbanken mogelijk wordt (Laseure & Verbeke, 2014). Rik Verstraete (zie hoger) vertelt echter dat deze maatregel niet altijd werkt in de praktijk. Zo is er in Ieper bijvoorbeeld een groot tekort aan rechters, waardoor men de Brugse collega’s in Ieper laat bijspringen. Het probleem is echter dat er in Brugge ook sprake is van een tekort, waardoor het probleem eigenlijk enkel verplaatst wordt. Verstraete stelt dan ook voor om enerzijds nieuwe vacatures uit te schrijven en anderzijds om rechters te laten specialiseren, waardoor rechters meer kennis hebben in hun vakgebied (Laseure & Verbeke, 2014). Niet enkel de wetgevers proberen de problemen omtrent de gerechtelijke achterstand aan te pakken, ook de rechtbanken zelf dragen hun steentje bij. Zo heeft bijvoorbeeld de
Rechtbank
van
Eerste
Aanleg
van
Antwerpen,
naar
aanleiding
van
de
inwerkingtreding van de wet van 15 mei 2007, een nieuwe dienst opgericht: de dienst voor opvolging van deskundigen. Deze afdeling werd enerzijds opgericht om over de kwaliteit van het deskundigenonderzoek te waken, maar anderzijds ook om de communicatie tussen partijen en deskundigen te verbeteren. In het verleden waren de betrokkenen van rechtszaken vaak ongerust, omdat de procedure tot aanstelling van een deskundige soms lang aansleepte. De dienst werd uiteindelijk een performant aanspreekpunt voor alle problemen die een deskundigenonderzoek met zich kan meebrengen. In 2012 ontving de Antwerpse rechtbank hiervoor de hoog aangeprezen European Cristal Scales of Justice Price, dat projecten prijst die leiden tot meer efficiëntie en innovatie in
rechtbanken
(“Rechtbank Eerste aanleg Antwerpen
internationaal in de prijzen”, 2012). Dat Justitie erkent dat er sprake is van een probleem inzake de gerechtelijke achterstand, is duidelijk. De manier waarop dit probleem echter aangepakt wordt, is verkeerd. Men weet namelijk niet of bovenvermelde wetten en beleidsoplossingen ook daadwerkelijk een invloed zullen hebben op de doorlooptijd van rechtszaken in eerste aanleg. Men hoopt dit, maar men kan het niet met zekerheid zeggen. Het probleem dat zich stelt is als volgt. Enerzijds is de exacte (gemiddelde) doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg ongekend. Men weet met andere woorden niet hoe groot het probleem van de gerechtelijke achterstand is. Anderzijds weet men niet (of slechts in geringe mate) wie of wat verantwoordelijk is voor de doorlooptijden van rechtszaken in eerste aanleg. Door dit gebrek aan cijfers is het voor de wetgever onmogelijk om efficiënte maatregelen te gaan doorvoeren. Wat men nu doet, is louter iets invoeren in de hoop dat het iets positiefs met zich zal meebrengen. Er is daarom grote nood aan de oplijsting van de micro-economische factoren van de doorlooptijd 12
van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg. Zo kan men er onder andere voor zorgen dat bedrijven, die het vertrouwen in België verloren omwille van het slechte Belgische rechtssysteem, opnieuw in ons land willen investeren (Hofströssler, 2013).
1.2
Verkennende literatuurstudie
Zoals gezegd bestaan in België slechts heel weinig cijfers over de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg. In Nederland echter, onderzocht Roland Eshuis reeds in 2005 hoe lang een burgerlijke rechtsprocedure in eerste aanleg gemiddeld aansleept. Zijn meest betrouwbare cijfers waren die van de afgehandelde handelszaken, waarbij hij gekeken heeft naar de mediaan van gevoerde procedures op tegenspraak. Daaruit bleek dat tussen 1994 en 2005 de doorlooptijd van deze zaken was afgenomen van 525 tot 294 dagen. Dat betekent dus dat het gros van de zaken in 2005 binnen de 10 maanden werd afgehandeld (Eshuis, 2005; in van Erp & van der Heide,
2005).
De
grootste
oorzaak
van
deze
daling
werd
volgens
Eshuis
toegeschreven aan de in 2002 doorgevoerde veranderingen aan de procedure in het burgerlijk procesrecht. Deze herziening had tot doel om de Nederlandse civiele procedure te versnellen: meer bepaald om de manier van instaatstelling te vereenvoudigen. Dat zorgde voor een sterke reducering van het aantal processtappen. Door de verbluffende resultaten in Nederland, werden ook in België veranderingen in de gerechtsprocedure doorgevoerd. In 2007 werd de wet met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand van kracht, waardoor de burgerlijke rechtsprocedure vereenvoudigde. De wellicht belangrijkste verandering zat hem ook in de manier van in staat stellen van een zaak (Allemeersch et al., 2007; in Hubrechts, Roebben, & Sleven, 2014). In een ander Nederlands onderzoek kwam men tot de constatering dat 85,7% van de zaken binnen 6 maanden werd afgedaan. Meer nog, zo goed als alle burgerlijke dossiers in eerste aanleg (93,2%) waren binnen het jaar afgerond. Eigenlijk is er dus maar een relatief beperkt aantal dat een doorlooptijd heeft van meer dan 1 jaar (van Velthoven, 2005). In België zijn zulke cijfers tot nog toe niet bekend, alleszins niet voor de burgerlijke Rechtbank van Eerste Aanleg. Andere rechterlijke instanties zoals de Hoven van Beroep, het
Hof
van
Cassatie berekenen jaarlijks
in
haar
jaarverslagen
de
doorlooptijden van de behandelde rechtszaken van het voorbije jaar. Zo duurde in 2010 een burgerlijke rechtszaak aan het Hof van Beroep te Antwerpen gemiddeld 13 maanden (“Beknopt jaarverslag 2011”, 2011) en aan het Hof van Beroep te Brussel gemiddeld 30 maanden (“Werkingsverslag 2011”, 2011).
13
In deze masterproef is het de bedoeling om deze leemte aan cijfers voor de Rechtbank van Eerste Aanleg op te vullen.
1.3
Onderzoeksvragen
De centrale onderzoeksvraag voor deze masterproef luidt als volgt: “Wat zijn de oorzaken van de lange doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg, en welke
maatregelen
kunnen
genomen
worden
om
deze
doorlooptijden
te
verminderen?”. Deze centrale onderzoeksvraag wordt opgesplitst in 4 verschillende deelvragen. -
Deelvraag 1: “Hoe verloopt de procedure van een burgerlijke rechtszaak in eerste aanleg?”
In deelvraag 1 wordt samengevat welke stappen ondernomen moeten worden bij een burgerlijke rechtszaak in eerste aanleg. Deze samenvatting zal het voor de lezer makkelijker maken om de gemaakte redeneringen in de volgende deelvragen te begrijpen. -
Deelvraag 2: “Wat is (was) de situatie van de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in het buitenland in vergelijking met België?”
In deze deelvraag is het eerst en vooral de bedoeling om na te gaan in welke mate de burgerlijke procedure in eerste aanleg in het buitenland verschilt met die van België. Het uiteindelijke doel is echter om te kijken of deze verschillen een invloed hebben op de doorlooptijden van deze zaken. Daarbij worden Nederland en het Verenigd Koninkrijk onder de loep genomen. -
Deelvraag 3: “Wat zijn de determinanten van de doorlooptijd in eerste aanleg van bouwgeschillen, geschillen met de fiscus en geschillen betreffende overeenkomsten?”
In deelvraag 3 onderzoek ik wie of wat invloed heeft op de doorlooptijd van enkele soorten rechtszaken (fiscaal, overeenkomsten en bouw) in de burgerlijke Rechtbank van Eerste Aanleg. Daarvoor stelt de Rechtbank van Eerste Aanleg van Antwerpen haar dossiers ter beschikking. Bovendien komen de betrokkenen van op het terrein ook zelf aan het woord. Rechters, advocaten, partijen en griffiers… vertellen daarbij hun standpunt over de gerechtelijke achterstand.
14
-
Deelvraag 4: “Welke alternatieve manieren van geschiloplossing bestaan er in België en in welke mate komen ze overeen met deze uit het buitenland?”
In deze deelvraag ga ik na of er buiten de gerechtelijke procedure ook nog andere methodes bestaan om een geschil op te lossen. Eerst bekijk ik de situatie in België, om daarna deze te vergelijken met de situatie in Nederland en het Verenigd Koninkrijk. -
Deelvraag 5: “Worden bouwgeschillen bij de Verzoeningscommissie Bouw sneller en goedkoper afgehandeld ten opzichte van geschillen aan de rechtbank?”
In de vijfde en laatste deelvraag worden de in de Rechtbank van Eerste Aanleg opgestarte bouwzaken (deelvraag 3) vergeleken met bouwgeschillen die behandeld werden bij de Verzoeningscommissie Bouw. Deze commissie werd opgericht met als doel om technische bouwgeschillen sneller en goedkoper te behandelen in vergelijking met bouwgeschillen opgestart aan de Rechtbank van Eerste Aanleg. De bedoeling is om na te gaan of deze bij de verzoeningscommissie opgestarte zaken weldegelijk aan die twee voorgaande criteria voldoen.
1.4
Ontwerp en aanpak van het onderzoek
Deze masterproef wordt opgesplitst in twee delen. Het eerste deel omvat de literatuurstudie, het tweede deel het praktijkonderzoek.
1.4.1 Literatuurstudie In de literatuurstudie (deelvragen 1, 2 en 4) ga ik op zoek naar de huidige stand van zaken in de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg. Hierbij gaat het volledig over een beschrijvende studie waar het de bedoeling is een zicht te krijgen op de gevolgde procedure bij een burgerlijke rechtszaak in eerste aanleg in België (deelvraag 1). Verder wordt er ook aandacht besteed aan de situatie in het buitenland (deelvraag 2). Ik ga eerst en vooral na in welke mate de burgerlijke procedure in eerste aanleg aldaar verschillend is ten opzichte van ons land, om daarna te kijken of deze verschillen een invloed hebben op de doorlooptijden van diezelfde rechtszaken. In deelvraag 4 zal er tot slot ingegaan worden op de mogelijke alternatieve vormen van geschillenbeslechting zowel in België als in het buitenland. Over de situatie van de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in het buitenland bestaat reeds literatuur. Zoekmachines als EBSCOhost en Google Scholar zullen daarom gebruikt worden om zo veel mogelijk bevindingen uit deze secundaire data te kunnen oplijsten. Heel waarschijnlijk zullen er ook boeken bestaan 15
die de justitiële situatie en buitengerechtelijke methodes van geschiloplossing uit de doeken doen. Daarenboven is het mijn bedoeling om adviezen, verslagen en publicaties van buitenlandse overheidsdiensten van Justitie te raadplegen.
1.4.2 Praktijkonderzoek In het empirische gedeelte van de masterproef (deelvragen 3 en 4), wordt er zowel op kwantitatief als op kwalitatief niveau gewerkt. 1.4.2.1 Kwantitatieve deel: beschrijvende studie Aanvankelijk is het doel van het praktijkonderzoek beschrijvend. Eerst en vooral is het de bedoeling om de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg te achterhalen
(deelvraag
3).
Hiervoor
ga
ik
te
rade
bij
reeds
afgehandelde
rechtsdossiers. Deze zijn terug te vinden in het archief van elke rechtbank. Voor mijn onderzoek baseer ik mij op burgerlijke rechtszaken van de Rechtbank van Eerste Aanleg in Antwerpen. Meer bepaald komen bouwgeschillen, geschillen met de fiscus en geschillen betreffende overeenkomsten aan bod. Tijdens dit zogenaamde archiefonderzoek (document-analyse) is het de bedoeling om uit de bestaande secundaire data de meest relevante gegevens voor mijn onderzoek te selecteren. Het gaat dan onder andere over de startdatum, datum van instaatstelling, datum van eventuele aanstelling van deskundige en de datum van de uiteindelijke uitspraak. Ook de data van alle zittingen worden genoteerd. Aan de hand van deze gegevens bekom je per zaak de doorlooptijd. Om een getrouwer beeld te verkrijgen, zal ik niet enkel de archieven van één kamer raadplegen, maar van verschillende kamers. Verder is het gebruik van verschillende kamers interessant om na te gaan of er verschillen in doorlooptijd bestaan tussen die kamers. Heel waarschijnlijk gaat het in de ene kamer al wat vlotter dan in de andere. Uiteindelijk kan ik zo de gemiddelde doorlooptijd van een burgerlijke rechtszaak in eerste aanleg (voor mijn specifiek gekozen soorten dossiers) berekenen. Daar het onmogelijk is om álle behandelde burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg te analyseren, zal er gebruik gemaakt worden van een steekproef. Eerst en vooral zal deze steekproef voldoende groot moeten zijn, zodat de bekomen resultaten kunnen veralgemeend worden. Bovendien is het belangrijk dat er dossiers gekozen worden uit verschillende startjaren. Zo bekomt men een globaal beeld over de jaren heen, en wordt het mogelijk om jaren met elkaar te vergelijken. Voor de analyse van de doorlooptijd en de kosten van geschillen behandeld bij de Verzoeningscommissie Bouw (deelvraag 4), zal er ook gebruik gemaakt worden van secundaire data. De steekproef zal op dezelfde manier getrokken worden als bij het 16
archiefonderzoek aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, zodat de resultaten uit beide deelvragen met elkaar kunnen vergeleken worden. Aangezien het de bedoeling is om in beide deelvragen van het empirisch deel de correcte gegevens te verzamelen, zal de onderzoekersinterferentie minimaal zijn. De hieraan vasthangende onderzoekssetting is een veldstudie die zal plaatsvinden in een niet-beïnvloede werkelijkheid. Met dit onderzoek zal ik me bevinden op het mesoaggregatieniveau, omdat het onderzoek verricht zal worden in één bepaalde organisatie, namelijk de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (deelvraag 3). Voor deelvraag 4 zal dat de Verzoeningscommissie Bouw zijn. 1.4.2.2 Kwantitatieve deel: verklarende studie De beschrijvende studie die hierboven werd toegelicht, kan gezien worden als voorbereiding van de verklarende studie. Bij zo’n verklarende studie is het de bedoeling om de bekomen resultaten uit het beschrijvende onderzoek te verklaren. Toegepast op mijn onderzoek betekent dit dat ik in dit deel de significante variabelen van de doorlooptijd van een rechtszaak in eerste aanleg (die ik berekende in deelvraag 3 van de beschrijvende studie) probeer te achterhalen. Allereerst is het interessant om na te gaan hoe lang (gemiddeld gezien) elk element van de burgerlijke rechtsprocedure duurt. Hoeveel tijd zit er bijvoorbeeld tussen de rechtsingang en de inleidingszitting? Duurt het lang vooraleer de rechter een deskundige aanstelt? En als deze werd aangesteld, hoe lang duurt het vooraleer hij zijn werkzaamheden in gang zet? De instaatstelling kan ook een rol spelen: zorgt de gekozen methode van instaatstelling voor een korte of net langere doorlooptijd? Vervolgens komen volgende vragen aan bod: Zijn het de procespartijen zelf die ervoor zorgen dat een dossier lang aansleept of ligt die verantwoordelijkheid eerder in handen van rechter, griffie of een andere actor? Op welke manier bepaalt de burgerlijke procedure in eerste aanleg de doorlooptijd van deze zaken? Zijn er verschillen merkbaar tussen de verschillende kamers? Speelt het soort zaak een rol? Als laatste kijk ik naar mogelijke verschillen tussen rechters, griffiers, advocaten, deskundigen, enzovoort. Zijn er bijvoorbeeld rechters die zaken vlugger behandelen dan andere? Verder is het mogelijk om het soort eiser of verweerder te onderzoeken. Gaat het om particulieren, bedrijven, overheden? Verder kan er ook gekeken worden naar de neergelegde conclusies en andere documenten. Speelt het aantal pagina’s van de neergelegde conclusies een grote rol in de doorlooptijd van een rechtszaak? Als laatste is het ook de bedoeling om eens te kijken naar het geslacht van de betrokken actoren. Is het bijvoorbeeld zo dat vrouwelijke rechters vlugger dossiers afhandelen, of is er totaal geen verschil merkbaar? 17
Bovenstaande vragen worden opgehelderd door het gebruik van Excel en SPSS. Het is de bedoeling om een regressiemodel op te stellen met één afhankelijke variabele (in dit geval de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg) en meerdere onafhankelijke variabelen (manier van gedinginleiding, manier van instaatstelling, het aantal conclusies, de rechter, het deskundigenonderzoek, enzovoort). Door het uitvoeren van een regressieanalyse kan ik zo achterhalen welke onafhankelijke variabelen significant zijn, en dus ontdekken welke factoren de grootste invloed uitoefenen op de afhankelijke variabele. Microsoft Excel zal ten eerste gebruikt worden om de verzamelde data te noteren, ten tweede om eenvoudige analyses uit te voeren op de data en ten derde voor het maken van tabellen en grafieken om de resultaten op een overzichtelijke manier te kunnen voorstellen. Ook in deelvraag 4 is er sprake van een verklarende studie. Het is immers de bedoeling te verklaren waarom de doorlooptijd en de kosten van geschillen behandeld bij
de
Verzoeningscommissie
Bouw
(eventueel)
verschillend
zijn
met
de
bouwgeschillen opgestart aan de Rechtbank van Eerste Aanleg. Voor dit alles zal Microsoft Excel gebruikt worden, omdat het hier gaat over veeleer eenvoudige analyses. 1.4.2.3 Kwalitatieve deel: verklarende studie Waar het in het kwantitatieve deel van het praktijkonderzoek vooral de bedoeling was om cijfermatig de relevante factoren uit de doeken te doen, laat ik in het kwalitatieve deel alle betrokken actoren uit een rechtszaak aan het woord. Zo bekom ik primaire data die zeer interessant kunnen zijn voor mijn onderzoek. De bedoeling is om te rade te gaan bij advocaten, maar zeker ook bij rechters, griffiers en deskundigen. Wat vinden zij eigenlijk van de doorlooptijd? Vinden zij dat dossiers te lang aanslepen, of net niet? Hebben ze weet van verschillen tussen Rechtbanken van Eerste Aanleg over heel België? Waar zijn er volgens hen verbeteringen mogelijk? Tijdens deze interviews worden de resultaten van het kwantitatieve deel aan de actoren voorgeschoteld, zodat zij deze al dan niet kunnen beamen. Zo verkrijg je een getrouw beeld over mogelijke problemen die zich al dan niet voordoen omtrent de doorlooptijd. De interviews zullen face-to-face gebeuren en zullen worden opgenomen met een recorder, zodat de standpunten van de geïnterviewden correct worden beschreven.
18
1.5
Planning
Periode september oktober oktober november december eind januari begin februari februari begin maart eind maart april
-
Activiteiten Opstellen onderzoeksplan Dataverzameling aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen Literatuurstudie: situatie doorlooptijden buitenland, inclusief beleidsvoorstellen Dataverzameling bij de Verzoeningscommissie Bouw
-
Voorbereiden van het masterproefseminarie
-
Afwerken dataverzameling Verzoeningscommissie Bouw Analyses uitvoeren op de data Afnemen van interviews Uitwerken van de resultaten Conclusies formuleren Conceptversie indienen
-
-
Tabel 1.1: Planning
19
20
Hoofdstuk 2: Burgerlijke procedure in eerste aanleg in België In dit hoofdstuk wordt samengevat op welke manier de burgerlijke procedure in eerste aanleg verloopt.
2.1
Rechtsingang
Een rechtszaak kan volgens Broeckx, Laenens, Scheers en Thiriar (2012) op 3 manieren gestart worden. Een eerste manier is de dagvaarding, waarbij een gerechtsdeurwaardersexploot wordt bezorgd aan alle betrokken procespartijen. De gerechtsdeurwaarder bezorgt de dagvaarding tevens aan de rechtbank, via een neerlegging op de griffie. De betrokken partijen kunnen ook gebruik maken van een verzoekschrift. Enerzijds kan dat via het contradictoir verzoekschrift (verzoekschrift op tegenspraak),
anderzijds
via
het
eenzijdig
verzoekschrift.
Beide
soorten
verzoekschriften kunnen enkel gebruikt worden wanneer de wet dit uitdrukkelijk voorschrijft. Het eenzijdig verzoekschrift wordt meestal gebruikt wanneer er geen tegenpartij is of omdat deze nog niet kon worden geïdentificeerd. De derde en laatste wijze waarop een rechtszaak gestart kan worden, is door middel van vrijwillige verschijning. De rechtbank neemt vervolgens kennis van de rechtsingang en zal de rechtszaak inschrijven op de algemene rol. De griffier zal vervolgens een dossier aanleggen waarin alle processtukken worden opgenomen (Broeckx et al., 2012).
2.2
Inleidende zitting
Op de dagvaarding staat het tijdstip en de plaats van de inleidende zitting vermeld. Op deze zitting kan men op verschillende manieren verschijnen. De eerste manier is de persoonlijke verschijning waarbij de procespartijen zelf op de zitting aanwezig zijn. Men kan zich ook laten vertegenwoordigen door een advocaat of via volmacht. Ten slotte is ook schriftelijk verschijnen mogelijk. Dit laatste is enkel mogelijk voor de advocaten van de procespartijen (Broeckx et al., 2012). Wanneer alle partijen aanwezig zijn op de inleidende zitting, kan men ervoor opteren om de zaak te behandelen met korte debatten. Dit verzoek moet vermeld en gemotiveerd worden in de inleidende akte. De methode van korte debatten wordt gebruikt wanneer eisen niet voor ernstige betwisting vatbaar zijn of slechts een zeer beperkte betwisting kennen. De behandeling van de zaak vindt met andere woorden zelden plaats op de inleidende zitting: in de praktijk wordt op deze zitting de zaak in staat gesteld (Broeckx et al., 2012). 21
Toch vindt de instaatstelling van de zaak niet altijd plaats op de datum van de inleidende zitting die vermeld staat op de dagvaarding. Zo kan de zaak bijvoorbeeld, na akkoord van alle partijen, verdaagd worden naar een latere datum. Ook kunnen de partijen vragen om de zaak naar de bijzondere rol te verzenden (Broeckx et al., 2012). Wanneer één van de partijen niet op de inleidingszitting is verschenen, kan de aanwezige partij verstek vorderen tegen de afwezige partij. Dit betekent dat de rechtszaak zal gevoerd worden zonder het horen van de afwezige. Belangrijk is wel dat verstek moet toegelaten worden door de rechter (Broeckx et al., 2012).
2.3
Instaatstelling
Wanneer partijen conclusies2 wensen uit te wisselen, stellen ze volgens Broeckx et al. (2012) meestal een kalenderregeling op. In deze zogenaamde instaatstelling van de rechtszaak wordt bepaald hoe lang elke partij de tijd heeft om haar conclusies op te stellen. Deze instaatstelling kan op drie manieren gebeuren. De eerste manier is de minnelijke regeling (instaatstelling bij overeenkomst) waarbij de partijen onderling (in der minne) een kalender overeenkomen. Deze kalender moet afgestemd zijn op de door
de
rechter
verleende
rechtsdag.
Ten
tweede
is
er
de
rechterlijke
kalenderregeling. Deze wordt gebruikt wanneer de partijen geen minnelijke regeling hebben kunnen treffen. Partijen hebben één maand na de inleidingszitting de tijd om aan de rechter hun opmerkingen inzake de kalender over te maken. Gebeurt dit niet, zal de rechter ambtshalve overgaan tot het opstellen van een kalender. Als laatste kan er ook gebruik gemaakt worden van de vrije instaatstelling, waar partijen in onderlinge overeenstemming afwijken van de kalenderregeling en verzoeken dat de zaak naar de bijzondere rol wordt verzonden. De partijen zullen de zaak dan in staat stellen bij onderling overleg en zullen, wanneer zij hiermee gereed zijn, om een rechtsdag verzoeken (Broeckx et al., 2012). De rechter bekrachtigt de minnelijke of rechterlijke kalenderregeling via een beschikking. In de beschikking staat vermeld hoeveel conclusies de partijen mogen nemen alsook de data waarop deze conclusies uiterlijk ter griffie dienen te worden neergelegd. De beschikking vermeldt ook de datum van de rechtsdag waarop partijen hun zaak mogen pleiten. Deze beschikking moet binnen de 6 weken na de inleidingszitting door de rechter worden verleend (Broeckx et al., 2012). 2
Een conclusie is een geschreven akte waarin een procespartij haar eis of verweer formuleert ten aanzien van de andere partij en ten aanzien van de rechter. Een conclusie dient te worden neergelegd ter griffie, waarna de griffier het aan het rechtsplegingsdossier zal toevoegen. Sinds 2007 moet de laatste neergelegde conclusie in de conclusieronde een syntheseconclusie zijn. Dit houdt concreet in dat in deze conclusie alle standpunten moeten vermeld worden waarvan de respectievelijke partij gebruik wil maken. Zodoende hoeft de rechter alleen deze syntheseconclusie door te nemen, wat een tijdsbesparing oplevert. 22
2.4
Terechtzitting
Als alle partijen hebben geconcludeerd, volgt de terechtzitting. Op deze zitting kunnen partijen hun zaak pleiten, waarbij ze de standpunten toelichten die reeds in hun conclusies werden aangehaald. De partijen hebben echter ook de mogelijkheid om de behandeling van de zaak uit te stellen of om ze te verzenden naar de bijzondere rol. Dit laatste gebeurt ook wanneer er niemand verschijnt op deze zitting (Broeckx et al., 2012).
2.5
Sluiting en heropening van de debatten en beraadslaging
De debatten worden volgens Broeckx et al. (2012) onmiddellijk na de pleidooien en de wederantwoorden gesloten. Elk dossier of stuk dat na de sluiting van de debatten wordt neergelegd, wordt normaliter uit de debatten geweerd. Wanneer de rechter dit dossier of stuk echter belangrijk vindt voor de uitkomst van de rechtszaak of wanneer hij extra duiding wil bij enkele andere aspecten, kan ze ervoor opteren om ambtshalve de debatten te heropenen. Deze heropening gebeurt altijd bij tussenvonnis. Niet alleen de rechter, maar ook de verschijnende partijen kunnen via een verzoekschrift de debatten laten heropenen. Als de rechter dit verzoek aanvaardt, zal de heropening geschieden via een tussenvonnis (Broeckx et al., 2012). Wanneer de debatten werden gesloten, heeft de rechter één maand de tijd om een uitspraak te doen. Deze termijn wordt het beraad genoemd (Broeckx et al., 2012).
2.6
Vonnis
Na afloop van het beraad zal de rechter uitspraak doen in de rechtszaak. Deze uitspraak kan volgens Broeckx et al. (2012) een einduitspraak zijn, waarbij de rechter de einduitkomst van het geschil bepaalt. Deze einduitspraak van de rechter wordt vermeld in een eindvonnis. Anderzijds kan de rechter ook overgaan tot een tussenvonnis, waarbij hij bijvoorbeeld beveelt om de debatten te heropenen (zie hoger) of om een bepaalde onderzoeksmaatregel (zie verder) in te stellen (Broeckx et al., 2012).
2.7
Tussengeschillen
Tijdens het geding kunnen er zich volgens Broeckx et al. (2012) verschillende incidenten voordoen. Ten eerste kan er sprake zijn van vrijwillige of gedwongen tussenkomst van een derde. Wanneer een derde zelf tussenkomt in een procedure om zijn eigen belangen te verdedigen, komt hij vrijwillig tussen. Wanneer één of meer procespartijen een derde dagvaarden, gaat het om een gedwongen tussenkomst. 23
Ten tweede kunnen er zich ook geschillen voordoen m.b.t. bepaalde procesactoren. Zo kan er bijvoorbeeld wraking worden ingeroepen ten opzichte van rechters en magistraten, kan een zaak aan de rechter worden onttrokken of kan er sprake zijn van onrechtmatig procesgebruik wanneer de procedure ingesteld door de verzoekende partij als tergend en roekeloos gezien wordt door de verwerende partij (Broeckx et al., 2012).
2.8 De
Onderzoeksmaatregelen
rechter
kan
in
een
tussenvonnis
beslissen
om
aan
de hand
van
een
onderzoeksmaatregel de zaak verder te onderzoeken. Volgens Broeckx et al. (2012) is het
deskundigenonderzoek
het
meest
voorkomende
middel,
maar
het
getuigenverhoor, het schriftonderzoek en de valsheidsprocedure behoren ook tot de mogelijkheden. Het deskundigenonderzoek is een onderzoeksmaatregel waarbij de tussenkomst van een specialist ter zake bevolen wordt om de rechter toe te laten een beter inzicht te verkrijgen in de technische aspecten van het geschil. Deze deskundige wordt middels een tussenvonnis aangesteld door de rechter. Het tussenvonnis vermeldt tevens de noodzaak van het onderzoek en een nauwkeurige omschrijving van de opdracht van de deskundige. Deze omschrijving is niet-limitatief, wat betekent dat de deskundige verplicht is om alle vragen van de rechter en de procespartijen te beantwoorden. Als de deskundige zijn aanstelling aanvaardt, kan het eigenlijke deskundigenonderzoek aanvatten (Broeckx et al., 2012). Wanneer alle werkzaamheden verricht zijn, stelt de deskundige een voorverslag op. Dit is een voorontwerp van het eindverslag met daarin het voorlopig advies van de deskundige. Dit verslag is niet definitief zodat de procespartijen hun eventuele opmerkingen aan de deskundige kunnen overmaken. Als alle partijen akkoord zijn met het voorverslag, stelt de deskundige een eindverslag op. Dit eindverslag moet binnen de 6 maanden, gerekend vanaf de start van zijn onderzoek, aan de rechter worden overgemaakt. Wanneer dit niet het geval is, is de deskundige verplicht een tussentijds verslag op te stellen. Samen met dit eindverslag voegt de deskundige een gedetailleerde staat van zijn kosten en ereloon toe. Bij de neerlegging van het eindverslag en de gedetailleerde staat wordt het deskundigenonderzoek definitief afgesloten en kunnen er geen onderzoeksdaden meer worden gesteld (Broeckx et al., 2012). In 2007 werd het deskundigenonderzoek grondig hervormd. De wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek (B.S. 22 augustus 2007) moest 24
onder andere voor een verbetering in de duurtijd en kostprijs van de expertises zorgen. De deskundigen-onderzoeken duurden namelijk te lang en werden dikwijls te vlug bevolen door de rechter. De wet concentreert zich volgens Castermans (2007) op drie belangrijke elementen. Ten eerste is er sprake van het subsidiariteitsbeginsel waarbij er een nieuw artikel 875bis Ger.W. in het leven werd geroepen. Het artikel stelt dat een deskundigenonderzoek enkel kan bevolen worden wanneer dit echt noodzakelijk is. Ten tweede verplicht de wet de medewerking van de partijen: zo moeten bijvoorbeeld alle relevante stukken aan de hand van een geïnventariseerd dossier door de partijen worden bezorgd aan de deskundige (art. 972bis Ger.W.). Dit dient ten laatste op de installatievergadering te geschieden, waardoor de deskundige op een efficiëntere manier zijn onderzoek kan aanvatten. Ten slotte kreeg ook de rechter een actievere rol tijdens het deskundigenonderzoek. Zo is hij volgens art. 973 Ger.W. verplicht het onderzoek op te volgen: hij moet nagaan of de opgegeven termijnen weldegelijk worden nageleefd en of er tegenspraak gewaarborgd wordt (Castermans, 2007). Na de onderzoeksmaatregel zijn er volgens Broeckx et al. (2012) twee opties voorhanden. Enerzijds kunnen de debatten rechtstreeks worden gesloten en start het beraad van de rechter. Anderzijds bestaat er de mogelijkheid om de zaak opnieuw in staat te stellen, waardoor partijen onderling conclusies kunnen uitwisselen over de huidige stand van zaken van het geschil. Hierna zullen definitief de debatten worden gesloten en zal de rechter starten met de beraadslaging (Broeckx et al., 2012).
25
26
Hoofdstuk 3: Civiele procedure en doorlooptijden in het buitenland In dit hoofdstuk wordt nagegaan in welke mate de civiele procedure in het buitenland verschilt met deze in België. Daarvoor onderzoek ik de situatie in twee landen: Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Voor beide landen wordt eerst de civiele procedure samengevat, om daarna in te gaan op de gerealiseerde doorlooptijden.
3.1
Nederland
3.1.1 Civiele procedure in eerste aanleg In Nederland zijn twee soorten rechters bevoegd voor civiele geschillen in eerste aanleg. De kantonrechter behandelt burgerlijke rechtszaken met een financieel belang tot en met €25.000. Wanneer het financieel belang hoger ligt dan dit bedrag, zal de rechtszaak worden behandeld bij een civiele rechter (De Heer-de Lange & ter Voert, 2013). De procedure die gevoerd moet worden voor beide rechters is gelijklopend en wordt hieronder beschreven. Een civiele rechtszaak begint altijd met een dagvaarding of een verzoekschrift. In dit document doet de eiser enerzijds zijn standpunten betreffende het geschil uit de doeken en anderzijds vermeldt het ook de datum en tijdstip van de inleidingszitting waarop de zaak zal worden behandeld. Daarna zal de zaak ingeschreven worden op de rol, en zal een rolrechter de inleidingszitting leiden. In tegenstelling tot in België, is het in Nederland niet de bedoeling dat men persoonlijk of met vertegenwoordiging verschijnt op de inleidingszitting: meestal vindt deze zitting elektronisch plaats. De datum van de inleidingszitting die vermeld staat op de dagvaarding is in de praktijk dus louter administratief en wordt met andere woorden gezien als de uiterlijke datum waarop de gedaagde partij (verweerder) kan reageren op de rechtsingang. Wanneer de verweerder het niet eens is met de standpunten van de eiser, stelt de verweerder een conclusie van antwoord op. Dit is het belangrijkste stuk van de gedaagde hij de door de eiser aangehaalde standpunten weerlegt. Enkel wanneer de rechter het nodig acht, zal hij een ‘extra’ schriftelijke ronde inlassen. Als de gedaagde niet reageert op de dagvaarding voor aanvang van de inleidingszitting en hij op deze zitting niet aanwezig is, kan de rechtbank verstek verlenen (Art 139 Rv). De gedaagde kan, net zoals bij ons, in verzet gaan bij de rechtbank tegen dit vonnis, waardoor de procedure opnieuw start. Bij schriftelijk verzoek kan er tevens om uitstel gevraagd worden. De rechtbank zal dit uitstel enkel verlenen wanneer hij dit nodig acht (Raad voor de Rechtspraak, 2011; Judex, z.d.; Snijders, 2011; Verkijk; 2012) b.
27
Na de conclusie van antwoord gelast de rechter bij vonnis een persoonlijke verschijning van de partijen, tenzij hij oordeelt dat de zaak daarvoor niet geschikt is. Tijdens deze zogenaamde comparitie krijgen beide partijen de gelegenheid om de belangrijkste elementen uit hun conclusies nader toe te lichten. Bijzonder is dat de rechter tijdens deze zitting kan laten merken hoe hij tegen de zaak aankijkt en hoe de zaak eventueel zou kunnen opgelost worden, waardoor er ter plekke al tot een schikking kan gekomen worden. Als dat niet lukt, zal de rechter bepalen hoe er verder geprocedeerd zal worden. Als hij genoeg informatie heeft, zal hij tot een uitspraak overgaan die enkele weken na de zitting schriftelijk volgt. Wanneer de rechtszaak werd gestart aan de hand van een dagvaarding, wordt de einduitspraak vermeld in een vonnis. Werd er een verzoekschrift gehanteerd, gaat het om een beschikking. De rechter kan ook een extra (schriftelijke of mondelinge) conclusieronde of (in een tussenvonnis) een onderzoeksmaatregel bevelen (Raad voor de Rechtspraak, 2011; Snijders; 2011).
3.1.2 Doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg Jaarlijks berekent de overheidsdienst Justitie de gemiddelde doorlooptijden van alle behandelde rechtszaken aan de Nederlandse rechtbanken en gerechtshoven. In deze jaarverslagen kunnen per deelsector de doorlooptijden worden teruggevonden (Raad voor
de
Rechtspraak,
z.d.)a.
Voor
onderstaande
analyse
werden
enkel
de
doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg meegenomen, meer bepaald de duurtijd van de handelszaken met en zonder verweer. Met de handelszaken doelt met op álle civiele zaken die niet kunnen beschouwd worden als familiezaak. Voorbeelden hiervan zijn geschillen over geldvorderingen, arbeidsrecht, huurrecht, schadevergoedingen en geschillen over overeenkomsten (Raad voor de Rechtspraak, z.d.)c.
28
Instroom rechtszaken (2002-2013) 700.000
Totale instroom
600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 0 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Kanton: Handelszaken, arbeidszaken, kort gedingen Civiel: Handelszaken, insolventies, kort gedingen Figuur 3.1: Instroom burgerlijke rechtszaken in Nederland (2002-2013) Vooraleer in te gaan op de doorlooptijden, bekijken we eerst de instroom van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg. In bovenstaande figuur (Figuur 3.1) wordt weergegeven hoeveel burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg werden opgestart tussen 2002 en 2013.3 We zien dat de meeste van deze rechtszaken worden opgestart voor de kantonrechter: in 2002 bedroeg de instroom bij de sector kanton immers ongeveer 380.000, waar dit bij de sector civiel slechts 90.000 was. Voor de burgerlijke rechtszaken opgestart bij de civiele rechter zien we dat tussen 2002 en 2013 het aantal instromen relatief stabiel gebleven is. Dit is niet het geval bij de sector kanton: in 2002 bedroeg dit aantal 380.000 om in 2009 en 2010 een maximum te bereiken van 660.000. In 2013 daalde het aantal rechtsingangen in deze sector terug tot 500.000.
3
Deze cijfers betreffen niet enkel de handelszaken, maar ook arbeidszaken, insolventies en kort gedingen, vermits er in de jaarverslagen geen verdere opsplitsing werd gemaakt. 29
Doorlooptijden sector kanton 308
303
300
300 Aantal dagen
346
327 288
325
322
301
200 135 110
107
111
105
119
118
111
119
100 9
8
8
8
9
9
2005
2006
2007
2008
2009
2010
12
11
12
0 2011
2012
2013
Handelszaak met verweer (met enquête, descente of pleidooi) Handelszaak met verweer (zonder enquête, descente of pleidooi) Handelszaak zonder verweer (verstek) Figuur 3.2: Doorlooptijden burgerlijke rechtszaken voor kantonrechter (2005-2013)4 In figuur 3.2 worden de gerealiseerde doorlooptijden weergegeven voor de burgerlijke rechtszaken die opgestart werden in de sector kanton. De doorlooptijden van handelszaken zonder verweer (de verstekzaken) vallen daarbij het meeste op: binnen de 1 à 2 weken worden deze afgehandeld. Vervolgens wordt er bij de handelszaken met verweer een opsplitsing gemaakt tussen de handelszaken die gebeurden met of zonder enquête, descente of pleidooi (Raad voor de Rechtspraak, z.d.) b5. De zaken gevoerd zonder één van deze drie handelingen duren gemiddeld 3 keer minder lang. De doorlooptijd van deze zaken blijft tussen 2005 en 2013 stabiel, met een kleine uitschieter in 2008 waar zo’n zaak binnen de 5 maanden werd afgehandeld. Kijken we naar de burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg (sector kanton) waarbij er wel gebruik gemaakt werd van een enquête, descente of pleidooi, zien we dat de zaken over de jaren heen altijd binnen het jaar werden afgerond: in 2013 was de doorlooptijd, in vergelijking met 2005, gemiddeld 3 weken langer.
4
Voor de doorlooptijden werden enkel de beschikbare gegevens tussen 2005 en 2013 meegenomen, aangezien vanaf 2005 een andere maatstaf werd gehanteerd om de doorlooptijd te meten. Voordien nam men, om de doorlooptijd te berekenen, namelijk enkel de gegevens van rechtszaken opgestart na 2000 mee, waardoor de berekende doorlooptijden voor 2005 lager lagen t.o.v. de werkelijke cijfers. 5 Een enquête wordt bij justitie als synoniem gezien voor het getuigenverhoor. Een andere benaming voor descente, is de plaatsopneming. Met ‘pleidooi’ wordt de mondelinge toelichting van het geschil bedoeld. 30
Doorlooptijden sector civiel 577 524
505
500 Aantal dagen
419
427
423
413
425
468
400 300 200
100
33
35
36
41
39
39
43
61
59
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
0 Handelszaak met verweer
Handelszaak zonder verweer (verstek)
Figuur 3.3: Doorlooptijden burgerlijke rechtszaken voor civiele rechter (2005-2013) Nemen we de cijfers van de doorlooptijden van de sector civiel erbij (Figuur 3.3), dan valt onmiddellijk op dat deze rechtszaken langer duren in vergelijking met de burgerlijke rechtszaken opgestart voor de kantonrechter. Dit zien we eerst en vooral bij de handelszaken met verweer: in 2005 duurde zo’n zaak gemiddeld anderhalf jaar, wat beduidend langer is in vergelijking met de handelszaken met verweer gevoerd voor de kantonrechter. De doorlooptijd daalde spectaculair (met ongeveer 5 maanden) in 2010, waar dit daarna terug toenam tot 505 dagen (in 2013). Ook de verstekzaken duurden langer: waar deze zaken voor de kantonrechter werden afgehandeld binnen de 1 à 2 weken, zien we dat deze hier 1 à 2 maanden duren.
3.2
Verenigd Koninkrijk
In het Verenigd Koninkrijk wordt er klassiek een onderscheid gemaakt tussen drie rechtsgebieden: Engeland en Wales, Noord-Ierland en Schotland (UK Law Online, z.d.). Elk rechtsgebied heeft haar eigen rechtsregels en eigen rechtbanken. Het grootste rechtsgebied is Engeland en Wales met 57 miljoen inwoners, gevolgd door Schotland (5,3 miljoen) en Noord-Ierland (1,8 miljoen) (Office for National Statistics, 2014). In deze bespreking wordt er enkel rekening gehouden met het grootste rechtsgebied Engeland en Wales.6
6
Wanneer we het aantal rechtsingangen van burgerlijke zaken in eerste aanleg van het rechtsgebied Schotland vergelijken met die van het rechtsgebied Engeland en Wales, zien we dat deze van Schotland slechts een verwaarloosbaar deel uitmaken van het totaal van deze twee, waardoor we op basis van de cijfers van Engeland en Wales alleen een veralgemeenbaar beeld kunnen weergeven. Cijfers betreffende Schotland kunnen hier worden teruggevonden: The Scottish Government (2014). 31
3.2.1 Inleiding In het rechtsgebied Engeland en Wales worden burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg meestal behandeld door de zogenaamde County Courts. De County Courts moeten in regel alle zaken behandelen met een geschilwaarde van maximaal £25.000. Zaken die deze claimwaarde te boven gaan kunnen worden behandeld aan de High Court. De rechtszoekende kan hier echter van afwijken indien hij dat wenst, om zo de zaak toch te laten behandelen bij een County Court (Andrews, 2013). Wanneer een rechtszaak werd opgestart aan een County Court, zal het de zogenaamde ‘small claims track’ volgen als de waarde van de claim beneden de £10.000 ligt. Ligt de waarde van de claim tussen £10.000 en £25.000 en de zaak kan worden behandeld op 1 dag, volgt men normaliter de ‘fast claims track’. De ‘multi track’ wordt gebruikt voor zaken opgestart aan de County Court die de claimwaarde van £25.000 te boven gaan (Part 26 CPR; Andrews, 2013). Ook in Engeland en Wales zijn er twee soorten rechters die de burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg behandelen. Districtrechters worden het meest geraadpleegd, aangezien zij de civiele geschillen behandelen met een claimwaarde lager dan £25.000. Wanneer de claim hoger ligt dan dit bedrag, zullen de partijen verschijnen voor een circuitrechter (Ministry of Justice, z.d.)b.
3.2.2 Civiele procedure in eerste aanleg Alle regels betreffende de burgerlijke procedure in eerste aanleg die in Engeland en Wales moet gevoerd worden, worden samengevat in ‘the Civil Procedure Rules’ (CPR). Deze regels dienen gehanteerd te worden bij de opstart van elke burgerlijke rechtszaak, ongeacht het in eerste aanleg of in beroep gevoerd wordt (Andrews, 2008). Opmerkelijk is dat diverse keren per jaar in Engeland en Wales de Civil Procedure Rules worden gewijzigd. Deze wijzigingen zorgen ervoor dat de wet up-todate blijft en dat steeds de meest efficiënte en goedkope procedure kan gehanteerd worden. In april 2015 zal de 78 ste update van deze CPR-wet in werking treden (Ministry of Justice, z.d.)a. Voordat men een burgerlijke rechtszaak in eerste aanleg kan opstarten, moet er voldaan worden aan een zogenaamd ‘Pre-Action Protocol’. Het doel van deze procedure is om partijen tot een schikking te laten komen, zonder dat er een rechtszaak hoeft opgestart te worden (Andrews, 2008; Andrews, 2013). In de CPRwet staat een algemene methode voor dit Pre-Action Protocol uitgewerkt. Toch heeft de wetgever ook enkele specifieke protocols voor diverse soorten geschillen in de wet
32
voorzien. Zo bestaan er schikkingsprocedures voor bijvoorbeeld bouwgeschillen 7 en conflicten met ziekenhuizen (Ministry of Justice, z.d.)a. Wanneer partijen niet tot een schikking zijn gekomen tijdens het voorvermelde protocol, kan de eigenlijke zaak worden ingeleid bij de rechtbank. Normaliter gebeurt dit met een ‘claim form’ die wordt opgesteld door de eiser.8 Vervolgens heeft de gedaagde 14 dagen de tijd om te reageren op deze rechtsingang. In het zogenaamde ‘statement of case’ kan hij enerzijds het geschil erkennen, waarbij de gedaagde toegeeft dat de eiser gelijk heeft. Anderzijds kan hij reageren aan de hand van een verweer, wanneer hij niet akkoord gaat met hetgeen de eiser eist. In beide gevallen is de gedaagde verplicht schriftelijk te reageren. Dit kan op basis van een gewone brief of memorie (conclusie) die wordt verzonden naar zowel de eiser als de rechtbank. Wanneer de gedaagde zich in de onmogelijkheid bevindt om binnen 14 dagen zijn standpunten van verweer uit de doeken te doen, kan hij gebruik maken van het de zogenaamde ‘acknowledgement of service’.9 In dit document laat de gedaagde weten dat hij de claim form van de eiser goed heeft ontvangen. Door dit acknowledgement of service krijgt de gedaagde 14 dagen extra (te rekenen vanaf de dag dat de eiser de acknowledgement heeft ontvangen; European Judicial Network, z.d.)
om zijn
standpunten te formuleren. Wanneer de gedaagde echter niet (tijdig) reageert op de claim form, kan de eiser verstek vorderen, net zoals dat in België het geval is. Aan verstek zijn strikte voorwaarden verbonden die tevens vermeld staan in de CPR-wet. De gedaagde kan tegen het verstek verzet aantekenen (Andrews, 2008; Andrews, 2013; Ministry of Justice, z.d.a). Als de verweerder gereageerd heeft op de claim form en de zaak in verweer wenst te behandelen, start de conclusieronde onmiddellijk na de reactie van de verweerder. De eiser schrijft een ‘particulars of claim’10, met daarin zijn standpunten over het geschil. De verweerder stelt op zijn beurt een ‘defence’11 op waarin hij zijn verweer omschrijft. De eiser heeft dan de mogelijkheid om te antwoorden op het defence, het zogenaamde ‘reply to defence’ (Andrews, 2008; Ministry of Justice, z.d. a). Nadat de conclusies werden uitgewisseld, moet er een zogenaamde ‘application notice’ worden bezorgd aan de rechtbank. Deze kan opgesteld worden door zowel eiser, verweerder als hun respectievelijke vertegenwoordigers. In dit verzoekschrift vraagt
7
De concrete uitwerking van het Pre-Action Protocol voor Construction and Engineering Disputes wordt besproken in hoofdstuk 5. 8 Er bestaat ook een andere vorm van rechtsingang (opgelijst in Part 8 van de CPR-wet). De wet geeft aan in welke specifieke gevallen deze soort rechtsingang moet gebruikt worden. 9 De gedaagde kan hier ook gebruik van maken wanneer hij vermoedt dat de rechtbank niet bevoegd is voor dit geschil. 10 België: conclusie van de eiser 11 België: conclusie van de verweerder 33
men een rechtsdag aan om al dan niet gehoord te mogen worden door de rechter. De partijen hebben immers de mogelijkheid om het geschil verder schriftelijk te behandelen, zonder het gebruik van een hoorzitting. Belangrijk is wel dat als partijen verzoeken om niet gehoord te worden, de rechter eerst controleert of dit wel mogelijk is. In sommige gevallen is een hoorzitting immers verplicht (Andrews, 2008). Na de indiening van de application notice, zal de rechtszaak een bepaald traject volgen; de hoger aangehaalde small claims track, fast claims track of multi track. Indien de zaak de small claims track zal volgen, zal de rechter na het indienden van de application notice een datum zoeken voor een eventuele inleidingszitting en de hoorzitting. Deze data worden vermeld in de ‘notice of allocation’. Een inleidingszitting wordt enkel georganiseerd wanneer de rechter dit nodig acht. Wanneer bijvoorbeeld één van de partijen in persoon verschijnt en dus niet vertegenwoordigd wordt door een advocaat, kan de rechter in de inleidingszitting de rechtszoekende meer uitleg geven over het verdere verloop van de rechtszaak. Zo weet de partij precies wat hem te wachten staat (Loughlin & Gerlis, 2004). De notice of allocation moet minstens 14 dagen voor de hoorzitting (en eventuele inleidingszitting) aan alle partijen worden bezorgd. Indien nodig kan de rechter na de hoorzitting nog een final hearing (laatste hoorzitting) in het leven roepen. De datum van deze hoorzitting moet minstens 21 dagen van tevoren bij de partijen bekend zijn, tenzij anders werd afgesproken (Andrews, 2013; Ministry of Justice, z.d.)a. Bij de fast claims track en multi track moeten de partijen samen met de application notice een ‘pre-trail checklist’ overmaken aan de rechtbank. Daarin geven de partijen aan of ze al dan niet extra aanwijzingen nodig hebben van de rechter. Op basis van de application notice en de checklist zal de rechter, net zoals bij de small claims track, een ‘notice of allocation’ overmaken aan de partijen waarin de data van de zittingen worden vermeld, eventueel een tijdstabel invoegen en de stappen specifiëren die zullen worden genomen in de zaak. De datum van de hoorzitting moet in deze track ten minste 3 weken voor de zitting gekend zijn voor de partijen. Specifiek in de multi track (waar de eerder ingewikkelde zaken worden behandeld) kunnen er ‘case management conferences’ en ‘pre-trial reviews’ worden gehouden. Deze zittingen kunnen verscheidende keren tijdens het proces worden ingeroepen en dienen om de verdere stappen in het proces te bepalen. De aanwezigheid op deze zittingen is verplicht (Ministry of Justice, z.d.b; In Brief, z.d.). Na de (laatste) hoorzitting volgt het vonnis. Wanneer één van de partijen niet akkoord is met de uitspraak, kan hij beslissen om in beroep te gaan tegen de beslissing van de rechter. Indien tijdens de rechtszaak al duidelijk wordt dat de uitkomst in het voordeel van de ene partij zal zijn, kan men beslissen om een ‘Part 36 offer to settle’ te gaan 34
doen. De ‘winnende’ partij kan via dit voorstel de ‘verliezende’ partij onder druk zetten om een alsnog tot een schikking over te gaan (Andrews, 2013).
3.2.3 Doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg De doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in Engeland en Wales worden jaarlijks en op kwartaalbasis berekend door het Ministry of Justice (2014). Bij onderstaande oplijsting van de doorlooptijden, wordt er enkel rekening gehouden met burgerlijke zaken (exclusief familiezaken en faillissementen) die werden opgestart aan County Courts in Engeland en Wales. In onderstaande figuur (Figuur 3.4) worden het aantal ingediende claim forms weergegeven tussen 2000 en 2013. We zien dat het aantal opgestarte burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in 2000 ligt rond de 1,9 miljoen, in 2006 wordt er een maximum bereikt van ongeveer 2,1 miljoen en in 2013 zien we een daling tot ongeveer 1,4 miljoen. In vergelijking met 2006 daalt het aantal ingediende claim forms (en dus ook het aantal zaken dat effectief wordt opgestart) met meer dan 30%.
Aantal claim forms 2.200.000 2.000.000 1.800.000 1.600.000
1.400.000 1.200.000 1.000.000 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Figuur 3.4: Aantal ingediende claim forms (2000-2013) De sterke daling in het aantal claim forms kan verklaard worden door het feit dat het aantal alternatieve mogelijkheden om een rechtszaak te beslechten over de jaren heen sterk zijn toegenomen. Sinds de Woolf-reforms (zie onder 2.4) wordt de nadruk steeds meer gelegd op het vinden van een minnelijke schikking, zodat er in feite geen rechtszaak hoeft opgestart te worden (Andrews, 2008; Andrews, 2013). In onderstaande tabel (Tabel 3.1) wordt weergegeven hoeveel claim forms er werden ingediend bij de County Courts tussen 2009 en 2013. Allereerst zien ze dat het aantal ingediende claim forms tussen 2009 en 2013 gedaald is met ongeveer 350.000 (een daling van bijna 20%), wat betekent dat er dus 20% minder rechtszaken werden 35
opgestart. Opvallend is dat (over de jaren heen) slechts in 15% van de opgestarte burgerlijke rechtszaken verweer wordt gebruikt. Dat betekent met andere woorden dat het overgrote deel van de ingeleide geschillen (nl. 85%) door de verweerder worden erkend of worden gevoerd op basis van verstek. Vervolgens is het opmerkelijk dat het aantal claims dat gealloceerd wordt aan een bepaalde track is kleiner dan het aantal zaken met verweer. Bovendien zien we dat het aantal zaken met hoorzitting kleiner dan het totaal aantal allocaties. Beide vaststellingen kunnen verklaard worden door het feit dat op elk moment in een procedure een minnelijke schikking kan gevonden worden tussen de partijen of omdat partijen beslissen om zich terug te trekken. Ongeveer 65% van de rechtszaken wordt over de jaren heen gealloceerd en doorloopt met andere woorden één van de tracks. In slechts 30% van de gealloceerde zaken zal er effectief een (of meerdere) hoorzitting(en) volgen. Het valt op dat er tussen 2009 en 2013 een daling van 10% merkbaar is in het aantal zaken met hoorzitting, wat betekent dat er dus minder gebruikt gemaakt wordt van een hoorzitting tijdens de civiele procedure.
Jaar
# claim forms
# zaken met verweer
% van claim forms
# allocations
% van verweerzaken
# zaken met hoorzitting
% van # alloc.
2009
1.803.221
268.435
14,9
167.591
62,4
60.475
36,1
2010
1.550.626
251.927
16,2
160.266
63,6
51.779
32,3
2011
1.504.243
242.433
16,1
158.333
65,3
47.302
29,9
2012
1.394.230
209.687
15,0
142.612
68,0
40.144
28,1
2013
1.445.339
198.867
13,8
129.694
65,2
33.807
26,1
Tabel 3.1: Aantal claim forms, allocaties en zaken met hoorzittingen (2009-2013) Figuur 3.5 schetst grafisch de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg opgestart in de County Courts. De doorlooptijd wordt in het rechtsgebied Engeland en Wales berekend op basis van het verschil tussen de datum van de laatste hoorzitting en de datum van het indienen van de claim form (rechtsingang).
36
Doorlooptijd Rechtsingang-Hoorzitting 600
Aantal zaken
500 400 Small claims track
300
Fast claims track & Multi track
200 100 0
Figuur 3.5: Doorlooptijd burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg (2000-2013) Uit de bovenstaande grafiek (Figuur 3.5) kunnen we afleiden dat over een periode van 14 jaar de doorlooptijd voor rechtszaken in de small claims track relatief stabiel is gebleven (rond de 200 dagen). Voor de rechtszaken die behandeld werden in de fast claims track of multi track ligt dit anders: waar ze in het jaar 2000 meer dan 500 dagen duurden, is dit in 2013 gezakt tot gemiddeld 400 dagen, een daling van ongeveer 100 dagen. Onderstaande grafiek (Figuur 3.6) maakt een opsplitsing van de doorlooptijd van burgerlijke zaken die de fast claims track of multi track volgden. Het blauwe gedeelte geeft de tijd weer tussen het indienen van de claim form en de allocatie, het oranje deel de tijd tussen de allocatie en de hoorzitting.
37
Doorlooptijd Fast claims track & Multi track 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
336
182 245
273
196
217
150 149 151 143 146 145 144 143 153 161 166 0
100
226 230 227 226 226 222 227 234 243 251 249 200
300 Aantal dagen
Rechtsingang-Allocatie
400
500
Allocatie-Hoorzitting
Figuur 3.6: Doorlooptijd in de fast claims en multi track (2000-2013) We zien dat in 2000 de tijd tussen de rechtsingang en de allocatie van de rechtszaak, gemiddeld 170 dagen langer dan was in vergelijking met 2013. Met andere woorden duurde het in 2000 dubbel zo lang alvorens een zaak gealloceerd werd in vergelijking met 2013. Wat verder opvalt is dat de tijd tussen de rechtsingang en de allocatie van de zaak sterk afnam tussen 2000 en 2003. De tijd tussen de allocatie van de zaak en de laatste hoorzitting bleef over de jaren heen redelijk stabiel: het schommelde tussen de 217 en 251 dagen, met een uitschieter in 2000 van 182 dagen.
3.2.4 Hervormingen in de burgerlijke procedure De afgelopen jaren werden er heel wat hervormingen doorgevoerd in de Engelse burgerlijke procedure. Zoals reeds gezegd worden er in de CPR-wet meermaals per jaar kleine wijzigingen aangebracht om ervoor te zorgen dat de procedure aangepast is aan de huidige situatie. Zo is steeds de meest efficiënte manier van procederen voorhanden. De voorbije jaren ziet men dat er meer en meer gebruik gemaakt wordt van experts om hervormingen door te voeren in de gerechtelijke procedures (Marcus, 2008). Het zijn immers zij die exact weten wat er op het terrein gebeurt en dus weten waar er best veranderingen kunnen worden aangebracht. Zo stelde het ministerie van Justitie in midden de jaren negentig Lord Woolf aan om de burgerlijke procedure grondig te 38
hervormen. Zijn werk mondde uit in de zogenaamde Woolf-reforms, die de grootste veranderingen zouden betekenen in de Civil Procedure Rules sinds 1870 (Marcus, 2008).
De
belangrijkste
aspecten
van
deze
hervormingen
worden
hieronder
besproken. Eerst en vooral werd er sterk ingezet op ‘case management’. Voor de inwerkingtreding van de vernieuwde wet (1999) hadden de partijen altijd het initiatief in een rechtszaak, zoals dit in België tot op heden ook nog grotendeels het geval is. Woolf maakte daar een einde aan, en legde het initiatief bij de rechters. Zo kan men vermijden dat de rechtszaak traag en inefficiënt verloopt (Andrews, 2008). De wellicht grootste verandering ten gevolge van de Woolf Reforms, was de invoering van ‘Pre-Action Protocols’. Deze protocollen hadden als doel om het uitwisselen van vroege en volledige informatie te bevorderen, en uiteindelijk om partijen in staat te stellen een minnelijke schikking te vinden om zo een proces te vermijden (Andrews, 2005). Tegenwoordig bevat de wet protocols voor 13 specifieke geschillen. Het bestaan
van
deze
verschillende
protocols
is
positief,
maar
heeft
volgens
advocatennetwerk Allen & Overy (2009) ook negatieve gevolgen. Wanneer men ten eerste een Pre-Action Protocol wil uitvoeren voor een geschil waarvoor geen specifiek protocol in de wet voorhanden is, moet men gebruik maken van een algemeen protocol, wat de afhandeling van het geschil bemoeilijkt. Ten tweede kan het bestaan van deze reeds uitgewerkte protocols ervoor zorgen dat er te veel en te vlug naar recht gegrepen wordt, ook al was dit in se niet nodig (Allen & Overy, 2009). Woolf stelde tevens voor om de oude settlement rules te vervangen door de nieuwe ‘Part 36 offers to settle’. Deze stellen zowel de eiser als de verweerder in staat om een schikking te vinden op elk moment van de rechtspleging. Wanneer blijkt dat er weldegelijk een rechtszaak komt, en één van de partijen toch overgaat tot een Part 36 offer to settle, zal de rechter deze partij belonen door hem bij het eindvonnis een vermindering van de kosten te gunnen (Andrews, 2005). Dit zorgde ervoor dat geschillen vlugger werden opgelost (Allen & Overy, 2009).
3.2.5 Gevolgen van de hervormingen in de burgerlijke procedure Zoals figuur 3.4 (zie onder 2.3) reeds aangaf, zien we dat het aantal ingediende claim forms sinds 2000 sterk is afgenomen. Volgens Patrick Sherrington, die aan het hoofd staat van Hogan Lovells (een wereldwijd actief advocatenbedrijf), zou deze daling een gevolg kunnen zijn van de Woolf-reforms (Dowell, 2009). Een rechtszoekende is volgens Sherrington immers niet van plan om aan een lange rechtsprocedure te beginnen indien men reeds grote inspanningen heeft gedaan in het Pre-Action Protocol. Daaruit blijkt natuurlijk dat één van de grootste doelen van de Woolf39
hervormingen wordt bereikt, namelijk het inzetten op het vinden van een minnelijke schikking (Dowell, 2009). David Allen (hoofd van Mayer Brown, ook een wereldwijd bekend advocatenbedrijf) treedt Sherrington bij. Volgens hem is er een fundamentele culturele verschuiving gebeurd in de benadering van geschillen. Eiser en gedaagde voelen immers een druk om te bemiddelen, en hij vindt het goed dat ze die druk voelen (Dowell, 2009).
40
Hoofdstuk 4: Alternatieve geschillenbeslechting in België Bij het in hoofdstuk 2 besproken civiele geding zal het de rechter zijn die het geschil beslecht, en dat door middel van een eindvonnis waaraan de partijen zich dienen te houden. Toch is het belangrijk te melden dat het civiele geding niet de enige mogelijkheid is om een geschil te beslechten. In dit hoofdstuk wordt daarom een oplijsting gemaakt van de andere methodes van geschiloplossing om civiele geschillen in België te beslechten.
4.1
Inleiding 12
De rechtsleer is het er over eens dat het civiele geding
gezien kan worden als een
ultieme remedie ter beslechting van een geschil (Broeckx et al., 2012; Laenens, 2003, in Gayse, 2005). In concreto betekent dit dat er enkel recht gesproken wordt wanneer dit echt noodzakelijk is. Rechtzoekenden moeten dus op zoek naar een alternatieve manier
van
geschiloplossing.
Deze
alternatieven
worden
door
de
overheden
wereldwijd gepromoot onder de noemer Alternative Dispute Resolution (ADR). Hierbij wordt de geschilafdoening in grote mate gedejuridiseerd en krijgt de rechtszoekende medezeggenschap bij de oplossing van zijn conflict. Dat heeft als groot voordeel dat de conflictpartijen het gevoel krijgen dat ze zélf een goede regeling hebben getroffen met betrekking tot het geschil. Men doet als het ware bewust beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de conflictpartijen, waarbij slechts in uiterste nood de conflictpartijen procespartijen worden (Broeckx et al., 2012). Opvallend is dat deze alternatieve geschiloplossingen (AGO) ook zijn weg vonden naar het (burgerlijk) procesrecht. Daarom is het van groot belang een duidelijk onderscheid te maken tussen enerzijds de buitengerechtelijke alternatieven en anderzijds de gerechtelijke
alternatieven
van
geschiloplossing.
Wanneer
men
verkiest
op
gerechtelijke wijze een geschil op te lossen, kan men kiezen tussen de gerechtelijke bemiddeling en het akkoordvonnis. Heeft een buitengerechtelijke geschiloplossing de voorkeur, kunnen
de conflictpartijen kiezen uit
zes
methodes:
de vrijwillige
bemiddeling, arbitrage (ad-hoc arbitrage of institutionele arbitrage), geschiloplossing bij overeenkomst, bij partij-beslissing of bij bindende derdenbeslissing (Broeckx et al., 2012). In onze bespreking starten we met de twee meest gebruikte methodes van alternatieve geschiloplossing: bemiddeling en arbitrage.
12
Rechtssubjecten die hun geschil niet via een alternatieve buitengerechtelijke weg kunnen afdoen, zien zich verplicht ter effectuering van hun subjectieve of materiële rechten een geding of een proces aan te spannen voor de overheidsrechter. Met een rechterlijke uitspraak beslecht deze het geschil. 41
4.2
Algemene methodes van alternatieve geschiloplossing
4.2.1 Bemiddeling 4.2.1.1 Het begrip bemiddeling Bij bemiddeling (ook wel mediatie of mediation genoemd) doen de geschilpartijen vrijwillig en op eigen initiatief beroep op een onafhankelijke en onpartijdige derde, de bemiddelaar. Deze bemiddelaar beslecht het geschil noch in feite, noch in rechte: hij vergemakkelijkt enkel de communicatie tussen de partijen. Bemiddeling heeft met andere woorden als doel om via een gezamenlijke inspanning van alle deelnemers (met name de conflictpartijen, eventueel hun respectievelijke advocaten en de bemiddelaar) tot een voor beide geschilpartijen bevredigend akkoord te komen. Interessant om te weten is dat de bemiddelaar creatief mag meedenken met de partijen en ze (zei het slechts zeer subtiel) naar een oplossing mag sturen (Brenninkmeijer, 2003, in Gayse, 2005; Broeckx et al., 2012; Bruni, 2012; Straetmans, 2000). Volgens
Demeyere
facilitatieve
en
(1996) moet
evaluatieve
er
een opsplitsing gemaakt
bemiddeling.
Bij
facilitatieve
worden
bemiddeling
tussen zal
de
bemiddelaar de partijen bijstaan in het expliciet maken van het geschil, het ontwikkelen van de mogelijke alternatieven, en zal hij partijen de punten voor partiële of
globale
wilsovereenstemming
bieden.
Evaluatieve
bemiddeling
daarentegen
betekent dat de bemiddelaar een stap verder gaat en dat hij, al dan niet op verzoek van de partijen, een eigen evaluatie geeft over het geschil en de beslechting ervan. Hij kan tevens uit de doeken doen hoe hijzelf of een derde uitspraak zou kunnen doen indien de partijen alsnog kiezen voor een arbitrage of gerechtelijke uitspraak over het geschil (Demeyere, 1996). Het grootste verschil tussen het klassieke civiele geding en bemiddeling is dat het civiele geding voorbij gaat aan de échte belangen en noden van de partijen. Rechters nemen een beslissing die in se geen rekening houdt met hetgeen haalbaar, betaalbaar of wenselijk is voor de partijen: de grootste prioriteit van de rechter is immers om het geschil te beslechten. Dit doet zich bij bemiddeling niet voor: er is immers een bemiddelaar die als doel heeft de geschiloplossing te vergemakkelijken, ook in termen van de belangen en noden van de partijen. Bovendien wordt er geen beslissing opgelegd: de partijen zijn vrij hun dispuut op te lossen of niet (Bruni, 2012; Gayse, 2005). Wanneer bemiddeling mislukt, kunnen de partijen te allen tijde probleemloos overstappen naar het klassieke burgerlijke procesrecht of een andere methode van
42
geschillenbeslechting. In de praktijk wordt er vaak gebruik gemaakt van de Med-Arbclausule, waarbij er na de mislukte poging van bemiddeling automatisch wordt overgestapt op een arbitrale procedure (deze wordt in het volgende punt besproken). Het inbouwen van dergelijke clausule leek in het verleden zeer doeltreffend voor kleine en middelgrote ondernemingen (Bruni, 2012; Demeyere, 1996). De grote opmars van bemiddeling kan volgens Bruni (2012) op verschillende manieren verklaard worden. Allereerst is er vaak sprake van een korte doorlooptijd. Bovendien is bemiddeling vertrouwelijk: de voorstellen die een partij opwerpt tijdens bemiddeling kunnen niet (tegen hem) gebruikt worden buiten het bemiddelingsproces en dus ook niet in de rechtbank. Tot slot kunnen de partijen de bemiddelaar vrij kiezen, is het proces informeel, en kan bemiddeling, zoals reeds gezegd, op elk moment beëindigd worden. 4.2.1.2 Bemiddelingswet Sedert 2005 wordt bemiddeling ook geregeld in het Gerechtelijk Wetboek. Door de zogenaamde bemiddelingswet (de wet van 21 februari 2005 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in verband met de bemiddeling; B.S. 22 maart 2005) ontstond er een nieuw zevende deel in het Gerechtelijk Wetboek (getiteld “Bemiddeling”). In dit hoofdstuk onderscheidde de wetgever twee soorten bemiddeling: de gerechtelijke en de vrijwillige bemiddeling. De gerechtelijke bemiddeling is een bemiddeling die voorkomt in een procedure die reeds aanhangig is bij de rechtbank en waarbij bemiddeling, vanzelfsprekend na akkoord van de partijen, door de rechter wordt bevolen. Bij de vrijwillige bemiddeling is dit niet het geval: de partijen gaan hierbij bemiddeling aan op eigen initiatief, zonder rechterlijke tussenkomst (Allemeersch & Schollen, 2005; Gayse, 2005). Vrijwillige bemiddeling wordt dan ook gezien als een buitengerechtelijke methode van geschiloplossing, gerechtelijke bemiddeling als een gerechtelijke methode (Broeckx et al, 2012). Volgens de bemiddelingswet moet een bemiddelaar onafhankelijk, onpartijdig, bekwaam en erkend zijn door een federale bemiddelingscommissie. Vooral de erkenning is zeer belangrijk. Wanneer er beroep gedaan wordt op een niet-erkende bemiddelaar, staat de toegang tot de homologatieprocedure, waarbij het akkoord van de partijen uitvoerbare kracht verkrijgt, voor de rechter niet open. Het akkoord van deze zogenaamde volstrekt vrijwillige bemiddeling heeft met andere woorden in beginsel geen uitvoerbare kracht, tenzij het in een notariële akte zou worden opgenomen. Het verkiezen van een erkende bemiddelaar heeft dus als voordeel dat de homologatieprocedure wel openstaat. Bovendien zijn erkende bemiddelaars verplicht om een permanente opleiding te volgen, waardoor de door hen gehanteerde methodes up-to-date zijn (Allemeersch & Schollen, 2005; Gayse, 2005). 43
Over het algemeen verlopen de vrijwillige en gerechtelijke bemiddelingsprocedures gelijkaardig. Wanneer de partijen besluiten om tot bemiddeling over te gaan (vrijwillig 13
in geval van
door de conflictpartijen een
bemiddelaar
of door middel van een schriftelijk verzoek gericht aan de rechter gerechtelijke bemiddeling) wordt
er
aangewezen. Deze bemiddelaar behoort al dan niet tot een bemiddelingsorganisatie. In België bestaan er twee belangrijke algemene mediatie-instellingen: het Brussels Business Mediation Center en CEPINA, waar men voor allerlei uiteenlopende materies (waaronder commerciële en burgerlijke geschillen) terecht kan. Tevens bestaan er verschillende
sector-gebonden
bemiddelingsinstellingen,
onder
andere
de
Verzoeningscommissie Bouw (waarover later meer) (De Vuyst & Verbist, 2002). Vervolgens wordt er samen met de bemiddelaar een bemiddelingsprotocol opgesteld en ondertekend. Behoudens de wettelijke formaliteiten kunnen de deelnemers vrij kiezen op welke manier het bemiddelingsproces verloopt. Wanneer er een akkoord gevonden werd, wordt het ter homologatie overgemaakt aan de rechter; vond men geen akkoord, kan men overstappen naar een andere vorm van geschillenbeslechting (Allemeersch & Schollen, 2005; Gayse, 2005). Critici van de bemiddelingswet zagen de invoering ervan als een alibi om de inspanningen in de strijd tegen de gerechtelijke achterstand te staken (Allemeersch & Schollen, 2005). Allemeersch en Schollen (2005) treden deze stelling niet bij. Uiteraard kan bemiddeling een invloed hebben op de gerechtelijke achterstand, maar dat betekent niet dat het uitsluitend in het teken van de snelheid komt te staan. Zoals reeds
gezegd
heeft
bemiddeling
als
hoofddoel
de
geschiloplossing
te
vergemakkelijken, rekening houdend met de belangen en noden van beide partijen (Bruni, 2012). Bovendien is bemiddeling ook economisch gezien een goede remedie, vermits er een besparing in tijd, kosten en arbeidsinzet van rechter en partijen kan gerealiseerd worden (Broeckx et al, 2012).
4.2.2 Arbitrage Arbitrage is een tweede belangrijke vorm van alternatieve geschiloplossing. In wezen is arbitrage gebaseerd op een overeenkomst tussen de partijen, waarbij ze op elk moment samen kunnen bepalen of ze een geschil willen onttrekken aan de overheidsrechter en het in plaats daarvan laten beslechten in een arbitrageprocedure. In tegenstelling tot bemiddeling leidt arbitrage wel tot een bindende en juridisch afdwingbare beslissing over een geschil (Verbist, 2011). De arbiter legt met andere 13
Bij de gerechtelijke bemiddeling kan de rechter een maximumtermijn opleggen voor het bemiddelingsproces. In de praktijk wordt er reeds op voorhand een rechtsdag ingepland waarop de partijen hun eventuele overeenkomst ter homologatie aan de rechter kunnen overmaken. Kwamen ze niet tot een overeenkomst, wordt het klassieke civiele geding verder gezet. De rechter kan tevens de termijn van het bemiddelingsproces verlengen indien de partijen dit wensen. 44
woorden zijn beslissing op aan de partijen, waardoor arbitrage kan gecategoriseerd worden onder de vorm van een buitengerechtelijke geschiloplossing met geding (Broeckx et al., 2012).In principe kan ieder geschil waarover een dading (zie verder) mag worden aangegaan, bij overeenkomst aan arbitrage worden onderworpen (Demeyere, 1996). Volgens Verbist (2011) bestaan er twee soorten arbitrage14: ad hoc-arbitrage en institutionele arbitrage. Bij institutionele arbitrage verloopt de arbitrageprocedure volgens het reglement van een wettelijk erkende arbitrage-instelling. De grootste arbitrage-instellingen van België zijn CEPINA, het Instituut voor Arbitrage en de Raad voor Arbitrage. Ook bestaan er sector-gebonden instellingen zoals de Arbitragekamer voor het Gebouw en het Vastgoed, die voornamelijk geschillen met betrekking tot bouw en vastgoed behandelen (De Vuyst & Verbist, 2002). In tegenstelling tot de institutionele arbitrage wordt er bij de ad-hoc arbitrage geen gebruik gemaakt van een arbitrage-instelling. De partijen stellen met andere woorden zelf de regels vast voor het voeren van de procedure. Dat betekent niet dat zomaar alles mag: er moet rekening gehouden worden met enkele fundamentele beginselen. Zo moet de arbiter erover waken dat de processuele grondrechten van de partijen worden gegarandeerd en moet er een mogelijkheid bestaan om de arbitrale uitspraak eventueel te vernietigen. Voorts zijn de algemene beginselen van behoorlijke rechtsbedeling die voor de gewone rechtbanken gelden (zoals onpartijdigheid, onafhankelijkheid en partijautonomie) ook hier van toepassing (Verbist, 2011). Volgens het Handboek Gerechtelijk Recht (Broeckx et al., 2012) wordt er in de praktijk vaak gebruik gemaakt van een compromissoir beding, zodat bij het ontstaan van een geschil automatisch de alternatieve weg van arbitrage bewandeld wordt. Dit betekent vanzelfsprekend niet dat arbitrage niet kan gebruikt worden bij ontstentenis van zulk beding: arbitrage kan, zoals reeds hoger aangehaald, te allen tijde gebruikt worden om een conflict op te lossen (Broeckx et al., 2012). De laatste jaren is er grote aandacht besteed aan het vernieuwen van het Belgische arbitragerecht. Onder andere de door de Verenigde Naties uitgewerkte UNCITRAL Modelwet heeft een grote invloed gehad op deze hervormingen. Deze Modelwet had een uniformering van de internationale handelsarbitrage als doel (Verbist, 2011). De Belgische wet van 24 juni 2013 tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage (B.S. 28 juni 2013) wordt gezien als een van de meest vooruitstrevende arbitragewetten ter wereld (Demeyere & Verbist, 2014). De wet nam in hoofdzaak de in de UNCITRAL Modelwet gehanteerde principes over, maar
14
Meestal is er sprake van vrijwillige arbitrage. Het is eerder uitzonderlijk dat arbitrage van overheidswege wordt opgelegd. Daarom wordt in deze bespreking enkel de privaatrechtelijke arbitrage behandeld. 45
vertaalde ze naar de huidige tijdsgeest. De wet zorgde volgens Demeyere en Verbist (2014) ten eerste voor een verduidelijking in de voorwaarden van geldige arbitrage: de vermogensrechtelijke aard van het geschil wordt vanaf nu gezien als criterium om arbitrage
te
mogen
op
starten.
Ten
tweede
bevestigde
de
wet
dat
een
arbitrageovereenkomst niet per se schriftelijk opgesteld hoeft te zijn. Ten derde is er beslist dat slechts een beperkt aantal rechtbanken de bevoegdheid hebben om bepaalde taken te vervullen in verband met arbitrage. Zo kan een arbiter enkel aangesteld, vervangen of ontslagen worden door de voorzitter van de rechtbanken van eerste aanleg in Antwerpen, Bergen, Brussel, Gent en Luik. Dit zorgt voor specialisatie en vertrouwdheid met arbitrage bij de rechters. Ten vierde werd er een beginsel van “loyaliteit van het debat” ingevoerd. Dit beginsel houdt in dat partijen geen misbruik mogen maken van het beginsel van het debat op tegenspraak. Wanneer dit toch gebeurt kan het scheidsgerecht een kostensanctie aanleggen voor de partij die het misbruik pleegde (Demeyere & Verbist, 2014). De arbitrageprocedure biedt ongetwijfeld een aantal belangrijke voordelen, wat haar groeiende succes verklaart. De procedure is namelijk informeel, snel, doeltreffend, flexibel en confidentieel (Broeckx et al., 2012). Bovendien verklaart ook de gerechtelijke achterstand,
die
bij
sommige
rechtbanken
onrustwekkende
proporties
heeft
aangenomen, de ontwikkeling van arbitrage op binnenlands vlak (Verbist, 2011). Toch zijn er volgens Broeckx et al. (2012) ook negatieve aspecten aan arbitrage verbonden: er is vaak sprake van hoge arbitragekosten
15
en dikwijls komen de
partijen in contact met procedureperikelen. Over het algemeen stelt men dat een arbitrage enkel interessant en succesvol is indien de partijen vooraf een duidelijk arbitragescenario hebben vastgelegd of minstens in hun overeenkomst naar het reglement van een arbitrage-instelling hebben verwezen (door middel van een compromissoir beding).
4.2.3 Gerechtelijke geschiloplossing: akkoordvonnis Wanneer er zich een gerechtelijke geschiloplossing voordoet mét geding, is er sprake van een akkoordvonnis. De gedingpartijen sluiten daarbij een overeenkomst ter oplossing van het aanhangig gemaakte geschil. In casu verzoeken de procespartijen daarbij de rechter akte te nemen van de door hen gesloten overeenkomst. Dit zogenaamde akkoordvonnis stelt van rechtswege een einde aan het geding waar in principe geen rechtsmiddel tegen open staat (art. 1043 Ger.W.). Het grootste verschil met de hierboven besproken manier van bemiddeling is dus dat partijen wél een uitvoerbare titel verkrijgen (Broeckx et al., 2012; Demeyere, 1996; Ghyselen, 2000). 15
Volgens onderzoek van CEPINA, de grootste arbitrage-instelling van België, bleek nochtans dat de arbitragekosten in België veel lager uitvallen dan bij de meeste andere gereputeerde arbitrage-instellingen in het buitenland. 46
4.2.4 Buitengerechtelijke geschiloplossing: andere mogelijkheden Zoals hierboven besproken zijn de vrijwillige bemiddeling en de arbitrage de twee belangrijkste vormen van buitengerechtelijke geschiloplossing. Toch hebben de partijen ook nog andere mogelijkheden om hun geschil buitengerechtelijk af te handelen. Ten eerste kan dit bij overeenkomst waarbij normaliter een dading gesloten wordt
om een 16
voorkomen.
gerezen Dading
geschil te beëindigen is
een
bij
wet
of een toekomstig geschil te
geregelde
op
schrift
gestelde
vaststellingsovereenkomst, waardoor partijen hun rechtsverhouding ten opzichte van elkaar definitief regelen (Broeckx et al., 2012; Demeyere, 1996; Straetmans, 2000). De partijen kunnen ten tweede hun geschil oplossen met een partijbeslissing, waarbij het opnieuw gaat om een vaststellingsovereenkomst. Het grootste verschil met de beslechting
bij
overeenkomst
is
dat
hier
slechts
één
van
de
partijen
hun
rechtsverhouding regelt. Om redelijkheid en billijkheid in deze overeenkomst te waarborgen, heeft de wetgever daarom aan de rechter een marginaal toetsingsrecht verschaft (Broeckx at al., 2012; Cornelis, 2004). Ten derde kunnen de geschilpartijen beroep doen op een bindende derdenbeslissing waarbij de partijen opnieuw met een vaststellingsovereenkomst verzoeken hun geschil op een bindende en onherroepelijke wijze geheel of gedeeltelijk op te lossen. Zoals de term het zelf zegt, is er bij deze manier van geschiloplossing een derde wiens beslissing de partijen bindt (Broeckx et al., 2012; Demeyere, 1996; Straetmans, 2000). Bij alle drie voormelde mogelijkheden wordt het geschil afgehandeld zonder geding: anders dan bijvoorbeeld de arbitrale procedure hebben deze mogelijkheden enkel kracht van overeenkomst en dus geen kracht van gewijsde. Om bovenvermelde buiten-gerechtelijke geschiloplossingen uitvoerbaar te maken, worden ze vaak bekrachtigd in een akkoordvonnis (Broeckx et al., 2012; Demeyere, 1996).
4.3
Alternatieve geschiloplossingen m.b.t. bouwgeschillen
Vermits het praktijkonderzoek van deze studie voornamelijk focust op burgerlijke bouwgeschillen in eerste aanleg, is het niet onbelangrijk na te gaan in welke mate er alternatieve methoden van geschiloplossing gehanteerd worden in dit soort geschillen.
4.3.1 Bemiddelingsprocedure bij de Verzoeningscommissie Bouw 4.3.1.1 Inleiding Op het einde van de 20ste eeuw begonnen meer en meer rechtzoekenden zich te storen aan de lange behandeling van geschillen door rechtbanken en vonden ze de 16
Ook kwijtschelding van schuld behoort tot de mogelijkheden: het geschil wordt dan opgelost doordat een partij de schuld van de tegenpartij met haar instemming geheel of gedeeltelijk kwijtscheldt. 47
procedures te omslachtig en ook vaak te duur. Deze nadelen komen nog sterker aan bod in het bouwcontentieux: bouwgeschillen zijn immers vaak technischer en vereisen daardoor meer bewijsvergaring. Dit impliceert dat er in de meerderheid van de bouwgeschillen een beroep moet gedaan worden op deskundigen. Zeker in die periode, voor de invoering van de wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek (B.S. 22 augustus 2007), had de rechter slechts weinig invloed op de experten zodat deze hun onderzoek vaak op de lange baan schoven. Bovendien is er bij bouwgeschillen vaak sprake van meerpartijengedingen, wat bijdraagt tot de complexiteit en traagheid van het proces (Allemeersch, 2003). Om deze ontwikkelingen de rug toe te keren, richtten consumentenorganisatie TestAankoop,
de
Confederatie
Bouw,
de
Nationale
Centrale
van
Hout-
en
Bouwvakondernemingen en de Koninklijke Federatie van Architectenverenigingen van België
in
februari
bemiddelingsprocedure
2001 voor
samen
de
Verzoeningscommissie
bouwgeschillen
zou
mede
door
Bouw de
op.
De
transparantie,
doeltreffendheid en billijkheid een volwaardig alternatief gaan vormen voor het klassieke burgerlijke geding. Vermits de Verzoeningscommissie Bouw een privaat platform is voor conflictoplossing, en met andere woorden niet deel uitmaakt van een of andere rechterlijke instantie, kunnen we de bemiddelingsprocedure bij de commissie klasseren als een buitengerechtelijke methode van geschiloplossing (Allemeersch, 2003). De taak van de commissie bestaat erin partijen bij een bouwgeschil samen te brengen en met elkaar in overleg te doen treden onder begeleiding van een neutrale deskundige, met als doel een minnelijke regeling te bereiken. Niemand kan gedwongen worden zijn geschil aan de commissie voor te leggen. Bovendien zijn de procesmodaliteiten reeds volledig vastgelegd: de partijen stemmen aan de hand van een toetredingsovereenkomst in met de door de verzoeningscommissie gehanteerde 17
procesvoering (Allemeersch, 2003).
Volgens Allemeersch (2003) kan de procedure voor de verzoeningscommissie gezien worden als een methode van verzoening of bemiddeling. Belangrijk om daarbij te vermelden is dat het begrip “verzoening” niet in dezelfde betekenis wordt gehanteerd als vermeld in het Gerechtelijk Wetboek. Het grootste verschil hierbij is dat, indien een schikking voor de commissie uitblijft, de partijen er zich contractueel toe verbinden het expertiseverslag te aanvaarden. Dit betekent concreet dat het expertiseverslag niet confidentieel is en dus toch kan gebruikt worden als bewijsmiddel na een eventuele mislukte verzoening. Het expertiseverslag kan daarom gezien worden als 17
Het gaat hier over het door de Verzoeningscommissie Bouw opgestelde procedurereglement. 48
bindende derdenbeslissing. Hoewel de burgerlijke rechter gebonden is aan het verslag, behoudt hij niettemin een marginale appreciatiebevoegdheid: wanneer hij vindt dat de conclusies van de deskundige deze marginale toets niet doorstaan, kan hij het verslag terzijde schuiven (Allemeersch, 2003). 4.3.1.2 Bevoegdheid van de commissie Enkel partijen die betrokken zijn bij een bouwovereenkomst kunnen een beroep doen op de verzoeningsprocedure van de Verzoeningscommissie Bouw. Bovendien stelt het procedurereglement dat de particuliere bouwheer steeds partij moet zijn, wat betekent dat geschillen uitsluitend tussen professionelen in de bouw zijn uitgesloten. Tevens moet het bouwgeschil van technische aard zijn. Wanneer het dispuut bijvoorbeeld uitsluitend handelt over een koopovereenkomst, is de commissie niet bevoegd. Dit laatste is enigszins logisch, vermits de procedure volledig steunt op het deskundigenonderzoek (Allemeersch, 2003; Verzoeningscommissie Bouw, z.d.). Wanneer de partijen stappen naar de commissie, beperken ze vrijwillig hun recht op toegang tot de rechter. De procedure voor de gewone rechtbank wordt met andere woorden opgeschort totdat de verzoeningsprocedure is beëindigd. Wanneer de betrokken bouwparticipanten reeds een procedure aanhangig hadden gemaakt bij de burgerlijke rechtbank
en
toch
hun
geschil willen
laten
behandelen
voor
de
verzoeningscommissie, kunnen ze bij conclusie de schorsing van de rechtspleging vragen (Allemeersch, 2003; Verzoeningscommissie Bouw, z.d.). 4.3.1.3 Verzoeningsprocedure Een bouwgeschil voor de Verzoeningscommissie Bouw wordt aanhangig gemaakt door het indienen van een aanvraag tot behandeling. Onmiddellijk na kennismaking hiervan, maakt het secretariaat een klachtenformulier en het procedurereglement over aan de aanvrager. Vervolgens stuurt hij dit formulier, inclusief alle relevante stukken waarover hij beschikt, terug. Onmiddellijk na ontvangst van de documenten van de aanvrager, stelt het secretariaat de op te roepen bouwparticipanten per aangetekend schrijven in kennis van het klachtenformulier en maakt hen een vragenlijst en het reglement
over.
De
opgeroepen
bouwparticipanten
hebben
vervolgens
8
kalenderdagen na ontvangst van de documenten de tijd om de ingevulde vragenlijst en stukkenbundel over te maken aan het secretariaat. Vervolgens maakt het secretariaat de verkregen stukkenbundels over aan alle deelnemers van de procedure, inclusief de deskundige (Allemeersch, 2003; Verzoeningscommissie Bouw, z.d.). Wanneer de hierboven besproken termijn van 8 kalenderdagen verstreken is, nodigt het secretariaat alle betrokken bouwparticipanten per aangetekend schrijven uit om te verschijnen op de inleidingszitting. Deze moet volgens het procedurereglement 49
plaatsvinden uiterlijk 14 kalenderdagen na het versturen van de uitnodiging. Op deze zitting geven de partijen toelichting bij het geschil en wordt er, wanneer dit door de commissie nodig geacht wordt, een deskundige en eventueel een sapiteur
18
aangesteld. Deze aanstelling hoeft in tegenstelling tot het klassieke geding niet gemotiveerd te worden: dit is enkel verplicht wanneer de commissie zich onbevoegd verklaard of de aanstelling van een deskundige weigert (Allemeersch, 2003; Verzoeningscommissie Bouw, z.d.).19 Tijdens de volledige duur van zijn opdracht heeft de deskundige-verzoener als taak de betrokken bouwparticipanten met elkaar te verzoenen. In de praktijk nodigt hij de partijen uit op een eerste plaatsbezoek dat plaatsvindt binnen 14 kalenderdagen na zijn aanstelling. Tijdens dit plaatsbezoek doet hij de nodige vaststellingen inzake de aangehaalde gebreken of tekortkomingen, bekijkt hij de oorzaken ervan, de mogelijke herstelwijze en raamt hij de kosten. De bedoeling is om reeds op deze zitting tot een minnelijke schikking te komen. In geval van verzoening maakt de deskundigeverzoener ter plaatse een proces-verbaal op waarin het bereikte akkoord wordt opgenomen, en wordt binnen de 8 kalenderdagen aan de commissie overgemaakt. Wanneer er geen verzoening werd bereikt, maakt de deskundige een gemotiveerd verslag op dat binnen de 14 kalenderdagen na het plaatsbezoek aan de commissie en aan de betrokken bouwparticipanten wordt overgemaakt.20 De bouwparticipanten hebben vervolgens 14 kalenderdagen de tijd om hun opmerkingen aan de deskundige over te maken. Vervolgens heeft de deskundige ook 14 kalenderdagen de tijd om op gemotiveerde wijze hun opmerkingen te beantwoorden. Wanneer niemand reageert binnen de hierboven vermelde termijn, is het verslag bindend voor de betrokken bouwparticipanten. Het verslag wordt dan gezien als eindverslag (Allemeersch, 2003; Verzoeningscommissie Bouw, z.d.). Binnen 14 kalenderdagen na ontvangst van het eindverslag kan de commissie op vraag van de deskundige of van de bouwparticipanten een laatste verzoeningsvergadering houden. Wanneer er op dat moment verzoening bereikt wordt, wordt het overeengekomen akkoord in een document vastgelegd dat door de betrokken bouwparticipanten wordt ondertekend (Allemeersch, 2003; Verzoeningscommissie Bouw, z.d.). 18
Een sapiteur heeft een bijzondere bekwaamheid in een zeer specifiek domein. Hij kan aangesteld worden op verzoek van de aangestelde deskundige of eventueel ambtshalve door de commissie. 19 In dit geval eindigt de procedure onherroepelijk. 20 In dit verslag kan de deskundige tevens vermelden dat hij het nodig acht extra werkzaamheden te voeren of een sapiteur aan te stellen. Hij beschrijft dan uitvoerig welke werkzaamheden nog nodig zijn inclusief een kostenraming. Pas wanneer één van de bouwparticipanten (op zijn minst de meest gerede bouwparticipant) zich akkoord heeft verklaard met deze raming, worden de werkzaamheden verder gezet. In het totaal heeft de expert slechts drie maanden, gerekend vanaf zijn aanstelling, om het onderzoek te voeren. 50
Voor elke verzoeningsprocedure dient door de partijen een vast bedrag betaald te worden dat de prestaties en kosten van de deskundige en de administratie vergoedt. Wanneer er een bijkomend deskundigenonderzoek vereist is, kan de deskundige daarvoor erelonen en kosten aanrekenen die berekend worden volgens de door de commissie goedgekeurde tarifering (Allemeersch, 2003; Verzoeningscommissie Bouw, z.d.). 4.3.1.4 Conclusie In bovenstaande bespreking is duidelijk geworden dat de Verzoeningscommissie Bouw aan de partijen een procedureel sterk uitgewerkt alternatief kan bieden. Het reglement
beschrijft
het
volledige
verloop
van
de
procedure
en
biedt
de
gesprekpartners garanties op het vlak van tegenspraak, billijkheid en snelheid. Vermits er tijdens de procedure eerder korte termijnen worden gehanteerd, verloopt de procedure relatief snel. Bovendien zijn de meeste bewijslasten, wanneer er geen schikking kan bereikt worden, al van de baan (Allemeersch, 2003; Verzoeningscommissie Bouw, z.d.).
4.3.2 Deskundigenonderzoek Het deskundigenonderzoek vormt één van de belangrijkste onderdelen van de burgerlijke procedure in eerste aanleg voor bouwgeschillen. Bij zulk onderzoek wordt er een deskundige aangesteld die de technische kwesties van het bouwgeschil gaat onderzoeken. De rol van de deskundige betreft volgens het Gerechtelijk Wetboek niet enkel de rol van technisch adviseur: het is tevens de taak van de expert om partijen proberen te verzoenen (Art. 977 Ger.W.). Lysens en Naudts (2010) gingen na in welke mate deze rol voorkomt in verschillende vormen van deskundigenonderzoek. 4.3.2.1 Eenzijdig deskundigenonderzoek Een eenzijdig deskundigenonderzoek wordt door één van de geschilpartijen ingesteld, zonder de tegenpartij daarbij te betrekken. Vermits een dergelijk onderzoek buiten de tussenkomst van de rechter plaatsvindt, gaat het om een eenzijdig buitengerechtelijk onderzoek. Het verbintenissenrecht is erop van toepassing: de relatie tussen de opdrachtgever en de deskundige is immers louter contractueel van aard (Lysens & Naudts, 2010). Een goed eenzijdig deskundigenonderzoek kan volgens Lysens en Naudts (2010) een nuttig instrument zijn voor zowel de partijen als voor de rechtbank. Het standpunt van één partij wordt immers overzichtelijk, systematisch en volledig weergegeven. Het onderzoek kan met andere woorden een begin van bewijs vormen dat de eventuele
51
aanstelling van een gerechtsdeskundige kan verantwoorden in een latere procedure (Lysens & Naudts, 2010). In principe is de verzoenende rol van de deskundige beperkt in een eenzijdig deskundigenonderzoek, omdat hij normaliter slechts één van de geschilpartijen kent. Toch kan er een geringe vorm van verzoening optreden, bijvoorbeeld wanneer de deskundige na een analyse van het conflict zijn opdrachtgever een civiele procedure afraadt. Bovendien kan hij de opdrachtgever adviseren om contact op te nemen met de wederpartij om zo een minnelijke regeling te treffen (Lysens & Naudts, 2010). 4.3.2.2 Minnelijk (tegensprekelijk) deskundigenonderzoek Bij een minnelijk deskundigenonderzoek gebeurt de aanstelling van de deskundige volgens Lysens & Naudts (2010) in onderling akkoord tussen de verschillende conflictpartijen: er wordt met andere woorden tegenspraak gewaarborgd. De partijen bepalen zelf op welke manier het onderzoek verloopt. Ze zouden er bijvoorbeeld voor kunnen opteren om het te laten verlopen volgens de regels van het Gerechtelijk Wetboek. Net zoals bij het eenzijdige deskundigenonderzoek is ook hier het verbintenissenrecht van toepassing. Bij het minnelijk deskundigenonderzoek staan de partijen voor een belangrijke keuze: ofwel bepalen ze in hun overeenkomst over de minnelijke expertise niets specifiek over het bindend karakter, ofwel verbinden zij zich er op voorhand schriftelijk toe het resultaat van het onderzoek als definitief te aanvaarden. Wanneer de partijen voor de tweede optie kiezen, zal het eindverslag van de expert gezien worden als een bindende derdenbeslissing. We kunnen dan ook spreken van een buitengerechtelijke geschiloplossing zonder geding (Lysens & Naudts, 2010). Ook hier lijkt de verzoeningstaak van de deskundige op het eerste gezicht beperkt. De partijen hebben immers zelf in de hand of ze verzoening willen bereiken of niet. Toch heeft de deskundige een niet te onderschatten rol: het is immers hij die de mogelijke perspectieven tot bemiddeling biedt, waardoor de partijen eerder geneigd kunnen zijn een verzoening te bereiken (Lysens & Naudts, 2010). 4.3.2.3 Gerechtelijk deskundigenonderzoek Ook tijdens het klassieke gerechtelijke deskundigenonderzoek is er ruimte voor bemiddeling. Naargelang het onderwerp en de complexiteit van het geding kan de vorm en het tijdstip van de poging van verzoening sterk verschillen. Soms zal de deskundige al in de beginfase van zijn onderzoek een voorstel tot regeling kunnen doen. Dit heeft als groot voordeel dat de kosten van het onderzoek worden beperkt. Dikwijls staat de deskundige echter voor een ingewikkeldere opdracht en zal hij de 52
meegedeelde stukken grondig moeten onderzoeken alvorens een voorstel tot minnelijke schikking te formuleren. Als het verzoeningsvoorstel van de deskundige wordt aanvaard, wordt er in de praktijk een overeenkomst opgesteld tussen de partijen of wordt de geschiloplossing vermeld in het definitieve verslag van de deskundige. De partijen doen er goed aan om dit voorstel bij de rechter te bekrachtigen aan de hand van een akkoordvonnis, waardoor er automatisch een einde wordt gesteld aan het hangende geding. Zo krijgt de minnelijke schikking uitvoerbare kracht. Wanneer het minnelijk voorstel niet werd aanvaard, zet de expert zijn opdracht gewoon verder. De deskundige is er niet toe gehouden over zijn verzoeningspogingen gedetailleerd verslag uit te brengen en moet ook niet weergeven welke voorstellen werden uitgewisseld (Lysens & Naudts, 2010).
4.4
Conclusie
Hoewel de gerechtelijke procedure heel wat waarborgen heeft ten opzichte van de alternatieve procedures21, worden ze volgens Straetmans (2000) door heel wat nadelen gekenmerkt. Daartoe behoren onder andere het formele karakter, de kosten, de duurtijd en de openbaarheid van de gerechtelijke procedures. Bovendien wordt de klassieke procedure vaak als een rechtsstrijd gezien, waarbij men de partijen als het ware dwingt de rol van tegenstanders op te nemen. Dit werkt een extreme standpuntbepaling in de hand, die makkelijke oplossingen vaak in de weg staat. Deze problemen kunnen voor een groot stuk verholpen worden door het gebruik van alternatieve manieren van geschiloplossing (AGO). Enerzijds heeft AGO als doel zo efficiënt mogelijk de oplossing van het geschil te bereiken. Naast de duurtijd is de niet-openbaarheid een aanzienlijke troef voor ondernemingen en in bepaalde gevallen ook voor consumenten. AGO-procedures hebben bovendien meestal een lage kost. Deze lage kost is een direct gevolg van het feit dat de partijen meester zijn van de procedure, en ze meestal kiezen voor persoonlijke vertegenwoordiging (Straetmans, 2000). De flexibiliteit van alternatieve procedures heeft ook negatieve kanten. Ten eerste bemoeilijkt het gebrek aan openbaarheid de controle op AGO-uitspraken. Elke bereikte alternatieve
geschiloplossing
is
immers
anders,
waardoor
er
mogelijk
rechtsongelijkheid kan ontstaan door inconsistenties bij uitspraken. Ten tweede kan de vrije organisatie van de procedure en de consensuele basis maken dat een onwillige partij niet tot medewerking kan worden gedwongen. Ten slotte zijn de meeste alternatieve geschiloplossingen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een uitspraak
21
Onder andere de beginselen van behoorlijke rechtspleging (hoor/wederverhoor, onpartijdigheid etc.) en de verplichtingen uit het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. 53
van een rechter, niet automatisch afdwingbaar. Zo zou een onwillige partij een veto kunnen stellen tegen de bekrachtiging van een verzoeningsvoorstel, waardoor de andere partij alsnog verplicht wordt om een gerechtelijke procedure op te starten (Straetmans, 2000).
54
Hoofdstuk 5: Alternatieve geschillenbeslechting in het buitenland In
het
vorig
hoofdstuk
(hoofdstuk
4)
werden
de
mogelijke
alternatieve
geschiloplossingen beschreven voor civiele geschillen in België. Deze methodes van alternatieve geschiloplossing (AGO) vormden over het algemeen een volwaardig alternatief voor de in hoofdstuk 2 vermelde burgerlijke procedure in eerste aanleg. In dit hoofdstuk worden de alternatieve methodes voor de beslechting van het geschil voor het buitenland uit de doeken gedaan. Aangezien we in hoofdstuk 3 uitgegaan zijn van de Nederlandse en Engelse situatie, zullen wij ons in dit hoofdstuk ook enkel op deze twee regio’s concentreren.
5.1
Alternatieve geschiloplossingen in Nederland
5.1.1 Inleiding Ook in Nederland wordt het burgerlijk proces gezien als een ultimum remedium voor het beslechten van een burgerlijk geschil (Snijders, 2011). Als rechtszoekende mag men een keuze maken tussen één van de andere mogelijke manieren van geschiloplossing, mits uit de wet niet anders voortvloeit en alle betrokken partijen zich met de keuze van dit alternatief kunnen verenigen (Meijknecht, 2013). Wanneer rechtzoekenden gebruik willen maken van alternatieve methodes van geschiloplossing, kiezen ze veeleer voor arbitrage en het bindend advies (vergelijkbaar met de bindende derdenbeslissing in België). Deze keuze is in vele gevallen logisch, omdat de wet aangeeft bij welke soorten geschillen men verplicht is deze alternatieve methodes te hanteren (Snijders, 2011). Zo was men tot 2005 verplicht een bouwgeschil op te lossen door middel van de arbitrageprocedure voor de Raad van Arbitrage voor Bouwbedrijven (Verbist, 2011). Zowel voor de overheidsrechtspraak als voor de arbitrage en het bindend advies geldt dat de behandelende persoon (met name de rechter, arbiter of bindend adviseur) geneigd is aan het begin van een procedure te bekijken in hoeverre partijen tot een oplossing in der minne kunnen geraken. Zo kan de rechter, zoals reeds aangehaald in hoofdstuk 3, al vooraleer hij een uitspraak heeft gedaan een voorlopige opvatting over de zaak geven en een vrijblijvende suggestie doen inzake de inhoud van de eventuele minnelijke regeling (Snijders, 2011). Snijders (2011) vindt de ontwikkeling van deze zogenaamde particuliere rechtsgangen een goede zaak, maar toch stelt hij dat het klassiek civiel proces zijn plaats moet blijven behouden in de huidige rechtspraktijk. Het civiel proces in klassieke zin is immers het sluitstuk dat bij verstoring van het normale maatschappelijk gedrag de 55
feitelijke situatie in overeenstemming kan brengen met hetgeen waarop personen rechtens aanspraak kunnen maken. De bemiddeling en schikking kunnen deze taak, hoe nuttig ook, niet overnemen. De praktijk waarbij rechters een schikking min of meer afdwingen (we spreken dan van een dwangschikking) is met andere woorden uit den boze.
5.1.2 Arbitrage Net zoals in België bestaan in Nederland twee soorten van arbitrage: ad hoc arbitrage en institutionele arbitrage. Naast het NAI (Nederlands Arbitrage-Instituut), dat voorziet in arbitrage voor alle mogelijke soorten onderwerpen, kent Nederland tal van vaste scheidsgerechten voor bijzondere sectoren. Zo kan men specifiek voor de 22
bouwgeschillen terecht bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw (Snijders, 2011).
Tot
2005 verplichtte de wetgever bouwgeschillen voor deze raad voor te leggen. Na een groot bouwfraudeschandaal kwam er forse kritiek op de manier waarop de arbitrageprocedures voor de Raad van Arbitrage voor de Bouw uitwerkte, waarop vervolgens de Nederlandse Rijksoverheid besliste een eind te maken aan de verplichte arbitrage. De Nederlandse Raad van State zag in deze verplichting namelijk een blokkering van de gang naar de rechter, waardoor artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens werd geschonden (Verbist, 2011). Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (het Nederlandse equivalent van het Gerechtelijk Wetboek) regelt de procedurele vereisten voor beide soorten arbitrage (Meijknecht, 2013). Zo is arbitrage enkel mogelijk op grond van een rechtsgeldige schriftelijke overeenkomst. Er kan sprake zijn van twee soorten overeenkomsten: het arbitraal beding of het compromis. Bij een arbitraal beding hebben de partijen zich vooraf
verbonden
hun
eventuele
toekomstige
geschillen
aan
arbitrage
te
onderwerpen. Bij het compromis geldt het omgekeerde en gaat men tot arbitrage over wanneer het geschil reeds gerezen is. Aangezien vele standaardcontracten in het Nederlandse handelsverkeer arbitrageclausules bevatten, komt het arbitrale beding het meeste voor (Meijknecht, 2013). Rechtzoekenden verkiezen arbitrage omwille van twee redenen (Meijknecht, 2013). Ten eerste kan men als rechtzoekende kiezen voor een gespecialiseerde arbiter met grote deskundigheid. Ten tweede zijn er veel minder formaliteiten verbonden aan arbitrage: vermits het gewone procesrecht niet van toepassing is, stellen de partijen of arbiters (binnen de grenzen van het wettelijke) de procedureregels zelf vast. Toch kunnen ook arbitrageprocedures langdurig zijn en zijn de kosten vaak niet geringer. 22
Daarnaast bestaan er nog een aantal andere instellingen die geschillenbeslechting door arbitrage in de bouwsector aanbieden zoals het Arbitrage Instituut Bouwkunst, de Commissie van Geschillen van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. 56
Zo zijn de partijen in vergelijking met de overheidsrechtspraak verplicht het honorarium van de arbiters te betalen. Dit is niet het geval bij een klassieke procedure: het salaris van de overheidsrechter wordt immers door de staat betaald (Meijknecht, 2013).
5.1.3 Bindend Advies Partijen kunnen, in plaats van een arbitrale procedure te starten, ook afspreken dat zij in geval van een geschil aan een derde een bindend advies zullen vragen. Dit bindend advies wordt niet vermeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar wordt door de Nederlandse Hoge Raad toch erkend als een geldig alternatief voor overheidsrechtspraak (Meijknecht, 2013). Naast ad hoc bindend adviseurs kan men ook terecht bij tal van institutionele bindendadviescolleges.
Aankloppen
bij
deze
colleges,
die
jaarlijks
enige
duizenden
einduitspraken per jaar doen, is enkel mogelijk wanneer partijen op voorhand een bindend-adviesclausule hebben opgenomen in hun overeenkomst (Snijders, 2011).
5.1.4 Bemiddeling Bemiddeling is in Nederland, zeker in vergelijking met Engeland (zie verder), veel minder ingeburgerd als alternatieve vorm van geschiloplossing. Toch neemt ook in Nederland
de
belangstelling
voor
bemiddeling
toe
(Meijknecht,
2013):
waar
bemiddeling vroeger vooral gebruikt werd voor familiezaken, heeft het de laatste jaren ook aan belang gewonnen in commerciële en arbeidsgeschillen (Verkijk, 2012)b. Bovendien
trad
in
2011
de
Europese
Richtlijn
inzake
bemiddeling
bij
grensoverschrijdende zaken in werking. Het doel van deze richtlijn was drievoudig (Billiet & Nigmatullina, 2012). Het had ten eerste als doel de kwaliteit en de veiligheid van bemiddeling te versterken. Dit kan gedaan worden door het inbouwen van diverse mechanismen voor kwaliteitscontrole en het aanmoedigen van training van bemiddelaars. Ten tweede werd er ook aandacht besteed aan de handhaving van de gesloten bemiddelingsovereenkomst. Vroeger was het namelijk moeilijk om deze overeenkomsten, zoals reeds aangehaald in het vorige hoofdstuk, uitvoerbaar te maken. De richtlijn werkte dit probleem weg en zorgde ervoor dat de gevonden overeenkomst na bemiddeling uitvoerbaar gemaakt kan worden bij bijvoorbeeld een rechtbank of een notaris. Zo verkreeg het dezelfde kracht als vonnissen of andere uitspraken. Ten slotte werd aan de hand van deze richtlijn bemiddeling verder gepromoot als autonoom geschiloplossingsproces. Vele landen, waaronder Nederland, hebben deze richtlijn omgezet in wetgeving; sommige landen, waaronder België, hebben
deze richtlijn
bemiddeling. 57
zelfs toegepast
op de binnenlandse
5.1.5 Conclusie In Nederland is er altijd veel belangstelling geweest voor andere manieren van afdoening van civiele geschillen dan door de overheidsrechter (Vranken, 2003). Zoals gezegd zijn arbitrage en het bindend advies het bekendst en leveren ze niet te verwaarlozen voordelen op. Vranken (2003) nuanceert dit en zegt dat het belangrijk is bij elke case na te gaan of bemiddeling, en bij uitbreiding alle alternatieve vormen van geschiloplossing,
weldegelijk
een
goed
alternatief
kunnen
vormen
voor
overheidsrechtspraak.
5.2
Alternatieve geschiloplossingen in Engeland en Wales
5.2.1 ADR in Engeland en Wales Tussen 1970 en 2000 heeft de toegang-tot-het-recht beweging een belangrijke invloed gehad op het gebruik van alternatieve manieren van geschiloplossing in alle soorten geschillen (Verkijk, 2012)a. Deze wereldwijde hervormingsbeweging wilde in casu economische, organisationele en procedurele obstakels voor rechtzoekenden wegwerken door het gebruik van alternatieve methoden van geschiloplossing te stimuleren. Vooral de invoering van de nieuwe Civil Procedure Rules (hierna CPR) in 1999 hebben voor deze verwezenlijking kunnen zorgen (Verkijk, 2012)a. Zo stipuleert het eerste artikel van de CPR dat de partijen verplicht zijn te proberen om de opstart van een civiel geding te vermijden en ze verplicht worden om bemiddeling in overweging te nemen. Om deze zogenaamde “Overriding Objective” te promoten werden diverse pre-action protocols ontwikkeld voor verschillende soorten zaken. Daarenboven heeft de wetgever diverse kostensancties ingebouwd in de civiele procedure. Wanneer een partij bijvoorbeeld weigert om een verzoening te bereiken in het pre-action protocol, en achteraf blijkt dat deze verzoening een betere oplossing was geweest voor het geschil, zal de partij die verzoening afwees worden gestraft. Deze zogenaamde “adverse cost orders” vertalen zich meestal in hogere gerechtelijke interesten voor de afwijzende partij (Andrews, 2008). Op die manier kunnen te dure en te trage procedures vermeden worden (Verkijk, 2012)a. Volgens Andrews (2008) bestaan er voor de civiele geschillen 3 alternatieve systemen om het conflict op te lossen. Allereerst kunnen partijen gebruik maken van de pure settlement negotiations waar er geen interventie is van een neutrale derde. Het zijn met andere woorden de partijen zelf die het geschil oplossen. Ten tweede kan er sprake zijn van mediated settlement, waarbij er wel een beroep wordt gedaan op een onafhankelijke bemiddelaar. Hij helpt de partijen om settlement te bereiken. Ten slotte kunnen partijen ook gebruik maken van arbitration, waar de partijen een keuze moeten maken tussen ad hoc arbitrage of institutionele arbitrage. 58
De toename van het gebruik van Alternative Dispute Resolution (ADR) kan verklaard worden op drie manieren (Andrews, 2008). De eerste reden is economisch: de Engelse burgers en bedrijven wilden niet langer grote bedragen geld spenderen aan geschilbeslechting. Vermits de voorbereiding van mogelijke gedingen en de gedingen zelf
veel
geld
kostten,
groeide
er
een
gevoel
van
ontevredenheid
bij
de
rechtzoekenden.23 Bovendien zorgt ADR voor een besparing in de overheidsuitgaven. Hoe meer schikkingen er bereikt worden, hoe minder salarissen en pensioenen dienen uitbetaald te worden aan de rechters en het personeel van de rechtbank. Vanzelfsprekend zorgt het ook voor besparingen in de rechtsbijstand voor diegenen die zich moeilijk een rechtszaak kunnen veroorloven. Ten slotte spelen er ook nieteconomische factoren mee. Om onzekerheid, vertraging en openbaarheid van de beslissing te vermijden, gaan conflictpartijen beroep doen op één of andere vorm van ADR. Er zijn ook sceptici die argumenten formuleerden tegen deze veranderingen (Andrews, 2008). Enerzijds klaagt men de geheimhouding aan. Wanneer een schikking gevonden wordt, zal deze in tegenstelling tot een vonnis niet openbaar gemaakt worden. Dit kan leiden tot informatieasymmetrie. Ten tweede kan er ook een onevenwicht en onrechtvaardigheid optreden wanneer een partij een grotere economische macht of meer kennis heeft. De gevolgen van de CPR zijn reeds verschillende keren onder de loep genomen (Verkijk, 2012)a. Zo bleek uit onderzoek uit 2005 dat er een duidelijke daling merkbaar was in het aantal rechtsingangen bij het klassieke civiele geding sinds de inwerkingtreding van de wet. Ook wachttijden voor een rechtszaak (Verkijk, 2012)a en voor een hoorzitting (Andrews, 2008) namen drastisch af.
5.2.2 Pre-Action Protocol voor bouwzaken 5.2.2.1 Inleiding Zoals geweten zijn bouwgeschillen vaak complex, technisch en zijn er meerdere partijen in betrokken. Om de pijn van deze vaak buitensporig gecompliceerde en ingewikkelde
civiele
bouwgeschillen
procedure
gespecialiseerde
te
verzachten,
rechtbank
werd
opgericht:
er
in
de
1998
een
voor
”Technology
and
Construction Court”. Het was deze rechtbank die in oktober 2000 een Pre-Action Protocol heeft uitgewerkt, specifiek voor bouwgeschillen.24 Voor de invoering van dit protocol was dialoog tussen de conflictpartijen voor de opstart van de rechtszaak gelimiteerd. In vele gevallen zou een partij pas kennisnemen van de zaak door de 23 24
Ook het systeem waarbij advocaten per uur betaald worden werkt de ontevredenheid in de hand. Men spreekt van de “Construction and Engineering Disputes”. 59
verkregen dagvaarding. Dit zorgde ervoor dat slechts in weinig gevallen de opstart van een rechtszaak kon vermeden worden (Gerber & Mailman, 2005). Verschillende rapporten wijzen uit dat de impact van Pre-Action Protocols in Engeland succesvol was. Zo kwamen er uiteindelijk minder bouwzaken effectief voor de rechter en was er een verbetering merkbaar in de communicatie tussen de partijen wanneer de partijen toch voor de rechter moesten verschijnen. 5.2.2.2 Procedure Gerber
&
Mailman
(2005)
maakten
een
schets
van
het
protocol
voor
de
bouwgeschillen. Het Pre-Action Protocol start met de letter of claim die door de eiser (of zijn advocaat) opgesteld wordt. Dit document bevat een duidelijke opsomming van de feiten waarop de claim gebaseerd is en de remedie die de eiser wenst te verkrijgen. Wanneer er sprake is van schade, moet de schade aangetoond én gekwantificeerd worden. De uitwerking van al deze aspecten zorgt er niet alleen voor dat verweerders over gedetailleerde informatie beschikken betreffende het geschil, maar heeft ook als gevolg dat de eisers voldoende aandacht besteden aan hun claims en bewijsvoering. Zo staat de bewijsvoering reeds voor aanvang van het geding op punt. Ten laatste twee weken na de ontvangst van de letter of claim moet de verweerder schriftelijk erkennen dat hij dit document heeft ontvangen. Wanneer er geen reactie komt, is de eiser gerechtigd een civiele procedure op te starten zonder verdere nakoming van dit protocol (Gerber & Mailman, 2005; Ministry of Justice, z.d.c). Binnen 28 dagen na de kennisname van de letter of claim25 moet de verweerder een letter of response naar de eiser toesturen waarin onder andere de feiten staan vermeld die hij al dan niet betwist, welke claims al dan niet worden aanvaard en of de schade (volledig of gedeeltelijk) zal worden vergoed. Wanneer de eiser binnen deze termijn geen antwoord ontvangt, is hij evenzeer gerechtigd een civiele procedure op te starten zonder verdere nakoming van dit protocol (Gerber & Mailman, 2005; Ministry of Justice, z.d.c). Wanneer bovenstaande documenten werden uitgewisseld, moeten de partijen volgens Gerber & Mailman (2005) en het Pre-Action Protocol (Ministry of Justice, z.d.c) elkaar binnen 28 dagen na de ontvangst van de letter of response ontmoeten. Het doel van deze Pre-Action Meeting is om tot een minnelijke schikking te komen en, wanneer dit onmogelijk geacht wordt, na te gaan welke verdere stappen ondernomen moeten worden in het op te starten civiele geding. Soms kan meer dan een meeting
25
Partijen kunnen van deze termijnen afwijken, zolang het maar gebeurt binnen de 3 maanden. 60
noodzakelijk zijn. Het protocol heeft met opzet de procedure van deze meeting niet uitgewerkt, zodat de samenkomst kan aangepast worden aan de noden van elk specifiek geschil (Gerber & Mailman, 2005; Ministry of Justice, z.d.c). Wanneer er door beide partijen werd ingestemd met één of meerdere discussiepunten, moeten de partijen overleggen welke vorm van geschiloplossing zal gebruikt worden om het geschil af te handelen. Wanneer ze niet akkoord geraken over één of enkele van de twistpunten, moet men nagaan op welke manier onder andere de mededeling van de stukken zal gebeuren (op de minst kostelijke manier) en hoe de rechtszaak over het algemeen gaat gevoerd worden. De partijen zijn gerechtigd om verslag uit te brengen van deze pre-action meeting voor de rechter (Gerber & Mailman, 2005; Ministry of Justice, z.d.c). 5.2.2.3 Kritieken Het Pre-Action Protocol voor de bouwgeschillen laat vermoeden dat er een daling in de kosten te bereiken valt. Dit is echter niet altijd het geval. Vermits de partijen grondig de gronden van hun vorderingen en verweren moeten onderzoeken en bouwzaken berucht zijn voor hun grote hoeveelheid documenten die ze voortbrengen, kan het de partijen veel geld en tijd kosten om hun Pre-Action Protocol voor te bereiden (Gerber & Mailman, 2005). Een tweede vaak geformuleerde kritiek richt zich ook op de documenten. In se hoeven de partijen de sleuteldocumenten waarop hun eis of verweer gebaseerd is, niet toe te voegen: een verwijzing naar deze documenten volstaat. Wanneer bijvoorbeeld één van partijen één van de vermelde documenten niet kent of niet in zijn bezit heeft, zou hij in het slechtste geval een rechtszaak moeten aanspannen om dit document te kunnen bekijken (Gerber & Mailman, 2005). Nuancering is hierbij nodig: meestal zijn de conflictpartijen welwillend en zullen ze uit zichzelf de documenten ter beschikking stellen aan de tegenpartij.
61
62
Hoofdstuk 6: Doorlooptijden burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in België In de vorige hoofdstukken werd reeds aangehaald dat, in tegenstelling tot in Nederland en Engeland en Wales, de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg voor België niet gekend zijn. Om deze leemte op te vullen werd er een archiefonderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten in dit hoofdstuk terug te vinden zijn. In dit hoofdstuk wordt eerst kort de onderzoeksaanpak uit de doeken gedaan. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de verschillende beschikbare statistieken die voortvloeiden uit het dossieronderzoek. Daarna wordt er gekeken welke actoren en aspecten invloed uitoefenen op de doorlooptijd. Tot slot worden er conclusies getrokken uit de resultaten.
6.1
Onderzoeksaanpak
Om de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg te kunnen berekenen, werd er een kwantitatief archiefonderzoek uitgevoerd aan de burgerlijke afdeling van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. Er werden in het totaal 515 afgehandelde dossiers doorgenomen, verspreid over volgende kamers: bouw, fiscaal en overeenkomsten. Deze opsplitsing laat ons toe een vergelijking te maken tussen het soort zaak en na te gaan of bijvoorbeeld een bouwzaak gemiddeld langer aansleept in vergelijking met een geschil betreffende overeenkomsten. Alle dossiers werden op basis van de kamer en het startjaar geselecteerd via simple random sampling. Bij deze samplingsmethode heeft elk dossier in de populatie evenveel kans om geselecteerd te worden in de steekproef. Het bepalen van de populatie is perfect mogelijk, vermits er kan nagegaan worden hoeveel dossiers in een bepaald jaar en kamer werden opgestart. Door het gebruik van simple random sampling vertonen de resultaten van het onderzoek een lage bias en kunnen ze bovendien in grote mate veralgemeend worden (Sekaran & Bougie, 2013). Bij het selecteren van de dossiers voor de steekproef werd er tevens rekening gehouden met een evenwichtige verdeling tussen de verschillende startjaren. De aanpak van het archiefonderzoek verliep als volgt. Eerst en vooral werd er gekeken welke documenten zich in elk dossier bevonden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de inleidende akte van het geding (bijvoorbeeld de dagvaarding), briefwisseling tussen de partijen en de griffie, processen-verbaal van de terechtzittingen, verslagen van het deskundigenonderzoek en het eindvonnis. Vervolgens werd er gekeken op welke datum deze stukken werden neergelegd of afgeleverd, en op welke datum de 63
terechtzittingen
plaatsvonden.
Wanneer
al
deze
data
chronologisch
worden
gerangschikt, is het mogelijk om enerzijds de globale doorlooptijd van een rechtszaak te berekenen en anderzijds kan er nagegaan worden hoeveel tijd elke actor in elke procedurestap van de rechtszaak spendeert. Dit om uiteindelijk te bepalen welke actoren invloed uitoefenen op de doorlooptijd van een rechtszaak. Natuurlijk is het ook interessant om na te gaan of er nog andere kenmerken van het geschil invloed uitoefenen op de doorlooptijd. Zo werd onder andere het nummer van de pleitkamer genoteerd, het type zaak, de manier van rechtsingang, diverse gegevens van de advocaten (bijvoorbeeld het geslacht en het aantal advocaten), het aantal partijen, de waarde van het geschil en de naam van deskundigen en rechters.
6.2
Beschrijvende statistieken
6.2.1 Type zaken Vooraleer dieper in te gaan op de doorlooptijden en belangrijkste actoren van de geanalyseerde dossiers, is het interessant om eens te bekijken welke type zaken deel uitmaken van de steekproef. Er wordt hierbij een opsplitsing gemaakt per soort dossier (bouwzaken, fiscale zaken en zaken betreffende overeenkomsten). 6.2.1.1 Bouwzaken
Bouwzaken 31% 49%
19%
1%
OVK of factuur
Aansprakelijkheid
Varia
Gebreken/tekortkoming
Figuur 6.1: Type zaken (bouw) In het totaal werden er 155 afgehandelde bouwzaken geanalyseerd. Wanneer we een onderverdeling maken volgens het type bouwzaken dat onderzocht werd (zie Figuur 6.1), zien we dat het gros van de geschillen (49%) handelt over de overeenkomst of factuur die tussen de partijen werd afgesproken. De tweede grootste categorie betreft de geschillen over gebreken en tekortkomingen (31%). In 19% van de dossiers ging 64
het om ‘Bouw varia’, terwijl slechts 1% handelde over de geschillen betreffende aansprakelijkheden. 6.2.1.2 Fiscale zaken
Fiscale zaken 8% 34%
22%
17%
18%
Personenbelasting
Vennootschapsbelasting
BTW
Varia
Figuur 6.2: Type zaken (fiscaal) Er werden 161 afgehandelde fiscale geschillen onderzocht. We kunnen vaststellen dat het thema van deze geschillen in 34% van de gevallen sloeg op conflicten betreffende de personenbelasting. Drie categorieën situeren zich rond de 20%, namelijk geschillen betreffende vennootschapsbelasting (18%), BTW (17%) en varia (22%). Het kleinste thema, belasting op leegstand, kwam slechts in 8% van de gevallen voor in de steekproef. 6.2.1.3 Zaken m.b.t. overeenkomsten
Overeenkomsten 2% 17%
17% 6%
58% Lening
Koop-verkoop
Factuur
Varia
Borg
Figuur 6.3: Type zaken (overeenkomsten)
65
De 199 onderzochte dossiers van de kamer ‘overeenkomsten’ kunnen opgedeeld worden in 5 thema’s. In 58% van de gevallen ging het om betwistingen betreffende facturen. Twee types, namelijk geschillen omtrent leningen en ‘overeenkomsten varia’, bedroegen elk 17%. In de minderheid van de gevallen handelde het geschil over een koop-verkoop- (6%) of borgovereenkomst (2%).
6.2.2 Kenmerken met betrekking tot de partijen
Hoedanigheid eiser(s) BOUW
48%
FISCAAL
52%
57%
OVK
43%
38%
0%
10%
20%
Natuurlijk persoon
1%
2% 3%
58%
30%
40%
Rechtspersoon
50%
60%
Overheid
70% Bank
80%
90%
100%
Overheidspersoneel
Figuur 6.4: Hoedanigheid eiser(s)
Hoedanigheid verweerder(s) BOUW
55%
44%
FISCAAL 1%
99%
OVK
74%
0%
1%
10%
20%
Natuurlijk persoon
30%
40%
Rechtspersoon
25%
50%
60%
Overheid
Figuur 6.5: Hoedanigheid verweerder(s)
66
70% Bank
80%
90%
1%
100%
Overheidspersoneel
In de twee bovenstaande grafieken (figuren 6.4 en 6.5) wordt de hoedanigheid van zowel eiser(s) als verweerder(s) weergegeven voor de drie soorten zaken die onderwerp uitmaken van deze masterthesis. Zo zien we dat bij de bouwzaken vooral natuurlijke personen en rechtspersonen deelnemen aan het geding. De verdeling, die 50% bedraagt voor beide groepen, is enigszins logisch te noemen aangezien de meeste bouwgeschillen zich situeren rond de bouwheer enerzijds en de uitvoerende onderneming anderzijds. Neem bijvoorbeeld een bouwheer die een gebrek vaststelt in zijn woning (het gaat bijvoorbeeld om vochtproblematiek), die vervolgens de aannemer van de werken dagvaardt omdat de particulier vermoedt dat de werken slecht werden uitgevoerd. Ook bij de fiscale dossiers is ongeveer de helft van de eisers een particulier en de andere helft een rechtspersoon. Dit geldt niet voor de verweerder(s): in 99% van de gevallen is de overheid bij deze geschillen de verwerende partij. Meestal gaat het hier om de Belgische Staat, vermits deze verantwoordelijk is voor de meeste fiscale aangelegenheden. Wanneer we tot slot de hoedanigheid van de partijen onder de loep nemen bij de geschillen betreffende overeenkomsten, zien we dat deze meestal worden aanhangig gemaakt door een rechtspersoon (in 58% van de gevallen). Zoals aangegeven in figuur 6.3 handelt het gros van de geschillen betreffende overeenkomsten over facturen. We kunnen dus vaststellen dat ondernemingen soms problemen ondervinden betreffende de betaling van de door hun opgestelde facturen door de particulier. Uit de gegevens van dit onderzoek kan dus blijken dat deze ondernemer het dagvaarden van de particulier als laatste redmiddel ziet om de factuur te kunnen voldoen. Wanneer we kijken naar de hoedanigheid van verweerder(s) zien we dat de natuurlijke personen in dit soort geschillen in drie vierde van de gevallen de verwerende partij zijn. Dit cijfer bevestigt voorvermelde denkpiste.
6.2.3 Inleiding van het geding Soort zaak
Soort inleidende akte
aantal zaken
%
Bouwzaken
Dagvaarding TOTAAL
155 155
100%
Fiscale zaken
Dagvaarding Verzoekschrift op tegenspraak TOTAAL
2 159 161
1% 99%
Overeenkomsten
Dagvaarding Gezamenlijk verzoekschrift TOTAAL
197 2 199
99% 1%
Tabel 6.1: Inleidende akte van het geding
67
Wanneer de eisende partij beslist heeft om een geding aanhangig te maken aan de rechtbank van eerste aanleg, moet dit gebeuren op één van de drie manieren zoals aangegeven in hoofdstuk 2 (met name dagvaarding, verzoekschrift of via vrijwillige verschijning). Bovenstaande tabel (Tabel 6.1) geeft voor de drie soorten geschillen de gehanteerde inleidende aktes weer. We stellen vast dat bij de bouwzaken en de geschillen betreffende overeenkomsten zo goed als altijd gebruik gemaakt wordt van een dagvaarding: in de bouwzaken was dit altijd het geval, bij de kamer ‘overeenkomsten’ werd slechts 2 keer gebruik gemaakt van een gezamenlijk verzoekschrift (is een synoniem voor vrijwillige verschijning). De cijfers bevestigen het feit dat het gebruik van een dagvaarding als gedinginleidende akte het meeste succes heeft, terwijl een gezamenlijk verzoekschrift nog steeds niet is ingeburgerd (Laenens, 1995; in Broeckx et al., 2012). Blijkbaar verkiezen partijen, ondanks de meerkost, nog altijd liever een dagvaarding. Zoals aangegeven in hoofdstuk 2 van deze thesis kan in sommige gevallen ook een verzoekschrift op tegenspraak gebruikt worden om het geding aanhangig te maken. Dit is onder meer het geval bij de meeste fiscale geschillen (art. 1385undecies Ger.W): we zien dat in de steekproef slechts 2 keer gekozen werd voor een dagvaarding, terwijl in 99% van de gevallen gebruik gemaakt werd van een verzoekschrift op tegenspraak.
6.2.4 Doorlooptijd Soort zaak
Type zaak
aantal zaken
gemiddelde duur (in dagen)
Bouwzaken
OVK of factuur Aansprakelijkheid Varia Gebreken/tekortkoming TOTAAL
76 2 29 48 155
240 508 315 530 347
Fiscale zaken
Personenbelasting Vennootschapsbelasting BTW Varia Belasting op leegstand TOTAAL
55 29 28 36 13 161
567 878 585 685 669 661
Overeenkomsten
Lening Koop-verkoop Factuur Varia Borg TOTAAL
33 12 116 34 4 199
387 495 445 375 206 421
515
474
TOTAAL
Tabel 6.2: Doorlooptijd
68
Nu we inzicht hebben verworven in de verschillende type zaken, enkele kenmerken hebben bekeken met betrekking tot de partijen en de verschillende soorten van rechtsingang onder de loep hebben genomen, kunnen we overgaan naar wellicht één van de meest interessante statistieken van dit onderzoek: namelijk de gemiddelde doorlooptijden van de geanalyseerde burgerlijke dossiers. Het resultaat is terug te vinden in tabel 6.2. Laten we eerst globaal eens deze doorlooptijd onder de loep nemen. De gemiddelde doorlooptijd voor bouwgeschillen bedraagt 347 dagen. Dit is opvallend korter dan de gemiddelde doorlooptijd van de fiscale zaken. Deze bedraagt namelijk 661 dagen. De doorlooptijd van de geschillen betreffende overeenkomsten bevindt zich tussen deze twee cijfers, en bedraagt 421 dagen. Vervolgens is het interessant om eens in te zoomen op de verschillende type zaken. Zo zien we bij de bouwzaken dat geschillen betreffende aansprakelijkheid, gebreken en/of tekortkomingen beduidend langer aanslepen (namelijk meer dan 500 dagen) in vergelijking met de andere types bouwgeschillen (die gemiddeld binnen het jaar afgehandeld worden). Vermits in deze zaken procentueel gezien meer deskundigen worden aangesteld in vergelijking met de andere type bouwzaken, is het niet te verwonderen dat de doorlooptijden in deze gevallen hoger liggen. Zoals we straks zullen opmerken speelt het feit of er al dan niet een deskundige wordt aangesteld een grote rol in de doorlooptijd. Bij de fiscale zaken valt vooral de lange doorlooptijd van bijna 900 dagen op bij conflicten met de vennootschapsbelasting als thema. De reden hiervoor ligt vooral bij de rolverwijzingen: we stellen namelijk vast dat 11 van de 29 zaken betreffende vennootschapsbelasting naar de rol werden verwezen. Bovendien bedraagt de gemiddelde duur van deze rolverwijzingen meer dan 1000 dagen, wat ongetwijfeld een positieve invloed uitoefent op de gemiddelde doorlooptijd. Bij de kamer ‘overeenkomsten’ ten slotte liggen de verschillen dichter bij elkaar, met de doorlooptijd van borgovereenkomsten als uitzondering.
6.2.5 Conclusies De burgerlijke procedure voor de Rechtbank van Eerste Aanleg bevat enkele processtappen die in zo goed als elk geding terugkeren. Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn de zogenaamde conclusierondes. Nadat de partijen een conclusiekalender hebben opgesteld en deze middels een beschikking werd bekrachtigd door de rechter, 26
wisselen de partijen conclusies uit.
In deze paragraaf wordt er nagegaan hoeveel
conclusies er gemiddeld worden neergelegd, en hoe lang zulke conclusierondes duren.
26
Voor meer uitleg betreffende de manieren waarop een conclusiekalender kan worden opgesteld, wordt er naar hoofdstuk 2 van deze masterproef verwezen. 69
6.2.5.1 Aantal conclusies Bouwzaken
Fiscale zaken
Overeenkomsten
Totaal
Partij
E
V
T
E
V
T
E
V
T
E
V
T
Min Max Gem.
0 4 0,8
0 9 1,1
0 11 1,9
0 5 1,2
0 6 1,8
0 11 2,9
0 9 1,3
0 9 1,5
0 14 2,8
0 9 1,1
0 9 1,5
0 14 2,6
Tabel 6.3: Aantal conclusies per zaak In tabel 2.3 wordt telkens het minimum, maximum en gemiddeld aantal conclusies weergegeven per eiser (E), respectievelijk verweerder (V) en het totaal van beiden (T). Daaruit kan men afleiden dat, gemiddeld gezien, de meeste conclusies worden neergelegd bij fiscale zaken; bij de bouwzaken ligt dit gemiddelde het laagst. Wanneer we kijken naar het aantal neergelegde conclusies per eiser, zien we dat het minst aantal conclusies worden genomen bij de bouwzaken, en het hoogst aantal bij overeenkomsten. Hetzelfde geldt voor de verweerder, maar daar wordt het hoogst aantal conclusies genomen bij de fiscale zaken. In het algemeen stellen we vast dat er gemiddeld 2 à 3 conclusies worden neergelegd per zaak.
geen conclusies 1 conclusie 2 conclusies 3 conclusies > 3 conclusies
Bouwzaken
Fiscale zaken
Overeenkomsten
Totaal
47% 8% 10% 10% 24%
12% 16% 19% 18% 35%
21% 10% 18% 17% 35%
26% 11% 16% 15% 31%
Tabel 6.4: Totaal aantal conclusies per zaak (in %) In tabel 6.4 vinden we terug in hoeveel procent van de zaken een bepaalde hoeveelheid conclusies werden neergelegd. Zo is het opvallend dat in 47% van de bouwzaken geen conclusies werden neergelegd. Dit aantal lijkt, zeker in vergelijking met de andere soort zaken, zeer hoog. Een mogelijke verklaring hiervoor is het feit dat in bouwzaken op het begin niet altijd duidelijk is wat de precieze oorzaak is van bijvoorbeeld het gebrek en dus ook niet wie er verantwoordelijk voor is. Daarom kunnen partijen bijvoorbeeld geneigd zijn om, vooraleer hun besluiten betreffende de zaak te formuleren, eerst een deskundigenonderzoek te laten verrichten door een expert. Wanneer de partijen na afronding van de expertiseopdracht bovendien akkoord gaan met de geraamde kosten van het onderzoek, en ze vervolgens besluiten om op basis van het eindverslag van de deskundige de rechtszaak te beëindigen zonder vonnis (we spreken hier dan van een doorhaling), hebben de partijen in dat geval geen conclusies neergelegd. Zoals zal blijken in punt 2.9 wordt er namelijk een groot aantal bouwzaken doorgehaald. Bij de overeenkomsten, maar vooral bij de fiscale zaken, ligt bovenvermeld aantal beduidend lager (21%, respectievelijk 12%). Voorts valt bij deze zaken op dat in meer 70
dan in één derde van de gevallen meer dan 3 conclusies werden neergelegd. Bij de bouwzaken bedraagt dit aantal slechts één vierde van het totaal aantal zaken. De reden hiervoor is dat in het gros van de fiscale geschillen en geschillen met betrekking tot overeenkomsten de oorzaak van het conflict meestal gekend is. Zoals in de vorige alinea werd aangegeven, is dit in bouwzaken veel minder duidelijk. 6.2.5.2 Duur conclusierondes Soort zaak
gemiddelde duur conclusieronde 1
gemiddelde duur conclusieronde 2
gemiddelde duur per ronde
Bouwzaken Fiscale zaken Overeenkomsten Totaal
113 dagen 232 dagen 115 dagen 155 dagen
116 dagen 86 dagen 92 dagen 99 dagen
114 dagen 216 dagen 113 dagen 148 dagen
Tabel 6.5: Duur conclusierondes We bekijken nu de gemiddelde duur van de conclusierondes in tabel 6.5. We zien dat de duur van een conclusieronde het hoogst ligt bij de fiscale zaken (rond de 7 maanden) en het laagst bij de bouwzaken en overeenkomsten (allebei ongeveer 4 maanden). Wanneer we alle geanalyseerde burgerlijke zaken samen beschouwen, duurt een conclusieronde gemiddeld ongeveer 5 maanden. Voorts constateren we dat, wanneer partijen kiezen om een tweede conclusieronde te gelasten, deze minder lang duurt in vergelijking met de eerste conclusieronde. Ergens is dat ook wel logisch, vermits partijen al een conclusieronde achter de rug hebben en dus een groot deel van hun standpunten over de zaak reeds hebben uitgewisseld voor aanvang van de tweede ronde.
6.2.6 Rolverzendingen Soort zaak
Totale duur
aantal zaken
% van totaal aantal zaken
gemiddelde duur per zaak
Bouwzaken Fiscale zaken Overeenkomsten Totaal
2 592 dagen 38 954 dagen 8 627 dagen 50 173 dagen
13 zaken 53 zaken 45 zaken 11 zaken
8% 33% 23% 22%
199 dagen 735 dagen 192 dagen 452 dagen
Tabel 6.6: Duur rolverzendingen Zoals straks ook in de regressieanalyse zal bevestigd worden, bepaalt het feit of de zaak al dan niet naar de rol werd verwezen in grote mate de doorlooptijd. Daarom worden er in bovenstaande tabel (Tabel 6.6) enkele beschrijvende statistieken meegegeven betreffende deze rolverzendingen. Het valt meteen op dat bij de fiscale zaken één derde van de zaken naar de rol werden verwezen. Bovendien ligt de gemiddelde duur van deze rolverwijzingen ook zeer hoog (namelijk gemiddeld 2 jaar). Een mogelijke reden hiervoor is dat de fiscus wenst om aanhangig gemaakte zaken
71
met hetzelfde thema samen te behandelen, waardoor al deze zaken worden verwezen naar de rol. Zo kan de fiscus al deze zaken samen onderzoeken, en kan het achteraf een principebeslissing uitlokken die in alle zaken met hetzelfde thema van toepassing is. Voor de fiscale overheid levert dit een enorme tijdswinst op. Bij de bouwzaken ligt het aantal rolverwijzingen en de duurtijd ervan beduidend lager: slechts in 8% van de gevallen doet zich een rolverwijzing voor die ongeveer 6,5 maand aansleept. Bij de kamer ‘overeenkomsten’ zijn er meer rolverwijzingen vastgesteld, maar de duurtijd ervan is even lang als bij de bouwzaken.
6.2.7 Deskundigenonderzoek Soort zaak
aantal expertises
Totaal aantal zaken
%
gemiddelde duur per expertise
Bouwzaken Overeenkomsten Totaal
33 expertises 2 expertises 35 expertises
155 zaken 199 zaken 515 zaken
21% 1% 7%
309 dagen 151 dagen 300 dagen
Tabel 6.7: Deskundigenonderzoek: aantal expertises en gemiddelde duur Zoals aangegeven in hoofdstuk 2 kan de rechter in een tussenvonnis beslissen om aan de hand van een onderzoeksmaatregel de zaak verder te onderzoeken. Meestal gaat het om een deskundigenonderzoek, waarbij een expert de oorzaken en verantwoordelijken van het geschil zal bepalen en vervolgens raamt hoeveel het zal kosten om deze problemen te verhelpen. Bovenstaande tabel (Tabel 6.7) geeft inzicht in de beschikbare statistieken betreffende de gevoerde expertises. We zien dat het grootst aantal deskundigenonderzoeken wordt gevoerd bij de bouwzaken: in 21% van de bouwzaken werd er een deskundige aangesteld. De gemiddelde duur van deze expertises bedroeg 309 dagen. Dit zal, zoals straks nogmaals wordt aangegeven, een grote invloed hebben op de totale gemiddelde doorlooptijd van deze zaken. Bij de geanalyseerde geschillen betreffende overeenkomsten werd er in twee van de 199 zaken een expert aangesteld.
Soort zaak
# overschr. opgegeven termijn
aantal expertises
%
gemiddelde opgegeven termijn
gemiddeld aantal dagen overschreden
Bouwzaken Overeenkomsten Totaal
25 expertises 2 expertises 27 expertises
33 expertises 2 expertises 35 expertises
76% 100% 77%
184 dagen 90 dagen 178 dagen
193 dagen 61 dagen 183 dagen
Tabel 6.8: Deskundigenonderzoek: overschrijdingen opgegeven termijn Wanneer de rechter een deskundige aanstelt, geeft hij een termijn op waarbinnen de expertise moet afgehandeld worden. Daarom is het interessant om na te gaan in welke mate de initieel door de rechter opgegeven termijn wordt overschreden. We kunnen in tabel 6.8 vaststellen dat in maar liefst 76% van de in de bouwzaken 72
gevoerde expertises deze termijn wordt overschreden. Gemiddeld doet men er dubbel zo lang over om een deskundigenonderzoek af te werken: 6 maanden langer dan de initieel toegekende 6 maanden. Bij de overeenkomsten werd de opgegeven termijn in beide gevoerde expertises overschreden, en had men gemiddeld 2 maanden extra nodig. Een nieuwigheid sinds de invoering van de wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek (B.S. 22 augustus 2007) is dat de rechtbank de verplichting heeft om het deskundigenonderzoek op een actievere manier op te volgen. Aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen richtte men ten gevolge van deze wet een Dienst Opvolging Deskundigen (DOD) op die zich specifiek bezighoudt met het opvolgen van de expertises: alle communicatie tussen rechtbank en deskundige verloopt via deze dienst. Wanneer de opgegeven termijn door de rechter verstreken is, zal de dienst een brief uitsturen naar de deskundige met daarin de melding dat de termijn van het deskundigenonderzoek verstreken is. Opvallend in de steekproef van deze masterthesis is dat, wanneer de expert de termijn overschreden heeft, slechts in 10 van de 27 gevallen een verzoekschrift zal indienen tot verlenging van de termijn. Wanneer hij dit doet, zal hij dit gemiddeld 1 à 2 keer per zaak vragen. Elke keer zal de rechter deze termijnverlenging ook toestaan. Type uitkomst
aantal expertises
%
gemiddelde duur
Eindverslag Schikking Stopzetting Totaal
22 expertises 7 expertises 4 expertises 33 expertises
67% 21% 12% 100%
274 dagen 477 dagen 201 dagen 309 dagen
Tabel 6.9: Deskundigenonderzoek: duurtijd per type uitkomst in bouwzaken In se hoeft een deskundigenonderzoek niet te eindigen met een eindverslag. Zoals men kan vaststellen in bovenstaande tabel (Tabel 6.9) kan een expertise vroegtijdig worden stopgezet, bijvoorbeeld omdat men een minnelijke schikking heeft bereikt. Toch eindigt de meerderheid van de bouwexpertises met een eindverslag (in 67% van de gevallen). In het totaal werd er 7 keer een schikking bereikt en 4 keer volgde er een
stopzetting
van
het
deskundigenonderzoek.
Dergelijke
stopzetting
kan
bijvoorbeeld volgen omdat de eisende partij inziet dat hij de zaak niet kan winnen of omdat partijen merken dat er een onnoemelijk hoge kost boven hun hoofd hangt (die ze niet kunnen betalen). Het bereiken van een schikking duurt gemiddeld gezien het langst: ongeveer 475 dagen; het eindverslag wordt gemiddeld binnen 275 dagen verkregen. In eerste instantie zou men denken dat, wanneer de partijen openstaan voor een minnelijke regeling, ze dergelijke schikking vlugger zullen bereiken in vergelijking met het eindverslag. In deze cijfers zien we echter het omgekeerde: stel
73
dat de deskundige zo goed als alle onderzoeken tot in de puntjes heeft verricht. Op dat moment is met andere woorden ook duidelijk geworden wat de precieze oorzaken zijn van het gebrek en dus ook wie er verantwoordelijk voor is. Wanneer een partij op dat moment inziet dat hij onmogelijk de zaak nog kan winnen, zal hij gaan proberen om met de tegenpartij een minnelijke regeling af te spreken. Het zal niet gemakkelijk zijn om de andere partij hiervan te overtuigen, vermits zijn kaarten beter liggen. Logisch dus dat er meer tijd zal geïnvesteerd worden om de andere partij alsnog te overtuigen. Type uitkomst
Minimum
Maximum
Gemiddelde
Mediaan
aantal zaken
Eindverslag Schikking Stopzetting Totaal
€ 1 355 € 177 € 150 € 150
€ 131 225 € 3 676 € 944 € 131 225
€ 11 338 € 1 895 € 574 € 8 758
€ 2 100 € 1 864 € 547 € 2 049
17 zaken 4 zaken 2 zaken 23 zaken
Tabel 6.10: Deskundigenonderzoek: kosten per type uitkomst Tot slot wordt er nog even stilgestaan bij de kosten van het deskundigenonderzoek, en dat opnieuw enkel voor de bouwzaken (zie Tabel 6.10). Let wel, voor slechts 23 van de 33 geanalyseerde expertises was er een kost beschikbaar. We zien dat het deskundigenonderzoek, ongeacht de einduitkomst, gemiddeld € 8 758 gekost heeft. De mediaan bedraagt € 2 049, wat aangeeft dat er in de geanalyseerde steekproef enkele grote uitschieters aanwezig zijn. Wanneer we enkel de expertises met een eindverslag als einduitkomst bekijken, constateren we een kostprijs van € 11 338. De mediaan bedraagt hier € 2 100, waardoor we kunnen besluiten dat de uitschieters vooral bij de eindverslagen te vinden zijn. Wanneer de partijen een schikking bereiken ligt de kost van het deskundigenonderzoek beduidend lager: gemiddeld € 1 895, wat dicht aanleunt bij de mediaan van € 1 864.
6.2.8 Beraad
Aantal beraadslagingen Gemiddelde duur beraad Aantal overschrijdingen Gemiddeld aantal dagen overschreden
Bouwzaken
Soort zaak Fiscale zaken
Overeenkomsten
82%
73%
91%
82%
31 dagen
27 dagen
30 dagen
29 dagen
11%
6%
12%
10%
43 dagen
33 dagen
29 dagen
34 dagen
Totaal
Tabel 6.11: Beraadslagingen in functie van eindvonnis Wanneer alle partijen hebben geconcludeerd en hun zaak gepleit hebben op de terechtzitting, zal de rechter (wanneer hij voldoende informatie heeft) de debatten sluiten en de zaak in beraad nemen. Dit betekent dat de rechter de zaak zal 74
analyseren en zijn standpunt (de eigenlijke uitspraak) zal formuleren. Zo zien we in tabel 6.11 (dat zich concentreert op de beraadslagingen voor het eindvonnis) dat in 423 van de 515 geanalyseerde burgerlijke rechtszaken de rechter beraadslaagd heeft, wat overeenkomt met 82% van de zaken. Het cijfer van de bouwzaken ligt op hetzelfde niveau. Bij de overeenkomsten werd in 91% van de gevallen een beraadslaging uitgevoerd, terwijl bij de fiscale zaken dit cijfer iets lager ligt (73%). In alle overige gevallen vond er met andere woorden geen beraad plaats. In dat geval werd de zaak doorgehaald (met andere woorden beëindigd zonder eindvonnis) en was er geen beraad nodig. Volgens artikel 770 Ger.W. moet de rechter binnen de maand na het sluiten van de debatten een vonnis uitspreken in de zaak. Dezelfde tabel (Tabel 6.11) geeft aan dat in 10% van de zaken de toegelaten termijn van 1 maand wordt overschreden. Wanneer
deze termijn
wordt
overschreden, spreken
we
gemiddeld van
een
overschrijding van 34 dagen. Bij de bouwzaken ligt dit cijfer iets hoger.
6.2.9 Doorhalingen, weglatingen en schikkingen Soort zaak
aantal doorhalingen
%
aantal weglatingen
%
aantal schikkingen
%
Bouwzaken Fiscale zaken Overeenkomsten Totaal
43 31 22 96
28% 19% 11% 19%
0 3 0 3
0% 2% 0% 1%
41 24 21 86
26% 15% 11% 17%
Tabel 6.12: Doorhalingen, weglatingen en schikkingen In tabel 6.12 worden statistieken weergegeven betreffende het aantal doorhalingen, weglatingen en schikkingen. Een doorhaling is van toepassing wanneer de partijen, in onderlinge overeenstemming weliswaar, beslissen om de zaak te beëindigen zonder dat er ten gronde een uitspraak wordt gedaan. Zo zien we dat in 28% van de bouwzaken het geding werd beëindigd door middel van een doorhaling. Bij de fiscale zaken en geschillen betreffende overeenkomsten ligt dit cijfer lager, namelijk respectievelijk 19% en 11%. De redenen voor doorhaling zijn divers. Meestal wordt een zaak doorgehaald omdat er een minnelijke regeling is getroffen tussen de partijen (we spreken ook wel van een schikking). Voorts kan een conflict zonder voorwerp zijn geworden, werd één van de partijen failliet verklaard of geeft men geen reden op voor doorhaling. Hetgeen direct opvalt is dat in deze steekproef slechts 1% van de zaken werd weggelaten: dit kwam slechts in 3 fiscale zaken voor. Er is sprake van een weglating wanneer de rechtbank ambtshalve beslist om de zaak, waarin de afgelopen drie jaar geen activiteit is geweest, te verwijderen van de rol. Tot slot werd er in 86 van de 515 geanalyseerde rechtszaken een schikking bereikt, wat 17% bedraagt van het totaal. 75
Bij bouwzaken ligt het aantal schikkingen het hoogst: in 26% van alle zaken werd er een schikking gevonden tussen de partijen. Bij de fiscale zaken en in de kamer ‘overeenkomsten’ liggen de schikkingscijfers lager, waarbij slechts in respectievelijk 15% en 11% van de zaken een schikking bereikt werd.
6.2.10 Conclusies In tabel 6.2 werd de totale gemiddelde doorlooptijd opgelijst voor alle type zaken. We stelden vast dat een gemiddelde burgerlijke rechtszaak 474 dagen aansleept. Een bouwzaak wordt gemiddeld gezien het vlugst afgehandeld (binnen 347 dagen), waar een fiscale zaak het langst aansleept (661 dagen). Als we de beschrijvende statistieken onder de loep nemen, springen volgende aspecten in het oog. Allereerst nemen de conclusierondes een groot deel in van de doorlooptijd. Als we weten dat een conclusieronde gemiddeld 148 dagen in beslag neemt (zie Tabel 6.5), en de totale gemiddelde doorlooptijd van een rechtszaak 474 dagen bedraagt, kunnen we zeggen dat meer dan 30% van de doorlooptijd wordt ingevuld door de conclusierondes. Wanneer er in een zaak gebruik gemaakt wordt van een rolverzending, zien we de doorlooptijd toenemen. Vooral bij de fiscale zaken is dit opvallend: in 33% van deze zaken vindt er een rolverwijzing plaats die op zijn beurt gemiddeld 735 dagen aansleept (zie Tabel 6.6). Deze rolverwijzingen moeten met andere woorden een grote invloed hebben gehad op de totale gemiddelde doorlooptijd van 661 dagen. Ook het deskundigenonderzoek lijkt een grote rol te spelen in de doorlooptijd: wanneer de rechter een expertise laat uitvoeren, constateren we dat deze gemiddeld 300 dagen aansleept (zie Tabel 6.7). Bovendien valt het op dat in het gros van deze expertises de opgegeven termijn door de rechter overschreden wordt (Tabel 6.8): meestal doet de deskundige er dubbel zo lang over. Zoals aangegeven onder punt 2.4 zien we dat in de zaken waarin procentueel gezien meer deskundigen worden aangesteld, de doorlooptijd ook hoger ligt. Tot slot blijkt de beraadslaging door de rechter een minder grote invloed uit te oefenen op de doorlooptijd: in de zaken waar er beraadslaagd werd, werd deze afgerond binnen de maand die door de wetgever werd opgelegd.
6.3
Actoren die invloed uitoefenen op doorlooptijd
6.3.1 Gehanteerde variabelen Om na te gaan welke actoren een invloed uitoefenen op de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg, werd er een lijst van categorieën opgesteld. De bedoeling was om elke fase in de procedure met bijhorende tijd toe te wijzen aan één van deze categorieën.
76
Als eerste is er de categorie ‘agenda inleiding’. Onder deze categorie wordt de tijd tussen de rechtsingang (bijvoorbeeld dagvaarding) en de inleidende zitting gerekend. Vervolgens is er de categorie ‘rechter’, waarbij de termijn die de rechter gebruikt om bijvoorbeeld een vonnis of beschikking af te leveren wordt genoteerd. Wanneer de rechter een beslissing heeft genomen, zal de griffie de partijen hierover inlichten. De griffie doet hetzelfde wanneer er een rechtsdag of kalenderregeling aangevraagd werd. De tijd die de griffie hiervoor nodig heeft, is terug te vinden onder de categorie ‘griffie’. Onder de noemer ‘partijen’ worden alle termijnen gecategoriseerd die toe te schrijven zijn aan de partijen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de termijn tot en met het aanvragen van een rechtsdag, of de tijd die de partijen gepland hebben om onderling conclusies met elkaar uit te wisselen. Soms werden zittingen op vraag van partijen naar een latere datum verdaagd. De termijn tussen deze zittingen werd toegerekend aan de rubriek ‘partijen uitstel’. Om te bepalen hoe lang het duurt vooraleer een zittingsdag plaatsvindt nadat
bijvoorbeeld de partijen hun
conclusies hebben
uitgewisseld, zou men kunnen gebruik maken van de fixatietermijn. Die termijn betreft de verlopen tijdsduur tussen de laatste activiteit van bijvoorbeeld de partijen tot aan de zitting. Wanneer men gebruik maakt van de fixatietermijn bekomt men echter een verkeerd beeld van de ‘agenda’ van de rechtbank. Het leek me daarom een betere optie om de termijn tussen de laatst ingeplande conclusie en de zittingsdag te berekenen. Het is deze termijn die wordt gerekend onder de categorie ‘agenda’. Telkens wanneer de zaak naar de rol verwezen wordt, zal de verlopen termijn toegewezen worden aan de categorie ‘rolverwijzing’. Wanneer de zaak drie jaar op de rol heeft gestaan en er in tussentijd niets is gebeurd in de zaak, zal ze ambtshalve door de rechter worden weggelaten. Deze termijn werd categoriseerd onder ‘weglating’. Tot slot is er de categorie ‘overig’. Hieronder kunnen onder andere adviezen van het Openbaar Ministerie, Orde van Architecten of Orde van Advocaten worden gerekend. Inzake het deskundigenonderzoek zijn er nog enkele andere rubrieken opgesteld. Wanneer de rechter een deskundigenonderzoek bevolen heeft in een tussenvonnis, zal de termijn tussen de kennisgeving van dit vonnis en de uiteindelijke uitkomst van de expertise toegerekend worden aan de rubriek ‘deskundige’. In een latere deelanalyse wordt deze rubriek verder uitgesplitst in enkele andere categorieën. Zo wordt de termijn tussen de kennisgeving van het vonnis tot aan de aanvaarding van zijn opdracht gerekend onder ‘aanvaarding opdracht’. Ten slotte is er nog de categorie ‘onderzoek’, waarin de tijd die de deskundige nodig heeft om zijn onderzoek te voeren wordt ondergebracht. In principe bevat de deelanalyse ook de categorie ‘partijen’, waaronder bijvoorbeeld het overmaken van de provisies kan gerekend worden. De provisies
zijn
in
feite de voorschotten
die de deskundige vraagt
77
voor
zijn
expertiseopdracht. Het is de meest gerede partij die deze voorschotten moet voorschieten en met andere woorden aan de griffie moet overmaken. De griffie op zijn beurt stort deze provisies door naar de deskundige, zodat hij kan starten met zijn onderzoek. Vermits uit de dossiers niet altijd kon afgeleid worden hoe lang het duurde vooraleer provisies aan de griffie werden overgemaakt, zit deze termijn tevens vervat in de categorie ‘onderzoek’.
6.3.2 Bouwzaken
Partijen Deskundige Rechter 42%
19%
12%
11%
5% 6% 5%
Agenda Griffie Rolverwijzing
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Agenda inleiding
Figuur 6.6: Bouwzaken In bovenstaande grafiek (Figuur 6.6) worden alle actoren weergegeven uit de 155 geanalyseerde bouwzaken. We zien daarbij dat 42% van de gemiddelde doorlooptijd wordt ingevuld door de partijen. Onder deze 42% werd ook de categorie ‘partijen uitstel’ gerekend. 7% van de totale doorlooptijd was het directe gevolg van uitstel gevraagd door de partijen. De tweede grootste categorie is ‘deskundige’. Dit betekent dat 19% van de gemiddelde doorlooptijd van een bouwzaak wordt bepaald door het deskundigenonderzoek. Dit cijfer is relatief laag vermits in deze grafiek alle bouwzaken werden meegenomen: met andere woorden ook de zaken waarin geen deskundige werd aangesteld. De rechter spendeert iets meer dan 10% van de doorlooptijd; hetzelfde geldt voor de rubriek ‘agenda’. ‘Griffie’ bedraagt slechts 5%.
Deskundige Partijen Rechter 46%
30%
9%
8% 5%2%
Agenda Griffie Agenda inleiding
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Rolverwijzing
Figuur 6.7: Bouwzaken waarin een deskundige werd aangesteld In figuur 6.7 werd er een grafiek opgesteld met daarin enkel de zaken waarin een deskundige werd aangesteld. Daaruit blijkt meteen dat 46% van de totale gemiddelde 78
doorlooptijd wordt gespendeerd aan het deskundigenonderzoek. Ook in deze zaken bepalen de partijen voor een groot deel de doorlooptijd: net geen één derde van de tijd wordt door hen ingevuld. Rechter en griffie doen het relatief goed met een respectievelijke invulling van 9% en 5% van de totale termijn. De termijn gecategoriseerd onder ‘agenda’, bepaalt slechts voor 8% de gemiddelde doorlooptijd, voor ‘agenda inleiding’ bedraagt dit cijfers slechts 2%.
Partijen Rechter Agenda
51%
15%
13%
9%
7% 6%
Rolverwijzing Agenda inleiding Griffie
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Weglating
Figuur 6.8: Bouwzaken waarin geen deskundige werd aangesteld Wanneer we enkel de zaken beschouwen waarin er geen deskundige werd aangesteld (zie Figuur 6.8), constateren we opnieuw dat de partijen voor een heel groot deel de doorlooptijd bepalen. Bij deze zaken bedraagt dit cijfer zelfs 51%. In deze zaken wordt er, in vergelijking met de zaken waarin wel een deskundige werd aangesteld, relatief iets meer tijd besteed door de rechter (15%). De griffie doet het met 6% van de totale doorlooptijd nog altijd goed. Voorts is er in 9% van de doorlooptijd sprake van een rolverwijzing.
Onderzoek 2% 5% 4%
87%
Rechter Aanvaarding opdracht Overig Agenda
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 6.9: Deskundigenonderzoek Zoals aangehaald in punt 3.1 van dit hoofdstuk, werd er voor de deskundigenonderzoeken van de bouwzaken tevens een aparte deelanalyse uitgevoerd. Hierbij wordt enkel de doorlooptijd van het deskundigenonderzoek an sich meegenomen: de expertise start vanaf de kennisgeving van het tussenvonnis aan de deskundige en eindigt bij het eindverslag, schikking of (vroegtijdige) stopzetting. In bovenstaande grafiek (Figuur 6.9) zien we dat 87% van de expertise wordt ingevuld door het 79
onderzoek zelf. Zoals eerder aangehaald valt onder deze categorie ook het innen van de provisies. Voorts neemt de deskundige 4% van de totale duurtijd van de expertise in om zijn opdracht te aanvaarden. De rechter spendeert gemiddeld 5% van de doorlooptijd van het deskundigenonderzoek: dit is meestal het geval wanneer hij een uitspraak dient te doen betreffende een vraag van de deskundige om de termijn van het deskundigenonderzoek te verlengen.
6.3.3 Fiscale zaken
Partijen Rolverwijzing Agenda 38%
33%
10%
6% 5% 4%3%
Rechter Agenda inleiding Weglating
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Griffie
Figuur 6.10: Fiscale zaken Zoals reeds hoger aangehaald, werden er 161 fiscale zaken onderzocht. We zien dat ook in deze zaken de partijen verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de totale gemiddelde doorlooptijd: gemiddeld 38% van deze tijd wordt door hen ingenomen. Opnieuw werden de categorieën ‘partijen’ en ‘partijen uitstel’ samengevoegd. Bij de fiscale zaken was 4% van de doorlooptijd het directe gevolg van uitstellen gevraagd door de partijen. Vervolgens valt de tweede grootste categorie ‘weglatingen’ op die één derde van de doorlooptijd van de fiscale zaken beslaat. Dit opmerkelijk cijfer werd ook reeds onder punt 2.6 van dit hoofdstuk nader bekeken: de meeste rolverwijzingen gebeurden bij de fiscale zaken en deze rolverwijzingen duurden opmerkelijk langer in vergelijking met de andere soort zaken. De procentuele duurtijd van de overige categorieën is vergelijkbaar met deze in de bouwzaken en bij de geschillen betreffende overeenkomsten, met de categorie ‘weglating’ als enige uitzondering.
80
6.3.4 Overeenkomsten
Partijen Agenda Rolverwijzing 45%
20%
13%
11%
6% 5%
Rechter Agenda inleiding Griffie
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Deskundige
Figuur 6.11: Overeenkomsten Ook in de 199 geanalyseerde geschillen betreffende overeenkomsten is het gros van de doorlooptijd toe te wijzen aan de partijen (45%). Onder deze 45% behoort opnieuw 8% van de rubriek ‘partijen uitstel’. Opvallend is dat in deze zaken de categorie ‘agenda’ één vijfde van de doorlooptijd inneemt, wat beduidend hoger is in vergelijking met de bouw- en fiscale zaken. De duurtijd van de overige categorieën liggen procentgewijs ongeveer op hetzelfde niveau als bij de andere soorten zaken. Vooral de griffie doet het nog altijd goed: slechts 5% van de doorlooptijd wordt door hen gespendeerd.
6.3.5 Conclusies Uit de opgestelde grafieken blijkt over het algemeen dat partijen en deskundige het meeste invloed uitoefenen op de doorlooptijd. In de bouwzaken waarin een deskundige werd aangesteld (zie Figuur 6.7) neemt het deskundigenonderzoek 46% van de totale gemiddelde doorlooptijd in beslag. De partijen gebruiken in dezelfde zaken gemiddeld 30% van de totale doorlooptijd; in de bouwzaken waarin geen deskundige werd aangesteld stijgt dit percentage zelfs tot 51% (zie Figuur 6.8). Zoals reeds aangegeven in de beschrijvende statistieken ligt het percentage van de rolverwijzingen het hoogst bij de fiscale zaken, wat zich ook vertaalt in figuur 6.10. De percentages van de overige categorieën (zoals ‘agenda’, ‘rechter’ en ‘griffie’) liggen over het algemeen vrij laag, waaruit blijkt dat deze actoren niet voor een grote vertraging
van
de
rechtszaak
zorgen.
Enkel
bij
de
geschillen
betreffende
overeenkomsten ligt het percentage van ‘agenda’ vrij hoog, namelijk op 20%.
6.4
Meervoudig regressiemodel
Om na te gaan of de getrokken conclusies uit onderdelen 1 en 2 van dit hoofdstuk ook weldegelijk van toepassing zijn, werd er via SPSS een meervoudig regressiemodel opgesteld. De bedoeling van dergelijk model is om na te gaan welke onafhankelijke variabelen een significante invloed uitoefenen op de doorlooptijd. Vooraleer de 81
resultaten van de bekomen modellen te behandelen, wordt er kort ingegaan op de gehanteerde variabelen.
6.4.1 Gehanteerde variabelen Tijdens
de
dossieranalyse
werden
per
zaak
zeer
uiteenlopende
gegevens
geregistreerd. Vanzelfsprekend werd het startjaar genoteerd en werd er bijgehouden over welk soort zaak het ging: of het geschil met andere woorden te klasseren valt onder de bouwgeschillen, fiscale geschillen of geschillen betreffende overeenkomsten. Tevens werd het type zaak genoteerd: op basis daarvan werden onder andere de cirkeldiagrammen uit punt 2.1 opgesteld. Vervolgens werd het nummer van de kamer opgelijst waarin de zaak gepleit werd (de zogenaamde pleitkamer). Zo kan er nagegaan worden of er in bepaalde pleitkamers sneller of trager een vonnis werd bekomen in vergelijking met andere kamers. De volgende reeks variabelen zoomt in op de partijen en hun vertegenwoordigers (meestal advocaten). Eerst en vooral was het de bedoeling om te kijken of het aantal en soort partijen een invloed uitoefent op de doorlooptijd. Voorts werd ook het geslacht van de vertegenwoordiger en het feit of deze al dan niet deel uitmaakt van een groepspraktijk meegenomen. Voor de geschillen betreffende overeenkomsten en bouwgeschillen werd ook de waarde van het geschil genoteerd, alsook het feit of er in de gedinginleidende akte gerechtelijke interesten werden gevraagd. Tot slot namen we ook mee of eiser en/of verweerder al dan niet aanwezig waren op de inleidende zitting. We noteerden ook verschillende deelaspecten aangaande de conclusierondes. Ten eerste werd het aantal neergelegde conclusies voor eiser en verweerder geregistreerd. Daarbij werd bijgehouden hoeveel pagina’s elke syntheseconclusie telde, alsook het aantal bijgevoegde bewijsstukken. Het zou namelijk kunnen zijn dat een zaak waarin meer conclusies en bewijsstukken werden neergelegd langer aansleept. Ten tweede werd ook genoteerd of er al dan niet één of meerdere conclusierondes plaatsvonden. Wanneer dit het geval was, werd vanzelfsprekend de duurtijd van deze rondes meegenomen. Vervolgens bekeken we of er al dan niet een deskundige of bemiddelaar werd aangesteld door de rechtbank. Wanneer dit het geval was, noteerden we de duurtijd van deze expertise of bemiddeling. Er werd ook ingegaan op de duurtijd van de eventuele
rolverzendingen
en/of
beraadslagingen
die
hebben
plaatsgevonden.
Bovendien werd er opgelijst welke rechter een uitspraak heeft gedaan in de desbetreffende zaak. Zo kan er nagegaan worden of er rechters zijn die trager of sneller werken in vergelijking met hun collega’s. Er werd ook aandacht besteed aan 82
het aantal pagina’s dat het vonnis telde, alsook het aantal zittingen die hebben plaatsgevonden. Tot slot werden volgende aspecten nog geregistreerd: of er een verstekvonnis werd uitgesproken, of daartegen eventueel verzet werd aangetekend, of de partijen gebruik maakten van korte debatten, of de zaak werd doorgehaald, weggelaten, heringeschreven, minnelijk geschikt en of er in beroep werd gegaan. Het overgrote deel van de variabelen is van dichotome aard, wat betekent dat ze slechts twee waarden kunnen aannemen namelijk ‘0’ en ‘1’. Variabelen als het aantal partijen, het aantal neergelegde conclusies en de waarde van het geschil werden vanzelfsprekend uitgedrukt in eenheden: voor deze variabelen werd met andere woorden gebruik gemaakt van een ratioschaal, waarbij een absoluut nulpunt van toepassing is.
6.4.2 Meervoudig regressiemodel: resultaten en conclusies De beste manier om een meervoudig regressiemodel op te stellen wanneer er dermate veel variabelen werden bekeken, is via de stapsgewijze lineaire regressie methode. Hierbij worden enkel de meest significante onafhankelijke variabelen aan het lineair regressiemodel toegevoegd om tot een zo optimaal model te komen. Dit geeft volgende resultaten: Model Summary Adjusted R Std. Error of the Model R R Square Square Estimate a 1 ,550 ,302 ,297 244,6494 b 2 ,652 ,426 ,417 222,7823 c 3 ,756 ,571 ,562 193,1726 d 4 ,792 ,627 ,616 180,7902 e 5 ,813 ,662 ,649 172,8300 f 6 ,824 ,680 ,665 168,8096 g 7 ,838 ,703 ,687 163,2227 h 8 ,856 ,733 ,717 155,1693 i 9 ,865 ,748 ,731 151,2801 a. Predictors: (Constant), # Zittingen b. Predictors: (Constant), # Zittingen, Rolverzending? c. Predictors: (Constant), # Zittingen, Rolverzending?, Deskundige? d. Predictors: (Constant), # Zittingen, Rolverzending?, Deskundige?, Korte debatten? e. Predictors: (Constant), # Zittingen, Rolverzending?, Deskundige?, Korte debatten?, Aantal eisers f. Predictors: (Constant), # Zittingen, Rolverzending?, Deskundige?, Korte debatten?, Aantal eisers, Conclusieronde 2? g. Predictors: (Constant), # Zittingen, Rolverzending?, Deskundige?, Korte debatten?, Aantal eisers, Conclusieronde 2?, Rechter 23 h. Predictors: (Constant), # Zittingen, Rolverzending?, Deskundige?, Korte debatten?, Aantal eisers, Conclusieronde 2?, Rechter 23, Kamer 1 i. Predictors: (Constant), # Zittingen, Rolverzending?, Deskundige?, Korte debatten?, Aantal eisers, Conclusieronde 2?, Rechter 23, Kamer 1, # Pag Concl.V
Tabel 6.13: Regressieanalyse: samenvatting van de modellen In de samenvatting van de modellen die werden bekomen via de ‘stepwise methode’ zien we dat model 9 de hoogste Adjusted R Square oplevert. Dit betekent dat de onafhankelijke variabelen 73,1% van de variantie in de afhankelijke variabele verklaren. Onderstaande tabel geeft de significante coëfficiënten weer uit dit model: 83
a
Coefficients
Unstandardized Coefficients Model B Std. Error 9 (Constant) -3,474 43,715 Aantal zittingen 48,875 8,459 Rolverzending? 295,947 46,067 Deskundige? 447,149 52,943 Korte debatten? -163,812 46,540 Aantal eisers 89,599 26,327 Conclusieronde 2? 143,870 43,791 Rechter 23 -371,659 76,451 Kamer 1 156,919 34,816 # Pag Concl.V 5,031 1,781 a. Dependent Variable: DOORLOOPTIJD
Standardized Coefficients Beta ,277 ,345 ,392 -,162 ,159 ,172 -,256 ,225 ,148
t -,079 5,778 6,424 8,446 -3,520 3,403 3,285 -4,861 4,507 2,825
Sig. ,937 ,000 ,000 ,000 ,001 ,001 ,001 ,000 ,000 ,005
Tabel 6.14: Regressieanalyse: coëfficiëntentabel Zoals men kan afleiden uit de coëfficiëntentabel, werden er 9 significante variabelen ingevoegd. Twee van deze variabelen hebben een negatieve invloed op de doorlooptijd. Zo zien we dat het feit of partijen verkozen om te werken met korte debatten een significante vermindering van de doorlooptijd kan opleveren van 164 dagen. Uit het model blijkt dat ook de variabele ‘Rechter 23’ een significante negatieve invloed heeft op de doorlooptijd, wat zou kunnen betekenen dat deze rechter er beduidend minder lang over doet om een rechtszaak af te handelen. Toch kunnen we over deze laatste variabele in werkelijkheid geen uitspraak doen. Deze rechter heeft, volgens de gegevens uit de 515 geanalyseerde rechtszaken, slechts in 11 zaken een uitspraak gedaan. Vermits dit aantal veel te klein is, kan er over het verschil tussen rechters geen uitspraak gedaan worden. Alle andere onafhankelijke variabelen hebben een positieve significante invloed op de doorlooptijd. Het feit of er een deskundige werd aangesteld heeft een grote impact: wanneer er een deskundigenonderzoek plaatsgevonden heeft, zal dit de doorlooptijd volgens het model doen toenemen met maar liefst 447 dagen. Dit is ook hetgeen we opmerkten in de beschrijvende statistieken. Tevens stellen we vast dat de impact van een eventuele rolverzending groot is: wanneer er een rolverzending werd gebruikt, zal de doorlooptijd toenemen met 296 dagen. Ook het voeren van een tweede conclusieronde heeft een grote positieve impact op de doorlooptijd. In tegenstelling tot hetgeen voorafgaandelijk geformuleerd werd, blijkt dus enkel de tweede conclusieronde een significante invloed te hebben op de doorlooptijd van burgerlijke dossiers. Het regressiemodel geeft ook nieuwe inzichten in de significante variabelen in de doorlooptijd. Wanneer men een zaak toewijst aan ‘Kamer 1’27, blijkt dit een stijging van de doorlooptijd op te leveren van 160 dagen. Dit cijfer is in tegenstelling tot het 27
Het kamernummer waarnaar in dit geval verwezen wordt, is fictief. Kamer 1 staat dus niet voor de ‘eerste kamer’. 84
cijfer betreffende ‘Rechter 23’ wel relevant, vermits 73 van de 515 zaken aan deze kamer werden toegewezen. Hieruit blijkt dus dat er een verschil kan bestaan tussen de kamers waarin een zaak behandeld wordt. De positieve impact van de andere onafhankelijke variabelen is minder groot, doch significant. We spreken hier dan over het aantal eisende partijen, aantal zittingen en het aantal pagina’s van de (synthese)conclusies van verweerder.
85
86
Hoofdstuk 7: Verzoeningscommissie Bouw In het kader van de in de vorige hoofdstukken aangehaalde onderzoekspiste betreffende
alternatieve
geschillenbeslechting
in
België,
werd
er
in
het
praktijkonderzoek van deze masterproef een onderzoek gedaan naar de doorlooptijd van bouwgeschillen ingesteld voor de Verzoeningscommissie Bouw. Het resultaat van dit onderzoek is terug te vinden in dit hoofdstuk. Eerst wordt de onderzoeksaanpak besproken. In het tweede gedeelte werden er, net zoals bij hoofdstuk 6, diverse beschrijvende statistieken opgelijst. In het laatste gedeelte worden alles samengevat en worden er conclusies getrokken uit de resultaten.
7.1
Onderzoeksaanpak
Om de doorlooptijd te kunnen berekenen van burgerlijke geschillen ingesteld voor de Verzoeningscommissie Bouw, werd er een onderzoek gedaan naar een groot deel van de aanhangig gemaakte bouwgeschillen voor deze commissie. Daarvoor stelde de Verzoeningscommissie een database ter beschikking waarin uiteenlopende statistieken beschikbaar zijn betreffende de procedure. Eerst en vooral waren de plaats van het geschil, de hoedanigheid van verzoeker en het thema van het geschil beschikbaar. Ook het feit of er al dan niet voor het ontstaan van het geschil een clausule aanwezig was in het contract tussen verzoeker en verweerder is gekend. Voorts zijn ook de verschillende datums van de introductie van het dossier, de inleidingszitting, de plaatsbezoeken en de datum van het bereiken van het uiteindelijke resultaat weergegeven. Deze data kunnen gezien worden als ijkpunten in de verschillende stappen van de procedure. Tot slot vermeldt de database ook de naam van de eventueel aangestelde expert, zijn hoedanigheid, maar ook de totale kost van de procedure. De database stelde in het totaal de gegevens van 470 afgehandelde zaken ter beschikking. Het betreft dossiers die werden opgestart en afgehandeld tussen 2007 en 2014. Bij sommige van deze zaken waren niet alle gegevens beschikbaar, waardoor het aantal geanalyseerde zaken in sommige analyses van elkaar verschillen. Toch is de steekproef voldoende groot om over veralgemeende resultaten te kunnen beschikken. Voor meer uitleg betreffende de procedure die gevoerd moet worden voor de Verzoeningscommissie Bouw, wordt er verwezen naar hoofdstuk 4.
87
7.2
Beschrijvende statistieken
Om een beter inzicht te verkrijgen in de aard van de procedure voor de Verzoeningscommissie Bouw, leek het me een interessant idee om, vooraleer in te gaan op de doorlooptijd, een aantal beschrijvende statistieken weer te geven.
7.2.1 Aantal opgestarte zaken
Aantal opgestarte zaken 80
76
70
63
60
51
52
2008
2009
55
60
59
2012
2013
55
50 40 30 20 10 0
2007
2010
2011
2014
Figuur 7.1: Aantal opgestarte zaken voor de Verzoeningscommissie Bouw Bovenstaande grafiek (Figuur 7.1) geeft voor de periode 2007-2014 weer hoeveel zaken er voor de Verzoeningscommissie werden opgestart. Over de jaren heen schommelt het aantal opgestarte zaken rond de 60 per jaar, met 2007 als uitzondering. In dat jaar werden er voor de Commissie namelijk zaken opgestart met betrekking tot twee appartementsgebouwen waarin telkens 16 en 18 loten vervat zaten. We zien tussen 2008 en 2011 een stijgend patroon, om na 2011 terug te dalen tot 55 zaken in 2014.
88
7.2.2 Soort zaken Ruwbouw
Soort zaken
Dak
Vocht
12%
Centrale Verwarming
7%
35%
Muurbekleding Vloerbekleding
7%
Ramen & Deuren, Trappen en Veranda's Sanitair
3% 2% 11%
6% 2%
7%
Schrijnwerken Terras en tuinaanleg Overig
5%
Gemengd
1%
Figuur 7.2: Soort zaken Een procedure voor de Verzoeningscommissie Bouw kan slechts geldig ingesteld worden wanneer het geschil technisch van aard is (zie tevens Hoofdstuk 4). Zoals te zien in het cirkeldiagram op de vorige pagina (Figuur 7.2), zijn de thema’s van de behandelde geschillen heel uiteenlopend. Het grootst aantal zaken (namelijk 35% van het totaal) is gemengd, wat betekent dat het geschil verschillende thema’s beslaat. Toch werden er ook geschillen uit individuele thema’s aanhangig gemaakt. De grootste categorie daarbij zijn geschillen betreffende de ruwbouw (12%). Onder ruwbouw vallen verschillende problematieken zoals barsten, problemen met de metselwerken, voegwerken, rioleringswerken of zelfs geschillen met houtskeletbouw als thema. Voorts constateren we dat 11% van de geschillen handelde over vloerbekleding (onder meer kurk- en tegelvloeren, alsook parket en gepolijst beton). Dakproblematieken, vochtproblemen, geschillen betreffende schrijnwerken, en problemen met ramen, deuren, trappen of veranda’s als onderwerp nemen telkens net iets meer dan 5% in van het totaal aantal geschillen. De categorie ‘overig’, die 6% van het totaal beslaat, bevat onder andere problemen met warmtepompen, kachels, bouwplannen, isolatie en keukens. Tot slot zijn er nog kleinere categorieën als centrale verwarming, muurbekleding, sanitair en terras en tuinaanleg, die slechts een minderheid vormen van de voor de commissie aanhangig gemaakte geschillen.
89
7.2.3 Regio van het geschil
Regio's 16% Vlaanderen 17%
Wallonië Brussel
67%
Liège
West-Vlaanderen
11% 11%
12%
17%
Oost-Vlaanderen 24%
30%
23%
Antwerpen
Namur
21%
Brabant wallon
Vlaams-Brabant 24%
Hainaut
26%
Limburg
Luxembourg
Figuren 7.3-7.5: Regio van het geschil: opdeling tussen regio’s en provincies De Verzoeningscommissie Bouw is gevestigd in Brussel. Het leek me daarom interessant om te bekijken in welke regio’s en provincies zich de meeste geschillen voordeden. Iemand die bijvoorbeeld woont in Aarlen zou kunnen afzien van de procedure, vermits de afstand die hij moet afleggen om de inleidende zitting bij te wonen relatief groot is. In figuur 7.3 stellen we vast dat de meerderheid van de geschillen zijn oorsprong heeft in Vlaanderen. Wallonië en Brussel zijn duidelijk ondervertegenwoordigd
en
beslaan
elk
slechts
17%
van
het
totaal
aantal
afgehandelde geschillen. De reden voor de grote oververtegenwoordiging van Vlaanderen ligt zich in het feit dat er in Vlaanderen meer gebouwd wordt in vergelijking met Wallonië en Brussel. Laten we kort even de verdeling bekijken tussen de verschillende provincies binnen Vlaanderen en Wallonië. We zien dat in Vlaanderen vooral Vlaams-Brabant, Antwerpen en Oost-Vlaanderen de bovenhand hebben. In Wallonië zien we dat de meeste geschillen een oorsprong hebben in de provincie Henegouwen, gevolgd door de provincies Namen en Waals-Brabant. Dit bevestigt hetgeen ik hogerop veronderstelde: niet toevallig zijn al deze provincies dichter bij de hoofdstad gelegen in vergelijking met de andere provincies en zou men kunnen
90
besluiten dat iemand uit één van de andere provincies minder snel geneigd is om voor de commissie een bouwgeschil te laten afhandelen.
7.2.4 Hoedanigheid verzoeker
Hoedanigheid verzoeker 17%
Bouwheer Ondernemer
83%
Figuur 7.6: Hoedanigheid van de verzoeker Zoals we weten uit hoofdstuk 4 moet een particulier (bouwheer) betrokken worden in de procedure om het geschil te kunnen laten behandelen door de commissie. In bovenstaande figuur stellen we vast dat de meeste geschillen aanhangig worden gemaakt door de bouwheer: dit is het geval in 83% van de onderzochte dossiers. Slechts in 17% van de gevallen is de ondernemer de initiatiefnemer. Onder ondernemer verstaat men zowel aannemers als architecten. De procedure van de commissie
valt
dus
duidelijk
meer
in
de
smaak
bij
particulieren
dan
bij
rechtspersonen. Vermits de Verzoeningscommissie in eerste instantie opgericht werd om particulieren een alternatief te bieden voor de gerechtelijke procedure, hoeft dit ook niet te verwonderen.
7.2.5 Aanwezigheid bevoegdheidsbeding Zoals het procedurereglement van de Verzoeningscommissie Bouw voorziet, kunnen partijen ervoor opteren om reeds voor het ontstaan van het geschil een clausule te bedingen om bij eventuele geschillen de Verzoeningscommissie automatisch te laten optreden als buitengerechtelijke instantie inzake geschiloplossing. Daarom is het interessant om eens te bekijken in welke mate dit over de jaren heen ook weldegelijk gedaan wordt. De resultaten zijn terug te vinden in onderstaande grafiek (figuur 7.7).
91
Bevoegdheidsbeding 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
76%
75%
75%
73%
68%
67%
64%
69%
24%
25%
25%
27%
32%
33%
36%
31%
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
in contract
na ontstaan geschil
Figuur 7.7: Aanwezigheid van een bevoegdheidsbeding We stellen een stijgende tendens vast. Waar in 2007 slechts 24% van de geschillen dergelijke clausule reeds in het contract vervat zat, liep dit aantal tot 2013 op tot 36%. In 2014 merken we terug een daling op tot 31%. Een mogelijke reden van deze globale stijging tussen 2007 en 2014 kan zich situeren in het feit dat de Verzoeningscommissie Bouw het inbouwen van dergelijke clausule de laatste jaren meer promoot. Een zaak kan immers vlugger behandeld worden indien de partijen reeds op voorhand akkoord zijn om hun geschil voor deze instantie te laten behandelen.
7.2.6 Finaal resultaat
Finaal resultaat 3% 10% PV Verzoening Voorverslag 19%
Definitief verslag Procedure verlaten
1%
67%
Onbevoegdheid
Figuur 7.8: Finaal resultaat
92
De Verzoeningscommissie Bouw is er in de eerste plaats om verzoening tussen de partijen te bereiken betreffende het geschil. De vraag is natuurlijk of de commissie ook in dit opzet slaagt. Uit figuur 7.8 blijkt duidelijk dat in het overgrote deel van de afgehandelde geschillen verzoening bereikt wordt: in twee derde van de zaken werd er een proces-verbaal van verzoening opgesteld. Wanneer er geen verzoening kan bereikt worden, zijn de partijen verplicht het door de expert opgestelde eindverslag te aanvaarden. Zoals aangegeven in hoofdstuk 4 is dit verslag, waarbij in ruime mate de oorzaken en verantwoordelijkheden van de tekortkoming of het gebrek worden opgelijst, een bindende derdenbeslissing waardoor het (bijvoorbeeld achteraf in een gerechtelijke procedure) kan gebruikt worden als bewijsmiddel na een eventuele mislukte verzoening. De categorie van het definitief verslag beslaat net geen 20% van het totaal. In 10% van de gevallen werd de procedure voor de commissie vroegtijdig verlaten. De redenen hiervoor zijn uiteenlopend, maar uit de gegevens van het onderzoek blijkt dat in dat geval de partijen meestal beslissen om een geschil toch voor de rechtbank te laten behandelen. Dit is nuttiger wanneer bijvoorbeeld blijkt dat één van de partijen niet kan worden opgeroepen om te verschijnen voor de commissie. In 3% van de gevallen verklaarde de Verzoeningscommissie zich onbevoegd en slechts in een heel kleine minderheid werd de procedure beëindigd met een voorverslag.
Tijdstip bereiken verzoening 5% op inleidende zitting
38%
op plaatsbezoek na inleidende zitting
49%
na plaatsbezoek
8%
Figuur 7.9: Finaal resultaat: tijdstip wanneer verzoening bereikt werd Aangezien in twee derde van de gevallen verzoening bereikt werd, is het zeker interessant om eens te bekijken op welk tijdstip er verzoend wordt. In onderstaand cirkeldiagram (figuur 7.9) zien we dat net niet in de helft van de gevallen verzoening bereikt wordt tijdens het plaatsbezoek. In 5% van het totaal wordt er zelfs al een proces-verbaal opgesteld op de inleidende zitting. Soms wordt er ook, voor het plaatsvinden van het eventuele plaatsbezoek, verzoening bereikt. Dit percentage 93
bedraagt 8% en vindt met andere woorden plaats na de inleidende zitting. In 38% van de gevallen wordt er pas verzoening bereikt na het plaatsbezoek. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een partij, vooraleer tot verzoening over te gaan, eerst nog eens wil nadenken over hetgeen er besproken werd tijdens het plaatsbezoek. Daarna kan bijvoorbeeld een vergadering worden gehouden waarin men de standpunten nog eens overloopt en deze eventueel licht worden bijgestuurd. Uit de gegevens blijkt dat er in dat geval gemiddeld na 70 dagen verzoening bereikt wordt.
Finaal resultaat (in %, 2007-2014) 100% 90% 80% 70%
PV Verzoening
60%
Voorverslag
50%
Definitief verslag
40%
Procedure verlaten
30%
Onbevoegdheid
20% 10% 0% 2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Figuur 7.10: Finaal resultaat: evolutie tussen 2007 en 2014, in percentage Tot slot geeft bovenstaand staafdiagram (Figuur 7.10) de evolutie weer van alle mogelijke finale oplossingen tussen 2007 en 2014. Daarbij zien we dat het bereiken van verzoening over de jaren heen schommelt rond de 65 procent, met twee uitschieters in 2007 (85%) en in 2011 (55%). Waar het aantal bereikte verzoeningen daalde tussen 2007 en 2011, steeg het aantal opgestelde definitieve verslagen in deze periode. Daarna blijft het aantal bereikte verzoeningen relatief stabiel en schommelt het aantal definitieve verslagen rond de 15 à 20%.
94
7.2.7 Doorlooptijd Einduitkomst
aantal zaken
gemiddelde duur (in dagen)28
gemiddelde duur (in dagen)29
Verzoening Voorverslag Def. verslag Onbevoegdheid Totaal
299 zaken 2 zaken 78 zaken 12 zaken 392 zaken
146 dagen 152 dagen 230 dagen 44 dagen 159 dagen
111 dagen 125 dagen 194 dagen 14 dagen 124 dagen
Tabel 7.1: Doorlooptijd In
de
literatuur
kwam
duidelijk
naar
voren
dat
een
procedure
voor
de
Verzoeningscommissie Bouw beduidend korter zou zijn in vergelijking met een geding voor de Rechtbank van Eerste Aanleg. Om na te gaan of dit ook weldegelijk het geval is, werd bovenstaande tabel (Tabel 7.1) opgesteld. Daarin werd de doorlooptijd op twee manieren berekend. Bij de eerste berekeningswijze begint de procedure te lopen wanneer de initiatiefnemer het
dossier
bij de commissie indient. Zoals
het
procedurereglement aangeeft is het dossier pas volledig in orde wanneer partijen alle nodige stukken hebben overgemaakt aan de commissie. Daarom werd er ook nog een tweede berekeningswijze toegepast, waarbij de startdatum van de doorlooptijd gezet werd op het tijdstip dat het dossier in orde was. De periode tussen de introductie en het in orde maken van het dossier kan volledig toegeschreven worden aan de partijen. Wanneer we kijken naar de gemiddelde doorlooptijd ongeacht de einduitkomst, stellen we vast dat een procedure gemiddeld wordt afgehandeld in ongeveer 159 dagen, of 124 dagen op basis van de tweede berekeningswijze. Vervolgens werd er ook een onderverdeling gemaakt op basis van het soort einduitkomst van de procedure. Daarbij zien we eerst en vooral zien dat in de zaken waarin verzoening bereikt wordt de gemiddelde doorlooptijd lager ligt in vergelijking met de zaken die een definitief eindverslag
als
einduitkomst
kennen.
De
gemiddelde
doorlooptijd
bij
de
verzoeningszaken bedraagt 146 dagen, terwijl deze termijn bij de zaken met het derde bindend verslag 230 dagen telt. Wanneer we de doorlooptijd beschouwen vanaf de datum dat het dossier volledig in orde was, liggen de termijnen zelfs op respectievelijk 111 dagen en 194 dagen. In feite stellen we hier het omgekeerde vast in vergelijking met de zaken ingesteld voor de Rechtbank van Eerste Aanleg (zie hoofdstuk 6). Toch ligt de reden ook hier voor de hand: vermits deze procedure zich concentreert op het bereiken van een verzoening, en partijen waarschijnlijk ook met die idee in hun achterhoofd de procedure doorlopen, zullen zij vlugger geneigd zijn verzoening te bereiken dan te kiezen voor het eindverslag. Bij de zaken waarin de commissie haar onbevoegdheid uitgesproken heeft, ligt de doorlooptijd beduidend 28
Het betreft hier het aantal dagen te rekenen van de introductie van het dossier tot aan de einduitkomst. Het betreft hier het aantal dagen te rekenen van de datum dat het dossier in orde was tot de einduitkomst. 29
95
lager. Dit is logisch vermits op de inleidende zitting beslist wordt of de commissie bevoegd is of niet. Volgende tabel geeft de gemiddelde doorlooptijd weer per fase in de procedure: Fase in de procedure
Gemiddeld aantal dagen
Aantal zaken
Intro t.e.m. dossier in orde
35 dagen
433 zaken
14 dagen
433 zaken
59 dagen
4 zaken
178 dagen
33 zaken
51 dagen
346 zaken
56 dagen
37 zaken
143 dagen
11 zaken
75 dagen
2 zaken
92 dagen
194 zaken
Dossier in orde t.e.m. (1ste) inleidende zitting 1ste inleidende zitting t.e.m. 2de inleidende zitting inleidende zitting t.e.m. einde procedure inleidende zitting t.e.m. 1ste plaatsbezoek 1ste plaatsbezoek t.e.m. 2de plaatsbezoek 2de plaatsbezoek t.e.m. 3de plaatsbezoek 3de plaatsbezoek t.e.m. 4de plaatsbezoek laatste plaatsbezoek t.e.m. einde procedure
Tabel 7.2: Doorlooptijd per fase en einduitkomst Voor deze analyse werden er 439 zaken geanalyseerd. De eerste stap bedraagt de termijn tussen de datum van het aanhangig maken van het geschil en de datum waarop het dossier door de partijen in orde werd gebracht. Pas als het dossier volledig in orde is, kan er een inleidende zitting worden ingepland.30 Deze periode is volledig toe te schrijven aan de partijen en bedraagt gemiddeld 35 dagen. Dit lijkt lang, maar vermits particulieren vaak niet weten welke stukken allemaal overgemaakt moeten worden aan de commissie, vergt het wat tijd om alle gegevens te verzamelen. Bovendien worden de particulieren vaak niet vertegenwoordigd door een advocaat, waardoor zij geen hulp hebben bij het vergaren van deze documenten. Vervolgens wordt er een inleidende zitting ingepland. Gemiddeld gezien bedraagt deze termijn 14 dagen, en is toe te schrijven aan de werking van de commissie. In enkele zaken werd er na de eerste inleidende zitting ook nog een tweede inleidende zitting georganiseerd. De termijn tussen deze twee zittingen bedroeg gemiddeld 59 dagen. 30
De datum waarop het dossier in orde werd gebracht is niet vermeld in de database. Deze werd op aanraden van de commissie berekend door 14 dagen af te trekken van de datum van de inleidende zitting. De inleidende zitting moet volgens het procedurereglement binnen de 14 dagen na het in orde brengen van het dossier plaatsvinden. 96
Vervolgens zijn er twee pistes mogelijk. Enerzijds kan er tijdens de inleidende zitting beslist worden om geen expert aan te stellen en met andere woorden geen plaatsbezoek te organiseren. We kunnen zien dat er in dat geval gemiddeld 178 dagen wordt over gedaan om te procedure te beëindigen. Wanneer er beslist werd om toch een expert aan te stellen, zal er wel een plaatsbezoek plaatsvinden. Dit plaatsbezoek vindt gemiddeld 51 dagen na de inleidende zitting plaats. Zoals de tabel aangeeft, werden er soms ook een tweede, derde of zelfs vierde plaatsbezoek georganiseerd door de expert. De gemiddelde tijd tussen deze bezoeken bedraagt respectievelijk 56, 143 en 75 dagen. Wanneer er tijdens het (de) plaatsbezoek(en) nog geen einde werd gesteld aan de procedure, zal in dat geval de procedure gemiddeld gezien nog ongeveer 3 maanden aanslepen vooraleer het einde te bereiken.
7.2.8 Kosten procedure Type uitkomst
Minimum
Maximum
Gemiddelde
Mediaan
aantal zaken
PV Verzoening
€0
€ 9 019
€ 477
€ 400
299 zaken
€ 375
€ 5 647
€ 1 103
€ 600
84 zaken
€0
€ 9 019
€ 612
€ 400
383 zaken
Voorverslag of def. verslag Totaal
Tabel 7.3: Kosten per type uitkomst Een interessant aspect van de procedure voor de Verzoeningscommissie Bouw is de lage kost. Tabel 7.2 lijst de kosten op voor de zaken waarin verzoening bereikt werd en de zaken waarin geopteerd werd voor een voorverslag of definitief verslag. Belangrijk om weten is dat er enkel een vergoeding gevraagd wordt wanneer er een deskundige werd aangesteld. In zaken waar reeds op de inleidende zitting een einduitkomst bereikt wordt, is de kost nihil. Eigenlijk is dit opmerkelijk, want dat betekent dat het organiseren van een inleidende zitting geen kost oplevert voor de partijen. Wanneer er slechts één plaatsbezoek plaatsvindt, betalen de partijen een basisforfait (momenteel bedraagt dit €200 per partij). Wanneer er bijkomende plaatsbezoeken en/of onderzoeken plaatsvinden wordt dit basisforfait verhoogd met vastgelegde basistarieven. We stellen vast dat wanneer er verzoening bereikt wordt de kost gemiddeld ligt rond de € 475. De mediaan bedraagt € 400: dit bevestigt het feit dat er in de meeste gevallen verzoening bereikt wordt op het plaatsbezoek (zie tevens figuren 7.8 en 7.9), en dat de partijen dus elk € 200 moeten bijdragen aan de procedure. In de 84 zaken waarin de einduitkomst een voorverslag of definitief verslag betrof lag de gemiddelde kost en mediaan hoger (€ 1 103, respectievelijk € 600).
97
7.2.9 Overige statistieken Statistieken
aantal zaken
totaal aantal
% van het totaal
zaken
aantal zaken
Architect als partij
77 zaken
471 zaken
16%
Advocaat in geding
91 zaken
471 zaken
19%
Expert aangesteld
420 zaken
471 zaken
89%
Inleidende zitting
460 zaken
471 zaken
98%
452 zaken
460 zaken
98%
8 zaken
460 zaken
2%
364 zaken
471 zaken
77%
326 zaken
364 zaken
90%
2 plaatsbezoeken
27 zaken
364 zaken
7%
3 plaatsbezoeken
9 zaken
364 zaken
2%
4 plaatsbezoeken
2 zaken
364 zaken
1%
1 inleidende zitting 2 inleidende zittingen Plaatsbezoek plaatsgevonden 1 plaatsbezoek
Tabel 7.4: Overige beschikbare statistieken Bovenstaande tabel (Tabel 7.3) bundelt enkele andere beschikbare statistieken. Daarin zien we dat in 16% van de geschillen een architect betrokken was als partij. Voorts valt het op dat slechts in 91 zaken, wat overeenkomt met 19% van het totaal aantal zaken, een advocaat minstens één van de partijen vertegenwoordigde. In 89% van de zaken werd er een expert aangesteld. Dezelfde tabel geeft ook statistieken betreffende de inleidende zitting en de plaatsbezoeken. Zo vond er in 98% van de gevallen een inleidende zitting plaats. Meestal gaat het slechts om 1 inleidende zitting, want slechts in 8 zaken werd er gebruik gemaakt van een tweede inleidende zitting. In 77% van de gevallen heeft er een plaatsbezoek plaatsgevonden. In 326 zaken, wat overeenkomt met 90%, was 1 plaatsbezoek voldoende, in de overige 10% was er nood aan 2, 3 of 4 plaatsbezoeken.
7.3
Conclusies: vergelijking gerechtelijke procedure en verzoeningsprocedure
Vermits er werd ingegaan op zowel de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg en van de procedure voor de Verzoeningscommissie Bouw, kunnen we een vergelijking maken tussen beide vormen van rechtspleging. Daarvoor werd onderstaande
tabel
Vanzelfsprekend
opgesteld
worden
met
die
het
betrekking
vergelijken tot
de
kan
gerechtsprocedure
bouwzaken meegenomen waarin een deskundige werd aangesteld.
98
vergemakkelijken. enkel
de
Statistieken
Gerechtelijke procedure
Verzoeningsprocedure
681 dagen
159 dagen
duurtijd deskundigenonderzoek
309 dagen
112 dagen
verzoeningspercentage
21%
67%
percentage voor- of eindverslag
67%
20%
kost onderzoek (gemiddeld)
€ 8 758
€ 612
kost onderzoek (mediaan)
€ 2 049
€ 400
totale gemiddelde doorlooptijd procedure
Tabel 7.5: Vergelijkingstabel tussen gerechtelijke procedure en verzoeningsprocedure De resultaten zijn op zijn minst interessant te noemen. We zien dat een bouwzaak in eerste
aanleg
gemiddeld
681
dagen
duurt,
waar
de
procedure
voor
de
Verzoeningscommissie in zijn totaliteit slechts 159 dagen aansleept. Anders uitgedrukt betekent dit dat de gerechtelijke procedure maar liefst vier keer langer duurt in vergelijking met de Verzoeningsprocedure. Ook als we de kosten bekijken zien we een opmerkelijk verschil: een deskundigenonderzoek in eerste aanleg kost op basis van de mediaan € 2 049, terwijl de kost van een procedure voor de commissie in dat geval slechts € 400 bedraagt: 5 keer goedkoper dus. Zoals daarstraks ook werd opgemerkt, ligt het aantal verzoeningen bij de commissie een stuk hoger in vergelijking met een burgerlijke rechtszaak in eerste aanleg. Natuurlijk moeten we bij deze resultaten een belangrijke kanttekening maken. De zaken die behandeld worden voor de Verzoeningscommissie zijn heel waarschijnlijk minder complex in vergelijking met de gerechtelijke procedures. Uit de gegevens blijkt dat het overgrote deel van de zaken die werden aanhangig gemaakt voor de commissie slechts 2 partijen bevatten: enerzijds bouwheer en anderzijds aannemer of architect. In de gerechtelijke procedure daarentegen zijn meestal meerdere partijen betrokken die zich op hun beurt ook laten vertegenwoordigen door advocaten. Bovendien lijkt het me ook aannemelijk dat de zaken die voor de rechtbank werden opgestart ook meerdere geschilpunten bevatten: in de Verzoeningsprocedure gaat het (zo geven de cijfers aan) slechts over 1, 2 of maximum 3 geschilpunten. Desalniettemin lijkt de procedure voor de Verzoeningscommissie Bouw een goed alternatief te bieden voor de relatief eenvoudigere bouwzaken.
99
100
Hoofdstuk 8: Interviews 8.1
Onderzoeksaanpak
Om na te gaan of de kwantitatieve resultaten uit hoofdstukken 6 en 7 ook weldegelijk een realistisch beeld tonen van de doorlooptijden, werd in dit hoofdstuk het woord gegeven aan verschillende actoren uit zowel de gerechtelijke procedure als de verzoeningsprocedure voor de Verzoeningscommissie Bouw. Meer bepaald werden er 9 mensen geïnterviewd: 2 advocaten (Christophe Bodvin en Kristof Vanhove), 3 deskundigen (Ward Dehandschutter, Jozef François en Frank Vanthoor), 3 rechters (Ward Smeets, afdelingsvoorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg afdeling Hasselt en de Antwerpse bouwrechters Daniëlle Arts en Erik Meyntjens) en de voorzitter van
de Verzoeningscommissie Bouw (Geert
Coene). Dit
kwalitatief
onderzoek probeert zo goed als mogelijk de diverse invalshoeken van beide procedures weer te geven.
8.2
Doorlooptijd: algemene ervaringen
Allereerst werd er bij de geïnterviewden gepeild naar hun standpunt met betrekking tot de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg. Allen waren ze het erover eens dat deze tijden te lang zijn en dat er dringend acties moeten ondernomen worden om dit probleem aan te pakken. Advocaat Bodvin legt uit dat de omvang van dit probleem verschilt van regio tot regio. Wanneer hem gevraagd wordt naar de situatie van de doorlooptijden aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen kon hij hier geen antwoord op geven, vermits hij tot op heden nog niet op deze rechtbank gepleit heeft. Volgens advocaten Bodvin en Vanhove kan de doorlooptijd verlaagd worden
op verschillende manieren. Ten eerste zou het aanpakken
van
het
personeelstekort op de rechtbanken een positieve invloed kunnen uitoefenen op de doorlooptijd. Door meer rechters en griffiers te tewerkstellen worden kamers niet meer dermate overbelast, waardoor rechtszaken vlugger kunnen worden afgehandeld. In het verleden werden er namelijk, door diezelfde overbelasting, vaak kamers geschrapt waardoor de doorlooptijd de hoogte in schoot. Ten tweede moet er ook meer
aandacht
besteed
worden
aan
het
promoten
van
alternatieve
geschillenbeslechting. Met betrekking tot de bouwzaken kan de Verzoeningscommissie Bouw
daarvan
een
goed
voorbeeld
zijn,
alhoewel
ook
een
klassieke
bemiddelingsprocedure soelaas kan bieden. Afgezien daarvan proberen advocaten Bodvin en Vanhove hun cliënteel zo goed als mogelijk in te lichten over de mogelijke doorlooptijd van een dossier wanneer men ervoor geopteerd heeft om een rechtszaak aanhangig te maken voor de rechtbank.
101
8.3
Actoren en elementen die invloed uitoefenen op de doorlooptijd
8.3.1 Partijen Wanneer er gevraagd werd om te bepalen welke actor in de burgerlijke procedure de grootste invloed heeft op de doorlooptijd, verwees zo goed als iedereen naar de partijen. Volgens advocaat Bodvin en rechter Smeets is dit vooral te wijten aan de conclusierondes. Beiden geven aan dat na de inwerkingtreding van de wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand (B.S. 12 juli 2007) de invloed van de partijen kleiner is geworden. De grootste verwezenlijking van deze wet lag hem namelijk in de mogelijkheid om een minnelijke conclusiekalender op te stellen (art. 747 § 1 Ger.W). Dergelijk systeem biedt volgens Smeets veel meer flexibiliteit voor de advocaten, en kan tevens een grote winst opleveren in de doorlooptijd aangezien er geen opmerkingen meer dienen geformuleerd te worden op het verzoekschrift van een rechterlijke kalenderregeling. Volgens bouwrechter Meyntjens vermijdt men door deze manier van instaatstellen ook dat advocaten hun dossiers te lang laten liggen. Zoals straks zal blijken, kan deze methode zorgen voor een vervroegde opstart van het deskundigenonderzoek. Beide advocaten geven aan dat ze hun conclusiekalender aanpassen aan de rechtsdag: hoe later de pleitzitting met andere woorden plaatsvindt, hoe langer de advocaten de tijd zullen nemen om hun conclusies op te stellen. Het heeft immers geen zin om kortere conclusietermijnen op te stellen als de pleitzitting toch pas op een latere datum plaatsvindt. Toch probeert advocaat Bodvin de termijn van een conclusieronde te beperken: wanneer er een extra conclusieronde nodig is, probeert hij vóór de reeds ingeplande zittingsdatum te concluderen waardoor er geen nieuwe conclusiekalender moet aangevraagd worden op de rechtbank. Dat heeft bovendien als voordeel dat de zaak niet wordt uitgesteld en met andere woorden kan worden behandeld op de reeds ingeplande pleitzitting. Bovendien probeert Bodvin de conclusietermijnen van niet-tegenstrijdige partijen te laten samenvallen, waardoor de globale conclusietermijn kan beperkt worden. Men heeft soms de indruk dat er partijen zijn die een rechtszaak opzettelijk willen vertragen. Op de vraag of dit ook in de praktijk voorkomt antwoordt de meerderheid van de geïnterviewden negatief. Deskundige François ziet hierin geen groot probleem: hij schat dat slechts 10% van de deskundigenonderzoeken opzettelijk wordt vertraagd. Dit lage cijfer is volgens hem logisch: de meest gerede partij heeft er immers alle baat bij om mee te werken met het onderzoek. Wanneer partijen een 102
zaak willen vertragen, is dat al van begin af aan duidelijk. Als deskundige François bijvoorbeeld een lijst van mogelijke data overmaakt om een plaatsbezoek te organiseren, en een partij steevast kiest voor de laatst voorgestelde datum of gewoonweg niet reageert, weet je meestal al genoeg. De redenen hiervoor zijn uiteenlopend, maar over het algemeen wegen financiële problemen het zwaarst door. François merkt terecht op dat in dat geval een gerechtelijke procedure de verkeerde oplossing is.
8.3.2 Rechtbank Zoals hierboven werd vermeld, bepalen de partijen in grote mate de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg. Toch geven verscheidende geïnterviewden aan dat ook de rol van de rechtbank niet te onderschatten valt. Een conclusiekalender wordt immers aangepast in functie van de rechtsdag (zie ook hoger): hoe vroeger de rechtsdag zal plaatsvinden, hoe korter de conclusietermijnen zullen zijn. Advocaat Bodvin is voorstander van kortere conclusietermijnen: in het andere geval ligt de zaak immers enkele maanden stil en moet de zaak van begin tot einde opgefrist worden. Dit is verre van kostenbesparend voor de cliënt. Wanneer er meer rechters en griffiers kunnen tewerk gesteld worden, zal de rechtsdag vroeger kunnen plaatsvinden en zal de doorlooptijd kunnen afnemen. Bodvin merkt wel op dat hij de laatste jaren meer en meer gecontacteerd wordt door de rechtbank om een dossier eventueel te kunnen vervroegen: vanzelfsprekend vindt hij dit een goede zaak. Ook rechter Smeets is ervan overtuigd dat de rechtbank een grotere invloed uitoefent op de doorlooptijd dan uit de doeken werd gedaan in hoofdstuk 6. Zo zullen zogenaamde actieve rechters van een zitting gebruik maken om de zaak vooruit te helpen. Stel dat de partijen het nodig vinden om in een zaak een expertise te laten voeren. In een ‘normaal procesverloop’ zullen de partijen in dat geval op de inleidende zitting een conclusiekalender aanvragen om te overleggen of er al dan niet nood is aan zulk onderzoek. Een actieve rechter zal in dat geval de aanvraag van deze conclusieronde proberen te vermijden door op de inleidende zitting te bespreken of er dergelijk deskundigenonderzoek nodig is. Wanneer de partijen akkoord gaan, kan deze rechter de zaak onmiddellijk in beraad nemen en nadien uitspraak doen over het aanstellen van deze deskundige. Door het vermijden van deze conclusieronde kan er onnoemelijk veel tijd bespaard worden in de rechtspleging en zit men met andere woorden veel vroeger in het geding rond de tafel met de deskundige. Met andere woorden: hoe vlugger de beslissing tot onderzoeksmaatregel wordt genomen, hoe sneller een zaak kan worden afgehandeld. Rechters Arts en Meyntjens zijn het hier volledig mee eens: om dit bij de bouwzaken te kunnen toepassen hebben ze ervoor gepleit om de inleidingszitting van een bouwgeschil voortaan niet meer in de 103
inleidende kamer te behandelen, maar direct in de bouwkamer. Zo kan er reeds op de inleidende zitting nagegaan worden of een deskundigenonderzoek nodig is en kan men een eventuele conclusieronde vermijden.
8.3.3 Andere elementen Alle geïnterviewden zijn het erover eens dat hoe meer partijen er in het geding betrokken zijn, hoe langer de zaak zal aanslepen. Zeker in het deskundigenonderzoek kan dat volgens deskundige François voor problemen zorgen: hij herinnert zich zeker nog zaken waarbij hij meer dan 10 mensen rond de tafel moest brengen, waardoor er zich onnoemelijk veel agendaconflicten voordeden. Voorts kan ook het soort partijen een rol spelen. De geïnterviewde deskundigen en advocaat Vanhove geven aan dat zaken met particulieren over het algemeen langer aanslepen. Het emotionele aspect speelt in deze zaken vaak een grotere rol, waardoor ze vaak minder openstaan voor verzoening. Tot slot geven de geïnterviewden aan dat ook de waarde van het geschil een rol speelt in de doorlooptijd: hoe hoger de inzet, hoe dieper er ingegaan wordt op de zaak. Volgens advocaat Bodvin worden er in dossiers met een hogere claimwaarde ook langer en meer conclusies uitgewisseld. Advocaat Vanhove en deskundige Dehandschutter zijn het met deze stelling niet eens: zij geven aan dat de waarde van het geschil een minder belangrijke rol speelt en het hem eerder gaat over het feit of er bekwame advocaten en eventueel ook bekwame technische raadgevers in het spel zijn. Hoewel de geïnterviewden aangeven dat bovenstaande elementen een rol spelen in de doorlooptijd van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg, hebben we vastgesteld in het regressiemodel dat alleen het aantal eisers een (zei het slechts zeer geringe) positieve invloed uitoefent op de totale gemiddelde doorlooptijd.
8.4
Deskundigenonderzoek
Het feit of er al dan niet gebruik gemaakt wordt van een deskundigenonderzoek in een geding, bepaalt volgens de geïnterviewden in grote mate de doorlooptijd. Advocaat Bodvin geeft aan dat het instellen van een onderzoeksmaatregel vroeger dikwijls door advocaten werd gebruikt als middel om de zaak op de lange baan te kunnen schuiven. De laatste jaren is dit echter volgens hem minder het geval. Wel stelt hij vast dat er soms rechters zijn die te vlug een deskundige neigen aan te stellen: in sommige zaken kan een vordering immers ongegrond verklaard worden op basis van het juridische aspect van het geschil, waardoor een expertiseopdracht (waarin het technische aspect van het geschil uit de doeken wordt gedaan) niet nodig is. Deskundigen François en Vanthoor delen de mening van Bodvin niet: volgens hen was er in de zaken waarin zij tot nu toe werden aangesteld altijd nood aan een deskundigenonderzoek. Ze geven 104
duidelijk aan dat de meeste rechters heel erg met hun vak zijn begaan en hun werk plichtsbewust verrichten. Rechter Smeets is duidelijk: wanneer een advocaat hem kan overtuigen van het feit dat een expertise niet nodig is, dan zal hij met alle plezier het standpunt van deze advocaat volgen.
8.4.1 Elementen die duurtijd expertise beïnvloeden Uit het kwantitatief onderzoek uit hoofdstuk 6 bleek dat een deskundigenonderzoek gemiddeld 1 jaar aansleept. Aan de geïnterviewden werd daarom voorgelegd welke aspecten aan de oorzaak liggen van deze toch wel lange termijn. Deskundige Dehandschutter heeft het over vier belangrijke elementen. Ten eerste speelt de provisionering een grote rol. In de meeste gevallen worden provisies pas zeer laat aan de deskundigen overgemaakt, soms volgen er zelfs geen provisies. Ook deskundige François klaagt hierover: mede door de invoering van de wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek (B.S. 22 augustus 2007) verloopt het systeem van provisionering veel stroever. Vroeger konden de deskundigen namelijk zelf voorschotten opvragen bij de partijen die deelnamen aan het deskundigenonderzoek. Sinds de invoering van bovenstaande wet behoort deze taak toe aan de griffie die de provisies int en ze vervolgens doorstort aan de deskundige. Dit zorgt volgens deskundige François voor veel problemen. Wanneer de deskundige bijvoorbeeld bijkomende voorschotten opvraagt, moet dit gebeuren via een omkleed verzoekschrift. Vervolgens hebben partijen de tijd om hierover opmerkingen te formuleren. Daarna zal de rechter via een beschikking beslissen om het extra voorschot al dan niet toe te kennen. Dan lijkt het euvel opgelost, maar nadien moet er nog gewacht worden op de effectieve betaling van de extra voorschotten. Mocht de deskundige de provisies zelf mogen opvragen, zou een tijdsverlies van soms zelfs 3 maanden kunnen vermeden worden. Daarom vraagt deskundige Dehandschutter meestal aan de advocaat om de partij de provisie ten minste te laten storten op de derdenrekening van de advocaat. Wanneer hij de advocaat kan bewijzen, dient Dehandschutter een verzoekschrift tot bijkomende voorschotten in en gaat hij vervolgens verder met zijn werkzaamheden. Rechter Smeets geeft aan nooit om het huidige systeem van provisionering gevraagd te hebben: voor de griffies brengt het immers veel administratieve rompslomp met zich mee. Ten tweede heeft volgens deskundige Dehandschutter ook het overmaken van stukken een grote impact op de duurtijd van de expertise: vaak moet men lang wachten op stukken vooraleer men aan het eigenlijke onderzoek kan beginnen. Deskundigen François en Vanthoor geven aan hier minder problemen mee te hebben. Ten derde zijn alle deskundigen het erover eens dat het aantal (tussenkomende) partijen in grote 105
mate de doorlooptijd van een deskundigenonderzoek kan bepalen. Een expertise loopt immers vaak vast omwille van het feit dat er extra partijen moeten betrokken worden in het geding. Verdergaan met de werkzaamheden is in dat geval nutteloos, vermits dan
een
tweede
onderzoek
zou
moeten
aangevat
worden
om
de
verantwoordelijkheden van de tussenkomende partij te kunnen bepalen. Tot slot zijn er ook externe factoren die de expertise kunnen vertragen. Zo kan het weer een rol spelen: om bijvoorbeeld problemen bij een chauffageketel te kunnen detecteren, kan men de werkzaamheden pas starten in de winterperiode. De advocaten kaartten ook de deskundigheid van de deskundigen aan als mogelijke factor in de doorlooptijd. Er bestaat volgens hen namelijk een groot verschil in de manier van aanpak tussen de deskundigen: de ene werkt al wat sneller dan de andere. Advocaat Bodvin vindt bovendien dat er soms deskundigen aangesteld worden die niet thuis zijn in de materie. In dat geval zou men in feite de deskundige kunnen laten vervangen, maar dat ligt zeer gevoelig aangezien diezelfde deskundige ook nog in een toekomstige zaak zou kunnen aangesteld worden. Een mogelijke oplossing daarvoor is dat men gespecialiseerde deskundigen aanstelt afhankelijk van de aard van het conflict. Advocaat Vanhove vindt deze denkpiste op zich niet slecht, maar vindt het huidige systeem waarbij de rechtbank werkt met een tiental deskundigen beter, vermits deze een betere kennis bezitten inzake de gerechtelijke procedure. Volgens Vanhove speelt vooral de overbelasting van de deskundige een rol in de deskundigheid van de experten: experten die te kampen hebben met overbelasting dienen hun verslagen vaak zeer laat in, wat een negatieve impact heeft op de doorlooptijd. Dit is het probleem waar één van de bevraagde deskundigen op dit ogenblik mee kampt: de afgelopen jaren werd hij zeer courant aangesteld door een rechtbank, maar door overbelasting heeft deze hem op de vingers getikt waardoor er minder aanstellingen volgden. Rechter Smeets bevestigt dit: deskundigen die goed werk leveren zijn vaak overbevraagd, waardoor ze slachtoffer worden van hun eigen succes. De partijen vragen dan soms ook aan de rechter om een bepaalde deskundige niet aan te stellen, om zo te vermijden dat ze niet te lang moeten wachten op het deskundigenverslag door overbelasting van de expert. Aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen ervaart men dergelijke problematieken ook en is men van plan om in de toekomst deskundigen te evalueren. Op de Dienst Opvolging Deskundigen zullen statistieken worden bijgehouden betreffende de kwaliteit van de expertiseverslagen, de snelheid van werken en de mate waarin deskundigen verzoening kunnen bereiken: op basis daarvan zal de rechter beslissen welke deskundige het meest geschikt is om het onderzoek in een bepaalde zaak te verrichten. Tot slot spelen buiten bovenvermelde elementen ook nog enkele andere aspecten mee in de duurtijd van de expertises. Het feit of er advocaten aanwezig zijn in het geding 106
die ervaring hebben in bouwzaken speelt volgens deskundige Dehandschutter ook een rol. Dergelijke gespecialiseerde advocaten zijn een grote hulp voor de deskundige en maken over het algemeen vlugger en kwalitatief betere stukkenbundels over. Deze advocaten proberen voorts de eventuele emotionele aspecten die aan de zaak verbonden zijn te beperken, waardoor men zich tijdens de expertiseopdracht kan focussen op het technische aspect van de zaak. Dehandschutter geeft aan dat ook de rechter een invloed kan hebben op het deskundigenonderzoek: zo is het aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen de laatste tijd gebruikelijk dat de rechter het plaatsbezoek ook bijwoont (waarover later meer). In dat geval ziet men dat het aantal minnelijke schikkingen beduidend hoger ligt. Op de Hasseltse afdeling van de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg is het volgens rechter Smeets minder gebruikelijk dat een rechter mee ter plaatse gaat, gewoonweg omdat hun drukke agenda dit niet toelaat. Natuurlijk is het wel zo dat als de rechter ter plaatse gaat en er uiteindelijk geen schikking kan bereikt worden er kostbare tijd verloren werd: tijd die kon geïnvesteerd worden in bijvoorbeeld het opstellen van het vonnis. Deskundige Dehandschutter is het hier volledig mee eens: het is een tweesnijdend zwaard, want ondertussen lopen er andere dossiers uit.
8.4.2 Methodes van opvolging deskundigen De wet van 15 mei 2007 voorzag ook in een toename van de opvolgingsmogelijkheden van de deskundigen. Alle geïnterviewden, ook de deskundigen, zijn het eens met het feit dat experten opgevolgd moeten worden. De manier waarop dit moet gebeuren wordt niet door de wet bepaald, waardoor elke rechtbank vrij kan kiezen hoe deze opvolging aangepakt moet worden. Zo richtte de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen binnen de griffie een Dienst Opvolging Deskundigen op die zich specifiek bezighoudt met de coördinatie van de deskundigenonderzoeken. Hierdoor hoeven rechters deskundigen niet meer zelf “aan te porren”, waardoor rechters Arts en Meyntjens meer tijd kunnen investeren in andere taken. Bovendien heeft dergelijke dienst volgens hen als voordeel dat men uitsluitend bezig is met het opvolgen van de onderzoeken, waardoor het griffiepersoneel het overzicht beter kan bewaren en bijvoorbeeld de tijd heeft om de deskundige telefonisch te contacteren met de vraag of hij nog ruimte heeft om op te treden als expert in een rechtszaak. In de Hasseltse afdeling van de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg werkt men aan de hand van systematische
opvolgingsmomenten
(ook
wel
controlezittingen
genoemd).
De
bedoeling hiervan is dat de deskundige maandelijks verschijnt op de rechtbank om de stand van zaken mee te delen in het onderzoek, waardoor de rechter een goed zicht heeft op het verloop van de expertises. Rechter Smeets ziet twee grote voordelen in dit systeem. Enerzijds kan door het gebruik van dergelijke zittingen, die volgens hem slechts weinig tijd in beslag nemen, de administratieve last bij de griffie beperkt 107
worden. Anderzijds zijn er ook procedurele voordelen aan deze manier van werken verbonden. Stel dat het deskundigenonderzoek werd afgerond en in het licht daarvan een laatste controlezitting wordt georganiseerd. Wanneer partijen deelnemen aan deze zitting, kunnen ze meteen aangeven of ze al dan niet instemmen met de door de deskundige neergelegde kostenstaat. Wanneer de partijen hierover geen opmerkingen hebben en dus akkoord gaan met deze kostenraming, kan de zetelende rechter deze onmiddellijk al begroten. Wanneer de partijen toch
wensen
opmerkingen te
formuleren, kunnen ze op de zitting een minnelijke kalenderregeling bekomen. In beide gevallen kan dit een enorme tijdswinst met zich meebrengen. Deskundige Vanthoor vindt het systeem van een Dienst Opvolging Deskundigen interessanter. Wanneer de rechtbank een vraag wil stellen aan de deskundige, is het volgens hem het efficiëntst om dit te doen per briefwisseling. Bovendien bespaar je heel wat tijd uit door niet maandelijks ter zitting te moeten verschijnen, tijd die bijvoorbeeld kan geïnvesteerd worden in het opstellen van een verslag. Vanthoor merkt wel op dat de werkwijze op de griffie soms inefficiënt is: wanneer de door de rechter opgegeven termijn verstreken is, zendt de griffie namelijk automatisch een brief naar de deskundige om dit euvel te melden. Dit is ook het geval wanneer de deskundige bijvoorbeeld kort daarvoor aan de griffie gemeld heeft dat de partijen een minnelijke regeling aan het nastreven zijn. In dat geval moet de deskundige opnieuw een brief opstellen en verzenden naar de rechtbank. Ook deskundige Dehandschutter vindt de oprichting van een Dienst Opvolging Deskundigen positief. Desalniettemin geeft hij aan dat de communicatie tussen deskundige en rechtbank nog steeds te stroef verloopt. Hij geeft aan dat het deskundigenonderzoek vaak zijn eigen leven leidt, waardoor experten vaak aan hun lot worden overgelaten. In dat opzicht zou een systeem van controlezittingen effectiever kunnen zijn, vermits de afstand tussen rechter en deskundige in dat geval verkleind wordt.
8.4.3 Verzoeningstaak Volgens artikel 977 van het Gerechtelijk Wetboek heeft de deskundige als taak om partijen met elkaar te verzoenen. Alle deskundigen die ik gesproken heb geven aan dat er in elke expertiseopdracht geprobeerd wordt om een minnelijke schikking tussen de partijen te bekomen. Wel is het zo dat de mate waarin er verzoend wordt afhangt van zaak tot zaak. In feite zullen zij in zaken met een lagere claimwaarde harder hun best doen om verzoening te bereiken omdat dit gewoonweg proceseconomisch beter is. Het eerste verzoeningsvoorstel is in dat geval slechts 2 of 3 pagina’s lang en betreft een eerste inschatting van de problematiek. Wanneer partijen besluiten om niet over te gaan tot verzoening, zal de deskundige de zaak diepgaander analyseren en 108
uiteindelijk een meer beredeneerde verzoeningsvoorstel formuleren. Alle deskundigen geven aan dat er uiteindelijk in 20 à 30% van de zaken een verzoening bereikt wordt, wat overeenkomt met het verzoeningspercentage dat tijdens het dossieronderzoek werd geconstateerd (zie hoofdstuk 6). Deskundige François voegt er wel aan toe dat het feit of er een aansprakelijkheidsverzekering in het spel is de verzoeningspoging bemoeilijkt: de partijen hebben op die manier de neiging te denken dat hun winstkansen in de zaak hoger liggen terwijl dat in realiteit niet het geval is. Rechter Smeets volgt de redenering van François niet: hij beweert dat partijen met een aansprakelijkheidsverzekering in rechtszaken met een lagere claim toch geneigd zijn tot verzoening over te gaan. Een snellere regeling van het geschil is voor alle partijen immers voordeliger.
8.5
Op zoek naar alternatieven binnen de gerechtelijke procedure
Zoals de titel van deze paragraaf al aangeeft zijn rechtbanken constant op zoek naar middelen om de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg te kunnen beperken. Een mooi voorbeeld daarvan is de aan de Rechtbank van Eerste Aanleg van Limburg geïntroduceerde bemiddelingsopdracht, die onder meer door rechter Smeets uitgewerkt werd. Wanneer er in een zaak een deskundige wordt aangesteld, krijgt deze een expertise- of bemiddelingsopdracht toegewezen. Alle rechtszaken waarin de claimwaarde zich onder 5000 euro bevindt, komen in aanmerking voor dergelijke bemiddelingsopdracht. Het is aan de partijen om te bepalen of ze instemmen met zulke opdracht; desalniettemin zijn ze effectief te noemen aangezien in de helft van de zaken een schikking kan bereikt worden. Ook inzake de doorlooptijd is deze vorm van deskundigenonderzoek interessant: de rechter spreekt reeds op 8 dagen een vonnis uit in plaats van de gebruikelijke maand, waardoor je 3 weken wint en de deskundige vlugger rond de tafel kan zitten met de partijen. Bovendien heeft dergelijke opdracht als voordeel dat men te allen tijde terug kan overschakelen naar de gerechtelijke procedure wanneer blijkt dat er geen verzoening mogelijk is. De titel ‘bemiddelingsopdracht’ laat vermoeden dat deze procedure volledig gestoeld is op de principes van bemiddeling. Dit is echter niet het geval, en Smeets is zich daar ook van bewust. De discussie daaromtrent vindt hij van ondergeschikt belang: het belangrijkste is dat partijen met elkaar in gesprek willen gaan. Volgens de Antwerpse bouwrechters Arts en Meyntjens werden er de laatste jaren ook aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen verschillende initiatieven uitgewerkt om de doorlooptijd van gerechtelijke expertises te doen dalen. De vraag voor alternatieven kwam niet enkel van de partijen, maar ook de besparingen in de 109
Federale Overheidsdienst Financiën dwingen de rechtbanken ertoe om op zoek te gaan naar mogelijke alternatieven. Een eerste initiatief concentreert zich voornamelijk op het voorstellen van een plaatsbezoek aan de partijen, waar zowel rechter en griffier ter plaatse gaan om de technische gebreken van de zaak te bekijken. Dergelijke werkwijze had voornamelijk de intentie om kleinere problemen op te lossen waarbij er een wederzijdse instemming voor een expertise bestaat van bouwheer en aannemer, maar waar de aannemer bijvoorbeeld niet weet wat juist de oorzaak is van het gebrek of hoe het verholpen moet worden. Zoals reeds hoger werd aangehaald zijn partijen hierbij meestal sneller geneigd om een minnelijke regeling te treffen, waardoor een deskundigenonderzoek op gemiddeld 3 à 4 maanden afgerond kan worden. Rechters Arts en Meyntjens geven bovendien aan dat de kost van dergelijke expertises kan beperkt worden tot gemiddeld 300 euro, wat opmerkelijk lager is in vergelijking met de kost van een klassiek deskundigenonderzoek. Het grootste nadeel van dergelijke aanpak is dat de rechter en griffier zich ter plaatse moeten begeven, iets wat zeer tijdsrovend is en wat in de huidige tijden van besparingen en tekorten aan magistraten en griffiepersoneel niet altijd evident is. Daarom wordt er op dit moment in Antwerpen ook nog gewerkt aan een tweede alternatief voor de klassieke expertise: het beperkt deskundigenonderzoek.31 Dergelijk onderzoek, dat enkel kan gebruikt worden bij beperkte technische betwistingen, geeft een zeer specifieke opdracht aan de deskundige om te pogen de partijen te verzoenen of te bewegen tot het sluiten van deelakkoorden. Het technisch advies van de deskundige, met inbegrip van een bespreking van de gebreken, de oorzaken ervan en de herstelkosten, moet in tegenstelling tot het klassieke deskundigenonderzoek niet in een voorverslag en/of eindverslag gebeuren maar in een kort verslag van maximaal 10 bladzijden. Bij het aanstellen van de deskundige wordt er een hoorzitting gepland, die maximaal 2 à 3 maanden na de aanstelling plaatsvindt en waar eventueel getracht wordt om een akkoord te bereiken. Op die manier kunnen de doorlooptijd en de kosten van het deskundigenonderzoek beperkt worden aldus Arts en Meyntjens. Of dergelijke expertiseopdracht effectief is zal nog moeten blijken, maar er wordt alleszins constructief overleg gevoerd tussen rechtbank en deskundigen om deze methode van expertise te optimaliseren.
8.6
Alternatieve methodes van geschillenbeslechting
Vermits deze studie ook ingaat op mogelijke alternatieven op de gerechtelijke procedure, werd tijdens de interviews ook gepeild naar de ervaringen en standpunten
31
De methode van het beperkt deskundigenonderzoek is gebaseerd op artikel 986 Ger.W. en wordt volgens Mougenot (2012) in Wallonië als een zeer interessant alternatief op het klassieke deskundigenonderzoek gezien. 110
van de geïnterviewden hierover. De meerderheid is het erover eens dat er soms te snel naar het recht gegrepen wordt om een geschil te beslechten. Volgens deskundige François is hierbij een grote rol weggelegd voor de advocaten: hij heeft wel eens het gevoel dat advocaten hun cliënten helemaal verkeerd inlichten over de winstkansen in hun zaak. Volgens hem is dit voor een groot stuk te wijten aan het overaanbod aan advocaten, waardoor ook zaken “om den brode” worden aangenomen. Advocaat Vanhove erkent het probleem: elk aanbod creëert immers zijn vraag. Daarom zou hij graag een quota willen ingevoerd zien (een maximum aantal advocaten), wat ervoor zal zorgen de instroom van de nutteloze zaken zal dalen. Advocaat Bodvin geeft aan dat het zijn taak is om zijn cliënten voldoende te informeren over de winstkansen van de zaak. Wanneer een zaak niet interessant is zal hij dit altijd aan zijn cliënt melden; maar geeft wel aan dat het uiteindelijk de cliënt is die beslist om de zaak al dan niet aanhangig te maken voor de rechtbank. Rechter Smeets vindt sowieso dat diegenen die onterecht beroep hebben gedaan op de gerechtelijke procedure achteraf de rekening moeten gepresenteerd krijgen, naar analogie met het in hoofdstuk 5 vermelde Engelse systeem van “adverse cost orders”. De vraag is dan of er een soort van “Pre-Action Protocol” moet ingebouwd worden in de Belgische gerechtelijke procedure. Zoals geconcludeerd werd in hoofdstuk 3 lag dergelijk systeem aan de basis van een opmerkelijke daling van de instroom van het aantal rechtszaken in Engeland en Wales. Iedereen is het erover eens dat het gebruik van dergelijk protocol een enorme tijdswinst kan opleveren voor de rechtszaken. Deskundige Dehandschutter geeft aan dat deze protocollen soms al officieus worden gebruikt in de huidige rechtspleging, meestal bij advocaten gespecialiseerd in bouwzaken. Het verplicht maken van dergelijk protocol lijkt geen goed idee vermits de overheid dan opnieuw moet instaan voor een controle van dergelijke systemen. Daarentegen is het promoten van dergelijke protocollen door de overheid volgens Dehandschutter wél een goed idee. Kan de verzoeningsprocedure voor de Verzoeningscommissie Bouw ook voor soelaas zorgen? In de relatief eenvoudige bouwzaken waarin slechts enkele partijen moeten betrokken worden en het geschil slechts handelt over enkele twistpunten kan dergelijke procedure zeker interessant zijn. Hoe meer zaken er buiten de rechtbank kunnen afgehandeld worden, hoe beter: als het sneller, efficiënter en goedkoper kan heeft elke actor daar baat bij. Deskundigen Dehandschutter, François en Vanthoor werden alle drie reeds aangesteld als expert voor de commissie. Hun ervaringen met de commissie zijn verdeeld. De commissie heeft volgens deskundige François als voordeel dat de soepelheid van de procedure groot is: het gaat bijvoorbeeld sneller en makkelijker om een plaatsbezoek te regelen vermits de tegensprekelijkheid in vergelijking met de gerechtelijke procedure een minder belangrijke rol speelt. 111
Bovendien heb je als deskundige alles zelf in de hand: je bepaalt zelf de agenda en wanneer het
verslag neergelegd wordt.
Geert
Coene, de voorzitter
van
de
verzoeningscommissie, voegt daaraan toe dat de commissie ook over kwalitatief betere experten kan beschikken. In een gerechtelijke procedure worden er namelijk vaak generalisten aangesteld, terwijl de commissie een gespecialiseerde deskundige aanwijst afhankelijk van het type zaak: wanneer er een klacht aanhangig werd gemaakt betreffende een warmtepomp, zal er een expert in warmtepompen ter plaatse worden gestuurd. Toch
zijn
er
ook
wat
nadelen
verbonden
aan
de
procedure.
Deskundige
Dehandschutter geeft aan dat er binnen de commissie soms nog enkele kinderziektes spelen. Hij stelt dat de opdracht van de deskundige veel minder duidelijk omschreven is in vergelijking met de gerechtelijke procedure. Bovendien kunnen partijen die niet in het proces werden betrokken niet deel uitmaken van de procedure, waardoor verantwoordelijkheden
bepalen
soms
heel
moeilijk
is.
Volgens
deskundige
Dehandschutter situeert het grootste probleem van de commissie zich bij de perceptie door de rechtszoekenden: mensen denken nog altijd dat verzoenen gelijk krijgen is op kosten van de andere, terwijl partijen bij verzoening eerder water bij de wijn moeten doen.
Deskundige
Vanthoor
vindt
ook
het
administratief
gebeuren
redelijk
ingewikkeld: op dat vlak is het bijna evenwaardig met de gerechtelijke procedure. Op dat gebied biedt de hoger besproken bemiddelingsopdracht een beter alternatief omdat hier in principe al het voorbereidend werk niet hoeft te gebeuren. Voorzitter Geert Coene is het hiermee niet eens: volgens hem is het administratief gegeven voor de commissie zeer beperkt en zorgt het gebruik van strikte termijnen voor een lage doorlooptijd. Bovendien bespaar je, wanneer je een geschil aanhangig maakt voor de commissie, onnoemelijk veel kosten. Het zou hem niet verwonderen moesten de kosten van een expertiseopdracht voor de commissie lager liggen in vergelijking met andere alternatieve methodes van geschillenbeslechting. Volgens Coene zijn de enige nadelen die aan de verzoeningsprocedure zijn verbonden het verplichte akkoord tussen partijen en het feit dat de verliezende partij ook moet bijdragen aan de kosten van het onderzoek. Daartegenover staat natuurlijk wel dat de kosten veel lager liggen in vergelijking met een gerechtelijke procedure, waardoor de partijen er sowieso proceseconomisch op vooruitgaan. Desalniettemin hebben de advocaten te kennen gegeven dat zij te allen tijde zullen proberen hun cliënten te overtuigen om tot bemiddeling of een andere vorm van buitengerechtelijke geschiloplossing over te gaan wanneer dit voor de zaak interessant is. In dat geval gaan zowel advocaten als partijen er proceseconomisch op vooruit vermits er geen kosten gemaakt moeten worden voor het deskundigenonderzoek en geen tijd gestoken moet worden in het opstellen van conclusies. 112
8.7
Voorstellen en verbeteringen
Tot slot werd er aan de geïnterviewden gevraagd welke aspecten zouden kunnen verbeterd worden in het juridische landschap. Bovenaan ieders lijstje staat het aanpakken van het personeelstekort. Enkele geïnterviewden geven ook aan dat er meer gespecialiseerd moet worden: meer gespecialiseerde rechters, rechtbanken en deskundigen zouden immers voor een beperking van de doorlooptijd kunnen zorgen. Voorts vertrouwden enkele deskundigen me toe dat een uniformere aanpak van het deskundigenonderzoek
tussen
rechtbanken
onderling
handiger
zou
zijn.
Elke
rechtbank heeft volgens hen immers een specifieke manier van aanpak waardoor het soms tijd kost om de manier van werken te kunnen bevatten. Voorts geven de actoren aan dat er nood is aan digitalisering van de rechtspleging. Tijdens de interviews met de deskundigen kwam naar voren dat zij graag meer feedback zouden krijgen vanuit de rechtbank. Wanneer hun opdracht erop zit en het eindverslag met andere woorden werd overgemaakt, verdwijnt alles in de juridische molen. Hierna vernemen zij meestal niets meer over de zaak, en weten ze dus niet of het verslag dat zij opgesteld hebben voldoet aan de kwalitatieve normen die de rechtbank vooropstelt. Rechter Smeets geeft aan dat men volgens het Gerechtelijk Wetboek verplicht is om een kopie van het eindvonnis naar de deskundige te versturen (art. 983 Ger.W). Als ze geen vonnis toegestuurd krijgen, betekent dit dat de zaak werd doorgehaald. Maar dan rijst natuurlijk de vraag op basis van wat de zaak werd doorgehaald: op basis van het voorstel van de deskundige waarbij een minnelijke regeling bereikt werd, of om de totale gerechtskosten te beperken? Het staat buiten kijf dat inzake deze problematiek meer transparantie moet gegeven worden. Deskundige Dehandschutter zou ten slotte ook een jaarlijks gestructureerd overleg willen georganiseerd zien tussen deskundigen en rechtbank. Hij doelt hier op een soort van overlegplatform dat kan worden ingekleed op basis van verschillende thema’s zoals bijvoorbeeld problematieken omtrent erelonen of mindergenot. Hierdoor krijgen de deskundigen inzicht in de manier van werken van een rechtbank, kan er nagegaan wat er precies van hen verwacht wordt en kan het de afstand tussen deskundige en rechtbank verkleinen. Aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen juicht men dergelijke initiatieven toe en organiseert men sinds vorig jaar jaarlijks een themadag waarop alle deskundigen uitgenodigd worden.
113
114
Hoofdstuk 9: Conclusies Deze masterproef handelt over de situatie van de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken
in
eerste
aanleg
in
vergelijking
met
buitengerechtelijke
geschillenbeslechting. Om meer inzicht te verkrijgen in dit centrale onderzoeksthema, werden er in het onderzoeksplan vijf deelvragen opgesteld. In dit hoofdstuk wordt er een antwoord geformuleerd op al deze deelvragen.
9.1
“Hoe verloopt de procedure van een burgerlijke rechtszaak in eerste aanleg?”
Vooraleer een inzicht te kunnen krijgen in de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg, is het niet onoverkomelijk om te begrijpen op welke manier dergelijke rechtszaken gevoerd moeten worden. In dat kader werd er in hoofdstuk 2 aandacht besteed aan de burgerlijke procedure in eerste aanleg in België. Een rechtszaak start altijd met een gedinginleidende akte. Het kan hierbij gaan om een dagvaarding, vrijwillige verschijning of een aan de rechter gericht verzoekschrift. Hierna volgt normaliter de inleidende zitting, waarbij de partijen aangeven waarom ze gestart zijn met de rechtszaak. Als één van de partijen niet komt opdagen, kan er door de andere partij verstek worden gevorderd. Tevens is een behandeling op basis van korte debatten mogelijk. Vervolgens wordt de zaak behandeld, waarbij de partijen allereerst hun stukken meedelen en de zaak in staat zullen stellen. Dit kan op 3 manieren: bij overeenkomst, vrij of via de rechterlijke kalenderregeling. Wanneer de rechter akkoord gaat met deze regeling, zal hij een beschikking opstellen waarna de partijen hun conclusies betreffende de zaak kunnen formuleren. Indien alle partijen geconcludeerd hebben volgt de terechtzitting. Als de rechter voldoende informatie ingewonnen heeft, zal hij de debatten sluiten en zich over de zaak beraden. Wanneer de rechter zijn standpunt betreffende de zaak heeft ingenomen, zal hij een vonnis opstellen waarin de uitspraak van de rechtszaak vermeld wordt. In sommige gevallen zal de rechter in een tussenvonnis een onderzoeksmaatregel bevelen. Dit is het geval wanneer hij vaststelt dat er een beter inzicht moet verworven worden
in
de technische
aspecten
van
het
geschil.
De
meest
gehanteerde
onderzoeksmaatregel is het deskundigenonderzoek. Hierbij zal een specialist ter zake het geschil diepgaand analyseren en uiteindelijk zijn bevindingen betreffende de zaak in een eindverslag oplijsten. Nadat de deskundige zijn eindverslag heeft neergelegd, gaan partijen al dan niet opnieuw onderling conclusies uitwisselen.
115
9.2
“Wat is (was) de situatie van de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in het buitenland in vergelijking met België?”
De bedoeling van deze deelvraag is om na te gaan in welke mate de burgerlijke procedure in eerste aanleg en doorlooptijden in Nederland en Engeland en Wales verschillen met die van België. Deze deelvraag splitst zich op in twee delen. Luik 1 handelt over de verschillen in de civiele procedure, terwijl luik 2 zich concentreert op de doorlooptijden.
9.2.1 Luik 1: verschillen in de civiele procedure Bij het analyseren van de Nederlandse civiele procedure in hoofdstuk 3 valt meteen op dat deze in grote mate overeenstemt met de Belgische procedure. Dit is niet geheel onlogisch, vermits beide procedures zijn grondslag vonden in de ‘Code Civil’ uit de Napoleontische tijd. Toch zijn er enkele verschillen op te merken. In tegenstelling tot in België is het in Nederland niet de bedoeling dat men persoonlijk of met vertegenwoordiging verschijnt op de inleidingszitting: meestal vindt deze zitting elektronisch plaats. Bovendien laat de Nederlandse wetgever ook minder ruimte voor een eventuele tweede conclusieronde: enkel wanneer de rechter het nodig vindt, kan er een extra schriftelijke ronde ingelast worden. Tot slot is het ook bijzonder dat de rechter tijdens de pleitzitting kan laten merken hoe hij tegen de zaak aankijkt. Hierdoor kan de zaak eventueel al geregeld worden, zonder dat er een vonnis moet uitgesproken worden. In 1999 werd de Engelse burgerlijke procedure grondig gewijzigd. Sinds toen gelden de zogenaamde ‘Civil Procedure Rules’ zowel voor de procedures die gevoerd worden in eerste aanleg als in beroep. Opmerkelijk feit is dat diverse keren per jaar deze CPR worden gewijzigd, waardoor steeds de meest efficiënte en goedkope procedure kan gehanteerd worden. Vooraleer men in Engeland en Wales een rechtszaak kan opstarten, is men verplicht een zogenaamd ‘Pre-Action Protocol’ te doorlopen. Het doel van dit protocol is om partijen tot een schikking te laten komen, zonder dat er effectief een rechtszaak moet opgestart worden. Onder andere voor bouwzaken bestaat er zulk protocol. Wanneer partijen niet tot een schikking zijn gekomen, wordt een rechtszaak via een ‘claim form’ ingeleid bij de rechtbank. Vervolgens heeft de verweerder maximaal 1 maand de tijd om via een ‘statement of case’ of ‘acknowledgement of service’ te reageren op deze rechtsingang. Opvallend is dat onmiddellijk na de reactie van de tegenpartij de conclusieronde start: in tegenstelling tot in België vindt een eventuele inleidende zitting dus pas na de conclusieronde plaats. 116
Wanneer alle conclusies werden uitgewisseld, moet één van de partijen een ‘application notice’ bezorgen aan de rechtbank. Het gaat hier om een verzoekschrift waarbij de partij aangeeft of er al dan niet een hoorzitting nodig is. Vervolgens zal de rechtszaak worden toegewezen aan één van de tracks en zal de rechter eventueel een inleidingszitting inplannen, die voorafgaat aan de eventuele hoorzitting, wanneer hij dit nodig acht. Na de hoorzitting volgt het vonnis. Opmerkelijk is dat wanneer tijdens de rechtszaak al duidelijk wordt dat de uitkomst in het voordeel van de ene partij zal zijn, men kan beslissen om tot een ‘Part 36 offer to settle’ over te gaan, waarbij de winnende partij de verliezende partij onder druk kan zetten om alsnog tot een schikking over te gaan.
9.2.2 Luik 2: doorlooptijden burgerlijke rechtszaken in het buitenland Nederland lage claims (incl. expertise)
325 dagen
lage claims (zonder expertise)
119 dagen
hoge claims
505 dagen
Engeland en Wales32 210 dagen 415 dagen
Tabel 9.1: Vergelijking doorlooptijden Nederland en Engeland en Wales (2013) In bovenstaande tabel worden de in hoofdstuk 3 berekende doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg voor Nederland en Engeland en Wales samengevat. In Nederland spreekt men van een lage claim wanneer de waarde van het geschil minder dan € 25 000 bedraagt, in Engeland en Wales werd dit bedrag vastgelegd op £ 10 000. Wanneer de claimwaarde boven deze bedragen ligt, spreken we van een hoge claim. We kunnen vaststellen dat er in Nederland iets langer over wordt gedaan om een rechtszaak af te handelen: waar in Engeland en Wales er gemiddeld 415 dagen nodig zijn in rechtszaken met een hoge geschilwaarde, ligt dit aantal in Nederland 90 dagen hoger. In de rechtszaken met een lage claim is het verschil gemiddeld gezien minder groot.
9.3
“Wat zijn de determinanten van de doorlooptijd in eerste aanleg van bouwgeschillen, fiscale geschillen en geschillen betreffende overeenkomsten?”
9.3.1 Kwantitatief onderzoek Dat de doorlooptijd van rechtszaken in België als te lang ervaren wordt, erkent een groot deel van de Belgische bevolking. In tegenstelling tot in de Hoven van Beroep worden de doorlooptijden van rechtszaken in eerste aanleg niet berekend. Daarom 32
In Engeland en Wales beschouwt men de doorlooptijd als de termijn tussen de rechtsingang (het indienen van de ‘claim form’ en de laatste hoorzitting. 117
ben ik in hoofdstuk 6 nagegaan hoe lang burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg nu gemiddeld aanslepen, en dat voor bouwgeschillen, fiscale geschillen en geschillen betreffende overeenkomsten. Daarvoor werden er aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen in het totaal 515 afgehandelde dossiers doorgenomen. De resultaten van de doorlooptijden worden samengevat in onderstaande tabel. Soort zaak
Aantal zaken
gemiddelde duur (in dagen)
Bouwzaken
155 zaken
347 dagen
Fiscale zaken
161 zaken
661 dagen
Overeenkomsten
199 zaken
421 dagen
Totaal
515 zaken
474 dagen
Tabel 9.2: Doorlooptijden burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in Antwerpen We kunnen vaststellen dat een burgerlijke rechtszaak in eerste aanleg gemiddeld 474 dagen aansleept. Toch zijn er grote verschillen op te merken wanneer we kijken naar het soort zaak: een bouwzaak duurt gemiddeld gezien het minst lang (347 dagen), waar fiscale zaken gemiddeld het langst aanslepen (661 dagen). Deze cijfers zeggen echter niet alles. Bij de beschrijvende statistieken in hoofdstuk 6 zagen we immers dat ook het type zaak een rol speelt: zo duren bouwgeschillen die handelen over een overeenkomst of factuur gemiddeld slechts 240 dagen, waar geschillen over gebreken en/of tekortkomingen gemiddeld 530 dagen aanslepen. We spreken hier met andere woorden over een verschil van maar liefst 290 dagen. Bij de fiscale zaken sprongen vooral de geschillen met betrekking tot de vennootschapsbelasting in het oog: deze duren gemiddeld 878 dagen, 217 dagen langer dan het gemiddelde. Een uitgebreidere bespreking van de doorlooptijden per type zaak is terug te vinden in Tabel 6.2. Nu we een idee hebben van de doorlooptijden is het interessant om na te gaan welke actoren en andere elementen een invloed uitoefenen op die doorlooptijd. Uit de cijfers en het meervoudig regressiemodel van hoofdstuk 6 bleek duidelijk dat het feit of er al dan niet een deskundige aangesteld wordt (die onafhankelijk het technische aspect van de zaak onderzoekt) een grote impact heeft op de duurtijd van de rechtszaak. Zo duurt
een
deskundigenonderzoek
gemiddeld
300
dagen,
gerekend
vanaf
de
aanvaarding van de opdracht van de expert tot aan het indienen van het eindverslag. Dat verklaart voor een groot stuk het feit dat geschillen handelend over gebreken en/of tekortkomingen lang aanslepen: in dergelijke zaken wordt er immers in de meerderheid van de gevallen een deskundige aangesteld. Ook het feit of er in een zaak al dan niet een rolverwijzing heeft plaatsgevonden speelt in grote mate mee in de totale duurtijd van een rechtszaak. Bij dergelijke rolverwijzing beslissen partijen om de zaak even “in de koelkast te zetten” omdat ze dat opportuun achten voor het geschil. Uit de gegevens van hoofdstuk 6 is gebleken dat dergelijke 118
rolverwijzingen het meest spelen bij de fiscale zaken: het waren deze zaken die immers, in vergelijking met de andere soort zaken, het langst aanslepen (zie hoger). Buiten het deskundigenonderzoek en de eventuele rolverwijzingen, blijkt dat ook de partijen een grote invloed uitoefenen op de doorlooptijd. Uit de opgestelde grafieken in deel 6.3 blijkt dat de partijen ongeveer 40% van de totale doorlooptijd in beslag nemen. Het grootste deel daarvan is onder te brengen bij de conclusierondes, waarbij de
partijen hun
standpunten
over
de
zaak
onderling uitwisselen.
Dergelijke
conclusierondes duren gemiddeld 148 dagen (zie tabel 6.5). Ook wanneer partijen het er over eens zijn om de zaak op een later tijdstip te behandelen (we spreken dan van uitstel), werd dat ondergebracht onder de categorie ‘partijen’. Tot slot blijkt uit het in hoofdstuk 6 opgestelde regressiemodel dat ook het feit of er gewerkt werd met korte debatten een invloed heeft op de doorlooptijd: het model schat dat dit de duurtijd met 164 dagen kan verlagen.
9.3.2 Kwalitatief onderzoek Om na te gaan of bovenstaande resultaten ook weldegelijk van toepassing zijn, werden 9 mensen (waaronder twee advocaten, drie deskundigen en drie rechters) uit de praktijk geïnterviewd waarvan de resultaten terug zijn te vinden in hoofdstuk 8. De meeste geïnterviewden zijn het erover eens dat vooral partijen en deskundige een grote invloed uitoefenen op de doorlooptijd, hetgeen ook geconstateerd werd bij de kwantitatieve resultaten. Inzake dat deskundigenonderzoek gaven de deskundigen aan dat vooral de provisionering, het overmaken van stukken en het aantal partijen voor problemen kunnen zorgen waardoor de doorlooptijden (en dus ook de kosten) oplopen. De advocaten zien eerder problemen in de deskundigheid van deskundigen: er zijn er die zeer goed werk verrichten, maar ook die (onder andere door tijdsgebrek) hun taak niet naar behoren uitvoeren. Om de lange duurtijden van de expertises aan te pakken wordt er daarom gedacht aan mogelijke alternatieven. Voor relatief eenvoudigere zaken zouden onder andere bemiddelingsopdrachten of het beperkt deskundigenonderzoek voor soelaas kunnen zorgen: bij deze methodes ligt de nadruk op verzoening van de partijen en kan de kost en duurtijd beperkt worden. Eén actor komt uitdrukkelijk minder naar voren in de kwantitatieve resultaten, en dat is de rechter (of in de rechtbank in zijn geheel). De rechter heeft volgens enkele geïnterviewden namelijk een grote rol in het eventueel vooruithelpen van een rechtszaak. Een zogenaamde ‘actieve rechter’ zal er alles aan doen om belangrijke beslissingen (bijvoorbeeld het aanstellen van een deskundige) zo vroeg mogelijk in de zaak te nemen, zodat er niet onnoemelijk veel kostbare tijd verloren wordt. Hoe sneller dergelijke beslissingen worden genomen, hoe sneller een zaak kan worden afgehandeld. Voorts heeft de actieve rechter ook een rol in het bij elkaar brengen van 119
partijen: op die manier kan de rechter proberen om een minnelijke regeling tussen partijen tot stand te laten komen. Een geschil dat in der minne geregeld kan worden zonder de volledige rechtszaak uit te doen, kan immers een winst in doorlooptijd en kosten opleveren. Desalniettemin stellen de actoren voor om het personeelstekort op de rechtbanken aan te pakken, en meer in te zetten op gespecialiseerde rechters, rechtbanken en deskundigen. Voorts geven de deskundigen aan dat er aandacht moet besteed worden aan het organiseren van een jaarlijks gestructureerd overleg tussen expert en rechtbank en het verkrijgen feedback.
9.4
“Welke alternatieve manieren van geschiloplossing bestaan er in België en in welke mate komen ze overeen met deze uit het buitenland?”
Het civiele geding betreft niet de enige mogelijkheid om een geschil te beslechten. In hoofdstukken
4
en
5
werd
daarom
nagegaan
welke
andere
manieren
van
geschiloplossing er beschikbaar zijn. Daaruit blijkt dat in België vooral bemiddeling en arbitrage het meest gebruikt worden. Bij bemiddeling doen de geschilpartijen vrijwillig beroep op een onafhankelijke en onpartijdige derde, de bemiddelaar, die als belangrijkste taak heeft om de communicatie tussen de partijen te vergemakkelijken. In tegenstelling tot bij de gerechtelijke procedure wordt er bij bemiddeling geen beslissing opgelegd: de partijen zijn vrij om hun geschil op te lossen of niet. Arbitrage daarentegen is een vorm van buitengerechtelijke geschiloplossing met geding, waarbij de arbiter zijn beslissing wel oplegt aan de partijen. Inzake de bouwgeschillen springen twee alternatieven in het oog. Ten eerste is er, wanneer er een particulier in het spel is, de bemiddelingsprocedure voor de Verzoeningscommissie Bouw. De Verzoeningscommissie Bouw is een buitengerechtelijke instantie die probeert om partijen bij een bouwgeschil samen te brengen en met elkaar in overleg te doen treden onder begeleiding van een neutrale deskundige, met als einddoel om een minnelijke regeling te bereiken. Of dergelijke procedure sneller en goedkoper verloopt in vergelijking met een civiel geding wordt in volgende deelvraag besproken. Ten tweede werden er alternatieve vormen van het deskundigenonderzoek uitgewerkt zoals het eenzijdig of het minnelijk deskundigen-onderzoek. In het buitenland zien we dezelfde manieren van geschiloplossing terugkeren. In Nederland is arbitrage het populairst, gevolgd door het bindend advies. In Engeland en Wales zien we dat de focus het meest ligt op verzoening, waarbij bijvoorbeeld het reeds hoger besproken ‘Pre-Action Protocol’ reeds is ingebakken in de gerechtelijke procedure. 120
9.5
“Worden bouwgeschillen bij de Verzoeningscommissie Bouw sneller en goedkoper afgehandeld ten opzichte van geschillen aan de rechtbank?”
In deze thesis werd tot slot nagegaan of bouwgeschillen voor de Verzoeningscommissie Bouw ook weldegelijk goedkoper en sneller kunnen afgehandeld worden. Daarvoor heeft de commissie een database ter beschikking gesteld waarbij 470 afgehandelde zaken werden geanalyseerd die werden opgestart en afgehandeld tussen 2007 en 2014. De resultaten van deze analyse zijn terug te vinden in hoofdstuk 7. Onderstaande tabel geeft een vergelijking tussen de gerechtelijke procedure en de verzoeningsprocedure. Statistieken
Gerechtelijke procedure
Verzoeningsprocedure
681 dagen
159 dagen
duurtijd deskundigenonderzoek
309 dagen
112 dagen
verzoeningspercentage
21%
67%
kost onderzoek (mediaan)
€ 2 049
€ 400
totale gemiddelde doorlooptijd procedure
Tabel 9.3: Verzoenings-en gerechtelijke procedure: doorlooptijden en kosten We stellen vast dat het inderdaad klopt dat de procedure voor de commissie veel minder lang aansleept: waar een gerechtelijke procedure met deskundigenonderzoek gemiddeld 681 dagen aansleept, duurt deze voor de commissie slechts 159 dagen. Bovendien bedraagt de kost van de verzoeningsprocedure ook slechts één vijfde van de kost van het deskundigenonderzoek van de gerechtelijke procedure. Tot slot ligt het aantal bereikte verzoeningen ook een stuk hoger voor de commissie. Volgens de geïnterviewden zijn deze verschillen logisch: in een verzoeningsprocedure zijn er immers minder partijen betrokken en zijn er minder geschilpunten. Voor deze relatief eenvoudige bouwzaken kan dergelijke procedure proceseconomisch gezien dus zeker interessant zijn. Bovendien is de soepelheid in deze procedure een groot voordeel: als deskundige heb je alles in de hand, waardoor het bijvoorbeeld sneller en makkelijker is om een plaatsbezoek te regelen. Het grootste nadeel van de procedure is echter het verplichte akkoord van de partijen om de commissie de geschillen te laten behandelen: dit is één van de redenen waarom het aantal effectief behandelde zaken op een jaar aan de lage kant ligt. Desalniettemin geven alle geïnterviewden aan dat de overheid als taak heeft om alternatieven op de gerechtelijke procedure uit te werken en te promoten, waarbij de Verzoeningscommissie voor particulieren met eenvoudige problematieken een goed voorbeeld kan zijn.
121
122
Lijst van de geraadpleegde werken Allemeersch, B. (2003). De procedure voor de Verzoeningscommissie Bouw – Een kritische commentaar. Tijdschrift voor Bouwrecht en Onroerend Goed, 2, 77-94. Opgevraagd op 26 december, 2014, via Jurisquare. Allemeersch, B., & Schollen, P. (2005). De nieuwe bemiddelingswet. Rechtskundig weekblad, 38, 1481-1494. Opgevraagd op 26 december, 2014, via Jurisquare. Allen & Overy (2009). The Impact of the Woolf Reforms in the U.K. Opgevraagd op 14 november, 2014, via http://www.allenovery.com/publications/en-gb/Pages/TheImpact-of-the-Woolf-Reforms-in-the-U-K-.aspx. Andrews, N. (2005). The New English Civil Procedure Rules (1998). In van Rhee, C.H. (Ed.), European Traditions in civil procedure (pp. 161-181). Antwerpen: Intersentia. Andrews, N. (2008). The Modern Civil Process: judicial and alternative forms of dispute resolution in England. Tübingen: Mohr Siebeck. Andrews, N. (2013). Andrews on civil processes – Volume 1; Court Proceedings. Cambridge: Intersentia. Billiet, J., & Nigmatullina, D. (2012). Recent developments in European Mediation and ADR. In Association for International Arbitration (Ed.), European Mediation Training for Practitioners of Justice: A guide to European Mediation (pp. 69-96). Antwerpen: Maklu. Broeckx, K., Laenens, J., Scheers, D., & Thiriar, P. (2012). Handboek Gerechtelijk Recht. Mortsel: Intersentia. Bruni, A. (2012). Mediation as an Alternative Dispute Resolution method. In Association for International Arbitration (Ed.), European Mediation Training for Practitioners of Justice: A guide to European Mediation (pp. 15-25). Antwerpen: Maklu. Castermans, M. (2007). De hervorming van het deskundigenonderzoek. Gent: Story Publishers. Cornelis, L. (2004). Het mijnenveld rond de bindende derden- of partijbeslissing. Tijdschrift voor Privaatrecht, 41, 69-87. Opgevraagd op 18 februari, 2015, via https://www.law.kuleuven.be/personal/mstorme/cornelismijnenveld.pdf. De Heer-de Lange N.E., & ter Voert, M.J. (2013). Het Nederlandse civiele en bestuursrechtssysteem. In de Heer-de Lange N.E., Diephuis, B.J., & Eshuis, R. (Eds.), 123
Rechtspleging Civiel en Bestuur (p. 38). Opgevraagd op 10 november, 2014, via http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/B14B0FCC-2260-40E9-A4571DA8997444F6/0/2014rechtsplegingcivielbestuur2012.pdf. De Vuyst, B., & Verbist, H. (2002). Arbitrage en alternatieve geschillenbeslechting in België: een overzicht van de in België aanwezige arbitrage- en mediatie-instellingen. Brugge: Die Keure. Demeyere, L. (1996). Hoe alternatief is alternatieve geschillenbeslechting (ADRAlternative Dispute Resolution)? Rechtskundig weekblad, 16, 521-530. Opgevraagd op 18 februari, 2015, via Jurisquare. Demeyere, L., & Verbist, H. (2014). De nieuwe Belgische arbitragewet van 24 juni 2013. Rechtskundig weekblad, 3, 83-107. Opgevraagd op 17 februari, 2015, via Jurisquare. Dowell, K. (2009). Woolf reforms: lawyers continue to wrangle over merits a decade on. The Lawyer. Opgevraagd op 14 november, 2014, via Business Source Premier. European Judicial Network (z.d.). Procedural time limits. Opgevraagd op 11 november, 2011, via https://e-justice.europa.eu/content_procedural_time_limits-279-ewmaximizeMS_EJN-en.do?member=1. Gayse, B. (2005). Bemiddeling. Een veralgemeende wettelijke grondslag. Nieuw Juridisch Weekblad, 107; 434-449. Opgevraagd op 18 februari, 2015, via Jurisquare. Gerber, P., & Mailman, B. (2005). Construction litigation: Can we do it better? Monash University Law Review, 31, 237-257. Opgevraagd op 9 februari, 2015, via Google Scholar. Ghyselen, M. (2000). Het akkoordvonnis en de registratierechten. Tijdschrift voor Fiscaal Recht, 189, 924-928. Opgevraagd op 18 februari, 2015, via Jurisquare. Hof van Beroep Antwerpen: beknopt jaarverslag 2011. (2011). Opgevraagd op 24 oktober, 2014, via http://www.juridat.be/beroep/antwerpen/organisatie/zetel/activiteitenverslag/activitei tenverslag2011.pdf. Hof van Beroep Brussel: werkingsverslag 2011. (2011). Opgevraagd op 24 oktober, 2014, via http://www.juridat.be/beroep/brussel/images/verslag_2011.pdf. Hofströssler, P. (2013, 28 september). Justitie heeft een forse schrobbeurt nodig, zonder taboes. De Tijd. Opgevraagd op 5 oktober, 2014, via gopress database.
124
Hubrechts, F., Roebben, J., & Sleven, D. (2014). Onderzoek naar de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken bij de Rechtbank van Eerste Aanleg (Bachelorproef TEW). Universiteit Hasselt, Diepenbeek, België. In Brief (z.d.). Do I have to attend a case management conference? Opgevraagd op 12 november, 2014, via http://www.inbrief.co.uk/preparing-for-trial/attending-a-casemanagement-conference.htm. Judex (z.d.). Hoe verloopt een civiele procedure? Opgevraagd op 10 november, 2014, via http://www.judex.nl/rechtsgebied/rechtsbijstand_%26_procedures/juridischeprocedures/artikelen/1031/hoe-verloopt-een-civiele-procedure_.htm. Laseure, J. & Verbeke, H. (2014, 14 september). “De maatschappij zal hier de dupe van worden”. Krant Van West-Vlaanderen. Opgevraagd op 24 september, 2014, via gopress database. Loughlin, P. & Gerlis, S. (2004). Civil Procedure. London: Cavendish Publishing. Lysens, T., & Naudts, L. (2010). Deskundige. Verzoener, bemiddelaar of arbiter. Nieuw Juridisch Weekblad, 222, 338-348. Opgevraagd op 29 december, 2014, via Jurisquare. Marcus, R. (2008). Modes of Procedural Reform. Hastings Int'l & Comp. L. Rev., 31, 157-191. Opgevraagd op 14 november, 2014, via Google Scholar. Meijknecht, P.A.M. (2013). Infrastructuur en hoofdbeginselen van het burgerlijk procesrecht. Deventer: Kluwer. Ministry of Justice (2014). Court statistics quarterly: April to June 2014. Opgevraagd op 12 november, 2014, via https://www.gov.uk/government/statistics/courtstatistics-quarterly-april-to-june-2014. Ministry of Justice (z.d.)a. Civil Procedure Rules. Opgevraagd op 22 november, 2014, via https://www.justice.gov.uk/courts/procedure-rules/civil. Ministry of Justice (z.d.)b. How the courts work. Opgevraagd op 11 november, 2014, via http://open.justice.gov.uk/how-it-works/courts/. Ministry of Justice (z.d.)c. Pre-Action Protocol for Construction and Engineering Disputes. Opgevraagd op 9 februari, 2015, via https://www.justice.gov.uk/courts/procedure-rules/civil/protocol/prot_ced. Mougenot, D. (2012). L'expertise simplifiée: un remède aux maux de l'expertise judiciaire? Le droit des affaires – Het ondernemingsrecht (D.A.-O.R.), 103, 294-298.
125
Office for National Statistics (2014). Population Estimate for UK, England and Wales, Scotland and Northern Ireland, Mid-2013. Opgevraagd op 22 november, 2014, via http://www.ons.gov.uk/ons/rel/pop-estimate/population-estimates-for-uk--englandand-wales--scotland-and-northern-ireland/2013/index.html. Raad voor de Rechtspraak (2011). Civiele procedure. Opgevraagd op 6 december, 2014, via http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/rechtspraak-engeschiloplossing/documenten-en-publicaties/brochures/2011/07/04/civieleprocedure.html. Raad voor de Rechtspraak (z.d.)a. Jaarverslag 20XX. Opgevraagd op 6 december, 2014, via http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-EnBrochures/Pages/Jaardocumenten.aspx. Raad voor de Rechtspraak (z.d.)b. Juridische begrippenlijst. Opgevraagd op 8 december, 2014, via http://www.rechtspraak.nl/Recht-InNederland/JuridischeBegrippenlijst/Pages/default.aspx. Raad voor de Rechtspraak (z.d.)c. Team Handelszaken. Opgevraagd op 8 december, 2014, via http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Rechtbanken/Amsterdam/OverDeRechtbank/R echtsgebieden/Civiel%20recht/Pages/Team-Handelszaken.aspx. Rechtbank Eerste aanleg Antwerpen internationaal in de prijzen. (2012, 30 oktober). Opgevraagd op 24 september, 2014, via http://justitie.belgium.be/nl/nieuws/persberichten/news_pers_2012-10-30_2.jsp. Snijders, H.J. (2011). Inleiding Nederlands burgerlijk procesrecht. Deventer: Kluwer. Straetmans, G. (2000). Mediatie/Minnelijke schikking en handelsrecht. Rechtskundig weekblad, 11, 380-381. Opgevraagd op 31 januari, 2015, via Jurisquare. The Scottish Government (2014). Civil Law Statistics in Scotland 2012-13. Opgevraagd op 14 november, 2014, via http://www.scotland.gov.uk/Publications/2014/03/8876/downloads. UK Law Online (z.d.). The United Kingdom Legal Systems. Opgevraagd op 22 november, 2014, via http://www.leeds.ac.uk/law/hamlyn/uklegsys.htm. van Erp, J. & van der Heide, W. (2005). Civiele rechtspraak. In J.G. van Erp, E. Niermeijer, M.J. ter Voert, & R.F. Meijer (Eds.), Geschilprocedures en rechtspraak in cijfers 2005 (pp. 33-50). Opgevraagd op 11 oktober, 2014, via https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/periodieke-informatievoorzieningrechtspraak-en-buitengerechtelijke-geschilbeslechting-2006.aspx. 126
van Velthoven, B. C. J. (2005). Civiele rechtspraak in eerste aanleg. Opgevraagd op 11 oktober, 2014, via http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-DeRechtspraak/WetenschapsOnderzoek/Overzichtonderzoeksprojecten/Pages/Civielerechtspraak-in-eerste-aanleg-2005.aspx. Verbist, H. (2011). De rechtsbescherming van partijen in privaatrechtelijke handelsarbitrage. Antwerpen: Intersentia. Verkijk, R. (2012)a. Conciliation in England and Wales. In Association for International Arbitration (Ed.), European Mediation Training for Practitioners of Justice: A guide to European Mediation (pp. 223-231). Antwerpen: Maklu. Verkijk, R. (2012)b. Conciliation in the Netherlands. In Association for International Arbitration (Ed.), European Mediation Training for Practitioners of Justice: A guide to European Mediation (pp. 207-212). Antwerpen: Maklu. Verzoeningscommissie Bouw (z.d.). Procedurereglement van de Verzoeningscommissie “Bouw”. (z.d.). Opgevraagd op 6 december, 2014, via http://www.bouwverzoening.be/sites/default/files/2%20procedurereglement%20def%2001-04-2013.pdf. Vierde justitiebarometer 2014 (2015). Opgevraagd op 8 maart, 2015, via http://www.csj.be/sites/5023.b.fedimbo.belgium.be/files/press_publications/justitieba rometer_2014.pdf. Vranken, J. B. M. (2003). Abolitionisme in het privaatrecht. In M. S. Groenhuijsen, & J. B. H. M. Simmelink (Eds.), Glijdende schalen (pp. 591-615). Nijmegen: Wolf Legal Publishers (WLP). Opgevraagd op 29 december, 2014, via Google Scholar.
127
Auteursrechtelijke overeenkomst Ik/wij verlenen het wereldwijde auteursrecht voor de ingediende eindverhandeling: Is tijd een issue ?
Onderzoek naar de doorlooptijden van burgerlijke rechtszaken in eerste aanleg in vergelijking met buitengerechtelijke geschillenbeslechting R i c h t i n g : m a s t e r i n wetenschappen-beleidsmanagement Jaar: 2015 in alle mogelijke mediaformaten, Universiteit Hasselt.
-
d e
bestaande
t o e g e p a s t e
en
in
de
toekomst
e c o n o m i s c h e
te
ontwikkelen
-
,
aan
de
Niet tegenstaand deze toekenning van het auteursrecht aan de Universiteit Hasselt behoud ik als auteur het recht om de eindverhandeling, - in zijn geheel of gedeeltelijk -, vrij te reproduceren, (her)publiceren of distribueren zonder de toelating te moeten verkrijgen van de Universiteit Hasselt. Ik bevestig dat de eindverhandeling mijn origineel werk is, en dat ik het recht heb om de rechten te verlenen die in deze overeenkomst worden beschreven. Ik verklaar tevens dat de eindverhandeling, naar mijn weten, het auteursrecht van anderen niet overtreedt. Ik verklaar tevens dat ik voor het materiaal in de eindverhandeling dat beschermd wordt door het auteursrecht, de nodige toelatingen heb verkregen zodat ik deze ook aan de Universiteit Hasselt kan overdragen en dat dit duidelijk in de tekst en inhoud van de eindverhandeling werd genotificeerd. Universiteit Hasselt zal wijzigingen aanbrengen overeenkomst.
Voor akkoord,
Hubrechts, Frederik
mij als auteur(s) van de aan de eindverhandeling,
eindverhandeling identificeren en zal uitgezonderd deze toegelaten door
geen deze