FACULTEIT WETENSCHAPPEN
Opleiding Geografie en Geomatica Master in de Geografie
Europese Besluitvorming Politieke problemen omtrent het Europees klimaat en energiepakket Nicolas Michels
Aantal woorden in tekst: 19 500
Promotor: Prof. Dr. B. Derudder Vakgroep Geografie
Academiejaar 2009 – 2010 Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Geografie
WOORD VOORAF Vooreerst wil ik mijn ouders bedanken die me de kans te gaven te studeren wat ik wilde en me daarin ook volledig steunden. Zonder jullie zou ik nooit zover geraakt zijn! Bedankt! Verder ook speciale dank aan mijn promotor Prof. Dr. B. Derudder voor de noodzakelijk hulp tijdens het opstellen van deze masterproef. Ook ben ik Prof. Dr. Vos en Mevr. Vanden Brande zeer dankbaar voor het verlenen van de zeer nuttig informatie die zeer handig en interessant was. Mevr. Quintijn wil ik oprecht bedanken omdat ze me enkele cruciale lezingen op Artevelde Hogeschool te liet volgen. Deze hielpen me om een goed beeld te krijgen van een complex instituut als de EU en het klimaat - en energiepakket. Ten slotte wil ik ook nog Sander Deleersnijder bedanken voor zijn info omtrent de Europese Unie.
2 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING
4
2. EUROPESE BESLUITVORMING
7
2.1. De belangrijkste beleidsorganen/instituties binnen de Europese Unie
7
2.2. Historische en wetgevende beslissingen
15
2.3. Kritiek op de politieke besluitvorming binnen de Europese Unie
16
2.4. 'New Governance' in de EU
19
3. PROBLEMATIEK
21
3.1. Broeikaseffect
21
3.2. Bewijzen van de opwarming
22
3.3. Voorspellingen
22
4. EUROPEES MILIEUBELEID
23
4.1. Inleiding
23
4.2. Verklaringen belang klimaatsverandering voor de EU
23
4.3. Europees milieubeleid: binnen de EU
24
4.4. Het Europees milieubeleid: internationaal
29
5. HET EUROPEES ENERGIE- EN KLIMAATPAKKET
33
5.1. Algemeen
33
5.2. Reductie broeikasgassen met 20% tegen 2020
34
5.3. 20% van alle energieverbruik afkomstig uit hernieuwbare energie tegen 2020
41
5.4. 20% groei in energiebesparing tegen 2020
44
5.5. 10% van alle transportbrandstoffen moet hernieuwbaar zijn tegen 2020
45
5.6. Vernieuwend
46
6. ANALYSE VAN DE BESLUITVORMING OMTRENT HET
47
EUROPEES ENERGIE- EN KLIMAATPAKKET 6.1. Inleiding
47
6.2.Welke instelling was vooral verantwoordelijk voor het Europees energie- en
47
klimaatpakket? 6.3.Analyse van de heikele punten tijdens de onderhandelingen van het
48
energie- en klimaatpakket 6.4. Kritiek op de politieke besluitvorming binnen de Europese Unie: Europees
60
energie- en klimaatpakket. 7. ALGEMEEN BESLUIT
63 3
Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
EIGENLIJKE TEKST
1. INLEIDING In deze paper wordt gepoogd de problemen van de Europese besluitvorming onder de loep te nemen en deze af te toetsen aan de politieke problemen omtrent het Europees energie- en klimaatpakket. Zo proberen we te onderzoeken of de problemen omtrent het Europees energie- en klimaatpakket typisch zijn voor de Europese problemen omtrent besluitvorming. Dit zal onderzocht worden aan de hand van een uitbreide literatuurstudie, samen met gevolgd door een persoonlijke visie. De belangrijkste bronnen die hier gebruikt zullen worden zijn Vos (2006), om een duidelijk beeld te kunnen scheppen van de Europese besluitvorming, en Buchan (2009) en de site van euractiv (http://www.euractiv.com), om meer te weten te komen over het klimaatpakket en de problemen die ermee gepaard gingen. Volgens Flint & Taylor (2007) is het idee van de erosie van staten veel ouder dan het hedendaags debat over mondialisering. Ook stellen Taylor en Flint (2007) dat dit debat niet mag overschat worden; de macht van staten wordt gewoon opnieuw besproken. Men begint zich echter wel steeds meer af te vragen of het einde van de territoriale staat in zicht is en of het interstatensysteem (zoals bijvoorbeeld de Europese Unie) aan het opkomen is. "States have realized that their sovereignty is under attack from the global flows of capital within the world-economy and have elected to transfer some of their power to other institutions. Thus the dilution of state sovereignty has often been the result of processes initiated by the states themselves." (Sassen, 1996 in Flint & Taylor, 2007) Het is dit proces van overheveling van bevoegdheden van territoriale staten naar een interstatensysteem dat in deze paper onderzocht wordt. Dit proces gaat namelijk niet altijd van een leien dakje, onder andere omdat er twee partijen tegenover elkaar staan. Dat zijn, volgens Flint & Taylor (2007), de intergouvernementalisten, die zoveel mogelijk soevereiniteit bij de staten willen behouden, en de supranationalisten, die willen dat er meer beslissingen op het interstatenniveau, in casu Europa, genomen worden. Dit leidt tot veel discussie. Zijn dit pakket en de politieke problemen die ermee gepaard gingen een duidelijk voorbeeld van deze discussie? Wat waren de knelpunten en hoe raakten ze opgelost? Het is deze thematiek die 4 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
hier aan de hand van het energie- en klimaatpakket van de Europese Unie onderzocht zal worden. Eerst wordt de besluitvorming van de Europese Unie onder de loep genomen. Zonder dat de meeste burgers het echt beseffen, is de EU zowat overal aanwezig. Bijvoorbeeld op het gebied van geneesmiddelen, arbeidsomstandigheden, spoorwegen, veiligheid op het werk, drugs, opleiding, racisme, justitie (in Den Haag) en nog veel meer. Toch heeft de EU een groot aantal tekortkomingen. Vaak wordt de kritiek geuit dat de Unie niet democratisch is, dat ze te weinig voeling heeft met de EU-burger en dat de grote landen beslissen. Tevens zou de EU te groot zijn om efficiënt op te kunnen treden. Ook zou de manier waarop men tot akkoorden tracht te komen, de besluitvorming verlammen. Dit alles zal in deze paper eerst worden bestudeerd: hoe zit de Europese besluitvorming nu specifiek in elkaar, en welke problemen gaan daar al dan niet mee gepaard? Als inleiding op het Europees milieubeleid wordt eerst kort het probleem van klimaatsverandering geschetst. Wat is het broeikaseffect nu precies, en wat zijn de bewijzen en mogelijke gevolgen van de opwarming van de Aarde? Hierna wordt onderzocht hoe de Europese besluitvorming omtrent milieu geëvolueerd is. Meer specifiek worden vooral de Milieuactieplannen behandeld. Hoe zitten ze in elkaar, en hoe hebben ze uiteindelijk geleid tot een steeds sterker wordend Europees milieubewustzijn? Ook zal worden onderzocht hoe het komt dat klimaatsverandering zo belangrijk is geworden binnen de EU. Niet alleen het milieubeleid binnen de EU zal besproken worden maar ook de rol die de EU in het internationaal milieudebat speelt. Hier zal vooral aandacht worden geschonken aan de vermeende leiderschapsrol van de EU op het internationale milieudomein. Vervolgens wordt het Europees energie- en klimaatpakket onder de loep genomen.Dit is een plan van de Europese Unie dat in 2007 vorm kreeg. Samengevat omvat het een viertal punten: reductie van broeikasgassen met minstens 20% tegen 2020, 20% van alle energieverbruik moet tegen 2020 hernieuwbaar zijn, tegen 2020 moet er een groei zijn in energiebesparingen met minstens 20%, en tegen 2020 moet ten minste 10% van alle transportbrandstoffen uit hernieuwbare energie bestaan. Ook wordt de vraag gesteld of en waarom het Europees energie- en klimaatpakket nu zo baanbrekend is. 5 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
De beschrijving van en de kritiek op de EU, de Europese besluitvorming omtrent milieu (zowel intern als internationaal) en de bespreking van het Europees energie- en klimaatpakket zouden als goede basis moeten dienen om de specifieke politieke problemen over het Europees energie- en klimaatpakket te bestuderen. Hiertoe wordt eerst onderzocht welke Europese instelling(en) de grootste invloed had(den) op de totstandkoming van het Europees energie- en klimaatpakket. Hierop worden de heikele punten tijdens de onderhandelingen van dit pakket besproken en geanalyseerd, waarna deze informatie gebruikt zal worden om te bestuderen of de problemen tijdens de totstandkoming van dit pakket typisch waren voor de problemen waar de EU vaak mee worstelt. In het besluit ten slotte wordt gepoogd de essentie van dit werk gebald weer te geven.
6 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
2. EUROPESE BESLUITVORMING
2.1.De belangrijkste beleidsorganen/instituties binnen de Europese Unie
2.1.1. Inleiding In dit deel wordt gezocht naar de functie en de werking van de belangrijkste Europese instituten. Maar wat zijn instituten? Volgens Warleigh (2002) zijn instituten forums waarin actoren samenwerken, discussiëren en belangrijke knopen doorhakken wat uiteindelijk leidt tot besluitvorming. Als gevolg hiervan oefenen ze invloed uit op het gedrag van mensen en staten, maar ook op de manier waarop deze mensen en staten de wereld waarnemen waarin ze leven. Eerst wordt de Europese Raad besproken, gevolgd door de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees Parlement. Er wordt geëindigd met een kort deel omtrent andere belangrijke actoren die een rol spelen binnen de Europese besluitvorming, en een besluit.
2.1.2. Europese Raad 2.1.2.1. Algemeen De Europese Raad werd in 1974 opgericht en bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de EU, en de Commissievoorzitter. Deze leden worden bijgestaan door de ministers van Buitenlandse Zaken en door een lid van de Commissie (http://europa.eu, 24/02/2010). Officieel werd bepaald dat de Europese Raad minstens twee keer per jaar moet samenkomen. In praktijk wordt er echter vier keer per jaar bijeengekomen. Er zijn altijd samenkomsten in juni en december, op het einde van elk voorzitterschap. Daarnaast ligt er traditioneel ook nog een bijeenkomst in maart (die meestal in het teken staat van de economie binnen de EU) en in oktober (die meer informeel is) (Vos, 2006). In de loop der jaren zijn volgens De Schoutheete en Wallace (2002) drie soorten speciale bijeenkomsten van Europese Raad ontstaan: 1) Informele bijeenkomsten. Het doel van deze informele bijeenkomsten is het uitwisselen van ideeën en visies, waardoor de werkdruk tijdens de andere bijeenkomsten verlaagd zou moeten worden. 7 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Normaal mogen er na deze bijeenkomsten geen conclusies worden getrokken, maar soms wordt hier een mouw aan gepast. 2) Thematische bijeenkomsten In recente jaren waren een aantal bijeenkomsten van de Europese Raad toegespitst op een aantal specifieke onderwerpen, zoals bijvoorbeeld over economie en sociale zaken in maart 2000. In 2000 werd in Lissabon beslist dat er elk jaar in de lente een bijeenkomst van de Europese Raad zou zijn die zich specifiek concentreert op sociale en economische vraagstukken. 3) Noodbijeenkomsten Als het absoluut noodzakelijk is, kan er een noodbijeenkomst georganiseerd worden. Dit was bijvoorbeeld het geval op 21 september 2001, 10 dagen na de aanslagen op 11 september in New York en Washington. De Europese Raad neemt geen alledaagse beslissingen. Volgens Vos (2006) neemt de Raad enkel historische beslissingen, dit zijn beslissingen die het aanzien van de Unie veranderen of een sterke impact hebben op het functioneren van de Unie in haar totaliteit (zie 1.2). Voorbeelden hiervan zijn het Verdrag van Maastricht, de uitbreiding van de Unie, het vastleggen van de meerjarenbegroting... "De Europese Raad moet zich niet beperken tot één hokje, zoals de gewone ministerraden. Het moet dan ook niet verbazen dat de grote package deals in de Europese geschiedenis worden onderhandeld tijdens de Europese Raad" (Vos, 2006). Vroeger vonden de bijeenkomsten van de Europese Raad plaats in een stad van het land dat voorzitter was van de EU, maar dit is gewijzigd sinds de bijeenkomst in Nice (2000), waar beslist werd de zittingen steeds in Brussel te houden (Vos, 2006). 2.1.2.2. Hervorming van de Europese Raad in het verdrag van Lissabon Op 1 december 2009 is het verdrag van Lissabon in werking getreden. De Europese Raad moet hierdoor voor meer beleidsgebieden samenwerken met het Europees Parlement. Bij het gros van de wetsvoorstellen komt het Parlement zelfs op gelijke voet te staan met de Raad. Om de besluitvorming sneller en efficiënter te maken, wordt er in de Europese Raad ook op steeds meer beleidsterreinen gestemd bij QMV ('Qualified Majority Voting', zie blz 11). Vanaf 2014 zou deze QMV berekend worden op basis van een 'dubbele meerderheid', waardoor zowel het aantal lidstaten als het aantal inwoners telt. Een besluit zal worden 8 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
goedgekeurd als het gesteund wordt door minstens 55% van de lidstaten die minstens 65% van de EU-bevolking vertegenwoordingen. Dit verdrag voorziet ook in een voorzitter van de Europese Raad, die voor tweeënhalf jaar gekozen wordt (http://europa.eu/, 25/02/2010): "The President's main task is to ensure the preparation and continuity of the work of the European Council – which becomes an institution in its own right – and to facilitate consensus. He will, at his level and in that capacity, ensure the external representation of the Union on issues concerning its common foreign and security policy. The role of President of the European Council is not compatible with other national offices. The European Council has elected Mr. Van Rompuy to this post for a term of two and a half years, renewable once." (General Secreatiat of the Council of the EU, 2009). Naast de voorzitter ontstaat er ook nog een andere nieuwe functie, namelijk de Europese minister van Buitelandse Zaken en Veiligheid. Deze is zowel de vertegenwoordiger van de Raad omtrent Buitenlandse Zaken en Veiligheid, voorzitter van de Raad van Buitenlandse zaken en vice-voorzitter van de Commissie. Ook moet de minister de EU op het internationaal toneel vertegenwoordigen als het gaat om buitenlandse zaken en veiligheid. De Europese Raad duidde hiervoor de Britse Catherine Ashton aan, die deze functie minstens vijf jaar moet uitoefenen (General Secreatiat of the Council of the EU, 2009).
2.1.3. De Europese Commissie "Deze Europese Commissie is een merkwaardige instelling. Geen enkele andere internationale instelling beschikt over een orgaan waarvan de macht, de invloed of de werking vergelijkbaar zijn met die van de Commissie." (Vos, 2006) 2.1.3.1. Sleutelfuncties De Europese Commissie heeft een aantal belangrijke sleutelfuncties (Warleigh, 2002): 1) De motor van de Europese Unie Die bestaat volgens Warleigh (2002) uit drie dimensies: a) De Europese Commissie is de enige Europese instelling die beleidsvoorstellen opstelt. Ook houdt de Commissie deze beleidsvoorstellen nauw in de gaten terwijl het zijn volledige legislatieve proces ondergaat. b) De Commissie bepaalt de Europese agenda en moet ook onderzoek voeren naar verschillende aspecten van zeer uiteenlopende problemen binnen Europa.
9 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
c) De Europese Commissie is in de loop der tijd altijd de motor geweest voor de supranationale Europese integratie. 2) De regulator op Europees niveau De Europese Commissie moet ervoor zorgen dat de wetgeving gevolgd wordt. Dit is een belangrijke maar ingewikkelde taak want het is niet eenvoudig om een algemeen overzicht te behouden over wat gebeurt op nationaal niveau. Indien een lidstaat zich niet houdt aan de wet, kan de Commissie die lidstaat voor het Europees Hof brengen (Nugent, 2000). 3) De Europese 'civil service' Dit wordt gezien als één van de belangrijkste taken van de Commissie. Het omvat twee dimensies (Warleigh, 2002): -
Wetten van de Raad van Ministers en het Europees Parlement omvormen tot uitvoerbare programma's en beleid, dus eigenlijk de details uitwerken.
-
De Commissie is ook verantwoordelijk voor het dagelijks management van het beleid en voor de budgetaire implicaties ervan.
4) Tussenpersoon tussen de verschillende lidstaten en andere Europese instituties De Commissie moet niet alleen de Europese integratie vergemakkelijken, maar ook proberen te zoeken naar een consensus tussen de verschillende lidstaten en de andere Europese organen (Nurgent, 2000). 5) Europees vertegenwoordiger op internationaal niveau Deze functie wordt uitgeoefend op basis van een mandaat van de Raad van Ministers waardoor de Commissie bij gevolg zeer beperkt is in manouvreerruimte binnen het onderhandelingsproces (Warleigh, 2002). "[...] while in these limited areas the Commission acts as the external face of the Union, there are more recently developed aspects of the EU's external dimension 10 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
which do not allow for the Commission taking such a role, as in the Union's more politically sensitive foreign and security policy." (Warleigh, 2002). 2.1.3.2. Actoren Er zijn volgens Nurgent (2000) drie belangrijke actoren binnen de Europese Commissie. De eerste is de voorzitter, die in de loop der tijd steeds meer macht heeft gekregen. Deze voorzitter moet zijn mede-commissarissen leiden, zodat de hele Unie er baat bij heeft. De voorzitter leidt de vergadering tussen de verschillende leden van de Commissie en kan de Commissarissen verschillende taken opleggen. Hij is ook het gezicht van de Commissie, moet het beleid verdedigen tijdens belangrijke discussies in de Europese Parlement en deelnemen aan de bijeenkomsten van de Europese Raad en de G8. De huidige voorzitter van de Europese Commissie is José Manuel Barroso, die in 2009 herkozen werd en zo een tweede ambtsperiode van vijf jaar kan uitoefenen (http://ec.europa.eu/, 04/03/2010). De tweede belangrijke actor zijn de Commissarissen. De Commissarissen zijn lid van het College van Commissarissen, dat alle belangrijke beslissingen van de Commissie goed moet keuren. Ook moeten de Commissarissen hun individuele functies (vb. Commissaris van Handel, Commissararis van Milieu,... ) zo goed mogelijk uitoefenen (Nugent, 2000). Vóór 2007, toen er nog 15 lidstaten waren, mochten de vijf grotere landen (Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Italië, Frankrijk en Spanje) elk twee Commissarissen hebben terwijl de andere landen er 'slechts' één hadden. Hierdoor waren er 20 Commissarissen (Colomer, 2002). Sinds de uitbreiding van 2007 heeft elke lidstaat één Commissaris in de Commissie, waardoor er in totaal 27 Europese Commissarissen zijn (http://ec.europa.eu/, 04/03/2010). Ten derde zijn er ook nog de kabinetten van de Commissarissen. Hun doelstelling is hoofdzakelijk de Commissaris ondersteunen in zijn/haar werk (Nugent, 2000).
2.1.4. De Raad van Ministers De Raad van Ministers bestaat eigenlijk uit negen raden, waarbij elke raad één vertegenwoordiger (vaak een minister) heeft uit elke lidstaat. Een Raad die bijvoorbeeld handelt over transport zal bijgewoond worden door alle ministers van transport. Het is echter ook mogelijk dat de Raad verscheidene, overlappende beleidsdomeinen samenbrengt, mocht een geïntegreerde discussie noodzakelijk blijken. Zo komt het bijvoorbeeld vaak voor dat de 11 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Raad omtrent Milieu en de Raad over Energie samen gehouden worden (Warleigh, 2002). De negen verschillende samenstellingen zijn (http://europa.eu/, 04/03/2010): a) Algemene Zaken en Externe Betrekkingen b) Economische en Financiële Zaken (“ECOFIN”) c) Justitie en Binnenlandse Zaken d) Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken e) Concurrentievermogen f) Vervoer, Telecommunicatiemiddelen en energie g) Landbouw en Visserij h) Milieu i) Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur De belangrijkste rol van de Raad van Ministers is het nemen van de finale beslissing over alle wetsvoorstellen. Dit kan door ofwel samen te werken met andere EU-organen, of door hun wetgevende macht te delen met het Europees Parlement onder de medebeslissingsprocedure. De Raad van Ministers kan dus niet zelfstandig werken, want ze is sterk afhankelijk van de wetsvoorstellen van de Europese Commissie. Toch kan het voorkomen dat de Raad de Commissie onder druk zet om bepaalde wetsvoorstellen op te stellen. De Raad van Ministers komt het meest samen Brussel, maar in april, mei en oktober worden ze in Luxemburg gehouden (Warleigh, 2002). De Raad wordt ondersteund door het Comité van Permanente Vertegenwoordigers, dat vooral bestaat uit de ambassadeurs van de lidstaten. Die komen wekelijks in Brussel samen en bereiden het werk van de ministers voor. Er wordt aangenomen dat dit Comité ook een niet te onderschatten invloed heeft op de beslissingsvorming (Colomer, 2002). De meeste kwesties worden beslist met een stemming van QMV. Hoe groter de bevolking van een land, hoe meer stemmen het land heeft. De stemmen worden echter gewogen in het voordeel van de landen met minder inwoners. Onderstaande tabel 1 toont het aantal stemmen per lidstaat. Op bepaalde zeer gevoelige gebieden (bijvoorbeeld het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, belastingen, het asiel- en immigratiebeleid) beschikt elke lidstaat over een vetorecht (http://europa.eu/, 04/03/2010).
12 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Stemgewichten per land Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk
29
Spanje en Polen
27
Roemenië
14
Nederland
13
België, Tsjechië, Griekenland, Hongarije en Portugal
12
Oostenrijk, Bulgarije en Zweden
10
Denemarken, Ierland, Litouwen, Slowakije en Finland
7
Cyprus, Estland, Letland, Luxemburg en Slovenië
4
Malta
3
TOTAAL
345
Tabel 1: Aantal stemmen per land Bron: http://europa.eu/, 04/03/2010
2.1.5. Het Europees Parlement "Sinds 1979 zijn de bevoegdheden van het Parlement door de opeenvolgende Europese Verdragen steeds verder uitgebreid. Het Parlement heeft inmiddels evenveel invloed als de Raad van ministers bij het opstellen van de gemeenschappelijke begroting en het vaststellen van wetten ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal binnen de EU en ter bescherming van het milieu en de consument. Bovendien dient het Parlement in te stemmen met de benoeming van de Commissie en kan het deze naar huis sturen." (http://www.europarl.europa.eu/, 05/03/2010) De Europese verkiezingen zorgen ervoor dat het Europees Parlement om de vijf jaar gewijzigd wordt. Toch zijn het vaak dezelfde parlementsleden, die meestal al een politieke carriëre op lokaal, regionaal of nationaal niveau achter de rug hebben, die terugkeren (Colomer, 2002). Het Parlement zetelt in Straatsburg, maar de meeste samenkomsten van het comité en plenaire vergaderingen (hier worden de door de Commissies goedgekeurde verslagen behandeld en mogelijk opnieuw gewijzigd, http://www.europarl.europa.eu/, 05/03/2010) worden in Brussel gehouden (Warleigh, 2002). De voorzitter van het Europees Parlement, die door de parlementsleden voor een periode van twee en een half jaar wordt gekozen, leidt alle werkzaamheden van het Parlement en zit de plenaire vergaderingen voor. Ook vertegenwoordigt hij/zij het Parlement naar buiten toe. De leden van het Parlement zijn lid van één van de zeven fracties. Deze fracties stellen verschillende politieke voorkeuren 13 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
voor, maar kunnen wel coalities (CWC of 'Connected Winning Coalitions') vormen (Colomer, 2002). Deze zeven fracties zijn (http://www.europarl.europa.eu/, 06/03/2010): a) Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) b) Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement c) Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa d) Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie e) Fractie Europese Conservatieven en Hervormers f) Confederale Fractie Europees Unitair Links/ Noods Groen Links g) Fractie Europa van Vrijheid en Democratie De Socialisten zijn de grootste fractie, gevolgd door de Europese Volkspartij. Echter, volgens Colomer (2002) zijn de Liberalen de belangrijkste fractie: "The relative influence of parties in forming coalitions by bargaining and voting was highly favorable to the Liberals, due to their intermediate position always containing the decisive mean seat." (Colomer, 2002) 2.1.6. Andere Er zijn echter nog veel meer actoren die een invloed hebben op de Europese besluitvorming: "Maar er zijn ook nog de vele honderden werkgroepen en comités waar alles wordt voorbereid. Individuele lidstaten proberen op allerlei manieren een beslissing in hun voordeel te beïnvloeden. Duizenden belangengroepen trachten hun zeg te hebben, en experts laten hun stem horen. De administratie van de Commissie en de Secretariaten-Generaal van de Raad en van het Europees Parlement kunnen op cruciale momenten veel invloed hebben." (Vos, 2006) 2.1.7. Besluit Volgens Warleigh (2002) is het begrijpen van de Europese instituten noodzakelijk voor iedereen die de Europese integratie wil begrijpen. Deze instituten zijn namelijk een indicator van de richting en voorwaarden van het integratieproces. "Study of the institutions themselves, and how both they and actors from within them interact, helps us to understand the functioning of the EU system and its production of public policy, often in ways unanticipated by the member governments." (Warleigh, 2002).
14 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
2.2. Historische en wetgevende beslissingen Vos (2006, 2009) maakt een onderscheid tussen twee verschillende soorten Europese beslissingen, namelijk historische beslissingen en Europese wetten.
2.2.1. Historische beslissingen Dit zijn beslissingen van de Europese Unie die het aanzien van de Unie veranderen of een sterke impact hebben op het functioneren van de Unie in haar totaliteit (dus niet in slechts één beleidsdomein) (Vos, 2006). Voorbeelden van historische beslissingen zijn het Europees energie- en klimaatpakket, de uitbreiding van de EU, een nieuw verdrag, een nieuwe Commissie-voorzitter, ... (Vos, 2009). Volgens Vos (2006) komen verschillende soorten van historische beslissingen tot stand volgens verschillende uiteenlopende procedures waarbij, formeel gesproken verschillende instanties bij betrokken zijn. Deze beslissingen worden altijd door de Europese Raad genomen. Vaak kost het de Raad veel moeite om een akkoord te komen, waardoor de Commissie zich meestal niet verzet tegen zo een moeizaam bereikt compromis. Het Europees Parlement kan bij dit soort historische beslissingen een meer onafhankelijke rol spelen en dreigt dat soms ook te doen, maar het slaagt er nooit in een doorslaggevende stem te hebben. Vaak wordt er namelijk via de nationale hoofdsteden druk uitgeoefend op de parlementsleden.
2.2.2. Europese wetten Er worden Europese wetten uitgevaardigd in de meest diverse domeinen. Daarbij worden vier procedures gehanteerd, namelijk de medebeslissings-
raadplegings-, instemmings- en
samenwerkingsprocedure (Vos, 2006). De medebeslissingsprocedure wordt vandaag het meest gebruikt maar staat sinds het verdrag van Lissabon bekend als de 'gewone wetgevingsprocedure (http://europa.eu/, 23/03/2010). Deze procedure begint bij rondvraag van de Commissie waarna ze een voorstel doen. Dit voorstel wordt vervolgens bediscussieerd en geamendeerd in het Europees Parlement en de Raad van Ministers. Beide instituten spelen dus een soort 'ping-pongspel' tot beiden het eens geraken over dezelfde tekst. Indien ze niet tot een akkoord kunnen komen, ontstaat er een bemiddelingscomité. Dit comité dat bestaat uit leden van de Raad van Ministers en het Europees Parlement moet een compromis vinden. Dat 15 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
compromis moet op zijn beurt worden goedgekeurd door de Raad en het Europees Parlement. Als dit niet lukt en er is geen akkoord, betekent dit het einde van het dossier (Vos, 2009).
2.3. Kritiek op de politieke besluitvorming binnen de Europese Unie
2.3.1. Inleiding Uit de grote hoeveelheid kritiek die op de EU gegeven wordt, heb ik gepoogd de vijf belangrijkste te identificeren op basis van een heleboel publicaties. Deze zijn een gebrek aan democratie; weinig voeling met de bevolking; grote landen beslissen; een te grote Unie om efficiënt te kunnen regeren en QMV, veto en consensus (Colomer, 2002; Warleigh, 2002; Vos, 2006; Neyer, 2004; Heisenberg, 2005). Uiteindelijk zullen deze kritieken vergeleken worden met de problemen die gepaard bij de toestandkoming van het Europees energie - en klimaatpakket.
2.3.2. Een gebrek aan democratie Één kritiek die de EU vaak over zich krijgt is dat ze niet democratisch zou zijn. Zo verlopen de Europese verkiezingen in elke lidstaat verschillend. Er is dus geen Europees electoraal systeem; elke lidstaat bepaalt zelf de regels, die meestal overeenstemmen met die van de nationale verkiezingen (Colomer, 2002). Ook zorgt het Verdrag van Rome er opzettelijk voor dat kleinere landen in de Europese besluitvorming oververtegenwoordigd zijn (Heisenberg, 2005). Zo hebben bijvoorbeeld België en Portugal een lager bevolkingsaantal dan Tsjechië maar toch hebben zowel België als Portugal meer zetels in het Europees Parlement dan Tsjechië (Warleigh, 2002). "The EP is supposed to be a standard-bearer for democracy in the Union, [...]. The enlargement of the Union and the entry of a new cohort of MEPs (Member of the European Parliament) form diverse political and national backgrounds make the resolution of this problem more pressing. MEPs will be representing larger numbers of constituents and will become further removed from the citizens whom they are supposed to represent. Therefore, as the EU expands eastwards, concerns about democratic participation will only intensify." (Warleigh, 2002). Toch heeft het Europees Parlement verschillende eigenschappen van een democratische instelling. Zo is het Parlement uitgegroeid tot een forum waar het echte politieke debat een 16 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
kans krijgt. De fractiediscipline is beperkter dan de in nationale parlementen. Het Europees Parlement moet ook geen regering in het zadel houden waardoor ze elk dossier, voorstel of amendement kan beoordelen op de inhoud ervan (Vos, 2006). "In de wondere kamers van de Europese besluitvorming ligt alle stof voor de debatten die het wezen van de democratie uitmaken. Die debatten worden ook gevoerd in de wandelgangen rond het Schumanplein, in de trein naar Straatsburg of op de snelweg tussen Brussel en Luxemburg. Maar het brede publiek weet het niet. Dat verdwaalt al snel in het jargon en de al te diplomatieke manieren van de hoofdrolspelers. Meer openlijke conflicten, daar kan de Europese democratie alleen maar bij winnen." (Vos, 2006). 2.3.3. Te weinig voeling met de bevolking In tegenstelling tot de nationale politiek gebeurt de Europese besluitvorming voornamelijk achter gesloten deuren (Neyer,2004). Ondanks het feit dat meer transparantie een objectief is van de Europese Raad, verloopt dit proces zeer traag en kunnen lidstaten nog steeds kiezen of ze hun positie in de onderhandelingen al dan niet publiek maken (Heisenberg, 2005). Ook worden non-gouvernementele actoren slechts toegelaten tot de besluitvorming als dit in het voordeel is van de Europese Commissie en de lidstaten (Neyer, 2004). Volgens Colomer (2002) is een
gevolg hiervan de lagere opkomst voor Europese verkiezingen dan voor
nationale of regionale verkiezingen. "It is worth underlining, however, that the EU has opened its legal machinery especially in the preparation phase for a great number of advisory bodies, and provides numerous opportunities to non-governmental actors for voicing their concerns (Green Papers, etc.). Likewise, the expansion of the competencies of the EP is anything but insignificant." (Neyer, 2004) 2.3.4. De grote landen beslissen Soms wordt geargumenteerd dat het niet de Europese Raad is, maar slechts een beperkt aantal leden van de Raad die de grote (historische) beslissingen nemen, namelijk de grote landen. De kleinere landen wegen heel wat minder zwaar door in de Europese Raad maar kunnen toch knap lastig doen. De uitkomst van een vergadering van de Europese Raad hangt namelijk vaak ook af van het diplomatieke talent en het politieke doorzicht van de onderhandelaars. Een land met een getalenteerde en ervaren regeringsleider kan 'boven zijn gewichtsklasse' spelen. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat de grote landen het vaak weinig eensgezind zijn, waardoor het belang van kleinere landen groeit. Sommigen gaan nog verder 17 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
en stellen dat het slechts twee specifieke landen zijn die de historische beslissingen nemen, namelijk Frankrijk en Duitsland. Dit valt te begrijpen aangezien de hele Europese integratie in zekere zin oorspronkelijk te maken had met de verzoening tussen beide landen. Ook zijn er veel zaken die Frankrijk en Duitsland verdelen. Zo zijn voor Frankrijk buitenlands beleid en defensie belangrijke Europese prioriteiten, terwijl Duitsland de Europese integratie liefst op andere terreinen een vlucht ziet nemen. Als beide landen dan toch tot een gezamenlijk voorstel komen, dan is dat meestal al een compromis waarin ook de andere lidstaten zich kunnen vinden (Vos, 2006).
2.3.5. De Unie is te groot om efficiënt te zijn Vóór de uitbreiding van de Europese Unie tot 27 lidstaten waren de leden vooral bezorgd over hoe
beslissingen
bereikt
zullen
worden
met
zo'n
groot
aantal
verschillende
vertegenwoordigers rond de tafel. Hoe kan zo'n groot aantal landen via consensus tot een compromis komen (Warleigh, 2002)? "The qualified majority weighting and threshold that will be introduced in 2005 undoubtedly reflects this sense that consensus seeking may no longer be attainable, that new members may find the rules of the game difficult to adjust to in the Council, and that this may limit the Council's capacity for effective decision making" (Warleigh, 2002). 2.3.6. QMV, veto en consensus verlammen de besluitvorming De invoering van de Single European Act in 1987 bracht onder andere een einde aan het gebruik van veto's in de Europese Raad. Doel hiervan was de efficiëntie van de besluitvorming van de Raad te verhogen (Heisenberg, 2005). Uit empirisch onderzoek van Golub (1999) blijkt echter dat dit niet het geval was. De EU (voornamelijk de Europese Raad) is nog steeds gedomineerd door een cultuur van consensus. Er wordt slechts zelden gestemd. Heisenberg (2005) stelt dat consensus er niet noodzakelijk voor zorgt dat de EU inefficiënt werkt: " [...] in their search for agreements in one issue, Member States need to meet the demand of another Member State in a different issue area which creates demand for another legislative act in that issue. In QMV ('Qualified Majority Voting'), if that Member State is not needed in the majority, its requirements are ignored. To use a financial market analogy, it creates a 18 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
liquid market wherein each transaction does not necessarily have to find one counter party" (Heisenberg, 2005) Deze visie leidt echter tot veel discussie. Zo stellen Schulz en König (2000) net het tegenovergesteld van Golub (1999) en Heisenberg (2005), namelijk dat het gebruik van QMV leidt tot snellere beslissingen in de Europese besluitvorming. De EU kan volgens hen via consensus niet efficiënt werken omdat het door deze besluitvorming zeer lang duurt voor een Commissievoorstel uiteindelijk aanvaard wordt.
2.4. 'New Governance' in de EU Toch probeert de EU rekening te houden met bovenstaande kritiek door het beleid te vernieuwen (Eberlein & Kerwer, 2004). Deze 'new governance' steunt op de consultatie van private actoren en volgt een procedure bestaande uit "joint target-setting and peer assessment of national performances under broad and unsanctioned European guidance" (Héritier, 2002). Een voorbeeld van deze 'new governance' is 'The Open Method for Coordination' (OMC). Die bestaat uit vier elementen (Mosher, 2000, p.1): 1) Vaste
richtlijnen
voor
de
EU
met
korte-
,
middellange-,
en
langetermijnsdoelstellingen. 2) Kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en referentiepunten gebruiken. 3) De Europese richtlijnen worden vertaald in nationale en regionale doelstellingen en nationaal en regionaal beleid. 4) Periodieke controle en evalutatie als onderling leerproces Volgens Eberlein en Kerwer (2004) is deze methode duidelijk verschillend van de voorgaande, traditionele, top-down en 'command and control' beleidtypes die op hun beurt ook nog eens ondersteund worden door strenge sancties. Toch hebben ze een aantal punten van kritiek. Ten eerste kan het OMC-systeem geen echte sancties opleggen, vooral wanneer het gaat over het implementeren van breed gedefinieerde doelstellingen. Ten tweede is "participation likely to be selective, so that exclusive interests will shape the content of 'best practice' ". Ten derde is het zeer waarschijnlijk dat besluitvorming met behulp van OMC niet minder elitair en ondoorzichtig zal zijn dan in traditionele besluitvorming. Ten slotte is de OMC-methode niet zo nieuw als ze op het eerste zich lijkt. In het verleden werd reeds een gelijkaardige soort vaak gebruikt (vooral door de Commissie) om zich voor te bereiden op de 19 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
formele wetgeving. Daarom werd gevreesd dat deze methode mogelijk een subtiel mechanisme was om formeel bevoegdheden naar de EU over te brengen (Eberlein & Kerwer, 2004). Het idee achter de OMC-methode was nieuwe concepten en methoden voor het Europees beleid te verkennen, samen met de betrokken overheden, experts, academici en maatschappij. Toch vonden academici dat de Commissie meer bezorgd was met het behoud van haar rol in de besluitvorming dan met het definiëren van de rol van de nieuwe 'modes of governance' (Eberlein & Kerwer, 2004). "New governance modes are by no means restricted to uncontroversial cases in which there is a high level of consensus. On the contrary, they are almost always introduced after legislative deadlocks. New modes of governance, and particularly the OMC, are important whenever central legislative policies are not feasible because the solutions to policy problems are uncertain and politically sensitive" (Eberlein & Kerwer, 2004). Het is echter belangrijk te stellen dat de besluitvorming in de EU nog steeds voor een groot deel gebaseerd is op de traditionele methode op basis van legislatie (Héritier, 2002). Toch zijn de nieuwe vormen van beleid (zoals bijvoorbeeld OMC) sterk aan het opkomen. Vooral op gebied van economisch beleid zijn ze zeer belangrijk (Eberlein & Kerwer, 2004).
20 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
3. PROBLEMATIEK
3.1. Broeikaseffect Ruwweg één derde van de zonne-energie die de atmosfeer van de aarde bereikt, wordt direct teruggereflecteerd in de ruimte. De overblijvende energie wordt geabsorbeerd door de aardoppervlakte en (voor een kleiner deel) door de atmosfeer. Om dit systeem in evenwicht te houden, moet de aarde telkens ongeveer dezelfde hoeveelheid energie terug de ruimte insturen. Dit wordt bepaald door de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer (IPCC, 2007). Deze broeikasgassen kunnen energie afkomstig van de aarde absorberen en warmen zo de atmosfeer op. Bijgevolg kan elke groei van het broeikasgassenvolume leiden tot opwarming van de aarde. Van deze gassen hebben vooral waterstof (H2) en koolstofdioxide (CO2)
de
grootste
impact,
maar
methaan
(CH4),
nitraatoxide
(N2O),
CFK’s
(chloorfluorkoolwaterstoffen, http://www.bc-enschede.nl, 27/11/2009 ) en tropische ozon zorgen ook voor significante bijdragen tot het broeikaseffect (Kemp, 2004).
Figuur 1: Het broeikaseffect Bron: http://www.wolfklimaatservice.nl/, 28/04/2010
21 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
3.2. Bewijzen van de opwarming De concentratie van CO2 in de atmosfeer is van 280 ppm, in de periode 1000-1750, gegroeid tot 368 ppm in 2000. Dat is een toename van 31% (met een fout van 4%) . Ook andere broeikasgassen zijn over diezelfde periode gestegen, bijvoorbeeld methaan met 15% (met een fout van 25%) (Townsend, 2008). Hierdoor is de gemiddelde temperatuur op aarde gestegen met ongeveer 0,3 tot 0,6oC sinds 1900. Dit is een normale, natuurlijke variatie in temperatuur, maar de grootste groei vond plaats tussen 1910 en 1940 en opnieuw na 1975. Het opwarmingsproces werd vanaf 1940 tot 1975 namelijk tegengehouden door natuurlijke fenomenen. Ook waren de jaren ’90 het warmste decennium en was 1998 het warmste jaar sinds de metingen begonnen (Kemp, 2004). Er is ook bewijs dat de permafrost de voorbije decennia gedegradeerd is, dat er sinds 1960 10% minder bodem bedekt is met sneeuw en dat de Arctische Oceaan in de late zomer/herfst 40% minder dun en 10 à 15% minder breed is. Ook het gemiddelde zeeniveau stijgt jaarlijks 1 à 2 millimeter, en de sterkte van de Golfstroom neemt af omdat er steeds meer smeltwater in terechtkomt (Townsend, 2008).
3.3. Voorspellingen Men verwacht, afhankelijk van de modellen die gebruikt worden, dat de CO2-concentratie zal stijgen van 368ppm in 2000 naar een waarde tussen 540 en 970ppm tegen 2100. Dit zou gepaard gaan met een globale temperatuursstijging van 1,8 à 4,0oC (Townsend, 2008). Het is ook zeer waarschijnlijk dat periodes van extreme warmte vaker zullen voorkomen en dat ze nog extremer zullen zijn. Koude periodes zullen minder voorkomen waardoor de ijskappen blijven smelten, met als gevolg dat het gemiddelde zeepeil zal stijgen met 0,18 tot 0,59 meter tegen 2100. Men verwacht ook periodes met hevige neerslag, gevolgd door lange, droge periodes. De impact van de moessons zal wijzigen, en er zullen steeds meer tropische cyclonen voorkomen (IPCC, 2007).
22 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
4. EUROPEES MILIEUBELEID 4.1. Inleiding In dit deel wordt het Europees milieubeleid besproken en hoe dit geëvolueerd is in de tijd. Hiervoor worden vooral de Milieuactieplannen behandeld. Ook wordt besproken waarom de EU nu zoveel aandacht besteedt aan milieu, wat de rol is van de EU binnen de internationale milieubesprekingen en of ze al dan niet internationaal leidinggevend zijn op het vlak van milieubeleid.
4.2. Verklaringen belang klimaatsverandering voor de EU Eerst stellen we ons de vraag hoe het komt dat klimaatsverandering zo belangrijk is binnen de EU. Buchan (2009) heeft hiervoor vijf verklaringen: -
Wetenschappers voorspellen dat, indien men niets onderneemt, de hele regio rond de Middellandse Zee als gevolg van de klimaatsopwarming te maken zal krijgen met droogte en enorm hoge temperaturen. Het belangrijkste gevolg hiervan is dat de EU veel vluchtelingen vanuit zowel Zuid-Europa als Sub-Sahara Afrika zou krijgen.
-
De Groenen in het Europese Parlement zijn beter vertegenwoordigd dan in de nationale parlementen. De reden is het proportioneel systeem van vertegenwoordiging van de EU.
-
De EU treft traditioneel preventieve maatregelen omtrent het milieu. Deze traditie zit vervat in het 'precautionary principle' waarin staat dat men soms preventief moet reageren, zelfs vóór er bewijs is, om enorme, onomkeerbare schade te vermijden.
-
Binnen de EU heerst het gevoel dat een oplossing voor het klimaatsprobleem geen onmogelijke opdracht is.
-
Ten slotte heeft de EU ook de bevolking mee in de strijd tegen de verandering van het klimaat. Uit een enquête (Eurobarometer) van maart 2008 blijkt dat 64% van de Europeanen het milieu belangrijker vindt dan competitiviteit, terwijl slechts 18% het daar niet mee eens is.
Oberthür en Kelly (2008) voegen hier twee relevante punten aan toe: -
Klimaatbeleid is in de loop der tijd een belangrijke drijfveer geworden voor de Europese integratie. Na de mislukking van het opstarten van een grondwet in 2005, 23
Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
wou de EU terug vooruitgang brengen in het Europese integratieproces. Dit deed ze door te focussen op een stevig klimaatsbeleid. Volgens enquêtes werd deze keuze gesteund door een meerderheid van de bevolking. -
Sinds 2005, wanneer nogmaals duidelijk werd dat de EU op gebied van olie en gas sterk afhankelijk is van landen buiten de EU (vb. Rusland, Midden-Oosten...), wil de EU een beter en efficiënter energiebeleid.
4.3. Europees milieubeleid: binnen de EU De geschiedenis van het intern Europees klimaatsbeleid wordt besproken omdat de EU pas wereldleider kan zijn als ze ook intern een duidelijk en consequent klimaatsbeleid voert (Oberthür & Kelly, 2008). Barnes & Barnes (1999) verdelen deze geschiedenis in een aantal periodes:
4.3.1. 1957 - 1972: Beperkte actie Het gebrek aan actie op gebied van milieu resulteerde in beleidsmaatregelen die er hoofdzakelijk voor zorgden dat de verschillende nationale milieustandaarden geen obstakels werden voor de handel en economie. Er werden in deze periode slechts tien maatregelen omtrent milieu getroffen, en daarvan was de stimulans dus niet milieubehoud maar wel (veilige) handel. Toch groeide na verloop van tijd het besef dat ook het milieu ernstig genomen moet worden. Dit besef was niet uniek voor de landen van de Europese Economische Gemeenschap (EEG), het was een fenomeen dat zich voordeed over de hele wereld. In de jaren '60 groeide namelijk het 'groene bewustzijn' van de mensen, onder andere door het onderzoek van verschillende Amerikaanse wetenschappers (Barnes & Barnes, 1999). Door de lange geschiedenis van economische activiteit binnen Europa, zijn er op gebied van lucht -, bodem - en watervervuiling verschillende problemen ontstaan die zelfs erger waren dan in de VS. Wetenschappelijk bewijs toonde aan dat deze problemen er in de jaren '50 en '60 slechter op werden, door de snelle economische groei van de Europese landen na WOII (Barnes & Barnes, 1999). Het eerste grote breekpunt in het Europese klimaatsbeleid kwam er in 1972. Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Parijs op 19 en 20 oktober 1972 nam de EU haar eerste
24 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
formele stappen naar een coherente aanpak van de milieuproblematiek. Op het einde van de top in Parijs stelden de staatshoofden duidelijk (Barnes & Barnes, 1999): "Economic expansion is not an end itself: its first aim should be to enable disparities in living conditions to be reduced. It must take place with the participation of all social partners. It should result in an improvement of the quality of life as well as in standards of living. As befits the genius of Europe, particular attention will be given to intangible values and to protecting the environment so that progress may readily be put at the service of mankind." (CoM, 1973, Part 1:5 zoals geciteerd in Barnes & Barnes, 1999). Ook werd na de Europese Top van Parijs aan de Europese Commissie gevraagd om te beginnen met de voorbereiding van een milieu actieplan (Barnes & Barnes, 1999).
4.3.2. De Milieu actieplannen
4.3.2.1. Het eerste Milieu actieplan, 1973 - 1976 Het eerste Milieu actieplan werd officieel goedgekeurd op 22 november 1973 en bevatte een beperkt aantal prioriteiten voor de daaropvolgende twee tot drie jaar. Het belang ervan is dat het een raamwerk biedt voor een toekomstig Europees milieubeleid. Ook het principe van gedeelde verantwoordelijkheid was voor zowel het Europese als nationale schaalniveau een belangrijke stap vooruit. Om deze verantwoordelijkheid zo efficiënt mogelijk te laten gelden, werden beslissingen omtrent milieuactie door dit plan gebaseerd op het principe van de subsidiariteit. Ook bevatte het eerste Milieu actieplan een aantal noodzakelijke studies omtrent problemen, zoals bijvoorbeeld waterschaarste, levering en gebruik van grondstoffen (Barnes & Barnes, 1999). "Whereas [...] the task of the European Economic Community is to promote [...] a harmonious development of economic activities and a continued and balanced expansion which cannot now be imagined in the absence of an effective campaign to combat pollution [...] and an improvement in the [...] quality of the environment." (CoM, 1973 zoals geciteerd in Barnes & Barnes, 1999)
4.3.2.2.Het tweede Milieu actieplan, 1977 - 1981 De primaire doelstelling van dit plan, goedgekeurd in mei 1977, was ervoor te zorgen dat de projecten en maatregelen die genomen werden onder het eerste Milieu actieplan door konden 25 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
gaan en geüpdatet konden worden. Dit hield in dat het tweede milieuplan aandacht had voor (Barnes & Barnes, 1999): -
De verbetering van de levenskwaliteit en de bescherming van het leefmilieu. Prioriteit was de vervuiling van het zeewater, de atmosfeer en de geluidsoverlast.
-
Het duurzaam gebruik van land, milieu en grondstoffen.
-
Het nemen van maatregelen die de Europese bevolking duidelijk maken dat ook zij verantwoordelijkheden heeft op het vlak van milieu.
In het tweede Milieu actieplan zijn er ook nieuwe delen te vinden, zoals monitoring, de bescherming van fauna en flora, de beoordeling van het beleid en de ontwikkeling van milieulabels. Deze laatste waren een belangrijk initiatief met als doel het gedrag van de consumenten te wijzigen door hen via labels informatie te verlenen over vervuiling en milieuvriendelijkheid (Barnes & Barnes, 1999).
4.3.2.3. Het derde Milieu actieplan, 1982 - 1987 Het derde Milieu actieplan, goedgekeurd op 7 februari 1983, verschillende duidelijk van de twee voorgaande (Barnes & Barnes, 1999): "The objective of the Third EAP was to move the harmonization of the national policies forward to make the most economic use possible of the natural resources offered by the environment." (Barnes & Barnes, 1999). De klemtoon lag op het vermijden dat nationale regeringen verschillenden tegenstijdige acties zouden nemen die het milieu zouden kunnen verstoren. Het doel hiervan was het Europese milieubeleid te versterken omdat de uitbreiding van de EU met staten aan de Middellandse Zee, en de voltooiing van de marktintegratie voor de deur stonden. Ook werden drie principes vooropgesteld (Barnes & Barnes, 1999): -
Elk vorm van actie moet toegepast worden op het meest wenselijke niveau, met andere woorden subsidiariteit.
-
'Beter voorkomen dan genezen' moet de regel worden.
-
Pogingen tot herstel van het milieu moeten, indien mogelijk, altijd genomen worden.
26 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
4.3.2.4. Het vierde Milieu actieplan, 1987 - 1992 Het vierde Milieu actieplan, dat werd goedgekeurd op 19 oktober 1987, had als belangrijkste doel ervoor te zorgen dat economische ontwikkeling en milieubescherming hand in hand gaan. Er heerste in die tijd namelijk de idee dat een groeiende economische integratie zo goed als zeker zou leiden tot milieudegradatie (Barnes & Barnes, 1999).
"The Fourth EAP did not replace the earlier programs but was an extension of actions which had been taken as a result of their adoption. In contrast to the earlier three programs, the Fourth EAP did attempt to introduce a more holistic approach to environmental protection." (Barnes & Barnes, 1999).
Een groot deel van de inhoud van dit Actieplan was reeds aanwezig in de vorige Actieplannen. Een belangrijke toevoeging was echter de erkenning dat milieubescherming kan leiden tot jobs. Milieubescherming werd vanaf 1987 dus gezien als een essentieel deel van het economisch beleid binnen de EU (Barnes & Barnes, 1999).
4.3.2.5. Het vijfde Milieu actieplan, 1992 - 2002 Het vijfde Milieu actieplan, dat goedgekeurd werd in maart 1992, besloot dat vorige actieplannen een groot aantal succesvolle maatregelen en milieuverbeteringen hadden bereikt. Het erkende ook dat de volledige effecten nog niet merkbaar waren omdat (http://ec.europa.eu/ , 28/03/2010): -
Veel maatregelen nog niet afgelopen waren, waardoor het moeilijk was om hun uiteindelijke impact te evalueren.
-
Veel maatregelen nog niet ten uitvoer waren gebracht.
De meeste maatregelen uit de vorige actieplannen waren niet geschikt om de milieuschade door de marktintegratie tegen te gaan. Daarom ging het Vijfde Milieu actieplan op zoek naar nieuwe instrumenten om het milieu te beschermen zonder de economische ontwikkeling te schaden. Ook mondiaal was deze zorg er, en dit leidde tot het 'Brundlandt Rapport' in 1987. Het Vijfde Milieu actieplan combineerde de onderwerpen in de mondiale context met de ontwikkeling van een eigen Europees milieubeleid. Dit milieuplan moest ook langer meegaan 27 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
dan de andere Milieu actieplannen. Het was het eerste dat specifieke doelstellingen stipuleerde en de specifieke economische sectoren identificeerde die de zwaarste vervuilers waren/konden worden (http://ec.europa.eu/ , 28/03/2010): -
Industrie
-
Landbouw
-
Transport
-
Energie
-
Toerisme
"The next stage of that development was to prepare a Sixth EAP which contained a more structured sustainable development plan for the EU to build on the achievements of the Fifth EAP after the year 2000." (Barnes & Barnes, 1999).
4.3.2.6. Het zesde Milieu actieplan, 2002 - 2012 Het zesde Milieu actieplan, goedgekeurd op 22 juni 2002, is het raamwerk voor het Europees milieubeleid voor de periode 2002 -2012. Het beschrijft de acties die genomen moeten worden om de milieudegradatie tegen te gaan. Dit milieuplan identificeert vier cruciale domeinen (http://ec.europa.eu, 30/03/2010): -
Klimaatsverandering
-
Natuur en biodiversiteit
-
Milieu en gezondheid
-
Afval en natuurlijke rijkdommen
"The 6th EAP promotes full integration of environmental protection requirements into all Community policies and actions and provides the environmental component of the Community's strategy for sustainable development. The link is made between environment and European objectives for growth, competitiveness and employment." (http://ec.europa.eu, 30/03/2010).
28 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
4.3.3. Voorloper op het gebied van milieu?
In de jaren '90 was effectief Europees klimaatsbeleid zeer traag aan het opkomen. Zo ontstond in 1993 een mechanisme om broeikasgassen in de lidstaten te monitoren, werd een Europese CO2-tax afgeblazen en werden twee programma's omtrent energie-efficiëntie en hernieuwbare energie (namelijk SAVE en ALTENER) sterk afgezwakt. De grootste progressie in de reductie van broeikasgassen binnen de EU in de jaren '90 kwam uit nationale beslissingen die los stonden van de klimaatsverandering. Zo voerde het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld een omschakeling uit van steenkool naar gas. Na 1994 stegen de emissies zelfs, en waren de voorspellingen
heel
somber.
Hierdoor
kon
de
EU
tijdens
de
internationale
klimaatsbesprekingen in de jaren '90 nooit echt een leidersrol opnemen. Onder andere omdat het deze leidersrol wel wou, onderging het Europees klimaatsbeleid een aantal drastische wijzigingen. Een belangrijk kantelpunt was de goedkeuring van het ETS (Emission Trading Scheme)-systeem in 2003, dat van start ging in 2005 (zie punt 5.2.1.). Andere kantelpunten waren de beslissing om meer hernieuwbare energie te gebruiken voor de elektriciteitproductie (Directive 2001/77/EC) of de beslissing om de huizen energie-efficiënter te maken (Directive 2002/91/EC). (Oberthür & Kelly, 2008). "In addition to common and coordinated climate policies, domestic measures by individual EU member states form an essential element of EU climate policy. These measures are guided by the so-called burden sharing agreement that distributes the effort required to implement the EU's joint emission reduction target of eight percent under the Kyoto Protocol among EU member states." (Oberthür & Kelly, 2008). 2007 is volgens Oberthür en Kelly (2008) een historisch jaar voor het Europees klimaatbeleid, want in maart van dat jaar keurde de EU het "Energie - en klimaatpakket" goed. Meer info hierover vindt u in punt 5.
4.4. Het Europees milieubeleid: internationaal In dit deel wordt onderzocht of de EU al dan niet een leiderschapsrol inneemt in het internationaal debat over milieu en hoe deze rol geëvolueerd is. Dit is belangrijk, omdat een sterk internationaal akkoord ervoor zou zorgen dat de EU geen 20% maar 30% minder CO2 zou uitstoten tegen 2020 (zie punt 5.2.3.). 29 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
4.4.1. Klimaatleider? Volgens Oberthür en Kelly (1999) heeft de EU effectief de rol van klimaatleider op zich genomen sinds de 'Climate Change Convention' van 1991 waar ze voor het eerst poogde bindende doelstellingen omtrent emissiereductie te formuleren. Dit is echter niet gelukt. Sinds deze Conventie heeft de EU altijd gestreefd naar een bindend systeem betreffende emissiereductie. Dit werd bereikt in het Kyoto Protocol van 1997 waarbij de EU zichzelf het hoogste reductiedoel van alle geïndustrialiseerde landen oplegde (-8%). Ook is de rol van de EU in het klimaatsbeleid sterk gegroeid nadat de regering Bush in 2001 verklaarde dat de VS niet zou meedoen aan het Kyoto Protocol. Nadat de VS zichzelf terugtrok uit het Protocol, heeft de EU Kyoto zelfs gered. Hoe komen alle EU-landen nu tot één gemeenschappelijk standpunt voor deze internationale klimaatsconventies? Zo zijn tijdens deze conventies zowel de EU (vertegenwoordigd door de Europese Commissie) als de individuele lidstaten vertegenwoordigd. Deze worden wel vaak als één unitaire actor gezien, maar toch is er nood aan een betere coördinatie tussen de EU en de lidstaten om zo zeker met één stem te spreken. Daarom werd er in de jaren '90 in Brussel een werkgroep opgericht die voorbereidingen treft voor internationale onderhandelingen met als doel sneller en efficiënter te kunnen reageren in het internationaal klimaatsbeleid (Obertür & Kelly, 2008).
4.4.2. Klimaatsconferenties Er wordt gekozen om de twee klimaatsconferenties, Montreal (2005) en Kopenhagen (2009), te bespreken omdat Montreal net voor en Kopenhagen net na het ontstaan van het Europees energie- en klimaatpakket werden georganiseerd. 4.4.2.1. Montreal (2005) Deze conventie was volgens Vanden Brande (2006) vooral belangrijk omdat de EU hier een keuze moest maken tussen twee sporen: •
Het Kyoto-spoor: Het spoor waarbij de EU streeft naar een bindend regime met meetbare reductiedoelstellingen.
•
Een nieuwe, vrijblijvende langetermijnstrategie. 30
Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Aanvankelijk volgde de EU altijd het Kyoto-spoor maar door de onzekerheid over het voortbestaan van Kyoto en omdat niemand het initiatief leek te nemen om Kyoto op de agenda te houden, ging het in Montreal voornamelijk over dat tweede spoor. De EU begon dus een open en flexibele diplomatie te hanteren. Zo moest ze geen energie besteden aan het overtuigen van de VS om deel te nemen aan Kyoto of aan een andere 'target and timetable' aanpak. Onderhandelen en niet meer dicteren werd het masterplan om een consensus te bereiken. Het uiteindelijke resultaat was een zwak akkoord. Door het Amerikaanse verzet kwam de 'post-2012' deal neer op een "open en niet-bindende dialoog die niet zal leiden tot nieuwe verbintenissen binnen het kader van de UNFCCC (United Nations Framework Convention on Climate Change, http://unfccc.int/, 19/04/2010)" (Vanden Brande, 2006). "Europa voldeed in Montreal niet aan de verwachtingen en was in de praktijk meer volger dan leider. Achteraf bekeken was dit niet eens verwonderlijk: ter voorbereiding van Montreal stelde de Europese Commissie al uitdrukkelijk dat de EU haar eigen inspanningen voortaan zou laten afhangen van de inspanningen van anderen. Het pragmatisme van de EU lijkt een teken aan de wand en wijst op een ontwikkeling in de internationale identiteit. Men kan het met wat goede wil ook anders zien: vanuit de ambitie om haar leiderschap te behouden, is de EU bereid een de eigen norm af te zwakken en een internationale norm te aanvaarden. De vraag is dan ook of een zwak consensus rond klimaat wel bijdraagt tot een oplossing voor de klimaatproblematiek of duurzame ontwikkeling in het algemeen." (Vanden Brande, 2006) 4.4.2.2. Kopenhagen (2009) Volgens Fujiwara (2010) kon de EU, maar ook Japan en Rusland, geen beslissende rol spelen tijdens de impasse die ontstond tijdens de onderhandelingen. Ze werden uiteindelijk zelfs verplicht om een zwak akkoord te ondertekenen, dat vooral werd opgesteld door de VS en China. Fujiwara (2010) heeft twee verklaringen voor dit verlies aan Europees klimaatleiderschap: •
Omdat de EU al een systeem heeft om de uitstoot van broeikasgassen te beperken (namelijk het Europees energie - en klimaatpakket), wordt er tijdens de onderhandelingen vaak geen rekening mee gehouden. Ze heeft namelijk al een plan.
•
Het standpunt van de EU was al lang gekend nog voor de top begon terwijl dat van andere landen zoals de VS veel minder duidelijk was. Daardoor had de EU geen onderhandelingsruimte en werd er weinig rekening mee gehouden.
Ook doet Fujiwara (2010) een aantal voorstellen omtrent de Europese positie in het postKopenhagen tijdperk: 31 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
•
De EU zou een soort leiderschap op zich moeten nemen als voorloper op het gebied van vergaand, intern klimaatsbeleid.
•
Ook zou de EU meer moeite moeten doen om een wereldwijde koolstofmarkt te creëren, aangezien ze hiermee al heel wat ervaring heeft.
•
De EU moet zich profileren als een betrouwbare en effectieve leider die uiteenlopende standpunten van de staten kan samenbrengen tot één sterk akkoord. De EU heeft namelijk ervaring in het zoeken naar consensus omdat ze dat zo vaak moet doen met 27 lidstaten.
32 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
5. HET EUROPEES ENERGIE- EN KLIMAATPAKKET
5.1. Algemeen Onlangs lijkt er zich op gebied van Europees klimaatbeleid een kleine revolutie te hebben voltrokken met de presentatie van een aantal klimaat- en energievoorstellen (Van Schaik & Van Kampen, 2008). Deze zijn een vervolg op een mededeling van 2005 "Winning the Battle against Global Climate Change" met een aantal concrete aanbevelingen voor het Europees klimaatbeleid en een overzicht van de belangrijkste aspecten van het toekomstige klimaatsbeleid van de EU (Commision of the European Communities, 2007). Deze klimaat en energievoorstellen hebben als doel "een klimaatvriendelijke economie tot stand te brengen die gebaseerd is op een combinatie van koolstofarme technologieën en energiebronnen" (Europese Commissie, 2008). Ze kwamen tot stand toen de Europese Commissie in januari 2007 een voorstel op tafel legde dat tegemoet kwam aan de problemen van energielevering, klimaatsverandering en de industriële ontwikkeling. Twee maand later, tijdens de Europese top van maart 2007 te Brussel, werd dit plan vervolgens bevestigd door de Europese Raad (Europese Unie, 2008). Het plan omvat een viertal punten (Europese Unie, 2008): 1) Een reductie van broeikasgassen met ten minste 20% tegen 2020 ten opzichte van het referentiejaar 1990 (Commission of the European Communities, 2007). 2) Tegen 2020 moet minstens 20% van alle energieverbruik uit hernieuwbare bronnen afkomstig zijn (Van Schaik & Van Kampen, 2008). 3) Tegen 2020 moet er een groei in energiebesparingen zijn met minstens 20% (ten opzichte van de verwachte niveau in 2020) (Vanden Brande, 2009). 4) Ten minste 10% van alle transportbrandstoffen moet tegen 2020 bestaan uit hernieuwbare energie (Vanden Brande, 2009). De kosten van het pakket worden geschat op 0,45% van het Europese BBP in 2020, ofwel 60 miljard euro netto. Deze kosten kunnen echter wel verschillen per lidstaat waarbij een maximum van 0,7% wordt gehanteerd. Lidstaten die dit maximum zouden overschrijden, worden gecompenseerd met extra veilingsrechten binnen het ETS (Emissions Trading Scheme)-systeem (Van Schaik & Van Kampen, 2008). 33 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
5.2.Reductie broeikasgassen met 20% tegen 2020 Op dit moment is het doel binnen de EU, omwille van het Kyoto Protocol, een vermindering van CO2 met 8% tegen 2012 (Viguier, 2003). Voor de periode 2012-2020 wil de EU dit verderzetten door tegen 2020 20% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 2005. Hiervoor maakt de EU gebruik van handel in emissierechten. Deze was het eerste internationaal handelsysteem voor CO2-emissies en is ondertussen een belangrijke drijfveer voor de snelle uitbreiding van de handel in koolstofemissies overal ter wereld (Europese Commissie, 2008). Hiervoor maakte de EU een verschil tussen de ETS-sector en de non-ETS-sector (Europese Commissie, 2005).
5.2.1. ETS-sector "The EU Emissions Trading Scheme (ETS) is based on a recognition that creating a price for carbon through the establishment of a liquid market for emission reductions offers the most cost-effective way for EU Member States to meet their Kyoto obligations and move towards the low carbon economy of the future" (Europese Commissie, 2005). Belangrijk is dus dat het oorspronkelijk bedoeld was om de Kyotonormen te halen en niet de 20% CO2-reductie van het klimaatsplan. Dit plan bestond in 2005 namelijk nog niet (Kruger et al., 2007). Maar wat houdt dit systeem nu in? De ETS regeling zorgt ervoor dat elk EUland aan elke installatie een bepaald aantal emissierechten moet toekennen. De grens die gesteld wordt aan het totale aantal emissierechten, ook wel emissieplafond genoemd, moet voor schaarste zorgen en deze schaarste is nodig om de markt te laten functioneren. Als bedrijven hun uitstoot onder het niveau van hun emissierechten houden, kunnen ze overbodige rechten verkopen aan andere bedrijven die wel moeite hebben hun quota niet te overschrijden. Zo wordt het economisch interessanter voor deze bedrijven om te investeren in milieuvriendelijkere installaties (Europese Commissie, 2008). Het ETS-systeem ontwikkelde zich via drie fases (Buchan, 2009): 5.2.1.1. Fase 1: 2005 - 2007 In deze fase gold het ETS-systeem enkel voor de grootste vervuilers, namelijk de energiesector, de warmtegenererende industrie en een aantal geselecteerde energie-intensieve industriële sectoren (vb. olieraffinaderijen, ijzer- en staalfabrieken,...). Hierdoor waren 34 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
ongeveer 11.500 installaties, die samen verantwoordelijk waren voor 45% van CO2-emissies binnen de EU, onderhevig aan dit systeem (www.euractiv.com, 15/02/2010). Uit onderzoek bleek dat in deze eerste fase de elektriciteitsbedrijven en raffinaderijen in 2005 het meest actief waren op de CO2-markt, terwijl staal- en alluminiumbedrijven helemaal geen handel dreven in emissierechten (Europese Commissie, 2008). Één van de grootste fouten van de EU tijdens deze fase was dat de nationale overheden zelf mochten kiezen hoeveel vergunningen er werden toegeschreven aan hun industrieën (Vanden Brande, 2009). Hierdoor waren er industrieën van bepaalde landen die meer mochten uitstoten dan ze deden vóór het ETS-systeem. Het logische gevolg was dat deze vergunningen in de lente van 2006 zo goed als niets meer waard waren (Buchan, 2009). Zo had in 2005 een grote groep landen (met onder andere sterke vervuilers zoals bijvoorbeeld Duitsland) samen 44,1 miljoen extra CO2 vergunningen op overschot. Het Verenigd Koninkrijk was de enige grote vervuiler die meer uitgestootte dan het vooraf opgelegde quotum. Hierdoor moest het land meer dan 30 miljoen ton extra vergunningen kopen op de Europese CO2-markt. Één vergunning geeft een bedrijf namelijk het recht één ton CO2 uit te stoten (www.euractiv.com, 15/02/2010). Volgens Buchan (2009) was de eerste ETS-fase, ondanks de vele problemen niet volledig onsuccesvol. De 15 EU-landen die het Kyoto-akkoord ondertekenden, hebben namelijk 2% minder CO2 uitgestoten in 2005 dan in 1990. Men voorspelde ook dat dit getal zou stijgen tot 7,4% in 2012 mocht het beleid ongewijzigd blijven. Dit cijfer ligt zeer dicht bij de Kyotonorm die de EU zou moeten halen (namelijk 8% tegen 2012). 5.2.1.2. Fase 2: 2008 - 2012 Tijdens de tweede fase van 2008-2012 was de Europese Commissie veel strenger met nationale regeringen omtrent het verdelen van de CO2-vergunningen. Té streng blijkt, want vijf Oost-Europese lidstaten gingen naar het Europese Hof van Justitie met klachten over de strenge allocatie van de vergunningen opgelegd door de Commissie. Toch zijn de prijzen van de vergunningen tijdens deze tweede fase relatief stabiel gebleven. Men stelt enkel een daling vast om wille van het begin van de Grote Recessie (Buchan, 2009). Er waren ook nog andere problemen tijdens deze fase. Slechts 10% van de vergunningen werd effectief verhandeld via een veiling (tijdens de eerste fase was dat maximum 5%). De andere 90% werd gratis verdeeld onder de bedrijven. Vaak rekenden de bedrijven (vooral de energiesector) deze gratis vergunningen toch door aan de consument als extra kost. Hierdoor kreeg het bedrijf extra 35 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
winst ten koste van de klant (Ellerman & Buchner, 2007). Problematisch werd ook de slechte verdeling van vergunningen onder nieuwe spelers op de emissiemarkt. Deze kregen vaak teveel vergunningen waardoor ze de nood niet hadden om te investeren in technologie die de CO2-uitstoot beperkt (Buchan, 2009). 5.2.1.3. Fase 3: 2012 - 2020 De derde fase, die loopt van 2013 tot en met 2020, werd op 11 december 2008 onderhandeld door de Europese Raad, en het Europees Parlement keurde het op 17 december 2008 meteen goed (www.euractiv.com, 15/02/2010). In deze fase worden bedrijven uit de ETS-sector verplicht 21% minder uit te stoten ten opzichte van 2005 (Van Schaik & Van Kampen, 2008). Ook mogen de EU-lidstaten het emissieplafond niet meer zelf vastleggen. De EU doet dit door zelf te bepalen hoeveel emissierechten een land krijgt. Toch hebben de nationale regeringen nog altijd het recht om vergunningen te verkopen. (Buchan, 2009). De EU heeft een manier ontworpen om alle vergunningen tussen 2013 en 2020 te verdelen onder de lidstaten (Council of the European Union, 2008): -
88% van alle vergunningen die vanaf 2013 worden geveild, moeten verdeeld worden tussen de lidstaten in proportie met hun emissieuitstoot van 2005.
-
10% van alle vergunningen die vanaf 2013 worden geveild, zullen volgens solidariteit en groei worden verdeeld tussen de lidstaten.
-
2% van alle vergunningen die vanaf 2013 worden geveild, worden verdeeld onder de lidstaten die in 2005 minstens 20% minder broeikasgassen uitstootten ten opzichte van 1990. In onderstaande tabel vindt men welke staten voldoen aan deze voorwaarde en welk aandeel van de 2% ze krijgen:
Lidstaat
Aandeel van de 2% vergunningen
Bulgarije
15%
Tsjechië
4%
Estland
6%
Hongarije
5%
Letland
4%
Litouwen
7%
Polen
27% 36
Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Roemenië
29%
Slowakije
3%
Tabel 2: De verdeling van de overblijvende 2% vergunningen Bron: Council of the European Union (2008) Een belangrijk verschil met vroeger is dat nationale overheden hiermee niet kunnen kiezen hoeveel vergunningen ze krijgen om te verdelen onder hun ETS-sectoren. De EU bepaalt dit via bovenstaande manier op een relatief 'objectieve' manier (Buchan, 2009). De verdeling van vergunningen onder de bedrijven zal vanaf 2013 gebeuren via een veiling. In tegenstelling tot de eerste fase, waar slechts 5% werd geveild, en de tweede fase, waar slechts 10% werd geveild, zal in de derde fase ongeveer 60% van alle vergunningen geveild worden. Voor de energiesector zullen alle vergunningen geveild worden. Hierdoor verwacht men een stijging van 10 à 15% in energieprijzen. In andere sectoren
zal men het gratis verlenen van
vergunningen in de periode 2013-2020 stelselmatig afbouwen. Oorspronkelijk wou men dat er in 2020 geen gratis vergunningen meer verdeeld zouden kunnen worden, maar dat werd uitgesteld naar 2027 (www.euractiv.com, 15/02/2010). In tegenstelling tot de eerste en tweede fase is de EU in de derde fase van plan om het volume ETS-vergunningen volgens een lineaire trend af te bouwen om zo extra druk te leggen op het verminderen van de CO2-uitstoot (European Environment Agency, 2009). Deze is te vinden in onderstaande tabel 3. Jaartal
Miljoenen ton CO2
2013
1.974
2014
1.937
2015
1.901
2016
1.865
2017
1.829
2018
1.792
2019
1.756
2020
1.720
Tabel 3: De afname van het aantal emissievergunningen van 2013 tot en met 2020 Bron: European Environment Agency (2009) 37 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
De EU heeft voor deze fase ook de schaal uitgebreid naar andere sectoren zoals de petrochemische, ammoniak- en aluminiumsector. Daarnaast worden ook twee schadelijke gassen voor het milieu (salperterzuur en PFC-emissies) meegerekend en ook de luchtvaartsector wordt opgenomen in het ETS-systeem. Hiermee zou het hele systeem 50% van alle emissieuitstoot van de EU omvatten. Water- en wegtransport werd er nog niet bij gerekend maar men verwacht dat die er in een latere fase wel bij zullen zitten. Installaties die minder dan 25.000 ton CO2 per jaar uitstoten, zijn niet onderhevig aan het ETS-systeem op voorwaarde dat ze andere manieren vinden om hun CO2-uitstoot te verminderen (www.euractiv.com, 15/02/2010). Industriële broeikasgassen die verhinderd worden de atmosfeer binnen te geraken via 'carbon capture and storage' (CCS) technologie, zijn volgens de EU niet onderhevig aan het ETSsysteem (www.euractiv.com, 15/02/2010). CCS-technologie wordt volgens Herzog en Golomb (2004) gedefinieerd worden als" the capture and secure storage of carbon that would otherwise be emitted to, or remain, in the atmosphere". Het doel van CCS-technologie is dus de mensheid toelaten fossiele brandstoffen te gebruiken en tegelijk minder CO2-emissies in de atmosfeer te brengen. Herzog en Golomb (2004) erkennen dat het CO2-gas niet opgeslagen kan blijven (bijvoorbeeld in de oceaan of tussen bepaalde geologische formaties) en uiteindelijk weer in de atmosfeer zal geraken, maar tegen die tijd zou de voorspelde piek van CO2 in de atmosfeer reeds voorbij zijn. De EU heeft in december 2008 besloten het geld dat 300 miljoen ETS-vergunningen opbrengen, te investeren in CCS (maar ook deels, het precieze aandeel wordt nog bediscussieerd, in hernieuwbare energie). Men zou dit geld voornamelijk investeren in 10 tot 12 grootschalige projecten tegen 2015 omdat men zo hoopt CCS tegen 2020 commercieel te kunnen maken (www.euractiv.com, 28/11/2009). "There is no simple answer on the question how much CCS costs. The costs depend on many factors like fuel prices, cost of capital and operational and maintenance costs. Costs are further determined by regulatory requirements like monitoring and safety issues. Furthermore, CCS involves a chain of operations on which geography and geology may have major impacts on the costs. Countries with little storage capacity or with distribution between capture and storage locations will face higher costs than other countries." (Hendriks, 2007).
38 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
5.2.1.4. Mogelijke problemen omtrent ETS Buchan (2009) herkent een drietal potentiële problemen die gepaard gaan met het hele ETSsysteem. Het eerste probleem ontstaat wanneer een nationaal beleid de uitstoot van emissies aan banden wil leggen. Dit brengt namelijk interne energiekosten met zich mee waardoor landen die geen moeite doen om emissieuitstoot te reduceren en dus deze kosten niet hebben, zo economisch sterker komen te staan. Daardoor zullen de bedrijven in landen die een emissieplan hebben minder sterk groeien dan bedrijven in landen die er geen hebben. Dit fenomeen staat bekend als 'carbon leakage' (Eichner & Pethig, 2009). De EU vreest dat ETS 'carbon leakage' in de hand zou werken. Er is niet alleen de vrees dat de Europese bedrijven marktaandeel zouden verliezen, maar ook dat er bedrijven mogelijk zouden verhuizen naar andere, non-emissiegebonden regio's (European Commission, 2010). Zo is het ook zeker dat de energieprijzen zullen stijgen. Men verwacht een stijging in elektriciteitsprijzen met tussen 10 en 33%. Dit allemaal zou niet alleen een probleem geven op gebied van export en jobs, maar ook op gebied van klimaat. Mocht de EU er namelijk in slagen 20% minder CO2 uit te stoten tegen 2020, zou dit door 'carbon leakage' gepaard gaan met een mondiale emissiestijging van 2,5% van de totale EU emissies (Buchan, 2009). Een tweede probleem dat Buchan (2009) opmerkt, ontstaat rond de twee projecten 'Clean Development Mechanism' (CDM) en 'Joint Implementation' (JI). Deze mechanismen, die ontstaan zijn onder het Kyoto Protocol, laten geïndustrialiseerde landen toe een deel van hun emissiereductiedoelstellingen
te
bereiken.
Dit
kan
enkel
door
te
investeren
in
emissiebesparende projecten in ontwikkelingslanden (het CDM project) of andere geïndustrialiseerde landen (het JI project) (Klepper & Peterson, 2006). "These mechanisms were created with a wider carbon market in mind than just the ETS. But, for several reasons, including America's failure to ratify Kyoto, ETS buyers are virtually the only consumers for these credits. Brussels is therefore fearful that, in the absence of a Kyoto-2 accord, all these CERs (CDM credits) and ERUs (JI credits) will flood into the ETS, swamping the carbon price." (Buchan, 2009). Een laatste probleem omtrent ETS situeert zich volgens Buchan (2009) in de transportsector. Zo wordt bijvoorbeeld de luchtvaart vanaf 2012 onderworpen aan het ETS-systeem en Buchan (2009) vreest dat dit kan leiden tot een confrontatie met de VS. Deze dreigen immers met een rechtszaak tegen de EU. Er bestaan namelijk internationale overeenkomsten die niet toelaten brandstoffen in de luchtvaartsector te belasten. Het inbrengen van het ETS-systeem in 39 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
de luchtvaartsector zou hier volgens de VS echter uiteindelijk wel toe leiden. Ook vinden critici zoals Buchan (2009) het verwonderlijk dat de scheepvaart en het wegtransport niet onderhevig worden aan het ETS-systeem terwijl zij minstens evenveel emissies uitstoten als de luchtvaartsector.
5.2.2. Non-ETS-sector De non-ETS sector omvat de rest van de economie die niet omvat zitten binnen de Europese ETS overeenkomsten. Ze omvat vooral sectoren die op kleine schaal werken, zoals bijvoorbeeld landbouw, transport (vb. auto's, vrachtwagens), gebouwen (vb. opwarming), ... (Gorecki et al., 2009) De EU wil dat deze non-ETS sector 10% minder broeikasgassen uitstoot tegen 2020 ten opzichte van 2005. Armere landen mogen tot 2020 nog extra broeikasgassen uitstoten, terwijl de rijkere lidstaten een relatief grotere reductiedoelstelling hebben (Van Schaik & Van Kampen, 2008). In onderstaande tabel 4 kan men de reductiedoelstelling per land terugvinden. Emissiedoelstelling
Emissiedoelstelling Land
(in %) tegen 2020
Land
(in %) tegen 2020
tov. 2005 voor de
tov. 2005 voor de
non-ETS-sector
non-ETS-sector
België
-15%
Luxemburg
-20%
Bulgarije
20%
Hongarije
5%
Tsjechië
9%
Malta
5%
Denemarken
-20%
Nederland
-16%
Duitsland
-14%
Oostenrijk
-16%
Estland
11%
Polen
14%
Ierland
-20%
Portugal
1%
Griekenland
-4%
Roemenië
19%
Spanje
-10%
Slovenië
4%
Frankrijk
-14%
Slowakije
13%
Italië
-13%
Finland
-16%
Cyprus
-5%
Zweden
-17%
Letland
17%
Verenigd Koninkrijk
-16% 40
Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Litouwen
15%
Tabel 4: Emissiedoelstellingen per land tegen 2020 voor de non-ETS-sector Bron: http://www.europarl.europa.eu/, 16/02/2010
5.2.3. Internationale samenwerking Het doel van de EU is de opwarming van de gemiddelde temperatuur op Aarde niet hoger te laten komen dan 2°C. Dit is echter enkel mogelijk als alle ontwikkelde landen samen 30% minder broeikasgassen zouden uitstoten (Commission of the European Communities, 2007). Om haar vastberadenheid te onderstrepen en haar partners het goede voorbeeld te geven, heeft de EU reeds besloten om haar eigen broeikasgassen voor 2020 met minstens 20% terug te dringen, ongeacht wat andere landen doen (Europese Commissie, 2008). Daarenboven zal de Europese Unie, indien er een akkoord tot stand zou komen omtrent het klimaat waarin andere geïndustrialiseerde landen gelijkaardige doelstellingen op zich zouden willen nemen, haar uitstootreductie zelfs verhogen naar 30% (Van Schaik & Van Kampen, 2008). Volgens Buchan (2009) kan de hedendaagse economische crisis hier een negatief effect op hebben. Mocht het toch gebeuren, zou een verandering van 20% naar 30% emissiereductie volgens Buchan (2009) de EU slechts zeer weinig kosten. De wereld waarin dit dan zou moeten plaats vinden, zou namelijk verschillend zijn van de hedendaagse: "It would be a world in which EU companies would have less reason to fear being undercut by non-EU rivals which would themselves be subject to some carbon constraints. It would probably be a world in which other countries would have a demand for carbon allowances and the EU would have less fear of its carbon market price crashing under the weight of carbon credits that could find no other home than Europe's ETS. But until and unless there is such wider agreement, the EU knows it will have to cope with several unknowns" (Buchan, 2009) 5.3. 20% van alle energieverbruik afkomstig uit hernieuwbare energie tegen 2020 Een groeiende vraag naar energie, stijgende olieprijzen, onzekerheid in verband met energieleveringen en angst omtrent klimaatsverandering heeft de EU-leiders doen inzien dat energie niet meer zo vanzelfsprekend is als voorheen. (Europese Unie, 2008). Aanvankelijk kwamen de EU-landen in 1997 overeen dat 12% van de energie voor 2010 uit hernieuwbare energie afkomstig moest zijn (Europese Commissie, 2008). In 2007 werd duidelijk dat de lidstaten te trage voderingen ondergingen (het 12% hernieuwbare energiedoel was namelijk niet bindend) en dat het streefdoel van 12% hernieuwbare energie in 2010 waarschijnlijk niet 41 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
gehaald zou worden (http://www.euractiv.com, 12/12/2009). Hieropvolgend werd door de Commissie een nieuw voorstel gelanceerd met streefcijfers voor 2020 per land (Commissie van de Europese Gemeenschappen, 2009). Men verwacht dat deze omschakeling naar meer hernieuwbare energie ongeveer 13 tot 18 miljard euro per jaar zou kosten. Om het algemene steefcijfer van 20% te kunnen halen, moesten de individuele doelen per lidstaat zo eerlijk mogelijk bepaald worden. De Commissie hanteerde hiervoor een vijftal stappen (Europese Unie, 2008): 1) Het aandeel hernieuwbare energie in 2005 wordt gebruikt als startpunt maar kan gewijzigd worden voor landen die in de periode tussen 2001 en 2005 een groei van hernieuwbare energie kenden met minstens 2%. 2) Aan dit (mogelijk gewijzigd) aandeel hernieuwbare energie van 2005 wordt voor elke lidstaat 5,5% toegevoegd. 3) Een andere waarde wordt bepaald aan de hand van een GDP/capita index (om zo rekening te kunnen houden met de welvaart in de desbetreffende lidstaat) en het aantal inwoners in die lidstaat. 4) De waarden uit punt 2 en 3 worden vervolgens opgeteld om zo het totale aandeel van alle lidstaten te bepalen. 5) Er is wel een plafond in verband met het aandeel dat een lidstaat moet hebben. Meer dan dat cijfer moeten de lidstaten niet behalen. Mochten de lidstaten tegen 2020 hun doelstellingen niet halen, kan de Europese Commissie een inbreukprocedure aanhangig maken bij het Europese Hof van Justitie. Dit kan aanleiding geven tot forse boetes afhankelijk van de omvang en de duur van de overtreding. Deze doelstellingen zijn dus wettelijk afdwingbaar (Van Schaik & Van Kampen, 2008). De doelstellingen per land vindt u in onderstaande tabel 5:
42 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Tabel 5: Streefcijfers hernieuwbare energie tegen 2020 per land Bron: http://ec.europa.eu, 12/02/2010 Volgens de analyse van de Commissie blijkt dat een verwezenlijking van deze doelstelling omtrent hernieuwbare energie zal leiden tot (Europese Unie, 2008): 1. Besparing van 600 tot 900 miljoen ton CO2 per jaar 2. Een vermindering van het gebruik en de import van 200 tot 300 ton fossiele brandstoffen per jaar. 3. Een
forse
stimulans
voor
spitstechnologie,
nieuwe
economische
kansen
en
werkgelegenheid. De hernieuwbare energiesector in de EU is nu reeds goed voor een omzet van 30 miljard euro en ongeveer 350.000 jobs.
43 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
"However, there is a risk that meeting the renewable target could, at the margin, hamper progress towards the greenhouse gas reduction goal. This is because of its effect on the ETS carbon price, which is, or should be, a neutral driver pushing forward all low-carbon technologies from nuclear power and carbon capture and storage (CCS) to renewables. The paradox is that if any of these low-carbon technologies is pushed artificially hard - through non market mechanisms, such as targets, rules or government fiat - the effect will be to depress the carbon price simply by pushing demand for carbon allowances on the ETS artificially low." (Buchan, 2009) Het is dus volgens Buchan (2009) mogelijk dat het CO2- reductiecijfer van 20% tegen 2020 niet gehaald zou kunnen worden omwille van investeringen in hernieuwbare energie. Groei in hernieuwbare energie kan namelijk de prijs van ETS-vergunningen doen dalen omdat de vraag zou dalen. Hierdoor kan het zijn dat bepaalde bedrijven het nut niet inzien om te streven naar een lagere CO2-uitstoot en daar dus niet meer in zouden investeren. 5.4. 20% groei in energiebesparing tegen 2020 "De eenvoudigste manier om de continuïteit van de voorziening te verbeteren en het klimaat te helpen, is de energievraag te verminderen. Dit houdt in dat energie efficiënter gebruikt moet worden zodat er minder verspild wordt. Dat kan met behulp van energiebesparende technologie, door ons gedrag te veranderen, of door een combinatie van beide" (Europese Commissie, 2008) De EU heeft zich als doelstelling gesteld tegen 2020 20% minder energie te verbruiken ten opzichte van het verwachte niveau in 2020. Dit zou een besparing zijn van 100 miljard euro per jaar (Vanden Brande, 2009). Op gebied van energie-efficiëntie kan er vooral in het vervoer nog veel verbeteren. Hierdoor werkt de EU nauw samen met de auto- en brandstofindustrie om zo de CO2-uitstoot van voertuigen te verminderen. De EU wil ook iets doen aan de files, die een enorme bron van energieverspilling zijn. Verder wordt er binnen de EU onder andere ook gewerkt aan de verdere bevordering van de opkomst van spaarlampen en het aanscherpen van de normen van de gebouwen (Europese Commissie, 2008). Een ander voorbeeld is het Europees energielabel. Alle Europese producent moeten van bepaalde producten aangeven hoe energie-efficiënt hun product is. Dit wordt voorgesteld via een energielabel. Deze heeft een schaal van 'A' (meest efficiënt) tot 'G' (minst efficiënt). Sinds 2004 is de bestaande energie-efficiëntie rating categorie A voor huishoudelijke koelkasten en diepvriezers
verdeeld
in
3
nieuwe
categorieën
(A,
A
+
en
A
+
+)
(http://www.energylabels.org.uk, 22/02/2010). Een voorbeeld van zo een energielabel vindt u in onderstaande figuur 2. 44 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Figuur 2: Voorbeeld van een Europees energielabel Bron: http://www.energielabelhulp.nl, 22/02/2010
5.5. 10% van alle transportbrandstoffen moet hernieuwbaar zijn tegen 2020 Wegtransport neemt bijna één derde van Europa's totale energieverbruik in, waardoor deze sector dus voor een aanzienlijk deel verantwoordelijk is voor de CO2-uitstoot binnen de EU (Buchan, 2009). Daarom beslisten de EU-leiders in maart 2007 dat 10% van alle transportbrandstoffen tegen 2020 hernieuwbaar moeten zijn (Vanden Brande, 2009). Lidstaten die niet over de mogelijkheden beschikken om biobrandstoffen te produceren, zullen een beroep moeten doen op de invoer vanuit andere lidstaten of derdewereldlanden (Europese Unie, 2008). Runge en Senauer (2007) zien hier wel enkele problemen. Ten eerste, mocht de productie in biobrandstoffen stijgen, dan zou deze landbouwgronden innemen die voorheen bedoeld waren voor voedselproductie. Dit kan aanleiding geven tot stijging van de voedselprijzen en daarvan zouden de armen de grootste slachtoffers zijn. Ten tweede kunnen biobrandstoffen misschien 'global warming' tegenhouden, maar volgens Runge en Senauer (2007) kunnen ze ook het milieu schaden. Er kan namelijk een monocultuur ontstaan in 45 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
energieplantages waardoor de biodiversiteit zou slinken. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat delen van het regenwoud verdwijnen om biobrandstoffen te produceren. Dit zou zeer onproductief zijn, want het behoud van het tropisch regenwoud is veruit de meest effectieve manier om de CO2-emissies te doen dalen. Daarom pleit Buchan (2009) om te wachten met plannen omtrent biobrandstoffen tot de tweede generatie biobrandstoffen (brandstoffen afkomstig van onder andere afval) commercieel beschikbaar zijn. Het lijkt erop dat de EUleiders Buchan (2009) hierin beginnen te volgen: "Verwacht wordt dat de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen, zoals voorgesteld door de Commissie, verder zullen worden aangescherpt. Mogelijk zal er ook worden gezocht naar een manier om de door de regeningsleiders in 2007 vastgelegde 10%-doelstelling toch minder hard te maken." (Van Schaik en Van Kampen, 2008). 5.6. Vernieuwend Van Schaik en Van Kampen (2008) geven vier redenen waarom het Europees klimaats- en energiepakket zo baanbrekend is: 1) De Europese Commissie is erin geslaagd de ambitieuze doelstellingen te vertalen in concrete beleidsvoorwaarden met concrete verplichtingen op staatsniveau. 2) De Europese Commissie heeft een geïntegreerd pakket voorgelegd omtrent zowel klimaat als energie. Het pakket is op zijn beurt ook nog eens afgestemd op andere facetten van het Europees beleid en op de uiteenlopende voorkeuren van de verschillende lidstaten. 3) De doelstellingen in het klimaat- en energiepakket zijn zeer ambitieus in vergelijking met de huidige doelstellingen van het Kyoto-protocol. 4) Het pakket is baanbrekend omdat er precedenten zijn gecreëerd voor de internationale onderhandelingspositie van de EU (vb. 30% minder CO2-uitstoot bij een internationaal akkoord). "The result was a complex package of proposals on the broadest environmental issue of our time, based on a lot of politics, economics and some lessons from recent mistakes." (Buchan, 2009).
46 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
6. ANALYSE VAN DE BESLUITVORMING OMTRENT HET EUROPEES ENERGIE- EN KLIMAATPAKKET
6.1. Inleiding In dit laatste deel wordt er een analyse gemaakt van de besluitvorming omtrent het Europees energie- en klimaatpakket. Eerst wordt er kort besproken hoe het tot stand is gekomen en welke instellingen een cruciale rol speelden. Vervolgens worden enkele heikele punten uit de onderhandelingen van het energie- en klimaatpakket besproken en geanalyseerd. Hieropvolgend wordt de kritiek die gegeven wordt in punt 2.3., vergeleken met deze heikele onderhandelingsproblemen. Dit zou moeten leiden tot een antwoord op de vraag of de problemen omtrent het klimaatplan al dan niet typisch zijn voor de Europese besluitvorming.
6.2. Welke instelling was vooral verantwoordelijk voor het Europees Energie- en klimaatpakket? In dit deel wordt kort onderzocht welke instellingen een groot aandeel hebben in het ontstaan van het Europees energie- en klimaatpakket. Om hier op antwoord te kunnen geven, is het belangrijk te weten of het een historische beslissing was of een 'gewone' Europese wet. Dit is niet al te moeilijk, want volgens Vos (2006) zijn 'package deals' historische beslissingen en in de officiële naam van het klimaatsplan staat het woord 'pakket'. Hierdoor lijkt het logisch dat dit een historische beslissing is. Ook is het duidelijk dat het Europees energie - en klimaatpakket een sterke impact heeft op het functioneren en volgens Vos(2006) is dat nu net de definitie van een historische beslissing (zie punt 2.2.1.) Nu geweten is dat het Europees energie- en klimaatpakket een historische beslissing is, moet de Europese Raad volgens Vos (2006) zeker een belangrijke invloed gespeeld hebben op de besluitvorming ervan. Historische beslissingen worden namelijk altijd onderhandeld tijdens de Europese Raad. De Europese Raad is wel niet de enige instelling die hierbij betrokken wordt, maar een akkoord op het niveau van de Europese Raad wordt zelden in vraag gesteld door de andere instellingen, en al zeker niet door de Raad van Ministers. De enige instelling die soms een onafhankelijke rol dreigt te spelen is het Europees Parlement (Vos, 2006). Bij het Europees energie- en klimaatpakket was dit zeker niet het geval. Al op 17 december 2008, 47 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
vijf dagen na de laatste bijeenkomst van de Europese Raad over het pakket, keurde het Europees Parlement het pakket met overgrote meerderheid reeds goed (Buchan, 2009).
6.3. Analyse van de heikele punten tijdens de onderhandelingen van het energie- en klimaatpakket In dit deel wordt, na een korte opmerking, onderzocht wat de heikele punten waren tijdens de onderhandelingen van het Europees energie - en klimaatpakket. Bij elk punt wordt het probleem uitgelegd, gevolgd door een korte analyse.
6.3.1. Opmerking Het is zeer moeilijk om de standpunten van de EU-landen in de Europese Raad te kennen. Slechts een beperkt aantal mensen zijn toegelaten tijdens de vergadering van de Raad, namelijk de regeringsleiders, notulisten en mensen met een rode badge. Deze laatsten hebben slechts het recht om gedurende korte tijd de vergaderzaal te betreden en enkele woorden uit te wisselen met de eerste minister, president of minister van Buitenlandse Zaken. De notulist mag slechts 15 minuten aanwezig zijn, om erna vervangen te worden door een tweede notulist. Hierdoor is het voor de notulisten zeer moeilijk om een duidelijk beeld te krijgen van de onderhandelingen. De Europese Raad is dus een bijeenkomst die in relatieve beslotenheid plaatsvindt, waardoor het niet eenvoudig is specifieke standpunten van landen te kunnen identificeren (Vos, 2006).
6.3.2. Nieuwe lidstaten vrezen negatieve impact op hun industrie 6.3.2.1. Probleem Vooral de nieuwe lidstaten vrezen dat hun industrieën, waarvan nog een relatief hoog groeipotentieel verwacht wordt, onevenredig zwaar getroffen zullen worden (Van Schaik & Van Kampen, 2008). Volgens Ellison (2008) geldt dit vooral voor de nieuwe lidstaten uit Centraal- en Oost-Europa. Deze landen vroegen daarom ook hogere CO2-quota's om hun snelle economische groei en investeringen niet in het gedrang te brengen. Zo plande bijvoorbeeld Hongarije in 2007 de opstarting van vijf elektriciteitscentrales, die een negatieve impact zouden hebben op de CO2-uitstoot van het land. Het leek erop dat Hongarije, door de bouw van die vijf centrales, zijn maximale emissie-uitstoot opgelegd door de EU, zou 48 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
overschrijden. Daardoor zouden de andere Hongaarse bedrijven extra moeten investeren in emissiereductie, waardoor het land minder aantrekkelijk zou worden voor mogelijke investeerders. "Er zijn echter ook landen als Nederland, die duidelijk hebben aangegeven de verdeling van de lasten in het pakket evenwichtig te vinden en menen dat er dus niet meer aan getornd moet worden." (Van Schaik & Van Kampen, 2008, blz 285) Ellison (2008) stelt ook dat dit soort problemen mogelijk te vermijden zijn door massaal te gaan investeren in hernieuwbare energie en door energie efficiënter te gaan gebruiken. Probleem is echter dat dit gepaard gaat met hoge kosten. 6.3.2.2. Analyse Sjæseth & Wettestad (2007) stellen zich nu de vraag of de EU-uitbreiding naar het oosten slecht was voor het klimaatbeleid. Men vindt namelijk dat de Centraal- en Oost-Europese landen vaak verantwoordelijk zijn voor een zwakker Europees klimaatbeleid. Maar uit onderzoek van Sjæseth & Wettestad (2007) blijkt dit niet het geval: "There is no limited empirical support for fears that enlargement will generally weaken environmental policy. True, the evidence is limited and only a short time has passed since the CEECs (Central and Eastern European Countries) joined, but there are no indicators so far that enlargement is leading to a breakdown in EU environmental policy." (Sjæseth & Wettestad, 2007). Bovenstaande wil echter niet zeggen dat de Centraal- en Oost-Europese landen geen negatieve impact hadden op het Europees energie- en klimaatpakket. Lang hebben ze dwars gelegen omdat ze bang waren dat hun economie schade zou ondervinden van dit pakket (door bijvoorbeeld het ETS-systeem). Uiteindelijk hebben de andere lidstaten een aantal toegevingen moeten doen (vb. meer ETS-rechten voor Centraal- en Oost-Europese landen, zie punt 5.2.1.3.). Deze landen mogen echter ook niet de economische voordelen van het pakket vergeten. Door bijvoorbeeld meer te investeren in duurzame energie, is het voor hen namelijk mogelijk om minder afhankelijk te worden van Russische energie (Smith, 2007). Ellison (2008) stelt een totaal verschillend systeem voor om de CO2-quota per land vast te leggen. Het is namelijk een systeem afhankelijk van de output van broeikasgassen per inwoner. Hierdoor zouden alle West-Europese lidstaten een veel lagere uitstoot moeten 49 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
hebben, maar ook de Centraal- en Oost-Europese lidstaten zouden minder mogen uitstoten. Dit zou echter veel minder zijn in vergelijking met de West-Europese lidstaten. Probleem hierbij is dat de West-Europese lidstaten hier waarschijnlijk nooit mee zouden akkoord gaan. Daarom stel ik voor om een model te introduceren dat aspecten uit beide modelen samenbrengt. Zo zou iedereen wat water bij de wijn moeten doen maar zouden er geen 'verliezers' zijn.
6.3.3. Protectionisme of niet? 6.3.3.1. Probleem Van Schaik & Van Kampen (2008) zien ook nog een ander conflict binnen Europa. Langs de ene kant heb je landen als Frankrijk en een aanzienlijk aantal Europarlementariërs die vinden dat de economische macht van de EU best gebruikt mag worden om internationale partners over de streep te trekken. Zij achten het risico reëel dat een groot aandeel van de industrie uit Europa wegtrekt als er geen beschermende maatregelen getroffen zouden worden. Langs de andere kant zijn er spelers (zoals bijvoorbeeld Groot-Brittannië, http://www.cafebabel.co.uk/, 22/04/2010) die het gevaarlijk vinden een handelsoorlog uit te lokken. Zij vinden dat handelsmaatregelen getuigen van een steeds protectionistischer wordende EU, terwijl de EU juist gebaat is bij vrijhandel. Meer concreet twijfelt de Commissie tussen twee paden: ofwel geeft ze sommige sectoren gratis emissierechten (een lijst van in aanmerking komende sectoren zou nog dit jaar gepresenteerd moeten worden), ofwel legt ze geïmporteerde producten die in Europa onder de ETS-sector vallen, een heffing op. Het spreekt volgens Buchan (2009) voor zich dat landen als de Verenigde Staten, China en India verontrust reageren op deze vermeende protectionistische maatregelen. Zo hebben de Verenigde Staten al laten weten dat ze naar de rechtbank zullen gaan als de EU een extra belasting zou heffen op kerosine. Er is in een internationale samenkomst namelijk al overeengekomen dat dit niet zou gebeuren. 6.3.3.2. Analyse Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat de EU, door angst van bepaalde sectoren om marktaandeel te verliezen via de implementatie van het Europees energie- en klimaatpakket, protectionistische maatregelen zou nemen. Eerst en vooral zou het daar nooit de nodige consensus voor vinden, want protectionisme is contraproductief voor een economie die gebaat 50 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
is bij vrijhandel. Voor protectionisme kiezen zou namelijk gepaard gaan met hoge kosten. Zo zouden vele Europese bedrijven hun non-Europese partners kunnen verliezen, want deze zouden dan hoogstwaarschijnlijk de heffing op producten naar de EU heel wat minder economisch vinden. De Europese bedrijven zouden vervolgens moeten zoeken naar nieuwe (Europese) partners (als deze al bestaan), wat lang kan duren en veel geld zou kosten. Dit heeft ook gevolgen voor de wereldeconomie. Als het economisch sterkste blok protectionistischer zou worden, zou dit effect hebben op alle economieën van de hele wereld, want zij zouden een deel van hun afzetmarkt verliezen. Het lijkt me zelfs reëel dat de keuze van de EU om een meer protectionistisch beleid te voeren, een kettingeffect zou kunnen hebben waardoor iedereen op sneltempo protectionischer zou beginnen denken, wat de wereldeconomie niet ten goede zou komen.
6.3.4. Wie krijgt gratis ETS-rechten?
6.3.4.1. Probleem Van Schaik & Van Kampen (2008) erkennen ook een discussie over welke bedrijven nog gratis rechten mogen blijven ontvangen. Het is al beslist dat elektriciteitsbedrijven vanaf 2013 al hun rechten zullen moeten kopen. Andere bedrijven weten nog niet of ze al dan niet gratis rechten zullen krijgen en willen zo snel mogelijk duidelijkheid. Dit is vooral het geval voor bedrijven die veel elektriciteit verbruiken en op mondiale schaal opereren, zoals bijvoorbeeld de aluminium-, staal-, cement-, en papierindustrie. Onder andere Frankrijk en Duitsland hebben begrip getoond voor hun standpunten. Het is nog de vraag of de Europese Commissie het weggeven van gratis rechten wel zal accepteren. Het weggeven van teveel gratis rechten zou de prijs van emissierechten onder druk kunnen zetten en zo de wil om te innoveren (vb. in CCS, zonne-energie, ...) negatief beïnvloeden. 6.3.4.2. Analyse Het is hier duidelijk een afweging tussen economie (gratis ETS-rechten geven die mogelijk nefast zijn voor de innovatie) of ecologie (betalende ETS-rechten die de concurrentiepositie van de desbetreffende bedrijven kunnen schaden). Dit leidt tot een moeilijke discussie waarvan het resultaat vaak in het voordeel is van de economie. Reden hiervan is de ferme druk die lobbygroepen kunnen uitoefenen, maar ook de buitenlandse druk. ETS-rechten 51 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
waarvoor betaald moet worden, kunnen namelijk gezien worden als een vorm van protectionisme (zie punt 6.3.3.), waar de consument uiteindelijk de kost van zal betalen.
6.3.5. Basisjaar voor de non-ETS sector 6.3.5.1. Probleem Het Europees energie- en klimaatpakket gebruikt niet het jaar 1990 als basisjaar voor de nonETS sector (zoals in het Kyoto Protocol en in de ETS-sector), maar een nieuw basisjaar, namelijk 2005. Dit stootte volgens Ellison (2008) op heel wat protest. De Centraal- en OostEuropese landen, samen met een aantal Noord- en West-Europese lidstaten (Zweden, Finland, het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk), vonden het oneerlijk dat een nieuw basisjaar hun gereduceerde emissies tussen 1990 en 2005 negeert. De Centraal- en Oost-Europese staten hadden in 1990 een veel hogere uitstoot omdat velen toen nog deel uitmaakten van de Sovjet-Unie. Nu had het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 een negatieve invloed op de sterk vervuilende industrie, waardoor de CO2-uitstoot van de Centraal- en Oost-Europese landen in 2005 veel lager lag dan in 1990. Volgens Buchan (2009) was 2005 het eerste jaar waarin alle emissiedata klopten. Dit was dan ook een belangrijke reden waarom de Unie dat jaar als referentiejaar koos. Mocht de EU een vroeger jaar kiezen, zou de geloofwaardigheid van heel het energie - en klimaatpakket op de helling komen te staan. Toch wilden de OostEuropeanen dit niet, met uitzondering van Tsjechië dat zo weinig mogelijk conflicten wilde tijdens zijn voorzitterschap van begin 2009. De Polen namen het leiderschap van de Centraalen Oost-Europese landen op zich en slaagden erin, via dialoog met de Franse President Sarkozy, in oktober 2008 tot een overeenkomst te komen. De Centraal- en Oost-Europese staten kregen een groter aandeel ETS-rechten. Ook mochten deze staten hun ETS-rechten langzaam opdringen in hun steenkool-afhankelijke elektriciteitsindustrie, namelijk 30% tegen 2013 en 100% tegen 2020. Bij de andere EU-landen is dat meteen 100% tegen 2013. 6.3.5.2. Analyse De compensaties die de Unie gaf aan de Centraal- en Oost-Europese staten om het jaar 2005 als basisjaar te aanvaarden, zijn zonder twijfel bevorderend voor hun economie. Door een groter aandeel ETS-rechten moeten ze minder investeren in de reductie van broeikasgassen, wat dan wel weer slecht is voor het milieu. Ook kunnen ze de overblijvende ETS-rechten verkopen aan andere lidstaten die er mogelijk tekort hebben. Dit geld kunnen ze dan opnieuw 52 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
investeren in hun economie (bijvoorbeeld door in te zetten op hernieuwbare energie). Dat de Centraal- en Oost-Europese landen hun ETS-rechten langzaam mogen invoeren, is wat moeilijk te vatten. Deze landen mogen dus nog lange tijd wachten met duurzame investeringen in emissiereductie. Dit is slecht voor het klimaatsplan, en dus ook voor het milieu in het algemeen, want het kan er mogelijk voor zorgen dat de EU haar doelstelling van 20% CO2-reductie tegenover 1990 niet haalt. 6.3.6. Reeds veel verwezenlijkt en nóg meer gevraagd. 6.3.6.1. Probleem Vanden Brande (2009) erkent ook nog een andere discussie. Zo was er sterke onenigheid over het cijfer hernieuwbare energie dat sommige staten kregen, vooral bij lidstaten die reeds veel moeite hadden gedaan om een zo hoog mogelijk aandeel hernieuwbare energie te halen (vb. Zweden). Buchan (2009) stelt dat het voor een land als bijvoorbeeld Zweden, waarvan het energiegebruik sinds 2007 reeds voor 40% hernieuwbaar was, zeer moeilijk is om nóg meer hernieuwbare energie te creëren (het doel opgelegd door de EU voor Zweden is namelijk 49%). Ze hebben hun potentieel voor 'hydro-power' bijna volledig benut. De Europese Unie erkent dit probleem en stelt dat Zweden - samen met Oostenrijk, Finland, Denemarken, Italië, Spanje, België, Luxemburg, Portugal, Ierland, Slovenië en Cyprus - meer mag investeren in buitenlandse projecten ten opzichte van de andere EU-landen. Deze buitenlandse investeringen zouden dan ook meetellen in hun procentueel aandeel hernieuwbare energie. Volgens Buchan (2009) bracht dit veel kritiek teweeg bij de milieu lobbygroepen. Ze vonden dat de EU "was dodging the harder task of cutting emissions at home, and planning to make most reductions abroad". 6.3.6.2. Analyse Buchan (2009) geeft een duidelijke analyse van dit probleem: "External credits should be used sparingly. If their import into the ETS were unchecked, they would remove any incentive to make any carbon reductions in Europe. In addition, by lowering the ETS carbon price, they would vastly raise the effective cost of increasing renewables. But if there is an international agreement, these external credits could usefully cushion the impact on the EU of moving from a 20% to a 30% emission reduction target. The EU could meet the latter target with relatively little more emission reduction or impact on its energy system, though it would have to spend more money investing in JI/CDM projects and 53 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
buying their credits. It might therefore be a mistake to overdose today on credits that would have more effect tomorrow." (Buchan, 2009) 6.3.7. Geen eenheid op internationaal niveau 6.3.7.1. Probleem Vóór de start van de klimaattop in Kopenhagen wou de EU een bepaald bedrag vrijmaken dat, indien er een globaal akkoord komt,
beschikbaar zou zijn voor derdewereldlanden die
investeren in CO2-reductie. Nu was er eind 2009 een ernstige discussie over hoeveel elk land zou moeten betalen. Zo zijn vooral de Centraal- en Oost-Europese landen (met Polen voorop) bezorgd "that they will end up paying a disproportionate share compared to their wealth" (http://www.euractiv.com/, 23/10/2009). "EU leaders have agreed on the need to provide €100 billion a year to fund climate efforts in developing countries, but failed to commit the EU to any specific sums, delaying their decision until after December's UN conference in Copenhagen." (http://www.euractiv.com/ , 30/10/2009) Tot op de dag van vandaag is hier nog altijd geen akkoord over. 6.3.7.2. Analyse Als men bovenstaande interpreteert, lijkt het logisch dat er in Kopenhagen met de EU niet veel rekening werd gehouden. Als de EU intern geen duidelijk standpunt kan innemen, zal ze internationaal nooit veel geloofwaardigheid aan de dag kunnen leggen opgebied van klimaat en al zeker geen leiderschapsrol kunnen opnemen. De EU moet dus dringend, wil ze op het internationaal toneel omtrent klimaat meer te zeggen hebben, haar politieke besluitvorming grondig herbekijken om zo aan de internationale gemeenschap duidelijk te kunnen maken dat de EU ook politiek daadkrachtig kan zijn.
6.3.8. Wegtransport 6.3.8.1.Probleem Volgens Buchan (2009) wou de EU het wegtransport niet onderhevig maken aan het ETSsysteem, maar ze besliste wel om de emissies van weggebruikers
te limiteren via een
wetgeving. De Commissie stelde oorspronkelijk voor om de gemiddelde CO2-uitstoot van een auto tegen 2012 te beperken tot 130 gram CO2 per kilometer. Ter vergelijking, vandaag is de 54 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
gemiddelde CO2-uitstoot bij nieuwe auto's geproduceerd in de EU 160 gram CO2 per kilometer. Vanden Brande (2009) en Buchan (2009) stellen dat dit voorstel in Frankrijk en Duitsland tegengestelde reacties teweegbracht. Frankrijk was voorstander, zijn auto-industrie focust namelijk op kleinere en milieuvriendelijkere auto's (bijvoorbeeld Renault en Peugeot). Duitsland was echter tegen, want zijn auto's (zoals Mercedes, BMW, Porsche, ...) zijn heel wat meer vervuilend dan hun Franse concurrenten. Duitsland zou dus meer moeten investeren dan Frankrijk, en dit vond het land niet eerlijk. Uiteindelijk kwamen Frans president Nicolas Sarkozy en Duits kanselier Angela Merkel eind 2008 snel tot een overeenkomst. Ze besloten dat de wagens tegen 2015 gemiddeld 120 gram CO2 per kilometer mogen uitstoten, en 95 gram CO2 per kilometer tegen 2020. 6.3.8.2.Analyse Het is opvallend dat er geen Centraal - en Oost Europese landen aan deze discussie deelnamen en dat deze kwestie toch relatief makkelijk is opgelost. Tijdens de vorige knelpunten, waar de Centraal - en Oost Europese landen wel bij betrokken waren, ging het bereiken van een consensus moeilijker. Er was meer discussie, en er moesten ook meer toegevingen worden gedaan. Dit heeft volgens mij twee hoofdredenen. Ten eerste kennen landen als Duitsland en Frankrijk elkaar al heel wat beter. Beide landen zitten al sinds 1952 in de EU (of beter EGKS, Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) en moeten dus al die tijd reeds overeenkomsten bereiken. De Centraal- en Oost-Europese landen zitten vanaf 2004 in de Unie en hebben dan ook nog niet de tijd gehad om de politiek van andere landen beter te leren kennen. Enkel op het internationaal niveau (vb. in de VN) hebben ze vaak samen akkoorden gesloten, maar dat was vaak met een zeer groot aantal spelers waardoor de landen elkaar moeilijker leren kennen. Ten tweede zijn volgens Wallerstein (2004) Frankrijk en Duitsland landen uit de kern terwijl Centraal - en Oost Europese landen eerder tot de semi-periferie behoren. Deze semiperiferielanden willen nu, volgens Wallerstein, zo snel mogelijk overgaan naar de kern (die economisch veel sterker is), maar er is toch nog een groot verschil. Aangezien Centraal - en Oost Europese landen dit verschil willen verminderen, zal dit ook een sterke invloed hebben op hun diplomatie met de kernlanden. De semi-periferie wil niet zomaar elementen van de kern aanvaarden (vb. ETS) zonder dat kernlanden het verschil met landen uit de semi-
55 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
periferie verkleinen (vb. extra ETS-rechten voor de semi-periferie). Bij kernlanden onderling is dat verschil er niet, waardoor compromissen makkelijker te bereiken zijn.
6.3.9. Handel in hernieuwbare energie 6.3.9.1.Probleem "Differential targets may produce fairness. But since some states have target increases above and others below - their renewable potential, there is a desire, indeed a need, to correct this imbalance through some cross-border trading of renewable energy or certificates of renewable energy." (Buchan, 2009). Volgens Buchan (2009) vindt Brussel het opstellen van een systeem voor handel in hernieuwbare energie moeilijker dan een systeem voor handel in emissierechten (ETS). Elke lidstaat heeft namelijk reeds zijn eigen plan omtrent hernieuwbare energie, terwijl slechts twee landen - Denemarken en het Verenigd Koninkrijk - eigen emissiereductie schema's hadden vóór ETS ontstond. Ook zijn de meeste lidstaten zeer gehecht aan hun nationaal schema voor hernieuwbare energie. Deze schema's kunnen verdeeld worden in twee categorieën (Buchan, 2009): -
18 lidstaten gebruiken 'feed-in tariffs' (een gegarandeerde prijs) of premies (een bonus bovenop de gewone prijs voor elektriciteit op de markt) die betaald worden aan producenten die hernieuwbare energie leveren aan het netwerk. De drie grootste producenten van hernieuwbare energie - Denemarken, Spanje en Duitsland gebruiken reeds 'feed-in tariffs'.
-
Zeven lidstaten gebruiken quota om de producenten van elektriciteit te dwingen een bepaald percentage van hun elektriciteit uit hernieuwbare energie te halen. Dit gaat samen met handel in groene certificaten (TGC). Dit systeem geeft producenten echter niet veel zekerheid, want het hangt af van twee variabelen, de marktprijs van die groene certificaten en de marktprijs van elektriciteit.
"Because physical flows of electrons cannot be precisely tracked across the multiple borders in the EU, the only way for a pan-European renewable market to operate is on the basis of virtual trading in guarantees of origin, unhooked from the limitations of physical delivery. And this was what, in principle, the Commission proposed." (Buchan, 2009)
56 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Volgens Buchan (2009) vonden de landen met 'feed-in tariffs' dit voorstel niet goed want de regeringen vreesden dat ze de controle over die markt zouden verliezen. Zo hadden de Duitse minister van milieu en Spaanse minister van industrie een gezamenlijke brief geschreven naar de Commissie met de klacht dat "if member states have to achieve a national target, they need to have the means in their hands and they must not lose these means through an EU-wide scheme". Tot op de dag van vandaag is er nog geen Europees schema voor handel in hernieuwbare energie. Ieder land probeert tegen 2020 zijn aandeel hernieuwbare energie door eigen intiatieven te halen (Buchan, 2009). 6.3.9.2. Analyse Het is voor de EU niet eenvoudig ervoor te zorgen dat één van de twee groepen landen zijn systeem aanpast aan de andere groep, zodat er één Europees systeem ontstaat. Omschakeling gaat namelijk vaak gepaard met kosten, en vaak hebben deze landen dat er niet voor over, zeker niet als de andere groep EU-landen deze kosten niet moet betalen. Als de EU dus echt één Europees systeem voor hernieuwbare energie wil, zal ze ofwel geld moeten geven aan de landen die de aanpassing zullen moeten doen, ofwel beide systemen moeten combineren, namelijk een garandeerde prijs of bonus én de verplichting om een bepaald percentage van hun elektriciteit te halen uit hernieuwbare energie. Misschien zou de EU de haalbaarheid van bepaalde cijfers uit tabel 5 best eerst eens herbekijken. Sommige landen die in het verleden al in hernieuwbare energie vaak veel geïnvesteerd hebben (vb. Zweden), moeten bijna onmogelijke inspanningen doen, terwijl andere landen, die zo goed als niets hebben geïnvesteerd (vb. Malta), heel wat minder moeite moeten doen. Mocht dit probleem aangepakt worden, dan zou de vraag naar een Europees markt voor hernieuwbare energie veel lager liggen.
6.3.10. Het Europees energielabel 6.3.10.1.
Probleem
Het Europees energielabel (zie ook punt 5.4.) werd in 2009 gewijzigd aangezien bijvoorbeeld 90% van alle toestellen in België een A-label of beter hadden. De schaalkeuze bracht een discussie teweeg tussen de lobbygroepen van industrie en de lobbygroep van het WWF. De 57 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
industrie wou een open schaal van één tot en met acht, en geen deklassering van producten. Een product dat voorheen dus de hoogste klassering kreeg, zou ook nu de hoogste klassering krijgen. Het WWF wou de schaal A tot en met G behouden (voor huishoudelijke koelkasten en diepvriezers ging het label sinds 2004 al tot A++), maar een product dat voorheen het Alabel kreeg, zou mogelijk een ander label krijgen. Zo zou er volgens het WWF voor de consument meer duidelijkheid zijn. Deze discussie leidde tot een lang proces van voorstellen van de Commissie, weigeringen van het Parlement, verdeeldheid binnen de lidstaten en tal van studies. Eind 2009 werd er uiteindelijk een beslissing genomen. Het label zou uitgebreid worden tot A+++, en het systeem zou in 2014 worden herzien (Van Den plas, 2009). 6.3.10.2.
Analyse
Dit is een mooi voorbeeld van de invloed die lobbygroepen kunnen hebben op de Europese besluitvorming. Ze proberen de besluitvorming naar hun hand te zetten om daar hun voordeel uit te kunnen halen. Aangezien er een groot aantal lobbygroepen actief zijn, komen deze soms tegenover elkaar te staan, zoals in dit voorbeeld het geval is, waardoor ze compromissen moeten zoeken. "Mijn gedachtegang is dat de best geïnformeerde persoon in Brussel de Commissaris is, omdat hij honderden ambtenaren achter zich heeft. De tweede best geïnformeerde persoon is de minister die naar de Raad komt, omdat hij tussen 100 en 1000 ambtenaren achter zich heeft, afhankelijk van de grootte van het ministerie en het land. Een Europarlementariër heeft slechts een paar medewerkers, gewoonlijk tussen één en drie. Dus, als Europarlementariër moet u een netwerk hebben, en ik denk dat lobbyisten goed zijn in het verstrekken van basisinformatie. Zij zijn noodzakelijk voor de wetgevingsprocedure. Als wij bijvoorbeeld de snelheidsmeters van motorvoertuigen met twee tot drie wielen behandelen, zou het voor mij belachelijk zijn om te zeggen dat ik op dat gebied een specialist ben." (Finse minister van Buitenlandse Zaken en voormalig Europarlementslid Alexander Stubb in http://www.europarl.europa.eu/, 29/04/2010). Er moet hier wel bij opgemerkt worden dat het voor de Europese Parlementsleden niet aan te raden is om zich te laten informeren door slechts één lobbygroep, want lobbygroepen zijn vaak nogal extreem in hun standpunten. Best laat men zich door verschillende soorten lobbygroepen informeren ,om zo alle standpunten goed te leren kennen en een onderbouwd standpunt te kunnen innemen.
58 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
6.3.11. Besluit De vorming van het Europees energie- en klimaatpakket ging gepaard met veel discussie en onenigheid. Uit deze wirwar werd gepoogd een drietal basisproblemen te onderscheiden om zo de basisproblemen omtrent de besluitvorming van het energie- en klimaatpakket te kunnen identificeren. Een eerste basisprobleem is het verschil tussen enerzijds Noord- en West-Europese en anderzijds Centraal- en Oost-Europese landen. De West-Europese landen (of 'oude' lidstaten) zijn bereid vergaande investeringen te doen om klimaatsverandering tegen te gaan en zijn dus de voortrekkers van het Europees energie- en klimaatpakket. De Centraal- en Oost-Europese landen (of 'nieuwe' lidstaten) erkennen wel het probleem van de klimaatsverandering en willen daar ook iets tegen doen, maar ze zijn bang dat dit hun kwetsbare economie in de problemen zou kunnen brengen. Hun belangrijkste doel is namelijk zo snel mogelijk aansluiting vinden met de economie van de Noord- en West-Europese landen (cfr. Wallerstein, 2004), maar vergaande investeringen in de strijd tegen klimaatsverandering zouden dit proces kunnen vertragen. Daarom kon er enkel een akkoord bereikt worden als de Centraal- en Oost-Europese landen zo weinig mogelijk schade zouden ondervinden aan hun economie. Als de Noord- en West-Europese landen dit willen respecteren en ook nog eens een sterk klimaatplan willen, moeten zij het leeuwendeel van investeringen van het Europees energie - en klimaatpakket op zich nemen, en dat blijkt toch niet zo eenvoudig. Zij willen nu ook niet de concurrentiepositie van hun bedrijven op de markt teveel schade berokkenen. Door die twee uiteenlopende posities is het vaak moeilijk onderhandelen. Hierdoor zijn zelfs bepaalde elementen van het Europees energie - en klimaatpakket nu nog steeds niet opgelost (voorbeelden zijn het geld aan de ontwikkelingslanden om te investeren in de strijd tegen klimaatsopwarming, handel in hernieuwbare energie, ...). Een tweede basisprobleem is afhankelijk van het beleid dat de lidstaten individueel voeren. Als de EU één Europees systeem wil creëren (vb. voor de handel van hernieuwbare energie), is ze sterk afhankelijk van wat binnen de lidstaten al aanwezig is. Verschilt het beleid van de lidstaten intern sterk van elkaar, dan zal het niet eenvoudig zijn om één Europees systeem op te stellen waarvan de implementatie de ene lidstaat meer voordelen geeft dan de andere. Dit basisprobleem geldt ook voor streefcijfers die de EU oplegt aan de lidstaten. In het verleden kan op een bepaald domein al een lidstaat reeds veel verwezenlijkt hebben terwijl de EU nu nog meer verwacht van die lidstaat (vb. Zweden en hernieuwbare energie). 59 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Een derde basisprobleem ligt bij de verschillende lobbygroepen. Deze proberen op allerlei manieren invloed uit te oefenen op het Europees beleid en dus ook op het Europees energieen klimaatpakket. Het probleem bij die lobbygroepen is dat ze vaak extreme standpunten hebben. Zo hebben bijvoorbeeld lobbygroepen omtrent milieu vaak alleen oog voor het milieuaspect zonder teveel aandacht te hebben voor de economie. De lobbygroepen omtrent industrie zullen dan vaak vooral denken aan de versterking van de economie en willen dus niet dat milieu daar een stokje voor komt steken. Om die reden laat men zich best informeren door verschillende lobbygroepen voordat er conclusies getrokken en standpunten ingenomen worden.
6.4. Kritiek op de politieke besluitvorming binnen de Europese Unie: Europees energieen klimaatpakket.
6.4.1. Inleiding In dit deel wordt terugverwezen naar de kritiek op de politieke besluitvorming binnen de EU uit punt 2.3. Die kritiek zal onder andere vergeleken worden met de politieke problemen omtrent het Europees energie- en klimaatpakket uit punt 6.3. om zo te bekijken welke punten van kritiek op het Europees energie- en klimaatpakket opgaan.
6.4.2. Kritiek 1: een gebrek aan democratie Het Europees energie- en klimaatpakket werd onderhandeld in de Europese Raad, maar dit is nu niet de meest democratische instelling van de Europese Unie. Omdat er geen electoraal systeem is, werden de regeringsleiders die rond de tafel van de Europese Raad zitten, op verschillende manieren verkozen. De meest democratische instelling die een rol speelde in de besluitvorming van het Europees energie- en klimaatpakket, is het Europees Parlement. Dit keurde het voorstel vijf dagen na de laatste bijeenkomst van de Raad over het pakket al goed. Kortom, de onderhandelingen over het Europees energie- en klimaatpakket waren niet de meest democratische, maar omdat het 'democratische' Europese Parlement de goedkeuring ervan moest geven, krijgt het pakket ook een heel wat democratischer gehalte.
60 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
6.4.3. Kritiek 2: Te weinig voeling met de bevolking Aangezien het Europees energie- en klimaatpakket onderhandeld werd in de Europese Raad, is deze voeling van de bevolking omtrent de onderhandelingen van het pakket niet veranderd. De Europese Raad vindt voornamelijk plaats achter gesloten deuren en het proces van meer transparantie verloopt tergend traag. De EU moet dus dringend meer werk maken van een transparanter beleid met de opkomst van EU-burgers voor de EU-verkiezingen als maatstaf. De vorming van het Europees energie- en klimaatpakket is slechts één van de vele voorbeelden van dit probleem.
6.4.4. Kritiek 3: De grote landen beslissen De onderhandelingen over het Europees energie- en klimaatpakket zijn niet alleen door de grote landen beslist. Het komt echt wel soms voor dat bepaalde grote landen een voortrekkersrol spelen. Zo was bijvoorbeeld Polen voortrekker van de Centraal- en OostEuropese landen. Dat betekent daarom niet dat Polen die alleen beslist, maar wel dat Polen de voortrekker van alle andere Centraal- en Oost-Europese lidstaten was.
6.4.5. Kritiek 4: De Unie is te groot om efficiënt te zijn Uit kritiek 3 blijkt inderdaad dat de Europese Unie te groot is om efficiënt te werken. De lidstaten proberen dit echter vaak op te lossen door samen te komen met een beperkt aantal (vaak grote) landen (vb. Polen) die dan elk een groep lidstaten vertegenwoordigen met ongeveer dezelfde standpunten (vb. de Centraal- en Oost-Europese lidstaten). Het is namelijk heel wat eenvoudiger om tot een overeenkomst te komen met enkele landen dan met alle 27 lidstaten. Deze onderhandelingen kunnen namelijk ook plaatsvinden buiten de Europese Raad, die normaal slechts vier keer per jaar samenkomt.
6.4.6. Kritiek 5: QMV, veto en consensus verlammen de besluitvorming Aangezien de besluitvorming van de EU gebasseerd is op veto, QMV en vooral consensus, heeft het zeer lang geduurd voor het Europees energie- en klimaatpakket door iedereen aanvaard werd. Er zijn vandaag zelfs nog altijd bepaalde aspecten die niet definitief beslist zijn, bijvoorbeeld de vraag hoeveel de lidstaten elk aan Derde Wereldlanden moeten betalen 61 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
om deze een steviger klimaatbeleid te doen volgen. Hierdoor krijgt de EU vaak het verwijt dat ze niet daadkrachtig is. Echter de voordelen van consensus mogen ook niet vergeten worden. Als een beslissing via consensus (de meest voorkomende vorm van besluitvorming binnen de Europese Raad) genomen wordt, zal er slechts een akkoord ontstaan indien iedereen volledig akkoord gaat. Indien een beslissing via QMV aan een aantal lidstaten opgedrongen wordt, kan het zijn dat de mening van die landen genegeerd wordt,waardoor deze landen dan maatregelen moeten treffen die niet bevorderd kunnen zijn voor hun economie.
6.4.7. Besluit Bovenstaande punten van kritieken op de besluitvorming van het Europees energie- en klimaatpakket, moeten toch vaak wat genuanceerd worden. Zo is de Europese Raad inderdaad niet de meest democratische instelling, maar het (democratischere) Europees Parlement kan altijd beslissingen van de Raad tegenhouden. Het zijn inderdaad vaak de grote landen die bilaterale onderhandelingen voeren met andere grote landen uit de Unie, maar deze grote landen kunnen soms wel een groep landen vertegenwoordigen (vb. Polen dat vertegenwoordiger is van de Centraal- en Oost-Europese landen). Natuurlijk verlamt de politiek van consensus de besluitvorming vaak, maar zonder deze vorm van consensus zouden landen zich mogelijk op bepaalde momenten benadeeld kunnen voelen en misschien zelfs overwegen om uit de Unie stappen.
62 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
7. ALGEMEEN BESLUIT In deze paper werd gepoogd de problemen van de Europese besluitvorming onder de loep te nemen en deze af te toetsen aan de politieke problemen omtrent het Europees energie- en klimaatpakket. Zo probeerden we te onderzoeken of de problemen omtrent het energie- en klimaatpakket typisch zijn voor de Europese problemen, en of ze een voorbeeld zijn van de discussie tussen de intergouvernementalisten, die streven naar meer soevereiniteit voor de lidstaten, en de supranationalisten, die voorstander zijn van een sterke(re) Europese integratie. Het Europees energie- en klimaatpakket kan kort samengevat worden in een viertal punten: reductie van broeikasgassen met minstens 20% tegen 2020, 20% van alle energieverbruik moet tegen 2020 hernieuwbaar zijn, tegen 2020 moet er een groei zijn in energiebesparingen met minstens 20%, en tegen 2020 moet ten minste 10% van alle transportbrandstoffen uit hernieuwbare energie bestaan. Daarenboven zal de Europese Unie, als er een klimaatakkoord tot stand zou komen waarin alle geïndustrialiseerde landen gelijkaardige doelstellingen op zich willen nemen, de CO2emissiereductie zelfs verhogen van 20 tot 30%. Als de EU erin zou slagen om zich in het kader van het internationaal debat over klimaatsopwarming sterk te profileren en een voortrekkersrol te spelen, dan kan ze een internationaal akkoord tot stand brengen dat wereldwijd respect afdwingt en gevolgd kan worden. Vanaf de jaren '90 probeerde de EU deze rol op zich te nemen, maar ze begon deze vanaf de klimaatsconferentie van 2005 in Montreal opnieuw te verliezen. De EU verliet daar het Kyoto-spoor en begon een open en flexibele diplomatie. De redenen hiervoor waren tweeledig: onzekerheid over het voortbestaan van Kyoto, en het feit dat niemand van de internationale gemeenschap het initiatief leek te nemen om Kyoto op de agenda te houden. Het resultaat was dan ook een zwak akkoord. Warleigh (2002) stelt dat EU-instellingen zeer belangrijk zijn voor de besluitvorming binnen de Europese Unie. Ook bij de besluitvorming van het Europees energie- en klimaatpakket was dit het geval. Omdat het een historische beslissing was, speelden volgens Vos (2006) vooral de Europese Raad, die bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de EU, en de Commissievoorzitter een zeer belangrijke rol. De Europese besluitvorming gaat echter gepaard met heel wat meer instellingen dan de Europese Raad. Zo is er de Europese 63 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Commissie, die een groot aantal sleutelfuncties uitoefent, zoals het indienen van voorstellen. Er is ook de Raad van Ministers, die de finale beslissing over alle wetsvoorstellen neemt, en het Europees Parlement, dat om de vijf jaar door de EU-burgers verkozen wordt. Daarnaast zijn er echter ook nog de vele honderden werkgroepen en comités die alles voorbereiden, en de lobbygroepen, die zoveel mogelijk op de Europese besluitvorming willen wegen. De onderhandelingen over het Europees energie- en klimaatpakket liepen niet altijd van een leien dakje, integendeel, ze gingen vaak gepaard met veel discussie en onenigheid. Uiteindelijk werden er drie basisproblemen geïdentificeerd. Een eerste is het verschil tussen de Noord- en West-Europese lidstaten enerzijds, en de Centraal- en Oost-Europese lidstaten anderzijds. De 'oude' lidstaten zijn bereid ferm te investeren in de strijd tegen de klimaatsopwarming, terwijl de 'nieuwe' ook wel willen investeren, maar niet ten koste van hun economie. Hierdoor is het vaak moeilijk onderhandelen en zijn bepaalde elementen van het Europees energie- en klimaatpakket nog steeds niet opgelost. Een tweede basisprobleem heeft betrekking op het beleid dat de lidstaten individueel al voeren. Voeren de lidstaten een klimaatbeleid dat sterk van elkaar verschilt, dan zal het niet eenvoudig zijn om één Europees systeem op te stellen waarvan de implementatie de ene lidstaat niet meer voordelen geeft dan de andere. Het kon ook zijn dat een lidstaat op een bepaald domein in het verleden al veel verwezenlijkt had maar dat de EU met het energie- en klimaatpakket nóg meer van die lidstaat verlangde. Hierbij wordt als voorbeeld naar Zweden en zijn aandeel in de hernieuwbare energie verwezen. Een derde en laatste probleem ligt bij de verschillende lobbygroepen. Zij hebben namelijk vaak extreme standpunten. Het is dan ook cruciaal dat de parlementsleden zich laten informeren door verschillende lobbygroepen alvorens ze conclusies trekken en standpunten innemen. Ten slotte werd er kritiek gegeven op de Europese politieke besluitvorming omtrent het Europees energie- en klimaatpakket. Er werd gebruik gemaakt van een vijftal punten van kritiek op de EU die vervolgens vergeleken werden met de politieke problemen van het Europees energie- en klimaatpakket. Een gebrek aan democratie is er niet. Door de belangrijke rol van de Europese Raad is het wel begrijpelijk dat men dit denkt, maar het pakket moest goedgekeurd worden door het Europees Parlement, waardoor het een grotere democratische legitimiteit kreeg. De kritiek als zou de Europese bevolking weinig voeling hebben met de EU, geldt ook voor de besluitvorming van het Europees energie- en klimaatpakket. Het pakket werd onderhandeld in de Europese Raad. Die krijgt vaak de kritiek 64 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
een te gesloten instelling te zijn. Grote landen nemen vaak de beslissingen, maar hierbij moet wel een kanttekening worden gemaakt. Het kan namelijk gebeuren dat grote landen een voortrekkersrol spelen om de belangen van een hele groep landen te behartigen, zoals Polen dat deed voor Centraal- en Oost-Europa. Één van de redenen hiervan is dat de EU sinds de uitbreiding in 2004 te groot is geworden om echt efficiënt te zijn. Een ander punt van kritiek is dat men vaak vindt dat QMV (Qualified Majority Voting: hoe groter de bevolking van een land, hoe meer stemmen het land heeft), veto en consensus de besluitvorming verlammen. Als een akkoord echter op één of andere manier opgedrongen zou worden, zouden landen zich mogelijk benadeeld voelen en zelfs overwegen om uit de EU te stappen. Met een veto kan je echter nóg meer opdringen: als 26 landen vooruit willen, en één stelt zijn veto, dan dringt één land zijn wil op aan alle andere. De kloof tussen intergouvernementalisten en supranationalisten was zeker ook voelbaar tijdens de onderhandelingen over het Europees energie- en klimaatpakkket. De intergouvernementalisten zijn minder happig op een Europees pakket tegen de klimaatsverandering. Ze willen hun eigen economie niet schaden door aan concurrentiekracht in te boeten ten opzichte van landen die minder of niets investeren in de strijd tegen de klimaatsverandering. Supranationalisten daarentegen willen wel een sterk Europees actieplan tegen de klimaatsverandering. Zo willen ze voor de EU een internationale leiderschapsrol omtrent klimaat opeisen. Door de manier waarop aan besluitvorming wordt gedaan (consensus, QMV en veto), moeten beide partijen tot een consensus komen. Er moest dus een akkoord bereikt worden dat aan de wereld toont dat de EU in staat is een sterke positie in het debat omtrent klimaatsverandering in te nemen zonder de intergouvernementalisten voor het hoofd te stoten en de eigen economie te schaden. Naar mijn mening is de EU daar goed in geslaagd. Het energie- en klimaatpakket is een zeer vergaand plan dat zoveel mogelijk rekening probeert te houden met de individuele eisen van de lidstaten. Er zijn enkele problemen, maar als er rekening gehouden wordt met de verschillende problemen waarmee de EU gewoonlijk worstelt, kan men toch stellen dat het resultaat gezien mag worden.
65 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
BRONNENLIJST
1. BOEKEN EN ARTIKELS Barnes, P.M., Barnes, I.G. (1999) Environmental Policy in the European Union. Cambridge: Cambridge University Press. Buchan, D. (2009) Energy and Climate Change: Europe at the Cross Roads. Oxford: Oxford University Press. Colomer, J.M. (2002) Political Institutions in Europe. Londen: Routeledge. CoM (1973) "Declaration of the council on a programme of action of the European Communities on the environment" OJC, 112, pp. 1-53. Commissie van de Europese Gemeenschappen (2009) "Voortgangsverslag over duurzame energie: Verslag van de Commissie overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2003/30/EG en over de uitvoering van het Europees Actieplan Biomassa, COM(2005) 628" Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement.
SEC(2009)
503
definitief,
14
blz.
(http://eur-
lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0192:FIN:NL:PDF). Commission of the European Communities (2007) "Limiting global climate change to 2 degrees celsius. The way ahead for 2020 and beyond" Communication from the Commission to the Counsil, the European Parliament, the European Economic and Social Committee and the
Committee
of
the
Regions.
SEC
(2007)
7,8,
13blz.
(http://eur-
lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2007:0002:FIN:EN:PDF). Council of the European Union (2008) Energy and Climate Change - Elements of the final compromise. Brussel: Communication from General Secretariat of the Council to the Delegations. (http://www.consilium.europa.eu/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/en/ec/104672.pdf).
66 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
De Schoutheete, P., Wallace, H. (2002) "The European council". Research and European Issues. No. 19, 28 blz. Eberlein, B., Kerwer, D. (2004) "New governance in the European Union: a theoretical perspective".
Journal
of
Common
Market
42
Studies.
(1),
pp.121-142
(http://eucenter.wisc.edu/OMC/Papers/eberleinKerwer.pdf). Eichner, T., Pethig, R., (2009) "Carbon leakage, the green paradox and perfect future markets". Discussion Papers in Economics. No.136-09,
28 blz. (http://www.uni-
siegen.de/fb5/vwl/repec/sie/papers/136-09.pdf). Ellerman, A.D., Buchner, B.K. (2007) "The European Union emissions trading scheme: origins, allocation, and early results". Review of Environmental Economics and Policy. 1 (1), pp. 66-87 (http://reep.oxfordjournals.org/cgi/issue_pdf/toc_pdf/1/1.pdf). Ellison, D. (2008) "On the politics of climate change: is there an east-west divide?". ECPR Joint
Sessions
Workshop.
Boedapest:
Institute
for
World
Economics,
27
blz.
(http://www.greenpoliticsecpr.org/gpsg_wiki/uploads/Main/Ellison%20Rennes%202008.pdf). European Commission (2010) "Commission decision of 24 december 2009 determining, pursuant to directive 2003/87/EC of the European Parliament and of the Council, a list of sectors and subsectors which are deemed to be exposed to a significant risk of carbon leakage". Official Journal of the European Union. 2010/2/EU, 9 blz. (http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:001:0010:0018:EN:PDF). Europese Commissie (2005) EU emissions trading — an open scheme promoting global innovation.
Brussel:
European
Commission.
(http://ec.europa.eu/environment/climat/pdf/emission_trading2_en.pdf). Europese Commissie (2008) "De strijd tegen de klimaatsverandering". De EU wijst de weg. Luxemburg: Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 24blz. (http://ec.europa.eu/publications/booklets/move/75/nl.pdf). 67 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
European Environment Agency (2009) Application of the Emissions Trading Directiv by EU Member States - reporting year 2008. Luxemburg: Office for Official Publications of the European Communities. Europese Unie (2008) Memo on the Renewable Energy and Climate Change Package. http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/08/33&format=HTML&ag ed=0&language=EN&guiLanguage=en, 09/02/2010. Fujiwara, N. (2010) "Reinvigorating the EU's role in the post-Copenhagen landscape" CEPS Commentary. 2 blz. (http://www.ceps.be/book/reinvigorating-eu%E2%80%99s-role-postcopenhagen-landscape). General Secretariat of the Council of the EU (2009) Information note: Treaty of Lisbon. http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ec/111652.pdf, 25/02/2010 Golub, J. (1999) "In the shadow of the vote? Decision making in the European Community." International
53(4),
Organization.
pp.
733-764
(http://www.jstor.org/stable/pdfplus/2601308.pdf). Gorecki, P.K., Lyons, S., Tol, R.S.J. (2009) "EU climate change policy 2013-2020: thoughts on
property
rights
and
market
choices"
Working
Paper
No.
292.(
http://www.esri.ie/UserFiles/publications/20090428120526/WP292.pdf). Heisenberg, D. (2005) "The institution of 'consensus' in the European Union: formal versus informal decision-making in the Council". European Journal of Political Research. Vol. 44, pp.65-90 (http://www.helsinkisummerschool.fi/media/userfiles/file/HSS%202009/European%20Studie s/Heisenberg%202005.pdf). Hendriks, C. (2007) Carbon Capture and Storage. Bonn: UNFCCC Secretariaat (http://unfccc.int/files/cooperation_and_support/financial_mechanism/application/pdf/hendrik s.pdf). 68 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Héritier, A. (2002) "New modes of governance in Europe: policy making without legislating?" Political Science Series. Wenen: Institute for Advanced Studies. 25blz. Herzog, H., Golomb, D., (2004) "Carbon capture and storage from fossil fuel use". Encyclopedia
of
Energy.
Vol.1,
pp.
277-287,
(http://web.mit.edu/coal/working_folder/pdfs/encyclopedia_of_energy.pdf). IPCC (2007) Climate Change 2007: The Physical Science Basis. Cambridge: Cambridge University Press. Kemp, D.D. (2004) Exploring Environmental Issues. An Integrated Approach. New York: Routledge. Klepper, G., Peterson, S., (2006) "Emissions trading, CDM, JI and more: the climate strategy of the EU". The Energy Journal.27 (2), 26 blz. (http://www.hm-treasury.gov.uk/d/KlepperPeterson-2006.pdf). Kruger, J., Oates, W.E., Pizer, W.A. (2007) "Decentralisation in the EU emissions trading scheme and lessons for global policy". Review of Environmental Economics and Policy. 1 (1), pp. 112-123 (http://reep.oxfordjournals.org/cgi/issue_pdf/toc_pdf/1/1.pdf). Mosher, J. (2000) "Open method of coordination: functional and political origins." ECSA Review, 13 (3), pp. 6-7. Neyer, J. (2004) "Explaining the unexpected efficiency and effectiveness in European decision-making"
Journal
of
European
Public
Policy.
11(1),
pp.19-28
(http://docserver.ingentaconnect.com/deliver/connect/routledg/13501763/v11n1/s2.pdf?expire s=1268729996&id=55621554&titleid=461&accname=Universiteitsbibliotheek+Gent&checks um=2D3A3A24372243A74819589E560D5818). Nugent, N. (2000) At the Heart of the Union: Studies of the European Commission. Londen: Macmillan Press LTD.
69 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Oberthür, S., Kelly, C.R. (2008) "EU leadership in international climate policy: achievements and
challenges".
The
International
43(3),
Spectator.
pp.
35-50
(http://www.iai.it/pdf/articles/oberthur_roche-kelly.pdf). Runge, C.F., Senauer, B. (2007) "How biofuels could starve the poor". Foreign Affairs. 86(3), 7 blz. (http://people.clarkson.edu/~kvisser/hp200/docs/StarveThePoor%3f.pdf). Schulz, H., König, T. (2000) "Institutional reform and decision-making efficiency in the European
Union"
American
Journal
of
Political
Science.
44(4),
pp.
653-666
(http://www.sowi.unimannheim.de/lehrstuehle/lspol2/Publikationen/2000_Schulz_Koenig_InstitutionalReform.pdf ). Skjærseth, J.B., Wettestad, J. (2007) "Is EU enlargement bad for environmental policy? Confronting gloomy expectations with evidence". International Environmental Agreements. 7 (3), pp. 263-280, (http://www.springerlink.com/content/8up1240qn15360vp/fulltext.pdf). Flint,C., Taylor, P. (2007) Political Geography: World-economy, Nation-state and Locality. Gosport: Ashford Colour Press Ltd. Townsend, C.R. (2008) Ecological Applications: Toward a Sustainable World. Malden: Blackwell Publishing. Vanden Brande, E. (2006) "Europa, klimaatleider ook na Kyoto?". Internationale Spectator. 60(2),
pp.
78-81
(http://www.internationalespectator.nl/2006/20060200_is_art_vandenbrande.pdf). Van Schaik, L., Van Kampen, E., (2008) "Europa in de versnelling voor klimaat-en energiepakket".
Internationale
Spectator.
62
(5),
281-285
(http://www.internationalespectator.nl/2008/20080500_is_art_schaik.pdf). Vos, H. (2006) Besluitvorming in de Europese Unie: een survival kit. Leuven: Acco.
70 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Viguier, L.L., Babiker, M.H., Reilly, J.M. (2003) "The cost of the Kyoto Protocol in the European
Union".
Energy
Policy.
31
(5),
pp.
459-481.
(https://www.gtap.agecon.purdue.edu/resources/download/1300.pdf). Wallerstein, I. (2004) World- system Analysis. Durham: Duke University Press. Warleigh, A. (2002) Understanding European Union Institutions. New York: Routledge.
2.
LEZINGEN
Vanden Brande, E. (2009) Klimaatsprogramma van de EU. Gent: Arteveldehogeschool, 10/11/2009. Van Den plas, S. (2009) De EU op weg naar Kopenhagen. Gent: Artevelde Hogeschool, 24/11/2009. Vos, H. (2009) De Europese Unie. Gent: Arteveldehogeschool, 20/10/2009.
3. INTERNETBRONNEN http://www.bcenschede.nl/wgrassroots/vakken/anw/anw_6_2003/4havoprojecten_6_2003/Peter&Britt/CFK. htm, 27/11/2009. http://www.cafebabel.co.uk/article/1725/protectionism-rolls-through-europe.html, 22/04/2010. http://ec.europa.eu/environment/archives/actionpr.htm, 28/03/2010. http://ec.europa.eu/environment/newprg/index.htm, 30/03/2010. http://europa.eu/european-council/index_nl.htm, 24/02/2010. http://europa.eu/lisbon_treaty/glance/index_nl.htm, 25/02/2010. 71 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
http://ec.europa.eu/commission_2010-2014/president/about/role/index_en.htm, 04/03/2010. http://ec.europa.eu/energy/renewables/targets_en.htm, 12/02/2010. http://europa.eu/institutions/inst/council/index_nl.htm, 04/03/2010. http://europa.eu/scadplus/constitution/procedures_nl.htm, 23/03/2010. http://unfccc.int/2860.php, 19/04/2010. http://www.energielabelhulp.nl/images/voorbeeld_energielabel_apparatuur.gif, 22/02/2010. http://www.energylabels.org.uk/eulabel.html, 22/02/2010. http://www.euractiv.com/en/climate-change/eu-leaders-fail-hammer-climate-fundingdetails/article-186932, 30/10/2009. http://www.euractiv.com/en/climate-change/poland-blocks-eu-climate-fundingdecision/article-186619, 23/10 /2009. http://www.euractiv.com/en/climate-environment/eu-agrees-billions-fund-renewables-ccs, 07/02/2010. http://www.euractiv.com/en/energy/eu-leaders-clinch-deal-co2-storage-financing/article178038, 28/11/2009. http://www.euractiv.com/en/energy/eu-renewable-energy-policy/article-117536, 12/12/2009. http://www.euractiv.com/fr/node/188317, 15/02/2010. http://www.europarl.europa.eu/eplive/expert/multimedia/20081216MLT45074/media_200812 16MLT45074.pdf, 16/02/2010. 72 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
http://www.europarl.europa.eu/parliament/public/staticDisplay.do?language=NL&pageRank= 4&id=45, 06/03/2010. http://www.europarl.europa.eu/pdf/welcome_brochures/for_you/working_for_you_nl.pdf, 05/03/2010. http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?language=NL&type=IMPRESS&reference=20080414FCS26495#title3, 29/04/2010. http://www.wolfklimaatservice.nl/Afbeeldingen/broeikaseffect.gif, 28/04/2010.
73 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
BIJLAGE
1. Analyst: EU countries ‘still reluctant’ on energy liberalisation Published: 15 February 2010 | Updated: 17 February 2010 Günther Oettinger, the EU's new energy commissioner, faces an uphill battle against national interests in opening up electricity and gas markets, warns Georg Zachmann, energy expert at think-tank Bruegel. In an interview with EurActiv, he says member states risk dragging their feet in implementing EU rules. In your memo to Commissioner Oettinger, you say functioning energy markets are the most powerful tool to address investments, price volatility and security of supply. However, the third energy liberalisation package has already been passed, in 2009. Does that mean there is nothing left for Oettinger to do but monitor implementation? Making sure that the package is implemented will not be an easy task because many member states are still reluctant. In Germany we have seen a recent study commissioned by RWE stating that the single market works and that we don't need any more unbundling or building new international electricity transmission lines. So, some big companies are opposing this and it will be a tough fight for the Commission to really deliver on the objectives of the third package. Fulfilling the third package will already be hard but I think the Commission needs to go beyond that. How can it go beyond the third package? Is there enough political will to do it? In the electricity market, I clearly see a point for strengthening the institutions that have been established with the third package, which have very limited powers at the moment. So the Agency for the Cooperation of Energy Regulators (ACER) doesn't have enough teeth then, in your view? It certainly has not. Take for example the infrastructure perspective. What will be important in creating a single market is to have a network development plan that is not only the compilation of national interests and networks but really looks at the European network and the challenges that it will have to cope with in the coming years in an integrated way.
74 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Here, ACER and ENTSO-E still lack the tools and the funds to identify the transmission lines of European interest and to enable the network operator to build them. But we have seen with the energy infrastructure projects under the EU recovery plan that these national interests still dominate! What could make member states change their attitudes? Actually, all these projects that should be implemented on a European basis have to be beneficial from a European welfare perspective. The question is that some countries may not have the benefit in their own countries even though they have invested money. You then have to assure by redistribution measures that they also get their fair share in the benefits that these new investments bring. But having this new agency and adequately empowering it might enable that such a redistribution scheme is developed. On cross-border links, member states do not always have an interest in strengthening them because it may create more competition from foreign competitors… It is not the member states themselves that are for or against, it is separate groups within the member states. Consumers, for instance, would like to import cheaper electricity and producers would prefer exporting more to countries where prices are higher. So the question is not really that member states are for or against more interlinking, but how the different interest groups in a country are affected by it. If you have a European agency that really has the power to implement certain transmission lines, and if they are beneficial from an efficiency standpoint, then you should theoretically be able to redistribute the rents of this new line so that all stakeholders benefit. If there was one single political initiative that Oettinger could take during his mandate to improve the integration of energy markets, which one would it be? The previous Commission did the third energy liberalisation package, what could this Commission do? Well, implementing the third package surely, although there would be room for a fourth package, for example pushing for the introduction of market signals for the location of power plant investments and physical generation according to the network topography.
75 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Within the current package, certainly empowering ENTSO and ACER integrated network planning would be the single most important thing but it would be hard to achieve against the interests inside the member states. Coming back to the third liberalisation package, its most emblematic measure was the so-called 'ownership unbundling' of energy-producing companies, who were told to sell their networks. And during the negotiations, E.ON made the surprise move of selling its network. How do you see this? For E.ON, the reason for selling might also have been pressure from the Commission due to the inquiry into its activities and may have not only been linked to the third package. Is this something you would expect to be repeated in other countries in the coming years? I anticipate with the third package that integrated companies will really think about selling the networks and that those pure network companies in turn might consider merging. Especially in Germany, it would really make sense to have the existing four network companies together – I think they calculated benefits of around 400 million euro a year for having a single network company. It means there would be less need for balancing and reserve energy, for example. So that's for Germany and what could be the next step at the European level is of course having cross-border mergers of network companies. Because certainly there are countries with network companies that are smaller than each German transmission zone. The Baltic countries, for instance, would clearly profit from such a move. And we have seen with the market coupling between France, Belgium and the Netherlands that prices are now equal 70% of the time. These kinds of initiatives help in creating a European electricity market. And why not have also the balancing and reserve markets joined together and maybe even envision a joint regional network company that really can build the lines that are most needed irrespective of national borders. How would that help?
76 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
The electricity market usually happens on a day-ahead basis, so you know at 12am today what you expect the demand would be and what power plant should run to fulfil the demand at the best price. And the next day, you may have less wind power coming in and more demand coming in because it is colder… So many things might change. Thus you need to rebalance the system in real time for which three different types of reserves are held that are used to bring the system into balance. The problem is that national situations might differ and that one country needs to reduce cheap electricity production while another one has to call expensive and possibly more polluting reserve power plants even though cross-border transmission capacities between both countries would be available to balance both systems at no cost. In the longer term a joint market for reserves would finally allow to do without certain investments that are today motivated by keeping the balance in purely national electricity systems. One of the contentious elements in the third liberalisation package was whether to treat the market for gas and electricity identically. The Commission supported this view, but certain countries opposed it. What do you make of this argument? The market would greatly benefit in terms of efficiency if the same principles were applied. This would be especially important for the gas market, which is not as functional as the electricity market. The market in France and Germany is divided into zones and you lack a national price for gas, so the situation is not transparent enough and detrimental to consumers. This is really hindering the flow of gas from one market to the other. This has been particularly problematic during the crisis in 2009. In Poland, for example, it was difficult to choose the market from which gas should have been bought since there was no price transparency in neighbouring countries. The underdevelopment of the gas market also has to do with infrastructures. The network of gas pipelines is characterised by much less capillarity compared to electricity. Is this the crux of the problem? The backwardness of the gas market is both about infrastructures and rules. Infrastructure links are missing, but not to the extent one would have thought before the crisis. During the 77 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
crisis we actually saw that it was possible to switch the direction of the energy flow and that the problem of interconnectivity was not as daunting as expected. One problem was old destination clauses whereby operators are not allowed to sell in certain areas, and a lack of liquid markets in all European regions. How can we clearly get to a true European market for energy? I would claim that there are four key elements: a consistent European energy infrastructure, elimination of long-term contracts, clear rules and monitoring of these rules. Can you see this happening or is there too much resistance at the political level? That it is difficult to say. The solutions that I have described are not new, they have been there for twenty years now and yet full-fledged liberalisation in this respect has not taken place yet. Whether resistance to liberalisation will be stronger than opposition to the status quo is something that cannot be predicted. It depends on interest groups and politics. Liquefied Natural Gas is often touted as the way forward for greater market integration and much political capital has been spent pushing for greater usage of LNG. Do you think that this push was justified, and are we reaping the fruits of these investments? My personal belief is that LNG will increase its volume and share as a marginal supplier, which affects the price, because it is more flexible and the terms of the contracts can be more flexible and more easily defined. The big obstacle remains the European energy market, where contracts are defined on a longer time scale and the intermediate supplier is hence compelled to abide to its pipeline supplier even if the LNG option were cheaper. This can be seen a bit as a chicken-and-egg problem. Do you expect Oettinger to break the stalemate on long-term gas contracts, even if he comes from Germany, a country that imports massively from pipelines? This is also difficult to predict, but considering the responses he gave at the hearings he seems more inclined towards conservatism than revolutionary options. But do you share the argument in favour of long-term contracts, which says that they ensure greater predictability for business and security of supply?
78 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
No, I do not agree. I believe you have to allow for different supply options and then let the market decide. I believe that the objective of the EU should not be to create unrealistically stable prices for energy, but creating a single market for energy. In addition, having a geographic segmentation of markets at a time where we have single objectives in respect to emissions and green targets makes the prospect of success at a reasonable cost look bleak. On climate change, you recommend making use of BATs (best available technologies) for energy generation and conservation. How do you see this happening? You need to require that when new investments are made, priority is given to the most advanced energy-efficient techniques and as you go along, you phase in more and more requirements. Thus, almost cost-effective technologies become marketable faster as their enforced deployment depresses cost, which will have positive spill-over effects beyond Europe. When new member states joined, they had a hard time following BAT requirements in the large industrial sector. Poland is an example of a gradual phase-in of such requirements. There, the Commission and the relevant authorities brokered an agreement whereby Poland could still produce and export electricity and other products, but following realistic European rules on emissions. Industry often complains about the fact that costs of adaptation are too high and the process is unfeasible. But the successful case of Poland shows that making use of the BATs increases the learning curve of catching-up countries and finally makes them more competitive. Yet, this type of command and control strategy, where the EU tells investors 'this is the best technology, make use of it,' might be a little tricky. In the end technology is evolving continuously. We are in a state of flux, where the BATs of today might be the worst available technologies of tomorrow. And investments usually require much longer-term horizons. Is it really possible to synchronise the pace of progress with that of investment? I believe benchmarks might be more functional than precise binding guidelines. Rather than saying exactly which kind of light bulb you should use, it would be wiser to indicate - as in 79 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
the Eco-Design Directive - how many photons should be emitted within a certain amount of electricity. You also mention R&D in your memo and the fact that spending levels in research are a major hurdle in the development of an efficient energy supply. What would you recommend in this respect? What is clear is that we cannot expect from all the countries the same level of expenditure in research, so it might be of interest to develop a certain division of labour in this respect, setting out credible and feasible targets according to the existing level. Another huge topic which we did not touch upon is carbon tariffs. The EU's incoming trade commissioner, Karel De Gucht, opposes them. What is your position? What are the advantages and disadvantages of such a measure? One problem is represented by carbon leakage: this means that a tangible risk exists when introducing carbon tariffs of reducing the competitiveness of European industries without altering the pace of climate change. This would happen as an effect of delocalisation in areas where legislation is more lax. A carbon tariff based on factual emissions in the entire value chain for producing a certain foreign good, say aluminium, would certainly be opposed by the Chinese and could lead to trade wars detrimental both for China and the EU. But there might be a continuum of possibilities between the described European import tax based on a foreign product's carbon footprint and no border adjustment at all. For example, you might require China to levy an export tax on certain products weighted in reference to the corresponding European product's emissions. The difference would be that Europe’s emission reduction efforts would remain largely effective, the status quo for Chinese exports would remain mainly unaltered and the tax benefits would go into Chinese pockets. To conclude, what do you see as the biggest threat and the biggest opportunity for Commissioner Oettinger in the next five years? There are a number of plans, especially infrastructures, that will be laid out this year and next year: the guidelines for the Trans-European Network for Energy, the network development plan published by ACER and ENTSO, then the transport network plan, where he will have to 80 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
consult on this subject with Commissioner Kallas. These forward-looking network initiatives are great opportunities that should not be missed. One threat, arguably the biggest one, would be failure to implement the existing energy packages. Bron:
http://www.euractiv.com/en/energy/analyst-eu-countries-still-reluctant-energy-
liberalisation, 16/02/2010
81 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
2. EU biofuels target could starve millions of people
Published: 15 February 2010 Millions of people could starve if member states deliver on the EU’s target of sourcing 10% of its transport fuel from biofuels as a way of tackling climate change, argues a new report from ActionAid, an NGO. "The huge expansion in industrial biofuels use must be stopped," said ActionAid's biofuels expert Tim Rice, calling for EU governments to refrain from increasing their use further while drafting national action plans for renewable energy for the next 10 years. Currently made from maize, wheat, sugar cane and oil seeds such as palm oil, soy and rapeseed, industrial biofuels compete with crops grown for food, "driving food prices higher and affecting what and how much people eat in developing countries," notes the ActionAid report on the impact of industrial biofuels on global hunger. "For every 1% rise in the price of food, 16 million more poor people are made hungry," it estimates. According to ActionAid's evaluation, EU biofuel consumption will "jump nearly fourfold" by 2020, and two thirds of these biofuels will be imported mainly from the developing world, diverting food away from millions more people who need it most. Landgrab Industrial biofuels are also having "disastrous local impacts" on land rights in many of the communities where they are grown, notes the report. "The scale of the current land grab is astonishing," ActionAid argues. The survey shows that in five African countries, areas the size of Belgium (1.1 million hectares) have been given over to industrial biofuel cultivation, all of which is destined for export. According to the survey, EU companies have acquired or requested areas of land greater than the size of Denmark (over five million hectares) for cultivating industrial biofuels in developing countries. Industrial biofuels: Climate change 'red herring'
82 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
While EU legislation establishes sustainability criteria for biofuels (currently in the making) and obliges the bloc to ensure that biofuels offer at least 35% carbon emission savings compared to fossil fuels, 60% as of 2018, ActionAid notes that "most industrial biofuels do not reduce greenhouse gas emissions when compared to the fossil fuels they are replacing" (EurActiv 05/12/08, 03/02/10). Industrial biofuels are "a red herring in the fight against climate change," it continues, stressing their contribution to greenhouse gas (GHG) emissions. Land-use change from converting forests and grasslands to grow biofuel crops is an important cause of GHG emissions and using fertilisers to grow them releases nitrous oxide, which the NGO stresses is 300 times more powerful as a GHG than CO2. Bron: http://www.euractiv.com/en/cap/biofuels-fuel-hunger-ngo-warns, 16/02/2010
83 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
3. Poland ranks low on clean tech investment
Published: 01 March 2010 | Updated: 02 March 2010 Due to its heavy reliance on coal, Poland is often referred to as the country with the greatest potential for green energy. However, the country still lags behind its European partners in clean tech investment, EurActiv Poland reports. Poland has considerable potential to develop wind power as an alternative energy source. Experts say conditions are favourable to developing wind turbines across a substantial proportion of itsterritory, especially near the Baltic Sea and in the mountainous South East, where wind speeds frequently exceed 5.5 metres per second at 50 metres above sea level. At the turn of the millenium, wind power was hardly used at all in Poland. However, a steep rise was noted between 2000 and 2009, when the amount of power generated by Polish wind turbines multiplied 166 times. The figure may appear high but in fact the starting level was low. In nominal terms, Polish wind power generation is not impressive. By the end of 2008, the power capacity of all the wind turbines in Germany amounted to almost 24,000 megawatts (MW) and reached nearly 17,000 MW in Spain. Meanwhile, in Poland, wind turbines were capable of generating a mere 472 MW. Wind power forecasts in Poland are far more optimistic. In a recent report, the European Wind Energy Association (EWEA) predicted that by 2020, installed capacity will range between 10,500 MW (low scenario) and 12,500 MW (high scenario). This corresponds to between 12.5% and 14.8% of total energy consumption by 2020. Funding still an issue Renewable energy have many advantages and one weakness: it is still expensive, especially compared to coal, which is abundant in Poland. To build a wind farm, a hydro-electric power station or a biomass power plant, companies in Poland may resort to European funding (Operational Programme Infrastructure and Environment). Each application is eligible to obtain 30-70% of the investment cost, provided that total costs exceed 20 million zloty, or five million euro.
84 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
The development of green energy in Poland would not be feasible without foreign investment. Currently, there are ten renewable energy investment projects pending at the Polish Agency for Information and Foreign Investment. Their total value amounts to 700 million euro. LM Glasfiber, a global corporation which is the world's leading supplier of blades for wind turbines, recently invested 60 million euro in a new plant in Goleniow, in the north of Poland, creating 460 new jobs. The development of Polish green business would be almost impossible without foreign partnerships. Kolo, a leading manufacturer of sanitary and bathroom equipment which won a national environmental prize last year, has benefited from its membership of the Sanitec group. This bathroom solution provider invested over 100 million euro in the modernisation of Kolo's plants and the development of environmentally-friendly strategies. However encouraging, these examples nevertheless remain isolated against the background of an underdeveloped Polish green economy. Analysts say this is caused by a lack of investment and know-how, as well as the persistence of legal barriers. Indeed, it can take up to four years for a new 'green' investment project to be implemented. How green is official government policy? However, the real source of problem may originate from higher up, experts point out. In February 2009, the deputy economy minister gave a national award to Polish power companies assembled in the Green Effort Group for their effectiveness and solidarity in implementing the EU's climate change policies. The Green Effort Group, which brings together Polish power companies responsible for 90% of power generation, calls for the longest possible free allocation of emissions allowances under the European CO2 cap-and-trade scheme. It also fights against any new measures to ensure Polish compliance with national climate obligations. The fact that the Green Effort Group was granted a national award demonstrates the government's close ties with industry and suggests that despite its public posturing, it will refrain from forcing a breakthrough on green policies. Until this changes, no revolution in Polish green business can be expected, environmentalists say.
85 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Bron:
http://www.euractiv.com/en/enlargement/poland-ranks-low-clean-tech-investment-
news-299128, 05/03/2010
86 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
4. Hungary's sale of 'used' CO2 credits worries carbon traders Published: 22 March 2010 Hungary's sale of 'used' carbon credits - or 'hot air' as environmentalists call them - had harmed the reputation of cap and trade, an industry lobby said on Friday (20 March), but analysts expected little price impact. Budapest last week carried out the first sale of certified emissions reductions (CERs) which Hungarian companies had already used to offset against their emissions in the European Union's emissions trading scheme. Such used CERs are invalid as carbon offsets in Europe and the European Commission on Thursday (19 March) amended trading rules to stop them from re-entering the EU carbon market. But European governments have about 100 million used carbon offsets, equivalent to the national greenhouse gas emissions of Austria, which they can in theory re-sell to non-EU buyers. Under the Kyoto Protocol, rich countries can buy carbon offsets to help them meet emissions caps, paying for carbon cuts in developing countries. Japan has been the biggest buyer of offsets outside Europe, and if it bought used CERs that would effectively increase the global supply and dampen prices. Tokyo said on Friday that it would not block Japanese companies from buying recycled credits. "It's not a problem for companies to use them here to meet their voluntary emissions targets," said Eisaku Toda, head of the environment ministry's office of market mechanisms. Japanese traders doubted high demand. "In Japan, the buyers are all volunteers with high morals," said one, pointing out that Japanese companies face voluntary emissions caps, unlike binding targets in Europe. 'Hot air' in Eastern Europe International trade in recycled credits is legal, and exploits the fact that the greenhouse gas emissions of some former communist countries are far below their Kyoto targets, leaving them with surplus emissions rights called assigned amount units (AAUs).
87 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Hungary last week sold some 800,000 tonnes of used CERs, saying it would put aside the equivalent number of AAUs. That deal allowed Budapest to benefit from a higher price for CERs compared with AAUs, whose trade is also much less liquid and disparaged by some environmentalists as "hot air". The International Emissions Trading Association lobby group said Hungary had damaged the integrity of the European and Kyoto carbon markets, however, and asked for EU member states to set up "retirement accounts" for CERs submitted by companies, so that these could not be re-sold. Japanese companies have bought about 300 million tonnes of carbon offsets under the Kyoto Protocol for delivery between 2008 and 2012, almost all of which are thought to be CERs. The companies will eventually submit these to Toyko to count against their voluntary targets, but in the meantime could sell them and buy cheaper, recycled credits, raising CER supply. "From a market impact perspective, we could see more CERs come back onto the market and it could soften prices a bit and make the market less tight, but actually the impact would be quite small," said Barclays Capital's Trevor Sikorski. He estimated that East European countries had no more than 11.5 million CERs which they could recycle in this way. The Hungarian deal drew criticism especially after the used CERs were traded on the Parisbased BlueNext exchange, meaning EU companies could unwittingly buy invalid offsets. That publicity could limit further trades, said Deutsche Bank's Mark Lewis. "Given the fuss this has caused I would be very surprised if we saw many more deals of this kind," he said. Bron:
http://www.euractiv.com/en/climate-environment/hungarys-sale-used-co2-credits-
worries-carbon-traders-news-368250, 23/03/2010
88 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
5. China climate chief: EU should not backtrack on Kyoto Published: 23 March 2010 Urging Europe to maintain its leadership in ongoing global climate talks, China's top climate negotiator said the EU should not step back but instead put pressure on other developed countries that have not ratified the Kyoto Protocol to make comparable emission cuts. Speaking to journalists yesterday (22 March) in Brussels, Su Wei, general director of the climate change department at the Chinese Development and Reform Commission, stressed countries should continue negotiations under the two-track approach embodied by the Kyoto Protocol and the United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC). Wei was in Brussels for a meeting with EU Climate Action Commissioner Connie Hedegaard. During their "candid and very frank exchange of views," he spelled out China's intention to form a constructive partnership with the EU ahead of the UN-led climate conference in Cancún next December. China has underlined the need to implement the Copenhagen Accord with political consensus between all parties to sustain the political momentum on fighting climate change that has attracted the attention of millions of people. "The EU wants to maintain a leading role and it should maintain it," said Wei. "But it should do so under the Bali roadmap," he added, stressing that China has always favoured a dualtrack negotiation process whereby rich countries maintain under the Kyoto Protocol their legally-binding emission reduction commitments and other countries make comparable efforts along the UNFCCC track. Wei said he hoped the EU would stick to its commitments and even raise its target to 30% emission reductions by 2020. "It should go up to 30% but not before the US states its target," he said. The Chinese climate chief noted that unless the US comes up with a legally-binding emission reduction target, the outcome of the Cancún climate conference will be difficult to predict. "We are not pessimistic now that the US has passed the health bill," Wei said, noting that Washington could now turn its attention to climate legislation. Last June, the US House of Representatives narrowly passed a cap-and-trade bill that would require reductions in industrial greenhouse gas emissions and would allow pollution permits 89 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
to be traded on a new regulated market, modelled on the EU's emissions trading scheme. But the global warming bill is stuck in the Senate, where some members have been trying to find a compromise. Wei is convinced that if the EU tries to bridge the divide between developed and developing countries, which triggered the collapse of talks several times last year, the resulting trust and solidarity could lead to a global deal. "The EU, united with developing countries, should jointly prompt the US to come up with more vigorous efforts," he stressed, describing such an approach as a winning climate diplomacy tactic. Bron:
http://www.euractiv.com/en/climate-environment/china-climate-chief-eu-should-not-
backtrack-kyoto-news-371667, 23/03/2010
90 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
6. De Boer: UN climate deal 'possible in 2011' Published: 25 March 2010 The UN conference in Cancún next December needs to set the basis for a new climate change treaty in 2011, Yvo de Boer, executive secretary of the UN Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), told EurActiv in an exclusive interview. "For me the first challenge for Cancún is to turn the Copenhagen Accord and turn the other decisions which were near agreement in Copenhagen into a functioning architecture," De Boer said. Such an agreement, he said, would gather adaptation, mitigation, technology and finance together "into a functioning architecture that really gives developing countries the confidence that it's going to be in their interest to move forward," de Boer said. "I think it is possible to reach a final agreement in 2011 in South Africa," De Boer argued. But before a deal is struck, a common understanding is needed on what it would actually mean for an agreement to be legally-binding in nature, the UNFCCC chief stressed. Although the EU and many developing countries insist on the need for a legally-binding agreement, there is little understanding at the moment of what this would mean in practice. "Is it a treaty that's binding at the international level, is it a treaty that's binding at the national level, or is it a treaty that's binding through the implementation rules that it's given, or is it all three? That needs to be clear first." De Boer said the EU could play an instrumental role in furthering such debates and driving the negotiations forward. In his eyes, the EU has not lost leadership on climate change diplomacy despite being sidelined on the final stretch of the Copenhagen negotiations (EurActiv 19/12/09). European leaders, he stressed, made "significant contributions" to getting the final accord signed. "Europe also made proposals which ultimately didn't make it into the Copenhagen Accord but maybe will make it into a future agreement," he added. "I think the priority for the EU now is to move its part of the $30 billion short-term finance in a credible way to support the priorities of developing countries," de Boer said.
91 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Financing will be key to bridging the divide between the rich and poor countries, de Boer further stressed. He said that in addition to prompt delivery of fast-start financing, a financial architecture to dispatch the $100 billion pledged by industrialised nations will be needed to reassure the poorest countries that the funds will support their priorities. "What we should be doing under the context of the [UN Framework Convention on Climate Change] is setting the parameters for finance, identifying the countries that should receive priority support, identifying the issues that should receive priority support, identifying how support should be provided, for example within the context of nationally-approved adaptation and mitigation strategies," the UN climate executive said. One of the stumbling blocks to agreeing a fully-fledged treaty has been the attitude of the US. The political agenda in Washington has been hijacked by healthcare reform, delaying the passing of climate legislation. De Boer was nevertheless positive about the Obama administration's ability to contribute to the negotiations in Cancún even if there is no domestic legislation in place by then. "There is a continuous communication between the [US] Administration and the Senate to ensure that whatever is agreed will meet the basic conditions which the Senate has," he said. He stressed the importance of making sure that any agreement struck would subsequently be acceptable to all national parliaments. "I think it's important to remember that not a single one of the countries that signed up to a target in Kyoto had the national legislation in place," de Boer said, stressing that the UN process has demonstrated its capacity to work. Bron: http://www.euractiv.com/en/climate-environment/unfccc-chief-urges-eu-show-climateleadership-moving-funding-news-376558, 02/04/2010
92 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
7. UK offers to extend Kyoto Published: 01 April 2010 The UK yesterday (31 March) attempted to revive global climate talks by offering to extend the Kyoto Protocol beyond 2012. Presenting the UK government's action plan on international climate negotiations, Energy and Climate Change Secretary Ed Miliband said the UK is willing to sign a new Kyoto Treaty in a unilateral move to breathe life into the UN negotiations, which have been marred with squabbles over the legal form of any final text. "We are determined to unblock the negotiations. We are willing to offer a second agreement under Kyoto, provided there is a separate legal treaty covering all other countries," Miliband is quoted by the Guardian newspaper as saying. The UK move represents a departure from the official EU line, which has been to negotiate a new treaty that builds on the Kyoto architecture. London still prefers a single treaty that is binding to all parties, but it is prepared to consider a second Kyoto commitment period in the spirit of moving towards a legally-binding agreement, the government states. The diplomatic manoeuvre is an attempt to hammer out an agreement with developing countries on a legally-binding treaty that obliges them to take action on domestic emission cuts while maintaining the Kyoto Protocol. Developing nations have repeatedly demanded to a second round of concrete emission reduction targets for industrialised countries. The new treaty would also include the US, which has not ratified Kyoto and has refrained from entering into debates on its continuation. "We are asking that developing countries internationalise, in a legally-binding agreement, the mitigation actions they take domestically," the document reads. They would, however, not be required to commit to specific emission reductions, nor would they be subjected to "any punitive compliance measures". The announcement came as UK Prime Minister Gordon Brown was hosting the first meeting of a High Level Advisory Group on Climate Finance, set up by UN Secretary-General Ban Ki-moon in February. The Downing Street meeting, featuring key experts like US President Barack Obama's chief economic adviser Larry Summers, economist Lord Nicolas Stern and other heads of 93 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
government and finance ministers, discussed ways to deliver €30 billion in immediate faststart funding between 2010 and 2012 and the annual €100 billion by 2020 pledged by industrialised countries in Copenhagen last December. Miliband stressed the importance of releasing as much of the fast-start funding as possible before the Cancún climate conference at the end of the year. The government called on other countries to release funds swiftly, adding that the EU and other developed countries are working to ensure that progress on delivery is made "clearly and openly". POSITIONS UK Prime Minister Gordon Brown emphasised the importance of finding ways to deliver funding for developing countries. "If we can solve this problem I believe we will be on our way to achieving a global agreement. And today's first meeting of the group has made a really constructive start," Brown said. President of Guyana Bharrat Jagdeo welcomed the UK's move but stressed that developed countries would have to commit to further cuts as they were historically responsible for emissions. He singled out the US in particular. "There are countries who stick out and clearly need to do more work. If the largest [developed] country emitter falls so far below the minimum, it makes it far harder for other countries, and you lose the element of justice and fairness," he said, according to the Guardian. Friends of the Earth UK said the British government's initiative to relaunch the talks was positive, but warned only tough domestic action would prove that the UK is serious about taking action. "At a minimum the government must push the EU to increase the target for cuts to at least 40% by 2020, without resorting to carbon offsetting," said Andy Atkins, Friends of the Earth UK's executive director. "Ministers must also push other countries to support a tax on financial transactions to generate the billions of dollars that developing countries need to grow cleanly and adapt to the impacts of climate change already wreaking havoc," he added.
94 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Bron:
http://www.euractiv.com/en/climate-environment/uk-offers-extend-kyoto-news-
402814, 02/04/2010
95 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
8. EU CO2 emissions fell by 11% in 2009 Published: 02 April 2010 | Updated: 07 April 2010 Emissions from industrial installations covered by the EU's carbon trading scheme fell by 11% in 2009 on the back of the global downturn, according to new data published by the European Commission yesterday (1 April). Total industrial emissions amounted to 1.887 billion tonnes in 2009, according to estimates by market analyst Point Carbon. This is an 11% drop on the previous year, confirming that the recession stifled industrial production and power demand even more last year than it did in 2008, it said. The figures are based on the Commission's preliminary figures on installation-level verified emissions in the EU emissions trading scheme as well as estimations for countries that are yet to report on their emissions. Portugal, Bulgaria, Cyprus, Malta and Norway had not yet submitted their data to the EU executive. The significant drop meant that emissions were in fact below the cap set under the EU ETS, which is designed to help the EU meet its climate change commitments. Indeed, European companies were left with surplus emission allowances worth close to 80 million tonnes of CO2, Point Carbon said. Environmentalists have seen the impact of the economic crisis on emissions as a sign that the cap under the EU ETS is not stringent enough. As the surplus allowances can be banked and used in the next trading phase starting in 2013, they fear that the recession will continue to drag down carbon prices for years afterwards. "This new information makes it clearer than ever that the EU must increase its climate ambitions. Caps are now sitting above emissions and we are already over halfway towards meeting the caps that have been set for 2020," said Bryony Worthington, director of climate campaign group Sandbag. However, Kjersti Ulset, head of European carbon analysis at Point Carbon, said the emission reductions were to be expected and emissions would continue to grow next year. "This was more or less what the market expected. I don't think there will be much of an impact on the emissions trading scheme as such," she said, adding that if anything, the publication of the data had brought certainty to the market. 96 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
"A lot of market participants feared very low emissions in 2009, but now they've seen the 2009 numbers and there's less uncertainty on the market," Ulset said. Speaking to EurActiv the afternoon after the release of the data at midday, Ulset said prices of EU allowances had risen by 20 eurocents as a result. The Commission will publish the complete data next month. Bron:
http://www.euractiv.com/en/climate-environment/eu-co2-emissions-drop-11-2009-
news-403298, 02/04/2010
97 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
9. De Boer: EU 2020 climate targets 'a piece of cake' Yvo de Boer, executive secretary of the United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), said the EU has failed to convince the developing world that it is serious about global warming. Speaking in an unusually candid manner during a European Parliament hearing on Wednesday (14 April), De Boer said the UN climate negotiations in Copenhagen last year had been dominated by a sense of "suspicion". The December UN conference ended with a loose agreement, the Copenhagen Accord, which left Europeans "disappointed" because it contained no firm commitment from world nations to reduce greenhouse gas emissions. "A lot of the reason why this process has been moving so slowly is because of suspicion, especially on the part of developing counties," said De Boer, who will step down from the UNFCCC in July to take an advising role at consulting firm KPMG. "Trust just isn't there." European leaders routinely refer to the EU's 2020 target to reduce emissions by 20% on 1990 levels as the most ambitious in the world. But the UN climate chief suggested that the target will in fact be easy to achieve, raising suspicion from developing countries that it is only a smokescreen. "Many of the discussions that you have in Europe are not terribly private," he said. "And the rest of the world knows that the European Commission said to EU countries that achieving the minus 20% was a piece of cake and that achieving minus 30% isn't going to ruin the European economy." "So countries in the rest of the world are asking themselves: 'If that's true, then why is this minus 30 now being taken off the table?'" EU divided over move to 30% The WWF's Stefan Singer says the EU will easily reach its 20% objective for 2020, thanks mainly to the de-industrialisation that has taken place in ex-Soviet states since the fall of communism and offset projects in developing countries.
98 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
Moreover, emissions dropped steeply last year - by 11% - due to the economic recession, making the 2020 objective that much easier to attain. But the EU's possible move to a 30% reduction target for 2020 is causing internal divisions among the 27 member states, with Eastern European countries saying the EU must first analyse how other countries' pledges compare before making a decision. By contrast, the European Commission and most Western EU member states including the UK, Denmark, the Netherlands and Sweden, argue that the move to 30% will stimulate green economic growth and innovation, creating new jobs along the way. "If Europe is a strong believer in the green economic growth story, then those targets are imperative to achieve that sense of change of direction," De Boer stressed. 'Climate-wash' De Boer said another major point of contention relates to the 100 billion dollars in annual climate aid that industrialised countries pledged for poor nations in Copenhagen. "Is that going to be climate-wash or real and additional finance?" he asked. "Quite frankly, the track record is not quite there [to prove it]," he said. Under existing arrangements, developing countries were asked to produce technology need assessments in their effort to fight climate change, De Boer explained. But these were rarely followed up and the promised funding was kept under wraps for the most part. "Many among developing nations feel, with some justification, that these financial resources are not being provided. And that if financial resources are provided, they are often 'climatewash'," he said, meaning development assistance re-labelled as climate aid. "So the money that was originally intended for poverty eradication now magically becomes climate change money." To break the deadlock, De Boer suggests giving developing countries responsibility for managing the aid. "What they would really like to see is that these huge sums of money are going to be distributed according to the priorities of the countries rather than according to the priorities of the donators." His proposal is to create a financial governance mechanism at the next UN summit in Cancún "that will really give developing countries the feeling that they are in control or in co-control of the money that is intended to help them green their economic growth". 99 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be
According to the Dutchman, developing countries are ready to accept that the money will be channelled through existing institutions like the World Bank, regional development banks or cooperation agencies. Kyoto pledges not met Speaking in the European Parliament, De Boer said the sense of suspicion had been heightened by the fact that industrialised nations had shown little willingness to meet their emission reduction pledges under the Kyoto Protocol, which expires in 2012. "The first suspicion relates to the fact that, yes, although Europe as a whole is on track to meet its commitments under the Kyoto Protocol, there are individual countries within the European Union which are having a little more difficulty – at least for the time being – achieving their targets under Kyoto." Although the EU as a whole is set to overshoot its collective emission reduction target under the Kyoto Protocol, a recent report by the European Environment Agency (EEA) showed the 'older' EU-15 member states will fall short of their targets without new policies or offset credits. Moreover, under the UNFCCC, rich countries were supposed to return their emissions to 1990 levels by the year 2000, De Boer said. "But in fact, only four individual countries met that goal," he pointed out. De Boer singled out Canada, which announced it will not meet its Kyoto target but nevertheless refuses to withdraw from the treaty. Developing countries have not heard any reaction to that statement, De Boer said, adding to their suspicion. "So there is not that much confidence that industrialised countries will meet their targets under the Kyoto Protocol," he explained. Bron:
http://www.euractiv.com/en/climate-environment/de-boer-eu-2020-climate-targets-a-
piece-of-cake-news-448843, 25/04/2010
100 Faculteit Wetenschappen – Geogrrafie Krijgslaan 281 (s8), 9000, Gent
www.UGent.be