Europees ABC Historiek van de Europese integratie sedert 1945 Overzicht van de instellingen van de Europese Unie Verklarende begrippenlijst
Deze uitgave werd gerealiseerd door Ryckevelde vzw Copyright © Ryckevelde vzw 2009
INHOUDSTAFEL
DEEL 1: HISTORIEK VAN DE EROPESE INTEGRATIE SINDS 1945
p. 6
Heropbouw
p. 7
De start van het eigenlijke integratieproces
p. 12
De jaren zestig: bloei, crisis en relance
p. 16
Voltooiing, verdieping en uitbreiding in de jaren zeventig
p. 18
Eurosclerose en de genezing ervan
p. 20
De EG wordt EU
p. 22
Een nieuwe eeuw, een nieuw Europa
p. 27
DEEL 2: DE INSTELLINGEN VAN DE EUROPESE UNIE
p. 31
De Raad
p. 31
De Europese Commissie
p. 33
De Ministerraad
p. 34
Het Europees Parlement
p. 35
Het Hof van Justitie
p. 37
Financiële instellingen
p. 38
Raadgevende instanties
p. 39
Besluitvormingsproces in de Europese Unie
p. 39
DEEL 3: VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST
p. 41
2
De ontvoering van Europa Ver van Griekenland regeerde koning Agenoor. Hij had twee kinderen: een zoon Kadmos en een beeldschone dochter die luisterde naar de bevallige naam Europa. Het mooie meisje had geregeld last van boze dromen. Zo droomde ze af en toe hoe zij door een mooie, maar gewelddadige en bezitterige vrouw ‘Azië’ verstikkend werd vastgehouden, terwijl een ander continent haar probeerde te ontrukken aan die wurgende greep. De nachtmerrie eindigde steeds met haar ontvoering, waarbij het vreemde werelddeel sprak: ‘Maak je geen zorgen! Ik voer je een heerlijke toekomst tegemoet, want het Lot heeft beschikt dat jij aan de heerser der aarde zal toebehoren’. De nare dromen knaagden aan Europa’s humeur. Om haar opgewektheid, die ze van nature had, terug te vinden, speelde ze veel met haar vriendinnen in de open lucht. Op een mooie dag ging ze met andere meisjes bloempjes plukken in de wei. Daar werd ze opgemerkt door de oppergod Zeus, die nu niet bepaald een toonbeeld was van echtelijke trouw. Verblind en ontvlamd door Europa’s schoonheid en lieftalligheid veranderde hij zichzelf in een grote witte stier en probeerde, eerst verborgen door een kudde schapen, Europa te benaderen. De meisjes schrokken wel even toen hij zo plots voor hen stond, maar hij deed zich zo mak en gewillig voor dat ze hem ten slotte begonnen te strelen en te aaien. Europa, betoverd door het prachtige rustige dier, ging overmoedig op zijn brede rug zitten. Zeus kwam langzaam recht, wandelde eerst wat rond, maar ging toen alsmaar sneller in de richting van het strand, begon te rennen en te hollen, zodat Europa zich bij de horens moest vastgrijpen om niet te vallen. Plots kwamen bij Europa alle angstbeelden van de nachtmerries naar boven. Hoe ze ook smeekte en gilde, het mocht niet baten. De stier stormde nu vooruit, recht de zee in, het water doorklievend, steeds verder in razende vaart. Dat duurde zo de hele nacht. Europa verloor het bewustzijn. ’s Morgens werd ze wakker op een vreemd strand. Daar stond plots een man in goddelijke gestalte voor haar en hij zei: ‘Ik zal voor je zorgen en je beschermen als je mijn vrouw wordt, om aan mijn zijde te regeren’. Hulpeloos verloren ging Europa op Zeus’ voorstel in. De volgende dag, bij het ontwaken, was de oppergod verdwenen en dacht Europa dat ze alles alleen maar had gedroomd. Maar hoe ze zich ook de ogen uitwreef en in de armen kneep, de boze droom bleek realiteit te zijn! In haar wanhoop probeerde ze zicht van kant te maken. Maar toen zag ze plots Afrodite, godin van de schoonheid, en Eros god van de liefde, die haar troostten: ‘Dit alles werd je toch in een droom voorspeld. Zeus zelf heeft je tot vrouw genomen. Daarom zal je onsterfelijk zijn en het werelddeel dat jou heeft opgenomen, zal voor eeuwig je naam dragen.’ Uit het huwelijk van Europa en Zeus ontsproten drie zonen: Minos, symbool van kracht en wijsheid, Sarpedon, symbool van veroveringsdrang en zucht naar avontuur en Rhadamanthys, symbool van vindingrijkheid en technische vaardigheid.
[Eigen bewerking van de Griekse mythe die verklaart hoe het continent Europa aan haar naam kwam. Het thema van Europa op de stier inspireerde menig kunstenaar.]
3
Internationale samenwerkingsverbanden met Europese inbreng 1944
Benelux
1945
Verenigde Naties
1948
WU: Westerse Unie (1948-1955) OEES: Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (19481960)
1949
NAVO: Noord-Atlantische Verdragsorganisatie Raad van Europa COMECON: Raad voor Wederzijdse Economische Bijstand (1949-1991)
1951
EGKS: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
1954
WEU: West-Europese Unie
1955
Warschaupact (1955-1991) Verdragen van Rome: EEG: Europese Economische Gemeenschap EGA: Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
1957
1959
EVA: Europese Vrijhandelsassociatie
1960
OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling EG: Europese Gemeenschap (fusie van instellingen van EGKS, EEG en EGA)
1967
1975
De genese van de Europese Unie
CVSE: Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
1979
EMS: Europees Monetair Stelsel Eerste rechtstreekse verkiezingen van het Europees Parlement
1985
Akkoorden van Schengen
1986
Eenheidsakte
1989 Val van de Berlijnse Muur 1991
Ontbinding COMECON Ontbinding Warschaupact
4
1992
Verdrag van Maastricht - ontstaan van de EU EMU: Economische en Monetaire Unie
1994
Start Europol
1994 OVSE: Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (voorheen CVSE) 1997
Verdrag van Amsterdam
1999
Invoering van de euro als officiële munt in de eurolanden
2000
Verdrag van Nice
2002
WEU gaat op in de EU en de NAVO
2004
Europese Grondwet (afgekeurd)
2007
Verdrag van Lissabon (ratificatie nog bezig)
* Organisaties en samenwerkingsverbanden met een eerder militair karakter zijn cursief aangeduid.
Figuur 1: tijdslijn ©Ryckevelde
5
DEEL I: HISTORIEK VAN DE EUROPESE INTEGRATIE SEDERT 1945
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bleek niet alleen Duitsland, maar heel Europa de oorlog verloren te hebben. Overal waren de industrie, de dienstensector, het wegennet en de steden grondig vernield of verstoord. Miljoenen vluchtelingen gingen op zoek naar een nieuw bestaan. Europa zat economisch aan de grond.
Ook het morele gelaat van Europa werd door de oorlog zwaar gehavend. Ons continent was het toneel geweest van mensonterende praktijken. Totalitaire regimes (fascisme en nazisme) hadden de democratie rake klappen toegebracht. In het moeilijke economische klimaat van na WO II was het niet duidelijk of Europa zich zou herstellen van het fascisme of een communistisch avontuur zou kunnen vermijden. Politieke leiders in de Verenigde Staten en West-Europa vreesden een opmars van het communisme onder Sovjet-Russische druk. Al tijdens de oorlog was de Sovjet-Unie begonnen haar invloed uit te breiden over een aantal Midden- en Oost-Europese landen. Toen in 1948 Tsjecho-Slowakije en Berlijn aan de beurt waren, kwam de dreiging wel erg dichtbij. Er moest aan militaire verdediging gedacht worden, zo meende een deel van de publieke opinie. In deze onzekere sfeer kwam de Europese integratie - een nieuwe en verregaande vorm van samenwerking op allerlei gebieden - als een maatschappelijk alternatief naar voren. Een belangrijk gedeelte van de publieke opinie en van de bewindslieden was ervan overtuigd dat de Europese samenwerking een dubbel perspectief bood. Was het geen antwoord op het verlangen naar vrede, democratie en sociale vernieuwingen? Was het bovendien niet de enige mogelijkheid voor de Europese landen om niet gedegradeerd te worden tot figuranten op het wereldtoneel? Vooraleer het echte integratieproces van start kon gaan, ontstonden in het naoorlogse West-Europa enkele samenwerkingsverbanden die een antwoord boden op de geschetste problemen. Ze streefden respectievelijk naar een economische heropbouw, een efficiënte, militaire verdediging tegen een communistische dreiging en het herstel van waarden als democratie en vrijheid. De bestaansreden en de samenstelling van deze organisaties werden sterk beïnvloed door het Koude Oorlogsklimaat.
1. Heropbouw 1.1 Economische heropbouw De rijke oom uit Amerika Het economische herstel na de oorlog verliep erg moeizaam. In de meeste landen bleef van de reserves niets meer over. De verwoestingen waren zo enorm dat men niet goed zag waar eerst te beginnen. De Verenigde Staten waren ook niet gelukkig met die slabakkende toestand. Ze hadden een stevige handelspartner nodig om hun eigen economie en buitenlandse handel op dreef te houden. Tijdens de oorlogsjaren hadden de Verenigde Staten hun productiecapaciteit verdubbeld. Na de oorlog werd de oorlogsindustrie omgevormd. De Amerikanen concentreerden zich nu op de productie van consumptiegoederen. Daarom moest er dringend een afzetmarkt gevonden worden. Europa, Duitsland inbegrepen, kon die functie vervullen op voorwaarde dat het gebied koopkrachtig genoeg werd. De verenigde Staten hadden er dus alle belang bij de economische heropbouw van Europa te stimuleren. Op 5 juni 1947 lanceerde de Amerikaanse generaal en minister van Buitenlandse Zaken, George Marshall, een grootschalig economisch herstelprogramma. Naast de economische motieven zag Marshall het als zijn morele taak om Europa te helpen. Hij bekritiseerde zelfs in scherpe bewoording het Amerikaanse isolationisme van na de eerste Wereldoorlog (toen bleven de Verenigde Staten buiten de pas opgerichte Volkenbond): “Ik meen dat wij door het niet opnemen van onze verantwoordelijkheid na de Eerste Wereldoorlog geenszins hebben bijgedragen tot de wereldorde en onze veiligheid. Ons niet-optreden is een rechtstreekse oorzaak geweest van deze laatste oorlog en zijn eindeloze tragedie.” George Marshall was ervan overtuigd dat Europa heel snel opnieuw het toneel zou worden van een oorlog als het aan zijn lot werd overgelaten. De Tweede Wereldoorlog kwam toch ook voort uit de wonden van de Eerste Wereldbrand. Bovendien zou de verpaupering de Europese kiezers in de armen drijven van linkse en communistische partijen. Een uitbreiding van het communistische blok moest absoluut vermeden worden. Marshall weigerde echter om bilaterale programma’s voor de verschillende landen afzonderlijk aan te bieden. Hij stelde als voorwaarde dat de Europese landen samen rond de tafel zouden zitten om de aangeboden hulp te verdelen. Zo werd op 16 april 1948 de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) in het leven geroepen. Zij vormde een eerste aanzet tot samenwerking in Europa. De aangesloten landen maakten een lijst van behoeften en prioriteiten op. In de schoot van deze instelling begonnen de Europese staten hun economische belangen te coördineren, hun onderlinge handel te stimuleren en hun landbouw en industrie te moderniseren. Het aanbod van de VS gold voor alle Europese landen. Molotov, de minister van Buitenlandse Zaken van de Sovjet-Unie, was aanwezig op een eerste verkennende vergadering over het Marshallplan in Parijs (12 juli 1947). Omwille van politiek-ideologische redenen werd Molotov door Stalin naar Moskou teruggeroepen. Met hem moesten de andere aanwezige Midden- en Oost-Europese landen vertrekken. Op die manier onderstreepte de oprichting van de OEES de ideologische kloof tussen Oost en West. Tegen de achtergrond van de stijgende Oost-West-spanningen is het weinig waarschijnlijk dat het Amerikaanse Congres met zoveel hulp zou ingestemd hebben als de Sovjet-Unie aan tafel was blijven zitten.
7
De OESS wordt OESO Op het einde van de jaren vijftig bleek dat de OEES schitterend werk had geleverd. Ze begon intussen uit te groeien tot een organisatie die zich met veel meer bezighield dan de verdeling van de Marshallhulp en de coördinatie van de economische inspanningen van de lidstaten. Het zou erg jammer geweest zijn om dit overleg- en coördinatieorgaan te ontbinden eens de Marshallhulp ophield. In 1961 ging daarom de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van start. De OESO nam de taken van de OEES over. Ze breidde haar ledenkring uit tot de Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Japan. Het werd een club van rijke, geïndustrialiseerde landen. De OESO is geen supranationale organisatie geworden. Het is in de eerste plaats een forum waar westerse regeringen beleidservaring uitwisselen en streven naar gemeenschappelijke standpunten. Omdat de dekolonisatie in het begin van de jaren ‘60 erg actueel was, had de OESO bijzondere aandacht voor de problemen van de Derde Wereld. De prestigieuze economische rapporten die de OESO jaarlijks publiceert genieten grote bekendheid.
Samenwerking in Midden- en Oost-Europa onder sovjetdwang: de COMECON Verschillende Midden- en Oost-Europese landen waren in 1947 erg geïnteresseerd in de Marshallhulp. Toch verbood de USSR alle landen binnen haar invloedssfeer aan het programma deel te nemen. Stalin verweet de Amerikanen dat ze de hulp wilden gebruiken om de Europese landen onder hun economische en politieke controle te krijgen. Voor Stalin alweer een bewijs dat de Amerikanen zelf aan de basis lagen van de Koude Oorlog tussen de communistische en niet-communistische wereld. De Midden- en Oost-Europese landen waren erg ontgoocheld over de gedwongen afwijzing van de Marshallhulp. Daardoor ging immers 89% van hun buitenlandse handel de mist in. Als compensatie richtte de Sovjet-Unie in 1949 de Comecon op, de Raad voor Wederzijdse Economische Hulpverlening. De aangesloten leden zouden economische ervaringen delen, elkaar technische bijstand verlenen en grondstoffen, voedingsmiddelen, machines en industriële uitrusting uitwisselen. In de praktijk werd de Comecon een economisch ‘keurslijf’ waarbij vanuit Moskou een strikte planeconomie en een grote onderlinge economische afhankelijkheid werden opgelegd.
8
Figuur 2: kaart Koude Oorlog ©Ryckevelde
9
1.2 Uitbouw van de Militaire Verdediging In februari 1945 verzamelden de leiders van de Grote Drie (VS, Sovjet-Unie, en het Verenigd Koninkrijk) in Jalta om afspraken te maken over enkele naoorlogse problemen. De gesprekspartners startten de discussie vanuit een totaal verschillend uitgangspunt. De Amerikaanse president Roosevelt wilde vooral dat de Grote Drie na de oorlog zouden blijven samenwerken. Hij was zelfs bereid daarvoor een paar toegevingen te doen aan de SovjetUnie. Alleen op die manier kon er blijvend mondiale vrede ontstaan. Stalin zag eerder zijn kans om de machtspositie van de Sovjet-Unie in Europa te versterken. De Britse premier Churchill doorzag Stalins plan en stelde voor van meet af aan invloedssferen in Europa af te bakenen. Die tegengestelde visies verklaren meteen waarom de gesprekspartners de akkoorden van Jalta nadien op hun eigen wijze interpreteerden. Kort na het einde van de oorlog trokken de Amerikaanse en Britse troepen zich massaal terug uit Europa. Het Rode Leger had andere plannen en bleef sterk aanwezig in de Centraal- en Oost-Europese landen die het ‘bevrijd’ had. Tijdens de oorlog had de USSR een gebied van ongeveer 16 keer België geannexeerd. Estland, Letland en Litouwen verdwenen van de kaart in 1940. Datzelfde jaar moest Finland een groot stuk grondgebied aan Moskou afstaan. In 1945 werden de helft van Oost-Pruisen en delen van Polen, Tsjechoslowakije en Roemenië bij de USSR ingelijfd. Nu werkte de Sovjet-Unie ijverig aan de installatie van communistisch gezinde regeringen in die landen. Niet-communistische krachten werden vaak op subtiele wijze uitgeschakeld. In de loop van 1948 zag het Westen plots erg duidelijk waar de Sovjet-Unie mee bezig was. Op enkele maanden tijd grepen de communisten in Praag de macht en sloot het Rode Leger de toegangswegen tot West-Berlijn af. Het Westen kreeg de schrik te pakken en sloot ook op militair gebied de rangen. De Koude Oorlog was een feit. Het IJzeren Gordijn werd neergelaten. De Oost-West-spanning zou lange tijd het denken en doen van West-Europa bepalen.
Van Westerse Unie (WU)… Na de communistische staatsgreep in Praag begonnen vele West-Europese landen te vrezen voor eenzelfde scenario in eigen land. De communistische partijen deden het hier immers ook niet slecht. Op 17 maart 1948 tekenden Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Beneluxlanden daarom het Pact van Brussel. Daarmee werd de Westerse Unie opgericht. De WU-lidstaten beloofden elkaar wederzijdse bijstand op militair, politiek, cultureel en economisch gebied. Ze hoopten zich op die manier te verdedigen tegen de expansiedruk van de USSR.
… tot Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) De Westerse Unie zou natuurlijk niet veel verhaal hebben tegen de sovjetovermacht. Om de communistische dreiging de baas te kunnen was een gemeenschappelijk Atlantisch verdedigingsmechanisme nodig. Zelfs Amerikanen die zich verzetten tegen een militair engagement in vredestijd (isolationisten) raakten daar stilaan van overtuigd. Als antwoord op de gebeurtenissen in Praag en Berlijn sloten tien West-Europese landen met Canada en de VS het Noord-Atlantische Verdrag af in 1949. Later breidde de groep NAVO-bondgenoten nog uit. De NAVO zou ‘de vrijheid, het gemeenschappelijk erfgoed en de beschaving waarborgen van die volkeren, waarvan de maatschappelijke orde gegrondvest is op de democratische beginselen, de vrijheid en de suprematie van het recht’. De meest bekende passage uit het Noord-Atlantische Verdrag is ongetwijfeld artikel 5. Daarin staat te lezen dat een gewapende aanval tegen één van de leden beschouwd wordt als een aanval tegen allen. In dat geval staan alle leden de aangevallen lidstaat bij. Zij ‘treden op op de wijze die zij nodig
10
oordelen’ en mogen daarbij ook wapens gebruiken. Zodra de Veiligheidsraad (van de Verenigde Naties) het nodige heeft ondernomen om de vrede te herstellen, zullen de leden van het Bondgenootschap hun actie stopzetten. De Westerse Unie (later de West-Europese Unie) bleef bestaan naast de NAVO. Meer dan het ‘machteloze, kleine broertje’ van het Atlantische Bongenootschap is de WU en haar opvolger, de WEU, nooit geworden.
Het vraagstuk van de Duitse herbewapening In 1950 viel het communistische Noord-Korea Zuid-Korea binnen. Daarmee bereikte de Oost-West-spanning opnieuw een hoogtepunt. Vele landen in West-Europa vreesden dat Korea nog maar een test was. Wat als West-Europa het volgende slachtoffer van een communistische aanval zou worden? De Bondsrepubliek nam het zekere voor het onzekere en vroeg de Verenigde Staten om troepenversterking. De Amerikanen stemden toe. Tegelijk vroegen de VS zich af of de Bondsrepubliek niet zelf militair kon bijdragen tot de verdediging van haar grondgebied. Maar kort na WO II bleef zelfs een beperkte Duitse herbewapening voor vele westerse geallieerden een erg onzalige gedachte. De oprichting van een geïntegreerd Europees leger waarbinnen Duitse troepen zouden opereren onder Europees commando leek een elegante oplossing. Dit idee van een Europese Defensie Gemeenschap bleek echter niet haalbaar. Toen de Europeanen zelf geen oplossing vonden voor het Duitse vraagstuk werd op aandringen van de VS de Duitse Bundeswehr opgericht.
De WU wordt WEU In allerijl werd gezocht hoe de Bondsrepubliek militair binnen West-Europese allianties kon geïntegreerd worden. De uitbreiding en omvorming van de WU bood de beste oplossing. Italië en West-Duitsland traden als nieuwe leden toe. De WU ging voortaan WEU, West-Europese Unie, heten. Zoals eerder gezegd bleef de werking van de WEU steeds overschaduwd door de NAVO. Het kan dan ook niet verwonderen dat de Bondsrepubliek Duitsland in 1955 ook toetrad tot de NAVO. Het gevaar voor het Duitse militarisme leek bezworen.
Het Warschaupact: een tegenreactie De Sovjet-Unie liet zich niet intimideren. De herbewapening van Duitsland en de oprichting van de WEU vormden de ideale argumenten om de band met de satellietstaten nog meer aan te halen. Op 14 mei 1955, acht dagen na de eerste vergadering van de WEU, sloot de Sovjet-Unie met enkele staten uit haar invloedssfeer het Warschaupact. In tijden van gevaar beloofden de lidstaten overleg te plegen. Bij eventuele agressie waren ze verplicht tot wederzijdse bijstand. Bovendien werd een supranationale verdedigingsorganisatie opgezet. Net zoals de NAVO moest die de gemeenschappelijke verdediging versterken. Het Pact van Warschau had ook een sterk controlerende invloed op de eigen leden. Dat ondervond o.a. Hongarije in 1956 en Tsjecho-Slowakije in 1968.
11
1.3 Herstel van een stabiel en ‘waardevol’ Europa Kort na de oorlog ontstonden her en der in Europa organisaties en verenigingen die zich bezighielden met de vraag hoe het naoorlogse Europa er moest uitzien. Hoe kon de democratie hersteld worden? Was de tijd niet rijp voor sociale vernieuwingen? En hoe kon een oorlog en de gruweldaden die ermee gepaard gaan in de toekomst vermeden worden? In 1946 hield de Unie van Europese Federalisten haar Congres in Hertenstein (Zwitserland). Het congres ging uit van het feit dat de traditionele, interstatelijke betrekkingen gefaald hadden. Er was nood aan nieuwe vormen van samenwerking. De aanwezigen pleitten voor de oprichting van een echt federaal Europa. Die federatie moest bestaan uit zowel Midden-, Oost- als West-Europese landen. Door de Koude Oorlog zou de deelname van Oost-Europese landen echter nog lang onmogelijk blijven. Andere Europese bewegingen vertolkten hun eigen visie. Die week vaak sterk af van de erg vooruitstrevende ideeën van de Unie. Toch werd in 1948 een poging gedaan om een overkoepelend comité van Europese bewegingen op te richten. (Later zou dat Comité kortweg de Europese Beweging genoemd worden.) Vertegenwoordigers van diverse pluimage en strekking ontmoetten elkaar op het eerst Congres van het Comité in Den Haag. Ondanks de erg uiteenlopende meningen kwam er in Den Haag toch een gezamenlijke slottekst. Die verdedigde o.a. (1) de oprichting van een verenigd Europa waarin vrij verkeer van mensen, ideeën en goederen zou bestaan; (2) de opstelling van een Verklaring van de Rechten van de Mens die vrijheid van meningsuiting en vergadering garandeerde; (3) de oprichting van een Europees Gerechtshof dat zou toezien op de naleving van die rechten en (4) de oprichting van de Raad van Europa. Welke bevoegdheid die Raad zou krijgen en hoe haar samenstelling er zou uitzien, was nog onduidelijk. Op voorstel van de Franse regering kwam een comité van regeringsvertegenwoordigers bijeen dat het idee van de ‘Raad van Europa’ verder moest uitwerken. Dat bleek geen gemakkelijke klus. De enen droomden van een federale aanpak, waarbij de lidstaten een deel van hun beslissingsmacht aan Europa zouden afstaan. Anderen geloofden eerder in een losse, intergouvernementele samenwerking. Daarbij behouden de lidstaten hun soevereiniteit en onafhankelijk beslissingsrecht. Tien West-Europese landen tekenden op 5 mei 1949 in Londen het oprichtingsverdrag van de Raad van Europa. Voor de vestiging van de hoofdzetel viel de keuze niet toevallig op Straatsburg: een fel betwiste grensstad als symbool voor de grote naoorlogse verzoening. Tijdens de eerste bijeenkomst bleek al meteen dat de ‘intergouvernementalisten’ de bovenhand haalden. De eindresolutie van de eerste vergadering omschreef de Raad als ‘een politiek orgaan met begrensde bevoegdheden maar met werkelijke macht’. In de praktijk bleef die ‘macht’ erg beperkt. Er bestond nu een Europese Parlementaire Vergadering maar met minimale bevoegdheid. Ook de beslissingen van het Comité van Ministers waren niet direct bindend voor de lidstaten. Ze moesten telkens door conventies tussen de staten bekrachtigd worden. Toch heeft de Raad van Europa al erg nuttig werk geleverd. Vrij onopvallend bereidde ze in Straatsburg verschillende conventies voor. Die stimuleren samenwerking en coördinatie op het gebied van bescherming van de rechten van de mens, juridische aangelegenheden, sociale vraagstukken, jeugd, sport, onderwijs, cultuur, gezondheidszorg, milieu, bouwkundig erfgoed,… De belangrijkste conventie is ongetwijfeld die van de Rechten van de Mens (EVRM, 1950)(zie deel III). Ook het Sociale Charter (1961) is voor de Europeanen van grote betekenis. Het Comité voor Culturele samenwerking (CCC) van 1961 legde de grondslag voor een Europese Culturele Gemeenschap.
12
De werking van de Raad van Europa heeft evenwel onder de Koude Oorlog geleden. Omdat het accent lag (en ligt) op de mensenrechten en de democratie – de enige voorwaarden voor lidmaatschap – werden de Middenen Oost-Europese landen uitgesloten. De Raad bleef dus een organisatie van het Westen. Met het neerhalen van het IJzeren Gordijn in 1989 kreeg de Raad een nieuwe taak: een brug slaan tussen Oost en West. Hongarije werd in november 1990 als eerste Midden-Europees land volwaardig lid. Andere voormalige Oostbloklanden volgden.
13
2. De start van het eigenlijke integratieproces In 1949 was de ontgoocheling onder de Europese federalisten groot. Het was duidelijk dat de Raad van Europa door zijn intergouvernementele karakter geen krachtdadige instelling kon worden. Uit Franse hoek kwam er een voorstel om langs een andere weg tot supranationale samenwerking te komen. Op het Koude Oorlogsfront steeg de spanning intussen ten top. In het Koreaanse conflict en tijdens de oorlog in Indochina stonden de twee blokken (het Communistische en het Westerse o.l.v. de VS) met getrokken messen tegenover elkaar. Die inspanningen zouden het Europese integratieproces een overhaast tempo opleggen.
1951 EGKS
2.1 De Europese gemeenschap voor kolen en staal
Op 9 mei 1950 hield Robert Schuman, de Franse minister van Buitenlandse Zaken, een gedurfde toespraak. Hij was ervan overtuigd ‘dat we niet langer genoegen konden nemen met nietszeggende woorden’ maar dat een ‘daad van moed, een opbouwende daad’ nodig was. Daarom stelde hij voor een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal tussen Frankrijk en Duitsland op te richten onder gezag van een onafhankelijke supranationale autoriteit. Andere landen konden zich bij dit project aansluiten. Niet toevallig viel de keuze op kolen en staal als testdomeinen voor de samenwerking. Het Ruhr- en Saargebied, Lotharingen en Luxemburg – streken waar de grootste concentratie van kolen en ijzererts in Europa te vinden was – vormden in het verleden al vaker de aanleiding voor een Frans-Duits conflict. Na WO II kwam het Ruhrgebied onder inter-geallieerd beheer. Frankrijk kreeg het protectoraat over het Saargebied. Een nieuwe conflicthaard was hier in de kiem aanwezig. Alleen Frans-Duitse samenwerking kon een elegante oplossing bieden in deze gevaarlijke situatie. Bovendien lagen kolen en staal aan de basis van de wapenindustrie. Om een oorlog in de toekomst te vermijden waren gemeenschappelijke afspraken in die sectoren dus absoluut noodzakelijk. De grondslag van Schumans voorstel kwam van Jean Monnet. Deze Franse economist en planoloog geloofde dat de Europese integratie niet in één keer kon gerealiseerd worden. Ze moest stap voor stap opgebouwd worden. De lidstaten zouden starten met een gemeenschappelijk beleid op een beperkt domein. Automatisch zou er samenwerking in aanverwante gebieden volgen. Monnet noemde dit het spill-over effect van de supranationale aanpak. Die idee vormde dus de basis voor een Europese federatie. Zes regeringen reageerden positief op het voorstel van Robert Schuman. De onderhandelaars voor Frankrijk, Italië, West-Duitsland, België, Nederland en Luxemburg kwamen voor het eerst in Parijs bijeen op 20 juni 1950. Tien maanden lang werkten ze aan de tekst van een verdrag. Dat werd op 18 april 1951 ondertekend. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) kon haar werkzaamheden starten. Om een echte gemeenschappelijk markt voor kolen en staal te creëren moesten eerst heel wat interne hinderpalen uit de weg worden geruimd: douanetarieven, kwantitatieve beperkingen, kartelvorming,… Bovendien was er een gemeenschappelijk douanetarief aan de buitengrenzen nodig. De Hoge Autoriteit werd het belangrijkste beslissingsorgaan van de EGKS. Het bestond uit onafhankelijke vertegenwoordigers van de verschillende lidstaten die supranationale beslissingen namen. De Raad van Ministers en de Gemeenschappelijke Vergadering van de EGKS kregen maar een beperkte macht toebedeeld. Als gevolg van de samenwerking verhoogde de productie opmerkelijk. Snel bleek echter dat de kolensector in een diepe internationale crisis was geraakt. De Hoge Autoriteit moest harde maatregelen nemen. Toch heeft de EGKS de crisis met succes overleefd. Mijnsluitingen die zich al meer dan 30 jaar opgedrongen werden nu doorgevoerd. Daarnaast kwamen er allerlei sociale maatregelen om het leed voor de arbeiders te verzachten.
14
Hetzelfde scenario zou zich in de jaren tachtig voordoen in de staalsector. Al deze acties werden gefinancierd door een Europese belasting op kolen- en staalproductie. Die vormde de basis voor een eerste Europese begroting.
2.2 De Europese politieke gemeenschap: een brug te ver De aanval van het communistische Noord-Korea op Zuid-Korea (1950) deed de landen in West-Europa vrezen voor hun veiligheid. Meteen stelde zich de vraag of ook West-Duitsland geen bijdrage moest leveren aan de militaire bescherming van West-Europa. De Duitse herbewapening zo snel na WO II boezemde vele landen echter angst in. Konden er geen Duitse soldaten ingeschakeld worden zonder een Duits leger op te richten? De Franse minister van Defensie, René Pléven, liet zich inspireren door het succes van de EGKS. Hij stelde voor om een Europese Defensiegemeenschap (EDG) op te richten. Daarbinnen zou een geïntegreerd Europees leger bestaan, waarin ook Duitse troepen opereerden onder Europees commando. Een Europees leger is echter ondenkbaar zonder politieke bovenstructuur. Het EDG-Verdrag voorzag daarom op termijn de creatie van een overkoepelende Europese Politieke Gemeenschap. Het EDG-voorstel deed heel wat stof opwaaien bij de zes EGKS-lidstaten. Op 27 mei 1952 ondertekenden ze toch de verdragstekst. Het bleef nu nog wachten op de goedkeuring door de nationale parlementen om definitief van start te gaan. De parlementaire vergadering van de EGKS liet er geen gras over groeien. Ze vloog meteen aan het werk om de structuur van de toekomstige Europese Politieke Gemeenschap uit te tekenen. In haar ontwerp was er sprake van scheiding van machten, een tweekamerstelsel, een verkozen parlement, een uitvoerende raad, een raad van nationale ministers, een hof van justitie en een economische en sociale raad. Eigenlijk werd hier een grondwet voor Europa geschreven. De ratificatie van het EDG-Verdrag in de nationale parlementen sleepte erg lang aan. Intussen veranderde het klimaat in Europa. Stalin stierf in maart 1953. Onder zijn opvolger, Nikita Chroesjtsjov, brak een periode van ‘dooi’ aan. In datzelfde jaar tekenden de strijdende partijen een wapenstilstand in Korea. Frankrijk had de handen vol met de dekolonisatieoorlog in Indochina. De EDG was dus niet langer de eerste zorg. Het Verenigd Koninkrijk liet duidelijk verstaan dat het geen lid wenste te worden van de EDG of EPG. Groot-Brittannië weigerde zelfs enige militaire waarborgen als deze er toch zou komen. Toen uiteindelijk vijf landen het verdrag al hadden geratificeerd of op het punt stonden dat te doen, vermoordde het Franse parlement zijn eigen kind: het debat over de EDG werd in 1954 van de parlementaire dagorde geschrapt. Voor de Europese federalisten betekende deze mislukking een zware slag. Bleef nog het probleem van de Duitse herbewapening. Omdat de Europeanen er niet uit raakten kwam er op aandringen van de VS wel een Duitse Bundeswehr. Die werd opgenomen in de Westerse Unie. Die heette vanaf nu de West-Europese Unie (WEU).
1957 EEG - EGA
2.3 De Europese Economische Gemeenschap en Euratom
De mislukking van de Europese Defensie Gemeenschap en de Europese Politieke Gemeenschap leek het Europese integratieproces eerst te verlammen. Maar in mei 1955 kreeg de samenwerking dan toch het broodnodige duwtje in de rug.
15
De Ministerraad van de EGKS vergaderde toen in Messina (Sicilië) over de heersende crisis. De ontspannen sfeer en het zicht op de Etna stemden de ministers blijkbaar mild. Ze besloten de Europese integratie verder te zetten langs de weg van de economische samenwerking. Een comité van deskundigen, o.l.v. Paul-Henri Spaak, de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, kreeg de opdracht een plan uit te werken. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, J.W. Beyen, speelde een belangrijke rol in die werkgroep. De werkzaamheden van het comité leverden 2 verdragen op: Euratom en het EEG-Verdrag (EEG staat voor Europese Economische Gemeenschap). Op 25 mei 1957 ondertekenden de ‘Zes’ beide teksten in Rome. Daarom spreekt men ook wel over de Verdragen van Rome. Met de oprichting van de EGA (Europese Gemeenschap voor Atoomenergie) of Euratom beslisten de lidstaten de handen in elkaar te slaan op het gebied van atoomenergie voor burgergebruik. Deze energiebron was nog vrij nieuw. Er moesten dus weinig nationale belangen overwonnen worden om te kunnen samenwerken. Bovendien was (en is) onderzoek naar de mogelijkheden van kernenergie erg duur. Gemeenschappelijke investeringen rendeerden dus beter. In het EEG-Verdrag staat dat de lidstaten vast van plan zijn een gemeenschappelijke markt uit te bouwen met vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. Als tussenfase op weg naar dat einddoel zou er eerst een douane-unie gerealiseerd worden. Verder wilden de lidstaten een gemeenschappelijk beleid uitstippelen op het gebied van concurrentiebeleid, handel, transport, landbouw,… Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de EG (later de EU) werd één van de meest Europese beleidsdomeinen: de lidstaten legden hun landbouwbevoegdheid volledig in Europese handen.
Na de Verdragen van Rome zou het erg lang duren voordat de lidstaten nog meer bevoegdheden aan het Europese niveau overdroegen. Voor elke millimeter bevoegdheid moest verder ‘gevochten’ worden met de nationale regeringen.
2.4 Een Britse tegenreactie: de Europese Vrijhandelsassociatie Het Verenigd Koninkrijk heeft altijd een eigen positie ingenomen in het debat over de Europese integratie. De woorden van Churchill ‘We are with them, not of them’ vatten de Britse houding het beste samen. Het Verenigd Koninkrijk was erin geslaagd om van de Raad van Europa een politiek zwakke organisatie te maken. Bij de onderhandelingen over de EGKS, de EDG, de EPG, de EEG en de EGA hadden de Britten wel geluisterd. Als puntje bij paaltje kwam speelden ze echter niet mee. Zij waren immers nog altijd georiënteerd op het vroegere Britse imperium, de Commonwealth en een sterling-zone. Groot-Brittannië voelde zich niet continentaal genoeg om zich te engageren voor een Verenigd Europa. Bovendien had het Angelsaksische Rijk speciale banden met de VS. En die mochten geen schade oplopen. Toch waren de Britten erg verbaasd over de Europese plannen om de EEG en de EGA op te richten. Het Verenigd Koninkrijk voelde dat het opnieuw de trein miste. Op de valreep ondernam het in 1957 nog een poging om een grote vrijhandelszone tot stand te brengen binnen de OEES. Die zou de Verdragen van Rome erg afgezwakt en opgelost hebben in een ruimer gebied. Op 14 november 1958 liet Frankrijk weten dat het nooit bereid zou zijn aan zo’n vrijhandelszone mee te werken. Daarmee was het plan definitief gekelderd. Het Verenigd Koninkrijk hield echter vast aan de idee en zocht contact met de ‘overige’ landen in West-Europa. Op 21 juli 1959 richtten 7 landen in Stockholm de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) op: Groot-Brittannië, Portugal, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Oostenrijk en Zwitserland (Liechtenstein behoort ook tot de EVA
16
omdat het een douane-unie heeft met Zwitserland sinds 1923). Enkele jaren later sloten ook IJsland en Finland aan. De EVA wilde zich beperken tot de oprichting van een vrijhandelszone voor industriële producten. Daar slaagden de EVA-leden al vanaf 1966 in. Het werd snel duidelijk dat de EVA nooit dezelfde spectaculaire resultaten zou boeken als de Europese gemeenschappelijke markt. De meerderheid van de EVA-landen zocht trouwens toenadering tot de EG. Ook het Verenigd Koninkrijk begon stilaan zijn standpunt te herzien. Een herhaaldelijk ‘non’ van de Franse president Charles de Gaulle blokkeerde nog jaren de Britse toetreding. De president vreesde dat via Groot-Brittannië de Amerikaanse invloed en controle in de EG zou binnensluipen.
17
3. De jaren zestig: bloei, crisis en relance Op het einde van de jaren vijftig was van de naoorlogse ellende niet veel meer te merken. De meeste vluchtelingen hadden een nieuwe thuis gevonden en de West-Europese landen behoorden tot de club van de rijke landen. De economische infrastructuur was helemaal heropgebouwd. Het succes van de ééngemaakte Europese markt was overweldigend. In de jaren zestig vertegenwoordigde het volume van het EEG-handelsverkeer evenveel als dat van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten samen. De Europese Gemeenschap (in 1967 waren EEG, EGKS en EGA samengesmolten tot de EG) was uitgegroeid tot een economische reus. Ondanks alle positieve resultaten belandde de Europese samenwerking halfweg de jaren zestig in een crisis. Naast de economische successen werden de jaren zestig gekenmerkt door een maatschappelijke beweging die streefde naar meer liberalisering en democratisering. Ze vond vooral aanhang bij de jongere generaties en kende haar hoogtepunt in 1968. In dat jaar kwamen in verschillende Europese steden studenten op straat om tegen de bestaande orde te protesteren. Die beweging liet zich ook voelen aan de andere kant van het IJzeren Gordijn. In Tsjecho-Slowakije leefde dezelfde drang naar meer vrijheid en democratie. Een nieuwe wind waaide door de Tsjechoslowaakse communistische partij. Progressieve partijleden streefden naar meer openheid, economische decentralisatie, kortom een eigen Tsjechoslowaakse weg naar het socialisme. Sovjetleider Breznjev liet de Tsjechoslowaken duidelijk verstaan dat ze te ver gingen. Troepen van het Warschaupact vernietigden de ‘Praagse lente’ met militair geweld.
3.1 Tweede poging tot meer Europese politieke samenwerking: het plan Fouchet Frankrijk gaf de moed niet op na de mislukking van de EDG (Europese Defensie Gemeenschap) en de EPG (Europese Politieke Gemeenschap). In 1960 waagde de Gaulle opnieuw zijn kans. Hij stelde aan bondskanselier Adenauer een plan tot politieke samenwerking voor. Het was gebaseerd op regelmatige bijeenkomsten van de regeringsleiders en vaste commissies. Fouchet, een naaste medewerker van de Gaulle zette het idee op punt. Verschillende lidstaten uitten meteen hun bezwaren: te intergouvernementeel en teveel gericht tegen de Verenigde Staten (en het Atlantische Bondgenootschap). Van het plan Fouchet kwam niets in huis. Toch droeg het initiatief bij tot een versterking van de Frans-Duitse as, belichaamd in de figuren van de Gaulle en Adenauer.
3.2 Politiek van de lege stoel De crisis die halverwege de jaren zestig uitbrak is eigenlijk te verklaren door het succes van de EG en de Franse onwil om ook politiek te volgen. Twee vraagstukken lagen op tafel: de toekomstige financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het systeem van beslissen met meerderheid van stemmen in de Ministerraad. Bij de start van het GLB was afgesproken dat de uitgaven voorlopig zouden gefinancierd worden door bijdragen van de lidstaten. Tegen juni 1965 moesten de lidstaten wel naar een andere financieringsmethode uitkijken. De Verdragen van Rome
18
bepaalden bovendien dat vanaf begin 1966 de stemming met unanimiteit in de Ministerraad vervangen werd door meerderheidsbeslissingen. De Commissie stelde voor om het landbouwbeleid te financieren door eigen inkomsten (douanerechten, invoertaksen,…). Het Europees Parlement kreeg de controle over de besteding van die eigen middelen. De meerderheidsbeslissingen in de Ministerraad, zoals bepaald in het verdrag, waren absoluut noodzakelijk om een krachtig beleid te kunnen voeren. Voor de Franse president de Gaulle ging dit allemaal te ver. Europese samenwerking kon, maar de beslissingsmacht moest in handen blijven van de soevereine staten. De Gaulle ontketende een crisis door handig het financiële en het institutionele vraagstuk aan elkaar te koppelen. Hij weigerde de nieuwe financiering van het landbouwbeleid goed te keuren als Frankrijk het vetorecht in de Ministerraad kwijtspeelde. Zes maanden lang bleef de stoel van de Franse minister in de Ministerraad uit protest leeg. (‘Politique de la chaise vide’). Uiteindelijk besloten de ‘Zes’ in het zgn. ‘compromis van Luxemburg’ dat ze het niet eens waren over de manier waarop in de toekomst beslissingen moesten genomen worden. In de praktijk zou een land een stemming met unanimiteit kunnen eisen (en dus van een vetorecht gebruik maken) als het nationaal belang op het spel stond. De voorstanders van een meer federaal Europa hadden opnieuw een slag verloren!
3.3 De relance van Den Haag De crisis van de ‘lege stoel’ in 1965 legde eigenlijk een fundamenteel probleem bloot. De EEG-kalender voor de oprichting van de douane-unie was misschien wel voorbeeldig afgewerkt, het enthousiasme voor de samenwerking bleek zoek. Verschillende lidstaten dachten eigenlijk vooral aan zichzelf en lieten het nationale belang primeren boven het Europese. Er was een krachtig signaal nodig om de zaak weer op gang te trekken. De nieuwe Franse president, Georges Pompidou, nam alvast het initiatief voor een Europese topontmoeting in Den Haag in 1969. Hij pleitte er voor de voltooiing, verdieping en uitbreiding van de EEG. Diezelfde uitdagingen zijn terug te vinden in de besluiten van de Top. Tegen het einde van het jaar moest er een oplossing voor de financiering van het landbouwbeleid op tafel liggen. Daarmee zou de creatie van de gemeenschappelijke markt ‘voltooid’ worden. Verder wilden de lidstaten onderzoeken hoe de oprichting van een Economische en Monetaire Unie de EG kon versterken. Ten slotte mochten de deuren niet langer gesloten blijven voor kandidaat-lidstaten. De EG startte onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland en Noorwegen.
19
4. Voltooiing, verdieping en uitbreiding in de jaren zeventig De realisatie van de Haagse plannen werd in de jaren zeventig ernstig bemoeilijkt door een economische malaise. Die begon al op 15 augustus 1971. Toen besloot de Amerikaanse president Richard Nixon dat de dollar niet langer tegen goud omwisselbaar was (het einde van de convertibiliteit). Hij deed dit zonder rekening te houden met de gevolgen voor Europa. Zwevende wisselkoersen, monetaire instabiliteit en hollende inflatie waren het gevolg. De oliecrisis deed daar nog een schepje bovenop. De OPEC greep de Oktoberoorlog in het Midden-Oosten (1973) aan om een wekenlange olieboycot en een verviervoudiging van de olieprijs door te voeren. Europa was hierop helemaal niet voorbereid. De Europese industrie werd in haar slagader getroffen. De meningen van de lidstaten over de aanpak van de energiecrisis liepen erg uiteen. Ze slaagden er niet in een gezamenlijk energiebeleid op poten te zetten. Beide crisissen brachten de economie in een toestand van ‘stagflatie’ (stagnatie samen met hoge inflatie) die een enorme werkloosheid veroorzaakte. Die problemen zetten de lidstaten echter niet aan tot een meer intense samenwerking. Integendeel, elk zocht binnen zijn eigen nationale grenzen naar oplossingen. De berichten van op het Koude Oorlogsfront klonken positiever. De minder gespannen sfeer tussen de grootmachten leidde tot een Conferentie over Veiligheid en Samenwerking, in Helsinki, in 1973. De slotakte werd twee jaar later door 35 landen uit Oost en West ondertekend. Zij spraken af geregeld bijeenkomsten te houden om te praten over veiligheid, samenwerking op het gebied van economie, wetenschap, techniek en milieu en over mensenrechten. Die conferenties speelden op termijn een belangrijke rol in de détente. In 1994 veranderde de CVSE van naam. Sindsdien spreken we over de OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.
4.1 De ‘voltooiing’ Heel snel na de Topontmoeting in Den Haag werd een akkoord bereikt over de financiering van het landbouwbeleid. Daarmee was al één aanleiding voor de ‘politiek van de lege stoel’ uit de weg geruimd. Ook de douane-unie stond op poten. Een belangrijke stap op weg naar een echte gemeenschappelijke markt.
4.2 De ‘verdieping’ De Luxemburgse premier Werner kreeg de opdracht om een plan voor een monetaire unie uit te werken. Het plan voorzag een eenheidsmunt tegen eind 1980. Tegen die tijd zou de unie de monetaire bevoegdheid van de lidstaten overnemen. Door de muntcrisis en de economische recessie verdween Werners project in de koelkast. De Europese muntslang, verbonden aan de dollar, diende voorlopig als alternatief. Pas in 1979 zetten de lidstaten onder impuls van Frankrijk en Duitsland de stap naar het Europees Monetair Stelsel (EMS). Dit systeem omvatte drie belangrijke elementen: (1) De creatie van de ECU (European Currency Unit, een munteenheid waarvan de waarde bepaald werd door de ‘korf’ van nationale munten die aan het EMS deelnamen. (2) De koers van de nationale munten werd bepaald t.o.v. de ECU en t.o.v. elkaar. De munten konden in een beperkte marge schommelen t.o.v. elkaar.
20
(3) Financiële solidariteit: als een munt de afgesproken marge overschreed, beloofden de nationale banken tussen te komen om de situatie recht te trekken. De bedoeling van het systeem was zoveel mogelijk de muntstabiliteit in Europa te bewaren. Op het vlak van de politieke samenwerking ondernam EG-commissaris en Belgisch politicus Etienne Davignon actie. Hij pleitte in zijn rapport voor overleg en informatie-uitwisseling over grote internationale politieke vraagstukken. Verder zouden de lidstaten proberen hun standpunten over de internationale politiek op elkaar af te stemmen. Er moest gewerkt worden aan een gemeenschappelijk optreden waar nodig. Kort daarna slaagde de EG er inderdaad in enkele gezamenlijke standpunten in te nemen over het Israël-Arabische conflict (1971 en 1973) en Zuid-Afrika (1977). De ministers van Buitenlandse Zaken kwamen vanaf nu ook minstens twee maal per week samen. Na de mislukking van de plannen van Pléven en Fouchet leek dit het voorzichtige begin van de Europese politieke samenwerking. De oliecrisis toonde echter opnieuw aan hoe moeilijk de lidstaten het hadden om aan hetzelfde touw te trekken. Aanvankelijk waren ze het er over eens dat Europa niet blindelings de Amerikaanse aanpak van de crisis zou volgen. De VS koesterden plannen om een sterk front van olieverbruikende landen te vormen tegen de OPEC. De EG-lidstaten zagen meer in een dialoog met de olieproducenten. Die profilering van de EG beviel de Amerikanen niet. Ze voelden hun leiderschap uit handen glippen. In een poging de situatie te redden, nodigde de Amerikaans president de EG-lidstaten voor overleg naar Washington uit. Daar bleek al snel dat eigenlijk alleen Frankrijk nog de eigen Europese koers verdedigde. De Franse minister van Buitenlandse Zaken begroette zijn collega’s in Washington daarom met de beroemde woorden: ‘Bonjour, les traîtres’. Pogingen van o.a. de Belgische minister Tindemans om de politieke samenwerking daarna weer vlot te trekken, kenden weinig succes. Enkel de afspraak dat de ministers van Buitenlandse Zaken regelmatig overleg zouden plegen, betekende een stap vooruit.
4.3 De uitbreiding Na het vertrek van de Gaulle in 1969 kwam er weer schot in de onderhandelingen over de Britse toetreding. Op 1 januari 1973 trad het Verenigd Koninkrijk samen met Denemarken en Ierland toe tot de Europese Gemeenschap. Dit veranderde tegelijk de situatie van de EVA: twee van haar leden stapten uit de organisatie. (Later zou ook Portugal volgen). De EVA moest dus haar positie t.o.v. de EEG herzien. De overblijvers (Oostenrijk, IJsland, Portugal, Zweden en Zwitserland) sloten op 22 juli 1972 associatieakkoorden af met de EG. Met Noorwegen liepen er eveneens onderhandelingen. Het Noorse volk liet echter in een referendum weten geen voorstander te zijn van EG-lidmaatschap. In hun anticampagne benadrukten de Noorse jongeren dat de Europese Gemeenschap economisch misschien interessant was. Maar ze stelden zich vragen over het maatschappelijk model en het politiek profiel van de Gemeenschap.
21
5. Eurosclerose en de genezing ervan Verschillende factoren zorgden ervoor dat het integratieproces stagneerde tot halfweg de jaren tachtig. De lidstaten slaagden er niet in gemeenschappelijk te reageren op de tweede oliecrisis. Sterke politieke tegenstellingen (vooral tussen Frankrijk en Groot-Brittannië) maakten het moeilijk een zelfde koers te varen. Bovendien was er meer geld nodig om de EG vlot te laten functioneren. Maar daar had de Britse premier Margaret Thatcher absoluut geen oren naar. Intussen roerde er het een en ander in het Oostblok. In 1985 was Michail Gorbatsjov op de hoogste post in het Kremlin benoemd. Deze ‘jonge’ verschijning (na al zijn hoogbejaarde voorgangers) deed een frisse wind waaien. Met zijn ‘perestrojka’ (hervorming) wilde hij de sputterende Sovjeteconomie nieuw leven inblazen. De ‘glasnost’ (openheid) moest een einde maken aan het gesloten bestuur dat de burgers regelmatig wat voorloog. Gorbatsjov was vast van plan het bestaande systeem van binnenuit te verbeteren. Hij kon niet voorzien dat de ‘renovatie’ van het communistische bouwwerk de hele zaak in elkaar zou doen zakken. In de lijn van zijn binnenlandse politiek wou Gorbatsjov niet verder blufpoker spelen naar de buitenwereld toe. De SU werd nog steeds beschouwd als een militaire supermacht. De defensie-uitgaven lagen echter ver boven de financiële mogelijkheden. Omdat de hele oorlogsmachine de economie stilaan ondermijnde, moest dringend met de westerse wereld over ontwapening gesproken worden. Die onderhandelingen leverden enkele historische ontwapeningsakkoorden op. De nieuwe wind waaide al snel ook in de communistische ‘satellietstaten’. Honderdduizenden Oost-Europeanen kwamen op straat om te protesteren tegen het regime. Die betogingen werden niet uit elkaar geslagen. Integendeel. De staatstelevisie zond ze uit. Even later volgden vrije of semivrije verkiezingen. Communistische politici werden op pensioen gesteld of ontslagen. Intussen emigreerden tienduizenden Oost-Duitsers naar het vrije Westen. Om een verder massale uittocht te voorkomen, werd op 9 november 1989 de Berlijnse Muur gesloopt. Daarmee verdween hét symbool van de Koude Oorlog. De autoriteiten gaven nu openlijk toe dat de Oostblokeconomie vierkant draaide. Het westerse model van een markteconomie met sociale voorzieningen deed zijn intrede. Het communisme leek op sterven na dood. Het verdwijnen van de tweedeling in Europa zou de Europese Gemeenschap voor een ‘historische’ uitdaging plaatsen.
5.1 I want my money back Meteen na haar verkiezingen als Britse premier (1979) liet Margaret Thatcher zich kennen in de EG. Ze had berekend dat Groot-Brittannië veel meer bijdroeg tot de EG-pot dan het er aan steun uit ontving. Daarom eiste ze een ‘juste retour’ van een stuk van de Britse EG-bijdragen. Deze reactie illustreerde duidelijk dat de Iron Lady het principe van de ‘solidariteit’ in de Europese samenwerking niet helemaal begrepen had. Ze bleef ook doof voor het argument van de andere lidstaten. Zij legden haar uit dat het voordeel van het EG-lidmaatschap niet enkel bestaat uit de financiële steun die een land van de EG ontvangt. De mogelijkheden voor de handel die het lidmaatschap creëert, zijn bijvoorbeeld niet te becijferen. In die omstandigheden kon Thatcher uiteraard niet akkoord gaan met een verhoging van de bijdrage aan de EG. Die hogere inkomsten waren nochtans nodig om de stijgende kosten voor het landbouwbeleid, het onderzoeksbeleid en de uitbreiding naar het zuiden te betalen. Pas in 1984 bereikten de staats- en regeringsleiders een compromis over de Britse terugbetaling en de verhoogde bijdrage.
22
5.2 Het project 1992: ‘Europa zonder grenzen’ Eens de financiële problemen uit de weg waren geruimd, kon opnieuw gesproken worden over een verdere ‘uitdieping’ van de Europese samenwerking. Jacques Delors, de Fransman die zopas tot voorzitter van de Commissie was benoemd, nam het voortouw. Hij geloofde in een pragmatische en realistische aanpak. De Europese integratie kon weer dynamiek krijgen door een project te realiseren waar de burgers, zowel producenten als consumenten, concrete voordelen zouden van voelen. Hij wou daarom eerst en vooral werk maken van een Europese ruimte zonder grenzen. De economische voordelen van zo’n ééngemaakte markt liggen voor de hand: schaalvergroting, exportmogelijkheden zonder belemmeringen, daling van de werkloosheid door een economisch gunstig klimaat,… Delors zag die interne markt ook als impuls voor samenwerking op andere domeinen (technologische ontwikkeling, milieu,…) en als stimulans om de Europese identiteit te versterken. De idee van de ééngemaakte Europese markt was nochtans niet nieuw. In het Verdrag van Rome stond al dezelfde doelstelling te lezen. Als tussenstap werd eerst een douane-unie opgezet. Die stond tien jaar later op punt. Vanaf 1 juli 1968 verdwenen de invoerrechten op het goederenverkeer binnen de EG en werd er een gemeenschappelijk buitentarief geheven. Door de crisis in de jaren zeventig werd de creatie van een interne markt (met vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal) uitgesteld. Het was Delors die de draad weer opnam. Lord Francis Cockfield, de Britse vice-voorzitter van de Commissie, onderzocht welke stappen moesten gezet worden om de interne markt te realiseren. Zijn ‘witboek’ bevatte zo’n driehonderd voorstellen om de drie barrières die in de gemeenschappelijk markt nog bestonden uit de weg te ruimen. Op de eerste plaats moesten de fysieke obstakels, de douaneposten, opgedoekt worden. Verder moesten de technische belemmeringen (technische normen waaraan producten moeten voldoen in de lidstaten) stuk voor stuk worden opgeheven. Ten slotte zouden de fiscale barrières verdwijnen. Cockfield stelde een tijdschema op: tegen eind 1992 moesten in totaal ongeveer 280 nieuwe EG-richtlijnen worden opgesteld waardoor de interne markt van start kon gaan. Op 1 januari 1993 was meer dan 95 procent ervan inderdaad goedgekeurd. Het officiële besluit over de overstap van een douane-unie naar een interne Europese markt nam een centrale plaats in de Eenheidsakte in. Dit verdrag van 1986 betekende een vernieuwing van het Verdrag van Rome. Met de Eenheidsakte kreeg de EG ook meer bevoegdheid op domeinen zoals milieubeleid en wetenschappelijk onderzoek en was er sprake van een nieuwe besluitvormingsprocedure. Op het vlak van het buitenlands beleid zetten de lidstaten eveneens een stapje vooruit. In de Eenheidsakte staat te lezen dat de EG-lidstaten zich inspannen om gemeenschappelijk een Europees buitenlands beleid te bepalen en te voeren.
1986 EENHEIDSAKTE
5.3 Tweede uitbreidingsgolf Na de eerste uitbreiding van 1973 naar het Noorden, spitste de EG nu de aandacht toe op het Zuiden. In Griekenland, Portugal en Spanje was het autoritaire regime in het begin van de jaren zeventig omver geworpen. Vooral om steun te verlenen aan deze prille democratieën wilde de EG ze in de samenwerking opnemen. Daarnaast speelden natuurlijk economische motieven mee. Op 1 januari 1981 trad Griekenland als tiende lidstaat toe. Pas op 1 januari 1986 volgden Spanje en Portugal. Na de uitbreiding van 1986 laste de EG een rustpauze in. De lidstaten wilden zich eerst concentreren op de voltooiing van de interne markt en de creatie van een Economische en Monetaire Unie.
23
6. De EG wordt EU In het kader van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking ondertekenden 34 landen op 21 november 1990 het Charter voor een nieuw Europa. Daardoor begroeven zij officieel het Koude Oorlogtijdperk. Sommigen droomden nu van vrede en ontspanning. Anderen vreesden dat het wegvallen van de bipolaire wereldorde zou leiden tot onzekerheid en chaos. De toestand in de Sovjet-Unie bij het begin van de jaren negentig leek die vrees te bevestigen. Nationalistische bewegingen maakten er gebruik van de glasnost om hun eisen duidelijk te maken. Eerst lieten de Baltische Staten van zich horen. Later kenden andere Sovjetrepublieken een ‘nationalistisch’ reveil. Etnische conflicten volgden elkaar op. De perestrojka zette kwaad bloed bij de bevolking, de legertop en de conservatieve fractie van de communistische partij. Na een korte, mislukte staatsgreep in augustus 1991 verloor Gorbatsjov meer en meer zijn gezag. Sovjetrepublieken verklaarden zich één voor één onafhankelijk en ontbonden de communistische partij. Gorbatsjov trok daar met Kerstmis van datzelfde jaar zijn conclusies en trad af. Tussen de voormalige Sovjetrepublieken bestaat op vandaag maar weinig politieke of economische samenhang. Ze sloten zich (op de Baltische Staten na) allemaal aan bij het GOS, het Gemenebest van Onafhankelijke Staten. Maar dat GOS heeft weinig slagkracht. Het nationalisme vulde ook elders in Centraal- en Oost-Europa het machtsvacuüm. Dat leidde o.a. tot de ontbinding in 1993 van de Tsjechoslowaakse federatie. Er ontstonden twee nieuwe, onafhankelijke staten: Tsjechië en Slowakije. De opsplitsing verliep vredevol. Dat kan niet gezegd worden van de Joegoslavische federatie. Na een bloedige strijd viel die uiteen in 5 republieken: Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië en Joegoslavië. Met die opsplitsing was nog niet alle onrust geweken. De nationalistische reflexen in de republieken zijn immers niet helemaal verdwenen. De Kosovo-crisis in 1999 en de onlusten in Macedonië bewezen dat. Het einde van de Koude Oorlog zette tevens de militaire structuren op hun kop. De NAVO en het Warschaupact waren hun vijanden kwijt. Op 25 februari 1991 werd het Warschaupact formeel ontbonden. Verschillende critici vonden dat de NAVO eveneens haar bestaansrecht had verloren. Het Atlantische Bondgenootschap zelf dacht daar anders over. Het wilde verder instaan voor de veiligheid in de Euro-Atlantische regio, zich bezighouden met ‘peacekeeping’ en humanitaire acties, ook buiten het grondgebied van de lidstaten. Met verschillende landen van het vroegere Warschaupact sloot de NAVO al samenwerkingsakkoorden (Partnership for Peace – PfP). De Euro-Atlantische Partnerschapsraad coördineert de activiteiten tussen de NAVO en de PfP-leden. Op de vijftigste verjaardag van de NAVO (1999) werden Tsjechië, Hongarije en Polen lid. In 2004 volgden Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenië, Slowakije en Slovenië en in 2009 Albanië en Kroatië. Andere Oost-Europese landen treden later ongetwijfeld ook nog toe tot de NAVO. De Stichtingsakte haalt de banden tussen de NAVO en Rusland aan (1997). Een NAVO-Ruslandraad kwam tot stand waarbij Rusland als waarnemer deelneemt aan de geplande activiteiten. Voor vele Centraal- en Oost-Europese landen leek een oude droom werkelijkheid te worden. Nu het IJzeren Gordijn naar beneden was gehaald zouden ze kunnen aansluiten bij het integratieproces dat in West-Europa al veertig jaar geleden van start ging. De positie van Rusland binnen Europa bleef echter heikel punt!
24
1992 Verdrag van Maastricht
6.1 Het Verdrag van Maastricht De oorzaken
Twee elementen leidden in 1992 tot de ondertekening van het Verdrag van Maastricht. Enerzijds waren er de plannen voor de oprichting van een Economische en Monetaire Unie. Om maximale voordelen te halen uit de interne markt drong de samenwerking op monetair gebied zich bijna automatisch op. Sinds 1989 werkte een comité o.l.v. Jacques Delors daarvoor concrete plannen uit. In elke geval betekende de monetaire samenwerking een enorme stap vooruit. Die stap moest dus in een verdrag vastgelegd worden. Anderzijds was er de kwestie van de Duitse ‘hereniging’. Enkele maanden na de historische gebeurtenissen in Berlijn ontsluierde bondskanselier Kohl zijn plannen om West- en Oost-Duitsland te herenigen. Verschillende lidstaten vreesden echter de enorme Duitse macht die daardoor in Europa zou ontstaan. Zij wilden er enkel mee instemmen als Duitsland zich liet ‘verankeren’ in een versterkte Europese samenwerking. Concreet betekende dit dat de samenwerking zich naar politieke materies uitbreidde. Verder moest Duistland afzien van de Duitse Mark en deelnemen aan de EMU. Om een ‘Europa onder Duitse hegemonie’ te vermijden, moest dus een ‘Europees Duitsland’ gecreëerd worden.
De onderhandelingen Tijdens de intergouvernementele conferenties die het nieuwe verdrag voorbereidden kwam de aloude strijd tussen minimalisten (voorstanders van een losse, intergouvernementele samenwerking) en de maximalisten (voorstanders van een ‘federale’ structuur) opnieuw boven drijven. De onderhandelingen resulteerden in een compromis met supranationale en intergouvernementele elementen.
De EU: een complex bouwwerk Met het Verdrag van Maastricht ging men nauwer samenwerken op politiek vlak. Er was daarom een nieuwe naam nodig. De term ‘Europese Unie’ (EU) is sinds Maastricht de overkoepelende naam voor alle samenwerkingsgebieden. De Europese Unie wordt voorgesteld als een Griekse tempel met drie zuilen. In de eerste pijler (of EG-pijler) is de Europese Gemeenschap ondergebracht. Zij breidde haar bevoegdheid uit naar nieuwe beleidsdomeinen, zoals jeugd, onderwijs en cultuur. De Economische en Monetaire Unie die op stapel stond kreeg een plaats binnen de eerste pijler. Deze zuil is het meest ‘federaal’ uitgebouwd: de lidstaten dragen hun bevoegdheden over aan de communautaire instellingen. De tweede en derde pijler zijn intergouvernementeel. Dit betekent dat de EU-instellingen niet of nauwelijks bij de besluitvorming betrokken worden. In de meeste gevallen beschikt elke lidstaat over een vetorecht. Dat maakt een snelle en efficiënte besluitvorming bijzonder moeilijk. Het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) beslaat de tweede pijler. In het verleden waren verschillende pogingen ondernomen om een gezamenlijk buitenlands beleid uit te bouwen. De erg uiteenlopende standpunten die de lidstaten innamen tijdens de Golfoorlog (1990) hadden nog maar eens aangetoond hoe zwak de EG stond als ze niet met één stem spreekt. En toch trokken de lidstaten daar in Maastricht onvoldoende lessen uit. Het GBVB bleef een intergouvernementele pijler.
25
Dat is ook zo voor de JUBI-pijler (Justitie en Binnenlandse Zaken). Hier staat het vraagstuk van de interne veiligheid samen met asiel en immigratie centraal. Met het vooruitzicht van de open grenzen werd Europese samenwerking op die vlakken onontbeerlijk. De vereiste unanimiteit belemmert echter een snelle en krachtdadige besluitvorming. Elf van de 12 toenmalige lidstaten voelden er wel wat voor om nog een vierde pijler aan het Verdrag toe te voegen, nl. die van het Sociale Europa (bv. verbeteren van arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming). Het Verenigd Koninkrijk wilde echter niet volgen. De ‘vierde pijler’ van de EU bleef dus een kreupele poot die in de vorm van een Sociaal Protocol aan het verdrag werd gehecht.
Europa dichter bij de burger? De staats- en regeringsleiders bleven in Maastricht niet doof voor de kritiek van de burgers. Die hadden het gevoel dat Europa steeds verder van hen af stond. Met enkele concrete maatregelen wilden ze die kloof enigszins dichten. Het Europees burgerschap is er één van. Het betekent o.m. dat elke burger vrij is om te werken, te reizen en te studeren waar hij wil binnen de Europese Unie. In de gemeente waar een EU-burger zich gaat vestigen, krijgt hij stemrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en de gemeenteraad. Hij kan er gemeenteraadslid worden, maar geen eerste schepen of burgemeester. Een EU-burger die in het buitenland in de problemen raakt (bv. zijn paspoort verliest) heeft recht op consulaire bijstand. Als er geen Belgische ambassade of consulaat in het land bestaat, kan hij aankloppen bij de ambassade van om het even welke EUlidstaat. Met klachten kan men sinds Maastricht terecht bij de ombudsman van het Europees Parlement. Het Verdrag van Maastricht onderstreept ook het principe van ‘subsidiariteit’. Dit betekent dat alles wat kan opgelost worden op een lager bestuurlijk niveau, niet mag doorgeschoven worden naar een hoger niveau. Met andere woorden: de EU mag zich niet bezighouden met problemen die beter door de lidstaten zelf of de regio’s opgelost worden. De wetgeving zo dicht mogelijk bij de burger houden, daar komt het dus op aan.
De ratificatie: een moeilijke bevalling Na de ondertekening van een verdrag moeten de burgers hun fiat geven vooraleer de tekst van kracht wordt. Er zijn landen die de bevolking rechtstreeks in een referendum naar hun mening vragen. Anderen vinden het voldoende om de vertegenwoordigers van het volk, de parlementsleden, de kans te geven vóór of tegen te stemmen. Pas wanneer alle lidstaten zich akkoord verklaren, treedt het verdrag in werking. De politici die in december 1991 hun handtekening zetten, konden niet vermoeden dat de ratificatie zo stormachtig zou verlopen. Denen, Ieren en Fransen stemden op het nippertje in met het nieuwe verdrag. In ruil voor die ja-stemmen kreeg Denemarken de toestemming om buiten de EMU en de Europese defensie te blijven. De ratificatieproblemen onderstreepten dat de kloof tussen burgers en politici nog steeds niet gedicht was.
26
6.2 Van 12 naar 15 In 1995 wilden aanvankelijk 4 EVA-landen zich bij de Unie aansluiten: Zweden, Finland, Oostenrijk en Noorwegen. Elk land hield een referendum. Alleen de publieke opinie in Noorwegen wees lidmaatschap af, net als 20 jaar eerder. De EU telde nu 15 lidstaten.
6.3 Evaluatie in Amsterdam Toen de staats- en regeringsleiders uit Maastricht vertrokken, spraken ze meteen af om enkele jaren later het kersverse verdrag te evalueren. Intussen hadden verschillende Oost-Europese landen kort na de val van de Berlijnse Muur een toetredingsaanvraag ingediend. Om met meer leden in de toekomst te kunnen werken, waren de instellingen dringend aan herziening toe. Met die twee ambitieuze doelstellingen verzamelden de staats- en regeringsleiders in 1997 in Amsterdam. Het resultaat van hun bijeenkomst bleef beperkt.
1997 Verdrag van Amsterdam
In de eerste pijler kwam ‘werkgelegenheid’ hoog op de agenda te staan, aangezien de EU kampte met grote werkloosheid. Bij evaluatie bleek de pijler van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid niet te werken. Door de vereiste unanimiteitsregel bleef het aartsmoeilijk om een gemeenschappelijk buitenlands beleid uit te stippelen. Daar veranderde in Amsterdam niet veel aan. Enkel de functie van Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid was vernieuwend. De aanpassingen aan de derde pijler moesten het veiligheidsbeleid bijsturen. Het asiel- en migratiebeleid verhuisde naar de eerste pijler om het krachtdadiger te maken. Europol, de Europese Politiedienst, kreeg meer operationele bevoegdheid om de strijd tegen de criminaliteit efficiënter te voeren. De Akkoorden van Schengen over het personenverkeer en de politiesamenwerking vonden een plaats in de nieuwe verdragstekst. Over de hervormingen van de instellingen raakten de staats- en regeringsleiders het niet eens. Deze heikele kwestie werd naar een latere datum verschoven.
6.4 De ontwikkeling van de EMU In april 1989 stelde het comité Delors, waarin de gouverneurs van de centrale banken zetelden, een driefasenplan op voor de verwezenlijking van de EMU. Twee jaar later hakten de staats- en regeringsleiders in Maastricht de knoop door: de Economische en Monetaire Unie kwam er. En wel heel binnenkort. Ze legden de economische voorwaarden vast waaraan de lidstaten die wilden deelnemen moesten voldoen. Het waren vooral de Duitsers die aandrongen op strenge normen om met een stevige munt van start te gaan. De fameuze Maastrichtnormen werden vanaf dat ogenblik de nachtmerrie van verschillende regeringen. Bij de ondertekening van het Verdrag van Amsterdam beloofden ze allemaal plechtig ook na de start van de EMU de strikte economische criteria te blijven nastreven. Die belofte staat opgetekend in het stabiliteits- en groeipact. In mei 1998 vond de selectie plaats van de lidstaten die aan de EMU zouden deelnemen. Elf landen slaagden: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Spanje. Griekenland viel voorlopig uit de boot omdat het niet voldeed aan de convergentiecriteria. In juni 2000 deed de Griekse regering het examen nog eens over. Met succes.
27
Denemarken en het Verenigd Koninkrijk lieten al tijdens de besprekingen voor het verdrag van Maastricht weten liever niet deel te nemen aan de EMU. Zij bedongen dus een ‘opt-out’. Ook de Zweedse bevolking zag bij de toetreding in 1995 de eenheidsmunt niet zitten. De Zweden waren echter door het Verdrag van Maastricht niet vrijgesteld van deelname. Toch besloten de andere regeringsleiders Zweden voorlopig ongemoeid te laten. Op 1 januari 1999 voerden de 11 EMU-landen de euro in als officiële munt. Aan de vooravond van die historische dag waren de wisselkoersen tussen de nationale munt en de euro voor eens en altijd vastgelegd. Cash betaalden we na 1 januari ’99 nog steeds in de nationale munt. Voor girale betalingen kon de euro wel al gebruikt worden. Het monetaire beleid lag nu in handen van de Europese Centrale Bank. Die vestigde zich in Frankfurt. De euromunten en –biljetten kwamen pas op 1 januari 2002 in omloop. De Economische en Monetaire Unie is de bekroning van de economische integratie. Ze biedt niet alleen veel voordelen voor ondernemers en consumenten. De EMU zorgt er ook voor dat de lidstaten aangespoord worden om hun economisch beleid beter op elkaar af te stemmen. Al bewees de financiële en economische crisis (2007-2009) dat het werk op dat vlak nog lang niet af is.
6.5 Aanpak van de uitbreiding Tussen 1987 en 1996 dienden 13 landen uit Oost- en Zuid-Europa een officiële aanvraag tot lidmaatschap in. In 1993 legden de staats- en regeringsleiders in Kopenhagen de toetredingsvoorwaarden vast. Het moet gaan om ‘Europese’ landen die een stabiel, democratisch beleid voeren en de mensenrechten respecteren. Verder is een functionerende markteconomie onontbeerlijk. Er wordt ten slotte verwacht dat de kandidaat-lidstaat de bestaande EU-regels, het zogenaamde ‘acquis communautaire’ in eigen land realiseert. Vanaf maart 1998 onderhandelden Cyprus, Estland, Hongarije, Polen, Slovenië en Tsjechië over hun toekomstig lidmaatschap van de EU. Op de Top van Helsinki, in december 1999, kregen zes andere kandidaten groen licht om toetredingsgesprekken te beginnen. Het ging om Bulgarije, Letland, Litouwen, Malta, Roemenië en Slowakije. Na veel aarzeling kreeg Turkije er het statuut van kandidaat-lidstaat. Vóór de effectieve toetreding moest binnen de EU nog heel wat werk verzet worden. De financiering van de uitbreidingsoperatie bleef lang een twistpunt. Vooral het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het regionale beleid baarden de EU grote zorgen. Door het agrarische karakter van veel kandidaat-lidstaten dreigde een groot tekort aan middelen als de huidige subsidiëring werd verder gezet. Hetzelfde verhaal gold voor het regionale beleid dat steun geeft aan achtergestelde regio’s in de EU.
28
7. Een nieuwe eeuw, een nieuw Europa De Europese Unie stapte met een pak uitdagingen de nieuwe eeuw in
7.1 De EU telt 27 lidstaten 2004 is een nieuwe mijlpaal in de geschiedenis van de EU. Toen kreeg de Europese Unie er in één klap tien lidstaten bij: Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Malta en Cyprus. Door toetreding van Roemenië en Bulgarije in 2007 telt de Unie nu 27 lidstaten. Drie andere kandidaten vieren hun toetredingsfeest op een latere datum. Turkije staat al jaren te trappelen om de EU-rangen te vervoegen. Omwille van de controverse rond Turks lidmaatschap hebben de toetredingsonderhandelingen een open einde: ze resulteren niet noodzakelijk in effectief lidmaatschap. Ook met Kroatië werden ondertussen onderhandelingen gestart. Daarmee is het uitbreidingsproces nog niet ten einde: Macedonië kreeg eind 2005 het statuut van kandidaatlidstaat. Bovendien dienden ook IJsland, Albanië en Montenegro een aanvraag voor lidmaatschap in.
2000 Verdrag van Nice
Nieuwe uitbreidingen betekenen uiteraard ook nieuwe aanpassingen. Niet in het minst aan de instellingen. In 2000 bereikten de staats- en regeringsleiders in Nice daarover een heel beperkte overeenkomst. Die afspraken zijn nu in de praktijk gebracht.
Ook op het financiële vlak moesten een aantal knopen worden doorgehakt. Hoe kon het gemeenschappelijk landbouwbeleid de enorme toename van het aantal landbouwers na de uitbreiding overleven? Hoeveel steun uit het regionale beleid zou er gaan naar de achtergestelde regio’s in de Oost-Europese lidstaten? Na bijzonder verhitte discussies werd beslist dat de financiële steun aan landbouwers in de nieuwe lidstaten geleidelijk wordt opgebouwd. Pas na een overgangsperiode van tien jaar zullen zij evenveel ontvangen als hun collega’s in de ‘oude’ lidstaten. Bovendien liggen plannen voor een grondige hervorming van het hele landbouwbeleid op tafel.
Ook de herverdeling binnen het regionale beleid werd herbekeken. In de toekomst wordt per jaar miljarden euro’s uitgetrokken voor de overbrugging van de kloof tussen arme en rijke regio’s, verbetering van het concurrentievermogen en nieuwe werkgelegenheid in arme regio’s en samenwerking tussen grensregio’s. aangezien de ‘oude’ lidstaten hun deel van de ‘koek’ niet wilden verliezen, wordt het budget over alle lidstaten verdeeld.
7.2 Een staatshervorming voor de EU Bij de voorbereiding van de uitbreiding werd het snel duidelijk: een aantal kleine aanpassingen aan de instellingen zou niet volstaan om de Unie vlot te laten werken met 27 (of meer) lidstaten. Het Verdrag van Amsterdam en Nice waren er niet in geslaagd fundamentele hervormingen door te voeren. Een grondige verbouwing van de EU drong zich op. Men zocht een antwoord op volgende fundamentele vragen: ‘Wat verwachten we van de EU in de toekomst?’, ‘Wat doet de Unie, wat doen de lidstaten?’, ‘Hoe kunnen de instellingen beter werken?’.
29
2004 Europese Grondwet
De werkzaamheden van een conventie (denktank) en een intergouvernementele conferentie resulteerden uiteindelijk in een nieuw verdrag: de Europese Grondwet. Maar een negatief referendum in Frankrijk en Nederland werd het document fataal. Zo verzeilde de Unie in een diepe crisis die twee jaar duurde.
Eind 2007 werd een groot deel van de inhoud van de Grondwet in een nieuw kleedje gestopt: het Verdrag van Lissabon.
2007 Verdrag van Lissabon -
Een paar opmerkelijke wijzigingen die het Verdrag van Lissabon zal doorvoeren:
- De Europese Raad krijgt een vaste voorzitter voor 2,5 jaar. - De Ministerraad gebruikt een nieuwe stemmethode: 55% van de lidstaten, die samen 65% van de bevolking vertegenwoordigen moet akkoord gaan. Deze methode wordt de regel, behalve voor o.a. buitenlands beleid en defensie blijft unanimiteit nodig. Daarmee verdwijnt de pijlerstructuur (zie Verdrag van Maastricht). De Ministerraad deelt de wetgevende macht met het Parlement. Vanaf 2014 bedraagt het aantal commissarissen nog 2/3 van het aantal lidstaten. Een beurtrolsysteem bepaalt welke landen een commissaris mogen leveren. Burgers krijgen initiatiefrecht: min. één miljoen burgers uit verschillende lidstaten kunnen de Commissie vragen een wetsvoorstel uit te schrijven.
De ratificatie (goedkeuring) van het Verdrag van Lissabon liep niet van een leien dakje. De Ieren stemden in een referendum tegen het verdrag. Daarmee werd de toekomst van de EU opnieuw ‘on hold’ gezet. In een tweede referendum stemden ze vóór en daarmee werd de weg geëffend voor de inwerkingtreding ervan.
7.3 Externe uitdagingen Economie De Europese economie is geen losstaand gegeven. Dat maakte de economische crisis onlangs nog pijnlijk duidelijk. In een geglobaliseerde wereld worden we voortdurend geconfronteerd met nieuwe uitdagingen. Daarom moet de Europese Unie zichzelf organiseren en de nodige instrumenten creëren om daar op een gepaste manier mee om te gaan. Ze werkte in de eerste plaats een beleid uit om haar positie als groot handelsblok te behouden. Daarnaast probeerde ze zich doorheen de jaren intern sterk te organiseren. Ze evolueerde zo van een douane-unie naar een economische en monetaire unie. De kredietcrisis toonde aan dat de monetaire unie voor de nodige stabiliteit zorgt, maar dat er dringend nood is aan meer gemeenschappelijk economisch beleid. Ten derde voert ze een duidelijk handels-, consumenten- en concurrentiebeleid met de bedoeling de Europese handel in goede banen te leiden en de consument te beschermen. Maar de globalisering staat niet stil. Daarom werkte ze met de Lissabonstrategie een economisch plan voor de toekomst uit: tegen 2010 moet Europa de grootste en meest dynamische kenniseconomie ter wereld worden.
Buitenlands- en veiligheidsbeleid De EU wordt algemeen erkend als een machtig economisch blok. Haar politieke invloed in de wereld blijft echter zwak. De lidstaten hebben nog steeds heel wat moeite om als één geheel te reageren bij internationale crisissen. De Amerikaanse interventie in Irak (2003), het conflict in Israël-Palestina en de impasse rond de crisis
30
in Georgië zijn slechts enkele voorbeelden van het gebrek aan Europese slagkracht op het internationale toneel. Sommigen beweren dat de EU nooit ernstig zal genomen worden als ze haar buitenlands beleid niet met militaire middelen ondersteunt. Doorheen het Europese integratieproces werden verschillende stappen naar een eigen Europese defensie gezet. In 2004 werden afspraken gemaakt om ‘battle groups’ op te richten. In specifieke conflictsituaties brengen enkele lidstaten daarbij hun snel ontplooibare troepen bijeen. In 2007 waren de ‘battle groups’ operationeel, maar werden totnogtoe niet ingezet wegens een gebrek aan consensus tussen de lidstaten.
Interne veiligheid Ook binnen de eigen grenzen wordt de Unie geconfronteerd met het veiligheidsvraagstuk. Sinds het open gaan van de grenzen op 1 januari 1993 kunnen EU-burgers een stuk gemakkelijker de grens oversteken. Tezelfdertijd nam de Europese Unie een aantal maatregelen om de veiligheid binnen de Unie te blijven garanderen en de grensoverschrijdende misdaad tegen te gaan. Misdaad kent immers geen grenzen. De Europese Unie nam intussen een reeks maatregelen om de interne veiligheid te garanderen, zoals de akkoorden van Schengen, Europol en Eurojust. Toch heeft Europa toch nog een lange weg af te leggen. Dat werd nog eens pijnlijk duidelijk in de zaak Fourniret en bij de moord op Joe Van Holsbeeck. Op gebied van veiligheid worden de beslissingen met unanimiteit van stemmen genomen. Dit beperkt de slagkracht van de Europese Unie enorm. Het Verdrag van Lissabon moet hierin verandering brengen.
Asiel- en migratiebeleid Een welvarend gebied zoals de EU is een aantrekkingspool voor mensen van buitenaf. Het drama van de ontelbare illegale vluchtelingen toont aan dat het ‘Fort Europa’ niet langer gesloten kan blijven. Ook de toenemende vergrijzing doet vragen rijzen rond het fort. Bovendien zorgen de open grenzen binnen de EU ervoor dat het migratiebeleid van de ene lidstaat gevolgen heeft voor de andere. Een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid is dus dringend nodig. Het Verdrag van Lissabon moet daarom de besluitvorming hier rond versoepelen.
Klimaat Europa wil een voortrekkersrol spelen in de internationale strijd tegen de opwarming van de aarde. Recente berichten over het afbrokkelen van een enorme ijsmassa op de Zuidpool en de snelle toename van cyclonen en overstromingen maken duidelijk dat de klimaatverandering nog sneller gaat dan tot nu toe werd aangenomen. Om die reden werkte de Europese Unie het klimaatplan 20-20-20 uit. De EU moet tegen 2020 de uitstoot van schadelijke broeikasgassen met 20% terugdringen, het energieverbruik met 20% doen dalen en het aandeel hernieuwbare energie tot 20% optrekken. Bovendien moet 10% van de brandstof van de transportsector uit biobrandstof bestaan. Ook op internationaal vlak neemt de Europese Unie het voortouw. Indien er op de milieuconferentie van Kopenhagen (december 2009) een wereldwijd klimaatakkoord wordt afgesloten, wil de Commissie zelfs 30% minder uitstoot waarborgen.
Sociaal beleid Eén van de grootste punten van kritiek op de Europese Unie is dat ze niet sociaal genoeg is. Dat is vreemd want solidariteit is een basisprincipe van de EU. Toch is de kritiek begrijpelijk. Het proces van de Europese samenwerking bleef lange tijd vooral een economisch verhaal. Pas sinds het begin van de jaren negentig verscheen het sociaal beleid op de Europese agenda.
31
Een gemeenschappelijk Europees sociaal beleid blijft voorlopig uit. Het grote probleem blijft dat vele landen hun nationale bevoegdheid op dit gebied niet willen afgeven. Toch werden de afgelopen jaren beperktere sociale wetten uitgevaardigd, zoals het vaderschapsverlof, de Europese ziekteverzekeringkaart en veiligheidsnormen op het werk.
32
DEEL II: DE INSTELLINGEN VAN DE EUROPESE UNIE Het zou ons te ver leiden om alle instellingen te bespreken die rechtstreeks of minder rechtstreeks met de EU verbonden zijn. Hun aantal is immers erg groot. Wij beperken ons daarom tot de vijf instellingen die aan de basis liggen van de besluitvorming in de EU: de Raad, de Europese Commissie, de Ministerraad, het Europees Parlement en het Europees Hof van Justitie. Daarnaast staan we stil bij enkele financiële instellingen: het Rekenhof, de Europese Investeringsbank en de Europese Centrale Bank. Tot slot raken we kort twee adviserende instanties aan: ECOSOC en het Comité van de Regio’s.
Voorbeeld van een Europese beslissing: het Europees overschrijvingsformulier Vanaf 2009 verlopen de betalingen in euro volgens uniforme Europese regels. De nationale overschrijvingen verdwijnen geleidelijk om definitief te worden vervangen door Europese overschrijvingen. Dit betekent: een enkel overschrijvingsformulier voor zowel nationale als internationale overschrijvingen en de IBAN- en de BICcodes worden standaardelementen bij een overschrijving.
1. De Raad Al is de Europese Raad op papier niet de belangrijkste speler (ze is nog steeds geen officiële EU-instelling), in werkelijkheid is ze het wel. We behandelen ze daarom eerst.
Wie? De Europese Raad is samengesteld uit de staats- of regeringsleiders van de lidstaten, hun ministers van Buitenlandse Zaken en de commissievoorzitter (zie 2.2). In de praktijk sturen de meeste landen, ook België, hun regeringsleider naar de bijeenkomst van de Raad. Enkele uitzonderingen, zoals Frankrijk, sturen de president. Wanneer de Europese Raad samenkomt, spreekt men van een ‘Europese Topbijeenkomst’ of ‘Europese Top’. Het beeld van zo’n Top wordt telkens vereeuwigd in de traditionele familiefoto en krijgt gewoonlijk veel mediaaandacht. Deze top wordt geleid door een voorzitter, die ieder half jaar wijzigt.
33
Wat? De Europese Raad is een heel invloedrijke speler: hier worden de grote beleidslijnen uitgetekend. De Raad vormt een soort richtingsaanwijzer voor de toekomst. Hij bepaalt o.m. welke landen lid kunnen worden van de EU, op welke domeinen men de samenwerking versterkt en hoe men de economische en financiële crisis zal aanpakken. Waar? De Europese Raad komt meestal vier keer per jaar samen. Tijdens een voorzitterschap, dat zes maanden duurt, komt de Raad twee keer bijeen: één keer halfweg het voorzitterschap en één keer op het einde ervan. De meeste topbijeenkomsten vinden plaats in Brussel, in het Justus Lipsiusgebouw. Waarom? De Raad stippelt de grote beleidslijnen voor de toekomst van de EU uit. Verdrag van Lissabon? Met het Verdrag van Lissabon wordt de Europese Raad als officiële instelling erkend. De Raad krijgt dan ook een permanente voorzitter, een 'president'. Deze voorzitter wordt verkozen voor 2,5 jaar (1 keer verlengbaar). Dit systeem vervangt het roterende voorzitterschap.
Het roterend voorzitterschap jaar
januari-juni
juli-december
2007
Duitsland
Portugal
2008
Slovenië
Frankrijk
2009
Tsjechië
Zweden
2010
Spanje
België
2011
Hongarije
Polen
2012
Denemarken
Cyprus
Meer info? www.consilium.europa.eu
34
2. De Europese Commissie
Wie? De Europese Commissie telt 27 commissarissen, één per lidstaat. Elke commissaris beheert een specifiek beleidsdomein of een portefeuille. Ze zijn geen nationale vertegenwoordigers. Integendeel, ze behartigen het Europese belang en werken dus onafhankelijk van hun lidstaat. De commissarissen zetelen voor een termijn van vijf jaar.
De huidige voorzitter:
De Belgische commissaris:
José Manuel Barroso
Karel De Gucht
Wat? -
-
De Commissie is het kloppend hart van de Europese besluitvorming. Ze heeft: • initiatiefrecht: de Commissie doet wetsvoorstellen bv. De in- en uitvoer van zeehondenproducten van en naar de EU moet verboden worden. • uitvoerende macht: de Commissie voert de beslissingen van de Ministerraad en het Europees Parlement uit • controlerecht: de Commissie controleert de naleving van de Europese wetgeving door de lidstaten en particulieren (=bedrijven) bv. De Commissie tikte Microsoft op de vingers wegens concurrentievervalsing. Ze is verantwoordelijk voor het dagelijks beheer van de Unie. Zo staat ze bijvoorbeeld in voor het Erasmusprogramma. Ze vertegenwoordigt de Europese Unie in het buitenland en in internationale organisaties.
35
Waar? De Commissie werkt vanuit het Berlaymontgebouw in Brussel. Waarom? De Europese Commissie verdedigt de Europese belangen. Verdrag van Lissabon? Met het Verdrag van Lissabon blijft het systeem zoals het is: elk land stuurt één persoon naar de Europese Commissie. Meer info? www.ec.europa.eu
3. De Ministerraad
Wie? De Ministerraad of kortweg Raad telt 27 leden, telkens één per lidstaat. In feite zijn er negen Ministerraden (zie schema). De ministers komen er samen volgens hun beleidsdomein(en). Welke minister de vergadering bijwoont, hangt dus af van het onderwerp. Bijvoorbeeld: Als het gaat om de roamingtarieven komen de ministers van telecommunicatie samen in de Raad ‘Vervoer, telecommunicatie en energie’. Gaat het over de klimaatopwarming, dan vergadert de Raad ‘Milieu’. Wat? De Ministerraad heeft twee belangrijke taken. -
Wetgevende macht: De Raad is het centrum van de beslissingsmacht, het belangrijkste wetgevende orgaan. Samen met het Europees Parlement stemmen de ministers er over de wetsvoorstellen die de Commissie opstelt. De onderwerpen die op de agenda staan, bepalen hoe gestemd wordt. Gevoelige items, zoals fiscaliteit, sociaal beleid en buitenlands beleid worden met unanimiteit goedgekeurd. In de andere gevallen beslist men met (gekwalificeerde) meerderheid.
36
-
Begroting: Verder is de Raad van Ministers, samen met het Europees Parlement verantwoordelijk voor het opstellen van de begroting.
Waar? De vergaderingen gaan meestal door in het Justus Lipsiusgebouw (of Consilium) in Brussel. Waarom? De lidstaten verdedigen binnen de Ministerraad hun eigen nationale belangen. Meer info? www.consilium.europa.eu
4. Het Europees Parlement
Wie? Het Europees Parlement telt nu 736 afgevaardigden, waaronder 22 Belgen (13 Vlamingen, 8 Franstaligen en 1 Duitstalige). De Europarlementsleden zetelen niet per land, wel per politieke familie of fractie. Ze worden sinds 1979 om de vijf jaar rechtstreeks verkozen.
37
De Vlaamse Europarlementsleden
Wat? De taken van het Parlement zijn: medewetgever, medeopsteller van de begroting en controleur. -
-
Medewetgever: Het Parlement is in de meeste gevallen medewetgever. Het beslist dan samen met de Ministerraad over wetsvoorstellen van de Europese Commissie. Dit wordt de medebeslissingsprocedure genoemd. Voor gevoelige thema’s, zoals buitenlands beleid en politiesamenwerking geeft het Parlement (niet-bindend) advies aan de Ministerraad over de wetsvoorstellen die op tafel liggen. Begroting: Het Parlement vormt samen met de Ministerraad de begrotingsautoriteit van de EU. Controlerecht: Het controleert verder of de Commissie haar taak behoorlijk uitvoert.
Waar? Een week per maand vergaderen de Europarlementsleden in Straatsburg: de zgn. plenaire zitting. Parlementaire commissies of tussentijdse plenaire zittingen vinden in Brussel plaats. Het secretariaat is in Luxemburg gevestigd. Europees Parlement in Straatsburg
Waarom?
Als volksvertegenwoordigers komen de parlementsleden op voor de belangen van de inwoners van de EU. Verdrag van Lissabon? Het verdrag geeft meer inspraak aan het Europese Parlement op vlak van landbouw, structuurfondsen, handelsbeleid en deels voor justitie, migratie en politiezaken. Het parlement wordt binnen deze domeinen medewetgever.
38
Ook het aantal Europarlementsleden wijzigt: van zodra het verdrag in werking treedt, zullen er 750 (+1 voorzitter) volksvertegenwoordigers zetelen. Het aantal zetels voor België blijft hetzelfde. Meer info? www.europarl.europa.eu
5. Het Europees Hof van Justitie
Koen Lenaerts is de Belgische rechter in het Hof
Wie?
Het Hof telt 27 rechters: één per lidstaat. Ze worden bijgestaan door acht advocaten-generaal die de uitspraken van de rechters voorbereiden. De rechters worden benoemd voor een periode van 6 jaar. Wat? Het Hof ziet toe op de naleving van de Europese wetgeving. - Als onafhankelijke ‘scheidsrechter’ doet het Hof uitspraken over geschillen tussen lidstaten en instellingen, instellingen onderling of lidstaten onder elkaar. - Het Hof is de hoogste beroepsinstantie voor particulieren. - Het vonnist ook over de geldigheid of de interpretatie van de Europese verdragen. Omdat het Hof overbelast raakte, werd in 1989 een Gerecht van Eerste Aanleg bij het Hof opgericht. Waar? Het Hof van Justitie zetelt in Luxemburg. Waarom? Het Hof is een onafhankelijke scheidsrechter die uitspraken doet over geschillen tussen lidstaten, instellingen en de burgers van de Europese Unie. Meer info? http://curia.europa.eu
39
6. Financiële instellingen De Rekenkamer of het Rekenhof De Rekenkamer, gevestigd in Luxemburg, controleert de inkomsten en uitgaven van de Europese Unie. Het gaat na of de middelen efficiënt en volgens de regels zijn besteed. Deze instelling werkt volledig onafhankelijk. De Rekenkamer brengt verslag uit aan het Europees Parlement. Via het Hof van Justitie kan het de EU-lidstaten en instellingen dwingen gegevens af te staan. De Rekenkamer bestaat uit 27 leden (1 per lidstaat). Zij worden voor zes jaar benoemd door de Raad van Ministers. www.eca.europa.eu
De Europese Investeringsbank De EIB is een autonome instelling binnen de EU. Ze houdt kantoor in Luxemburg. In de bestuursorganen van de EIB zijn alle lidstaten en de Europese Commissie vertegenwoordigd. Deze instelling werd al door het Verdrag van Rome (1957) in het leven geroepen. Haar kapitaal bestaat hoofdzakelijk uit eigen fondsen en leningen die de EIB aangaat op de kapitaalmarkten. De EIB leent haar kapitaal zonder winstoogmerk uit voor de financiering van belangrijke investeringsprojecten. www.eib.eu
De Europese Centrale Bank De Europese Centrale Bank, met hoofdzetel in Frankfurt, is een autonome instelling binnen de EU. Haar oprichting (juni 1998) betekende een belangrijke stap op weg naar de EMU. Samen met de centrale banken van de eurolanden bepaalt de ECB het monetaire beleid van de eurozone. Ze waakt met andere woorden over de stabiliteit van de munt. In de structuur van de ECB zijn er drie belangrijke organen te onderscheiden. In de Raad van Bestuur van de ECB zetelen de directieleden en directeurs van de nationale centrale banken van de eurolanden. Zij bepalen het monetair beleid. De directie van de ECB bestaat uit de voorzitter, de vice-voorzitter en nog 4 andere laden met een goede reputatie in de bankwereld. Het directiecomité voert de richtlijnen van de Raad van Bestuur uit. De Algemene Raad ten slotte heeft een adviserende functie en verzamelt statistische gegevens. Hierin zijn de nationale centrale banken van alle 27 EU-lidstaten vertegenwoordigd, samen met de voorzitter en de ondervoorzitter van de ECB.
40
7. Raadgevende instanties Vooraleer de Ministerraad en het Parlement stemmen over een voorstel van de Commissie consulteren ze het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.
Het Economisch en Sociaal Comité Deze instantie bestaat uit 344 leden: vertegenwoordigers van werkgevers, vakbonden en andere belangengroepen, zoals landbouwers en consumenten.
Het Comité van de Regio’s In deze instelling zetelen 344 leden: afgevaardigden van lokale en regionale overheden. Ze worden geraadpleegd over materies die de regio’s rechtstreeks aanbelangen, zoals onderwijs, cultuur en regionaal beleid.
8. Het besluitvormingsproces in de Europese Unie Europese Raad staats- en regeringsleiders
verzoek tot voorstel
Europese Commissie
Lidstaten Bedrijven
voorstel
27 leden
27 commissarissen
controle
Ministerraad
beslissing verzoek tot voorstel
medebeslissingsrecht advies
Europees Parlement 736 parlementsleden
41
SAMENSTELLING VAN ENKELE EU-INSTELLINGEN
Lidstaat
Oppervlakte (in km2) 30.510 110.910 9.250 43.094 357.021 45.226 337.030 547.030 131.940 93.030 70.280 301.230 64.589 65.200 2.586 316 41.526 83.858 312.685 92.391 237.500 20.253 48.845 504.782 78.866 244.820 449.964
Stemmen in de Raad 12 10 4 7 29 4 7 29 12 12 7 29 4 7 4 3 13 10 27 12 14 4 7 27 12 29 10
Leden in het EP
België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland Italië Letland Litouwen Luxemburg Malta Nederland Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slovakije Spanje Tsjechië Groot-Brittannië Zweden
Inwoners (in miljoen) 10,2 8,3 0,8 5,3 82,1 1,4 5,1 58,6 10,5 10,1 3,7 57,7 2,4 3,7 0,4 0,3 15,7 8,1 38,6 9,9 22,5 1,9 5,3 40,2 10,3 59,2 8,8
TOTAAL
497.198.740
5.325.675
345
736
Figuur 3
42
22 17 6 13 99 6 13 72 22 22 12 72 8 12 6 5 25 17 50 22 33 13 7 50 22 72 18
DEEL III: VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST A Aanbeveling: besluit van de EU-Ministerraad dat niet bindend is. ACP-Ianden: met ontwikkelingslanden uit Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACP) sloot de EG al in 1975 de eerste akkoorden voor financiële en politieke samenwerking. Ze werden de akkoorden van Lomé genoemd en maakten deel uit van het ontwikkelingsbeleid van de Unie. In 2000 werd in Cotonou (Benin) een nieuw akkoord getekend om de samenwerking te verstevigen. Met het akkoord wil men de politieke dialoog versterken, de armoede in de ACP-landen terugdringen, de participatie van de burgers verhogen en een duidelijker kader creëren voor economische en financiële samenwerking. De 79 ACP-Ianden: Afrika: Angola, Benin, Botswana, Burkina Faso, Burundi, Kameroen, Cape Verde, Centraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Comoros, Congo Brazzaville, Democratische Republiek Congo, Ivoorkust, Djibouti, Equatoriaal Guinea, Eritrea, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinea, Guinea Bissau, Kenia, Lesotho, Liberia, Madagaskar, Malawi, Mali, Mauritanië, Mauritius, Mozambique, Namibië, Niger, Nigerië, Rwanda, Säo Tomé en Principe, Senegal, Seychelles, Sierra Leone, Somalië, Zuid-Afrika, Soedan, Swaziland, Tanzania, Togo, Oeganda, Zambia, Zimbabwe; Caribische Zee: Antigua en Barbuda, Bahamas, Barbados, Belize, Dominica, Dominicaanse Republiek, Grenada, Guyana, Haïti, Jamaica, St. Christopher en Nevis, St. Lucia, St. Vincent en de Grenadines, Suriname en Trinidad en Tobago; Stille Oceaan: Fiji eilanden, Kiribati eilanden, Marshall eilanden, FS Micronesië, Nauru, Niue, Oost-Timor, Palau, Papoea Nieuw Guinea, Salomons eilanden, Tonga, Tuvalu, Vanuatu en West-Samoa. http://ec.europa.eu/development/geographical/cotonouintro_en.cfm Acquis communautaire: alle verdragen, beleidsmaatregelen, wetten verplichtingen en rechtspraak die de Europese Unie tot nu nog toe realiseerde. Landen die willen toetreden tot de EU moeten het hele acquis communautaire aanvaarden en overnemen in hun eigen wetgeving. Adenauer, Konrad: (1876-1967): kanselier van de Bondsrepubliek Duistland van 1949-1963. Hij was een sleutelfiguur in de wederopbouw van Duitsland en in de re-integratie in West-Europa. Advies: besluit van de EU-Ministerraad dat niet bindend is. Agenda 2000: met het oog op de uitbreiding van 2004 en 2007 heeft de Europese Commissie in 1997 'Agenda 2000' opgesteld. Het document zoekt een antwoord op drie vragen: Wat moet er veranderen aan het interne beleid van de EU, met name het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het regionale beleid? Hoe kan de pretoetredingsstrategie verbeterd worden? Wat zijn de gevolgen van de uitbreiding voor het beleid van de EU? http://ec.europa.eu/agenda2000/index_nl.htm Agentschap: de EU heeft een aantal agentschappen opgericht die taken van technische of wetenschappelijk aard uitvoeren. http://europa.eu/agencies/index_nl.htm. Amsterdam, Verdrag van: in juni 1997 ondertekenden de staats- en regeringsleiders van de 15 EU-lidstaten in Amsterdam een nieuw verdrag. Het Verdrag van Amsterdam moest het Verdrag van Maastricht evalueren en de Europese instellingen aanpassen met het oog op de toekomstige uitbreiding. Het verdrag maakte van werkgelegenheid en de rechten van de EU-burger een topprioriteit. Er werd bovendien beslist om de laatste belemmeringen voor het vrije verkeer weg te werken en de veiligheid te versterken. Met de aanstelling van de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB moest de EU een gezicht krijgen in de wereld. Over de hervorming van de instellingen kwam men in een patstelling terecht. APEC: de 'Asia-Pacific Economic Cooperation' is een forum dat in 1989 werd opgericht door landen die gelegen zijn aan de Stille Oceaan. Zij komen regelmatig samen om na te denken over mogelijkheden om meer
43
economische groei te creëren en een nauwere economische samenwerking op te zetten (zoals een vrijhandelszone). Leden zijn: Australië, Brunei Daressalaam, Canada, Chili, China, Hong Kong, Indonesië, Japan, Zuid-Korea, Maleisië, Mexico, Nieuw-Zeeland, Papoea-Nieuw-Guinea, Peru, de Filippijnen, de Russische republiek, Singapore, Taipei, Thailand, VS en Vietnam. www.apec.org Asean: de 'Association of South East Asian Nations' werd opgericht in 1967. De leden werken vooral op politiek vlak samen, maar ook op economisch en sociaal gebied. Het is hun bedoeling om vrede, welvaart, stabiliteit, economische groei en sociale vooruitgang te creëren in de regio. De leden zijn Brunei, Cambodja, de Filippijnen, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, Singapore, Thailand en Vietnam. www.aseansec.org Associatieakkoorden: handels- en samenwerkingsakkoorden tussen de EU en derde landen. B Battle groups: de EU battle groups zijn militaire troepen van 1500 manschappen onder Europese controle. Er zijn er op dit moment 15. Ze zijn meestal samengesteld uit eenheden van meerdere lidstaten. Een rotatiesysteem regelt dat er steeds twee onmiddellijk inzetbaar zijn. Deze battle groups zijn operationeel sinds 2007 en zijn gebaseerd op ad hoc missies. Hun takenpakket bestaat uit de Petersbergtaken. Alle lidstaten behalve Denemarken en Malta participeren in minstens 1 battle group. Beleid: de beleidsdomeinen waarrond op Europees vlak samengewerkt wordt, zijn terug te vinden op volgende website: http://europa.eu/pol/index_nl.htm. Benelux: België, Nederland en Luxemburg kwamen niet helemaal onvoorbereid uit WOII. Op 5 september 1944 ondertekenden de regeringen van die landen een verdrag voor de oprichting van een douane-unie. Die werd stap voor stap gerealiseerd. In 1958 besloot men de Benelux tegen 1960 om te vormen tot een economische unie. Sindsdien coördineren de drie hun monetaire, politiek en buitenlands handelsbeleid, garanderen ze de vrije vestiging van ondernemingen en stemmen ze hun landbouwpolitiek op elkaar af. www.benelux.be Beschikking: één van de vijf besluiten die de EU-Ministerraad kan nemen. Een beschikking is, in tegenstelling tot de andere besluiten, in elk opzicht bindend voor degenen tot wie ze gericht is (zoals landen, natuurlijke of rechtspersonen). Zie ook besluitvorming. Besluitvorming: de EU-Ministerraad kan vijf soorten besluiten nemen: verordeningen, richtlijnen, beschikkingen, aanbevelingen en adviezen. Beyen, Johan Willem: (1897-1976): in 1955 deed Beyen, de toenmalige Nederlandse minster van Buitenlandse Zaken, het voorstel om een douane-unie te creëren tussen de zes leden van de EGKS. Dit voorstel gaf aanleiding tot de Conferentie van Messina die resulteerde in het EEG-Verdrag. Bleu: in 1921 besloten België en Luxemburg zich te verenigen in een Belgisch-Luxemburgse Economische Unie. De BLEU werd opgericht voor 50 jaar, maar blijft met stilzwijgende verlengingen van telkens 10 jaar voortbestaan. In 1944 werd de BLEU ook een monetaire unie. Blokkerende minderheid: om in de EU-Ministerraad een beslissing met gekwalificeerde meerderheid te nemen, zijn minimum 255 ja-stemmen vereist op een totaal van 345. Volgens deze regel kan een beslissing door 90 nee-stemmen tegengehouden worden. Dit wordt de blokkerende minderheid genoemd. Breznjev, Leonid (1906 - 1982) Brussel, Pact van: in maart 1948 ondertekenden Frankrijk, Groot-Brittannië en de Benelux-landen het Pact van Brussel. Ze richtten daarmee de Westerse Unie op. De landen beloofden elkaar wederzijdse bijstand op economisch, sociaal en cultureel vlak. Het verdrag was vooral bedoeld als collectieve verdediging tegen
44
mogelijke Duitse aanvallen en tegen de toenemende Sovjetdreiging. In 1954 traden ook Italië en WestDuitsland toe tot de Westerse Unie, die vanaf dan de West-Europese Unie genoemd werd. Burgerinitiatief, Recht op: dit houdt in dat de EU-burgers een niet-bindend voorstel op de agenda van Europese Commissie kunnen zetten wanneer ze 1 miljoen handtekeningen uit verschillende lidstaten hebben kunnen verzamelen. Dit recht zou worden ingevoerd met het Verdrag van Lissabon. C COT: zie Agentschappen Cecchini-rapport: in opdracht van de Europese Commissie werd halfweg de jaren '80 een onderzoek gedaan naar 'the Cost of non-Europe'. Onder leiding van Europees commissaris Paolo Cecchini werd berekend hoe groot de financiële en economische nadelen zouden zijn voor de EG als men géén interne markt zou creëren. Uit het rapport (1988) bleek dat een interne markt enorme voordelen met zich meebrengt: de economische activiteit neemt toe, de consumptieprijzen dalen en de werkgelegenheid neemt fors toe. Cedefop: zie Agentschappen Churchill, Winston (1874-1965) Chroestjov, Nikita (1894-1971) Cockfield, Francis: de Brit Cockfield was vice-voorzitter van de Commissie Delors (1985-1989). Hij werd bekend door het rapport Cockfield. Daarin beschreef hij halverwege de jaren '80 welke maatregelen de EG moest nemen om te komen tot een interne markt. Die maatregelen moesten de fysieke (douaneposten), technische (normen) en fiscale hindernissen voor de handel wegnemen. Codecisie: zie Medebeslissingsrecht Cohesiefonds: het Cohesiefonds werd in het Verdrag van Maastricht opgenomen met de bedoeling steun te geven aan economisch zwakkere landen binnen de EU. Door de opeenvolgende uitbreidingen word de Unie immers steeds heterogener. Het doel van dit fonds was daarom de sociaaleconomische verschillen binnen de EU te verkleinen en de cohesie te versterken. De landen die in aanmerking komen voor steun hebben een BNP per inwoner dat lager is dan 90% van het gemiddelde BNP binnen de Unie. Het grootste deel van deze fondsen gaat naar de nieuwste lidstaten. De steun wordt vooral toegekend aan transport- en milieuprojecten. Comecon: als reactie op de OEES richtten de Sovjet-Unie en haar satellietstaten hun eigen economische samenwerking op. De Comecon of de Raad voor Wederzijdse Economische Bijstand (RWEB) stelde zich tot doel 'de samenwerking te verdiepen en te perfectioneren en de integratie te bevorderen van de socialistische economieën van de lidstaten'. Vanaf het einde van de jaren '80 stond de Comecon steeds sterker onder druk. Dit was het gevolg van de hervormingsbewegingen in Centraal- en Oost-Europa en het feit dat de Sovjet-Unie weigerde nog langer grondstoffen en energie (olie en gas) te leveren tegen prijzen ver beneden de wereldmarktprijzen. In 1991, na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, werd beslist de Comecon op te doeken. Comenius: EU-onderwijsprogramma dat subsidies versterkt aan scholen die een partnerschap willen opbouwen met scholen uit verschillende Europese landen. De subsidies zijn voornamelijk bedoeld voor projecten met leerlingen of met leerkrachten en directieleden. Zie ‘Leven Lang Leren –programma’. http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-programme/doc78_en.htm Comité van de Regio's: deze Europese instelling bestaat uit 344 vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden. Het Comité kan geraadpleegd worden over materies die de regio's aanbelangen, zoals onderwijs, cultuur en regionaal beleid. www.cor.eu Communautaire methode: werkwijze die wordt toegepast om besluiten te nemen over verschillende be-
45
leidsdomeinen uit de eerste pijler van de EU (zoals landbouw, vervoer, milieu, onderzoek en ontwikkeling). Voor die beleidsdomeinen hebben de lidstaten hun bevoegdheden geheel of gedeeltelijk overgedragen aan de EU. Dit betekent dat de communautaire instellingen beslissingen nemen in plaats van de lidstaten: de Commissie stel voor, de Ministerraad en het Parlement beslissen (=medebeslissingsrecht). In deze methode vind je de idee van supranationaliteit terug. Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE): de CVSE startte in 1973 een permanente dialoog tussen Oost en West. Bij de ondertekening van de slotakte (1 augustus 1975) in Helsinki werd haar werkterrein vastgelegd. Ze bestond uit drie 'korven'. In de eerste korf zitten veiligheidsvraagstukken. De tweede korf bevat samenwerking op het vlak van economie, wetenschap, techniek en milieu. De derde korf heeft het over mensenrechten, cultuur, informatie en opvoeding. Op de Top van Boedapest in 1994 werd de 'Conferentie' opgevormd tot de 'Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa'. Constructieve onthouding: om een besluit op het vlak van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid te kunnen nemen is unanimiteit vereist. Een lidstaat kan zich bij de stemming echter constructief onthouden. Daarmee beslist een land om het besluit zelf niet toe te passen. Het verhindert de andere lidstaten echter niet het besluit wel uit te voeren. 0p die manier wordt de besluitvorming niet geblokkeerd. Conventie: vergadering van vertegenwoordigers uit de nationale regeringen, de nationale parlementen, het Europees Parlement en de Europese Commissie die zich gedurende enkele maanden buigt over een bepaald onderwerp. De Conventie heeft steeds een concrete opdracht. In 1999 werd voor het eerste een Conventie samengeroepen om een ontwerphandvest voor de grondrechten van de EU te schrijven. In de Verklaring van Laken (2001) krijgt opnieuw een Conventie de taak antwoorden te formuleren over de grote vragen i.v.m. de toekomst van de EU. Die zijn grotendeels verbonden met de uitbreiding van de EU. Deze laatste Conventie resulteerde in een ontwerp van de Europese Grondwet. Convergentiecriteria: de convergentiecriteria, beter bekend als de Maastrichtnormen, staan neergeschreven in het Verdrag van Maastricht. Ze bevatten de economische voorwaarden waaraan de lidstaten moeten voldoen om te mogen toetreden tot de EMU. Het waren er vijf: prijsstabiliteit, lage langetermijnrente, stabiele nationale munt, laag begrotingstekort en beperkte overheidsschuld. Coreper: het Comité van Permanente Vertegenwoordigers is samengesteld uit diplomatieke vertegenwoordigers van de lidstaten. Zij hebben de taak de vergaderingen en de besluitvorming van de Ministerraad voor te bereiden. Vandaar dat het COREPER een centrale plaats inneemt in het besluitvormingsproces van de EU. Cotonou, akkoorden van: zie ACP-landen CPVO: zie Agentschappen CVSE: zie Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa D Davignon, Etienne: de Belgische oud-politicus Davignon bracht in 1970 een rapport uit dat aanleiding gaf tot de Europese Politieke Samenwerking. De GaulIe, Charles (1890-1970): president van Frankrijk van 1958 tot 1969. De Gaulle was een overtuigd nationalist en anti-Amerikanist (omwille van de té grote invloed van de VS op de westerse wereld). Met deze overtuigingen drukte hij in die periode sterk zijn stempel op alle Europese initiatieven. Delors, Jacques: in 1985 werd de Fransman Jacques Delors voorzitter van de Europese Commissie. Hij slaagde erin het Europese integratieproces een nieuwe dynamiek te geven. Democratisch deficit: daarmee wordt bedoeld dat het Europees Parlement (en de nationale parlementen) te weinig mogelijkheden heeft (hebben) om de beslissingen van de Ministerraad te controleren en te beïnvloe-
46
den. Douane-unie: ruimte waarbinnen de douanerechten en andere heffingen op goederen verkeer tussen de lidstaten wegvallen. Voor import van goederen uit landen die niet tot de douane unie behoren wordt een gemeenschappelijk buitentarief geheven. Eens dat buitentarief betaald is, mogen de goederen vrij binnen de douane-unie circuleren. De douane-unie was binnen de EG op 1 juli 1968 een feit. Duinkerken, Pact van: In maart 1947 zochten Frankrijk en Groot-Brittannië wederzijdse steun tegen mogelijke nieuwe Duitse aanvallen. Het pact van Duinkerken werd later uitgebreid tot het Pact van Brussel en tot de WEU. E EAR: zie Agentschappen EC: zie Europese Commissie ECB: zie Europese Centrale Bank ECOFIN-raad: Afkorting voor de Raad van Ministers van Economische Zaken en Financiën Economische en Monetaire Unie (EMU): in 1988 besloten de EU-lidstaten dat ze hun economisch en monetair beleid beter op elkaar zouden afstemmen. Alleen dan zouden ze ten volle kunnen genieten van de voordelen van de interne markt. Daarom werd een comité opgericht dat moest onderzoeken hoe men best een EMU kon realiseren. Na de creatie van de douane-unie en de interne markt betekende de vorming van de EMU als het ware de kroon op het economisch Integratieproces. De EMU werd opgenomen in het Verdrag van Maastricht en werd in drie fasen gerealiseerd. 1) Eerste fase: de lidstaten moesten hun economisch beleid op elkaar afstemmen en deelnemen aan het EMS. 2) Tweede fase: verder op elkaar afstemmen van het economisch en monetair beleid van de lidstaten, vastleggen van regels voor het begrotingsbeleid en oprichting van de Europese Centrale Bank. 3) Derde fase: wisselkoersen werden onherroepelijk vastgelegd en de euro werd ingevoerd. Economisch en sociaal comité (ECOSOC): het ECOSOC is een Europese instelling die bestaat uit vertegenwoordigers van de sociale en economische wereld. Ze geeft de Raad en de Commissie advies als het gaat om het landbouwbeleid, het vrij verkeer van werknemers, het vervoersbeleid, het sociaal beleid, bepaalde aspecten van het kernenergiebeleid en de harmonisatie van nationale wetgeving. http://eesc.europa.eu/index_en.asp Economische Partnerschapsakkoorden: akkoorden die op termijn een vrijhandelszone moeten tot stand brengen tussen de Europese Unie en de ACP-landen. ECU: zie European Currency Unit EDE: zie Europese Drugseenheid EDG: zie Europese Defensiegemeenschap EEA: Zie Agentschappen EEG: zie Europese Economische Gemeenschap Eenheidsakte: zie Europese Akte EER: op 1 januari 1994 trad de Europese Economische Ruimte in werking. Door dit akkoord werd de interne markt van de EU uitgebreid met de EVA-landen (Finland, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden). Na een negatief referendum in 1992 moesten de Zwitsers afzien van deelname aan de EER. Door
47
toetreding van Oostenrijk, Zweden en Finland tot de EU in 1995 is het akkoord veel van zijn betekenis verloren. Het EER-akkoord blijft dan ook enkel van toepassing voor Noorwegen, losslaand en Liechtenstein. Efound: zie Agentschappen EFTA: zie Europese Vrijhandelsassociatie EFRO: zie Structuurfondsen EG: zie Europese Gemeenschap EGA: zie Europese Gemeenschap voor Atoomenergie EGKS: zie Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal EIB: zie Europese Investeringsbank EMF: zie Europees Monetair Fonds EMCDDA: zie Agentschappen EMEA: zie Agentschappen EMI: zie Europees Monetair Instituut EMS: zie Europees Monetair Stelstel EMU: zie Economisch en Monetaire Unie EOGFL: zie Structuurfondsen EP: zie Europees Parlement EPA’s: zie Economische Partnerschapsakkoorden EPU: zie Europese Politieke Unie ERASMUS: EU-programma voor het hoger onderwijs. Het verstrekt beurzen aan studenten en docenten om aan andere Europese universiteiten of hogescholen te werken of te studeren. Binnen het programma kunnen ook Europese netwerken tussen universiteiten opgezet worden (via de ISP's: interuniversitaire Samenwerkingsprogramma's). Verder steunt Erasmus acties over de wederzijdse erkenning van diploma's. zie ‘Leven Lang Leren –programma’. ESCB: zie Europees Stelsel van Centrale Banken ESF: zie Structuurfondsen ETF: zie Agentschappen EU: zie Europese Unie EUMC: zie Agentschappen EURATOM: zie Europese Gemeenschap voor Atoomenergie EURES: Europees netwerk dat vacatures uit heel Europa verzamelt. Je kan er ook terecht voor algemene infor-
48
matie over leven en werken in andere Europese landen, zoals de sociale wetgeving, onderwijs, gezondheidszorg, de levensduurte, enz. http://ec.europa.eu/eures EURO: op de Top van Madrid (1995) kreeg de Europese eenheidsmunt een naam: de euro. Op 1 januari 1999 verving de euro de ecu en werd de euro ingevoerd als officiële munt in de landen van de eurozone. Op 1 januari 2002 werden de euromunten en biljetten ingevoerd in de 12 eurolanden. Groot-Brittannië, Zweden en Denemarken bleven voorlopig buiten de EMU. In 2007 voerde ook Slovenië de euro in, in 2008 Malta en Cyprus en in 2009 Slowakije. Eurobarometer: Benaming van de periodieke opiniepeilingen onder de EU-burgers om na te gaan hoe zij tegenover de Unie staan. http://ec.europa.eu/public_opinion/index_en.htm Eurofor: in mei 1995 kondigden Frankrijk, Italië, Portugal en Spanje binnen de WEU aan dat ze een akkoord hadden bereikt over de oprichting van een 'European Force'. Ze besloten een strijdmacht op poten te zetten die kan ingezet worden op het land (Eurofor) en op zee (Euromafor). De strijdmacht bestaat uit Franse, Italiaanse, Portugese en Spaanse troepen. De WEU kan een beroep doen op de troepen voor een waaier aan operaties, waaronder vredesmissies, humanitaire opdrachten en reddingsacties. Het hoofdkwartier van Eurofor is gelegen in Firenze (Italië). www.eurofor.it Eurojust: Europees netwerk van magistraten van de verschillende lidstaten. Het moet de Europese samenwerking op het vlak van justitie verbeteren. Eurojust is de juridische evenknie van Europol. Op de Top van Laken (2001) kwam men tot een akkoord over de oprichting van Eurojust. www.eurojust.europa.eu Eurokorps: het Eurokorps bestaat uit legereenheden van België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Spanje. Sinds 1993 is men in staat een korps van 50.000 man op de been te brengen. Het kan ingezet worden voor humanitaire opdrachten, evacuaties, 'peacemaking' - en 'peacekeeping'opdrachten in opdracht van de VN, OVSE of de NAVO. Het hoofdkwartier bevindt zich in Straatsburg. Europa-akkoord: een type van associatieakkoord tussen de EU en landen van Centraal- en Oost-Europa. Het akkoord bevat bepalingen over vrijhandel, maar ook voer economische en technische samenwerking, financiële bijstand en de invoergin van een politieke dialoog. Er is echter geen vrijhandel voorzien voor landbouwproducten en goederen uit gevoelige industriële sectoren, zoals textiel en staal. Een Europa-akkoord is een springplank naar toetreding tot de Europese Unie. Europacollege: postuniversitaire instelling voor Europese studies. Het is gevestigd in Brugge sinds 1949. In 1993 werd ook in Natolin (Polen) een afdeling geopend. www.coleurop.be Europa Direct (EO): centra waar de burgers informatie vinden en terecht kunnen met allerlei vragen over de EU. www.europe-direct.be/ned/ European Currency Unit (ECU): De ecu was een valuta-eenheid, een soort virtuele munt die niet voor cash betalingen kon gebruikt worden. De waarde van de ecu werd bepaald door een muntkorf, samengesteld door de verschillende munten van de EMS-lidstaten. In de muntkorf kreeg iedere munt een bepaald gewicht (afhankelijk van het BNP en de omvang van de buitenlandse handel). Vanaf 1979 werden alle bedragen, zoals begrotingscijfers en subsidies in de EG in ecu vervangen door de euro. Europees burgerschap: Het Verdrag van Maastricht voerde het Europees Burgerschap in. Wie onderdaan is van één van de 27 EU-lidstaten, is automatisch burger van de Unie en krijgt daardoor een aantal 'Europese' rechten.
49
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO): zie Structuurfondsen Europees Hof voor de Rechten van de Mens: zie Raad van Europa Europees Monetair Fonds (EMF): het Europees Monetair Fonds werd in 1973 opgericht. Het wou de financiële reserves van de EU-lidstaten bijeenbrengen. Zo kon men elkaar in monetaire moeilijkheden bijstaan. Europees Monetair Instituut (EMI): het Europees Monetair Instituut werd op 1 januari 1994 opgericht. Het was de voorloper van de Europese Centrale Bank. Het had als taak de monetaire eenmaking voor te bereiden en het monetair beleid van de lidstaten te coördineren. Sinds juni 1998 nam de ECB de taken van het EMI over. Europees Monetair Stelsel (EMS): het doel van de in 1979 door de EG gecreëerde muntslang was grote schommelingen in de wisselkoersen van de nationale munten van de EMS-lidstaten te voorkomen. Europees Parlement (EP): het Europees Parlement kwam voor het eerst samen in 1958. Toen werden de parlementsleden nog aangeduid door de nationale parlementen van de lidstaten. Sinds 1979 worden de parlementariërs rechtstreeks verkozen voor een termijn van vijf jaar. Momenteel telt het Parlement 736 leden, waarvan 22 Belgen (13 Vlamingen, 8 Franstaligen en 1 Duitstalige). De voltallige zittingen worden meestal in Straatsburg gehouden, de commissievergaderingen in Brussel. Het secretariaat is in Luxemburg gevestigd. www.europarl.eu Europees Sociaal Fonds (ESF): zie Structuurfondsen Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB): het ESCB is samengesteld uit de Europese Centrale Bank en de 27 nationale Centrale Banken van de EU-lidstaten. Het trad in werking op 1 januari 1999. Het ESCB is een onafhankelijk stelsel binnen de Unie. De centrale bank van de lidstaten die de euro niet ingevoerd hebben, maken deel uit van het ESCB, maar hebben een speciale status. Zij voeren nog een eigen nationaal monetair beleid en nemen daarom niet deel aan de besluitvorming over het gemeenschappelijk monetair beleid. Daarom wordt er een onderscheid gemaakt tussen het ESCB en het Eurosysteem. Het eurosysteem bestaat uit de EB en de 16 nationale banken van de landen van de eurozone. Het Eurosysteem voert het monetaire beleid binnen de EU. Het heeft als belangrijkste opdracht de prijsstabiliteit te bewaren. Europese Akte: met de Europese Akte of Eenheidsakte van 1986 nam men zich voor dat de interne markt tegen 31 december 1992 vaste vorm moest krijgen. Andere belangrijke beslissingen van het verdrag werden de erkenning van de Europese Raad als Europese instelling, de erkenning van de Europese Politieke samenwerking, de versoepeling van de besluitvorming in de Ministerraad en een uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement. Europese Centrale Bank (ECB): de ECB bepaalt samen met de nationale banken van de 16 eurolanden het monetaire beleid van de eurozone. De bank werd opgericht bij het begin van de derde fase van de EMU, in juni 1998, en is gevestigd in Frankfurt. De ECB moet er op toezien dat de taken die aan het ESCB toevertrouwd zijn uitgevoerd worden. De Nederlander Wim Duisenberg werd de eerste voorzitter van de ECB. www.ecb.int Europese Commissie: de Commissie neemt het dagelijks bestuur van de EU waar. Het is de enige EU-instelling die voorstellen tot Europese 'wetgeving' kan lanceren. Ze ziet ook toe op de uitvoering van die besluiten. De Europese Commissie telt 27 leden. Elk land vaardigt 1 commissaris af. Zij werken onafhankelijk van hun regering en behartigen het Europese belang. http://ec.europa.eu Europese Defensiegemeenschap (EDG): met de stijgende spanning tussen Oost en West kort na WOII wilde de VS dat Duitsland zich ging herbewapenen. Herbewapening van Duitsland lag echter nog er gevoelig in de rest van Europa. Pléven, de toenmalige Franse minster van Defensie, stelde daarom in 1950 voor een EDG op te richten. Binnen de EDG zou een leger functioneren onder Europees gezag. Een Europese Politieke Gemeenschap moest het geheel overkoepelen. De EDG sneuvelde, nadat het Franse Parlement weigerde het verdrag goed te keuren.
50
Europese Defensie Identiteit: zie Battle Groups Europese Drugseenheid (EDE): de Europese Drugseenheid was de voorloper van Europol. De Europese Politiedienst. De EDE hield zich aanvankelijk enkel met drugszaken bezig en was net als Europol in Den Haag gevestigd. Europese Economische Gemeenschap (EEG): met deze samenwerkingsvorm wilden 'de Zes' (België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, West-Duitsland, en Italië) op termijn een gemeenschappelijke markt oprichten. Daarnaast dachten ze ook aan Europese samenwerking op het vlak van o.a. transport-, haven- en landbouwbeleid. Zie Rome, Verdragen van. Europese Gemeenschappen (EG): de Europese Gemeenschappen bestaan uit drie delen: de EGKS, de EEG en de EGA. Met het Fusieverdrag van 1965, dat van kracht werd op 1 juli 1967, werden de Raden en Commissies van de EGKS, de EEG en het EGA gefuseerd tot één Raad en één Commissie voor de drie gemeenschappen. Vanaf het Verdrag van Maastricht werd de EG opgenomen in de Europese Unie. Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA): de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wed opgericht in 1957. De EGA moest het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van atoomenergie (voor burgertoepassingen) stimuleren en de resultaten ervan verspreiden over de landsgrenzen heen. Zie Rome, Verdragen. Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS): de EGKS werd opgericht met de ondertekening van het Verdrag van Parijs in 1951. Daarmee besloten België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, West-Duitsland en Italië de productie van kolen en staal onder Europees gezag te plaatsen. Europese Grondwet: de Europese Grondwet is een verdrag dat ondertekend werd in 2004 in Rome, in dezelfde zaal waar de verdragen van Rome getekend werden. De officiële naam luidt 'Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa'. Dit verdrag moest de nodige wijzigingen bevatten om de EU te laten functioneren na de uitbreidingen van 2004 en 2007. Om de grondwet in werking te kunnen doen treden moesten alle nationale parlementen van de verschillende lidstaten het verdrag ook nog goedkeuren. En daar liep het mis. Enkele landen beslisten een referendum te organiseren. In Frankrijk en Nederland werd de Grondwet afgekeurd. Daarop werd beslist de procedure stop te zetten en met een nieuw voorstel te komen. Dit nieuwe verdrag werd het Verdrag van Lissabon. Europese instellingen: er zijn drie soorten Europese instellingen te onderscheiden. In de eerste plaats zijn er de instellingen met beslissingsbevoegdheid: de Europese Raad, de Europese Commissie, de Ministerraad, en het Europees Parlement. Daarnaast zijn er controle- en overleginstanties: het Europees Hof van Justitie, het Europees Rekenhof, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. Ten slotte zijn er de financiële instellingen: de Europese Investeringsbank en de Europese Centrale Bank. Europese Investeringsbank (EIB) : De EIB is een autonome instelling binnen de EU. Ze werd opgericht door de Verdragen van Rome (1957). De bank verstrekt leningen aan projecten die de economische ontwikkeling van de EU ten goede komen. Ook projecten in Centraal- en Oost-Europa, de Mediterrane landen en de ACP-landen komen in aanmerking. De sectoren waarin de bank investeert zijn transport, telecommunicatie, milieu, energie, landbouw en diensten. www.eib.org Europese Ombudsman: behandelt klachten over wanbeheer van instellingen of organen van de Unie. De klachten kunnen ingediend worden door EU-burgers, bedrijven en verenigingen. Deze functie werd door het Verdrag van Maastricht in het leven geroepen. Het is één van de elementen die voortvloeien uit het Europees Burgerschap. www.ombudsman.europa.eu/home/nl/default.htm Europese Politieke Gemeenschap (EPG): in 1952 vatten de zes leden van de EGKS het idee op om een Europese Defensie Gemeenschap op te richten, waarbinnen een Europees leger zou functioneren. Een Europees
51
leger zonder politieke leiding is echter ondenkbaar. Daarom was een overkoepelende Politieke Gemeenschap nodig als een soort van controleorgaan. Samen met de afwijzing van de EDG door het Franse Parlement, werd ook het plan voor een EPG naar de prullenmand verwezen. Europese politieke partijen: binnen het Europees Parlement vind je verschillende politieke fracties: De fractie van de Europese Volkspartij, de fractie van de progressie alliantie van socialisten en democraten in het Europees Parlement, de alliantie van liberalen en democraten voor Europa, de Groenen/Vrije Europese Alliantie, de Europese conservatieven en Hervormers, de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noord Groenlinks en Europa van vrijheid en democratie. Wie niet tot een fractie behoort valt onder nietingeschrevenen. www.europarl.europa.eu/parliament/public/staticDisplay.do?id=45&pageRank=4&language=NL Europese Politieke Samenwerking (EPS): van bij het begin van de Europese integratie deed men al pogingen om op politiek vlak samen te werken. Voorstellen van Pléven (1950) en Fouchet (1960) haalden het niet. Sinds het rapport-Davignon (1970) besloten de lidstaten hun buitenlands beleid meer op elkaar af te stemmen. Waar het kon zou men als één blok optreden. Met het Verdrag van Maastricht werd de Europese Politieke Samenwerking vervangen door het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid. Europese Raad: in 1974 werd door de toenmalige negen lidstaten van de EG afgesproken dat de staats- en regeringsleiders enkele keren per jaar zouden samenkomen. Deze bijeenkomst wordt de Europese Raad genoemd. Binnen de Raad worden de grote beleidslijnen voor de toekomst uitgetekend. De Europese Raad is een bijzondere vorm van de Raad van Ministers. www.consilium.europa.eu/showPage.aspx?id=1&lang=nl Europese Rekenkamer: zie Europees Rekenhof Europese Unie (EU): met het Verdrag van Maastricht werd de EU ongericht. In het Verdrag krijgt de Europese Unie de vorm van een Griekse tempel met drie pijlers of zuilen. De eerste pijler omvat de bestaande Europese Gemeenschappen, het Europees Burgerschap, de EMU en een aantal nieuwe bevoegdheden, zoals jeugd, onderwijs, enz. Dit is de communautaire pijler. De tweede pijler omvat het buitenlands- en veiligheidsbeleid. Justitie en binnenlandse zaken vallen onder de derde pijler. De tweede en derde pijler zijn grotendeels intergouvernementeel. http://europa.eu Europese Vrijhandelsassociatie (EVA): de EVA werd in 1960 opgericht. Leden waren Denemarken, Liechtenstein, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. Later traden ook Finland en IJsland toe tot de EVA. De landen die het akkoord ondertekenden hadden de bedoeling een vrijhandelszone voor industriële producten te creëren. Na toetreding tot de EU hebben Denemarken, Finland, Oostenrijk, Portugal, het Verenigd Koninkrijk en Zweden zich teruggetrokken uit de EVA. www.efta.int Europol: afkorting voor de Europese Politiedienst. Die werd opgericht door het Verdrag van Maastricht, om ook na het openen van de grenzen voor personenverkeer de veiligheid in de EU te blijven garanderen. Ze moet zorgen voor een efficiënte samenwerking tussen de nationale politiediensten in de Unie. Dit gebeurt vooral door het uitwisselen van informatie. Aanvankelijk hield de voorloper van Europol, de Europese Drugseenheid (EDE), zich enkel bezig met drugszaken. Na verloop van tijd zag men dat er nood was aan samenwerking op andere domeinen. Europol is nu ook bevoegd op vlak van andere internationale criminaliteit, zoals de bestrijding van mensenhandel, wapenhandel, witwassen van geld, terrorisme, ... www.europol.europa.eu Eurostat: statistisch bureau van de EU. http://ec.europa.eu/eurostat Eurosysteem: zie Europees Stelsel van Centrale banken Eurozone: met die term bedoelt men de lidstaten van de EU die de euro als officiële munt hebben. Twaalf
52
landen voerden de euromunten en -biljetten op 1 januari 2002 in: België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Italië, Ierland, Griekenland, Spanje, Portugal, Oostenrijk en Finland. Groot-Brittannië, Denemarken en Zweden deden dat niet. In 2007 voerde Slovenië de euro in, in 2008 Cyprus en Malta en in 2009 Slowakije Eurydice: Europees informatienetwerk over 'onderwijs in Europa' Het is zowel bedoeld voor beleidsmakers als voor mensen uit onderwijswereld. Je vindt er allerlei info over de verschillende nationale onderwijssystemen, nationaal onderwijsbeleid in de Europese landen en allerlei analyses die verband houden met het onderwijs. www.eurydice.org EVA: zie Europese Vrijhandelsassociatie EVRM: Zie Raad van Europa F FAO: zie Verenigde Naties Fouchetplan: genoemd naar Christian Fouchet, een Frans diplomaat en politicus. Hij lanceerde in 1961 het idee om een Europese Politieke Gemeenschap te vormen, die geleid zou worden door Frankrijk. Fusieverdrag: met het Fusieverdrag werden de EGKS, de EEG en de EGA samengevoegd onder de paraplu van de Europese Gemeenschappen. Het verdrag zorgde ervoor dat er één enkele Commissie en één enkele Raad kwamen voor de 3 Europese Gemeenschappen die er toen waren. In april 1965 werd het Fusie verdrag in Brussel ondertekend. Het is sinds 1 juli 1967 van kracht. G G-7/G-8: de G-7 is de groep van de 7 belangrijkste industrielanden ter wereld. De staats- en regeringsleiders van Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, de Verenigde Staten, Japan en Canada en de voorzitter van de Europese Commissie komen (sinds 1975) jaarlijks samen om de wereldeconomie en -financiën te bespreken. Sinds 1994 neemt ook de Russische president (G-8) deel aan de besprekingen, maar enkel als het gaat over politieke vraagstukken. G20 (groep van 20): is een groep bestaande uit 19 van de landen met de grootste nationale economieën en de Europese Unie. Deze 20 economieën behoren tot de belangrijkste en invloedrijkste ter wereld. De G20 wil een forum zijn voor samenwerking en beraad met betrekking tot het internationale financiële systeem.
GATT: zie Verenigde Naties GBVB: zie Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid Gekwalificeerde meerderheid: in de Ministerraad kunnen op drie manieren besluiten genomen worden: met unanimiteit, met gekwalificeerde meerderheid of met gewone meerderheid. Bij gekwalificeerde meerderheid krijgt elk land een bepaald stemgewicht. Een beslissing wordt aangenomen wanneer minstens 255 ja-stemmen behaald worden op een totaal van 345 stemmen. Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB): het GBVB vormt de tweede pijler van de EUstructuur. Het doel is de lidstaten op één lijn te krijgen wat betreft de grote internationale politieke problemen en stap voor stap een gemeenschappelijk defensiebeleid uit te tekenen. Beslissingen op het vlak van GBVB moeten met unanimiteit genomen worden, wat de besluitvorming erg moeilijk maakt. Gemeenschappelijke markt: zie interne markt Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB): na WOII was er een groot voedseltekort in Europa. Het Europees
53
landbouwbeleid had aanvankelijk tot doel het voedseltekort op te lossen door de boeren aan te sporen meer te produceren. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid moest er op toezien dat de landbouwers een gewaarborgd inkomen hadden en dat het voedsel verkocht werd tegen betaalbare prijzen. Na verloop van tijd kreeg men echter te kampen met een overproductie en moest het landbouwbeleid herbekeken worden. Sinds de jaren '90 legt Europa de klemtoon op minder productie, maar productie van een betere kwaliteit. Het Europees landbouwbeleid slorpt ongeveer de helft van het EU-budget op. GLB: zei Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Gorbatsjov, Michail GOS: na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie sloten alle voormalige Sovjetrepublieken, behalve de Baltische staten, zich in december 1991 aan bij het Gemenebest van Onafhankelijke Staten. Het gaat om Armenië, Azerbeidzjan, Kazachstan, Kirgizistan, Moldavië, Rusland, Tadzjikistan, Turkmenistan, Oekraïne, Oezbekistan en Wit-Rusland. Doel van het GOS is een gemeenschappelijk buitenlands beleid te voeren, een interne markt te vormen en samen te werken op valk van douane-, transport-, milieu- en migratiebeleid. Van deze doelstellingen werd nog niet veel gerealiseerd. www.cis.minsk.by Groenboek: bevat documenten die als vertrekpunt dienen om na te denken en te discussiëren over bepaalde Europese thema's, zoals sociaal beleid, de eenheidsmunt, enz. Het resultaat van de discussie wordt vastgelegd in een besluit. H Hof van Justitie: Het Europees Hof van Justitie, dat in Luxemburg gevestigd is, vertegenwoordigt de rechterlijke macht binnen de EU-instellingen. Het zoekt een oplossing voor geschillen tussen lidstaten onderling, tussen de EU en een lidstaat en tussen de EU-instellingen onderling. Het Hof is tevens de hoogste beroepsinstantie voor particulieren. Wanneer er onduidelijkheid bestaat over de verdragen, moet het Hof de verdragen interpreteren en toezien op de correcte naleving ervan. Zie Europese Instellingen. http://curia.europa.eu Hoge autoriteit: één van de vier instellingen van de EGKS. De Hoge Autoriteit kan beschouwd worden als de Europese Commissie 'avant la lettre', maar met meer macht dan de huidige Commissie. Sinds het Fusieverdrag van 1967 is de Hoge Autoriteit verdwenen. Hoge Vertegenwoordiger: het Verdrag van Amsterdam creëerde de functie van Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB van de EU. De Hoge Vertegenwoordiger, die ook secretaris-generaal van de Raad genoemd wordt, vormt het gezicht van de EU naar buiten toe en coördineert de taken van het GBVB. Javier Solana bekleedde als eerste die functie. In het jargon wordt hij ook wel eens aangesproken als 'Meneer GBVB' of 'Monsieur PESC' http://www.consilium.europa.eu/App/solana/default.aspx?lang=EN&cmsid=246 I IBRD: zie Verenigde Naties IDA: zie Verenigde Naties IFC: zie Verenigde Naties IGC: zie Verenigde Naties ILO: zie Verenigde Naties IMF: zie Verenigde Naties
54
Intergouvernementele methode: deze methode is kenmerkend voor de tweede en derde pijler van de EU en is gebaseerd op intergouvernementele samenwerking. Daarbij verdedigt elk land het eigen nationale belang en behouden de lidstaten hun volledige beslissingsmacht. Beslissingen worden dan ook met unanimiteit van stemmen genomen. Intergouvernementele Conferentie (IGC): als men de bestaande verdragen wil aanpassen, wordt een Intergouvernementele Conferentie op poten gezet. Tijdens de Conferentie, die meerdere maanden duurt, onderhandelen de regeringen van de EU-lidstaten over de inhoud van een nieuw verdrag. De Verdragen van Maastricht (1992), van Amsterdam (1997) en van Nice (2000), De Europese Grondwet (2004) en het Verdrag van Lissabon (2007) zijn voorafgegaan door zo een IGC. Internationaal Strafhof: zie Verenigde Naties Interne markt: een ruimte zonder binnengrenzen waarin er vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal is. Jeugd: dit is een EU-programma waarbij jongeren tussen 15 en 25 ondermeer uitwisselingen kunnen organiseren met andere Europese jongeren. Zo kunnen ze kennis maken met elkaars sociale en culturele omgeving. Voor het opzetten van die uitwisselingen en andere jongeren projecten komt de EU financieel tussen. http://ec.europa.eu/youth/index_en.htm www.jint.be Justitie en Binnenlandse Zaken (JUBI): sinds het Verdrag Van Maastricht wordt er op Europees vlak ook samengewerkt rond justitie en binnenlandse zaken. Hieronder valt bijvoorbeeld de politiesamenwerking, de uitbouw van Eurojust, enz. De samenwerking is ondergebracht in de derde pijler (JUBI) van de EU-structuur. http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/index_nl.htm
K Kandidaat-lidstaten: de economische en politieke stabiliteit in de EU oefent een grote aantrekkingskracht uit op talrijke Europese landen. Na het verdwijnen van het IJzeren Gordijn hebben heel wat landen uit Centraal en Oost-Europa het lidmaatschap aangevraagd. Als de Europese Raad een aanvraag tot lidmaatschap goedkeurt, wordt dat land een kandidaat-lidstaat genoemd. In 2009 waren de kandidaat-lidstaten Kroatië, Macedonië en Turkije. http://europa.eu/abc/european_countries/index_nl.htm Kohl, Helmut Kopenhagencriteria: voor hun toetreding tot de EU moeten de kandidaat-lidstaten voldoen aan een aantal voorwaarden. Drie van de gestelde voorwaarden legden de staats- en regeringsleiders vast op de Top van Kopenhagen in 1993. Ze worden de Kopenhagencriteria genoemd. Ze bepalen dat kandidaat-lidstaten moeten beschikken over een functionerende markteconomie, een democratisch bestuur dat de mensenrechten respecteert en het acquis communautaire moeten overnemen. L Legestoelpolitiek: in 1965 veroorzaakte de Franse president de Gaulle een zware crisis binnen de EG. Hij verzette zich tegen de voorstellen van de Commissie voor de gemeenschappelijke financiering van het landbouwbeleid, eigen Europese inkomsten, een uitbreiding van de bevoegdheden van het Parlement en de invoering van stemming met gekwalificeerde meerderheid. Als protest nam Frankrijk gedurende 6 maanden niet deel aan de vergaderingen van de Ministerraad. Dit werd de Legestoelpolitek genoemd. Het Akkoord van Luxemburg kon de crisis doorbreken. Leonardo da Vinci: is een EU-programma dat de brug slaat tussen school en werk. Dit programma tracht de
55
beroepsopleiding te bevorderen. Het programma verleent steun aan maatregelen gericht op de verbetering van opleidingsstelsels in de lidstaten, de verbetering van de beroepsopleiding, de ontwikkeling van talenkennis en de verspreiding van vernieuwende opleidingsmethodes. Concreet komt dit tot uiting in de ondersteuning van proefprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe methodes en materialen, in stage- en uitwisselingsprogramma's, in allerhande netwerken en de ontwikkeling van open en afstandsonderwijs. http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-programme/doc78_en.htm Vlaams Agentschap: www.eposvlaanderen.be Leven Lang Leren -programma: is een EU-programma voor onderwijssamenwerking in Europa. Het LLPprogramma omvat acties, zoals Comenius, Erasmus een Leonardo da Vinci. Lissabonstrategie: een economische actieplan van de EU. De Unie nam zich in 2000 voor om tegen 2010 de grootste en meest dynamische kenniseconomie ter wereld te worden. Lissabon, Verdrag van: heet officieel 'Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap' en is dus zoals de naam zegt een wijziging van de Europese Grondwet die in referenda in Frankrijk en Nederland werd afgekeurd. Het verdrag lijkt heel sterk op dat van de Europese Grondwet, maar enkele gevoeligheden werden geschrapt. Op 13 december 2007 werd het verdrag goedgekeurd door de staats- en regeringsleiders in Lissabon. Normaal moest het verdrag in werking treden op 1 januari 2009. Maar daarvoor moesten alle lidstaten het Verdrag eerst nationaal laten ratificeren. Tot op heden is dit nog niet door alle lidstaten gebeurd. In Ierland werd het verdrag door een referendum afgekeurd. Lomé, Verdragen van: sinds 1975 werden er al samenwerkingsakkoorden (de Verdragen van Lomé) afgesloten tussen de EU en de ACP-Ianden. De Lomé-Verdragen werden voorafgegaan door de akkoorden van Yaoundé. Ze kregen een vervolg met het Akkoord van Cotonou van juni 2000. Luxemburg, Akkoord van: Dit akkoord (januari 1966) maakte een einde aan de Legestoelpoiltiek van Frankrijk onder de Gaulle. M Maastrichtnormen: zie Convergentiecriteria Maastricht, Verdrag van: zie Europese Unie Marshallplan: grootscheeps hulpprogramma van de wederopbouw van Europa na WOII. De Amerikaanse generaal Marschall was er immers van overtuigd dat de Europeanen zonder hulp al snel in een nieuwe oorlog zouden vervallen. Bovendien hadden de Amerikanen alle belang bij een economisch sterk Europa, dat een interessante afzetmarkt voor hun producten kon worden. Mercosur: deze gemeenschappelijke Zuid-Amerikaanse markt wordt gevormd door Argentinië, Brazilië, Paraguay, Uruguay en Venezuela. De organisatie werd opgericht in 1991, vooral met de bedoeling zich te beschermen tegen de economische overheersing door de VS. www.mercosur.com Molotov, Vjatsjeslav (1890-1986) Monnet, Jean (1888-1979): deze Fransman wordt beschouwd als één van de 'founding fathers' van het Europese integratieproces. Na WOII werd hij in Frankrijk ‘Commissaire général au plan’, een hoge ambtelijke functie. Hij kreeg de taak de Franse economie, die sterk aangetast was door de oorlog, weer op gang te trekken en ze te moderniseren. Vanuit deze functie kreeg hij het idee om op Europees vlak samen te werken. Zijn voorstel om de productie van kolen en staal onder Europees gezag te plaatsen, dat door Robert Schuman werd gepromoot, gaf aanleiding tot de oprichting van de EGKS. N
56
NAFTA: vrijhandelszone voor Canada, de VS en Mexico. Deze organisatie werd opgericht op 17 december 1992. Het akkoord voorzag in de geleidelijke opheffing van alle handelsbelemmeringen tussen de drie landen. www.nafta-sec-alena.org Nauwere samenwerking: binnen de EU gebeurt het dat enkele lidstaten op een bepaald gebied hun samenwerking willen uitdiepen, terwijl andere lidstaten nog niet willen volgen. Het systeem van de nauwere of versterkte samenwerking geeft die voortrekkers de mogelijkheid verder te integreren. De bedoeling is wel dat de anderen op termijn bij die samenwerking aansluiten. Voorbeelden van nauwere samenwerking binnen de EU zijn de EMU en de Akkoorden van Schengen. NAVO: in 1949 ondertekenden 12 landen het NAVO-verdrag: België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Portugal, IJsland, Noorwegen, Canada en de Verenigde Staten. Later traden ook nog Duitsland, Griekenland, Spanje en Turkije tot het bondgenootschap toe. De landen waren vastbesloten de handen in elkaar te slaan om de veiligheid van de westerse staten te garanderen tegen aanvallen van het communistische blok. Ze zouden samenwerken op politiek, economisch en militair vlak. Het NAVO-Verdrag stelt het principe van de collectieve veiligheid centraal (artikel 5). Dit betekent dat een gewapende aanval op één of meerdere leden van de NAVO beschouwd wordt als een aanval op alle NAVOlanden. Het aangevallen land kan in dat geval rekenen op de (militaire)steun van de andere leden. Artikel 5 werd voor het eerst geactiveerd in 2001, na de terroristische aanslagen op de VS van 11 september van dat jaar. Na het einde van de Koude Oorlog moest de NAVO zich gaan bezinnen over de rol van de organisatie. Het betekent immers dat 'de vijand' (en dus de bestaansreden) van de NAVO verdween. De NAVO werd omgevormd tot een organisatie die instaat voor de veiligheid van de Atlantisch staten en Europa in haar geheel. Daartoe kan ze ook troepen inzetten buiten het eigen grondgebied. In 1997 ondertekenden de staatsen regeringsleiders van de NAVO-landen een Stichtingsakte met Rusland. Een NAVO-Ruslandraad zag het levenslicht. Daarmee kwam er een einde aan het meer dan 50 jaar durende Oost-West-conflict. Ondertussen is de NAVO uitgebreid met landen die vroeger als vijand beschouwd werden. Tsjechië, Polen en Hongarije sloten zich aan in 1999; Estland, Letland, Litouwen, Slowakije, Slovenië, Roemenië en Bulgarije in 2004; Albanië en Kroatië in 2009. Zo telt de NAVO momenteel 28 leden. www.nato.int Nice, Verdrag van: met het Verdrag van Nice wilde de EU zich voorbereiden op de uitbreiding van 2004. Ook dan moest de Europese Unie efficiënt, transparant en democratisch kunnen werken. Dat vereist een aanpassing van de EU-instellingen. In het Verdrag van Nice (2000) legden de staats- en regeringsleiders de eerste noodzakelijke veranderingen vast. Nixon, Richard O OAE: zie Organisatie voor Afrikaanse Eenheid OAS: zie Organisatie van Amerikaanse Staten OEES: zie Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OHIM: zie Agentschappen Ombudsman: zie Europese Ombudsman OPEC: de organisatie van olieproducerende en exporterende landen werd in 1960 opgericht door Irak, Iran, Koeweit, Saoedi-Arabië en Venezuela. Later traden ook Algerije, Indonesië, Libië, Nigeria, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten toe. Het doel van de OPEC is stabiliteit te creëren op de oliemarkt. De ministers van olie en energie van de OPEC-leden komen minstens 2 keer per jaar samen om de olieoutput aan te passen. Op die manier proberen ze de vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. De OPEC-landen staan in voor 40% van de totale olievoorziening in de wereld. Samen bezitten ze meer dan 75% van de oliereserves.
57
www.opec.org Opting-out: een EU-lidstaat kan een opting-out clausule verkrijgen voor een bepaald domein van de Europese samenwerking. Dat betekent dat die lidstaat op dat bepaalde gebied buiten de Europese samenwerking blijft. Het belet de anderen echter niet samen te werken. De opting-out moet er dan voor zorgen dat de samenwerking niet geblokkeerd wordt door die lidstaat. In het Verdrag van Maastricht werden bijvoorbeeld opting-out clausules opgenomen voor het Verenigd Koninkrijk (de EMU en het sociaal beleid) en Denemarken (o.a. de EMU, het Europees Burgerschap). Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (OAE): de OAE werd opgericht in 1963, tijdens de dekoloniseringperiode. Het is een overlegorgaan tussen de regeringen in Afrika. De organisatie hield zich aanvankelijk vooral bezig met de bestrijding van het kolonialisme en apartheid en het oplossen van grensgeschillen. De organisatie is momenteel wat aan het inslapen. www.africa-union.org Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES): op 16 april 1948 werd de OEES in het leven geroepen. Het was aanvankelijk een Europese organisatie die de Marshallhulp moest verdelen en de economische samenwerking tussen de leden coördineerde. Op 30 september 1961 werd de OEES omgevormd tot de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. De OESO nam de taken van de OEES over en breidde haar ledenkring uit tot de Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Japan. Zo werd de OESO een club van 29 rijke, geïndustrialiseerde landen die hun economische samenwerking op elkaar afstemmen, coördineren en verdiepen. De OESO biedt ook hulp aan ontwikkelingslanden, maar is vooral bekend omwille van haar jaarlijkse economische rapporten. www.oecd.org Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO): zie Organisatie voor Europese Economische Samenwerking Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE): de OVSE is de opvolger van de CVSE. Het biedt een forum waar thema's als veiligheid en samenwerking besproken worden. Dit overlegplatform heeft de bedoeling de stabiliteit en veiligheid in heel Europa te versterken. De 55 leden zijn Albanië, Andorra, Armenië, Azerbeidzjan, België, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Canada, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Georgië, Griekenland, de Heilige Stoel, Hongarije, IJsland, Ierland, Italië, Kazakstan, Kirgizië, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Moldavië, Monaco, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Oezbekistan, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, de Russische Federatie, San Marino, Servië en Montenegro, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tadzjikistan, Tsjechië, Turkije, Turkmenistan, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Wit-Rusland, Macedonië (FYROM), Zweden en Zwitserland. www.osce.org OSHA: zie Agentschappen OVSE: zie Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa P Parijs, Verdrag van: zie Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal Phare: dit hulpprogramma, opgezet in 1989 door een groep van 24 OESO-landen, wordt door de Europese Commissie gecoördineerd. Het was aanvankelijk enkel gericht op Polen en Hongarije. In 1990 werd Phare uitgebreid naar Oost-Duitsland (tot de Duitse éénmaking), Tsjecho-Slowakije, Bulgarije, Joegoslavië en Roemenië. Het Phare-programma financiert projecten die gericht zijn op het hervormen van de administratie en justitie en op de uitbouw van de infrastructuur in die landen met het oog op toetreding tot de EU. Pleven, Rene (1901 - 1993): zie Europese Defensiegemeenschap Pompidou, Georges (1911-1974)
58
R Raad van Europa: op 5 mei 1949 werd de Raad van Europa boven de doopvont gehouden. Tien landen sloten er bij aan. De Raad van Europa vormde één van de eerste pogingen tot Europese integratie na WO II. De Raad stelt zich tot doel het gemeenschappelijke Europees erfgoed te bewaren en sociale en economische vooruitgang te realiseren binnen Europa. De klemtoon wordt daarbij vooral gelegd op het respect voor de mensenrechten, de democratische principes en de rechtstaat. Ook culturele samenwerking en het zoeken naar oplossingen voor allerlei sociale problemen, zoals onverdraagzaamheid, integratie van migranten, milieuvervuiling, drugshandel en terrorisme behoren tot werkterrein. De belangrijkste verwezenlijkingen zijn ongetwijfeld het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, 1950), de oprichting van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (1953) en het Sociaal Charter (1961). De intergouvernementele werkwijze maakt het de Raad tot op vandaag moeilijk om krachtdadig op te treden. Het blijft dus een nuttig maar machteloos forum voor Europees overleg. Omdat respect voor de democratie en mensenrechten de basisprincipes van de Raad van Europa vormen, bleef het lange tijd een organisatie van West-Europese landen. Sinds het ineenstorten van het communisme eind jaren '80 zijn heel wat ex-Oostbloklanden toegetreden. De Raad telt nu 43 leden. Men steunt de nieuwe lidstaten bij de economische, politieke en gerechtelijke hervormingen. Op die manier speelt de Raad van Europa een belangrijke rol in het overbruggen van de kloof tussen Oost en West. Om al de vooropgestelde doelstellingen te kunnen realiseren zijn een aantal instellingen in het leven geroepen. 1. Het Comité van Ministers: Aangezien de Raad van Europa een intergouvernementele organisatie is ligt het zwaartepunt van de werking bij het Comité van Ministers. Het Comité is samengesteld uit de 43 ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten of hun afgevaardigden. Het is het besluitvormingsorgaan van de Raad van Europa. Het bepaalt welk gevolg moet gegeven worden aan voorstellen van bijvoorbeeld de Parlementaire Vergadering. Indien een consensus bereikt wordt in het Comité, moeten die besluiten nog eens in de vorm van een Conventie ondertekend worden door de verschillende lidstaten. De belangrijkste verwezenlijkingen van het Comité zijn de Conventie voor de Rechten van de Mens en het Sociaal Charter. 2. De Parlementaire Vergadering: De vergadering bestaat uit 301 afgevaardigden van de nationale parlementen van de verschillende lidstaten. Ze heeft hoofdzakelijk een adviserende functie. De Vergadering komt 4 keer per jaar samen in het Palais de l'Europe in Straatsburg. 3. Het congres van Regionale en Lokale Autoriteiten: De regionale en lokale vertegenwoordigers staan in voor het behartigen van de belangen van hun overheden. Ze hebben een adviserende functie. 4. Het Secretariaat: Het secretariaat telt 1300 ambtenaren en ondersteunt de andere organen van de Raad van Europa in hun werking. Aan het hoofd staat de secretaris-generaal die benoemd wordt voor een termijn van vijf jaar. 5. Het Europees Hof voor de rechten van de Mens: Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is samengesteld uit 41 rechters. Het Hof moet er op toezien dat de lidstaten van de Raad van Europa het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) naleven. Het EVRM werd gepubliceerd in 1950. Het verdrag beschrijft alle fundamentele rechten en vrijheden van de mens, zoals het recht op leven, het verbod op slavernij en foltering, het recht op vrije meningsuiting, enz. Deze rechten en vrijheden zijn bedoeld voor alle mensen, zonder onderscheid van geslacht, ras, huidskleur, taal en godsdienst. 6. De Europese Commissie voor de Rechten van de Mens: Tot november 1998 was deze Commissie de eerste instantie die klachten over schendingen van het EVRM behandelde. Als gevolg van de groeiende stroom klachten werden de Commissie en het hof voor de Rechten van de Mens samengesmolten in de hoop sneller en efficiënter te kunnen werken. www.coe.int Raad voor wederzijdse economische hulpverlening: zie Comecon Ratificeren: een Europees verdrag wordt tijdens een Europese Raad ondertekend door staatshoofden en regeringsleiders. Daarna moeten ook de nationale parlementen van de lidstaten hun goedkeuring geven. In sommige lidstaten moet de bevolking geraadpleegd worden in een referendum. De goedkeuring van (de vertegenwoordigers van) de bevolking wordt ratificatie genoemd. Rekenkamer: zie Europese Rekenkamer Resolutie: In Europese context is een resolutie een politieke verklaring die de Ministerraad of de Europese
59
Raad kan uitbrengen. Ook het Europees Parlement kan resoluties uitbrengen, waarin het zijn opinie weergeeft over een bepaald onderwerp. Richtlijn: een richtlijn is een besluit van de EU-Ministerraad dat de lidstaten ertoe bindt bepaalde doelstellingen te bereiken. De lidstaten morgen echter de vorm en de middelen om dat doel te bereiken zelf invullen. Rome, Verdragen van: zijn de verdragen waarmee de EEG en de EGA werden opgericht. Roosevelt, Franklin (1882 – 1945) S Schengen, Akkoorden van: op 14 juni 1985 werden in het Luxemburgse stadje Schengen de gelijknamige akkoorden ondertekend door België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk en Duitsland. Deze vijf landen verbonden er zich toe de controles op personen aan de gemeenschappelijke grenzen van de Schengen-lidstaten op termijn af te schaffen. Op die manier hoopte men concreet gestalte te geven aan een 'Europa zonder grenzen'. Als de controles aan de binnengrenzen afgeschaft worden, moeten er ook maatregelen genomen worden om de veiligheid te blijven garanderen. Een aantal van die maatregelen zijn verscherpte controles aan de buitengrenzen van het Schengengebied, betere samenwerking tussen politie en justitie over de grenzen heen en afspraken in verband met asiel- en visumbeleid. Het Schengen Information System (SIS) ondersteunt de politiesamenwerking. Het SIS is een gecentraliseerde gegevensbank met informatie over gezochte personen en gestolen goederen. De huidige 25 Schengenlidstaten zijn alle EU-lidstaten, uitgezonderd Groot-Brittannië, Ierland, Cyprus, Roemenië en Bulgarije. Ook drie niet-EU-landen, namelijk Noorwegen, IJsland en Zwitserland hebben de Akkoorden van Schengen ondertekend. Sinds het Verdrag van Amsterdam werden de Akkoorden van Schengen opgenomen onder de derde pijler van de EU-structuur. Schuman, Robert (1886-1963): Robert Schuman wordt beschouwd als één van de 'founding fathers' van de Europese integratie. Als Frans minister van Buitenlandse Zaken riep Schuman (geïnspireerd door Jean Monnet) op 9 mei 1950 Frankrijk, Duitsland en de andere Europese landen op om hun kolen- en staalproductie onder gemeenschappelijk bestuur te plaatsen. Dit voorstel resulteerde uiteindelijk in de EGKS. SIS: zie Schengen, Akkoorden van Snelle Interventiemacht: de afgelopen jaren deed de EU schuchtere stappen om een Europese Defensie Identiteit uit te bouwen. Zo werd in 1999 in Helsinki onder meer beslist om werk te maken van een Europese snelle interventie-eenheid. Tegen 2003 moesten de EU-lidstaten in staat zijn binnen de 60 dagen een troepenmacht van 50 à 60.000 man op de been te brengen. De tropen macht kan gemobiliseerd worden voor humanitaire acties, vredesoplegging en vredeshandhaving. Uiteindelijk stapte men af van dit idee en verving het door de ‘battle groups’. Sociaal Protocol: Het Sociaal Protocol werd als bijlage toegevoegd aan het Verdrag van Maastricht. Het had de bedoeling de weg te effenen voor een meer sociaal Europa. Door het protocol op te nemen in het Verdrag van Amsterdam kwam het idee van een sociaal Europa alweer een stapje dichterbij. Solana, Javier: in 1999 aangeduid als eerste Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB. Hij werd dus het 'gezicht' van de EU naar buiten toe. Spaak, Paul-Henri (18991972): vooraanstaand Belgisch politicus, die ook enkele belangrijke functies in internationale organisaties bekleedde. Hij was o.a. voorzitter van de Raad van Europa, van het parlement van de EGKS en van het Comité van deskundigen dat de deur openzette voor het economische Europa (EEG) en secretaris-generaal van de NAVO. Stabiliteits- en groeipact: in 1997 keurden de staats- en regeringsleiders van de EU het stabiliteits- en groei pact goed. Hierin beloven de EMU-lidstaten ook na de invoering van de euro de convergentiecriteria na te leven. Als lidstaten zich niet aan de vooropgestelde criteria houden, kunnen ze daarvoor beboet worden.
60
Stalin, Jozef (1879-1953) Structuurfondsen: de structuurfondsen hebben tot doelen het verschil in ontwikkeling tussen de verschillende regio's in de EU te verkleinen. De financiële hulp gaat naar sociale groepen en regio's met structurele problemen van economische en/of sociale aard. We onderscheiden twee soorten Structuurfondsen: - het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO): dit fonds neemt - het Europees Sociaal Fonds (ESF): het ESF zet initiatieven op om de werkgelegenheid in bepaalde regio’s te verhogen. Samen met de Cohesiefondsen nemen de Structuurfondsen ongeveer één derde van het EU-budget. Subsidiariteitsbeginsel: dit principe houdt in dat beslissingen moeten genomen worden op het (laagste) bestuursniveau dat daarvoor het best geschikt is. Zo moet de EU zich niet bezighouden met materies die beter door de lidstaten of regio's kunnen geregeld worden. Supranationalisme: supranationalisme betekent gemeenschappelijk gezag dat boven de lidstaten staat. Daarbij staan de lidstaten een deel van hun soevereiniteit of beslissingsmacht af aan een hoger orgaan (bv. de EU). T Tacis: EU-hulpprogramma dat tot doel heeft de overgang naar een markteconomie, de democratie en de rechtstaat in de GOS-landen en Mongolië te steunen. Thatcher, Margaret Tindemans, Leo: in 1975 publiceerde de Belgische politicus Tindemans een vooruitstrevend rapport waarin hij de mogelijkheden voor een nog meer geïntegreerd Europa (een EU) dat dichter bij de burger staat, bestudeerde. TOP: met de term 'Europese Top' verwijst men naar de bijeenkomst van de Europese Raad, die bestaat uit staatshoofden en/of regeringsleiders van de EU-lidstaten, samen met de voorzitter van de Europese Commissie. Trans-Europese Netwerken (TEN's): Trans-Europese Netwerken zijn grensoverschrijdende verbindingen, zoals autosnelwegen, spoorwegen, telefoon- en energienetten. De EU stimuleert de aanleg van dergelijke TransEuropese netwerken met uitvoerbaarheidstudies, garanties voor leningen en rentesubsidies. Trojka: de Trojka bestaat uit de huidige en volgende voorzitter van de Raad van de EU samen met de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid. De Trojka moet ervoor zorgen dat de continuïteit van het GBVB gewaarborgd blijft. U Uitbreiding: aanvankelijk telde de Europese samenwerking 6 leden. Ondertussen zijn er al 21 landen bijgekomen en telt de EU 27 lidstaten. Ook daar zal het niet bij blijven, want er staan nog 3 landen uit te trappelen om te kunnen toetreden: Kroatië, Macedonië en Turkije. UNCTAD: zie Verenigde Naties. UNESCO: zie Verenigde Naties. UNHRC: zie Verenigde Naties. UNICEF: zie Verenigde Naties Universele verklaring voor de rechten van de Mens: de universele verklaring voor de rechten van de Mens (1948) is een resolutie van de Verenigde Naties. De grote vernieuwing van de verklaring is dat er naast
61
burgerlijke en politiek rechten, sprake is van sociale, economische en culturele rechten. Deze verklaring legde de basis voor conventies inzake racismebestrijding, rechten van de vrouw, bescherming van vluchtelingen, enz. www.un.org/rights V Veiligheidsraad: zie Verenigde Naties Verdieping: met 'verdieping' bedoelt men in Europese context het uitbouwen van een nog nauwere samenwerking op Europees vlak. Verenigde Naties: De VN is een internationale organisatie die opgericht werd op 26 juni 1945 met de ondertekening van het Handvest van de Verenigde Naties. Volgens dit Handvest erkent elk lid de soevereiniteit en de gelijkheid van elk ander lid en aanvaardt de verplichting om alle geschillen op een vreedzame manier te regelen. De VN telde aanvankelijk 51 leden, maar is nu uitgegroeid tot een organisatie van 190 leden. Volgens het VN-Handvest stelt de organisatie zich tot doel de veiligheid in de wereld te bevorderen, de maatschappelijke vooruitgang te steunen en de rechtspraak en de mensenrechten te vrijwaren. www.uno.org De zeven belangrijkste instellingen van de Verenigde Naties zijn: 1. De Algemene Vergadering: is het centrale orgaan van de Verenigde Naties en kan beschouwd worden als het VN-parlement. Alle lidstaten zijn er vertegenwoordigd en hebben elk één stem. De Algemene Vergadering heeft een adviserende functie en dus zijn de beslissingen die er genomen worden niet bindend. Allerlei wereldproblemen, zoals ontwapening, armoede, milieuproblemen, enz. worden er op de voet gevolgd door haar gespecialiseerde organisaties. 2. De Veiligheidsraad: is verantwoordelijk voor het oplossen van conflicten in de wereld. Dit orgaan telt vijf permanente leden (VS, Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland en China) en tien niet-permanente leden. De permanente leden hebben er vetorecht en kunnen dus de besluitvorming blokkeren. De niet-permanente worden door de Algemene Vergadering verkozen voor een termijn van 2 jaar. 3. De Economische en Sociale Raad (ECOSOC): dit VN-orgaan staat in voor de coördinatie van de werkzaamheden van een 30-tal gespecialiseerde VN-organisaties (zie verder) en van de commissies voor sociale en economische zaken. 4.Het Secretariaat: staat onder leiding van de secretaris-generaal en voert uit wat de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering beslissen. 5. Het Internationaal Gerechtshof: is een belangrijke gerechtelijk orgaan van de VN dat zetelt in Den Haag. Het hof bestaat uit 15 rechters die benoemd worden voor 9 jaar. Dit VN-orgaan heeft een dubbele taak: het moet een oplossing vinden voor geschillen tussen staten en advies geven over juridische kwesties op vraag van international organisaties. Concreet gaat het over geschillen i.v.m. grenzen tussen landen, maritieme grenzen, gijzelneming, asielrecht, enz. 6. Het Internationaal Strafhof: Met de oprichting van een Internationaal Strafhof op 1 juli 2002 kreeg de internationale gemeenschap voor het eerst in de geschiedenis een strafhof dat permanent is. Eerder werden na WOII al het Neurenberg- en Tokyotribunaal opgericht en begin van de jaren '90 het Rwanda- en Joegoslaviëtribunaal. Deze tribunalen waren slechts tijdelijk. Het Internatonaal Strafhof mag niet verward worden met het Internationaal Gerechtsof van de VN. Het Internationaal Gerechtshof behandelt enkel geschillen tussen staten. Het Internationaal Strafhof van de VN behandelt aanklachten tegen personen. De misdaden die voor het Internationaal Strafhof kunnen aangeklaagd worden zijn oorlogsmisdaden, volkerenmoord en misdagen tegen de menselijkheid. Het Hof is eveneens gevestigd in Den Haag. 7.De Trustschapsraad of Voogdijraad: staat in voor het toezicht en het beheer van de mandaat gebieden en begeleidt het mandaatgebied op weg naar zelfbestuur en onafhankelijkheid. De Voogdijraad is momenteel buiten werking nu alle mandaatgebieden zelfbestuur hebben of onafhankelijk zijn. Enkele gespecialiseerde organisaties en andere autonome organen binnen het VN-systeem: 1. ILO: Enkele doelstellingen die de Internationale Arbeidsorganisatie tracht na te streven zijn: volledige tewerkstelling, betere arbeidsvoorwaarden, economische en sociale stabiliteit. 2.FAO: De voedsel en landbouworganisatie van de VN helpt bij het opdrijven van de voedselproductie en het
62
verbeteren va n de wereldvoedselverdeling. 3.UNESCO: Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur. Deze organisatie is vooral bekend omwille van de erkenning van bepaalde monumenten of gebouwen als werelderfgoed. 4. WHO: de Wereldgezondheidsorganisatie is vooral actief op het vlak van hygiëne en gezonde levenswijzen, bestrijding van ziektes, verschaffen van geneesmiddelen, enz. 5. WORLDBANK-group: bestaat uit 3 organisaties. • De Wereldbank of IBRD heeft als doel de economieën van de leden nieuw leven in te blazen door investeringen in die landen te stimuleren en hen leningen te verstrekken. • De IDA verstrekt leningen tegen zeer gunstige voorwaarden aan de armste Derde Wereld landen. • De IFC kan lenigen toekennen aan private bedrijven 6.IMF: is actief op het vlak van internationale monetaire samenwerking en begeleidt lidstaten in geval van moeilijkheden met de betalingsbalans. 7.WTO/GTA: De 'General Agreement on Tariffs and Trade' werd in 1948 opgericht om de internationale handel te liberaliseren. Handelsbelemmeringen en importtarieven zouden geleidelijk afgebouwd worden. In 1995 kreeg de GATT een opvolger: de WTO. De prioriteit is nog steeds de verdere liberalisering van de wereldhandel. Maar de doelstellingen van de WTO zijn ruimer dan die van de GATT. De GATT concentreerde zich op de handel in goederen. De WTO ziet het breder en richt zich ook op de dienstensector en intellectuele rechten. Bij internationale handelsgeschillen kan de WTO gebruik maken van haar 'geschillenpanel'.
Enkele programma's en hulporganen van de Verenigde Naties: 1. UNCTAD: Deze VN-conferentie inzake handel en ontwikkeling neemt maatregelen om de economische ontwikkeling van de Derde Wereld te bevorderen. Dit tracht men te realiseren door hun handelspositie in de internationale handel te versterken. 2.UNHCR: Deze organisatie houdt zich bezig met de vluchtelingenproblematiek in de wereld. 3.UNICEF: Het Kinderfonds van de VN streeft naar de verbetering van de gezondheidszorg, voedselvoorziening, opvoeding en beroepsopleiding van kinderen. Het programma richt zich vooral op kinderen uit de Derde Wereld. Verordening: besluiten van de Ministerraad van de EU. Ze gelden voor alle lidstaten en zijn onmiddellijk van toepassing. Veel bepalingen i.v.m. de landbouw, handel en transport zijn door verordeningen geregeld. Voorzitterschap: de lidstaten van de EU nemen om beurt het voorzitterschap van de Unie waar. De periode bedraagt telkens 6 maanden, van 1 januari tot 30 juni en van 1juli tot 31 december. Wie voorzitter is, wordt bepaald aan de hand van een rotatiesysteem. België is voorzitter van 1 juli 2010 tot het einde van dat jaar. Vrijhandelszone: een vrijhandelszone is een ruimte waarbinnen de douane-rechten en andere heffingen op goederenverkeer tussen de lidstaten wegvallen. Voor import van goederen uit landen van buiten de vrijhandelszone, bepalen de lidstaten zelf de invoerrechten die ze op die producten heffen. In tegenstelling tot de een douane-unie wordt in een vrijhandelszone dus geen gemeenschappelijk buitentarief geheven op import van buiten de vrijhandelszone. Voorbeelden van vrijhandelszones zijn de EVA en de NAFTA. W Warschaupact: als reactie op de militaire samenwerking van de Westerse landen in de NAVO sloten de SovjetUnie en de landen van Oost-Europa het Warschaupact af (1955). Albanië (tot 1968), Bulgarije, Hongarije, OostDuitsland (van 1956 tot 1990), Polen, Roemenië, Tsjecho-Slowakije en de Sovjet-Unie beloofden elkaar militaire bijstand in geval van een gewapende aanval op één van de leden. Na de omwentelingen in Centraalen Oost-Europa eisten de nieuwe regeringen van die landen dat er een einde kwam aan dat Pact. Zij zagen het Warschaupact als een instrument van de Sovjet-Unie om hen onder de knoet te houden. Op 25 februari 1991 werd het Warschaupact ontbonden. Wereldbank: zie Verenigde Naties Werner-Rapport: begin jaren '70 bestond het idee alom een economische en monetaire unie te vormen in de EG. Werner, de toenmalige Luxemburgse premier, stelde in zijn rapport een plan op dat in 10 jaar tijd tot een EMU moest leiden. De economische recessie stak daar echter een stokje voor.
63
Westerse Unie: zie Brussel, Pact van West-Europese Unie: deze organisatie werd opgericht in 1954. Voorloper van de WEU was de Westerse Unie die opgericht werd door het Pact van Brussel. In het Verdrag spraken de lidstaten af dat wanneer één WEU-lid aangevallen wordt, de andere leden het aangevallen land (militaire) hulp zullen bieden. Met het Verdrag van Maastricht werd de WEU opgenomen als militaire arm van de EU. De WEU bestaat uit 28 leden met 4 statussen: lidstaten, geassocieerde leden, waarnemers en geassocieerde partners. De landen van de EU (behalve Oostenrijk, Denemarken, Finland, Ierland en Zweden die de status van waarnemer hebben) hebben de status van lidstaat. Ondertussen kwamen de meeste WEU-structuren onder EU-bestuur te staan. www.weu.int WEU: zie West-Europese Unie WHO: zie Verenigde Naties Witboek: een witboek bevat teksten met concrete voorstellen rond bepaalde Europese thema's. Een bekend voorbeeld is het Witboek over de voltooiing van de interne markt van midden de jaren '80. Een witboek kan het resultaat zijn van een groen boek. WTO: zie Verenigde Naties Y Yaounde, Akkoorden van: Sinds het EEG-verdrag werden er handels- en hulpverdragen afgesloten tussen de zes oorspronkelijke lidstaten en 19 Afrikaanse landen. De akkoorden werden ondertekend in Yaoundé, Kameroen, in 1963. Deze akkoorden kregen een vervolg met de Lomé-verdragen.
64
SAMENWERKINGSVERBANDEN IN EUROPA (SITUATIE OP 1 SEPTEMBER 2009) LANDEN België Denemarken Duitsland Frankrijk Finland Griekenland Groot-Brittannië Ierland Italië Luxemburg Nederland Oostenrijk Portugal Spanje Zweden Estland Letland Litouwen Polen Tsjechië Slowakije Hongarije Slovenië Malta Cyprus Roemenië Bulgarije Kroatië Macedonië (FYROM) Turkije Noorwegen Zwitserland IJsland Montenegro Albanië Bosnië-Herzegovina Servië Andorra Monaco Liechtenstein San Marino Vaticaanstad Armenië Azerbeidzjan Georgië Kazachstan Kirgizistan Moldavië Oekraïne
EU □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ ◊ ◊ ◊
RVE □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ • □ □ □
OVSE □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □
□ □
65
NAVO □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ ◊ □ □ □ ◊ □ □ □ □
◊
◊
Oezbekistan Rusland Tadzjikistan Turkmenistan Wit-Rusland Canada Japan Verenigde Staten
□
• • •
Gebruikte tekens □ ◊ •
lid kandidaat-lid
waarnemer
66
□ □ □ □ □ □
□
□
□
67 Blinde kaart Europese Unie © Ryckevelde
68