Erik Annema
A n n e m a r i e ’s
Dág-boek
2004
2
Voorwoord Dit boek vermeldt Erik Annema als auteur. Dat is geen toeval. Erik Annema zag een kleine halve eeuw geleden het licht als de politie-inspecteur over wie ik korte verhalen schreef voor de krant. Later werd het mijn pseudoniem toen ik veel over huiselijke dingen schreef en wilde voorkomen dat Annemarie en de kinderen erop werden aangesproken. Voor dit dág-boek haal ik Erik graag weer onder het stof vandaan. Omdat ik de naam destijds knutselde uit de letters van A-n-n-e-m-a-r-i-e en de k van mijn achternaam, wil ik benadrukken dat de bijdragen aan dit boek net zo verdeeld zijn als de letters in de naam van de auteur. Oftewel: negentig procent is afkomstig van Annemarie, tien procent is van mij. Zonder haar verstandige analyses, haar verbluffende zelfvertrouwen en haar pure moed zou ik wat volgt nooit hebben kunnen opschrijven. Boet Kokke
3
4
Zaterdag 10 juli 2004
D
it dagboek begint twee maanden en negen dagen te laat. De eerste datum hierboven had moeten luiden, jawel, 1 april. We waren de dag tevoren teruggekomen uit Loosdrecht, waar we twee nachten hadden gelogeerd aan de rand van de plassen. Voornamelijk om, op 29 maart, de verjaardag te vieren van Mark. Hij trakteerde ons op een etentje bij het fameuze Tante Koosje in Loenen, waar we met z’n vieren - Maarten was er ook bij - een mooie avond doorbrachten. We reden er rond langs ‘t Gein, de Vecht, de Angstel, - en constateerden voor de zoveelste keer dat je niet ver hoeft te reizen om prachtige dingen te zien. Internetters van Tokio tot Los Angeles bevestigen dat, als ze later reageren op de fotoserie op Webshots die het resultaat van het tripje was. 1 april dus, de morgen na de eerste nacht dat we weer thuis waren. Annemarie werd wakker met pijn in haar rechteroor, op het kussen zat een bruine vlek. Nou ja, kan voorkomen. Ik geloof niet dat ze er iets van gezegd heeft. Pas twee weken later kondigde ze aan dat ze een afspraak ging maken met de huisarts, omdat dat oor in toenemende mate opspeelde. Ik was verrast - meestal heeft ze iets van gaatvanzelf-wel-over. Maar het schokte me niet. Ze had wel vaker last van haar oor gehad en met druppelen en uitspuiten was dat altijd verholpen. In de agenda op het tafeltje tussen de twee 5
banken begint de naam Bles met regelmaat op te duiken, Carla Bles is de jonge vrouwelijke arts die met Haye van Helvoort de praktijk runt waar we ons na de verhuizing naar Huissen, 17 jaar geleden, meteen hebben gemeld. Om, herinneren we ons allebei, al bij het eerste gesprek te informeren hoe Hayetoen nog dokter van Helvoort - tegenover euthanasie stond. Positief, zei Haye. Als het echt nodig is. We gaven hem een kopie van de door ons ondertekende verklaringen. Carla Bles schrijft een kuurtje voor, dat niet echt helpt. Evenmin als het uitspuiten van het oor als de vermeende ontsteking uit begint te stralen - denken we - naar de keel. Er is met haar al eens gepraat over het inschakelen van een KNO-arts (“uw kromme gehoorgang belemmert me een goed zicht”), maar tenslotte nemen we zelf het initiatief. Annemarie krijgt tot haar verbazing op korte termijn een afspraak met dokter van Leeuwen in het ziekenhuis in Velp. Achteraf zegt ze: ik wist toen al dat het niet goed zat. Ik heb mijn twijfels - want ik herinner me duidelijk dat ze, toen we over de top van de kromming van de Sacharovbrug reden, zei: ik denk dat we ons straks op de terugweg een stuk prettiger zullen voelen. Niet dus. Van Leeuwen dook in haar oor en keel met instrumenten - tot kotsens toe - en zei: “er zit iets op uw stembanden, maar ik kan het niet goed zien, omdat alles eromheen opgezet is. We moeten een scan laten maken.” En na een pauze: “ U hoeft zich niet meteen ongerust te maken.” Annemarie, op de terugweg: als-ie gezegd had dat ik me niet meteen ongerust hoef te maken, dan had het heel anders geklonken. Maar nou weet ik zeker dat het mis is. We hebben intussen een afspraak gemaakt voor de scan van de keel. Tien dagen later. Kan dat niet eerder? Nee, dat kan niet eerder, we boffen zelfs dat we maar tien dagen hoeven te wachten. We hebben er sindsdien met elkaar en met anderen vaak over gepraat. Over onze merkwaardige samenleving, waarin niemand het zou pikken dat je pas over tien dagen kunt laten kijken naar je auto die ernstig naar rechts trekt - maar waarin 6
De laatste familiefoto. Annemarie’s verjaardag, 27 april 2004
je van geluk mag spreken als je na tien dagen een scan kunt laten maken. Helemaal afgezien van de medische nadelen groeit iets fataal door in tien dagen of maakt dat niets uit, we weten het niet - maar bij de psychologische ellende staan we met z’n allen niet eens stil. We verwijten niemand iets - we hebben zelf ook nooit met spanborden rondgelopen om de absolute prioriteit van de zorg over asfalt, defensie en weet ik al wat niet meer, te eisen. Het wordt erger. Op 21 juni zitten we in een kale keldergang in Velp te wachten op het maken van de scan. Tien minuten na het tijdstip van de afspraak komt een vrouw met een nerveuze trek op haar gezicht uit de scanruimte. We staan op. “Nee, blijft u maar even zitten”. Dan legt ze, 7
aarzelend, uit dat die hals-scan in Velp niet kan worden gemaakt. Dat kan alleen in Arnhem, met nieuwe apparatuur. Maar weet dokter van Leeuwen dat dan niet? Ja, dat weet dokter van Leeuwen heel goed, maar hij heeft er kennelijk niet aan gedacht. Ik heb de neiging om de omgeving drastisch te verbouwen maar het arme mens kan er ook niks aan doen en veel te verbouwen valt er aan die naargeestige gang toch niet. We blijven vriendelijk - en dat heeft in elk geval als resultaat dat ze zich uitslooft aan de telefoon en een afspraak regelt voor het einde van diezelfde week. Op de terugweg zeggen we niet veel. Weer vier dagen wachten. Dan, na die scan op de 25e juni, gaat het snel. De dinsdag erna krijgen we een telefoontje. Of we ons donderdag willen melden bij dokter Bouman, die met ons de scan wil bespreken. En, by the way, de kijkoperatie die voor eind volgende week was gepland, kan een week naar voren worden gehaald omdat er een operatie is uitgevallen. Ja, zegt Annemarie, dat zal wel. Aan het kleine halve uur dat we in de wachtkamer zitten voor we bij dokter Bouman aan de beurt zijn, hebben we geen geweldige herinneringen. We weten allebei wat we te horen zullen krijgen, maar we hebben het nog niet gehoord. Elke minuut duurt een uur en de beduimelde Story’s en Weekends op de wachtkamertafel helpen ook al niet. Sympathieke man van een jaar of vijf en veertig, grijzend haar, randloze bril. Vriendelijke begroeting. Ja, mevrouw Kokke, we hebben de scan bekeken, en het ziet er niet goed uit. Het is een schok - en toch ook niet, want we wisten het. Annemarie zegt, duidelijk articulerend, want hard praten doet teveel pijn: wilt u alstublieft het woord kanker gebruiken, dokter, dat praat makkelijker. Hij is duidelijk opgelucht, praat over een lastig gezwel, zo groot als een pingpongbal. Maar er zijn natuurlijk nog allerlei mogelijkheden. Hij begint energiek formulieren in te vullen en loopt mee naar 8
Bij de voordeur. Mei 2002.
de balie voor een reeks afspraken. Bloed afnemen, de internist-oncoloog, de kaakchirurg, de radioloog. Allemaal binnen een paar dagen. En de dagopname voor de kijkoperatie die Bouman zelf zal doen. De volgende morgen laat ik haar, om half acht, achter onder de hoede van een energieke verpleegkundige, die zegt dat het wel 9
niet de hele dag zal duren, want dat dokter Bouman misschien pas aan het eind van de dag langs zal komen om te kijken of ze naar huis kan, dat pikt ze gewoon niet. Maar als het telefoontje komt is het om me mee te delen dat ze toch een nacht moet blijven omdat de bloeddruk door de narcose te ver is gezakt. Een uur later sta ik aan haar bed, met een bloemstukje van Ellen en Aad Nuis in mijn handen - ik had Ellen net aan de telefoon na het ziekenhuis. Ze is wat suf, maar opgewekt. En enthousiast over de service. Geen vergelijking met het oude Elisabeth, waar ze tien jaar geleden zelfs geen extra kussen kon krijgen omdat er niet één te vinden was. De jongen in het bed naast haar zorgt ervoor dat de bestelde tv-aansluiting die op zich liet wachten, alsnog tot stand komt. Annemarie geniet van Discovery. Het blijft natuurlijk wel een ziekenhuis - twee minuten nadat een verpleegster haar heeft uitgelegd dat ze alleen moet proberen voorzichtig wat ijswater te drinken staat een collega aan haar bed met een groot bord vol vlees, groenten en aardappelen. Op zaterdag kan ik haar halen. Thuis, tussen de andere bloemen, staat nog altijd het felblauwe flesje met korenbloemen in precies dezelfde tint. Annemarie‘s zus Monique, die het al jaren moeilijk heeft, is na de eerste onheilsberichten in Groesbeek in de auto gestapt om naar Huissen te rijden - voor haar een onderneming van forse afmetingen. Ze brengt behalve de bloemen zelfgemaakte kippensoep en andere delicatessen mee. Maar vooral zichzelf Annemarie is er diep gelukkig mee. (drie weken later staan de korenbloemen, nog altijd niet helemaal verlept, er nog steeds, een plantkundig wondertje.) We bereiden ons voor op een week vol afspraken. De eerste, bij de internist-oncoloog, is routineus. Onderzoekje hier, onderzoekje daar, gericht op het geschikt bevinden van Annemarie voor de komende therapie. Bij de radioloog verwachten we niet veel anders. Dokter Verhoef blijkt een aardige vrouw, maar als we haar vragen open kaart te spelen is haar boodschap minder vriendelijk. 10
Ze is een kwartier aan het surfen op haar computer - er is net een crash geweest - voor ze de scan kan laten zien. En ook volslagen leken als wij kunnen zien hoe het gezwel begint te drukken tegen allerlei vitale lichaamsdelen. Verhoef is duidelijk. Als u niets doet hebt u nog een paar maanden. Eerst kunt u niet meer eten, dan niet meer drinken, tenslotte niet meer ademen. Dat komt aan, al onze voorkennis ten spijt. Over de therapie is ze even duidelijk. Erg belastend, met veel bijverschijnselen, zoals een soort zonnebrand van binnen. U moet gedurende vijf weken twee keer per dag worden bestraald, ‘s morgens vroeg en in de avond. Voedsel via een ingang in de maag, bestralen onder een masker - u bent toch niet claustrofobisch? Het zal na die vijf weken nog twee maanden duren voor kan worden gezegd of het allemaal iets doet. Wat zijn de kansen? Er zijn kansen. We hebben mensen er doorheen gesleept. We rijden naar huis. Voor het stoplicht bij het Gelredome stelt Annemarie de vraag waar ik op heb zitten wachten. Wat zou jij doen? We hebben het er vaak over gehad. Dat je meer dan een halve eeuw lief en leed kunt delen, maar dat je voor die laatste vraag onvermijdelijk alleen staat. En dat de vraag wat jij zou doen onzinnig is. Maar onvermijdelijk. Ik denk, zeg ik, dat ik eraan zou beginnen. Maar onmiddellijk zou stoppen als ik merkte dat het de rest van mijn leven aan het verpesten was. O, zegt Annemarie. Thuis zitten we zwijgend, hand in hand, op de bank. Als ik later op de avond terugkom van de computer in de open werkruimte die we destijds direct de den hebben genoemd, kijk ik haar verbaasd aan. Ze is veranderd. Sterk veranderd maar hoe, wie, wat waar? 11
Annemarie op 8 april 1953, de dag waarop het aan kwam. En – op het uur nauwkeurig – vijftig jaar later.
Ik heb mijn besluit genomen, zegt ze, ik doe het NIET. Ik heb nog maar kort te leven, en daar wil ik het beste van maken. En wat belangrijker is: toen ik tegen mezelf NEE zei, kwam er een diepe rust over me. Ik word niet meer van het kastje naar de muur gestuurd, niemand kan me nog nieuwe jobstijdingen bezorgen. Ik neem de regie over en ik geef die niet meer uit handen. Pijnbestrijding, palliatieve bestraling misschien, maar alleen als dat verzachtend werkt. En that’s it. Als ik zou doen waar jij straks voor koos, dan zou ik niet kunnen stoppen, dan zou mijn plichtsgevoel zeggen: doorgaan, stoppen is laf. En dus begin ik er niet aan. Ik zeg uit de grond van mijn hart: je hebt gelijk. En ik voel plotseling dezelfde rust die zij uitstraalt. Geen speelbal meer zijn maar de zaak in eigen hand nemen. Niemand heeft iets over jouw leven te vertellen - behalve jezelf. En we denken allebei aan onze vriendin Hetty, die kort na de plotselinge dood van Frans zelf kanker kreeg, en tot het laatst bleef vechten. We bezochten haar een paar jaar minstens wekelijks. De ene keer straalde ze omdat haar hemoglobine een paar punten omhoog (of omlaag) was, of omdat ze een 12
paar ons was aangekomen. Om de volgende keer weer in zak en as te zitten omdat er van alles misgegaan was. Nee, zegt Annemarie, dat wil ik niet. Ik wil genieten van de tijd die ik nog heb, ik wil niet heen en weer geslingerd worden tussen hoop en vrees. Ik ga dood binnenkort, wie kan me nog bang maken? Die nacht, als ik wakker lig, dramt er een zinnetje door mijn hoofd, telkens weer. Een sterke vrouw, wie zal haar vinden? En trots geef ik het antwoord: ik. Zondag 11 juli
O
p woensdagavond nam Annemarie haar besluit. En als Annemarie iets besluit, dan moet er veel gebeuren om het ongedaan te maken. Ik denk ineens aan die scène op het strand van Albenga, waar we met onze drie jongens kampeerden in de zomer van 1968. Het liep allemaal niet zo lekker, de kinderen lagen dwars, en op een gegeven moment riep ik in drift: nou heb ik er genoeg van, we gaan terug. Zonder dat ook maar een seconde van plan te zijn, machteloos, loos ouderlijk dreigement. Maar Annemarie begon onmiddellijk te pakken - en ik heb haar praktisch op de knieën moeten smeken om te blijven. Als je iets zegt, dan moet je het doen ook. De volgende morgen is er dan ook niets veranderd. Behalve dat we, pratend in bed, merken dat we elkaar beter begrijpen dan we ooit in de twee en vijftig voorafgaande jaren gedaan hebben. We hebben allebei de pest aan halfzachte therapeuten-taal, maar we hebben geen andere woorden. Er is een intimiteit die ons allebei verbijstert. Kleinigheden ook. Sinds jaar en dag moet ik elke dag twee keer een zakje vezels oplossen in vruchtensap en dat opdrinken tot heil van mijn darmen. Annemarie zegt ineens: Je knoeit elke keer met die vezels, en elke keer denk ik: gadverdamme, waarom kijkt-ie niet uit? En net merkte ik dat 13
ik de troep wegveegde en alleen maar dacht: vezels. Ik merk de dagen erna dat ik mijn best doe geen vezel te knoeien. Die dag bellen we de jongens en delen mee wat er gaat gebeuren. Of liever: wat er niet gaat gebeuren. Er wordt maar een klein beetje tegengesputterd - ze zeggen alle drie: we staan achter je. Al beseffen we precies wat het voor hen betekent. Ze hebben onze overtuiging dat het mis was niet willen delen, niet kunnen delen. En dan moeten ze zich ineens toch gewonnen geven. Ze doen het met gratie en liefde. Dat geldt ook voor Haye, de huisarts, die spreekt van een indrukwekkende beslissing. Dat hoeft nou ook weer niet, zegt Annemarie als ik het haar vertel. We voelen ons nog steeds rustig. We praten erover. Hoe kan dat? Moet er niet voortdurende wanhoop zijn, moeten de tranen niet ononderbroken stromen? Doen we soms net of er niks aan de hand is? Nee, concluderen we, dat doen we niet. We weten dat we het nog heel moeilijk gaan krijgen, maar op dit moment zeggen we: het is goed zo, de juiste beslissing is genomen. Ik zeg: misschien is het wel fatalisme. Annemarie: nee, dat is me te negatief. Aanvaarding dan? Annemarie: nee, dat is me te christelijk. Een paar dagen later heb ik het er beneden over met Bas en Astrid. Bas denkt lang na en zegt: wat denk je van acceptatie? Dat is het woord, dank je Bas. Op vrijdag hebben we wat het afsluitende gesprek moet worden met dokter Bouman. Aardige man dus - maar we kennen artsen en we weten hoe ze er op gebrand zijn alles uit de kast te halen. Hij wil net beginnen aan het uiteenzetten van het behandelingsplan, het resultaat van de vergadering die de betrokken artsen de vorige dag gehouden hebben, als ik onderbreek: voor u daaraan begint, Annemarie heeft u iets te 14
zeggen. Ja, zegt Annemarie, en dat is dat ik er NIET aan begin. Ik heb nog maar even en daar wil ik het beste van maken. Hij haalt diep adem. Zegt dan: de arts in mij komt tegen die beslissing in opstand, maar de mens in me zegt: het is een besluit dat ik respecteer. We blazen een echo die nog op het programma stond af, zeggen alleen nog te willen praten over pijnbestrijding en palliatieve bestraling. Ik moet u wel waarschuwen, zegt hij, dokter Verhoef is meer arts dan ik, die zal het niet gemakkelijk opgeven. Laat dat, zeg ik, maar aan Annemarie over. Zaterdag 10 juli wordt een dag met een gouden rand. Mark zal komen en Michiel en Nelleke met de kinderen, die ze kort tevoren hebben ingelicht. Annemarie voelt zich redelijk, de pijn is te harden. Vroeg in de middag, als ik de e-mail check, vind ik dit item: Mark Kokke. Voor Mama. Ik durf de fotoserie die eraan hangt nauwelijks te openen. Schiet vol bij het eerste beeld. Een strakblauwe lucht met linksboven een schitterende meeuw met een scherp afgetekende bruine kop, in volle vlucht. En daaronder, in grote witte letters: Voor mijn lieve mama. Mark, onze jongste zoon, die net als de andere twee niet met zijn gevoelens te koop loopt. En ineens voluit gaat. De eerste keer dat ik de serie doordraai heb ik moeite de beelden goed te zien. Annemarie slaapt, ik start opnieuw. Neil Diamond begeleidt met het intrigerende Be de schitterende foto’s, die Mark met zijn talent en zijn Fuji gemaakt heeft en met zijn hart heeft aaneengeregen. Dat moet, weet ik meteen, de eerste serie worden die we op de crematie zullen laten zien. Ik besluit meteen om Annemarie pas na de bezoeken voor de computer te zetten, om het emotioneel niet helemaal uit de hand te laten lopen. Die meeuwen. Annemarie heeft er een levenslange passie voor - ze symboliseren voor haar schoonheid, gratie en vrijheid. Als we 15
Annemarie voert de meeuwen op Clover Point, Victoria.
logeerden in het motel in Victoria, aan de rand van de oceaan, op het zuidelijke puntje van Vancouver Island, kon ze eindeloos vanaf het balkonnetje het ballet van de vogels gadeslaan. Hoog in de lucht zwierend, dan weer vlak over de golven scherend, en in het water duikend vlak bij de vloedlijn. En ‘s avonds, rond zonsondergang, stond ze zielsgelukkig op 16
Clover Point, een piertje in de oceaan, en voerde de meeuwen, die praktisch uit haar hand aten. Ik herinner me wat er gebeurde toen Miel, de man van mijn zus Loes, het had over die rotmeeuwen die de heleboel onderpoepten. De ratten van de oceaan, zei Miel. Annemarie werd woedend en verdedigde haar troeteldieren met de felheid van een leeuwin wier welpen worden aangevallen. Ik had, tien jaar geleden, op haar verzoek een speciaal filmpje gemaakt met alleen maar meeuwen. Ze heeft het talloze keren gedraaid, als een soort meditatie. Dat wilde ze ook op de crematie vertonen. Maar na het zien van Marks schitterende serie besluit ik zonder een greintje spijt om die film in de kast te laten staan. En ik weet bij voorbaat dat Annemarie er net zo over zal denken. Een paar uur later staat Mark voor onze neus. Zwijgende omhelzingen. Ik knijp hem in zijn hand en zeg dat ik het niet droog kon houden. Ik moet ‘m voorlopig niet meer zien, zegt Mark en ik kan het brok in zijn keel voelen waarmee hij uren achtereen achter de computer heeft zitten monteren. Even later komen Michiel, Nelleke, Daniel en Linda. En Anne? Ze heeft tijd nodig, zegt Nelleke, ze kon het nog even niet aan. Ach god. Linda ziet er prachtig uit. Twaalf is ze pas, maar met haar ranke meisjesfiguur, de sprekende ogen en het zwierige haar zou ze ook vijftien of zestien kunnen zijn. Behalve vanmiddag. Het koppie boven het uitdagend-groene Cookie Monster-tshirt is bleek weggetrokken. Verlegen geeft ze Annemarie een bosje rozen. Heel veel liefs, Linda, staat er op het kaartje. Pas ‘s avonds zie ik dat de rode inkt van haar naam is uitgelopen. Een traan? Ik neem haar, als ze daar zo intens eenzaam in het gezelschap zit, mee naar de den, maar ditmaal niet voor een computerspelletje. Ik probeer haar te vertellen dat de dood voor oudere mensen, die alles hebben meegemaakt, iets anders is dan voor een twaalfjarige, voor wie het allemaal nog moet beginnen. En hoor, terwijl ik het vertel, dat ze er niets van zal begrijpen. Ik weet niet eens of ik het zelf begrijp. 17
Ze kruipt in mijn armen en snikt. Zo’n mooi, droevig, vol moment. Het wordt een schitterende middag vol harmonie en warmte daar heb je die rotwoorden weer, maar vind maar eens betere. Als iedereen vertrokken is laat ik Annemarie plaatsnemen voor het 19-inch-scherm van de computer en start Mark’s serie. Bij de titel beginnen de tranen te stromen - ze zal het nog tien keer zeggen die avond: dat lieve mama, in die grote letters, wit op blauw. Je zou er het doodgaan bijna voor over hebben. Het is, zegt ze, alsof ik weer in dat rotan stoeltje bij de haard zit, met Mark op schoot, toen hij net een jaar was. En dan keek-ie omhoog en zei: mama lief. Uren later, in bed, komen we tot de slotsom dat tijd een betrekkelijk gegeven is. Die ene dag, zegt Annemarie, is meer waard dan drie schitterende vakantieweken in een zonnig land. En levert, terwijl buiten de ene bui na de andere tegen de ruiten slaat, meer warmte op dan welk strand van de Middellandse Zee ook.
Maandag 12 juli
D
e zondag brengt de onvermijdelijke anticlimax. Annemarie voelt zich een stuk beroerder en dat werkt door. Op haar stemming en de mijne. Er blijven mooie momenten. Als Niels, de zoon van Bas en Astrid, net als zaterdag stralend op de stoep staat met een professioneel gekookt maaltje voor mij - Annemarie leeft al een paar weken op astronautenvoedsel. Maar ons zelfvertrouwen begint deuken te vertonen. En vooral en gevaarlijk: af en toe krijgen we iets van: dit kan niet waar zijn, het is alleen maar een boze droom. Bij de les blijven dus. Een week geleden, toen ik druk bezig was met het maken van een fotoserie over Annemarie’s leven, praatten we uitvoerig over de crematie straks - maar het was toen toch net iets minder echt dan nu. 18
We kunnen gelukkig ook blijven lachen - of tenminste glimlachen. Een paar dagen geleden vroeg ik wat voor een kist ze in gedachten had. Heel gedecideerd: niks glimmends, niks met ronde vormen, niks mahonie-achtigs. Haar blik dwaalde naar het blankgrenen Lundia-kastje dat we vorig jaar hebben aangeschaft. Zoiets. En doe die twee laden er ook maar in. Voor de oorbellen. Vandaag is het lachen ons een beetje vergaan. In de avond zitten we te praten over doodgaan. Het gaat snel, zegt Annemarie, ik ben nou echt snel dood. Tien seconden later pakt ze de twee boekjes met vijf stippen-cryptogrammen (we hebben ons destijds dubbele abonnementen aangeschaft ter voorkoming van nekklachten) en vraagt opgewekt: puzzeltje? Het is alsof ik een klap op mijn hoofd krijg. Dit is Harold Pinter, een fragment uit een van zijn absurdistische stukken. Dit kan niet spontaan gebeuren in een keurige burgerkamer in een keurige burgergemeente tussen Arnhem en Nijmegen. Maar het gebeurt - en Pinter hoeft er niet voor achter zijn machine te gaan zitten. Al meer dan een week - sinds de kijkoperatie, al dan niet toevallig - kan Annemarie het ondergebit niet in omdat het gemeen tegen een wondje in het tandvlees drukt. Kaakchirurg Brauns heeft zitten slijpen - dacht dat het gewoon een drukplek was. Dokter Bouman heeft zich er ook op geworpen hij achtte het niet uitgesloten dat het ging om een nieuw kankerplekje. Annemarie klaagt niet over het astronautenvoedsel - ze heeft nooit veel om eten gegeven - maar het verwerken van een enkel speculaasje zou haar toch wel lijken. Maandagmorgen meteen Rompen bellen, zegt ze op zondag, misschien heeft hij een gaatje. Om zeven voor half negen - ik loop rond in pyjama, Annemarie ligt nog in bed - krijg ik de uitbundige blonde receptioniste Rick aan de lijn. Leg haar uit dat Annemarie 19
terminaal ziek is en wat er aan de hand is. Ze rent naar Joep. Zou u om negen uur hier kunnen zijn? Dat gaat niet lukken, zeg ik, maar we doen ons best. Binnen vijf minuten zijn we aangekleed en zitten we in de auto. De file op de Waalbrug valt mee - om klokslag negen uur staan we bij de balie. Gut, zegt Rick verbluft, per raket gekomen? Even later zit Annemarie in de stoel bij Joep. Joep, die we als kleine Joepie in zijn luier door de gang zagen kruipen, toen zijn vader nog praktijk had aan huis. Er was toen al een bijzondere band. Vader Rompen was de eerste tandarts die ik zag. Ik kwam er terecht, kort na ons trouwen in 1956, met forse kiespijn. Of meneer Rompen maar kon trekken. Oppp eeheen vvoorwaarde, zei hij met zijn charmante stotter, ddat je de hheele bbboel laat ssaneren. Ik informeerde bedeesd wat dat zou gaan kosten. Een vvverdomde hhoop, zei meneer Rompen. We spaarden als gekken van ons beider salaris - zo’n driehonderd gulden per maand. Hadden bijna vierhonderd gulden bij elkaar toen ik naar de elfde en laatste afspraak ging. Ik vreesde dat het niet genoeg zou zijn. Hoeveel krijgt u van me? Ggggeef mmaar een ttientje, zei meneer Rompen, en toen hij mijn verbijsterde gezicht zag: ikkk hheb je met a-a-angstzweet laten bbbetalen…. Sjonge, wat hebben wij leuke dingen gedaan met het godsvermogen dat we vrij te besteden hadden. Bijna een halve eeuw later zit Annemarie in de stoel en begint Joep, in alle rust, zoals altijd, met het uitslijpen van de prothese - hij is niet tevreden voor de pijn tot vrijwel nul is gereduceerd. Nee, zegt hij, helemaal geen moeite. En elk moment dat het nodig is, staat hij klaar, hij kan altijd tijd maken. Annemarie neemt stuk voor stuk afscheid van de geweldige meiden die er in de praktijk rondlopen. Een van de assistentes heeft kennelijk een vliegje in haar oog, ze staat verwoed te wrijven. Als ik me in de deuropening omkeer staat grote 20
bruinverbrande Joep in zijn blauwwitte outfit, met zijn armen om Annemarie geslagen. Een emotioneel afscheid. Bij de tandarts, nota bene. ’s Middags komen Ab en Addie, bijna-buren uit de Hindestraat. We zien elkaar niet zoveel, maar we hebben iets. Wat merkwaardig is, want eigenlijk is er weinig gemeenschappelijks. Zij, wat jaren jonger dan wij, met een gereformeerde Zeeuwse achtergrond, gelovig, georganiseerd. Wij, ex-roomse heidenen met veel lossere opvattingen. Ze zijn betrokken, diep geïnteresseerd en brengen een ontroerend cadeau mee: de laatste bundel van de dichteres M. Vasalis. Waarvoor ze vergeefs naar de stad zijn geweest, toen teruggekeerd naar huis om hun eigen exemplaar, voorzien van een opdracht, naar Huissen te brengen. Op pagina 23: Ik geloof dat dat het enige is wat ik ooit leerde: Dat ik proberen moet en weten ‘dat het overgaat’. Maar het was gemakkelijker toen je er nog was En ik je zien kon en je stem kon horen. Jaren geleden, toen de cd uitkwam waarop Lenny Kuhr schitterend door Herman Pieter de Boer vertaalde Schubertliederen zingt, hoorde ik een strofe, waarvan ik meteen dacht: als een van ons sterft, moet die boven de aankondiging: Je bent niet meer en toch en toch Ik ben nog altijd niet alleen Bijna nabij voel ik je nog Je adem en gedachten om me heen. Misschien geeft Vasalis toch meer hoop. Ik zal het er met Annemarie over hebben. Ze wil dit dagboek trouwens lezen vanavond, toen ik, uitgeput, vroeg naar bed was gegaan, heeft ze het tot en met de tandarts doorgenomen. Als ze naar bed 21
komt word ik wakker. Mooi, zegt ze en knijpt in mijn hand. Tien seconden later slaap ik weer.
Dinsdag 13 juli m half negen, als ze wakker wordt: Ik heb vannacht een paniekaanval gehad. Volslagen, totale paniek. Ik ben opgestaan, in de kamer gaan zitten, glas port gedronken, sigaret gerookt - toen zakte het weg. Ik ben er eigenlijk blij mee. Want af en toe had ik het vervelende gevoel dat ik me niet ECHT realiseerde wat er aan de hand is. Als het licht is ziet alles er anders uit. Annemarie zegt dat ze, tijdens die paniekaanval, bang was zich vanmiddag - de afspraak is gisteren door het ziekenhuis gemaakt - te zullen laten overdonderen door de radiologe, dat ze zich toch weer een ellende laat aanpraten die ze niet wil. Nu, terwijl buiten de lucht grauw is en de regen neerplenst, zegt ze: no way. Michiel, die, zoals zo vaak, belt vanuit de file voor de Waalbrug, neemt deel aan de conversatie. We zijn het er helemaal over eens. Alleen ja tegen bestraling als het pijnverlichting oplevert, hooguit een keer in de week, geen bijverschijnselen. En anders: dank u dokter en niet tot ziens. Zoals je, zegt Michiel, nee zegt bij de autodealer, als het door jou gekozen model niet van airconditioning kan worden voorzien.
O
Om half elf komt Wil, ons beider beste vriend. Toen we in 1974 voor het eerst naar Canada gingen, kwam hij met El bij ons in huis om een maand lang op de jongens te passen - ze hebben er mooie herinneringen aan. We gingen met z’n allen naar Zweden, een jaar later. Ze kregen twee kinderen. En toen kreeg El kanker, vocht als een tijgerin voor elke maand, om toch maar zo lang mogelijk bij die ukken te zijn. Drie jaar lang. En moest het toen opgeven. Wil, kortom, is ingevoerd in de materie. 22
El, Mark en Annemarie. Zweden 1975.
Hij geeft Annemarie een onooglijk, tussen twee glaasjes geklemd alpenbloemetje, dat El in het heetst van haar strijd van haar gynaecoloog heeft gekregen. En een keer, in woede en frustratie, tegen de muur heeft gesmeten: er loopt een lange breuk door het glas. Misschien gooi ik het ook nog wel een keer tegen de muur, zegt Annemarie. Dan krijg ik het terug met twéé barsten, zegt Wil. Ze hangen tegen elkaar in de keuken. Een paar maanden geleden zou ik gezegd hebben: kom jongens, schei uit met dat kleffe gedoe. “Yessss!” De vuisten gebald op schouderhoogte, dan met een ruk naar beneden. Ze staat midden in de kamer - we zijn net terug uit Rijnstate. We hadden uitvoerig gerepeteerd. Alleen als de radiologe een vorm van bestraling in de aanbieding heeft die a) geen pijn 23
veroorzaakt maar bestrijdt, b) een wezenlijke verlichting inhoudt en c) in een frequentie van een, hooguit twee keer per week kan plaatsvinden, zegt Annemarie ja. Als we tegenover haar zitten leg ik voor de zoveelste keer uit dat ik alleen maar het woord voer omdat het Annemarie te veel pijn doet om veel te praten. Probeer zo helder mogelijk onze voorwaarden te formuleren. En daaraan valt in geen enkel opzicht te voldoen. Tóch bijverschijnselen, géén garantie dat het echt helpt, een keer of drie per week. Annemarie hoeft over het antwoord niet na te denken. Nee. En nog eens nee. Niet dat het er iets toe doet - maar de dokter met het hoofd vol zwarte krullen lijkt te denken: groot gelijk. Wenst ons het allerbeste en zegt dat we altijd kunnen blijven aankloppen. Ik hoopte dat het zo zou gaan, zegt Annemarie, als we, net uit het ziekenhuis, langs die schitterende zomerse heuvel met grazende paarden tegenover Sonsbeek rijden. Ik ook, zeg ik, maar ik wilde je niet beïnvloeden. “Yessss!” Maarten komt na vieren. In zijn grote Amerikaanse slee, waarmee hij in Amsterdam nauwelijks uit de voeten kan maar waaraan hij om onnaspeurlijke redenen toch de voorkeur geeft boven een normale auto. Als hij, met zijn bijna twee meter, Annemarie tegen zich aandrukt, lijkt ze in niets meer op het voor die tijd lange meisje dat ik twee en vijftig jaar geleden leerde kennen. Hij heeft, zoals beloofd, een plastic zakje mee gebracht met onbestemd bruingroen spul. Even later belt Michiel. Wat mama aan het doen is, vraagt hij. Mama, zeg ik, krijgt nou les van Maarten in het draaien van stickies. Kijk mam, je moet dit oprollen en er een mondstuk van maken voor extra lucht. Ik zou vanavond maar niet bellen, zeg ik tegen Michiel, we zitten waarschijnlijk in de disco. Kees belt uit Canada. Zegt dat hij wil komen. Ik raad het hem 24
af. Annemarie gebaart: hier die telefoon. Ze zegt: Kees, dat verbied ik je. Dat is veel te belastend voor je, dat kan ik niet voor mijn verantwoording nemen. Boy, heeft ze de regie in handen. Woensdag 14 juli et stickie ligt vanmorgen nog onaangeroerd naast het zakje met wiet. Ik ben gisteravond doodmoe in bed gedoken en ingestopt door een bezorgde Annemarie, die aankondigde nog een film te willen zien. Voor het inslapen zei ik: als een van-niets-wetende buitenstaander dit tafereel zou gadeslaan, zou hij zeggen: die vrouw krijgt met dat oude mannetje nog heel wat te stellen, dat gaat niet goed…
H
Aan het ontbijt - ze kan, dank zij de ingreep van Joep Rompen, haar eerste beschuit eten sinds weken, heel voorzichtig, - zegt ze : Nachten, die zouden moeten worden afgeschaft. Ik werd straks wakker en dacht: getverderrie, waarom heb ik nou toch zo’n pijn? En pas na seconden drong de werkelijkheid door. Niet leuk. Toen ik haar een half uur eerder uit bed zag komen, monterder dan normaal, want ze moet altijd aan de dag wennen en komt langzaam op gang, dacht ik even: ach, misschien valt het allemaal mee. Annemarie zegt: na zo’n schok wil je wel snel wakker zijn. Af en toe krijg ik ineens een flits: mezelf, alleen zittend aan de bar met één bordje erop. Hoe zal dat zijn? Dezer dagen vroeg Annemarie: je hebt wel eens gezegd dat, als je alleen zou overblijven, je terug zou willen naar Nijmegen - denk je er nog zo over? Ik peinsde een tijdje. En kwam toen tot de conclusie dat ik graag terug zou gaan naar Nijmegen-Oost. Maar dan wel op voorwaarde dat ik binnen kon lopen bij juffrouw Gommers voor de kruidenierswaren, wat groenten en fruit kon gaan 25
Nijmegen-Oost: Annemarie met Michiel en Maarten, 1959
kopen bij Bartje en Mieneke Hendriks, een buurpraatje kon maken met Nanny van Lier en na het eten een balletje kon trappen met Tiny van Schijndel. Zit er niet hard in. Nee, zei ik, ik blijf gewoon hier zolang het kan. We hebben vrij vanmorgen. De hele week was tot nu toe volgeboekt voor en na Annemarie’s middagrust, met bezoek. Morgen en overmorgen zal het niet anders zijn. We besluiten de volgende week alleen ‘s morgens nog te ontvangen, hoe graag we ook onze situatie met anderen delen. We mogen onze krachten niet voortijdig verspelen. Buurvrienden als Astrid, Gé, Marijke en Grace wapperen vanzelf aan en daar tussendoor familie en vrienden - we zijn nooit erg bezoekerig 26
geweest en in deze situatie slaat de vermoeidheid snel toe. Hoe jammer het ook is: er moet een streng regiem worden ingevoerd. We gaan om twaalf uur naar bed. Ik slaap meestal een uurtje, Annemarie (nou wel, verdomme!) is uren van de wereld, mede door de morfinepleisters.Voor mij is er maar een minuut of twintig weggelegd, waarna een onbeschofte verkeerd-draaier belt en de verbinding verbreekt als ik mijn naam noem. Ik pak de gestaag dikker wordende map met brieven, kaarten en vooral e-mails die Annemarie krijgt. De eerste die ik uit de stapel vis is een boodschap van Valerie, de Indiaanse vrouw van Rob, Kees’ jongste zoon. I love you and the love between you and Boet for each other and your compatibility in your joy of life is inspirational for what I strive to have with Rob. En aan het eind: Sage blessings from Val. Sage. Ik zie weer die scene voor me aan het eind van de zomer in 1993. Annemarie en ik staan op het punt vanaf het huis in Vancouver, waar Kees woont met Rob en Val, diagonaal door het gigantische British Columbia naar de Noordoostpunt te rijden in Jasper, om vandaar, vlak langs de toppen van de Rockies over de hoogste autoweg ter wereld zuidwaarts te rijden naar Banff en Calgary, waar het vliegtuig voor de terugreis wacht. Alles is gepakt, de auto volgetankt, als Val roept: wait. Ze gaat naar binnen en komt na een tijdje terug met een smeulend grijsgroen bosje sage-takjes: de stugge alsem die grote stukken van het continent bedekt en die een grote rol speelt in de Indiaanse cultuur. Ze loopt ernstig een paar keer om de auto heen en prevelt onverstaanbaar. Dan kust ze ons uitvoerig en hugt ons zoals alleen Val dat kan. Travel safely. Het werkt - we komen veilig aan in het verre Alberta. Rob zelf schrijft: Tante, we have a constant candle burning and sage smudging, and hope with all our hearts that we will meet again. 27
Van Anne, die zaterdag het bezoek nog niet aandurfde, een email in letters van een centimeter hoog, versierd met dierentekeningen: Hoi oma, ik hoorde van papa dat u het leuk vindt om een mailtje te krijgen. En ik stuur u ook een mailtje. Ik heb speciaal wat plaatjes voor u gedoawnload… Coby: Ik hoop dat ik voor jou en Boet net zo’n goede vriendin kan zijn als jullie al die jaren voor ons zijn geweest. Hans Toonen: Alsof Erik Annema in elkaar dondert, dat gevoel overvalt me ook. Want Annemarie en Boet zitten in deze ene persoon, tenminste voor mij. Maritz mailt uit Portugal, na een lang en emotioneel telefoongesprek, Annemarie en ik aan de ene, Rob en zij aan de andere kant van de lijn. Wat direct bij me boven kwam Annemarie, is dat door jouw manier van omgaan met dit gegeven, jij op eigenlijk op een bijna natuurlijke wijze laat zien dat sterven onderdeel is van het leven. (…) Ik vind het heel bijzonder dat ik daarin mag delen. (…)Ik hoop dat je ongecensureerd durft te gaan voelen hoe jij de moeite waard bent, wat een prachtig mens je bent… Wat ons verbluft is dat niemand, maar dan ook niemand, zich verzet tegen of zelf maar vraagtekens plaatst bij Annemarie’s besluit om de laatste fase van haar leven zonder medische toeters en bellen door te maken. Integendeel: telkens weer lezen we woorden als dapper, verstandig, hoopvol. Het sterkt ons in de overtuiging dat we in onze samenleving gewend dreigen te raken aan de noodzaak van apparaten-tot-de-dooder-op-volgt en het toepassen van alle beschikbare middelen - al kan een leek zien dat het tot niets leidt. Aan het slot van het gesprek met de radiologe zei ik dezer dagen dat we een paar jaar geleden, toen er nog niets aan de hand was, ineens geconfronteerd werden met het feit dat we in onze maatschappij bijna het gevoel krijgen dat we recht hebben op geluk, gezondheid en wat al niet. Een vrouw tijdens een straatinterview op tv zei, toen ze uit het ziekenhuis kwam, 28
stikverontwaardigd: de dokter zei dat hij niks meer voor me kan doen. En daar ben je dan voor verzekerd! Het is, zei ik, voor ons een standaardzinnetje geworden - en misschien heeft het een aanzienlijke rol gespeeld bij Annemarie’s beslissing. Ik kan blijven citeren. Lonne , ons petekind, stuurt een hele lieve brief en veel foto’s van zichzelf in motorpak, haar vriendje, haar nieuwe kamer. En een in Arles gekochte kaart met tekeningen van katten in allerlei stemmingen. Ja, Annemarie en katten. Als ik de foto-albums doorblader constateer ik dat katten, in Turkije of Spanje, Portugal of Amerika, zich automatisch bij haar thuisvoelen. Ze houdt van alle poezen, ze hield vooral van Mona, die negentien jaar lang deel van ons gezin uitmaakte. Maar toch vooral een band met haar had. Toen ze in haar jonge jaren nestjes moest krijgen, weigerde ze pertinent te baren als Annemarie de mand niet naast zich neerzette en haar begon te strelen en toe te spreken. Dan floepten de Mira’s, de Martha’s en de Mosje’s (net als de kinderen kregen alle poezen M-namen) er geolied uit. En als de kleintjes op de stoep rondscharrelden kwam ze alleen bij Annemarie vragen om ze terug over de drempel te tillen - haar instinct om ze bij hun nekvel te pakken was ergens in de genen-overdracht verloren gegaan. Annemarie heeft het met alle dieren - al zijn meeuwen en poezen haar favorieten. Ik herinner me de keer dat we ergens op bezoek kwamen bij een paar dat wanhopig en vergeefs probeerde een kanarie zover te krijgen dat ze de letterlijk uit de klauw gelopen nageltjes liet knippen. Annemarie ging voor de kooi staan en begon het beestje rustig toe te spreken. Opende het deurtje, nam het gele bundeltje eruit, pakte een schaar in de andere hand en verrichtte de ingreep zonder dat het vogeltje ook maar één keer fladderde of piepte. Persoonlijk heb ik het meeste voordeel gehad van haar overwicht op honden. Ik heb het er niet op - zeker niet op grote exemplaren die met ontblote tanden staan te grommen. We zijn zulke 29
verscheurende monsters nogal eens tegengekomen. Op een wandeling rond het bastion in Den Bosch, of voor de dichte deur van een Belgische camping-receptie. Ik probeerde me onmiddellijk onzichtbaar te maken achter Annemarie’s rug - wat nog niet meeviel. Ze liep met ferme tred op zo’n ondier af en begon hem of haar met geheven vinger toe te spreken. Wat ben jij voor een praatjesmaker? Minderwaardigheidscomplex? En nou is het afgelopen hoor - je doet die grote mond dicht en je verdwijnt, begrepen? En daar dropen ze af, de staart tussen de achterpoten. Het heeft enige tijd geduurd voor ik me na zo’n voorval een houding wist te geven. De hele dag al probeer ik Corry van Schayk te bereiken, de pedicure die sinds jaar en dag elke maand langskomt voor de voeten van Annemarie - en sinds een half jaar die van mij. We hebben een afspraak voor vrijdag, maar de agenda is zo vol dat ik de voetenbeurt een week wil opschuiven. Onbereikbaar. Tegen half zeven belt ze. Heb je mijn nummer gevonden? vraag ik. Nee, zegt ze, maar ik moet de afspraak afzeggen. Ik lig in het ziekenhuis. Gezwel in de luchtwegen, het ziet er niet best uit. De redacteur die dit in een roman-manuscript tegenkomt, belt de auteur en zegt: dat moet eruit, je moet het niet te gek maken.
Donderdag 15 juli
A
nnemarie pakt de VARA-gids van de tafel (heet sinds jaar en dag VARA-tv-magazine, maar zo’n naam blijft plakken, zoals Arnhemmers nog steeds zeggen De Nieuwe Krant te lezen, die al twintig jaar De Gelderlander heet), kijkt naar James Gandolfini op het omslag en zegt: de nieuwe serie Sopranos - die begint toch altijd in januari hè? Geloof het wel, zeg ik. 30
Dan wordt het maandag voor mij de laatste, zegt ze, en schenkt een kop thee in. Alles went. Minder voor mijn zus Thérèse - de laatst overgeblevene van de vijf - en zwager Thijs, heb ik de indruk. Ze zijn vanmorgen op bezoek en vooral Thijs lijkt zich wat ongemakkelijk te voelen bij wat hij misschien opvat als onze te luchtige benadering van de situatie. Terwijl we natuurlijk het droevige naderende afscheid tot in onze botten voelen - maar er geen zin in hebben de periode die daaraan vooraf gaat even somber te maken. Thijs krijgt bovendien niet al te veel mee van wat Annemarie zegt - ze produceert nog maar weinig geluid en het vergt enige training om haar te kunnen volgen. Iedereen heeft zo zijn manier om met de harde feiten van het leven om te gaan. Later, als Annemarie is gaan rusten, praat ik in de werkpauze met Ans, onze werkster. Ik heb er erg tegenop gezien vandaag, zegt ze, maar Annemarie’s manier van doen stelde me direct gerust. Jezus, wat is die vrouw sterk. Ze zei net, voor ze naar bed ging: je komt pas half augustus terug, na de vakantie. Ik kus je maar vast vaarwel.
Vrijdag 16 juli
V
an die lullige dingen. Gisteravond zei ik tegen Annemarie: staat er nog geld op jouw rekening? Ze heeft een eigen giro, maakt er nauwelijks gebruik van. Als ze er niet meer is kost het ongetwijfeld veel moeite om dat over te laten schrijven. Annemarie kijkt de papieren na. Honderd en vijf euro. Ik stort het wel op een van onze gezamenlijke rekeningen. Vanmorgen zie ik de map liggen. En denk: met wat voor onzin houd je je bezig? Die je is ik dus, voor de goede orde. Als ik de computer heb opgestart is het eerste mailtje een noodkreet van Kees Buijs, namens de stichting Conos. De 31
truck van oud-collega Rolien, die in Nicaragua ontwikkelingswerk doet, heeft de geest gegeven en ze heeft dringend 4000 euro nodig voor een vervanger. Opgelucht geef ik het nummer van de stichting aan Annemarie. Ik voel me een klein beetje minder lullig. Drukke dag vandaag. Vanmorgen twee bezoeken, vanmiddag nog een. Volgende week gaat er definitief de rem op. Om kwart voor tien staat Gonny voor de deur - met net zo’n bedrukt gezicht als een paar jaar geleden. Ze woont op Curaçao en logeerde in het huis van Grace, die met vakantie in Frankrijk was. Ze werd ziek, hoorde toen dat haar pasgeboren kleinzoon in Apeldoorn was gestorven. Ze vond bij Grace toevallig ons adres en kwam vragen waar ze een dokter kon vinden. Een minuut later hing ze te snikken in de armen van Annemarie die haar troostte. Daarna ben ik met haar naar de dokter gereden, en de apotheek. Vanmorgen is de situatie omgekeerd. Gonny heeft haar reisschema omgegooid om, zoals ze zegt, een schuld terug te betalen. Het afscheid tussen haar en Annemarie is emotioneel - over twee dagen vliegt ze naar huis. Haye heeft een uur uitgetrokken om bij te praten. We hebben zeventien jaar geleden de goede keus gedaan toen we hem als huisarts kozen. Hij ziet de foto’s liggen die ik zo’n halve eeuw geleden maakte van Annemarie, en die ik nu, dankzij de wonderen van de digitale techniek, op groot formaat heb ververst. Sjonge, zegt hij, ik kan me voorstellen dat je verkocht was toen je in die ogen keek. Dan monstert hij Annemarie en zegt dat hij haar ogen nooit zo helder heeft gezien als vanmorgen - en dat is de spijker op z’n kop. De twijfel en de onzekerheid in die ogen hebben plaatsgemaakt voor besluitvaardigheid en zelfvertrouwen. Later in het gesprek zegt hij: jullie zijn voor mij het voorbeeld hoe het moet. Helaas is dat niet voor iedereen weggelegd. En dat zeg ik niet alleen als arts - maar ook als Haye van Helvoort. Ik hoop dat ik straks kan zijn als jij, Annemarie. Kijk, een aai over de bol, dat kunnen we gebruiken. 32
…toen je in die ogen keek…. Annemarie, 1954.
Haye gaat, begin volgende week, praten met het hospice in Rozendaal, waar Annemarie, als het thuis niet meer kan, haar laatste dagen wil doorbrengen - ze wil onder geen beding naar het ziekenhuis - en gelijk heeft ze. In het ziekenhuis is genezen het doel, in het hospice gaat het alleen over sterven - en het zo gemakkelijk mogelijk maken daarvan. Haye heeft er uitstekende ervaringen mee. Hij gaat er praten en zal een gesprek voor ons inleiden. 33
Anderhalf jaar geleden stond ik met de rug naar de statige villa op de lange laan naar het kasteel herfstfoto’s te maken en constateerde dat het een unieke plek is. Aan de functie van het gebouw achter me dacht ik niet. Luuk, Suzanne en ons petekind Lonne (laat dat kind er maar af, een stralende en mooie jonge vrouw) komen langs. Even wat aftasten, dan een goed gesprek. Lonne vertelt enthousiast over haar opleiding, haar ontwerpen - en vooral over haar vriendje. En Suzanne heeft voor het eerst in twintig jaar een baan - ze verkoopt Marokkaanse spullen in een nieuwe winkel in de Hezelstraat. Het leven, kortom, gaat door Laura stuurt in haar mooie, kleine handschrift, de tekst van een fado van Rodriquez. Als ik zou weten Als ik zou weten dat terwijl ik stierf Jij voor mij één traan zou laten Weet jij, voor deze ene traan Kon ik van Geluk in Vrede sterven. Ze weet kennelijk dat Annemarie en ik fado-mensen zijn. En over levensproblemen hoef je Laura niets te vertellen.
Zaterdag 17 juli
D
agen geleden heb ik Annemarie voorgesteld haar voor dit dagboek te interviewen. We hadden het over de tijd, vijftien, twintig jaar geleden, dat ik nogal eens artikelen schreef met en over terminale patiënten - aids, kanker, noem alle ellende maar op. Annemarie verbaasde zich erover dat ik dan ‘s avonds geconcentreerd naar een voetbalwedstrijd zat te kijken, of hard lachte om een leuke grap in een film. En het eindigde er altijd mee dat we vaststelden dat ik op een zeker moment de knop kon omdraaien en zij niet. Wat pleitte voor haar betrokkenheid 34
bij anderen - maar helaas ook de waarschijnlijkste verklaring was voor haar korte, maar diepe inzinkingen - een, twee, drie dagen - die ons leven sterk beïnvloedden. We proberen een afspraak te maken, maar het duurt lang voor er tijd is. Druk druk druk. Maar op deze zaterdagmorgen zit ik toch dicht bij haar met de vertrouwde blocnote-en-ballpoint en zeg dat het me beter lijkt in de huid te kruipen van een vriend en collega van mezelf, die Boet goed kent maar toch wat meer afstand kan nemen. Ze knikt, er lopen ineens tranen over haar wangen. Ik zie er toch tegenop. Maar begin maar. Voel je je een ander mens dan, pakweg, een half jaar geleden? Overtuigd: “Abso-bloody-lutely. Ik begin nou pas te begrijpen waar het om gaat in het leven, wat echt belangrijk is. Ik kijk achterom en zeg: ik heb me al die jaren druk gemaakt om dingen die er niet toe deden. Maar ook heel positief: voor het eerst van mijn leven ben ik er van overtuigd dat ik met hulp van buitenaf een prettig mens kan zijn voor iedereen. En dat is een heerlijk gevoel.” Kijk je nu anders tegen de dood aan dan toen? “Dat je doodgaat weet iedereen. Maar ik zie nou hoe abstract die wetenschap is. Of misschien heb ik er wel nooit echt bij stilgestaan, vond ik dat eng. En nou, vraag je? Ik vind het nog steeds eng. Ik geloof geen seconde in hemel en hel en dat soort dingen, maar af en toe - vooral ‘s nachts als alles zwaarder lijkt - dan krijg ik beelden van rondzwevende geesten die geen rust kunnen vinden. Ik geloof dat het nog steeds met de Baruchs te maken heeft. (Vijf en twintig jaar geleden, in een moeilijke tijd voor Annemarie, liet ik haar foto zien aan een helderziende dame in Oosterbeek - die de meest frappante bijzonderheden over haar spuide. En zelfs wees waar ze een litteken had. Toen ik thuiskwam zei ik tegen Annemarie: dàt had ze in elk geval mis. Nee, zei Annemarie, hier zit het, nooit gezien? Het echtpaar is nog over de vloer geweest om de geest van de (inderdaad boze, zoals de vrouw spontaan wist) vorige 35
bewoner te verdrijven, maar ze had evenmin succes als alle neurologen, psychiaters en andere deskundigen die zich over Annemarie’s mysterieuze depressies hebben gebogen). Die beelden, die heb ik af en toe. Maar ik begin, naarmate de pijn erger wordt en er minder energie is, te merken dat er iets is dat het makkelijker maakt. Misschien iets dat voortdurend fluistert: straks rust. Er komt een moment dat ik zal zeggen: ik kan niet meer. Dan denk ik dat ik het niet erg en niet eng meer vind. En wat het ook makkelijker maakt, een beetje gemeen: ik sta aan de goede kant van de streep. Ik kan zeggen: bekijk het maar. Ik laat jullie zitten met het verdriet. Hoogmoedig, maar ik durf het nu te zeggen. Ik vond het geweldig toen Michiel zei: de manier waarop jij er mee omgaat maakt het voor ons zoveel makkelijker. Ik hoop het. Het moment dat je besloot néé te zeggen tegen de voorstellen van het ziekenhuis. Ooit sindsdien gedacht: heb ik er goed aan gedaan? “Geen seconde. Ik wist het al toen we nog in het ziekenhuis waren. Mijn eerste beslissing nam ik omdat ik bang was voor de pijn die het zou opleveren, en de angst voor het strakke masker, tien keer in de week. Maar een uur later, toen Boet achter de computer zat, ging ik de boel rustig op een rijtje zetten. En toen wist ik met absolute zekerheid: het zou toch godvergeten doodzonde zijn als ik halverwege die behandeling doodga, en al die gesprekken die ik nog graag wil hebben, al die ontmoetingen met de kinderen, ga missen. Toen heb ik niet meer geaarzeld, geen fractie van een seconde. Boet zegt dat hij de kamer binnenkwam en direct zag dat je veranderd was. Dat je er, zoals hij het zei, “vrij” uitzag, en barstend van het zelfvertrouwen. “Ja, ik wist ineens dat ik niets meer hoefde wat ik niet zelf wilde. Ik weet zeker dat er, als ik ja gezegd had, snel een moment gekomen was dat ik het niet meer aan zou kunnen. Dan zou ik alleen uit plichtsgevoel door zijn gegaan. En ik 36
geloof des te sterker dat het de juist beslissing was omdat ik voel hoe snel het gaat. Dat kan ik beter weten dan welke arts dan ook. Met andere woorden: het zou alleen maar ellende hebben veroorzaakt en tot niets hebben geleid.” Je laat een man achter, drie zonen, een schoondochter, drie kleinkinderen. Ben je er gerust op? “JA!. De kleintjes, die redden het gemakkelijk, al breekt mijn hart een beetje als ik het verdriet zie. Maar Anne bijvoorbeeld, toen ze eenmaal over de schok heen was, dat stralende kind met die roos in dat glas - zo mooi. En Linda met haar boeket. De kleintjes, daar blijf ik een nostalgische herinnering voor, en dat is goed. Van de jongens heb ik de meeste zorgen gehad over Mark, maar die is in een woord gewéldig. En die meeuwenserie, daar zijn geen woorden voor. Maarten doet het op zijn manier - ik leer een heel andere zoon kennen, fantastisch. Ik hoop dat Michiel zijn laatste verzet - dat zit er volgens mij nog steeds - kan opgeven. Nee, ze redden het allemaal.” En Boet? “Boet doet het bewonderenswaardig. Ik hoop alleen dat hij in staat blijft om niks voor mij weg te stoppen. Ik zou hem dolgraag troosten als hij zat te huilen, dat zou voor hem ook goed zijn. Maar hij kan het helaas niet. In de ogen van alle drie de jongens heb ik tranen gezien. Dan denk ik: goed zo.” Wat Boet verbaast is, dat je je gemakkelijk laat zeggen dat je het enorm goed doet, zo sterk bent. Tegen lof, zegt hij, heb je altijd geprotesteerd. “Vroeger sloeg het voor mijn gevoel nergens op als ik geprezen werd. Ik dacht bovendien dat iedereen voor Boet kwam, en dat ik geaccepteerd werd als aanhanger. Een aanhanger die bovendien telkens tekort schoot. Boet heeft altijd zijn best gedaan om dat te bestrijden - maar het zal nou eenmaal diep in me. Ik moest thuis, in dat moeilijke gezin, 37
alles opknappen met mijn ziekelijke moeder en moeilijke vader. En het was toch nooit goed genoeg. Er moet kennelijk iets ingrijpends als dit gebeuren om dat er uit te rammen.” Denk je dat daar in diepste wezen ook die depressies vandaan kwamen? “Dat moet wel. Als ik een beetje buikpijn had, dan was ik bang dat ik zou gaan tekortschieten in mijn plichten en dan ging ik onderuit. En als het dan over was stopte ik twee keer zoveel energie in het “goedmaken” en dan ging het natuurlijk wéér mis. Ja, nou zie ik het glashelder. Nou ik geen verplichtingen meer heb kan ik zeggen: wat ik doe is meegenomen. Ik doe nou dingen omdat ik het wil, niet omdat het moet. Dat is een heel andere wereld.” Jullie hebben onderling vastgesteld dat als een van jullie moet overleven, Boet de beste kansen heeft. Daar ben je van overtuigd? “Zonder meer. Ik ben geen mens die makkelijk contact maakt, ik zou het zwaar hebben als ik hulp moest zoeken, en natuurlijk is er het ordinaire maar wel belangrijke feit dat ik geen auto rijd. Ik zei altijd: dan fiets ik wel, maar dat zou ik met de problemen aan mijn knie ook niet meer kunnen. Of ik ook jaloers ben dat Boet het alleen zou redden? Néé. Vroeger zou ik dat wel gehad hebben. Vanuit mijn onzekerheid dacht ik dan: als ik doodga loopt Boet tegen een vrouw aan die het allemaal heeft en kan, en dan zegt-ie: mijn god, wat heb ik al die jaren gemist? Dat gevoel is er nou geen moment.” Moeilijke jeugd, je vond jezelf ook nog lelijk, had het gevoel van tekortschieten. Je zou zeggen: wat een ongelukkige vrouw. “Nee, beslist niet. Ik heb tijden gehad dat ik tegen mezelf moest zeggen dat ik niet het recht had om ongelukkig te zijn: goeie man, fijne kinderen, welvaart, noem maar op - waar haal ik het lef vandaan om in de put te zitten? Maar ik zat dan 38
Michiel met zijn moeder, grootmoeder en overgrootmoeder. 1957.
gewoon in de put omdat ik in de put zat. Als je vraagt hoe ik mijn leven zou prikken op de geluksschaal van 1 tot 10, dan zeg ik een acht. Beetje laag hè? Nee misschien heb je gelijk, een acht is tenslotte goed. Zeker gezien de toestanden die we meegemaakt hebben. En nu? In deze situatie? Daar moet ik per uur een cijfer voor geven voor dingen met de kinderen, ander bezoek, en zelfs bij een boeiende film, dan haal ik de acht ook nog wel. Ik ben wel bang dat de vijfjes gaan toenemen. De mooiste momenten in je leven? “Vier stuks. Onze trouwdag, toen ik in het middelpunt van de belangstelling stond, en vond dat het voor die ene dag ook mocht. En de drie dagen waarop de jongens geboren werden. Ik ben altijd gericht geweest op het krijgen van kinderen. Boet zal het niet graag lezen, maar ik weet niet of ik had kunnen leven zonder . Toen ik Boet leerde kennen heb ik me al heel snel laten onderzoeken - ik was bang dat ik te smal was om kinderen te 39
Annemarie met plaatselijke poes. Turkije, 1990.
dragen. En toen ik vier dagen na de bruiloft ongesteld werd heb ik tranen met tuiten gehuild: zie je wel, ik kan het niet. Het ironische is dat mijn bevallingen een fluitje van een cent waren. Ik vond het heerlijk, omgaan met baby’s en peuters. 40
Boet zegt altijd: jij bent op je best met kleine kinderen, zieken en ouden van dagen en dieren. Daar heeft-ie gelijk in - ik denk dat ik bang ben dat alle andere groepen zullen zeggen: stel je niet aan. En aanstellerij is voor mij een hoofdzonde. Die kinderen, ouderen, dieren, die kunnen me niet afwijzen, daar loop geen gevaar bij. Maar het gevoel is hetzelfde. Mijn gevoel voor de kinderen is nooit ook maar een grein veranderd - maar mijn houding wel. Het is fijn dat er nou zoveel wederzijdse liefde aan de oppervlakte komt.” Heb je het gevoel: ik had nog bepaalde dingen willen doen? “Nee, gelukkig niet. Iets onnozels misschien als een paar dagen weg, maar dat zit er per uur minder in. Nee, ik heb alles gedaan wat ik had gewild. Een fijne man, drie geweldige zonen, een lieve schoondochter, dotten van kleinkinderen. En we hebben zo enorm veel gereisd, ook voor de krant, en ik was altijd apentrots als Boet iets van mij gebruikte in zijn verhalen. Toen we, in 1986, een week lang bij de Muur in Berlijn verbleven, zei ik op een gegeven moment: als het misgaat, dan slaan we hier, op dat kleine grasveldje van de Potzdamer Platz, een tentje op, pal tegen de Muur. Dat moet de veiligste plek op aarde zijn. Dat werd de uitsmijter van zijn laatste verhaal, vond ik mooi. Als je nou moet kiezen: hebben wat je hebt of 92 worden in Vijverhof, als Stien of 89 als je moeder, in Dekkerswald, wat kies je dan? “Daar hoef ik niet over na te denken. Dit. Het zou natuurlijk mooi zijn als je net het goede moment kon kiezen, maar daar is een mens denk ik nooit toe in staat. Maar tegenover die uitersten kies ik direct voor mijn situatie. Ondanks de pijn, ondanks alles. Je mag trots zijn op jezelf. “Trots is een slechte eigenschap. Maar ik ga heel ver als ik zeg dat ik vind dat ik het niet slecht doe.” 41
Het klinkt alsof je dat zo voor de eerste keer van je leven durft te formuleren. “Dat weet ik wel zeker. Tot nu toe zou ik gedacht hebben: maar de keukenkasten moeten nog schoon dus ik doe het niet goed. De keukenkasten kunnen me nou de rug op, gelukkig.” Zondag 18 juli
7
.38 meldt het klokje rechtsonder op het computerscherm. In mijn rechteroor hoor ik het vertrouwde geklots van de wasmachine - maar er is wel iets vreemds. Ik heb de machine zelf aangezet, na een gedetailleerde instructie door Annemarie. Ik heb het allemaal netjes opgeschreven, punt voor punt. Zodat ik straks zowel de gewone als de fijne was aankan. Geholpen natuurlijk door de onverwoestbare Miele - die 28 jaar geleden de keldertrap in de Hindestraat werd afgedragen, die de tienerkleren van onze zoons nog heeft gezien, en die nog steeds niet van ophouden weet. Dat-ie Annemarie zou overleven - we hadden het niet kunnen vermoeden toen we de opvolger van het snelwassertje destijds in huis haalden. Een uur later maak ik een fout, kan net voorkomen dat de hele berging volloopt, maar de machine geeft geen kik meer. Als Annemarie uit bed komt geeft ze een zacht tikje tegen het apparaat en hij begint prompt te lopen. Het is kennelijk wennen voor de oude Miele, een nieuwe baas. Ik heb haar gevraagd: dat moet je toch iets doen, dat je mij nou klaarstoomt om je op te volgen? Ze zei: Hoe meer jij kunt en weet, hoe rustiger ik me voel maak je geen zorgen. Ze blijft zichzelf, kalm, methodisch. Je moet alle kleren van me uit de kast op het voorkamertje straks maar laten ophalen door het Leger des Heils. Je kunt ze waarschijnlijk ook naar Switch doen, maar dan moeten ze eerst gewassen worden, veel te veel gedoe. Nee, een centimeter of vijftien boven de pingpongbal werkt het allemaal nog als vanouds. 42
Dezer dagen keken we naar 2 voor 12 - ze had allebei de woorden toen er twee of drie letters op het scherm stonden. Lang voor de kandidaten aan de oplossing toe waren. Terwijl je zou veronderstellen dat de steeds zwaardere morfinepleisters niet alleen slaap opwekken (wat ze gelukkig doen) maar ook de hersenfuncties vertragen. Er gebeuren wel gekke dingen. Tenminste voor mensen die, zoals wij, volgens vaste patronen leven en voor wie de klok nogal heilig is. (Maarten was degene die er destijds tegen begon te rebelleren en de revolutie gaat tot op vandaag door: als hij zegt dat hij om vier uur komt kan het elk tijdstip daarna worden, maar nooit vier uur.) Gekke dingen dus. Sinds jaar en dag rijd ik op zaterdagmorgen na het ontbijt eerst naar de Molsweg om wat boodschappen te doen bij de Shellwinkel. Maar vooral om de Volkskrant te kopen, na terugkomst het sportkatern eruit te vissen, het cryptogram op de laatste pagina ervan uit te knippen en op te plakken, en een uurtje later te zeggen: zullen we? Meestal hebben we ‘m in twintig minuten onder de knie, zodat ik de volgende morgen om tien voor elf met opgeheven hoofd de kamer van Bas en Astrid beneden kan betreden. Als veteraan mocht ik, jaren geleden, helpen de blanco vakken in hun exemplaar te vullen - maar de leerlingen gaan tegenwoordig tegelijk en soms zelfs een banddikte eerder over de streep. Gistermiddag om een uur of vijf zei ik: verrek, de Volkskrant vergeten. Ik had het niet gemerkt, zei Annemarie. We keken elkaar aan en probeerden de schok te verwerken. Vanmorgen zegt Annemarie opnieuw: het gaat hard. We zijn een uurtje beneden geweest bij Bas en Astrid en ze is uitgeput. Kruipt snel in bed om vanmiddag, als Mark en Michiel en Nelleke en de kleinkinderen komen, weer een beetje op krachten te zijn. Maar boven blijft alles precies op een rijtje. Voor ik het vergeet, zei ze beneden, zich tot mij wendend, mijn fiets moet je niet wegdoen hoor, die vormt een mooie barrière 43
als je de buitendeur open moet hebben vanwege de warmte. Astrid barst in lachen uit. Ze komt doodmoe boven. Is het nog als ik haar roep, een half uur voor Mark zal arriveren. Dippie. Het gaat veel te vlug. Ik kan haar alleen maar tegen mijn schouder laten uithuilen. Het dippie komt precies een week na het vorige, ook op zondag. Je lijkt Mary wel, zeg ik. Ze weet direct wat ik bedoel. Mary, een oude, gehandicapte vrouw verder op het dijkje, die Annemarie tot haar dood een paar jaar geleden trouw elke week bezocht. Ze zat elke zondag in zak en as. Omdat dan de winkels dicht waren en ze er niet uit kon. Ze kon er al tijden niet uit, geen enkele dag van de week. Maar het idéé dat de winkels dicht waren…. Als Mark komt stromen de tranen nog. Hij vangt haar op met een gemak dat ik nooit, maar dan ook nóóit, bij hem had vermoed. Dan komt Elden, vijf man sterk - Annemarie haakt na een half uurtje af. We praten intussen over de geplande vakantie van Michiel en de zijnen, die volgende week vrijdag voor twee weken naar Tsjechië zouden vertrekken. Annemarie zegt alsmaar: laten ze nou gaan, twee jaar geleden moesten ze ook al thuis blijven toen Nelleke in het ziekenhuis lag. Van de andere kant, nou ze het gevoel heeft dat het zo vlug gaat… Michiel en Nelleke zitten er niet mee. Er zijn belangrijker dingen. Misschien zoeken ze wel een onderkomen binnen een uur rijden - is in de huidige vakantiemarkt geen probleem. Annemarie slaapt drie kwartier, komt herboren terug. De avond is sereen. Ik krijg een college van haar over de chemische samenstelling van tranen en het weldadige effect dat het vergieten ervan heeft op het menselijk gemoed.
44
Maandag 19 juli
O
m half tien zitten we aan het eerste cryptogram, en Jan Meulendijks krijgt er haar nog altijd niet onder: binnen het half uur zijn we eruit. Met één gek woordje. De opgave luidt warme wijn bij vorst en de oplossing kan alleen maar zijn: negus. Dat is wel een vorst - maar wat heeft het te maken met warme wijn? De Dikke Van Dale biedt uitkomst: warme wijndrank, uitgevonden door de franse kolonel Négus. Ze stelt nuchter vast: fijn dat ik daar nog achter kom. Direct na het ontbijt heb ik al les gekregen in het opvouwen en opbergen van overhemden. Kraagje goed, overdwars op de kop leggen, in drieën vouwen, dan dubbel. Simpel, maar ik heb het nog nooit gedaan. Dan zegt ze ineens: het kan nog veel eenvoudiger. Als we nou driekwart van mijn kleren vast wegdoen, dan kun je ze gewoon in de kast op de voorkamer hangen. Hoef je nooit meer te vouwen. Ik ben altijd voor praktische oplossingen, maar er is een grens. Grace wipt aan, dan komt Coby op bezoek. Om kwart voor twaalf is Annemarie aan haar bed toe, en ik even later ook maar verder dan een hazenslaapje schop ik het niet. Als Annemarie nog diep - en pijnloos, denk ik elke keer dankbaar - van de wereld is, draai ik de fotoserie weer door, die ik van Annemarie’s leven gemaakt heb. Van de eerste babyfoto’s tot de laatste portretten, een dag of tien geleden gemaakt. Mooie beelden. Die baby met toen al die sprekende donkere ogen, het ontroerende bruidje, die stralende jonge moeder met de kogelronde Michiel op schoot. Maar er zijn ook beelden die ik helaas moet missen, omdat ze niet zijn vastgelegd. Het beeld van die feestelijk versierde kamer in de Nijmeegse binnenstad, op 31 augustus 1952, twee dagen voor ik bij de krant zou beginnen. Allemaal meisjes die zich voor de fuif 45
Mei 1943: Annemarie met haar ouders, Huub (links) en Rob.
hadden opgetut en die flirterig lonkten. En daartussen dat ene meisje in de jurk met de gele en witte bloemen, dat alleen met interesse, maar zonder nieuwsgierigheid, rondkeek. Helemaal zichzelf. Ik bracht haar die avond achter op de brommer naar huis en gaf haar een hand. Laatst zei ze : ik dacht toen: dat kan iets worden, op dat kleffe gezoen van andere jongens die me thuisbrachten knapte ik meteen af. Dat beeld mis ik. Zoals het beeld dat een week of vijf later gemaakt had kunnen worden in de bioscoop, waar ik haar mee naar toe nam om John Hustons The African Queen te zien. Ze zette, toen het zaallicht nog volop brandde, het lelijkste brilletje op haar neus dat ooit een optische fabriek heeft verlaten. Veel later zei ik tegen haar: deed je dat om me te testen, om te kijken of ik zou afknappen op zo’n uiterlijk detail? Ze zei verbaasd: hoe kom je daar nou bij - ik wilde gewoon die film zien. 46
In het regenwoud van Vancouver Island, 1974.
Het beeld van die late namiddag in Canada, in 1974, waar we, voor het eerst langdurig gescheiden van de kinderen, een maand doorbrachten bij mijn zus Loes en mijn broer Kees. Ze kreeg ineens een hartverscheurende aanval van heimwee naar de jongens - zwager Miel stond haar op de porch eindeloos te kalmeren. Die blik van intens verlangen, verdriet en pure liefde - dat beeld mis ik. En er is één beeld dat ik alleen van horen zeggen heb, maar dat geprojecteerd blijft in mijn hoofd. Het is het beeld van een meisje van 9 jaar, dat op 20 september 1944 de brandende stad Nijmegen ontvlucht met haar ouders en haar drie jongere broertjes. Haar vader en moeder slepen wat huisraad en de kleine Rob mee. Annemarie en haar 47
jongere broertje Huub dragen het reiswiegje met baby Paul erin. Denk erom, heeft haar moeder gezegd, jij bent de oudste, jij bent verantwoordelijk voor de baby. Ik was twee jaar ouder en ik woonde, als jongste van een groot gezin, twee kilometer verder naar het oosten. Het lijken kleine verschillen - het waren hele grote. De angst tijdens de felle gevechten om de Waalbrug, het verbrande huis, die angstige tocht, ze hebben Annemarie nooit meer verlaten. Maar het waren toch vooral die woorden: jij bent de oudste, jij bent verantwoordelijk. Ze heeft, opgroeiend in een moeilijk gezin, haar hele tienertijd die verantwoordelijkheid gevoeld - de diepe overtuiging dat het leven bestaat uit plichten en nog eens plichten heeft niemand er ooit uit kunnen praten. Ze heeft er met diepe depressies voor moeten betalen. Pas in de laatste fase van haar leven kan ze met overtuiging zeggen: nou ben ik aan de beurt. Voor even, maar toch. Dat beeld, van die twee bange kinderen met het reiswiegje tegen het decor van brandende huizen, dat beeld mis ik het meest. Als ze om vier uur uit bed komt kleedt ze zich met zorg aan. De veelbanige Chinese rok die Loes haar in 1974 gaf - ze had hem jaren eerder in Taiwan gekocht. Het is een dunner wordend maar nog steeds spectaculair kledingstuk. Witte blouse erboven, luidruchtige Turkse oorbellen - wie zegt dat die vrouw iets mankeert? Ze is nu toe aan de oude filmpjes, die gelukkig allemaal op video staan. We genieten. Michiel in het badje in de gootsteen op de Berg en Dalseweg, die opkijkt als Annemarie hem wil gaan wassen en dan in het stomme filmpje onmiskenbaar Mi kan wel mam zegt. De klassieke x-beentjes waarmee hij, de handen in de zakken, door Wonderland loopt, het kleine sprookjespark in Berg en Dal. Maartens enthousiasme als hij op de morgen van 6 december in zijn badstoffen jasje van de trap komt en een echt kleurboekje openslaat. En nog een puntenslijper ook, het kan niet op. Mark die gevoerd wordt in de kinderstoel en voor zijn 48
ogen - je kon met die oude camera’s al heel wat trucs uithalen - zijn bordje zichzelf ziet legen. De jongens die met afgewende hoofdjes de trap opkomen want papa heeft uitgelegd dat in echte films de acteurs nooit in de camera kijken. Als we voor vandaag stoppen, constateren we gelijk dat we er niet eerder zo intens van genoten hebben. De ellende levert mooie cadeaus op.
Dinsdag 20 juli
E
en maand geleden heb ik van de huisarts capsules gekregen met een kalmerend middel. Voor mezelf. Ik heb ze nog niet gebruikt - de aanwezigheid van het volle potje is kennelijk geruststellend genoeg. Gisteravond was ik er bijna aan toe. Annemarie had een paar uur eerder voor het eerst de dagelijkse dosis aan morfinepleisters opgehoogd. Het leverde gelukkig - een flinke pijnvermindering op. Maar ze was er zó opgetogen over dat ik me doodschrok: ze zal toch niet de illusie krijgen dat… En bovendien was euforie in het verleden talloze malen de voorbode van een depressie. Ik moest onmiddellijk denken aan vriend en oud-collega Sante Brun. Zijn veel jongere vrouw bereidde zich een paar jaar geleden voor op de marathon van New York, toen ze een lichte hersenbloeding kreeg. Ze lag, halfzijdig verlamd en in coma in het ziekenhuis. Toen ze bijkwam was de hamvraag: zijn haar geestelijke vermogens aangetast? Sante, aan de telefoon: De schrik van mijn leven. Eerst leek ze geestelijk in orde, maar toen zei ze ineens: ik denk toch weer over de marathon van New York. Ik was bang dat ze helemaal was doorgedraaid, maar toen grinnikte ze scheef en zei: “maar dan de halve…”. Annemarie is de volgende morgen ook weer terug op aarde. Om half zeven ‘s morgens trekken troepen lopers jippie-jee49
end vlak langs onze voorgevel. Ik had het gemist, de Vierdaagse is weer terug. We constateerden als notoire Vierdaagse-haters, toen we destijds naar Huissen verhuisden: in elk geval nooit meer dat. Hoera. Maar het parcours werd verlegd, we kregen de meute op spuugafstand van de voordeur. Aan het ontbijt zegt Annemarie, me aankijkend met een diepe frons: dit is wel een heel moeilijke dag voor me. Ik schrik. Ja, mijn laatste Vierdaagse. Ze lacht en ik lach opgelucht mee. Even later kan ik niet van het dijkje af om boodschappen te doen - onderaan is de weg afgesloten. Op het punt waar de lopers met een scherpe draai omhoog moeten. Ze snijden allemaal de bocht af en lopen het gras plat. Als ik het nog geen krankzinnige onderneming vond dan vind ik het nu wel: voor je lol vijftig kilometer sjokken en dan vier meter proberen te winnen. Later komt Carla, Mia’s dochter. Annemarie heeft vroeger, als ze er doorheen zat, menigmaal bij haar en Koen gelogeerd op de boerderij, toen nog in Overasselt. Een gouden bezoek noemt Annemarie het, voor ze slapen gaat. Ze voelen elkaar net zo moeiteloos aan als vroeger en Carla kan precies de goede dingen zeggen. Ze biedt, net als Thérèse en nog anderen hebben gedaan, aan om als het nodig is, nachten te komen waken. Het wordt nog druk op het dijkje. Ik rijd even langs Raf, onze kapper. Lang, slank, een jaar of vijf en dertig. Lange blonde krullen - cast hem in een film naast Brad Pitt en de laatste krijgt het moeilijk. Hij en Annemarie hebben wat - hij vertrouwt haar al zijn problemen toe - de gevolgen van zijn scheiding, net na de geboorte van zijn eerste kind, zijn nieuwe vriendin, de hele santenkraam. Annemarie hoeft hem maar via de spiegel aan te kijken en te vragen hoe IS het? en daar komen de ontboezemingen, zacht genoeg om te volgende stoelen niet te bereiken. Raf, denk ik, heeft precies wat ik 52 jaar geleden had: hij 50
herkent in haar de wezenlijke interesse en de afwezigheid van nieuwsgierigheid. Ik vraag hem of hij in de loop van de week even langs kan komen om Annemarie te knippen. Da’s jammer, zegt Raf, intussen doorfrutselend aan een dame in de stoel, ik heb vanaf morgen vakantie. Ik leg de situatie uit. Hij schrikt, geeft me zijn kaartje en zegt: vanavond zak ik door in de kroeg, bel me morgen na elven dan maken we een afspraak. Kan dat wel? Heb je geen plannen? Voor Annemarie kan dat altijd, zegt Raf.
Woensdag 21 juli
S
inds we het bezoek voornamelijk naar de morgenuren hebben verschoven, hebben we meer avond over. Ik placht een paar weken geleden vaak vroeg en afgebrand in bed te verdwijnen en, zoals Annemarie zegt: ieder verloren uur is er een. Gisteravond hebben we genoten van de verfilming van David Guterson’s Snow Falling On Cedars. Annemarie had haar aarzelingen - het boek is een van haar favorieten en meestal wil ze dan van het zien van de verfilming niet weten. Nu geeft ze toe: perfect gedaan, ingetogen en indrukwekkend. Ik krijg eindelijk de man van Corry, onze ex-pedicure, aan de lijn. Ze bereidt zich, zegt Pieter, voor op de eerste bestraling. Ze beseft dat ze weinig kans heeft - grote tumor in de linkerlong, links en rechts uitzaaiingen - maar ze heeft er toch voor gekozen. Jouw vrouw niet, hoor ik, zegt Pieter - ik ben zo onhandig geweest dat er vorige week, toen ik werd overvallen door haar telefoontje uit het ziekenhuis, uit te flappen. Nou zeg ik: Corry is zeventien jaar jonger, dat maakt natuurlijk een groot verschil. Het is een wat onwezenlijk gesprek tussen twee aanstaande weduwnaars. Ik vraag naar haar telefoonnummer en de kamer in Rijnstate. 51
Verloofd. Annemarie en ik tussen haar ouders (links) en de mijne.
In dat gigantische ziekenhuis blijkt het dezelfde kamer waar Annemarie een maand geleden de nacht na de kijkoperatie doorbracht. Annemarie met haar pilsje, ik met mijn geticte cola, de laatste stralen van de ondergaande zon, het mooiste uur van de dag. Ik had, zeg ik, vandaag ineens het gekke gevoel dat het anders wordt, gewoner. Annemarie: ik ook. Er komt iets van routine. Dat moet ook te maken hebben met het feit dat we niet meer voortdurend mensen hoeven te vertellen hoe de zaken ervoor staan iedereen die in aanmerking komt weet nou van wanten. En zoals ik wen aan de pijn, wen ik ook aan het einde. Waar ik gelukkig trouwens lang niet altijd aan denk hoor. En steeds minder. Als ik de kamer rondkijk - we hebben vandaag een reeks uitgebloeide boeketten opgeruimd - constateer ik dat het minder op een bloemenwinkel gaat lijken. Ja, alles wordt normaler, zelfs het volstrekt abnormale. 52
Maar nou we het er toch over hebben: moet de kist straks open of dicht, vraag ik. Ik heb geen voorkeur, zegt ze. Ik moet lachen, ze zegt het op een toon alsof ik haar vraag of ze liever de mosterdsoep wil of de carpaccio. Ik heb er over nagedacht. Als we kiezen voor open gaan er na haar dood specialisten aan de slag om haar lichaam “mooi” te maken. En hoewel ik geen hooggestemde gedachten heb over het lichaam als tempel van de geest: dat idee vind ik onverdraaglijk. Ik zal altijd een scène uit Six feet under op mijn netvlies houden. Dicht dan, zeg ik, ze gaan anders vast dat verkleurde plekje op je neus wegwerken. Dat moet niet. Met een schokje realiseer ik me dat ik datzelfde regelmatig doe als ik de foto’s die ik van haar maak bewerk met Photoshop. Maar ja, dat is anders, dan doe ik het zelf hè. Buitenstaanders moeten met hun poten van haar afblijven. ‘s Morgens komt petekind Lonne op bezoek - voor ze op vakantie gaan naar Tsjechië wil ze trots haar vriendje Thomas presenteren. Leuke kinderen, denk ik - tot ik me realiseer dat op Lonne’s leeftijd - 21- Annemarie in verwachting was van Michiel en ik op de zijne al lang en breed vader. Zie ineens weer het tafereel voor me in de late herfst van 1956. Annemarie komt thuis van haar werk als secretaresse op het Pedologisch Instituut, net om de hoek van het huis van tante Marie, waarvan we de rechterhelft hebben betrokken. In de hoek van de kamer zit een PTT-man de radiocentrale aan te sluiten. Hij ziet haar en zegt hoi. Annemarie dekt de tafel, dan kom ik thuis en schuif na een tweede hoi aan voor de maaltijd. Na enige tijd kijkt de man verbaasd op: vader en moeder niet thuis? Annemarie, met twee maanden Michiel in haar buik, trots: vader en moeder, dat zijn wij. De man voelt zich lichtelijk onzeker bij het afronden van zijn werkzaamheden. Annemarie rust even, komt dan uit bed als Wil arriveert. Kapper Raf belt - hij kan direct komen. Graag, zegt 53
Annemarie en schiet snel een rok en truitje aan. Raf heeft het er even moeilijk mee, maar slaat zich dapper door de confrontatie. Knipt mij voor het gemak er ook nog even bij. Hij heeft tranen in zijn ogen als hij, de lange armen om Annemarie geslagen, afscheid neemt. Ontroerende scène, zeg ik later tegen Wil, als Annemarie weer rust. Die woorden, zegt Wil, typerend voor jou: je kunt betrokken zijn, diep betrokken - maar je neemt ook een soort professionele afstand. Dat, zeg ik, verwijt ik mezelf regelmatig. Maar verander het maar eens.
Donderdag 22 juli
H
oeveel nostalgie kan een mens verdragen? Het ligt aan de omstandigheden. In de onze is het antwoord: een heleboel. Gisteravond hebben we in de den weer een flink stuk video doorgedraaid met oude filmpjes - wat ben ik blij dat ik ze destijds met veel pijn, moeite en filmbreuken op de magneetband heb overgezet. Annemarie en de kinderen - het is 1966 - lopend door Madurodam, of uitkijkend over de boulevard in Scheveningen, waar je toen de Simca 1000 nog onbekommerd langs de stoeprand kon parkeren. Michiel, met de andere twee voetballend op de hei bij Ede - hij laat een lullig balletje onder zich doorgaan, grijpt onmiddellijk naar zijn rug en stort als een aangeschoten olifant er aarde. In een tijd dat niemand nog het woord Schwalbe kende. We zijn toe aan de eerste van een reeks kampeervakanties, samen met mijn oudste zus Aga uit Groningen, Theo en de kinderen, een jaar of acht ouder dan de onze. Aga, ze is al meer dan twintig jaar dood, haar warmte spat nog steeds van het tv-scherm. Ze leed aan Parkinson, haar Mark en onze jongens begonnen na aankomst op de camping meteen een trapje in het talud uit 54
In de achtertuin van het huis aan de Hindestraat, 1966.
te hakken, zodat ze zonder ongelukken in de wasruimte kon komen. Ik maak me zeven en dertig jaar later nog steeds boos als ik zie hoe Michiel, in een onderonsje met zijn oudere neefje Mark, Maarten aan de kant duwt als die aansluiting zoekt. Foei Michiel, zoiets doe je niet met je broertje. En we herinneren ons hoe Aga, na aankomst op de camping in Mariazell, trots de even zware als gigantische gietijzeren pan liet zien, waarin een uit de kluiten gewassen kant-en-klare rollade, die dágenlang elke honger verre kon houden. Koelmiddelen waren er niet - dus de pan werd op de bedding van het vlak langs de tent stromende vijftien centimeter diepe beekje geparkeerd, voor de zekerheid nog een rotsblok op het deksel. Die nacht begon het te gieten, het beekje veranderde in een bandjir, en van pan noch rollade is ooit meer iets vernomen. Volgens onze berekeningen moeten ze een graf hebben gevonden in de Zwarte Zee. Aga, de pan en de rollade: de jaren zestig in een gietijzeren notendop. 55
Van anekdotische nostalgie schakelen we moeiteloos over naar onderwerpen die een tikkeltje zwaarder zijn. Hoe wil je het, vraag ik, bij de euthanasie? Wie wil je erbij hebben? Liefst jou en de kinderen, zegt ze, maar als de jongens het moeilijk vinden, dan wil ik het per se niet. Als ik jou maar als laatste zie. Ik zou het voor geen goud willen missen, zeg ik - en besef dat het een verkeerde opmerking is. Goud zegt me nu eenmaal niet meer dan keileem. Ik denk: ik zou het niet willen missen voor een complete collectie van alle digitale professionele spiegelreflexcamera’s die er op de markt zijn. Zoals Wil - de ervaringsdeskundige zegt: dat laatste moment, dat is de kers op de taart. Als ik, tegen tienen, terugkom van het boodschappen doen, zegt Annemarie: net een telefoontje gehad, Henk Kuijt is vannacht gestorven. Mijn derde en laatste hoofdredacteur. Eerst stierf, nog geen vijftig, mijn goede vriend Frans Hulskorte, vele jaren later Louis Frequin, die een groot deel van mijn journalistieke leven heeft bepaald. En nu Henk, die ik de laatste tien jaar op de krant als baas heb gehad. Hij is een paar jaar geleden voor de tweede keer getrouwd, kreeg longkanker, heeft het nog een hele tijd gered. Over een maand krijgt Lindy haar eerste baby. Om elf uur komt huisarts Haye - hij heeft weer een uur uitgetrokken. Annemarie werkt haar lijstje af met technische vragen over de morfine, het waarschijnlijke verdere verloop en - bijna vergeten - het stickie en het zakje wiet die nog steeds boven in de kast liggen. Haye: dóén. Als je die vreselijke steken hebt waarover je vertelde. Het kan echt helpen. Hij heeft contact gehad met het hospice, we kunnen dezer dagen een telefoontje verwachten van Hanny Verheyden, met wie hij uitvoerig overlegd heeft. Ze zal ons uitnodigen voor een bezoek - Annemarie wil graag het huis en de omgeving in zich opnemen nu het nog kan. We praten uitvoerig over euthanasie. 56
Haye denkt dat het in technische zin niet zover hoeft te komen. In het hospice wordt - in samenspraak met hem - alles uit de kast gehaald om de pijn te bestrijden. Haye: “Je hoeft geen pijn te hebben, je hoeft geen decorum te verliezen. En die zware pijnbestrijding zorgt ervoor dat je wegzakt in een enorme moeheid, die het allemaal veel makkelijker maakt. Je bent dan al aan het versterven, als je niet meer kunt drinken, en als het bij die middelen een dodelijke dosis zit, het zij zo. Het lijkt voor degenen die je zien dan misschien of je lijdt, maar dat is niet zo. Je voelt nog wel een hand op de jouwe, ziet het gezicht van Boet of de kinderen en dat is alleen maar fijn. Dan zullen ze misschien zien dat je droge lippen hebt en denken dat je dorst hebt - dat is niet zo. En dan glijd je weg.” Even later zegt hij: “Mocht je toch uitdrukkelijk voor een moment kiezen, dan volg ik je. Alleen kan dat niet op Rozenheuvel, dat is tegen de regels. Maar nogmaals, ik weet bijna zeker dat het niet in die zin aan de orde zal komen.” Tot de volgende donderdag. Of niet, natuurlijk. Annemarie zegt, als hij weg is, met volle overtuiging: doodgaan wordt steeds gemakkelijker.
Vrijdag 23 juli
G
isteravond was het weer tijd voor de wekelijkse Blijft Mijn Brein Nog Op Peil-Test. Hoe snel zal Annemarie de twaalfletterige woorden van 2 voor 12 raden? Bij het eerste paar staan er alleen de begin- en eindletter als ze roept: luchtvervoer! Bingo. Bij het tweede maakt ze het nog bonter. Het koppel heeft pas, via de vragen, tien van de twaalf letters - door elkaar - verzameld als ze even door de oogharen tuurt en zegt: retourbiljet. Niet eerlijk, constateer ik - ik had in beide gevallen nog geen flauw vermoeden. Hier moet doping in het spel zijn. De volgende keer plak ik een paar uur tevoren honderd milligram morfine - maak ik misschien ook een kansje. Later, tijdens ons kwaliteitsuurtje rond zonsondergang, wil ze weten hoe ik me mijn leven straks, alleen, voorstel. Ze denkt 57
In de Dolomieten, 1978.
dat ik er, net als tot nu toe, vaak alleen op zal uittrekken met de camera, om daarna thuis enthousiast aan het bewerken te slaan. Misschien wel, zeg ik. Alleen kan ik, na gedane arbeid, dan niet meer Pop roepen om jou het resultaat te laten zien. En misschien maakt dat de hele onderneming wel zinloos. Het blijft allemaal speculeren. Alleen kleine problemen kunnen afdoende worden opgelost. Ik kijk naar de Albert Heijn-reclame bij de Ster en besef ineens dat ik niet weet hoe ik prei moet klaarmaken - het lijkt me plotseling onverdraaglijk om dat nooit meer op m’n bord te zien. Annemarie geeft een college over het maken van een sausje, halverwege weet ik al dat ik daar nooit aan zal beginnen. Maar hé, zegt ze, het ligt ook kant en klaar in het vriesvak, met sausje en al. A la crème staat er op. En zo kwam alles weer op z’n pootjes terecht. Mooie post. Coby beschrijft hoe ze, terugkerend uit Huissen, op het Nijmeegse stationsplein een meisje aantrof midden in een 58
paniekaanval. Iedereen liep er in een boog omheen, Coby probeerde haar rustig te krijgen. Ze schrijft: verder niemand die iets deed. Jullie waren en zijn zo anders. Altijd die oprechte belangstelling en waardering. Bij jullie kon ik tijdens de ziekte van Theo mijn gevoelens zonder enige reserve tonen. Dat kon echt maar bij een paar mensen. Coby’s dochter Ada had een paar dagen eerder laten weten: Annemarie, ik wil je bedanken voor de vriendschap met mijn vader, die ondanks zijn ziekte tot het eind voortduurde. Voor mij was het heel fijn dat buiten de kleine familiekring toch nog een paar mensen de confrontatie met Alzheimer aandurfden, en ook de Theo erachter bleven zien. Vroeger leerden we dat vriendelijkheid en betrokkenheid zouden worden beloond in het hiernamaals. Voor ons hoeft er helemaal niks beloond te worden, maar als het dan toch moet, dan liever in het hiernumaals. In antwoord op de vraag van iemand waarom ik zo weinig foto’s maak de laatste tijd, heb ik een trouwe fan van Webshots uitgelegd hoe de vork in de steel zit. Ze heeft er kennelijk over gepraat met een vriendin.Vanmorgen dit emailtje: Dearest Boet, I have learned about your difficult times. I am writing to tell you that I am thinking of you and your family. You are a dear, nice man and I have enjoyed your humor and your e-mails. Just to let you know that you are in my thoughts….Barbara. Maritz stuurt uit Portugal, in liefdevol rood, een gedicht van een anonieme Noord-Amerikaanse indiaan. Ik lees het tweede couplet en weet meteen dat de eerdere keuzes achterhaald zijn: Miss me a little, but not too long and not with your head bowed low. Remember the love that we once shared Miss me - but let me go. Ik geef, het zonder commentaar, aan Annemarie. Ze leest de tekst twee keer. 59
Zegt dan: dat tweede couplet hè, dat moet het worden. Vasalis en Herman Pieter de Boer, move over. Om half elf pik ik Ellen op. Op de minuut, en dat helemaal uit Den Haag, eerst de trein, dan de bus. Vorige winter is ze met haar tweede man Aad Nuis bij ons geweest, daarna liepen alle afspraken om de een of andere reden mis. Maar nou kunnen we een uur - tot Annemarie te moe wordt - herinneringen ophalen aan de logeerpartijen van haar, Max en de kinderen bij ons, en omgekeerd. Herinneringen aan doorweekte en doorwaakte nachten, tot vroeg in de ochtend, eindeloze gesprekken waarin we de frustraties van onze roomse jeugd van ons afpraatten. Met z’n negenen in het piepkleine Fiatje 600 naar de Bisonbaai - compleet met badje voor de kleinsten en proviand voor de hele dag. Annemarie en Ellen hangen lang in elkaars armen. Dat je het zo KUNT, zegt Ellen. Annemarie: de hemel weet wat ik nog voor een rotmens word, de laatste periode. Maar als ik me dat voorstel denk ik: dit is in elk geval meegenomen. Annemarie gaat om twaalf uur naar bed, Ellen en ik lunchen op het terras van De Betuwe, tegen de kramen van de groentemarkt aan. Weer zo’n onwezenlijke situatie - op deze warme dag aan de garnalen-avocado-salade met de enige vrouw die ik, behalve Annemarie, de afgelopen twee en vijftig jaar in ernst heb gekust. Maar Annemarie en Max zaten, zij het licht verstoord, toe te kijken, dus wie er zwaar aan wil tillen vindt mij niet aan zijn zijde. Ik breng haar naar het station in Arnhem na een helse tocht door de permanent opgebroken stad waar zelfs een autochtoon zijn weg niet meer kan vinden. Als ze onder het vignet van de NS door verdwijnt voel ik een brok in mijn keel. Niet meer dan dat. Ik ben jaloers op Ellen die, toen we wegreden van de Binnendijk, haar tranen royaal liet vloeien.
60
Zaterdag 24 juli
N
et een gewone zomerse zaterdag. De zon schijnt uitbundig door het voorraam als ik tegen zessen wakker word en de krant uit de bus haal. Boven mijn hoofd scharrelen de kraaien op het platte dak - af en toe driftige tikken als ze delicatessen onder het mos vandaan peuteren. Ik ben, zoals sinds jaar en dag, ergens in de loop van de nacht naar de kleine slaapkamer verhuisd, zodat zij onbekommerd kan doorslapen terwijl ik de krant lees. Net een gewone zomerse zaterdag. Tot ik een uur later De Gelderlander uit heb en het pak papier rechtstreeks naar de oud papier-lade van het Lundia-kastje verhuis. De eerste keer. Afgelopen week heb ik de kranten dagelijks voor haar klaargelegd, maar uiteindelijk belandden ze ongelezen bij het oud papier. En dan nog wel de zaterdagkrant - met het cryptogram dat in onze ijzeren traditie het hare is, zoals dat van HP/De Tijd het mijne en dat van De Volkskrant het onze. Een paar maanden geleden zou ze zonder de krant de hele dag haar draai niet hebben kunnen vinden. Is het een onderdeel van het “lange afscheid nemen” waarover Haye het heeft? Of is het zo dat ze door het vele bezoek aan de ene en de toenemende moeheid aan de andere kant gewoon geen tijd meer heeft? Een combinatie van de twee? Waarschijnlijk. Op het plankje nog-te-lezen staat een serie boeken waarop ze zich heeft verheugd. Ik zie nog haar opgetogen gezicht toen ze me een week of zes geleden het pakje van Amazon liet zien, dat net door de post gebracht was. Met onder andere The Bedford Boys - het verhaal van de tientallen Amerikaanse jongens uit een en hetzelfde dorp die tot de eerste aanvalsgolf op Omaha Beach behoorden - en een minuut na de landing dood of stervend aan de vloedlijn lagen. Dat komt er niet meer van. Net zo min als de elfhonderd pagina’s van Geert Maks In 61
Annemarie, Mark, Michiel en Maarten in Valkenswaard. 1972.
Europa, dat ik net uit had voor ons leven op z’n kop werd gezet. Het enige waar ze nog aan toekomt is een flutterige Amerikaanse damespocket - een paar pagina’s voor het slapen gaan. En dat voor een vrouw die langer en intenser kon lezen dan wie dan ook. Een jaar geleden zou ik het huis rond haar hebben kunnen afbreken zonder dat ze het merkte als ze verzonken zat in een roman, een biografie of een historische studie. Nee, geen gewone zomerse zaterdag dus. Gisteravond weer het nostalgische filmuurtje. De speelfilm Kidnap in Praditz, gemaakt aan de Weissensee in 1969, met Aga’s en onze Marken, die als twee schurken nichtjes Annemiek en Carla ontvoeren. Ze krijgen, de meisjes aan bomen gebonden, ruzie over het losgeld, grote Mark steekt kleine Mark dood, dan komen de argeloze toeristen Michiel en Maarten in beeld, die de achtervolging op grote Mark inzetten. 62
Het hoogtepunt - toen ik het stond te filmen vond ik het een frustrerend dieptepunt - is de scène waarin Maarten vele seconden lang vergeefs probeert een mes uit zijn zak te trekken. Maar tenslotte lukt het - hij werpt het met een verbeten gezicht in de ruimte en grote Mark stort, een halve bergrug verder, dodelijk getroffen, ter aarde. De bevrijding van de meisjes vormt het happy end. Ik herinner me nog hoe vermoorde kleine Mark - ogen dicht, tentharing in de oksel geklemd - ik had een er halve pot aardbeienjam omheen gesmeerd - smekend riep: mag ik het nou oplikken? En het filmpje, begin jaren zeventig gemaakt op een camping bij Valkenswaard. Ik filmde de jongens bij het trampolinespringen. Maarten kwam, na een fraaie hoge sprong ongelukkig neer, haalde zijn wang open aan de metalen rand en stortte met een kreet ter aarde. Uit mijn ooghoek zag ik de EHBO-man uit de witte trailer vlakbij naar de plaats des onheil rennen. Besloot - men is een bezeten filmer of men is het niet - door te draaien. Ik liep achter de EHBO-man en Maarten aan, de trailer in, en filmde in close-up de verzorging. En wie bent u dan wel vroeg de man boos toen hij opkeek van zijn werk. Ik ben zijn vader, zei ik. Zijn VADER? En dan blijft u gewoon FILMEN? Ik: ik dacht: die meneer heeft meer verstand van verbinden en ik van filmen, dus het leek me logisch. Gelukkig werkte de man niet bij de Kinderbescherming, anders had hij me ter plekke uit de ouderlijke macht ontzet. Meer dan dertig jaar later, zittend voor het tv-scherm in de den, constateren we dat ik destijds de goede keuze heb gemaakt. Vanmorgen in bed zegt ze: het gaat minder snel dan twee weken geleden. Nee, maak je niet bezorgd, ik maak me geen illusies - het gezwel groeit gewoon door. Maar misschien heeft het ruimte gevonden om gemakkelijker uit te dijen, zonder dat het méér opzij hoeft te duwen. 63
Annemarie met Nelleke, Daniël en haar moeder. 1988.
Het verbijstert me telkens weer, zeg ik, hoe gemakkelijk je over het gezwel praat. Mij eigenlijk ook. Vroeger dacht ik bij het woord kankergezwel aan een soort alien die je van binnen opvreet. Gek, nou is het alleen nog maar een stuk lichaam dat voor zichzelf begonnen is. Misschien heeft het ook te maken met het feit dat ik, in mijn inzinkingen, altijd te maken had met iets in mijn hoofd dat dingen wilde die IK niet wilde. Dat was minder dodelijk, maar misschien wel kwaadaardiger. En bedreigender. We maken maar weer eens de balans op. Concluderen dat we de tentamens best redelijk zijn doorgekomen - het maakt ons vastbesloten ook het eindexamen met goed gevolg af te leggen. Maar er moet nog het een en ander gebeuren voor de schooltassen de vlaggenmast in kunnen. Net voor Annemarie ‘s middags om een uur of half twee haar ogen sluit kan ik haar meedelen dat het hospice in Rozendaal gebeld heeft. We kunnen er maandag om half elf terecht om alles te bekijken. Ze slaapt gelukkig in. En wordt een half uur 64
later wakker met vreselijke steken in haar keel. Zullen we dan maar, zegt ze, staande in de deuropening. Ja, we zullen. Ze steekt om tien voor half drie de eerste joint van haar leven op en neemt drie diepe trekken. Tien minuten later ligt ze in diepe slaap - maar of het door de wiet komt hebben we nog niet proefondervindelijk kunnen vaststellen. In elk geval is ze er niet van door het lint gegaan. Kleine Mark is er als ze opstaat. Anders dan in filmpje van vijf en dertig jaar geleden wil hij graag thee en taalt niet naar aardbeienjam. Hij zegt, met diepe overtuiging tegen Annemarie: je ziet er met de week meer ontspannen uit. Zoals hij zelf steeds meer vrede heeft met de situatie - op het moment na dat hij droomde dat ze aan de betere hand was om daarna wakker te worden. Een fijn lang gesprek. Tegen half zeven vertrekt hij weer naar Houten. Zondag 25 juli oals ze daar zit op bank, in de avondschemering. Lange wijde rok, wit truitje, die lange bruine armen, de brede koperen armband met de roadrunner die we in Death Valley hebben gekocht, oorbellen die de laatste stralen van de ondergaande zon doorgeven. Geen mens die haar zo ziet zitten zou zeggen: duidelijk aflopende zaak. Ze kleedt zich al dagen zo - ik zie al mijn favoriete kledingstukken langskomen. Toeval?
Z
Nee, zegt ze, ik weet precies wat jij me het liefst ziet dragen. Maar tot een paar maanden geleden dacht ik, als ik voor de klerenkast stond, vaak: toch maar niet, die rok, vijf en twintig jaar oud, slijt te snel. Ik kan alles nou onbekommerd opdragen. Onbekommerd. Het sluit naadloos aan bij het ontspannen van 65
Mark, een paar uur eerder. Kan ze het zelf verklaren? Ik denk het wel, ik heb er veel over nagedacht. Een mens is eigenlijk altijd wel ergens bang voor. Of tenminste ongerust over. Jij weet daar alles van. Voor we op vakantie gingen begon je altijd te snotteren en dan was je als de dood dat het niet door kon gaan. Weet je nog toen we in ‘88 door Michiel en Nelleke naar Schiphol werden gebracht voor de grote doorsteek door Amerika en je in de file zat te hopen dat we het vliegtuig zouden missen? Omdat je ineens bang was voor alles wat er verkeerd zou kunnen gaan? Er is altijd wel iets om over te piekeren - voor mij nou niet meer. Ik kan me indenken dat niemand dat begrijpt, maar het IS zo. Toen we de laatste keer in het ziekenhuis waren geweest zei jij: nou kan geen dokter je meer bang maken. Ik ga nou verder: NIEMAND kan me meer bang maken. Niemand kan me meer beledigen, neppen, negeren. Als iemand dat zou doen dan glijdt het nu langs mijn koude kleren af, daarvoor is mijn tijd te kostbaar. Wat mensen wèl kunnen - en aan de lopende band doen - dat is: me waarderen, bemoedigen, blij maken, ontroeren. Da’s toch een geweldige gedachte? We hebben het er dikwijls over gehad dat er zoveel meer negatieve dingen in de wereld zijn dan positieve. Voor mij is het omgekeerd, nu. Negatief: ik ga dood - maar dat dát zou gebeuren weet ik al meer dan zestig jaar. En de rest zit allemaal bóven de streep. Je voelt je onkwetsbaar? Ik dacht niet dat ik op die vraag ooit volmondig ja zou kunnen zeggen. JA. Als er nu gebeld wordt, ik doe de deur open en er staat een man met een pistool die “je geld of je leven” roept, dan zou ik zonder moeite kunnen zeggen: nee, geld krijg je niet, schiet maar. Ik denk dat hij met grote ogen van het dijkje zou vluchten trouwens. Mocht je overigens ‘s avonds een keer niet thuis zijn als er gebeld wordt, dan zal ik toch niet zonder meer open doen. Niet vanwege dat pistool, maar ik heb er geen zin in om op de valreep nog verkracht te worden… 66
Voor we gaan slapen kus ik dankbaar mijn privé-docent Laatste Levensfase. Als Annemarie één ding niet wil, dan is het “over haar graf heen regeren”. Elke keer als we het hebben over de crematie of over mijn leven straks, dan zegt ze: ik wil mijn mening wel geven, maar het zijn jullie beslissingen. Als ze zit te lezen in Relevant, het blad van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (ze leest, behalve dat flutromannetje alleen nog wat ik bij gebrek aan een beter woord maar even vakliteratuur noem), schieten haar ogen ineens vol tranen. Kijk, zegt ze, dát bedoel ik nou, en wijst op een alinea in een interview met Max Pam, die hoog op de boekenlijst staat met Het Ravijn - het verslag van zijn hersenbloeding en het herstel daarna. Dode, hou je mond! Zo heb ik ook de pest in als ik niet naar iemands uitvaart mag, zogenaamd omdat de overledene in stilte begraven wilde worden. Maar hij is verleden tijd, dus waar bemoeit hij zich mee. Zoiets regelen vind ik getuigen van zelfoverschatting en het is beledigend voor nabestaanden. Je moet je grenzen weten. Even later schiet ze in de lach om een cartoon in hetzelfde blad. Een dokter die naast een stervende eindeloos zit te leuteren over zijn verzameling postzegels en telefoonkaarten, waar sinds de komst van het mobieltje de klad in is gekomen. Onderschrift: Om geen euthanasie te hoeven melden, proberen steeds meer artsen hun patiënten dood te vervelen. Het hele leven bestaat uit enerzijdsen en anderzijdsen behalve voor erg domme mensen, die nooit twijfelen en precies weten wat goed en wat verkeerd, wat wenselijk en verwerpelijk is. Ook als het centrale gegeven onaantastbaar is, zoals in ons geval, is het niet anders. We praten ‘s avonds over Betty, die na vele vergeefse pogingen nu echt naar Nederland komt, in oktober. Betty, de dochter van Loes, mijn drie jaar terug in Canada overleden zus. Betty: een vrouw met een groot hart en een fijne neus voor verkeerde mannen. Rick heette de eerste - toen 67
Michiel, Maarten en Mark, getekend door Betty.
ze zo’n dertig jaar geleden als tiener een half jaar bij ons in huis was, liep ze tien keer per dag naar de gang om te kijken of er post was. En tussendoor tekende ze drie prachtige portretten van onze jongens die, als spijtig bewijs van een niet verder ontwikkeld talent, nog altijd aan de muur tegenover ons bed hangen. Na Rick volgde een stoet anderen. Allemaal verkeerd. Betty veranderde intussen van een licht-lethargisch meisje in een doortastende vrouw die als een tijgerin vocht voor de kansen van haar gehandicapte dochter - we sloegen de transformatie verbluft gade. In oktober dus - ze laat ons in elk bericht weten dat ze eindelijk een goede man heeft gevonden. Dan heb je in elk geval ruimte genoeg in huis, zegt Annemarie. Of niet dus, zeg ik. Ze knikt - en we realiseren ons allebei hoe dubbel het is. Ze wil niks rekken, maar ze wil ook nog niet dood. Als je nou moest kiezen, zeg ik, vóór of ná 1 oktober? Kan ik niet, en het is maar goed dat ik dat niet kan. Ook de medaille van Rozenheuvel, waar we morgenvroeg op bezoek gaan, heeft die twee kanten. Annemarie wil er voor kiezen op het moment dat ze zich voortdurend door zorg omringd wil weten en mij niet te sterk wil belasten. (Ik heb 68
honderd keer gezegd dat ze alleen aan zichzelf moet denken. Dat doe ik ook, zegt ze dan, IK zou er niet tegen kunnen als ik het gevoel krijg dat jij er onderdoor gaat.) Ze wil er graag heen, heeft een hele lijst gemaakt van vragen die ze wil stellen. De andere kant van de medaille: “Als ik hier ons bed zie, dan kan ik nog denken: ja, moet volgende week in de was. Bij het bed daar kan ik alleen nog vaststellen: hier ga ik dood.”
Maandag 26 juli
D
e regen klettert ‘s morgens vroeg op de honderd en twaalf vierkante meters van ons platte dak - met venijnige extra-tikken op de lichtkoepel schuin achter het bureau. Meestal vind ik het wel een gezellig gehoor. Of je permanent in een vakantietent huist. Vanmorgen had ik op een stralende zon gehoopt. Annemarie komt voor het eerst sinds weken buiten - althans verder dan het terras en de vuilnisemmer naast de deur. Ik had haar de omgeving van het hospice willen laten zien in opgewekte zomersfeer. De prachtige waterpartij voor de heuvel aan de overkant, het stokoude voormalige schooltje, tegen de berg geplakt als een permanent decor voor een Jan, Mies en Wimfilm. Eerst rijd ik nog naar Bemmel - in de advertentie van Lidl heb ik een aanbieding gezien van sokken uit 100 procent kunstvezel, ik draag ze het liefst maar kan ze nooit ergens krijgen. Doen, zegt Annemarie. Maar halverwege krijg ik de neiging om te keren - waar ben ik in alleherejezusnaam mee bezig? Ga toch door en scoor acht paar. Als we in de auto stappen voor de rit naar Rozendaal zijn we allebei bibberig. De zon breekt door als we de statige laan naar het kasteel inrijden, de kliniek waar Maarten zich vorig jaar aan zijn hernia heeft laten opereren voorbij, dan links, in de mooist denkbare ambiance, de grote witte villa. Net voor ze uit de auto wil stappen krijgt Annemarie een 69
huilbui. Ze heeft de pest in, maar kan de stroom tranen nauwelijks stelpen. Mag het, zeg ik, natuurlijk mag het. Ja, snikt ze na, weer een belangrijke beslissing. Zover is het nog niet. We worden gastvrij ontvangen door verpleegkundige Josien, moeten over en weer even wennen aan het tutoyeren. Ze legt omstandig uit hoe het op Rozenheuvel toegaat. Dat het weliswaar gerund wordt door het Leger des Heils, maar dat ieders opvattingen worden gerespecteerd. Alleen actieve euthanasie is taboe. Maar dat wisten we al. Als dat nodig is, had Haye eerder gezegd, dan vervoeren we je naar huis en doen het dáár. We lopen achter Josien de statige villa rond - vroeger was het een dépendance van het kasteel verderop, tien jaar geleden is het door de oude baron van Pallandt aan het Leger geschonken. De schitterende voormalige eetkamer, waar nu in gemakkelijke stoelen een stuk of vijf mensen zitten onder een gigantische kroonluchter, de riante serre aan de voorkant (alleen hier mag worden gerookt, de brandweer en zo) met uitzicht op het water. Krijgen een glimp te zien van de allemaal bezette kamers. We praten buiten verder, op het tuinstel onder de grote overkapping bij de ingang. Op de tafel staat een plantje. Hetzelfde als in de bak van Michiel en Nelleke, zegt Annemarie opgewekt, kennelijk blij iets bekends te zien. Een smetteloos gazon aan onze voeten, veel bloemen, een spierwit beeld van een omhelzend paar, een bomenwand met duizend groentinten erachter. Te mooi om er dood te gaan misschien heb je minder moeite het leven los te laten als je in een lekkend kraakpand in de achterstandswijk ligt. Josien beantwoordt al onze vragen. Ja, Annemarie mag natuurlijk port hebben en ja, Boet mag blijven slapen als hij wil en ja, bezoek kan altijd. Meestal kun je in Rozenheuvel binnen een paar dagen terecht - er zijn acht kamers - soms duurt het wat langer. Dus liever niet wachten tot het erg dringend is, zegt Josien. Ze vraagt naar de familieomstandigheden, krijgt het waarheidsgetrouwe optimistische rapport en zegt: dan boffen jullie. Ze vertelt van mensen die er 70
Annemarie in 1982.
sterven zonder dat hun partner of kinderen komen opdagen. Ja, zegt Annemarie, we boffen ècht. Geen spoor van ironie in haar stem. 71
Annemarie staat al op de wachtlijst, maar dat betekent niet dat ze ja hoeft te zeggen als ze aan de beurt is. Af en toe komen er bewoners langs, ze groeten vriendelijk. Ik zie ze denken: zou hij het zijn? Of zij? Als we weer thuis zijn slaakt Annemarie een diepe zucht. Opgelucht? Nou en of. Het was, na het ziekenhuis, toch weer een hele stap. Dan grinnikt ze, en maakt haar eigen maanlanding: it was a small step for mankind - but a giant step for a woman. Ze zit een half uur op de rand van het bed om het allemaal te verwerken. Dan slaapt ze, diep en pijnloos. Elden, vijf man sterk, komt na de middagpauze. We hebben ons angstvallig buiten hun dilemma gehouden: al dan niet naar Tsjechië gaan. Temeer omdat ze twee jaar geleden Italië hebben moeten laten schieten vanwege een - gelukkig onschuldig gebleken - gezwel in Nelleke’s buik. Ze gaan niet - hun alternatief is een week Braamt bij Doetinchem (Anne: ik ga op zaterdag soms nog vèrder korfballen!) en daarna een week Hoog-Vaals - het park waar Annemarie en ik uitstekende herinneringen aan hebben van twee jaar geleden. Toch een fijne gedachte, dat ze, als het nodig is, in de buurt zijn. Marijke komt binnenwippen met een zoals altijd heel apart bloemstukje, en ze heeft nog een verrassing: een in beukenhout ingelijste kleine tekening. Het duurt even voor ik hem herken. Toen we in 1993 door Amerika trokken paste Marijke - die schuin onder ons woont - zoals altijd op het huis en de planten. Onderweg tekende ik Annemarie op verschillende locaties en stuurde het resultaat als ansicht naar Marijke. Hier zat ze op een bankje tegen het decor van de vulkaan St. Helens. Vanwege mijn uiterst beperkte tekentalent is ze verscholen achter een wegenkaart - alleen de haren en de overigens onmiskenbare lange benen met flatjes aan de voeten zijn zichtbaar. Marijke heeft de kaart destijds ingelijst en aan de muur gehangen, nu vindt ze, heel lief, dat we die terug moeten hebben. 72
Ook Astrid komt nog langs - met een pasta-maaltijd om de tapas-schotel die ik net óp heb morgen op te volgen. Ik krijg de kans niet zelf een keer te koken. Om tien uur zeg ik tegen Annemarie, die zo fit oogt als een hoen: een jaar geleden zou je, zelfs zonder de emoties van nu, afgebrand op de bank hebben gehangen na zo’n dag. Ze verbaast zich er even hard over als ik.
Dinsdag 27 juli
E
en probleem hebben we intussen wél. Of misschien moet ik zeggen: een probleem hebben sommige ánderen intussen wel. We constateren dat we menigmaal, als er bezoek is, de meest opgewekte mensen in het gezelschap zijn. Annemarie beurt vaker anderen op dan ze zelf moet worden opgebeurd. Ik hoor haar aan de telefoon tegen de trouw bellende Thérèse, na het bezoek aan Rozendaal, zeggen: erg gelukkig, als die naar haar toestand informeert. Ik denk ineens: dat gelooft geen hond en ook geen zus. En toch weet ik dat ze het voor honderd procent meent. En ik zie en hoor Nelleke afhaken als we het hebben over het uitstrooien van de as, en Annemarie er ons op wijst dat zulks bij eb moet gebeuren, omdat ze geen zin heeft om onmiddellijk weer aan land gespoeld te worden. Daniël, naast haar, weet er ook niet goed raad mee. Ik kan het me ineens precies voorstellen. Als ik een jaar geleden een stel had bezocht waarvan een van de partners was opgegeven en het zou er zo zijn toegegaan, dan zou ik waarschijnlijk gedacht hebben: ze proberen hun verdriet achter pret en jolijt te verbergen. Probeer maar eens duidelijk te maken dat het in ons geval niet zo is. We praten over een alternatief: wat gedempter doen, ons somberder gedragen dan we ons voelen - maar daar zeggen we onmiddellijk nee tegen, dat zou volstrekt geforceerd worden. Intussen proberen we voor onszelf te verklaren waar ons 73
misschien door menigeen als afwijkend gevoeld gedrag vandaan komt. We vinden, denk ik, de oplossing. Voor anderen is het doodgaan van Annemarie een te vrezen gebeurtenis in de toekomst, voor ons is het een gepasseerd station. De trein remde af voor dat station, toen we twintig minuten zaten te wachten op de eerste uitslagen, in de gang voor de kamer van dokter Bouman - want we wisten voor onszelf al wat hij zou gaan zeggen. Die trein ging vol in de remmen toen de radiologe ons de scan liet zien en haar afschuwelijke behandelplan uit de doeken deed. Toen Annemarie later op die avond stralend zei: ik laat niks doen - klonk het fluitje van de conducteur en zette de trein zich weer in beweging. Dat doodgaan lag vast, daar was niks meer aan te veranderen. We hebben geen seconde gedacht over second opinions, laat staan reizen naar Lourdes of wondermannetjes in Terneuzen. We vertrokken voor het uitlooptraject na het eindstation - tot de trein straks tegen het stootblok van de doodlopende lijn tot stilstand komt. Om nog maar eens even naar vergelijkingen te blijven grijpen knutsel ik de synopsis in elkaar voor het type oude (en soms nieuwe) Hollywoodfilm, waar we als agnosten wonderlijk genoeg gek op zijn. Man wordt aangereden, ligt stervend op straat en lispelt tegen een oud vrouwtje dat zich over hem buigt: ik had nog zo graag willen weten of er iemand om me geeft. Het oude vrouwtje blijkt een engel te zijn die zich laat vermurwen, haar instructies negeert en de man nog een paar weken of maanden geeft om zijn plaats in de wereld te bepalen. Dat pakt goed uit dus - hij blijkt heel wat geliefder dan hij gedacht had. Aanzwellende muziek, camera zwenkt omhoog naar de door de ondergaande zon beschenen roze en oranje wolken: The End. Die man - dat is Annemarie, en ik mag meegenieten van de generositeit van die engel. Geleende tijd, gekregen tijd, daar moet je zuinig op zijn, daar moet je alles uithalen wat erin zit. 74
Wie mocht denken dat die houding het gevolg is van een diepe levensbeschouwelijke overtuiging, het omarmen van theosofische opvattingen of een nieuw verworven geloof in reïncarnatie: nee. Zweverigheid - daar kan niemand ons van betichten. We hebben het doodgaan van Annemarie geaccepteerd als een onwrikbaar gegeven en we hebben het, ja, ik durf het neer te schrijven, verwerkt. Natuurlijk, we weten best dat wat je de technische uitvoering van dat doodgaan zou kunnen noemen nog een hoop ellende kan opleveren, en zeker een hoop verdriet, maar aan de zekerheid van het doodgaan zijn we door en door gewend. Dat is het stationnetje, dat, ver achter ons, steeds kleiner wordt, om tenslotte na een bocht van de rails in het niets te verdwijnen. Maar leg dat maar eens uit aan mensen die nog steeds op wég zijn naar dat station. Vanmorgen komen Céline en Gérard langs - kinderen van mijn zus Mia, een paar jaar geleden overleden. Een paar jaar? Het lijken er tien. We stonden na drie of vier afgeblazen vakanties op het punt naar Zwitserland te vertrekken. Ik liet de wagen voltanken, en kwam de kamer binnen met iets als “nou kan er niks meer misgaan”. Annemarie in tranen op de bank. Mia heeft gebeld, het is niet goed. Zwitserland wacht wel, zeiden we toen. Het kan lang wachten. Céline, scenarioschrijfster van beroep, is intens geïnteresseerd. Ik herken mezelf als ze haar mentale lijstje vragen afwerkt. Daar heb ik iets aan, voor mezelf, zegt ze - onder andere Maritz na. Annemarie geniet zichtbaar van het bezoek en gaat te laat naar bed. ‘s Middags is Maarten er. Het is goed zijn traditionele ha moeders te horen, even vertrouwd als Michiels moesje en Marks moedertje. Na wat inleidende verkenningen vraag ik: heb jij het allemaal een beetje verwerkt? Beetje aan het idee gewend? 75
Nee, dat komt later wel, zegt hij. Typisch Maarten - hoe kan een kind zo sterk van de ouders verschillen? Annemarie en ik zijn precies hetzelfde in dit opzicht: we hebben ons hele leven altijd eerst de moeilijkste karweitjes aangepakt, de vervelendste klussen opgeknapt en zo naar de aangenamere dingen toegewerkt. Maarten doet precies het tegenovergestelde. Tien jaar geleden kocht hij een prachtig appartement - aan de ene kant het IJ, aan de andere kant heel Amsterdam aan zijn voeten - maar tegen de zeventien meter lange kamerwand staan nog altijd, op de grond, alle dingen die aan de muur bedoeld waren. Want gaatjes boren, dat heeft niet zijn voorkeur. Nee, dat komt later wel, zegt Maarten. We hopen het.
Woensdag 28 juli
G
isteravond laat lijkt het traject voorbij het eindstation, waarop we zo van het uitzicht genieten, ineens korter dan ik heb gedacht. Annemarie zegt: ik krijg het nauwelijks meer weg. Dat het is het astronautenvoedsel, waarop ze al vele weken leeft. Het zit in kleine kartonnen pakjes, is verkrijgbaar in allerlei smaken. Niet vast, niet eens dik-vloeibaar, maar tussen dik-vloeibaar en vloeibaar in. Tot nu toe passeerde het de keel zonder veel moeite, nu moet het in steeds kleinere teugjes, en zelfs dan wil het vaak blijven steken. Ze probeert een rietje, dat lijkt, een klein beetje, te helpen. We praten, heel voorzichtig, over de consequenties. Annemarie heeft al veel eerder overtuigd gezegd: ik wil geen gaten in mijn lijf. Maar als je honger krijgt, verder verzwakt en er zijn mogelijkheden om er iets aan te doen? Ze vat mijn behoedzaam geformuleerde vragen op een gegeven moment op als een poging tot sturing. Schrikt. Je wilt toch niet zeggen dat jij ervóór bent? Ik schrik nog harder. Nee, zeg ik, het is jouw beslissing, jouw 76
beslissing alleen. Net zoals je het besluit om niet aan de behandeling te beginnen alleen moest nemen. Voor de derde keer dat ik mij er niet mee mag bemoeien. De derde? Wat was die derde dan? Ik geloof, zeg ik, dat hij Aag heette. O, Aag ja. We gingen met elkaar om, Annemarie en ik, in het najaar van 1952, maar we gingen nog niet met elkaar. Ze had, op een feest, een Friese jongen ontmoet die bij de luchtmacht in Nijmegen diende. Ze hadden gepraat en nog eens gepraat. Aag was rijk - zijn vader was de eigenaar van een grote fabriek en er was een statig tehuis in Friesland. Maar Aag was ook protestant, en daar zat hij mee, want hij had zijn oog op Annemarie laten vallen. Op een avond zei ze tegen me: Aag wil katholiek worden. Als dat de hinderpaal is, zei hij, dan word ik katholiek. Wat moet ik doen? Natuurlijk had ik moeten roepen dat ze die patser onmiddellijk moest terugsturen naar het hoge noorden en wat verbeeldt zo’n kwast zich wel dat hij jou van me kan wegkapen? Maar ik zei iets heel anders. Ik zei: “die beslissing moet je helemaal alleen nemen. Stel je voor dat ik zeg niet doen, dan ontneem ik je misschien de kans op een gelukkig en ook nog rijk leven.” Ja, ik kan nobel zijn als het moet. De werkelijkheid was natuurlijk dat ik te laf was om te vechten voor mijn zaak en bang dat ik ooit, op een armoedig journalistenkamertje driehoog achter, te horen zou krijgen dat ze stom was geweest om te kiezen voor mij en niet voor rijke ex-Calvinist Aag. Zij, zoals ze veel later zei, had ook liever een ferme uitspraak van mijn kant gehoord. Gelukkig verdween Aag, geheel buiten mij om, tijdig uit beeld. En kwam ik erin. Om, twee en vijftig jaar later, weer te moeten zeggen: dat moet jij helemaal alleen beslissen. En ik voeg eraan toe dat ik nooit meer in de spiegel zou durven kijken als ik haar zou aanzetten om ter wille van mij ook maar een week of een maand langer te leven dan ze wil. 77
Annemarie 1953. Die had Aag nooit kunnen maken.
Ik geloof dat ik het oprecht meen - maar dat dacht ik toen met Aag ook. Mogelijk zit ze er juist wél op te wachten dat ik een standpunt inneem. Of toch niet? Misschien word ik wijzer als ze dit morgen leest. (Ze zegt, een dag later, na kennisname: nee hoor, je deed het precies goed.) Als ze wakker wordt en ik informeer naar haar nacht zegt ze: slecht. Dat heb ik lang niet meer gehoord. Ze heeft af en toe ademnood gehad - het begin van het dichtdrukken van de luchtpijp of de angst ervoor? Kan allebei, zegt ze nuchter, als 78
het angst is kan iets rustgevends misschien helpen - morgen met Haye over praten. Even later zegt ze: ik heb vanaf het begin gelijk gehad, het gaat sneller. Wat schat je, vraag ik. Ik kan alleen maar hopen dat het een week vóór of een week ná 3 augustus gebeurt. Ik begrijp het - ze wil de datum van Michiels verjaardag niet voor jaren belasten. Vlak voor haar broer Paul en zijn vrouw Carla komen moet ze afhaken. Gelukkig kan ze hen nog even omhelzen voor ze weggaan. Met onze dagelijkse filmsessie zitten we midden in de jaren zeventig. De woeste wolken boven de Ierse westkust, waar de jongens zo’n zin hadden in biefstuk. In een klein winkeltje werd de bestelling genoteerd en in een achterkamer klaargemaakt. Toen we terug waren bij ons huisje aan zee kwam er een stuk van een koeiendij uit tevoorschijn, het bot er nog in, de roodbonte vacht er nog om. Kokhalzend dropten we het vlees in de vuilnisemmer - pardon, de bruscar heet dat in het Keltisch. De romantische vakantie met El en Wil in Zweden - aan een meer dat we helemaal voor ons alleen hadden. Het was er zo heet dat de put praktisch droogviel en we ons in het meer moesten wassen - als je even stilstond kwamen er vissen aan je tenen knabbelen. De vakantie met Aga en Theo in Rossini’s geboorteplaats Pesaro - Annemarie die statig in de blauwe zonnejurk met de witte noppen door Urbino loopt, hoog in de bergen. Als ik een uur later het Stijl-gedeelte van HP/De Tijd opensla lees ik: noppen zijn het helemaal deze zomer. Annemarie heeft altijd eindeloos met kleren gedaan - en regelmatig loopt ze gelijk met de allerlaatste trends. Vorig jaar op een feest werd ze benaderd door een vrouw die haar smeekte om het adres waar ze die bruine baby-queenies had gekocht waarna ze al tijden op zoek was. Annemarie zei: Op de hoek van de Broerstraat. Maar ik weet niet zeker of ze die nog hebben - ik heb ze gekocht toen ik in verwachting was van Maarten, eind ‘58 of begin ‘59 dus. 79
Donderdag 29 juli
W
eer wat geleerd. De dip van gistermorgen - eerst de ontdekking dat Annemarie het Nutri-spul niet meer door haar keel kon krijgen, dan de benauwdheid in de nacht, is bij ons beiden volstrekt verdwenen na een lange middagslaap van haar en een korte van mij. Ze gaat experimenteren en slaagt erin een mix van krachtvoer en water te maken dat moeiteloos naar binnen glijdt. Het smaakt nou helemaal naar niks meer, maar dat kan haar gelukkig niet schelen. En de benauwdheid is weggebleven. Gisteravond zaten we weer heel gelukkig te wezen. Annemarie zegt: was dat jouw eerste echte dip? Ik heb er al wat achter de rug, maar ik weet dat ze telkens verdwijnen. Tot de laatste dip komt, natuurlijk. Ja, zeg ik, het was mijn eerste echte dip. Michiel komt langs om de eindversie van de fotoserie over haar leven op mijn computer te zetten. Mooie overvloeiers, begeleid door Annemarie’s favoriete muziek van de laatste tijd: het meeslepende thema van Band of Brothers. Die tvserie, over de veldtocht van de One-O-One, het Amerikaanse pararegiment dat in ‘44 en ‘45 optrok van Normandië, via Eindhoven, Son, de Betuwe, Bastogne naar het Adelaarsnest van Hitler in Berchtesgaden, hebben we ademloos bekeken. En opgenomen voor een tweede keer. Maar dat zal er wel niet meer inzitten, zegt Annemarie een paar keer als ze de banden in de kast ziet staan. Het is een schitterende combinatie, de muziek past naadloos bij de reis-in-vier-minuten door haar leven. Annemarie heeft de tranen nog in de ogen als Astrid op de stoep staat met wat beneden het BBK is gaan heten, het Bordje Boet Kokke. Gewoon vlees, groente en aardappelen, zegt ze bijna verontschuldigend. Annemarie vertelt wat ze net heeft gezien en zegt: je zult straks bij de crematie de zakdoek bij de hand moeten houden. Die heb ik nou al nodig, zegt Astrid. Een paar tranen biggelen over haar wang. Ik kijk het aan vanuit mijn diepe stoel en denk: vijftien jaar 80
Annemarie bij het Adelaarsnest van Hitler, hoog boven Berchtesgaden.
geleden zou ik, als filmrecensent, geschreven hebben: jammer dat de regisseur er niet in slaagt sentimentaliteit te vermijden en niet de goede smaak heeft gehad om een volstrekte overthe-top-scène als die over de fotoserie uit de eindversie te snijden. Maar ja, dat was vijftien jaar geleden. En zo komen alle tradities aan hun eind. Sinds ons zuinige begin op de Berg en Dalseweg, bijna 48 jaar geleden, krijgt Annemarie elke maand vier of vijf weken huishoudgeld - 30 gulden per week was dat destijds, geloof ik. Ze verdeelde dat keurig in onmiddellijk uit te geven geld en een reservepotje, plus, als het erin zat, een reservepotje voor het geval het reservepotje leeg raakte. Dat is uiteraard al lang niet meer nodig, maar ze is nooit ingegaan op mijn voorstel om gewoon te pakken wat ze nodig had. Nee - tot de laatste bijschrijving van het pensioen stond ze op uitgetelde briefjes, die verdeeld werden over vele vakken in twee portemonnees. 81
Van de week zei ze: laat maar, geef alles maar voor de voet op uit. Een revolutie die harder bij me aankomt dan al onze nuchtere gesprekken over doodgaan en alles wat daarbij te pas komt. Het einde van een tijdperk. Wat ga ik straks doen? Het zou me niet verbazen als ik weer netjes vier weken huishoudgeld uittel en die over de portemonnees verdeel. En misschien ga ik dan wel, net als zij, elk briefje in vieren vouwen, een ergerlijke gewoonte, want bij de kassa moet alles weer omstandig worden gladgestreken. Maar ter wille van de traditie - wie weet? Ze kijkt uit naar het wekelijkse uur op donderdag met Haye steeds meer vriend dan huisarts. Maar nu kijkt ze hem toch streng aan en zegt zich gedwongen te zien hem te laten beloven dat hij te allen tijde de waarheid zal spreken en niets dan de waarheid. Zo waarlijk helpe. Hij lijkt het heel normaal te vinden. Zegt: “Voor honderd procent. Als ik zeg ik weet het niet in antwoord op een vraag van jou, dan betekent het dat ik het niet weet en nooit: ik weet het wel maar ik zeg het niet. Annemarie heeft geconstateerd dat haar polsslag, normaal boven de tachtig met flinke uitschieters naar boven, nu op zeventig blijft steken. Betekent dat een snelle achteruitgang? Helemaal niet, zegt Haye: het betekent dat je rustig bent misschien wel rustiger dan ooit. Zeventig, mooi. Hij zegt, op haar vraag, dat hij lichamelijke een gestage achteruitgang ziet, maar geestelijk een opmerkelijke stabiliteit. Hij is blij met haar bezoek aan het hospice en haar enthousiasme. Je levensplezier, zegt Haye, is helemaal op peil. Hij schrijft nieuwe pleisters voor en een rustgevend middel voor als ze weer een aanval van ademnood krijgt, waarvan hij de oorzaak niet weet. Plotselinge angst ervoor, algemene lichamelijke achteruitgang of toch een eerste teken van de snode plannen die het gezwel uitbroedt? En we praten over de paradox waarmee iedere mens in zijn laatste fase te maken krijgt. Bijna uitkijken naar de dood - en toch elke dag willen dat er nog een dag op volgt. En morgen hetzelfde. Het lijkt in strijd met de rationele houding die 82
Annemarie nastreeft - Haye en ik verzekeren haar om strijd dat het onvermijdelijk en normaal is: de Ultieme Spagaat. Zo waarlijk helpe. Ze gaat, even na twaalven, moe maar tevreden naar bed. Elden komt afscheid nemen voor ze de grote vakantiereis naar Doetinchem beginnen. Het is stralend weer - volgens de televisie is heel MiddenEuropa, inclusief Tsjechië, in de ban van een lagedrukgebied de regen valt er bij bakken. En in het park bij Doetinchem ligt het zwemwater te wachten. Daniël citeert, zoals wij de afgelopen weken al menigmaal gedaan hebben, spontaan de bekende filosoof J. Cruijff: so hep elk nadeel z’n voordeel.
Vrijdag 30 juli
B
roeder Ambrosius van de vierde klas in de Hertogstraat had natuurlijk gelijk: as is verbrande turf. Het standaardantwoord als een van ons na een uiteenzetting van de onderwijzer zei: maar als nou eens… Het is de meest nutteloze van alle opmerkingen. Het is nou eenmaal een gegeven dat je de meeste onbelangrijke dingen ánders kunt overdoen, maar de belangrijke niet. Je kunt een tekening die je niet bevalt net zo lang bewerken tot het beoogde resultaat bereikt is, een verkeerde afslag corrigeren door een eindje terug te rijden en de goede te kiezen. Maar alles waar het op aankomt in het leven - daar kun je achteraf alleen maar alsen op loslaten. Ja, zegt de historicus smalend, als Cleopatra een grote neus had gehad, dan zou de hele geschiedenis anders zijn verlopen. Maar ik weet zeker dat elke geschiedkundige telkens toch weer stiekem aan het alsen slaat, net als wij amateurs. Als de RAF nou niet stug geweigerd had een stelletje parachutisten vlak bij de Arnhemse brug te droppen - zou Duitsland dan een half jaar eerder zijn verslagen? Als Hitler bij Duinkerken had doorgetast, als Chamberlain in München zijn poot stijf had 83
gehouden…als. Zinloos, maar niemand ontkomt eraan. In bed hebben we het over de hypothetische situatie dat we kind noch kraai zouden hebben. Wat zouden we dan nu doen? Ik denk, zeg ik, dat ik dan de boer op zou gaan om een flinke dosis pijnloos werkend vergif te kopen, en dat we dat ‘s avonds, na het wegwerken van een fles port, hand in hand zouden innemen. Annemarie zou van haar pijn zijn bevrijd en ik van het schrikbeeld dat opdoemde toen ik straks in de krant las dat het de bewoners van een verzorgingstehuis op straffe van hoge boetes verboden was de vogels te voeren. Om maar iets te noemen. Dat lijkt allemaal mooi - maar we hebben wél kinderen en kraaien en die zouden we voor geen schat ter wereld willen missen. En als Annemarie vraagt of ik dan alleen vanwege anderen wil doorleven, moet ik eerlijk zeggen: natuurlijk niet we hébben kinderen, kleinkinderen, familie, vrienden en ik wil verder leven omdat we die hebben en niet ter wille van. Een mens komt er geen steek verder mee, met dat ge-als, maar hij blijft het doen. Ik heb me de afgelopen maanden wel honderd keer afgevraagd hoe het gegaan zou zijn als ik niet, in het Oranjehuis in de Nijmeegse Molenstraat, een dikke halve eeuw geleden tegen Annemarie gezegd zou hebben: doe niet zo ongezellig, neem nou ook een sigaret. Ik kon me niet voorstellen dat iemand kon genieten van een Tip van Bootz zonder zo’n ding in zijn of haar vingers. Annemarie zei: vooruit dan maar - de rest is geschiedenis. Ik was opgelucht toen een van de artsen in het ziekenhuis zei dat Annemarie’s tumor waarschijnlijk niet van het roken kwam, dat roken doorgaans tumoren elders veroorzaakt. Waarschijnlijk, doorgaans. Maar als de man nou ongelijk had? Weg met dat gezeur - broeder Ambrosius uit de Hertogstraat had gelijk: as is verbrande turf. Aardige meisjes bij de apotheek, waar ik zo’n twee keer per week op bezoek ben - om meestal met een boodschappentas vol handel weer te vertrekken. Véél meisjes wel, met het gevolg dat ik elke keer van een ander de vraag krijg of mijn vrouw wel weet dat de Daro niet 84
Annemarie zei: vooruit dan maar. 1953.
samengaat met de Nitrosedinges en dat je moet oppassen met de combinatie van… Dan zeg ik elke keer zo geduldig mogelijk dat het er geen sodemieter toe doet en dat mijn vrouw alles slikt wat enige verlichting brengt en dat ik de bezorgdheid op prijs stel maar dat die in dit geval nogal overbodig is. 85
Vanmorgen weer een ander meisje. Ze gaat, na mijn uitleg, naar achteren en confereert met haar collega’s. Komt dan terug en wenst ons namens het voltallige team alle sterkte. Heel vriendelijk en meelevend, maar ik vrees dat me de volgende keer toch weer gevraagd wordt of ik wel weet dat….. Bij de post een brief van de autoverzekering die Annemaries getuigenis vraagt in verband met het ongeluk in Venlo. O ja, begin van het jaar. Niks begin van het jaar - het is vandaag precies drie maanden geleden, toen we - zij met oorpijn, maar dat ging wel over natuurlijk - terugkwamen van een paar zonnige dagen in Roermond, Neer, Thorn. Op de rotonde voor het station van Venlo werden we aangereden door een Pool, die niet stopte voor de haaientanden en ons in de flank pakte toen we rechtsaf richting Nijmegen wilden. Ik tik haar getuigenverklaring uit, ze tekent, ik lik de envelop dicht. Hopelijk is de schriftelijke verklaring genoeg. Bij de verzekering zeiden ze dat de hele zaak wel een jaar kan lopen. Dan is er, vrees ik, een getuige minder. Wil en Melie op bezoek - Melie voor de eerste keer. Annemarie heeft de indruk dat ze tegen de confrontatie opziet en het laatste wat ze wil is iemand dwingen. Ze heeft zich ten onrechte ongerust gemaakt. Melie heeft een pan eigengemaakte soep voor Annemarie meegebracht - maar helaas kan ze niks warms meer verwerken. Ze vriest de soep in twee porties voor me in. Als het zo nog even doorgaat kan ik binnenkort een restaurant beginnen.
Zaterdag 31 juli
D
e eerste hete dag van het seizoen gisteren. We hebben er bang naar uitgekeken - want ons huis is ideaal maar laat het afweten boven de dertig graden. Dan fungeert het platte dak als zonnecollector. Moeten we de airco, die we vorig jaar gekocht hebben, installeren? Liever niet, we hebben allebei de pest aan het gezoem en het 86
aquarium-gevoel dat je krijgt als alle ramen en deuren dicht moeten blijven. We besluiten op grond van de niet al te barre vooruitzichten even te wachten. Tijdens ons nostalgische filmuurtje zien we de befaamde rode brug van Mostar, het hoge rode gevaarte dat acht jaar later tijdens de oorlog zou worden opgeblazen. (Een uur later, in het journaal, de inwijding van zijn opvolger, heel massief en niet half zo indrukwekkend). We zwemmen weer even in de bassins van de onvoorstelbaar mooie watervallen van Krka. De bloes, zegt Annemarie. Nooit van ons leven hebben we op prijzen proberen af te dingen, zelfs niet in landen waar dat een must is. Bij de watervallen probeerde een man ons een fraaie met de hand geborduurde bloes te verkopen voor zoiets als honderd gulden. Daar kom ik makkelijk vanaf, dacht ik, en liet hem zien dat ik niet meer dan de tegenwaarde van rond twintig gulden op zak had. OK, zei de man, en pakte de bloes in. Onze afkeer van onderhandelen moet ons in de loop van de jaren een kapitaal hebben gekost. We zijn in de Dordogne, op een idyllische camping, waar Michiel en Nelleke in de ene en wij in de andere sta-caravan verbleven en we er een derde bij huurden toen Maria en Harvey uit LA een weekje langskwamen. Met z’n allen beklommen we ‘s avonds een heuvel om de zon langzaam te zien wegzakken. En daarna gaf Harvey - van zéér veel markten thuis - een college over de sterren. Als we sindsdien op zomeravonden op ons terras zaten, konden we de sterrenbeelden moeiteloos terugvinden: kijk, daar, links van The Big Dipper. In Huissen waren ze wat minder briljant dan in de Dordogne, dat wel. De situatie wordt langzamerhand zo, ja, hoe moet ik dat zeggen, gewoon, dat ik er regelmatig dingen uitflap waarvan ik achteraf denk: hoe kon je dat nou doen? We hebben geconstateerd dat allerlei dingen in huis het aan het begeven zijn, alsof ze voelen dat er veranderingen op til zijn. Een keukenla vliegt uit het geleidingssysteem. 87
Annemarie met goedkope bloes bij de vijver in de Hindestraat.
88
De zonwering in de kamer krijgt bij het optrekken een hoogzwangere uitstulping, het geluid van de televisie begint te haperen. En als Annemarie me laat zien dat het slotje van het spiegelkastje met haar make-up-spullen kapot is en dat ze er een stukje karton tussen wil steken, zeg ik: nou ja, dat moet toch weg. ‘s Avonds laat - alles tegen elkaar open, de wind verjaagt snel de warmte - maak in mijn verontschuldigingen en zeg dat ik precies begrijp hoe zo’n opmerking moet aankomen - zeker als je bedenkt dat het kastje met de barkrukken onze eerste aankopen voor het nieuwe huis waren. Ze kijkt verbaasd: Nee hoor, ik ben juist blij als je zoiets zegt, als je bezig bent met hoe het straks moet. Je zei ook nog dat je een tv op de kaptafel wilde zetten. Dat vind ik persoonlijk niet zo’n geweldig idee, want ik heb in honderd motelkamers films alléén uitgekeken omdat jij naast me in slaap viel. Maar er is geen moment dat ik denk: effe dimmen graag. 's Morgens komt Monique. Ze staat nog wankel op haar geestelijke benen (de lichamelijke zijn jaren jonger dan haar leeftijd) en moet elke nieuwe dag afwachten voor ze een afspraak maakt. Kan het nou? Ja, natuurlijk - Annemarie is dolblij dat ze weer intiem is met haar enige zus. Mooi gezicht, die twee op de bank - allebei aangeslagen door een ver verleden, de een vechtend, de ander die er eindelijk vrede mee gesloten heeft. Monique vertelt dat ze als jonge tiener, als ze oppaste in de Hindestraat, niks spannenders vond dan het passen van de bh's van haar dertien jaar oudere zus. Met die ruitjes, zegt ze. Ik kan me ze onmiddellijk voorstellen. Goed dat je het toen deed, zeg ik, haar volle boezem monsterend naast de bescheiden Aatjes van Annemarie, nou zou het van geen kanten meer lukken. Mark is er 's middags - niet vergeten hem de gisteren door Michiel afgeleverde cd mee te geven, waarop de eindversie van de foto-serie van Annemarie. Hij heeft erom gevraagd: dan kan ik vast een beetje wennen voor straks. Later belt hij - zegt dat hij niet zo lang wil wegblijven en 89
Annemarie en Monique. 31 juli 2004.
vervroegt de volgende afspraak drastisch. En hij verontschuldigt zich diep bij Annemarie voor het feit dat hij, zijn meegebrachte fruit verorberend - wat is die jongen gezond bezig - haar een paar kersen heeft aangeboden. Hij vindt het een vreselijke blunder, zijn moeder vindt het juist geweldig dat hij kennelijk even kon vergeten dat hij zat te praten met een vrouw die niks vasts meer door haar keel kan krijgen.
Zondag 1 augustus
M
ijn maag is nog niet helemaal op orde, vanmorgen vroeg, als ik achter de computer zit. Na alle ramen en deuren opengezet te hebben - want het gaat nou serieus op een hittegolf lijken. Toch maar straks de airco op tafel zetten, de tafel tegen het afgedekte raam schuiven en het ding installeren. Hoezeer we ook de pest hebben aan die zoemende, van de buitenwereld afgesloten kamer. 90
Die maag heeft te maken met de wat bizarre avond van gisteren. Sinds een paar jaar organiseren de aanwonenden van de trap en het daarop aansluitende Italiaans aandoende straatje naast ons huis een zomerse barbecue. Toen Sylvia een week of vijf geleden de bijdragen kwam incasseren heb ik haar de 35 euro meegegeven, want ik had op dat moment geen zin om haar te vertellen dat we waarschijnlijk zouden moeten afhaken. In een paar weken zijn een paar deelnemers op de hoogte geraakt van de situatie. Bas en Astrid natuurlijk, hun buren Rina en Jan, Ria en haar andere Jan. Annemarie zei een week geleden: ik denk dat ik maar even meega en de situatie uitleg. Dat lijkt Astrid geen goed idee, want dan ligt er bij voorbaat een doem over de avond. Na enig confereren rolt er een compromis uit de bus. Annemarie krijgt een bordje zalm boven bezorgd ("ze heeft het een beetje in de rug") dat ik dan de volgde dag kan garen in de magnetron. Ik ga even naar beneden drink, eet en praat wat - en aan het eind van de avond zal Bas iedereen inlichten om te voorkomen dat men zich gepasseerd voelt. Annemarie slaapt direct, ik word vier keer wakker van het steeds luider wordende gelach beneden. Tot nu toe was het precies omgekeerd: zij lag vaak wakker tot een feest in de buurt voorbij was, ik viel als een blok in slaap. Als ik het stil hoor worden denk ik: nou zal Bas wel verteld hebben hoe de vork in de steel zit. Ik heb vannacht twee keer Gaviscon nodig gehad om mijn maag min of meer op orde te brengen. De scherpe knoflooksaus van Astrid of toch iets anders? Zondagmorgen in bed: Annemarie zoekt traditiegetrouw naar de woorden die ik in het cryptrogram van HP/De Tijd niet heb gevonden. Drie ditmaal. Wasmiddelen. Dertien letters. Dat moet met goei beginnen, zegt ze. Goei? Ja, goei. Tikkeltje ongeduldig. Haar stem wordt steeds zwakker de laatste weken. Het duurt even voor ik door heb dat ze groei bedoelt. Ja, zegt ze, die letter wil niet meer. 91
Ik troost me met de gedachte dat er nog vijf en twintig over zijn. En na twee en vijftig jaar kun je die, als het er op aan komt, ook wel missen. Ze heeft gelijk. Groeihormonen, dat is het woord. We hebben de hele dag vrij, net zoals morgen. Met grote rode letters aangegeven in de agenda. Geen afspraken, niks. We - in dit geval ik - hebben het moeten leren: gewoon néé zeggen tegen mensen, en dat is verdomd moeilijk. Want we zouden niets liever willen dan (vrijwel) iedereen die belt zo snel en zo lang mogelijk laten komen, maar naarmate Annemarie's conditie achteruitgaat moeten er steeds meer grenzen worden gesteld. En moet er steeds meer tijd voor recuperatie worden ingebouwd. Wel veel telefoontjes. De tot nog toe maagdelijke óverweek in de agenda begint, rond de ene VRIJ-dag, snel vol te lopen.
Maandag 2 augustus
V
anmorgen hoef ik niet eens op het briefje naast de computer te kijken waarop met grote letters het woord WASMACHINE staat. Ik word wakker, loop om zeven uur nog wat wankel op de benen, naar de berging, druk de knop in (de machine heeft ditmaal niet eens een bemoedigend klopje nodig) en de fijne was - ik heb de machine onder toezicht gevuld, dat wel - begint vrolijk te bruisen en te draaien. Alle daarvoor in aanmerking komende ramen en deuren open, om zoveel mogelijk hitte te verdrijven voor het kwik weer naar de 29 graden gaat. We zijn geprepareerd: de airco staat klaar voor noodgevallen. Gisteravond, voor het naar bed gaan, hebben we geprobeerd de stand van zaken helder te krijgen. Dat valt niet mee. Annemarie zegt: Een ding is natuurlijk duidelijk: mijn energie loopt terug. Dat voel ik, en dat zié jij. Mijn stem, of wat er van 92
over is, wordt steeds zwakker, dat horen we allebei. Maar met de pijn is het stuk moeilijker. In hoeverre neemt die toe? Want ik denk dat ik er ook sterk aan wen. Waarschijnlijk zou ik een maand geleden, bij de pijn van nu, gezegd hebben: dit is niet uit te houden, laten we maar stappen ondernemen om er een eind aan te maken. Dat zeg ik nou niet. Ik kan het nog hebben - maar wel denk ik steeds vaker: nog wat erger en dan hoeft het niet meer. Is dat een troostgevende gedachte? En zou je, met de pijn die je nu hebt en de garantie dat die stabiel blijft, voor, zeg een paar jaar, bijtekenen? Op de eerste vraag zeg ik: ja, het zou niet te doen zijn als ik niet wist dat er een grens is waar ik niet overheen hoef. Maar bijtekenen? Poeh - daar kan ik geen antwoord op geven. Als ik het deed zou ik waarschijnlijk daarna razende spijt krijgen en zeggen: waar ben ik aan begonnen? Maar die gekke tegenstelling blijft: als er nu iemand binnenkomt die kan bewijzen dat ik over twee weken dood ben, dan zou ik misschien ter plekke instorten. Ja, ik zie die blik wel in je ogen: probeer nou eens logisch te redeneren. Maar sorry hoor, ik doe dit ook pas voor de eerste keer.... We zijn allebei mensen die graag getallen onder elkaar zetten, er een streep onder zetten, de uitkomst berekenen. De cijfertjes van de laatste levensfase laten zich niet zo gemakkelijk behandelen. Tijdens het filmuurtje zijn we - het is 1988 - toe aan de Grote Overgang. We sloten net voor de reis dwars door Amerika het tijdperk van de stomme smalfilm af en schaften ons het allernieuwste aan: een videocamera. Hij staat nog ergens achter in de kast: drie keer zo groot en vijf keer zo primitief als de nieuwste exemplaren. (En nog steeds onder de modder - ik liep er fanatiek filmend mee van de dijk aan de overkant, waar het achtergebleven slib van het hoge water de camera mét mij onderuit haalde. De volgende dag een nieuwe gekocht.) Maar wel een revolutie: niet alleen kon je op de goedkope bandjes voor hetzelfde geld twintig keer zoveel materiaal opnemen, bovendien was het ideaal waar amateurfilmers tientallen jaren, 93
en slechts zelden met succes, naar gestreefd hadden, bereikt: live en synchroon geluid. Het New York dat Annemarie midden in de nacht (Nederlandse tijd - ginds was de zon nog lang niet onder) verkent, toetert, giert, belt schreeuwt, de zwarte doemprediker op de hoek van Times Square gilt zijn onheilsboodschap uit, de fonteinen voor Radio City Music Hall bruisen. Een schok, toen. Nu, zestien jaar later, komt de schok pas als we New York al lang en breed achter ons hebben en Annemarie, ergens boven Albany, in een motelbed is gekropen om haar dagboek bij te werken. Ze is kennelijk bezig de in een aparte techniek gemaakte armband die ze in The Village gekocht heeft, te omschrijven, kijkt in de camera en vraagt: weet jij hoe je dat schrijft? We kijken elkaar automatisch aan. Was jij dat, vraag ik Die vraag wou ik ook net stellen. Helder, hoog, gedetailleerd die stem. De stem die ik nu al een paar maanden niet meer heb gehoord, nooit meer zal horen. De videoband loopt gelukkig snel door naar Niagara, waar het donderende geraas van de watervallen elk menselijk geluid wegdrukt.
Dinsdag 3 augustus nnemarie zegt: ik kom steeds dichter bij het moment van de keuze. De pijn neemt de laatste dagen duidelijk toe, in de keel, in het oor. Ik zie het, zij voelt het. Dat keuzemoment betekent: kan ik het nog wel aan, bij de mensen blijven aan de ene kant en deze pijn verdragen aan de andere? Of zeg ik: geef me maar pijnbestrijdende middelen tot het te dragen is - met het risico dat ik niet of nauwelijks meer kan communiceren?
A
Ze zegt: Misschien is er toch weer een zekere angst voor de 94
dood, ben ik bang dat als ik meer rotzooi in mijn lijf stop het lichaam het laat afweten terwijl ik dat nog niet wil. Misschien heb jij ook wel gelijk en ben ik gewoon nog niet zover, komt het vanzelf. Twee minuten later wenkt ze me naar de koelkast, pakt een kuipje margarine eruit en zegt dat ik dat wél voor puree kan gebruiken maar niet als bak- en braadmiddel. Van een dilemma over leven en dood zonder pauze over naar huishoudelijke voorlichting: dat blijft. Het is geen situatie om het over mij te hebben - maar misschien kan Annemarie er, als ze dit leest, iets mee. Astrid houdt haar hand vast, streelt er over, maar praat tegen mij. Zegt: jij laat zo weinig merken, Boet. Dat komt aan - ik heb mezelf vaak genoeg datzelfde verwijt gemaakt. Er zijn nog altijd geen tranen - al kan ik me niet herinneren als kind geleerd te hebben dat echte jongetjes het droog moeten houden. En ik stort me op allerlei dingen om bezig te zijn. Dit dagboek, de oude foto's - en ik oefen met hulp van Michiel in het combineren van tekst en foto's om een grafisch verantwoord eindresultaat neer te kunnen zetten. Klinkt dat ongevoelig? Ja. Is het dat ook? Néé denk ik - maar helemaal overtuigd ben ik niet. Collega's zeiden me vroeger, als ik het zoveelste artikel geschreven had over mensen in de knoei: zo gevoelig, dat zou ik nooit kunnen. Zegt dat iets? Waarschijnlijk niet - er zijn beroemde schrijvers die de meest gevoelige en inlevende boeken schreven maar leefden als onuitstaanbare horken. Ik denk terug aan de therapeute van Annemarie, die mij ooit in het gesprek betrok en me uitdaagde om meer gevoel te tonen. En na een tijdje zei: doe ook maar niet, misschien ontstaat er wel onherstelbare schade als bij jou de dam doorbreekt. Variaties op Astrids opmerking hoor ik van meer mensen. De mannen (uitzonderingen daargelaten) vragen bezorgd of ik het wel aankan, bij de vrouwen is er een ondertoon van: ben je zo'n harde of speel je het maar? Ben je voortdurend aan het vluchten? 95
Je kunt een en zeventig jaar met jezelf bezig zijn - en toch nog weinig weten. Ik kan op die vragen geen antwoord geven. Wat ik wél weet is dat ik de situatie aankan zolang ik me regelmatig kan concentreren op andere dingen. Ik herinner me dat ik na de dood van mijn moeder helemaal betrokken naar een voetbalwedstrijd op tv keek, tot verbijstering van Annemarie. Misschien kan de gemiddelde man dat beter dan de gemiddelde vrouw: af en toe de knop omdraaien. Bij mij is het, denk ik, de noodzakelijke zelfbescherming om te kunnen blijven functioneren. Als ik me de hele dag bezighoud met wat te gebeuren staat, ben ik waarschijnlijk snel opgebrand en vreet ik binnen de kortste keren het potje met de rustgevende capsules leeg. Kan er niet meer zijn voor háár, roep de noodzaak voor een voortijdige verhuizing naar Rozenheuvel in het leven... En misschien is dat allemaal flauwekul en ben ik gewoon de gevoelsarme hork die probeert mooie zinnetjes op te schrijven om zijn ware aard te verbergen. Ik wéét het niet. Annemarie zegt, als ze kennis genomen heeft van mijn kleine poging tot zelfanalyse: blijf jij maar gewoon wie je bent. Dank je wel, Annemarie. Vandaag herdenkt Annemarie een van de vier gelukkigste dagen van haar leven, de geboorte van Michiel, 47 jaar geleden. Ze kan zich via de telefoon beter verstaanbaar maken dan live. De familie amuseert zich: honderd meter van het water, bij temperaturen van tegen de dertig. Prettige verjaardag. De pijn is iets minder, zegt ze - ik heb mijn twijfels. Hoe kun je de pijn van een ander meten? Mark zei dezer dagen tegen mij: jij hebt zo'n hoge pijngrens. Die heb ik helemaal niet - integendeel. Alleen mijn mond, die is van gewapend beton. Dat heeft niks met pijngrenzen te maken, maar met ongevoeligheid, die me vrolijk kronen laat zetten zonder verdoving. 96
Michiel één jaar – augustus 1958.
Maar verder ben ik zo bang voor pijn als een kleuter. Annemarie vraagt op een gegeven moment: We hebben laatst uitgemaakt dat jij de betere overlevingskansen hebt. Maar als dat nou niet zo was - zou je dan met me willen ruilen? Na lang nadenken zeg ik: ja, ik zou willen ruilen. Maar dan zou ik niet, zoals jij nu, redelijk opgewekt op de bank pijn zitten te lijden. Dan had ik mijn hele lijf allang volgeplakt met morfine en lag ik in bed te vegeteren... De post brengt het schilderij dat Kees heeft gemaakt naar de foto van vorig jaar - Annemarie, steunend op de onderhelft van de voordeur, opkijkend naar de bloeiende sering. Heel knap en met kennelijke liefde geschilderd. Annemarie kijkt iets melancholieker dan op de foto, en dat is in veel opzichten symbolisch: de sering, waar ze naar kijkt, hebben we een paar maanden geleden moeten laten omzagen omdat-ie aan zijn eindje was.... 97
Noor belt - ze wil komen. Ze heeft er, weten we, veel voor moeten overwinnen. Met pijn in het hart moet ik haar doorschuiven naar de volgende week, want de agenda dreigt over te lopen. Ik zeg: maak je geen zorgen, het gaat hier heel ontspannen toe. Ik hoop dat het helpt. We hebben Ton en Betty op bezoek en 's middags Wil. Tussendoor slaapt Annemarie, wordt wakker met vlijmscherpe steken in keel en oor, doet een paar trekken aan een joint van Maarten en valt weer in slaap. Of het van de joint komt weet ze nog steeds niet. Later zegt ze: het gaat een stuk beter. Om er onmiddellijk aan toe te voegen: nee hoor, dat denk ik geen moment. Ze herinnert zich de paniek in mijn ogen toen ik onlangs bij een soortgelijke opmerking ineens met schrik dacht dat ze zich wijsmaakte dat het béter ging.
Woensdag 4 augustus
N
ostalgie - je moet er ook mee oppassen, bedenk ik als we met de video zijn aangeland in 1989 toen we langs de westkust van Frankrijk naar St. Jean de Luz reden, vlak bij de Spaanse grens. We lunchten hoog in de bergen tussen de koeienbellen, zwierven door San Sebastian - pardon, Basken: Donostia - en genoten van een volksfeest in St. Jean, met veel muziek en veel grote baretten. Annemarie past er een - nee, ze is niet voor Bask in de wieg gelegd. Onze reisliteratuur heeft ons op het hart gedrukt er toch vooral tonijn te gaan eten - St. Jean is de grootste aanvoerhaven van deze vissoort in Europa. We zitten - veel te vroeg, aan het late Franse etensuur zijn we nooit gewend - op een terras in het centrum. Een man met een lange blonde paardenstaart speelt er, met zicht op de haven, piano. Ineens hoor in de melodie waarvan ik de gitaaruitvoering thuis heb klaarliggen om op de geluidsband te gebruiken. Loop naar 98
hem toe en vraag hem dat wijsje nog eens te spelen - kan ik een mooie overgang mee maken. Weet je dan wat het is, vraagt hij. Nou, zeg ik trots, en leg hem in mijn beste Frans uit dat het een eeuwenoude melodie is, die René Clément in 1952 gebruikte als muzikaal thema voor zijn film Jeux Interdits en die bij mij altijd is blijven hangen. Hij kijkt me aan en zegt: Quelle culture! Met ontzag of spot - ik houd het op het eerste. Hij begint te spelen als ik mijn camera in stelling heb gebracht. Om negen uur krijgen we eindelijk onze tonijn, overgoten met hete tomatensaus. Een ideale, romantische avond. Maar 's nachts, in de stacaravan aan het strand, worden we allebei doodziek en geven over tot we op apegapen liggen. Dat staat niet op de video - we hadden iets anders aan ons hoofd. Oppassen met nostalgie dus. Onze onderlinge rolverdeling is altijd even ouderwets als duidelijk geweest. Ik zorgde voor het geld, Annemarie voor de rest: het baren, het opvoeden, het voeden en het schoonhouden. Ook sinds ik niet meer werk is dat (behoudens het baren en opvoeden) min of meer zo gebleven. Menigmaal heb ik, als Annemarie een voorstel om er een dagje uit te gaan van de hand wees met het argument dat er gestoft of gezogen moest worden, geroepen: wat maakt dat nou uit? Voor Annemarie, met haar ijzeren plichtsgevoel, wél. Nu merk ik per dag de veranderingen. Een paar weken geleden keek ze nog wel eens ongerust om zich heen omdat ze niet toekwam aan de een of andere taak - nu is het haar in toenemende mate worst. Ze maakt het ontbijt klaar (voor mij dan) en wast meestal af, doet iets aan de was (meestal in een toezichthoudende functie), zet koffie voor het bezoek - en dat is het dan wel. Precies wat Haye weken geleden gezegd heeft: je zult steeds meer de interesse verliezen in de dingen die je altijd hebben beziggehouden. Het wonderlijke is dat zich bij mij precies het tegenovergestelde afspeelt: ik pak af en toe spontaan de 99
Maartens eerste stappen. Zomer 1960.
stofzuiger - ontdoe zelfs de bovenkant van de tv van het stof. Stof dat ik van mijn levensdagen nog nooit heb opgemerkt. Zo schuiven we, zachtjes, langs elkaar heen. 100
E-mail van Maritz, na het lange telefoongesprek uit Portugal, gisteren. Dag lieve, dappere Boet staat erboven. Dat is weer iets anders dan de ondertoon van dag harde ongevoelige Boet die bij sommige anderen doorklinkt. Het klopt allebei niet. Niet dapper, niet hard en ongevoelig, denk ik. Nuchter misschien, realistisch. Nee Maritz, maak je over mij (voorlopig) geen zorgen. Dat heeft ook veel te maken met de training door de depressies van Annemarie waar we tientallen jaren mee te maken hebben gehad. (GEHAD!) Annemarie is minder bang voor het gezwel in haar keel dan voor de ellendeling die op gezette tijden haar wil overnam - zo voel ik het ook. Vaak ben ik wanhopig geweest, als ik haar niet kon bereiken, er van overtuigd was dat ze het déze keer niet zou overleven. En afscheid zou nemen zonder afscheid te kunnen nemen. Nu is het heel anders. Definitief en onherroepelijk - maar zonder die dreiging, die radeloosheid. Met dit doodgaan valt te leven - voor ons allebei. Het klinkt krankzinnig, dat realiseer ik me. Annemarie - hoe vaak heeft ze niet gezegd dat ze aan de goede kant van de streep staat - herkent zich in de regels die Maritz meestuurt: When I was born people were happy and smiling I was the only one crying When I died people were sad and crying I was the only one happy and smiling Sandra en Harry met hun vierjarige dochter uit Heerlen op bezoek. Harry was aanvankelijk de vriend van Mark, sinds een aantal jaren de zakenvriend van Maarten in de Heerlense horeca. We waren op hun bruiloft, ik maakte de bruidsreportage - met gekke foto's van het paar tegen de achtergrond van de drukke plaatselijke koopgoot. Heel emotioneel allebei - ze zijn opgelucht dat over alles kan worden gepraat en willen het naadje van de kous weten. Robin 101
heeft onderweg twee tekeningen gemaakt - een voor Annemarie en een voor mij. Annemarie was graag langer opgebleven, maar ze kan niet meer. Harry - altijd het hart op de tong - vraagt: hoe moeten we nou afscheid nemen? Gewoon zeggen: dág, zeggen wij. Het wordt een tikkeltje emotioneler. Met dikke tranen biggelend over de wangen gaan ze terug naar de auto. Xandra, die eet als een wolf maar een perfect mannequinfiguur houdt, wordt er nog mooier door.
Donderdag 5 augustus
M
ark was er gistermiddag, vandaag komt Maarten. Het is voor ons allebei heerlijk om de jongens zo vaak te zien. Mark heeft de fotoserie over Annemarie's leven aangedurfd en zegt er nou tegen bestand te zijn. Hij lost in tien seconden een computerprobleem voor me op waar ik me vergeefs twee dagen mee bezig gehouden heb. Volgens mij koketteer je met je onkunde, zegt hij, natuurlijk had je dat zelf kunnen vinden. Was het maar waar. De bloemenwinkel loopt weer vol. Nieuwe bos van Mark, Astrid komt met een gigantische schaal namens de barbecuedeelnemers van zaterdag. Huissen, voor een flink deel afhankelijk van de bloemenhandel, beleeft gouden tijden. 's Avonds heeft de aanhoudende hitte het huis zover opgewarmd dat we besluiten voor op het dijkje te gaan zitten. Terwijl het donker wordt en de lichtjes aan de overkant van de Rijn beginnen te glinsteren voegen buurman Gé en zijn onderbuurvrouw Gerry zich bij ons. We drinken en praten vertrouwelijker dan ooit in een normale situatie denkbaar zou zijn. Count your blessings - dat doen we. Vanmorgen komt mevrouw Toonen van het Regionaal Indicatie Orgaan op bezoek in verband met eventuele 102
thuiszorg en een even eventuele opname in het hospice. Wat ze precies komt doen blijft onduidelijk - ik denk dat ze opdracht heeft om te controleren of Haye en Annemarie samen de kanker niet verzonnen hebben. Ze heeft het over inkomenstoetsen en groepsbesprekingen waarin het geval zal worden ingebracht. Het laat weer eens zien hoe merkwaardig de maatschappij in elkaar steekt. Als Annemarie gekozen had voor een uitvoerige behandeling zou ze acht weken in het ziekenhuis hebben kunnen liggen - geen probleem. Alle peperdure bestralingen en chemo's zouden zonder morren zijn betaald. Alles bij elkaar, pak weg, een ton in euro's. Maar nu ze van alles heeft afgezien moet tot op de cent worden uitgerekend wat we zelf moeten bijleggen. Eigenlijk zou Annemarie de volgende brief hebben moeten ontvangen: Geachte mevrouw Kokke, Uw moedige besluit past naadloos binnen het kader van de regering om de kosten van de gezondheidszorg terug te dringen. U bespaart de gemeenschap een ton of meer - en claimt slechts een fractie daarvan voor uw laatste fase. Het spreekt vanzelf dat de regering de kosten van opname en het verblijf in een hospice geheel voor haar rekening neemt. Bijgaande bloemenhulde moge daarenboven het bewijs zijn van de diepe erkentelijkheid van Hare Majesteits regering. W.g. Jan Peter Balkenende. Als ik mevrouw Toonen wijs op op het merkwaardige van de gang van zaken, zegt ze: ander potje hè. Tegen dat ambtelijke argument is geen kruid gewassen. Trouwens: hoezeer Annemarie bloemen ook op prijs stelt, dat boeket zou ze rechtstreeks in de vuilnisemmer hebben gedeponeerd. Als ik op het punt val in te slapen 's middags, valt me de goede titel in voor dit logboek Ik probeer het later even uit: Annemarie's Dág-boek. Vertik me. Er komt te staan: Annemarie's Dág-boet. Da's niet minder waar. 103
Vrijdag 6 augustus
V
an die dingen dus. We hebben tijdens ons dagelijkse filmuurtje langs de Turkse westkust gezeild, met tien andere Nederlanders en een tweekoppige Turkse bemanning. Romantisch en prachtig - maar onze medepassagiers bleken allemaal twintigers te zijn, zodat wij - het was 1990 - automatisch ouderrollen opgedrongen kregen. Even later zitten we, na de aanschaf van onze tweede caravan, hoog op een heuvel boven Gulpen. Annemarie, op een terras bij het Drielandenpunt, verorbert met smaak een rijk met kaas belegde sandwich. Als we onze portie film hebben gehad, vraag ik: snijdt dat je niet door je ziel, zo'n beeld? Annemarie zegt: helemaal niet. Hier kan ik met mijn verstand niet bij. Ik ben bepaald niet gefixeerd op eten, maar toen ik dertien jaar geleden drie weken op het ziekenhuis op dat Nutrispul van haar had moeten leven, ging ik bijna door het plafond. Ik zal het moment waarop de dokter zei dat meneer weer gewoon mocht eten, nooit vergeten - net zo min als mijn doodsbedreiging aan het adres van de verpleegster die zei dat ik morgenavond gewoon te eten zou krijgen, want het zit nou eenmaal in de computer. Ze rende geschrokken naar de keuken en kwam terug met een... boterham met kaas. Nooit zoiets lekkers geproefd. Maar Annemarie zegt: helemaal niet. Leg dat eens uit? Als ik mezelf daar zie eten, dan denk ik: wat leuk dat ik dat vroeger kon, en dat ik dat lekker vond. Ik geniet ervan dat ik er toen van genoot. Maar ik leg helemaal geen verband met nou. Ik mag blij zijn dat ik het spul van nu extra-verdund naar binnen kan krijgen, en dat bén ik ook. Nee, je hoeft voor mij de eetscènes er niet uit te snijden. Ik zeg: of ik een heilige hoor. Ze kan tegenwoordig goed tegen complimenten, maar dit gaat haar aanzienlijk te ver. Weer zo'n bonus-avond na de hete dag van gisteren. We installeren ons rond zonsondergang voor op het dijkje, doen 104
een cryptogram, dan schuift Grace aan. Een bofferd die, met de zeventigste verjaardag voor de deur, in haar leven nauwelijks een dokter heeft gezien. Ze tennist, werkt en ziet eruit als het eeuwige leven. Ze is er niet minder meelevend om. Later, in bed, gaat Annemarie door op de vraag die straks gerezen is: hoe zal ik het in mijn eentje rooien? Denk aan Malta, zegt Annemarie. Dat heb ik al eerder gedaan. Ik verbleef er lang geleden een dag of vier voor de krant. Aardige gidsen sleepten me van bezienswaardigheid naar verre uitzichten, maar op een bepaald moment moest er een gat van vier uur worden overbrugd. Gids A. parkeerde me aan de rand van een paradijselijk zwembad boven op een berg. Ligstoel, parasol. Op vijf meter afstand een bar, waarvan de beheerder de opdracht kreeg een groot koel glas aan te reiken als die meneer daar ook maar met z'n pink bewoog. Ik had ook nog een goed boek bij me. Later zou gids B me oppikken. Ik constateerde toen dat een buitenstaander zou hebben vastgesteld dat die man in de ligstoel de gelukkigste op aarde moet zijn geweest. Al die service en dan ook nog het zicht op een haventje vol felgekleurde boten en bootjes, in het blauwe water daar beneden. Maar ik zat de hele tijd op mijn horloge te kijken - zijn die vier uur nou nog niet voorbij? Want ik had niemand naast me tegen wie ik kon zeggen hoe mooi het was, die haven met de bootjes, en hoe lekker het spul in de aangereikte glazen, en... Dat wordt nog oefenen. Gelukkig heb ik tegenwoordig mijn digitale camera, die zou daarboven mijn leed hebben verzacht. En misschien wordt er binnenkort - de camera-generaties volgen elkaar in razend tempo op - wel een exemplaar uitgebracht dat kan luisteren en reageren. En mogelijk ook voorzien is van een paar armen om desgewenst om je heen te slaan. Het wekelijkse uur met Haye. Kan het zijn dat Boet me komt roepen 's middags en dat ik ineens dood in bed lig? Dat kan, zegt Haye - maar hij vindt het in dit stadium niet 105
waarschijnlijk. Wat later misschien wel, ineens een bloedpropje of een trap van onderdelen die het begeven. Annemarie vindt het vervelend - voor mij en de jongens. Ik zeg: ik houd er elke dag al rekening mee als ik de kamer binnenkom. Ze staat erop dat ik de jongens op de mogelijkheid voorbereid. Haye vindt haar conditie niet of nauwelijks verslechterd. Zegt dat ze er heel mooi uitziet. Dat mag ook wel, zegt Annemarie, de lange zwart-witte rok betastend, die kostte dertig jaar geleden een kapitaal, een echte Marimekko. Een goede zakenvrouw, die verkoopster, herinner ik me. Toen Annemarie de jurk paste - het bovenstukje is later gesneuveld zei ze: als Marimekko 'm op uw lijf had gemaakt dan had-ie het niet beter kunnen doen. Ik telde de negentig dure guldens met plezier neer. Anne, die heeft beloofd elke week de roos te komen verversen, stuurt vanaf het vakantieadres een virtueel geel exemplaar, fraai bedauwd. Volgende week weer een echte, laat ze weten.
Zaterdag 7 augustus
D
e krant, die om zes uur in de bus valt, meldt dat veel mensen bij dit zwoele weer slaapproblemen hebben. Annemarie niet - die slikt indien nodig mogadon zonder zich te hoeven bekommeren om verslaving aan slaapmiddelen. Ik wel. Vannacht, in de plakkerige hitte, dacht ik terug aan gisteravond, toen we net zoals de voorafgaande dagen, voor op het dijkje een beetje koelte probeerden te vangen. Astrid komt van beneden en constateert dat er bovenop inderdaad iets waait wat je met enige goede wil voor een briesje kunt houden. Tijt komt langs, op de fiets. Ik trof haar dezer dagen en heb haar ingelicht. Toen ik nog werkte gaf ze Annemarie een of een paar keer per week een lift naar Nijmegen, om haar moeder te bezoeken of een van de oudere dames wier lot ze zich had aangetrokken. 106
Tijt parkeert haar fiets, Annemarie loopt naar haar toe. Ja, ik ga dood, hoor ik haar zeggen als Tijt de armen om haar heenslaat. Meissie, meissie, wat vreselijk voor je, zegt Tijt. In mijn nachtelijke slapeloosheid bedenk ik hoe vreemd zo'n dialoog eigenlijk is. Tijt zou die zin hebben kunnen gebruiken als Annemarie haar meegedeeld had dat bij een binnenbrand al haar kostbaarheden verloren waren gegaan. Of dat ze haar rechterbeen moest laten afzetten. Of dat ik er vandoor was met een barmeid uit Maastricht. Want dat zijn dingen die niet iedereen overkomen. Maar wat zou een mens logischerwijze moeten antwoorden op ja, ik ga dood? Eigenlijk dit: ja, ik ook. Alleen ga jij een beetje eerder - en zelfs dat is niet zeker, want misschien krijg ik vannacht een hartaanval of kom ik morgen onder een auto. Verder nog nieuws? Gelukkig handelt Tijt in strijd met alle logica en blijft meelevend een halfuurtje op het stoepje zitten. Ik zal Haye volgende week vragen of hij iets kan voorschrijven tegen door zwoele zomernachten veroorzaakte chronische rationaliteit. Voor het eerst zegt Annemarie vanmorgen, tegen elven, als ik haar het bijgewerkte dagboek wil geven: nee, laat maar even. Ik krijg een schokje. Ik ben doodmoe. Straks stond ik in de keuken, en van de ene seconde op de andere had ik het niet meer. Ik voel voortdurend achteruitgang, maar nou was het of de traploze knop van de wasmachine plaats heeft gemaakt voor de knop met de klikken. Ineens, bam. En ik ben nou zo moe dat ik het dagboek emotioneel niet aankan. Komt wel weer. Ze gaat vroeg slapen, nadat ze nog gegrasduind heeft in de bijsluiters van haar medicijnwinkel. Zegt verbaasd: als ik dit allemaal lees is het onmogelijk dat ik nog rondloop. Ik hoor constánt uitgeput te zijn, evenwichtsstoornissen te hebben en een hele reeks andere bijverschijnselen. Volgens de papieren ben ik nog veel te gezond. 107
Welterusten, zeg ik als ze in bed kruipt en ik voeg er zonder na te denken aan toe: en beterschap. Ze grinnikt om dat laatste woord. Als ze opkomt zijn Ineke en Kalle er - helemaal uit Hamburg om afscheid te nemen. Ineke is de oudste dochter van Mia - ik herinner me nog hoe ik getuige was van haar verschoning, kort na de geboorte op 31 maart 1944. Ik bekeek dat lijfje met de onschuld van een elfjarige en dacht: gut, zo'n dingetje groeit er kennelijk pas later aan. Annemarie is gelukkig opgeknapt en ze converseert druk, wat niet meevalt als je nog maar een fractie van je stem over hebt. Er wordt veel gelachen - en zo hoort het op de feestelijke laatste rit. Het bezoek vindt automatisch de juiste toon. Daarvoor nemen we duizend kilometer milieuvervuiling graag voor lief. Zondag 8 augustus
T
erwijl Annemarie slaapt heb ik wat zitten spelen in Photoshop - dat ik dank zij de geduldige lessen van Mark redelijk onder de knie heb. Ik maak de Annemarie die in augustus 1936 - een jaar en vier maanden oud - haar eerste stapjes zette op de stoep van de Nijmeegse Museum Kamstraat, los van de achtergrond en verhuis haar naar de oprijlaan van het Muiderslot. Daar fotografeerde ik destijds de 37-jarige, toen we een rondje IJsselmeer deden. Als Annemarie weer bij de mensen is, laat ik haar het resultaat zien. Ze gaat voor het computerscherm zitten, kijkt, schrikt en zegt: dat heb ik jou toch nooit verteld? Wát verteld? Van die therapie destijds - toen ik mezelf tegenkwam? Nee, dat heeft ze nooit verteld. Ze doet het alsnog. Ze kreeg opdracht van de therapeut om, zonder van haar plaats te 108
komen, naar buiten te gaan en te kijken wat er gebeurde. Ik liep in een omgeving met bomen, door een laan met een klein heuveltje. Toen ik daar overheen kwam stond er een klein meisje dat naar me keek. Ik dacht dat ik haar kende - en ineens zag ik dat ik het zélf was. Ik wilde haar aanspreken, maar ze draaide zich om en liep weg, dat vond ik vreselijk jammer. Toen ik deze foto zag herkende ik de situatie meteen. In mijn journalistieke leven heb ik heel wat verknipte 109
psychiaters meegemaakt, het valt me niet moeilijk in de huid van een van hen te kruipen. "Wel, mevrouw Kokke, dan is er nu duidelijk sprake van de catharsis. Destijds probeerde u in het reine te komen met uw verleden, maar het kleine meisje gaf u de kans niet, keerde zich van u af. Nu, ja, kijkt u nog maar eens goed, is de situatie precies omgekeerd. De kleine u zoekt contact, maar wat doet de grote u? Die keurt haar geen blik waardig, loopt haar voorbij met een zelfverzekerde tred en een bijna arrogante blik. Dat betekent, mevrouw Kokke, dat u definitief hebt afgerekend met het verleden. Proficiat, de therapie is succesvol afgerond. Als u straks even bij mijn secretaresse langsgaat kunt u meteen de rekening meenemen. Het ga u goed, mevrouw Kokke." Vorig jaar, toen we zuchtten onder de hittegolf, hebben we een vast voornemen gemaakt: in het vervolg zouden we, bij de eerste voorspelling van tropische temperaturen, een huisje in het bos huren. Ja, plannen maken kan - maar uitvoeren is een tweede. We hebben het er even over gehad, vorige week, maar Annemarie durfde het niet meer aan. Bovendien: de agenda stond vol met bezoek-afspraken. En dus trotseren we noodgedwongen de dertig plussers. Nog twee dagen, zegt het weerbericht, dan gaan we een graad of negen omlaag. Maar volgend jaar...plannen, plannen. We slepen ons door de dag heen, om 's avonds, als de zon eindelijk achter de bomen verdwijnt, dankbaar de dagelijkse bonus te incasseren: de koele sessie voor op de stoep. Marijke schuift aan - ze heeft port voor Annemarie en aparte biertjes voor mij bij zich. Grappig, als je in onze jeugd met iemand kennismaakte was het eerste wat je wist en wilde weten: wat is-ie? Katholiek, protestant, niks? Nu, als we praten over begrafenissen en wat daarbij komt kijken, blijken Marijke en Sam, die we al vele jaren kennen, een protestantse achtergrond te hebben - wat hun in het zwaar-katholieke Huissen destijds nog de nodige problemen opleverde. Annemarie vindt het een mooie gedachte dat ze daar straks, bij 110
de crematie, geen last van zal hebben - zo'n zemelende geestelijke met z'n beledigende gemeenplaatsen. We denken terug aan de begrafenis van Mia. Tevoren hadden haar dochters en ik de pastoor op het hart gedrukt dat hij alleen maar zou doen waar we hem voor inhuurden - en dat als het over Mia ging wij het woord zouden voeren. Hij ging met tegenzin akkoord, maar kon zich tenslotte toch niet inhouden tegen het einde van de dienst debiteerde hij zoveel onzin over de vrouw die hij nauwelijks had gekend dat we hem eigenlijk van het altaar hadden moeten rammen. We denken aan de keren dat we bij begrafenissen de dienstdoende elke keer op zijn papiertje hebben zien kijken als hij de naam van de overledene moest noemen, of, nog erger, een verkeerde naam noemde. Het zal Annemarie gelukkig niet overkomen. Net zo min als ze zich hoeft te ergeren aan een kerk vol mensen - we hebben het pas nog meegemaakt - die uit volle borst Jerusalayem, stad van vrede zingt - terwijl het nou net de godsdiensten zijn die met hun eigen God, Allah en Jaweh van Jeruzalem al een paar duizend jaar een stad van oorlog hebben gemaakt. Maar de avond is te mooi om ons te ergeren. We drinken wat, Bas komt, zijn rolstoel getrokken door een motorisch hulpje, boven op de dijk verkoeling zoeken en we blijven zitten tot Annemarie echt óp is. Nog één dag - dan kan het tropenrooster worden opgeborgen. Maandag 9 augustus
A
lles is geregeld - en ik blijf regelen. Beetje bezeten, vrees ik. Adressenlijst bijwerken, financiën doornemen, verzekeringspapieren, medicijnen controleren. Maar ik weet precies hoe het komt. Hoe beter de zaken op orde zijn, des te duidelijker dringt zich de Ene Grote Onzekerheid op. Hoe? Wanneer? Hoe moeilijk? Hoe makkelijk? Presteert Annemarie het bovenmenselijke door tot het laatst die rustige, zelfverzekerde nieuw-verworven vrouw te blijven? 111
Je kunt regelen tot je een ons weegt, je kunt je te pletter voorbereiden, het wegpoetsen van de vraagtekens is onmogelijk. En we blijven zitten met die rare paradox: aan de ene kant zouden we allebei willen weten waar we aan toe zijn - aan de andere beseffen we dat de mooie tijd die we beleven acuut zou stoppen als we een ultieme datum zouden kennen. Ik blijf maar wat morrelen in de marge. Een half uur voor Jacob en Jannie uit Doetinchem langskomen vraag ik: puzzeltje? Nee, even niet. Dippie, meldt ze. Ik merkte net dat ik weer sneller moe word, de afwas nauwelijks kon afwerken. En ik kreeg een huilbui. Niet schokkend hoor, gaat weer over. Ik denk dat het zoiets is als het eerste stadium van dementie, als je wéét dat je dingen niet meer weet. Ik voel precies wat ik een week geleden kon en nu niet meer kan. Haye zei: dat kan je op een gegeven moment niet meer schelen. Dat gegeven moment is er helaas nog niet. Jannie verbaast zich, als Annemarie na een uur naar bed gaat, over de veranderingen die ze - zelf therapeutisch bezig - bij haar ziet. De rust, het zelfvertrouwen. Geweldig dat ze het zo kan. Ik kan het niet genoeg horen. We hebben het over zelfmedelijden. Heb ik daar last van? Nee, kan ik naar waarheid zeggen. Ik heb het vaak genoeg gehad - als Annemarie van de wereld was, als er iets was met een van de kinderen. Dan zag ik vrolijke families fietsen en dacht: waarom kan dat bij ons niet? Waanzin natuurlijk - misschien hadden die vrolijke fietsers het een stuk moeilijker dan wij, maar het gras van de buurman lijkt nou eenmaal altijd groener. En nou niet? Nee, zeg ik, en ik probeer de reden te vinden. Niet zo'n aardige eigenlijk. Als ik nu die vrolijke familie zie fietsen ben ik niet jaloers, denk ik alleen maar: jullie tijd komt nog wel. Als Annemarie - en, aan haar zijde een beetje ik - het karwei er allang op heeft zitten moeten jullie er nog aan beginnen. Misschien pas over twintig of vijftig jaar, maar ooit is de klus er, onherroepelijk. En misschien denk ik er dan ook nog achteraan: dan zal jullie het lachen wel vergaan. Geen 112
gedachte die een zaligverklaring zal opleveren, maar het helpt wél. De laatste avond op het dijkje - tenminste als de voorspellers, die het einde van de hittegolf al een paar keer hebben opgeschoven, gelijk krijgen. We denken dat de vrienden uit de buurt het onderhand wel gezien hebben - maar snel schuiven Astrid (ik dacht wel dat jullie audiëntie hielden) en Gé aan. Ze brengen halfvolle flessen mee - het lijkt net op de jaren zestig, toen we het heel gewoon vonden als vrienden met een fles in de hand onaangekondigd op de stoep stonden, waarna het toch nog een gezellige avond werd. Het is weer elf uur voor we het in de gaten hebben. Je laatste hittegolf, zeg ik troostend bedoeld tegen Annemarie. Nou, zegt ze, ik krijg er nog ééntje. Heel kort maar wel héél warm. Ach, zeg ik, daarna kun je lekker zwemmen in zee. We kijken schichtig om ons heen, maar Daniël zit nog in Vaals - zover dragen onze stemmen niet. Zeker niet die van Annemarie.
Dinsdag 10 augustus
M
erkwaardig. Als ik haar een jaar geleden zou hebben voorspeld dat ze nu - en dat in haar omstandigheden - zou genieten van een niet aflatende aanloopstroom, dan zou ze me voor gek hebben verklaard. Al was het maar omdat voor haar altijd gegolden heeft: een dag niet gelezen is een dag niet geleefd. Maar lezen is uit beeld verdwenen. Op de keukenmeiderige roman The Diamond Waterfall na, die ze in december (volgend jaar gaan we wéér hoor, riep ze enthousiast) met een stapel échte boeken gekocht heeft op de grote tweedehands markt in de Eusebius. Ze is, na een maand, op pagina 200. Dat boek is een heel bewuste keuze. Een goed boek, doceert ze, daar heeft iemand bloedig zijn best op gedaan en het 113
minste wat de schrijver mag verwachten is dat de lezer het serieus tot zich neemt. Nee - met mijn gebrek aan concentratievermogen kan ik dat niet maken. Pamela Haines, die Waterfall afscheidde, hoeft het nooit te weten. Ans is er weer en ik hoor met genoegen de stofzuiger. Vond ik altijd een rotgeluid, maar nou denk ik: mooi, hoef ik het niet te doen. Als ik boodschappen doe bij de Super vraag ik me ineens af: wanneer hebben we eigenlijk voor het laatst samen gegeten? Zes weken, vijf weken, zeven weken geleden? Ik kan het niet reconstrueren, net zo min als een heleboel andere zaken die we voor het laatst samen afwikkelden. Ik noteer alles trouw - maar het probleem met laatste dingen is dat je niet weet dat ze de laatste zijn op het moment zelf. Dat blijkt pas de volgende dag, of dagen later en dan denk je er niet aan om het te noteren. Het laatste maal met z'n tweeën, het laatste van de ongeveer zeventienduizend - dat had toch eigenlijk vastgelegd moeten worden. Vanmorgen komt ons andere bruidsmeisje op bezoek: mijn nichtje Noor, die met Monique een koppel vormde op 17 oktober 1956. Ze weet, zegt ze, terwijl haar man Gerard grinnikend luistert, nog precies de plek in het huis van haar opa en oma waar Annemarie haar vroeg: zo'n geweldige eer vond ik het. Ik vond je zo verschrikkelijk mooi en lang en statig, zegt ze, en het idee dat ik daar achteraan mocht lopen... Dat vond je moeder ook, zeg ik en ik vertel hoe ik apetrots mijn mogelijke verovering aan mijn zus Mia kwam tonen in het najaar van 1952. De volgende dag alleen terug om het commentaar te vernemen. Maak je geen illusies, zei Mia, je dacht toch niet dat je met jouw uiterlijk een kans maakt bij zo'n mooi meisje? Nee, je zult je ambitie een beetje moeten bijstellen. Blij dat ik het niet gedaan heb. We praten over de bliksemcarrière van hun dochter Renée die, zo van de straat geplukt, na een half jaar poseert voor 114
Noor (midden) en Monique als Annemarie’s bruidsmeisjes.
modereportages in de grote bladen van de wereld, in de nieuwste creaties van Karl Lagerfeld en andere beroemdheden, van Tokio naar San Francisco vliegt, van IJsland naar Londen. Jij poseerde ook zo gemakkelijk, zegt Noor, als ik Renée bezig zie moet ik altijd aan jou denken. Als Mark en Wil er 's middags zijn begint de regen ineens op het dak en het terras te kletteren. We hebben zelden een koude douche zo verwelkomd - de thermometer maakt een vrije val. Wil vraagt of er mensen zijn van wie we hadden verwacht iets te horen, maar die het hebben laten afweten. Ik kan niemand bedenken, zegt Annemarie - maar als we er 115
later op doorpraten valt er toch iets meer van te zeggen. Er is sprake van een A-lijst en een B-lijst. Op de eerste staan de namen van de directe familie, de verdere familie, goede vrienden. Daarvan heeft niemand verstek laten gaan. Op de Blijst staan de namen van kennissen en andere relaties. Daarvan hadden we maar beperkt een reactie verwacht - het zijn er in feite veel meer. Met enige moeite kunnen we wat namen van de tweede lijst bijeensprokkelen waarvan we niets hebben vernomen - maar die hebben we niet eens eerder gemist. Nee, ook in dit opzicht zitten we ver in de plus. Zeker als we denken aan de gruwelverhalen uit het hospice, waar mensen eenzaam sterven omdat zelfs de intieme kring afhaakt. Mark heeft kennelijk lang met een vraag rondgelopen die hij nu pas durft te stellen. Is Annemarie in haar nieuwverworven rust dichter bij het raadsel van haar depressies gekomen? Ze doet haar best, maar zonder resultaat: veel zal er voor eeuwig verborgen blijven. Het kan háár, merk ik, niet schelen. Voorbij is gelukkig voorbij en er zijn nou andere dingen aan de orde. Als Mark weg is zegt ze: ik had hem zo graag geholpen. Ik denk dat hij er ook voor zichzelf iets aan gehad zou hebben als ik nu plotseling meer van die periodes wist. 's Avonds, voor het naar bed gaan, kijk ik naar de even natte als lege ruimte net voor de voordeur. Geen feestje vanavond, ik hoop dat het niet symbolisch is.
Woensdag 11 augustus
M
ax belt af - hij is gisteren van de fiets gevallen en kan tussen Den Haag en Huissen de versnellingspook niet bedienen. Hele dag vrij, zegt Annemarie bijna opgetogen. Ze geniet van bezoek, maar kan er duidelijk per week minder tegen. Er lijkt een proces op gang te komen van meer-in-zichzelfterugtrekken en waarschijnlijk hoort dat ook zo. Het blijkt ook als we het hebben over de pedicure die ze nodig 116
heeft. Er zit er een minder dan een kilometer hier vandaan, maar ze moet er niet aan denken die reis te ondernemen. Ik begrijp het niet - zij ook niet. Ik word al trillerig bij de gedachte. Vreemde mensen, ok, maar dan nog in een vreemde omgeving... Geen argumenten, alleen maar een gevoel van nee. Misschien is gevoel het verkeerde woord en instinct het goede. De gewonde beer die zich terugtrekt in z'n hol, de zieke poes die haar mand niet uit te branden is. We zijn heel wat meer dier dan sommigen denken. Ik herinner me de keer dat ik op een persreis in Schotland een hevige angina kreeg. Ik werd door collega's het vliegtuig ingesleept, op Heathrow zat alles vast door de ijzel - vijf uur heb ik onder een dikke stapel jassen van koorts liggen rillen op een paar pallets. Vele uren later konden we Amsterdam bereiken en een collega bracht me naar Nijmegen. Ik weet nog precies hoe ik me voelde, tenslotte in mijn eigen bed. Evenveel pijn, evenveel koorts, maar gelukkig. Zoiets moet Annemarie ook hebben, maar dan de overtreffende trap ervan. Af en toe voel ik helaas al iets van wat ik maar mijn Maltasyndroom noem - het gevoel dat de wijzers van de klok niet vooruit te branden zijn. 's Middags bijvoorbeeld, als Annemarie slaapt en ik me niet kan concentreren op mijn boek. Zelfs niet op de onvoorstelbaar krankzinnige aantekeningen die Goebbels maakte in de oorlogsjaren - mijn favoriete historische studiemateriaal. Ik blader door de albums op de plank Eigen Werk en kom terecht bij de voortbrengselen van een jaar of vijf terug, toen ik de wonderlijke mogelijkheden van de computer onder de knie begon te krijgen. Ik scande de honderden foto's die ik destijds van Annemarie en de kinderen had gemaakt in - en ontwierp boeken- en bladencovers met vrouw en zonen op het omslag. Elke morgen na het wakker worden begon ik te bedenken hoe ik de daags tevoren uitgekozen foto kon inpassen in een idee, en een groot deel van de dag ging op aan de uitvoering ervan. Nooit in mijn leven heb ik iets met meer plezier gedaan, maar 117
Annemarie (met Tolstoy-portret in haar hand) als Anna Karenina.
besefte ik het ook? Het is misschien dertig jaar geleden dat ik schreef: als je 's morgens voor de spiegel staat en je beseft dat je hele familie levend en gezond is, dan zou je toch de hele dag diep gelukkig moeten zijn? Zo werkt het niet, helaas. Je moet eerst iets héél kostbaars verliezen, of bijna verliezen, 118
voor je beseft hoe uitgelaten van blijdschap je voorheen door het leven had moeten dansen. 's Avonds bel ik met de man van Corry, de pedicure die praktisch tegelijk met Annemarie kankerpatiënte werd. Hoe is het nou? Ze ligt nog altijd in het ziekenhuis, de eerste serie bestralingen zit erop. En ze beleeft de voorspelde nasleep: geen eten binnen kunnen houden, nauwelijks kunnen slapen. Kortom, beroerd, zegt Pieter. Voor de zoveelste keer concluderen we hoe goed het is dat Annemarie haar eigen weg is gegaan. En alert was op het beslissende moment. Toen de radiologe na haar uiteenzetting van de gruwelijke behandeling zei "en dan lopen we nu meteen maar naar de balie om de eerste vijf afspraken te maken" was Annemarie's onmiddellijke reactie: geen sprake van, daar ga ik eerst over nadenken. Een paar uur later mondde dat nadenken uit in haar ongeclausuleerde nee. Ik zou in haar geval, ben ik bang, als een schaap meegelopen zijn. Tenzij Annemarie erbij geweest was, want die laat zich nooit en te nimmer imponeren. Een aantal jaren geleden kwam ik terug van de internist met de boodschap dat hij een ruggenprik ging doen om er achter te komen waarom een bepaalde stof in mijn bloed oververtegenwoordigd was. Wat kan-ie er dan aan doen, was haar eerste vraag. Daar had ik helaas niet naar geïnformeerd. Dat zou ik dan eerst maar eens doen. Toen ik bij het volgende bezoek haar instructies opvolgde bleek dat hij er niks aan kon doen, en dat hij die operatie alleen wilde uitvoeren omdat hij anders met zo'n hatelijk blanco vakje op zijn formulier bleef zitten. De prik is dus nooit uitgevoerd, dank je, Annemarie.
119
Donderdag 12 augustus
W
e reizen weer. Tijdens het staartje van de hittegolf trokken we van Jasper naar Banff over de schitterende Icefields Highway, tussen de toppen van de Rockies door. Waar we merkten dat ook de perfecte schoonheid kan gaan vervelen: na een paar dagen waren we te blasé om wéér een nieuwe top en wéér een nieuwe gletscher nog met enthousiaste kreten te begroeten. En we herbeleven een van de interessantste reizen: met de caravan (ondanks waarschuwingen) de ex-DDR in, kort na de Wende. Over de Autobahnen waar na de aanleg in het midden van de jaren derdig geen wegwerker meer naar had omgekeken: soms lag de ene betonplaat tien centimeter hoger dan de vorige. Door Halle, waar tot onze verbijstering een vierkante kilometer uitgebombardeerd centrum bijna een halve eeuw later nog onaangetast ruïne stond te wezen. Onze mooiste ervaring hadden we toen we tussen Dresden en Berlijn min of meer verdwaalden en terecht kwamen op een camping bij een klein meertje. We vormden er een bezienswaardigheid, want we waren de eerste westerlingen tussen de dertig jaar oude opgelapte tenten en bouwsels van oud hout, linoleum en zeildoek. Iedereen wilde die onvoorstelbaar luxe caravan zien, en 's avonds dronken we links en rechts op de nieuw verworven vrijheid. We merkten ook dat de aanpassing nog wel even zou gaan duren - de beheerster fietste enthousiast een kwartier van haar kantoortje naar de paal naast onze caravan in het bos om het kastje te ontsluiten voor de elektriciteit, fietste een kwartier terug, en herhaalde volgende morgen de operatie. Kosten voor dat uur fietsen plus de stroom: één mark. We merkten het ook in het schitterende filmmuseum in Potsdam - een voormalig paleis van Frederik de Grote - waar we de enige bezoekers waren. De expositie voerde van vertrek naar vertrek en een handvol pijlen zou de bezoekers feilloos de juiste weg hebben gewezen. In plaats daarvan zat naast elke deuropening een breiende vrouw, die met haar duim wees en so geht's weiter zei. Werkloosheid bestond niet in de DDR. 120
We hebben het er later vaak over gehad. Over zo'n vrouw, die later in het bejaardenhuis, enthousiast zou vertellen over haar veertig jaar filmmuseum. En dan mocht ik dus tegen iedereen zeggen: so geht's weiter. Saai? Nee hoor, afwisseling genoeg. Als er een zaal opnieuw werd ingericht mocht ik zeggen: heute gesperrt. En je wist nooit wanneer het zover was, dus het bleef spannend... Vannacht werd Annemarie wakker met hevige steekpijnen. Ze is opgestaan, heeft een halve joint gerookt. En dat, denkt ze, hielp. Ze is weer in slaap gevallen en heeft langer doorgeslapen dan normaal. Ik informeer of er ook iets was van een roes - lekker rozig gevoel, mooie dromen, ik had het haar zo gegund. Helaas: nee, voor mijn plezier zou ik ze niet hoeven te roken. Ik krijg ook een steek - als ik aan het ontbijt mijn ontbijtspek oppep met mosterd, en haar met een glaasje drab zie zitten. Maar een uur later, voor Haye op bezoek komt, verschijnt ze met een dienblad vol morfinepleisters en vele doosjes voorzien van onuitsprekelijke namen. Dat is nu háár consumptiepatroon. Haye en zij nemen, zoals altijd in alle rust, de lopende zaken door. Hier een onsje minder (Annemarie's gewicht bijvoorbeeld), daar een onsje meer (uit die doosjes met de moeilijke namen). Hij zegt, ondanks het feit dat Annemarie meer vermoeidheid, concentratieverlies en pijn heeft gemeld, dat ze duidelijk nog niet toe is aan de overgave die de laatste fase inluidt. Hij ziet het ook nog niet snel gebeuren. Als Annemarie zegt liever niet vlak bij de 27e, want dan is Linda jarig, zegt hij: nee, niet zo vlug denk ik. Rob belt uit Voorburg, waar Maritz en hij na een reis van vier dagen uit Portugal zijn aangekomen. Maandag of dinsdag zijn ze hier - of eerder als het nodig is. Nee, zeg ik, het is niet nodig. Emotie in de stem van Rob. Net als in de brief van Carla die net in de bus valt: Ik voel me op dit moment (vijf uur 's nachts) zo sterk met je verbonden dat ik moet huilen van diepe emotie. 121
Annemarie met Rob voor het ziekenhuis in Coimbra, 2002.
Er is ook nog een brief van het Regionaal Indicatie Orgaan, en dat is andere koek. De brief meldt dat Annemarie recht heeft op persoonlijke verzorging in de klasse K2, van 2-3.9 uur en verpleging in de klasse KO (0-0.9 uur). Voorts wordt als geadviseerd product (het staat er echt) gemeld: kortdurende opname in het verpleeghuis voor de duur van maximaal 7 etmalen. Onder omvang staat: 1 keer. Ik hoop dat de hulp die ze sturen met een tien voor rekenen van school is gekomen - ik slaag er althans niet in om er achter te komen hoe lang 3.9 uur duurt. En wat die opname betreft: betekent het dat er na zeven dagen gezegd wordt: hup mevrouw, op de fiets en naar huis? Dat je van het RIO maar één keer mag sterven is trouwens wat krenterig. Het is goed dat er bij Albert Heijn geen mitrailleurs te koop zijn - de verleiding zou groot zijn. Als we met Hetty en Frans kampeerden zaten de beide mannen de eerste avond al over de kaart gebogen om een leuke 122
terugweg uit te zetten. Leef nou, riep Hetty dan, die terugweg komt later wel. Ze had gelijk - Frans en ik waren chronische planners. In ons werk en niet minder op vakantie. Ik ben het nog steeds. Annemarie heeft een milde glimlach op haar gezicht als ik in koele avonduren (we constateren verrukt dat het bijna fris wordt) de mogelijkheid van toekomstige reizen aan de orde stel. Portugal, dat lijkt me wel, maar Hamburg is ook niet te versmaden. En misschien Alphen aan den Rijn? Los Angeles en Vancouver gooi ik ook niet helemaal weg. Ze weet net als ik dat er weinig of niets van terecht zal komen - om een aantal redenen. Het feit bijvoorbeeld dat mijn longen al bij het naar straat brengen van de vuilniscontainer laten weten dat ze geruime tijd met vut zijn en dienovereenkomstig behandeld willen worden. Maar er is een veel belangrijker reden: nooit zal ik meer iemand vinden die zo precies van reizen verwacht wat ik ervan verwacht. Vanavond hebben we op video het resultaat gezien van onze speurtocht in Hollywood naar oude filmlocaties. We waren er allebei bezeten van - zoals we allebei een voorkeur hebben voor kleine ho- of motelletjes en een afkeer van lange en late maaltijden. We zitten liever op een rots over zee uit te kijken dan in een museum. Ik kan de lijst tot het oneindige uitbreiden. Omdat we van nature zoveel overeenkomst hebben? Het is waarschijnlijker dat we ons in de afgelopen halve eeuw zo aan elkaar hebben aangepast dat onze wensen volledig synchroon zijn gaan lopen. Op onze voorkeur voor muziek na - maar dat hebben we opgelost via de ijzeren afspraak dat er in de auto na elk blauw gelabeld bandje van haar een rood bandje van mij wordt gedraaid... Menigeen zal het griezelig vinden maar voor ons heeft het altijd gewerkt. Blijf jij maar fijn plannen, zegt Annemarie. Maar op de een of andere manier spreekt het beeld van dat oude mannetje in het verzorgingshuis met de wegenkaart op schoot me niet erg aan.
123
In Monument Valley, decor van talloze westerns. 1995.
Vrijdag 13 augustus
D
e eerste keer dat ik vanmorgen - om kwart over negen - het nummer van het RIO draai krijg ik een bandje te horen dat meldt: wij zijn elke morgen bereikbaar van negen tot half een. Iemand is kennelijk nog bezig aan zijn of haar 3,9 uur vrije tijd. De tweede keer krijg ik een mevrouw aan de lijn die de brief gewillig opzoekt in de computer. Ik vraag haar die voor mij in het Nederlands te vertalen. Ze legt me redelijk helder uit dat de indicaties allemaal voorlopig zijn en natuurlijk veranderd en verlengd kunnen worden. En dat niemand het hospice uitgejaagd wordt. Maar, vraag ik, waarom schrijven jullie dat dan niet? Hoe zou u reageren als uw doodzieke moeder een brief kreeg waarin als produkt een kortdurend verblijf in een sterfhuis wordt toegezegd? Het is even stil aan de andere kant. Ik denk dat ik vreselijk kwaad zou worden. Gut, het lijkt wel een mens. 124
Ze gaat de kwestie aan de orde stellen binnen de organisatie. Dat geeft hoop. Het valt niet uit te sluiten dat tegen het jaar 2030 terminale patiënten iets minder botte brieven van het RIO in hun bus vinden. Een kwartier voor Max zal komen - hij kan weer schakelen hoor ik snikken in de keuken. Vind Annemarie gebogen over het aanrecht, ze kan zich nauwelijks staande houden. De pijn is niet te verdragen. Ze komt met moeite in bed, slikt een paar pillen, neemt een paar diepe joint-halen en valt gelukkig snel in slaap. Max en ik praten uitvoerig over de situatie. Ik krijg het gevoel dat jullie van doodgaan een project maken, zegt hij - en dat zou wel eens een beetje waar kunnen zijn. Maar als het nou onze manier is? Max zegt: "Ik zou op tilt slaan in deze situatie. Maar jij bent een enorme rationalist, al zit daar van alles onder. En in uiterste instantie is Annemarie het óók. Ja, ik kan me er iets bij voorstellen, hoewel mijn gevoel zich ertegen verzet." En misschien nadert het project z'n einde. Annemarie - ze heeft Max nog een minuutje kunnen zien - zegt, later wakker wordend: zo'n pijn heb ik nog niet eerder gehad. Als het zo zou blijven moet er een eind aan komen. Op haar wangen nog de sporen van de tranen. Ik heb nooit geweten hoe machteloos het woord machteloos is. Ze komt om vier uur even op, neemt wat medicijnen en gaat weer naar bed. Voor het eerst. Tot nu toe trok ze zich terug op de slaapkamer tussen twaalf en vier, niet langer, niet korter. De pijn is er nog - zij het minder hevig. Vanmorgen toen ik vrijdag 13 augustus tikte kreeg ik even een schok, hoewel ik nooit bijgelovig ben geweest. Maar nu met die hevige pijnaanval vanmorgen, en de duidelijke behoefte aan haar bed nu, begin ik te twijfelen. Het album waarin ik de pagina’s van dit Dág-boek opberg telt nog maar een pagina of twaalf - betekent dat iets? En gisteravond herbeleefden we op het scherm in de den de laatste Amerika-reis, langs de schitterende westkust. Bereden we voor het laatst de steile 125
straten van San Francisco, hingen we voor het laatst aan de lus van de cable car, vergaapten we ons voor het laatst aan Carmel en de rotsen van Oregon. En er zijn nog maar een paar uur recentere video over. Als het zo zou blijven moet er een eind aan komen. Vrijdag de dertiende - wat een onzin.
Zaterdag 14 augustus
G
isteravond, toen Michiel en Nelleke, gebruind terug van vakantie, hun opwachting maakten was Annemarie weer helemaal terug van weggeweest. Ze converseert - voor zover technisch mogelijk - geanimeerd en de pijn is, zoals ze zegt. draaglijk. Verder dan zo'n woord komen we niet en het heeft alleen betekenis voor de lijder van die pijn. Net zo min als je iemand kunt uitleggen wat de kleur rood in objectieve zin inhoudt is het mogelijk een ander te vertellen wat je precies aan pijn voelt. In Annemarie's geval kom ik steeds meer tot de overtuiging dat haar pijngrens voortdurend opschuift en dat ze de toename ervan nog steeds te hebben noemt - de uitschieters, zoals die van gistermorgen, daargelaten. De paniek is weer even weggeëbd. Ik wilde eerst tikken: loos alarm. Maar dat zijn de verkeerde woorden. Loos is er niets meer. Vooralarm, dat komt dichter in de buurt. Maar in elk geval is de hatelijke 13 uit de datum verdwenen. Ik laat Michiel aan de hand van het boek zien dat zijn lessen succes hebben gehad: ik kan nu moeiteloos foto's en onderschriften tussen de tekst prutsen. Hij bekijkt de titelpagina en zegt: Ja, da's een vondst. Tenminste als het geschreven was in de negentiende eeuw door de man van een vrouw in haar laatste maanden. En even later: ik hoop dat ik het nooit hoef te lezen. Hij wil er nog steeds niet aan. En dat voor iemand die niet eens weet waar Lourdes ligt. Over Lourdes gesproken: regelmatig vragen mensen ons de 126
laatste maanden, al of niet omzichtig, of we eigelijk in iets geloven. Ons beider antwoord is duidelijk: nee. We zijn geen strijdbare atheïsten, maar als we ons geld moeten zetten op iets of niets, dan gaan negenennegentig cent van iedere euro naar de laatste optie. We betwijfelen zelfs of we ooit echt gelovig zijn geweest, ondanks onze roomse opvoeding en de tienen voor godsdienst die Annemarie op Mariënbosch haalde. De doorslag gaf, ergens in de jaren zestig, een proefschrift waarin zonneklaar werd aangetoond dat de moeilijkheidsgraad van het sterven geen enkel verband houdt met het al dan niet geloven van de stervende. Toen zeiden we: als het dán niet helpt is het laatste argument pro vervallen. Annemarie vond wel dat ik Louis Frequin moest inlichten tenslotte was De Gelderlander een katholieke krant. Ik trok pas na lang aarzelen (word ik er op staande voet uitgegooid?) de stoute schoenen aan en zei op ferme toon dat wij ons niet meer als katholiek of gelovig beschouwden. Louis zweeg lang en zei toen: oh. Een dag later gaf hij mij opdracht om bisschop Bekkers te gaan interviewen (en later kardinaal Alfrink en andere roomse kopstukken). Waarom krijg ik die klus, vroeg ik. Omdat jij meer afstand hebt, dat levert een beter verhaal op. Hij had zijn katholieke geelwitte steek moeiteloos verwisseld voor de journalistenpet. Toen we ons bij de burgerlijke stand lieten uitschrijven weigerde de ambtenaar dat omdat u daar gegarandeerd spijt van krijgt. Zijn collega, later, toonde meer respect voor de wet. Als we vanmiddag een paar uur met Maarten hebben zitten praten zegt hij ineens: "Weet je dat jullie al die tijd niet op je horloge of op de klok hebben gekeken? Dat is nog nooit voorgekomen. Kijk, zo hadden jullie altijd moeten zijn, in plaats van altijd maar kijken of het niet te vroeg of te laat was. Heb ik eindelijk mijn zin." Maarten, die al vroeg dwars lag omdat hij onze nogal ver doorgevoerde planning een ramp vond. Hij heeft gelijk: we leven nou bij de dag en maken ons weinig of geen zorgen over hoe het morgen zal zijn. Maar we weten 127
ook dat we, als we in zijn stijl zouden hebben geleefd, we snel met drie voddig geklede kinderen in een kraakpand terecht zouden zijn gekomen. Maar evengoed: vanmorgen vergat Annemarie dat het zaterdag was, en kreeg ik voor het eerst in naar schatting vierduizend weken geen gekookt ei bij het ontbijt. Zo goed, Maarten?
Zondag 15 augustus
A
ls we, gisteravond, in bed liggen, zeg ik: gek, tot een paar maanden geleden informeerde ik op dit tijdstip altijd hoe het met je knie was, en met je rug. Hoe is het met je knie, en met je rug? Ik heb het niet gemist, zegt ze, ik denk er zelf ook niet meer aan. Als de knie vroeger ineens dik was, en pijnlijk, dan begon ik me onmiddellijk zorgen te maken. Hoe moet dat verder? Straks kan ik het huishouden niet meer doen, misschien kom ik in een rolstoel terecht, dan moet er onmiddellijk een oprit komen naar onze stoep en hoe moet dat met de boodschappen - en ga maar door. Die knie speelt nog precies hetzelfde op. Maar als ik 'm ineens voel denk alleen maar: hé, de knie. En na een pauze: so hep elk nadeel... Welterusten, Johan, zeg ik en kus haar, er zorgvuldig op lettend mijn linkerhand niet op haar pijnlijke plek in de hals te leggen. En die rug. Annemarie kreeg er de laatste jaren steeds meer moeite mee uit de diepe Almera te komen, zodat ik, in het stadium dat ze alleen leed aan oorpijn, zei: weet je wat wij doen - we gaan gewoon een andere auto kopen. Met een hoge zit en een kleine draaicirkel zodat we aan het eind van het dijkje in één keer rond kunnen komen. We reden langs een paar garages en Annemarie zat proef. Bij Ford stond ze als een jonge meid op uit de Fiesta-stoel - bingo. In de jaren tachtig hebben we er een stuk of zes gehad, dus het is een oude vriend. Levertijd acht tot tien weken. 128
Die zijn inmiddels voorbij, ik heb taal noch teken vernomen. Misschien blijft dat wel zo, het zou me niet spijten... En Annemarie al helemaal niet. Met de bril lukte het tenslotte ook. Die bestelde ze in dezelfde oorpijn-periode bij de opticien waar we zeventien jaar een voorbeeldige service genoten hadden. Bestellen, vijf dagen later ophalen, zorgvuldig afpassen, bijstellen. Ditmaal hebben we na veertien dagen nog niets gehoord. Ik bel. Da's toevallig, we wilden u net laten weten dat-ie klaar was. Annemarie ziet prima door het linkerglas, uitstekend door het rechter, maar vrijwel niets als ze beide ogen open doet. Klopt, zegt de man na doormeting, verkeerde brandpuntsafstand, sturen we terug. Daarna hebben we iets anders aan ons hoofd dan een nieuwe bril. Na ruim vijf weken neem ik contact op. Ja, zegt een andere man, ik vind 'm hier net. Kunt u ophalen. Hé, nou valt er een glas uit! In razernij roep ik dat mijn vrouw terminaal ziek is en dat ze met die bril haar rug op kunnen. Het is nog stil aan de andere kant als ik de telefoon terugstop in de houder. Vorige week een telefoontje. Bedeesde stem: er ligt hier een envelopje met 278 euro voor u klaar. Als ik toch in de stad moet zijn ga ik er langs, pik het geld op en zeg: ik heb er een gratis leesbril bij gekregen, die wil ik wel even afrekenen. Nee, geen sprake van, dat hoort allemaal bij de service... Als de wet van Murphy blijft werken horen we van de Fiesta ook niks meer. Jannie, de moeder van Astrid, is er vanmorgen. Annemarie krijgt een pijnaanval. Ze probeert het niet te laten merken, maar ik zie de lijnen in haar gezicht scherper worden, de ogen doffer. "Ik vind je zo'n enig mens" knuffelt Jannie haar welterusten. Als ze slaapt bedenk ik dat de paar maanden die haar voorspeld zijn, aardig naar het einde lopen. Hoewel, wat is een 129
paar? Een paar schoenen, een paar centen, een paar erwten, allemaal anders. En zo'n voorspelling, in dit geval van de radiologe, is toch al niet meer dan een slag in de lucht. Ze slaapt - en straks wachten we weer samen af.
Maandag 16 augustus
E
r staat weer een echte Anne-roos in het hoge glas op tafel. De kleinkinderen, terug van de vlakbij-vakantie, vertellen enthousiast over hun ervaringen. Ze hebben geboft, dat is duidelijk. Ons petekind Lonne schreef dat zij en Thomas na vijf dagen van constante regen uit Tsjechïe zijn gevlucht dezelfde dagen dat Michiel en de zijnen er geweest zouden zijn. Annemarie wordt in gezelschap steeds stiller. Niet alleen omdat ze nauwelijks nog verstaanbaar kan praten, maar ook door de snel toenemende vermoeidheid en de pijn. Ze geniet nog - maar het wordt steeds harder vechten. Daar komt nog bij dat ze slechter hoort - Haye heeft uitgelegd dat er waarschijnlijk in de keel iets wordt afgeklemd dat essentieel is voor het oor. Net voor het naar bed gaan gisteravond maakt ze de rekening op: Ik ben helemaal niet meer bang om dood te gaan. Maar van de andere kant wil ik liever nog niet weg. Het blijft allemaal dubbel. Als de pijn hevig is wil ik wél weg - maar een uur later denk ik: toch nog maar even. Dat laatste avonduur, we merken het allebei, begint z'n glans te verliezen. Komt het door alle onzekerheid dat we elk begrip voor tijd verliezen? We hebben altijd geleefd bij de klok en de kalender. Wisten precies dat iets drie maanden geleden gebeurd was, een jaar, of zelfs een kwart eeuw. En nou? Annemarie heeft het over toen we destijds in IJhorst waren. Nou, denk ik, destijds, dat is pas een maand of vijf geleden, en sla de agenda op. Nog geen twee en een halve. Tien weken geleden zaten we in een 130
huisje in het bos, gingen we naar het restaurant om samen (samen!) te eten. We hadden vergeten te reserveren maar de joviale kok kwam uit de keuken en riep dat hij nooit iemand hongerig weg liet gaan. We kwamen wel voortijdig terug naar huis - omdat ik me beroerd voelde. In minder dan tien weken is ons hele leven zo grondig omgewoeld dat we niet kunnen geloven dat het in die korte periode gebeurd kan zijn. Tien weken - een jaar geleden vlogen ze voorbij en meestal zonder ook maar één voorval dat in de herinnering bleef hangen. Telefoontje van John van Oppen, de collega die begin van het jaar getroffen werd door een licht herseninfarct en daarvan aan het herstellen is. Hij was niet lang geleden nog op bezoek, heeft nu gehoord wat er aan de hand is. Waarom hebben jullie er niks van gezegd? We moeten allebei de agenda's erbij halen om vast te stellen dat hij hier was op 3 juni - toen we nog van niets wisten. Op de dag ervoor bestelden we de nieuwe auto, zie ik. Het lijken allemaal gebeurtenissen uit een vorig leven en dat zijn het eigenlijk ook. Annemarie komt doodmoe uit bed. Vanmorgen komt Ans de boel schoonmaken en bovendien verwacht ze de pedicure die ik geregeld heb. Ze haalt het allemaal net, maar als ze op de bank gaat zitten om Ans bij haar koffie gezelschap te houden zijn haar gebaren die uit een versneld opgenomen film. Ga toch naar bed, mens, zegt Ans bezorgd. Ze sloft gehoorzaam naar de slaapkamer. Om er vijf uur later weer uit tevoorschijn te komen. Nog altijd doodmoe. Ze doet haar best als Mark er is, maar de sfeer van een paar weken terug zit er niet (meer) in.
Dinsdag 17 augustus
D
e bar is leeg vanmorgen. Het lijkt geen belangrijke mededeling het is het wel.Annemarie heeft de afgelopen weken hardnekkig vastgehouden aan het klaarzetten van het ontbijt, 's avonds, om 131
de volgende morgen slechts een handvol pilletjes te nuttigen terwijl ik mijn boterham met leverworst belegde. De laatste herinnering aan een normaal huishouden. Het hoeft niet meer. Logische consequentie na ons gesprek gisteravond. Als de zon met veel show achter de bomen verdwijnt, zegt ze: Mijn eigen kind nog wel. Ik vond het heerlijk dat-ie er weer was, maar eigenlijk had ik na een kwartier naar bed gewild. Mijn eerste EIGEN kind nota bene... Dat vergt enige uitleg. Michiel en Maarten werden geboren op de Berg en Dalseweg, waar we inwoonden bij mijn oude, ongetrouwde, tante Marie. Dezelfde tante Marie waar ik een aanzienlijk deel van mijn jeugd had doorgebracht en die me uitvoerig vertroeteld had. Ze beschouwde Annemarie dan ook als een soort gate crasher die blij mocht zijn dat ze als draagmoeder en kindermeisje mocht optreden voor haar neefjes. Want tante Marie vond dat zij en zij alleen het copyright op Boetje bezat. Dat leidde tot veel ellende en na vier en een half jaar tot onze verhuizing naar de Hindestraat, waar Annemarie met Mark het kind kreeg waar ze helemaal alleen over ging. Moe. Als ze opstaat, moe als ze naar bed gaat. Ik ben wel vaker moe geweest, maar dit is anders. Een moeheid die me steeds vaker doet denken: la-maar. En ook: wat zal het fijn zijn om niet meer moe te zijn. Terwijl een ander deel van me zegt: misschien ligt het wel aan de drukke dag, met die nieuwe pedicure vanmorgen, die te laat kwam en te veel rebbelde. Dat zijn dingen waar ik niet meer tegen kan. Fijn om niet meer moe te zijn. Het is de eerste keer dat je het zegt. Ik weet het. En ik besef dat ik een drempel overga. En zo moet het ook gaan, zegt Haye. Interesses verliezen, het einde meer gaan zien als een bevrijding dan als een bedreiging. Voor het eerst in al die weken besef ik ten volle hoe vreemd de situatie is. We zijn, sinds we die hals-scan gezien hebben, nog dichter naar elkaar toegegroeid. Hebben meegemaakt wat gerust de tweede wittebroodsweken mogen heten. Maar aan 132
Annemarie met Mark, 1962.
het eind ervan komt de radicale breuk in zicht. Een halve eeuw hebben we alles samen gedaan. Gepraat, gereisd, geslapen, gegeten, gekocht, ingericht, plannen gemaakt, genoten, getreurd. En nou doemt de splitsing van de weg op. Nee, geen splitsing, een T-kruising: zij moet naar de ene, ik naar de andere kant. Verder uiteen kan niet. Met wat geluk kunnen we ons nog een paar keer half omdraaien en naar elkaar zwaaien dat is het dan. Ze vraagt: Wat zou jij doen nou? Rozenheuvel bellen of er plaats is? Of nog niet? Ze weet wat ik ga antwoorden, moet antwoorden: dat moet jij alleen beslissen. Ons hele leven hebben we elkaar raad gegeven, nou is het onmogelijk. Maar waar wil jij dan het liefste dat ik sterf? Ik probeer zorgvuldig te formuleren: ik wil dat jij sterft waar je het mákkelijkst sterft. En dat kan ik niet voor je uitmaken. 133
Later, in bed, probeer ik duidelijk te maken dat ik niet bang ben voor het nemen van beslissingen - als het niet anders kan. Als ik hier op apegapen lig, niks meer zelf kan beslissen? Ja, zeg ik, dan zal ik zonder bedenken kiezen voor Rozenheuvel, of juist niet. Wat me maar voor jou het beste lijkt. Dat stelt haar gerust - ze slaapt eerder in dan ik. Gek hoe het verleden steeds weer opduikt, deze dagen. Als Annemarie nog in bed krachten ligt te verzamelen voor het bezoek van Rob en Maritz straks, rijd ik naar de supermarkt en de apotheek. (Ik kom steevast terug met een klein tasje uit de eerste en een boordevolle uit de tweede.) Hoor op de autoradio de ouverture van de Lustige Weiber von Windsor van Otto Nicolai. En ineens zit ik weer op de zolder van mijn ouderlijk huis, waar ik met drie vrienden, net als ik rond de dertien, een club had opgericht. We schreven grote bedrijven aan: zouden ze zo vriendelijk willen zijn ons aan decoratie voor het verenigingsgebouw te helpen? Ford stuurde een serie posters en Philips leverde een zware doos aan waaruit een reeks operataferelen tevoorschijn kwam. In 3D: als je het karton vouwde verscheen er op de voorgrond een complete toneelomlijsting, daarachter was een scène uit een opera te zien. De Lustige Weiber was mijn favoriet - zeker toen ik de muziek écht had beluisterd via mijn bakelieten radiootje. Honderd keer nog gehoord, nooit meer aan gedacht. Op de parkeerplaats wacht ik tot de laatste noot wegsterft. Hevig heimwee naar het veilige verenigingsgebouw op de zolder van Berg en Dalseweg 302. Als ik haar roep - tegen half elf - is ze even in de war, zo lang heeft ze nooit doorgeslapen. Is het al vier uur? Maar als Rob en Maritz arriveren, met bloemen, een kaars, Portugese schelpen en vooral overdonderend veel betrokkenheid, is ze weer helemaal bij de mensen. Wel moe, maar niet te moe om te genieten van het bezoek waar ze zolang naar uitgekeken heeft. En om Otje te knuffelen, het hondje waar ze bijna twee jaar geleden in Portugal eindeloos mee kon spelen. 134
Als ze weer naar bed is gegaan lunchen we met z'n drieën op het terras van De Betuwe en praten uitvoerig over de nieuwe Annemarie, de vrouw die precies weet wat ze wil en die afgerekend heeft met alle narigheid uit het verre verleden. Gut, zegt Rob, dat het zo ook kan. Ze blijven nog een tijdje in Nederland, tot Annemarie's grote vreugde.
Woensdag 18 augustus och weer niet meer dan een Vorwarnung? Het lijkt erop - want Annemarie komt bij van de dodelijke vermoeidheid. Misschien toch teveel van een bepaald medicijn? Als je zoveel slikt en plakt is het moeilijk de schuldige aan te wijzen. Wel gaat het proces van afstand nemen gestaag door. Ik zeg, als we 's avonds de balans opmaken: het valt me op dat als de mogelijkheid ter sprake komt dat ik straks bijvoorbeeld wel eens naar Portugal zal gaan, misschien wel met de auto, je niet begint te steigeren. Een jaar geleden zou je gezegd hebben: geen sprake van, dat kun je helemaal niet aan. Menigeen heeft in het verleden gezegd dat je anderen - mij met name - te weinig verantwoordelijkheid liet, in je bezorgdheid voor mij wilde beslissen. Daar moet ze over nadenken. Ik heb het nou in elk geval helemaal niét. Als er over zoiets gepraat wordt dan denk ik alleen maar: dat is van na mijn tijd. Niet met bitterheid of zo, helemaal niet, alleen maar een vaststelling. Mijn zorg houdt op bij de dood. Misschien zou het anders zijn als er bepaalde dingen helemaal mis waren, maar dat is gelukkig niet zo. Ik denk nu: ik moet mijn eigen klus klaren, daar zal ik de handen aan vol hebben. Wat er daarna komt is jullie zaak.
T
We praten over het drama dat zich - we kwamen er pas laat achter - afspeelde in ons huis in Nijmegen, lang voor we het betrokken: een vader die zijn dochter wilde dwingen een in 135
zijn ogen ongeschikte jongen op te geven - aan het bed van haar stervende moeder. Annemarie zegt : Dat is het afschrikwekkendste van alle voorbeelden natuurlijk. Maar ook met kleine dingen wil ik me niet bemoeien. "Wil" is trouwens het verkeerde woord - ik heb helemaal niet de néiging ook maar te denken aan hoe het met jullie verder moet. Zoals Max Pam zei: dode, ken je plaats. Afstand van de toekomst - en tegelijk van het verre verleden. Ja, als ik nou terugdenk aan de problemen die ik heb overgehouden aan mijn jeugd dan denk ik alleen maar: kom kom, dat is allemaal zo lang geleden. Ja, ik weet het: precies dezelfde woorden die jij zo vaak tegen me gebruikt hebt. Maar dat hielp helemaal niet. Jij, met dat warme nest waaruit je kwam, begreep niet dat het verleden iemand kan blijven achtervolgen. Maar nou kan ik het loslaten, moeiteloos. Er zijn andere dingen aan de orde. E-mail van Lin, de ex-vrouw van mijn tien jaar oudere broer in Canada. Kees is uitgegleden in de badkamer, kon niet meer omhoog komen en ligt nu al een aantal dagen in het ziekenhuis. Het moet kort na het schilderen en opsturen van Annemarie's schilderij zijn gebeurd. Met enige moeite krijg ik hem te pakken. Hij klinkt als altijd: ontspannen, rustig. Nee, hij kan nog altijd niet lopen en nee, er is niets gebroken. Afwachten dus maar. Hij heeft zijn boeken, zijn tv, krijgt te eten en te drinken. Het klinkt zéér Kezig. Ik ben altijd stiekem jaloers geweest op het feit dat hij met zijn flierefluiterige losse levensstijl wégkwam, terwijl ik het gevoel had alles te moeten plannen om mijn leven in de hand te houden. Als Annemarie en ik bij hem logeerden en we wilden een gezamenlijke trip op de rails zetten zei hij steevast: we zien wel. Let's play it by ear, zijn standaarduitdrukking. Het stond haaks op onze stijl. Maar als ik zie hoe ik me de laatste maanden gedraag denk ik: we hebben toch meer genen gemeen dan ik altijd heb gedacht. 136
Annemarie poseert voor Titiaan, 1955.
Annemarie plays trouwens ook steeds meer by ear. Al is die oor-verwijzing wat ongelukkig, en kan het in haar geval geen kwestie van Kokke-genen zijn. Om kwart over tien, als ik wat boodschappen heb gedaan, roep ik haar. Schrik. Ik denk niet dat ik op kan staan, ik ben weer doodmoe. Het komt goed uit dat we vandaag een vrije dag hebben. De vele vorige vrije dagen werden op het laatst toch nog ingevuld, nou heb ik de poot stijfgehouden. Trouwens, iedereen die Annemarie wilde zien is al minstens één keer geweest. En ik 137
Annemarie en Kees als Frans Hals-schilderij
hoop, zei ze dezer dagen, dat al die mensen zich niet verplicht voelen om nog een keer op te draven. Gaat zo op Heintje Davids lijken hè. De telkens herhaalde afscheidstournees van de zus van de beroemde Louis zijn in het geheugen van onze generatie gegrift. Ik bel de jongens en breng rapport uit. Niet meteen het ergste denken, zegt Michiel. En ik zit lang te denken over het antwoord op de vraag wat het ergste is. Voor haar, voor mij, voor ons allemaal. Om half een slaapt ze nog steeds. Geen pijn, zeg ik tegen mezelf, geen pijn. Ze ziet er ontspannen uit. 138
Donderdag 19 augustus
A
ls ze laat in de middag uit bed komt ziet ze er uitgeput uit, breekbaar. Maar ze wil het toch proberen. Op een gegeven moment zeg ik - zoals ik zo vaak heb gedaan, vroeger - kun je niet wat vrolijker kijken? Stomme opmerking, dat was het vroeger, dat is het nu dubbel. Ik zie haar lip trillen: zulke dingen moet je niet meer zeggen. Ik begrijp het, zonder verdere uitleg. Ze bedoelt: als ik nou niet vrolijk kijk dan komt dat omdat ik het niet kàn. Omdat ik te moe ben, verrek van de pijn. En omdat ik me niet meer kan forceren. Wil je daar rekening mee houden? Voor de zoveelste keer zeg ik tegen mezelf: let op je woorden. 's Avonds komt Michiel, die lang blijft hangen. Hij zegt: ik heb er met Maarten over gepraat. Wij vinden allebei: als je dood bent, hup, cremeren, zo weinig mogelijk mensen en wegwezen. Natuurlijk vinden we dat jullie het moeten doen op jullie manier, maar echt begrijpen doen we het niet. Waarschijnlijk zouden wij dat een aantal jaren geleden ook hebben gezegd en gevonden. Maar nu, na al dat medeleven, al die warmte, al die betrokkenheid willen we allebei dat er een mooi afscheid komt. Voor alle anderen, maar ook voor onszelf. Ik vind het voor het eerst logisch dat er een aantal dagen moeten zitten tussen het moment van sterven en de crematie, om zoveel mogelijk mensen de gelegenheid te geven die bij te wonen. Nog niet zo lang geleden dacht ik: wat doen mensen zichzelf daarmee aan? Ik vraag Michiel of hij al heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden om via een groot scherm foto's te laten zien op de bijeenkomst. Hij geeft een ontwijkend antwoord, begint over iets anders. Later, als ik hem uitlaat, zegt hij: ik ga er achterheen. Annemarie zegt, als ik weer bij haar zit: toen je straks even naar voren was vroeg Michiel of IK het daar wel mee eens was, met die voorbereidingen. Natuurlijk, helemaal, heb ik gezegd. Ik hoop dat ik hem overtuigd heb. Kennelijk. Maar ik besef ook dat zelfs onze eigen kinderen 139
leven met het misverstand dat ik hier in huis de dienst uitmaak. Omdat ik de meeste tijd aan het woord ben (al een halve eeuw zeg ik tegen mezelf: hou nou eens even je waffel, om steeds weer te moeten constateren dat die waffel een eigen leven leidt) en de brede gebaren maak. Maar als het er op aan kwam heeft Annemarie op haar rustige, bescheiden manier altijd aan de touwtjes getrokken. Als zij niet zou willen dat er over stráks gepraat zou worden dan zou ik het woord crematie de afgelopen weken niet in de mond genomen hebben, zoveel controle heb ik wel over mijn waffel. Annemarie heeft me ingewijd in de geheimen van het huishouden, me alles verteld wat ik straks als kleine zelfstandige volgens haar moet weten. En ze wil, als allerlaatste, weten dat ze mooi afscheid kan nemen. En dat alles technisch goed verloopt. Als er iets misgaat zal ik haar op de achtergrond horen brommen: hadden jullie dat nou niet èffe beter kunnen regelen? Het laatste wat ze tegen me zegt voor we gaan slapen: Als ik straks tegen jou en Haye zeg dat het mooi geweest is, bedoel ik niet alleen dat het mooi geweest is, maar ook dat het móói geweest is. Voor het geval dat ik dat dan niet meer zo kan formuleren. Vanmorgen, net voor Haye komt, zegt ze: ik ben half de mens die ik een week geleden was. Hij ziet het ook. Het proces gaat sneller. Het moment nadert, zegt hij, dat je je gewonnen geeft. Nu zeg je nog: ik wil die toenemende pijn niet, maar ik wil ook nog niet weg. Binnenkort leg je je letterlijk en figuurlijk bij de feiten neer. Hij zegt ook: je hebt de afgelopen maanden heel wat mensen een mooi cadeau gegeven. Haye gaat contact opnemen met Rozenheuvel - hij zal zeggen dat de opname wellicht snel actueel wordt. Hij verdubbelt een medicijn en komt maandag al terug. Hij ziet het ook somber in, zegt Annemarie als ze zich met een portje en een halve joint terugtrekt in de slaapkamer. Ook weer zo onwezenlijk. 140
Als Annemarie slaapt komen Windy en Boy, de kinderen van Wil, die op 1 november 60 wordt. Ze reizen drie dagen door het land voor een serie interviews, die een videofilm van een uur moeten opleveren. Bij ieder ander zou ik gezegd hebben: even niet. Maar ik zit in hetzelfde schuitje als Wil zo'n 18 jaar geleden en dan moet het maar even minder feestelijk. Haal herinneringen op aan onze romantische vakantie in Zweden, aan de maand van Wil en El bij onze jongens, toen we in Canada waren. Windy - steeds meer het evenbeeld van haar moeder - heeft het er moeilijk mee. Ik ook.
Vrijdag 20 augustus
E
r zit weinig humor meer in, zei Annemarie gisteren, als een professionele editor, toen ze de laatste pagina's dagboek doornam. Ja, zeg ik, er zit weinig humor meer in - ook aan galgenhumor komt een eind. We doen over en weer soms nog een poging, maar met een gehoor dat bestaat uit een boer en een boerin met kiespijn levert dat geen overdonderend resultaat op. Gistermiddag heb ik haar - Michiel kwam me na de zoveelste Ikea-omruil gelukkig gezelschap houden - laten slapen tot half zes. Moet haar dan roepen omdat ze bang is dat ze anders 's nachts in moeilijkheden komt. Maar elke keer schrik ik terug, wetend dat het zachte schudden aan haar been binnen een seconde vlijmende pijn veroorzaakt in haar keel. Nee, weinig humor de uren daarna. Het gesprek met Haye werkt na, het feit dat hij het hospice heeft genoemd maakt duidelijk dat het einde in zicht komt. Vorige week leek doodgaan gemakkelijker, zegt ze. Natuurlijk, denk ik, hoe dichter je bij het einde komt, des te moeilijker het wordt de intellectueel geaccepteerde dood ook gevoelsmatig te verwelkomen. 141
Ik wilde dat ik dat laatste verzet kon opgeven. Dat moment moet komen, maar het is er nog niet. Dat merkt ook Astrid die een uur met de arm om haar heen zit en troostend probeert een wat minder trieste blik in haar ogen te praten. We beseffen allebei dat Annemarie, en zij alleen, de beslissingen moet nemen. De regie, die ze met zoveel verve in handen genomen heeft, begint een last te worden. Soms denk ik: zei iemand maar "nou is het tijd, nou ga je". En dan weer: nee, dat moet ik zelf doen. Weinig humor. En terwijl ik dit tik denk ik aan de paar vakken die er nog over zijn in het album waarin ik de bladen van dit dág-boek na het printen opberg. Hoeveel nog? Drie, vier? Ik moet denken aan het O'Henry-verhaal over de stervende vrouw die ervan overtuigd is dat ze zal blijven leven zolang er minstens één blad hangt aan de klimop tegenover haar slaapkamerraam; eind goed al goed, dank zij de inventieve vriend die 's nachts een niet van echt te onderscheiden blad op de muur verft. Een week geleden zei ik tegen Annemarie, de albums op tafel doorbladerend: je mag kiezen, twintig pagina's, of tachtig erbij van een volgend album. Poging tot een grapje. Maar, meneer Sonneberg, waar is de oprechte humor op heden gebleven? Annemarie blijft liggen. Ze heeft veel pijn, kan nauwelijks praten, is na drie stappen doodop. En de krant is er niet, ik ben trillerig, het deksel van de afvalcontainer zit onder de maden en het weer druilt. Vrijdag de 20e - ik heb heimwee naar vrijdag de 13e. Een kwartier nadat ik die laatste zin heb opgetikt wil ze uit bed, zakt door haar benen en valt languit over de vloer. Gelukkig alleen maar schaafwonden - maar de betekenis is duidelijk. Zo kan het niet meer, snikt ze, als ik haar met moeite naar bed gedragen heb, ga maar bellen. Ik wil nog niet, maar het moet. Haye is er onmiddellijk. Zegt: ja, het is tijd. 142
Hij gaat bellen, constateert dat er op Rozenheuvel geen plaats is, organiseert snel een kamer in Regina Pacis - waar dezelfde arts actief is die ook op Rozenheuvel werkt. Alles, hetzelfde, zegt Haye. Geen therapie, geen zuurstof, geen infuus. Alleen maar pijnbestrijding. Samen gaan we het Annemarie vertellen. Ik ben bang voor haar reactie. Kleine veranderingen zetten haar leven nog een paar dagen geleden op z'n kop. Nou zegt ze: weet je zeker dat alles hetzelfde is? Ja? Dan is het goed. Haar taaie verzet is gebroken - een grote stap over de hoge drempel. Ze hangt tussen de stoere mannen van de ambulance in, de gang door. Zegt dan: ik wil nog graag de kamer even zien. De mannen zetten haar, in haar frivole ponnetje met daaronder de steeds magerder benen, op de bank voor het raam. Ze kijkt rond, drinkt alles in. Zegt dan: OK. Astrid gaat mee met de ambulance, ik rijd verkeerd en tref haar, op de afdeling Plataan, al in bed aan. Aanvankelijk is ze wat ontregeld, maar het vriendelijke personeel stelt haar gerust. En ja, ze mag op de kamer roken, waar ze meteen gebruik van maakt. Als Astrid en ik na een paar uur weggaan, om plaats te maken voor Michiel en Nelleke, lijkt ze zich te hebben overgegeven. Ze is alert, de ogen staan rustig. Mijn hart breekt als ik in de deuropening een kushand in haar richting werp. Voor de zoveelste keer sluit ik ruim een halve eeuw af. Thuis valt er veel te regelen en te telefoneren. Het duurt lang voor ik besef dat ik nu de enige bewoner van 112 vierkante meter Binnendijk-appartement ben. En ik ben voor de zoveelste keer dankbaar voor het feit dat mijn lichaam maar een beperkte hoeveelheid alcohol verdraagt. Want dit is de avond bij uitstek om je mateloos en schaamteloos vol te gooien. Michiel belt als hij naar huis rijdt: ze is rustig, maar uitgeput. En hij heeft een glas port voor haar ingeschonken. Na drie geticte cola's ga ik naar bed. Het is ongewoon plat, als ik naar rechts kijk. 143
Zaterdag 21 augustus
K
wart voor zeven in de morgen. Door het raam achter de computer zie ik de zon glorieus boven de kim uitkomen, een dun laagje mist op de uiterwaarden. Hoe dikwijls hebben we daarvan genoten? Vanmorgen vind ik de zon niet zo aardig: hij kan toch minstens laten blijken het jammer te vinden ditmaal voor mij alleen te moeten optreden. Godzijdank heb ik goed geslapen - hoe zou het haar vergaan zijn? De goedlachse moederlijke Julia heeft me gisteren uitgelegd dat ik elk moment kan bellen, overdag, 's nachts, maakt niet uit. Ik grijp naar de telefoon, leg 'm weer neer als ik me realiseer dat ik, net als zij, moet leren loslaten. Straks kan ik het live vragen. Ze zal de rest van haar dág-boek niet meer lezen. Nooit meer zal ik horen heb je alweer een paar pagina's om uit te draaien? Dezer dagen zei ze: je bent een goed journalist, ik heb inhoudelijk niet één aanmerking gehad. Tik- en stijlfouten, die bleef ze ook zien als ze tranen in de ogen had. Vanmorgen ga ik voor de tweede keer naar Regina Pacis. Langs al die oude vrouwen en mannen in rolstoelen. Veel lege blikken, scheefgevallen hoofden - in ken ze van de vele bezoeken aan mijn nicht Stien in Vijverhof. Vreemde gedachte dat ze bijna allemaal Annemarie gaan overleven. Zouden ze willen ruilen? Volgens alle wetten van de logica wél - maar als het over leven en dood gaat gelden er andere regels. Annemarie is er redelijk aan toe. Glashelder, behalve dat meelijwekkende restant van wat ooit een precies articulerende stem was. Ze is nog geen etmaal hier - maar ik merk al dat haar wereld een stuk kleiner geworden is. Ze moet op tijd haar medicijn hebben, wordt nerveus als het vijf minuten later wordt. De dingen van buiten interesseren haar steeds minder. 144
En zo hoort het ook, denk ik. Ze geeft me een lijstje mee met spullen die ze wil hebben. Daar ben ik blij mee, het geeft me wat te doen als ik straks thuis ben. Ik kijk naar haar als ze wegdommelt, de wangen steeds een beetje meer ingevallen, rode vlekken van het liggen. En het kost me moeite dezelfde vrouw te zien die in het huishouden vaak met vier handen bezig leek, die in seconden alternatieve routes uitstippelde op de landkaart, die zich ook toen ze al lang middelbaar was als een jonge meid in het water stortte om met grote, vaste slagen weg te zwemmen. In elk geval zal ze niet met zo'n scheefgezakt koppie in een rolstoel op haar einde hoeven te wachten. Ik ben blij met elke troostende gedachte. Thuis kan ik mijn draai niet vinden. De krant bevat alleen maar oninteressante artikelen - maar dat kan ook een beetje aan mij liggen. Ik aarzel om aan het Volkskrant-cryptogram - ons cryptogram - te beginnen. Doe het tenslotte toch en blijf halverwege steken. Ik ruim hier en daar wat op en stop ermee als ik op elke vierkante meter dingen tegenkom die straks weg moeten. Het zijn maar dingen, denk ik, maar echt helpen doet het niet.
Zondag 22 augustus
Z
elfmedelijden - het is een gevoel om in te zwelgen, maar het is zo onproductief als de pest. Gisteren had ik er kennelijk behoefte aan. Waarom zij? Waarom ik? Waarom zij daar in bed en ik hier alleen? Goed, dat moest dan maar. Vandaag is een nieuwe dag. En het cryptogram van De Volkskrant heb ik ook tot een goed einde gebracht. Dat ik moed heb gevat heeft alles te maken met de Annemarie van gisteravond. Ze heeft de schok van de reis naar Regina Pacis verwerkt en de vrede gevonden die in die naam wordt genoemd - je zou er bijna religieus van worden. 145
Voor het eerst zegt ze, als ik vraag hoe lang het volgens haar gaat duren: Ik denk hooguit veertien dagen. Maar als het een week wordt, of korter: graag. Voor mij, voor jullie. Ik voel dat ik me ermee heb verzoend, niet meer de behoefte heb er telkens weer een periode bij te smokkelen. Ze ziet er sereen uit. Als ze vertelt hoe een paar uur tevoren Mark en Maarten aan weerszijden van haar bed zaten en haar hand streelden, moet ze huilen. Nee, niet van verdriet, van blijdschap. En zelfs de humor is er weer. Al eerder, toen het nog ging over Rozenheuvel, hebben we geconstateerd dat ze in elk geval zou eindigen in de rijkste gemeente van Nederland. Nu wordt het Arnhem. Als ik de vijf broekjes uitpak die Astrid voor haar gekocht heeft, vraagt ze naar de prijs. Een godsvermogen zei Astrid toen ik haar betaalde. Annemarie brom-fluistert: Nou, dan sterf ik in elk geval in het duurste broekje dat ik ooit gedragen heb. Ze is altijd het type van drie-voor-een-tientje geweest. Na het douchen droog ik voor het eerst zorgvuldig de deurtjes aan de binnenkant af. Als je dat niet doet kun je ze elk jaar vervangen, met al die kalk in het water hier. Herinner je nog hoe het eruit zag in die kamer boven de ijssalon bij Rostock? Ja Pop, die zagen er niet best uit. Doe een stuk of vijf vazen met bloemen weg - ze hebben als op afspraak hun kopjes laten hangen toen Annemarie het huis uit werd gedragen. Ik doe de afwas, schep enige orde in de berging.Vanmorgen gaat Monique naar Regina Pacis dus ik heb de tijd voor achterstallig onderhoud. Coby mailt voor Annemarie: Je bent een van de krachtigste en moedigste vrouwen die ik gekend heb en een goede en trouwe vriendin. Theo en ik hebben daar jarenlang van mogen genieten. Ze zal het graag willen horen, zonder de nou-nou's en de beetje-minder-is-ook-goed's van vroeger. Ik lees de laatste passage over en merk ineens dat ik, voor het eerst geloof ik, het woord Pop heb gebruikt. Gek, terwijl ik 146
haar al vijftig jaar zo noem. (De reden weet ik niet meer, waarschijnlijk vond ik de vier lettergrepen van haar echte naam een beetje teveel van het goede.) Op een enkele keer na. Als ik je Annemarie hoor zeggen tegen me, dan weet ik dat je kwaad bent. Ineens moet ik denken aan die keer, een jaar of vijf en twintig geleden, dat ze zó depressief was dat ik bang was dat ze het niet zou overleven. Op een zaterdagmiddag reed ik wanhopig met haar naar het ziekenhuis en vroeg of ze een psychiater stand-by hadden. Dat was het geval. We zaten een kwartier met z'n drieën in een klein kamertje, hij praatte wat, ik praatte wat, Annemarie was ver weg. Toen stond hij op en liep zonder een woord de gang op. Ik holde hem achterna. Wat is er in godsnaam aan de hand met haar? Weet u dat niet? Nee, dat weet ik niet. Hoe oud bent u? Zes en veertig. Een man van zes en veertig die zijn vrouw Pop noemt. Overduidelijk, uw huwelijk deugt voor geen meter. Ik heb Annemarie uit het kamertje gehaald en ben opgelucht naar huis gereden. Jij, zei ik tegen haar, bent morgen of overmorgen weer jezelf. Maar die man zal altijd gek BLIJVEN. Pas later ben ik me met schrik gaan afvragen hoeveel schade de idioot heeft aangericht bij mensen die zich makkelijker laten overdonderen. Vanmiddag is ze alert maar moe. Dat heeft veel te maken met het lange bezoek van Monique, die een kussentje met Le Petit Prince erop voor haar heeft meegebracht. En een boekje met de originele tekeningen van De Saint Exupéry. Ze straalt ondanks de zware pijn van vanmorgen vroeg die met een spuit grotendeels is verholpen. Julia, de struise goedlachse Surinaamse verpleegkundige, zegt: een stoere hoor, dat maak ik zelden mee. Ik sluit Julia in mijn hart. 147
Portugal, 1973. Foto-montage.
In Elden neem ik met Michiel een aantal zaken door die verband houden met de crematie. Maar dat doet de begrafenisondernemer toch, zegt hij, als ik voorstel dat de sprekers elkaar zullen aankondigen. Nee, daar komt niks van in. Beste mensen, daar niet van en ze kunnen prima organiseren, maar als ze met professionele droefheid in de ogen achter de microfoon gaan staan, haak ik af. Medeleven dat straks op de rekening komt te staan - nee dank u. We stellen, onder Annemarie's regie-op-afstand, een voorlopig programma op.
Maandag 23 augustus
V
anmorgen zes uur. Ik kom zo zachtjes mogelijk uit bed, haal de krant uit de bus en loop op mijn tenen naar de voorkamer. Om me pas daar te realiseren dat ik gewoon naar ons eigen 148
bed terug kan gaan - ik zal haar niet wakker lezen. Van die kleine dingen. Zoals ik elke keer het haakje van het toilet op bezet draai. Hoeft niet, vertel ik mezelf terwijl ik het licht aandoe - en vervolgens draai ik het haakje op bezet. (We hebben de stofwisseling, anders dan tegenwoordig bij veel echtparen gebruikelijk schijnt te zijn, altijd zoveel mogelijk buiten onze intimiteit gehouden. Dat moet veel te maken hebben met het taboe dat er met name bij mij thuis op het onderwerp rustte. Ik was er als jongetje lang van overtuigd dat de goddelijke wezens die vrouw heetten, niet eens aan zoiets ordinairs deden.) Een lijstje maken van alle dingen die ik aan- en af moet wennen? Nee, toch maar liever gewoon oefenen tot het spontaan gaat. Gisteravond rond half tien. Astrid zit bij me op de bank, ze neemt Annemarie's opdracht om me een beetje in de gaten te houden ernstig. Michiel belt, terug van het bezoek met Daniël aan Annemarie. Hij vertelt dat onze kleinzoon zich erover verbaasde dat ze er zo helemaal bij was, in tegenstelling tot de andere mensen waarvan hij op weg naar haar kamer een glimp heeft opgevangen. Annemarie heeft hem uitgelegd dat dat komt omdat oma niet ziek is, maar alleen maar doodgaat. Zo kun je het ook stellen. Vanmorgen ben ik bij haar met Coby. Ze is kalm, opgewekt en, ik durf het woord te gebruiken, tevreden. Bij het afscheid moet ze Coby uitvoerig troosten. Zelf is ze daar al ver voorbij. Als Coby naar het restaurant gaat om op me te wachten, zegt ze: geef me de zakdoek even aan, ik moet de tranen van Coby van mijn wang vegen. Ik vraag of ze nu, als er plaats was, naar Rozenheuvel zou willen. Geen sprake van, iedereen is hier even aardig. Nee, ik ben uitgereisd. Ik breng Coby naar de bus, doe een paar boodschappen, pik thuis wat spullen op en ben om half twee weer terug. 149
Annemarie neemt de post door in Regina Pacis.
Annemarie heeft de arts op bezoek gehad die goedkeurend knikkend haar verhaal heeft aangehoord. En zegt dat ze echt niet naar huis hoeft voor euthanasie - als de maat vol is kan op elk moment de dosis morfine worden opgevoerd. Ze moeten wel de euthanasieverklaring met de bijbehorende papieren hebben. Het duizelt me even. In Regina Pacis geldt, net als op Rozenheuvel, de regel: geen euthanasie. Maar tussen actieve euthanasie, terminale sedatie en passieve euthanasie lopen nauwelijks zichtbare grenzen die de artsen in staat stellen net binnen de wettelijke regels te blijven - of net daarbuiten. De afspraak om er morgenmiddag om drie uur een eind aan te maken lijkt natuurlijk als twee druppels water op het toedienen van een dubbele dosis morfine, maar in de ogen van de wetgever is het iets héél anders. Aan het einde van de oorlog verkondigde de Japanse keizer de capitulatie met de woorden dat hij besloten had het ondraaglijke te dragen. Wij hebben in dit land besloten het onregelbare te regelen. Mooie opzet, daar niet van. Maar in de 150
praktijk zal elke regeling tekortschieten. En in hun pogingen om terminale patiënten recht te doen, moeten artsen zich als gladde advocaten opstellen om niet in de problemen te komen. Annemarie zal het allemaal worst wezen. Ze kijkt uit het raam en zegt vergenoegd: hier hoef ik in elk geval niet meer weg. Alsof dat raam zicht geeft op de Grand Canyon, en niet op een saaie gevel, een paar zinken verwarmingstorens, drie boomkruinen en een strookje lucht. Zó tevreden. Ze had gelijk toen ze zei: ik sta aan de goede kant van de streep, jij aan de verkeerde.
Dinsdag 24 augustus
O
m tien over zeven vanmorgen doe ik een ontdekking. Ik constateer dat de tandpasta-tube leeg is, ga op zoek naar nieuwe. Ja, er liggen er nog drie. Ik schroef de dop van een tube en probeer de borstel op te laden. Dat lukt niet. Haal mijn leesbril om de oorzaak van het mankement op te sporen. En doe mijn ontdekking: er zit een dun laagje zilverpapier op de bovenkant dat verwijderd moet worden alvorens de pasta kan worden bereikt. Wellicht hebben anderen vóór mij dezelfde ontdekking gedaan, maar daar heb ik geen weet van: het is voor het eerst van mijn leven, althans van de laatste acht en veertig jaar, dat ik een tube gereed maak voor gebruik. Tot nu toe zorgde Annemarie er kennelijk altijd voor dat die klus geklaard was. Ik bedenk dat ik nog veel schokkende ontdekkingen voor de boeg heb. Gisteravond hebben we telefonisch geklonken, voor het naar bed gaan. Zij met haar portje in de hand, ik met mijn whiskycola. Dat de afstand tussen onze glazen een kilometer of negen bedraagt lijkt nauwelijks onnatuurlijk. Daarna bel ik Michiel, die met Nelleke en de beide dochters op bezoek is geweest. Ik krijg Anne aan de lijn. Hoe was het, vraag ik. 151
Goed, meldt ze, oma zei: ik ben heel HAPPY. En nou ga ik een mooie tekening voor haar maken. Ik slaap zonder problemen in. Vanmorgen ben ik met Wil bij haar. Ze zit rechtop in bed. Opgewekt en druk converserend, voor zover de stem het haar toelaat. Heel wat levendiger dan alle oudjes die we op weg naar haar kamer zijn gepasseerd. En heel wat minder de indruk wekkend stervende te zijn dan al die meelijwekkende hoopjes mens. Wil zegt: weet je dat jullie bevoorrecht zijn? We kunnen het allebei beamen. Doodgaan heb je niet in de hand, maar als al het andere meezit dan is dat mooi meegenomen. We houden allebei een van haar handen vast als we praten over onze gezamenlijke geschiedenis, herinneringen ophalen aan al het mooie en stilstaan bij het minder mooie. Ik heb al een paar keer gedacht: het gemak waarmee Annemarie dit doet moet ook te maken hebben met het feit dat ze nooit in haar leven iets heeft gehad met zaken als rijkdom, carrière, roem, luxe. Als ze een goed boek had was ze al innig tevreden. Het moet makkelijker zijn om afscheid te nemen met zo'n instelling. Lang geleden probeerde ik haar, na een depressie, op te monteren door te zeggen: nou neem je duizend gulden, gaat naar stad en koopt alles waar je zin in hebt. Dan zei ze: als ik JOU duizend gulden geef, mag ik dan thuisblijven? Nu is ze thuis in die kamer in Regina Pacis en ze hoeft niet de stad in om haar port en haar shag te krijgen - alles wordt thuisbezorgd. Wil en ik zijn op de terugweg bijna vrolijk. Zoals Rob en Maritz als ze na anderhalf uur bij Annemarie naar Huissen komen. En Mark, die tegen de avond arriveert. Iedereen zegt het in andere woorden, maar het komt op hetzelfde neer: als het dan toch moet, dan moet het zo.
152
Woensdag 25 augustus
V
anmorgen vroeg merk ik het: mijn strijd tegen de chaos is losgebarsten. Ik leg de kam, die ik altijd op de wastafel liet slingeren, zorgvuldig terug in het daarvoor bestemde vakje, loop een paar keer met een onnozel stukje papier naar de prullenmand, pak in het voorbijgaan een paar broeken, stop ze in een tas om ze straks naar de stomerij te brengen. Want de chaos - die heeft bij mij altijd op de loer gelegen. Op het gymnasium kwam ik er nog mee weg - de kantjes eraf lopen en hangend aan de vingernagels over naar de volgende klas. En thuis, daarna, lukte het ook: als ik weer eens mijn gereedschap liet slingeren of het zaagsel liet liggen was er altijd Annemarie die, al dan niet licht mopperend, de boel opruimde. Maar op de krant, dat was me van het begin af duidelijk, kon ik me dat niet veroorloven. En dus kreeg ik de reputatie van de man-waar-je-op-kon-bouwen, de collega die altijd op tijd - en meestal eerder - het beloofde leverde en die nooit verstek liet gaan. En niemand vermoedde de oorzaak: ik besefte dat, als ik er ook maar één keer met de pet naar zou gooien, mijn luiheid me de baas zou worden en ik binnen de kortste keren zou afglijden naar de zelfkant van de samenleving. Die éne morgen, toen ik op het randje balanceerde, zal ik nooit vergeten. Eind jaren zestig. Ik had een hooglopend conflict met Louis Frequin - de reden van de hoofdredactionele toorn is me ontschoten, maar ik weet wel dat ik me beledigd, geschoffeerd en vernederd voelde. Ik zat aan mijn bureau de Volkskrant te lezen, waarin het verhaal stond over een documentaire die in Amsterdam draaide. Een film in de Mondo Cane-traditie: volgepropt met gruwelijkheden. De filmmaatschappij liet dan ook graag weten dat er bosjes mensen flauwvielen; een ambulance stond opzichtig voor de ingang van de bioscoop geparkeerd. 153
Ik besloot in mijn woede de kont tegen de krib te gooien, naar Amsterdam te rijden, die film te gaan zien, een uitsmijter-ros te nuttigen en dan naar huis te rijden. (Dat kon toen nog, er zat geen batterij agenda-bijhouders die precies moesten weten wat je aan het doen was.) Goed, het zou me een halve tank benzine kosten en de prijs van de lunch, maar elke rebellie kost nou eenmaal bloed. Ik stond met de klink van de deur in mijn hand toen Louis uit zijn kamer kwam en baste: Kokke!. (Als we geen ruzie hadden was het altijd: Boet). Wat belangrijks te doen? Nee, zei ik naar waarheid. Er draait een film in Amsterdam waarbij de mensen bij bosjes flauwvallen. Daar wil ik een verhaal op de 3 over hebben. Toen kon ik mijn kilometers en lunch nog declareren ook. Ik heb de chaos geen tweede keer meer durven tarten. En daarom is nou, om acht uur 's morgens, de afwas gedaan, draaien de dekbedhoezen in de wasmachine en loop ik met elke snipper naar de prullenmand. Ans komt om half negen - Astrid heeft grootmoedig de voor haar bestemde morgen afgestaan - en begint voortvarend aan de slaapkamer. Laat aan Annemarie's kant maar één kussen liggen, zeg ik. De twee anderen verdwijnen in de kast. Stukje bij beetje, dat lijkt me de beste manier. Met Thérèse en Thijs ga ik om half elf naar Regina Pacis. Ze staan, als iedereen, versteld van haar vitaliteit, helderheid en interesse. Weet je dat PSV vanavond speelt, zegt ze. Nee, dat wist ik niet, maar ik ben haar dankbaar voor de tip. En bovendien heeft zij er geen last van - ze kan in haar nieuwe holletje uit minstens drie films op andere netten kiezen. Gisteren heb ik op haar verzoek het tweede deel van dit dagboek meegebracht. Ik krijg het nu weer van haar mee. Nou weet ik hoe jij het allemaal verwerkt, tenminste als je eerlijk geweest bent. Goudeerlijk, zeg ik naar waarheid. Als Thérèse haar (voor het laatst?) heeft omhelsd en naar de 154
Met Thérèse en Thijs, Ardennen, 1978.
deur loopt, valt Annemarie's oog op haar boodschappentas met de foto van een over de rand van de mand kijkend jong poesje. Tjee, zegt ze, dat was iets voor mij geweest. Als ik thuiskom heeft Ans, na het schoonmaken van het toilet, een aangebroken pakje Tena Lady boven op de plank gezet. De boodschap is duidelijk: dat heb jij niet nodig, maar ik ga het niet op eigen initiatief weggooien. Dat doe ik dan maar. Met een beetje schuldgevoel, want ik weet zeker dat Annemarie gezegd zou hebben: had het maar meegebracht. 's Middags ben ik weer bij haar. Ze is haar opgewekte zelf. Zegt dan ineens: het slikken wordt moeilijker, ik denk dat ik dezer dagen die krachtvoeding niet meer naar binnen krijg. Vandaag nog één portie, in plaats van twee. En dat gaat niet gemakkelijk. Ik vraag naar de bekende weg: en dan? Dan niks. Weet je het heel zeker? Geen infuus, sonde of wat dan ook? Heel zeker. Nee. Versterven dus. Hoe kijk je daar tegenaan? 155
Geen idee, maar het schijnt niet moeilijk te zijn. Maar weer sorry, ik doe ook dit voor de eerste keer. Dan vraagt ze of ik een klein spiegeltje en de grote doos Nivea mee wil brengen. Of we het tevoren alleen over het weer gehad hebben. Thuis heb ik contact met de jongens. Ditmaal is het Maarten die het hardste steigert. Hij jamaart voortdurend door mijn verslag heen. Geeft toe dat ze groot gelijk heeft en dat het háár beslissingen zijn. Natuurlijk ja, maar... Het is wennen voor ons allemaal - ik ben misschien alleen een stukje verder dan de anderen.
Donderdag 26 augustus
V
annacht, toen ik lang wakker lag, liet het me niet los. Hoe kan het dat de jongens zoveel meer moeite hebben met het accepteren van het onvermijdelijke
dan ik? Niemand zal ontkennen dat ik Annemarie verreweg het meest ga missen. Al is het maar vanwege het simpele gegeven dat zij en ik veel meer samen zijn geweest dan de drie jongens opgeteld. Zij hebben hun eigen leven, daar verandert door de dood van Annemarie weinig of niets aan. Terwijl het mijne volledig op z'n kop wordt gezet. Houd ik soms minder van haar dan de jongens? Dat kan ik natuurlijk niet beoordelen (wie wel?) maar het lijkt me onwaarschijnlijk. Waarom zeg ik dan het gaat zoals het gaat, leg me daar bij neer? Komt het omdat ik oud ben, moegestreden? Het alternatief is dat ik de enige realist in de familie zou zijn en dat ligt ook niet voor de hand. Natuurlijk, met de dood van Annemarie verdwijnt voor ons allemaal een schat aan herinneringen. Maar voor mij zoveel meer dan voor de jongens. Al die dingen die we samen beleefd hebben, waar we nooit meer over kunnen praten. Over die keer dat we over de eenzaamste weg 156
van Amerika reden, honderden kilometers geen auto en geen mens zagen, en ineens in paniek raakten: wat gebeurt er nou als we pech krijgen? Over die keer dat we, voor de krant de Algarve bereizend in 1973, moesten uitwijken voor een kar en de berm waar ik naar toestuurde een open riool bleek te zijn waarin de auto tot de assen wegzakte. Vier mannen, die in hun goeie goed uit de zondagsmis kwamen, stapten zonder bedenken in de drek en tilden de wagen terug op de weg. Wilden van geen schadevergoeding weten - met de grootste moeite accepteerden ze een pakje sigaretten. Duizenden andere herinneringen. waar de jongens er tientallen hebben, of misschien enkele honderden. Of doet dat er allemaal niet toe en zit het verschil in het bloed? Blood is thicker than water, geeft dat de doorslag? Annemarie en de drie jongens zijn bloedverwanten, ik ben genetisch de buitenstaander. Ik kom er niet uit, pak het doosje waar Lormetazepam op staat, en slaap met een half tabletje genadig in. Vanmorgen doet ze vrouwmoedig haar best - maar ze heeft slecht geslapen en veel pijn gehad. Die nu, na de morfinespuit, op de terugtocht is. Ze valt Grace, die hier voor het eerst is, niettemin enorm mee. 's Middags trillen haar handen als ik binnenkom. Grote dingen op til zegt ze, met een diepe frons tussen de wenkbrauwen. Julia komt langs om tekst en uitleg te geven. De kamer aan de andere kant van de gang komt vrij en die is véél groter en véél mooier. Ik dacht meteen: die is voor mevrrrouw, zegt ze met haar fraai-Surinaamse rollende r. Mevrouw moet aan het idee wennen. Want mevrouw had hier gevonden wat ze haar laatste stek achtte. En bovendien, zegt ze, is ze hier helemaal tevreden. Wij zijn ook erg tevrrreden over u, zegt Julia, u bent een hele lieve vrrrouw. Later komt ze terug. De meneer van de overkant is even weg, dus we kunnen de kamer bekijken. We dragen Annemarie met z'n tweeën de gang over. Ze is meteen verkocht - vooral ook omdat er makkelijke stoelen staan voor mij en alle ruimte van 157
de wereld om er een bed bij te zetten als het zover is. En dat de kamer pas over vier dagen vrijkomt bevalt haar ook wel, kan ze nog even wennen aan het idee. Julia straalt. Er is maar één ding verkeerd aan haar: dat witte verpleegsters-uniform. Ze is geschapen voor een kleurrijke Kota Missie-outfit. Later zeg ik tegen Annemarie: je neemt zonder met je ogen te knipperen beslissingen over leven en dood, maar een verhuizing naar de overkant maakt je nerveus. Ja, zegt ze, zelf verbaasd, gek hè? 's Avonds bellen we. Haar stem is door de telefoon goed te verstaan. Wat doe jij? Ik kijk naar die thriller met Tom Selleck. En jij? Cast away met Tom Hanks. Maar ik haak dadelijk af. Robinson Crusoë heb ik al gelezen toen ik twaalf was. Vond ik beter. We noemen geen van beiden 2 voor 12 - de quiz die we nooit oversloegen en die de laatste maanden het criterium werd voor het eventuele effect van de morfine op haar helderheid van geest. (Effect: nihil). Naar die quiz zal ik nooit meer kijken, denk ik. We proosten. Ze heeft een aardige portvoorraad, want sinds de kamer vol geraakt is met bloemen raad ik iedere bezoeker aan een fles mee te nemen.
Vrijdag 27 augustus
O
m kwart voor zeven draait de wasmachine - eindelijk kan de ochtendmens in me zijn gang gaan. Ik heb er de leesbril en de geplastificeerde instructies van Annemarie nog voor nodig, maar er is al sprake van enige routine. Straks, als we om half elf de dertiende verjaardag van Linda gaan vieren kan ik de schone was mee terug nemen naar Regina Pacis. Aan haar bed tref ik dokter Hermans, die voortdurend goedkeurend knikt. Ze doet alles in zijn ogen 158
Linda past een van haar verjaardagscadeautjes
precies goed en hij bewondert haar alertheid. En net als alle anderen hier zegt hij telkens: u hebt het voor het zeggen, zoals u het wilt gebeurt het. Hij schrijft een nieuw pilletje voor. Annemarie vraagt: wanneer moet ik dat innemen? Bij de avondboterham, zegt Hermans. Bij de bóterham? Ze grinnikt. O sorry, zegt hij en grijpt naar zijn hoofd, ik bedoel natuurlijk... Ik begrijp precies wat u bedoelt. Michiel komt binnen met een stralende dertienjarige dochter. Ze krijgt van mij een boek, van Annemarie oorbellen en de gebruikelijke envelop, die ik altijd versier met foto's en teksten. Meisjes van dertien, zingt Paul van Vliet in mijn hoofd. Maar er is veel veranderd sinds hij dat liedje schreef. De Linda's van nu zijn een stuk verder opgeschoven van servet naar tafellaken. Uiterlijk althans. 159
Annemarie geniet - en niet in de laatste plaats vanwege het feit dat ze de datum heeft gehaald en, zoals het er naar uitziet, die niet gaat belasten met een kruisje op de verjaarskalender. Met Michiel en Linda drink ik nog wat in het restaurant. Het zit vol met bewoners die meezingen met Breng eens een zonnetje onder de mensen en andere vooroorlogse krakers. De verpleging heeft Annemarie warm proberen te maken voor die bijeenkomsten, de rolstoel staat altijd klaarrr mevrrrouw Kokke. Ze heeft de boot beleefd afgehouden. Zéér terecht, constateren we gedrieën. De zanger zet Lang zal ze leven in en de zaal zingt mee. Dat heb ik toch maar mooi voor je versierd, zegt Michiel. Linda schrikt, voor ze doorheeft dat het een grapje is. Later, als we het hebben over het feit dat haar van alle kanten lof wordt toegezwaaid, zegt Annemarie: Ik moet je iets bekennen. Ik doe voor het eerst van mijn leven mijn best om aardig gevonden te worden. Mooi is dat, zeg ik, en dat terwijl je mij altijd hebt voorgehouden dat ik niet naar waardering door anderen moet streven. Ja, zegt ze, maar je moet je principes ook durven opgeven. Ik heb er nou wel héél veel belang bij.
Zaterdag 28 augustus
R
egelmatig informeren mensen uit verschillende hoeken van de wereld waarom er al een paar maanden geen nieuwe foto's van me op internet verschijnen. Geen tijd, meld ik dan terug en dat is tien procent van de waarheid. Geen zin is de andere negentig procent. Er ligt al sinds begin juni een serie klaar om upgeload te worden, maar ik kan me er niet toe brengen fotografisch opgewekt A Summer's Day te gaan bezingen. Een Amerikaanse digitale kennis, die zelf ernstig ziek is, heb ik verteld hoe de vork in de steel zit. De digitale snelweg blijkt 160
niet te verschillen van het buurtcircuit. Ze heeft kennelijk - in vertrouwen natuurlijk, zoals ik gevraagd had - goede vrienden en vriendinnen ingelicht, die mij dan weer van hun medeleven berichten. Gisteren kreeg ik uit België een brief waarin ik gecondoleerd werd met het overlijden van mijn vrouw. Nee, meld ik waarheidsgetrouw terug, het gáát wel gebeuren maar het is nog niet zo ver. Ik schrijf er maar niet meer bij: in vertrouwen. Zou er ook zoiets bestaan als de seven day's itch? Moet ik daar van nu af aan elke zaterdag op gaan rekenen? Wakker worden met een ellendig gevoel van leegheid, constateren dat het weer natuurlijk ook klote is, me met tegenzin douchen, het ontbijt willen overslaan, liever weer diep in bed kruipen met zoveel mogelijk dek over me heen? Het heeft, moet ik eerlijk zeggen, ook wel iets. Je wentelen in zelfmedelijden, constateren dat er op de hele wereld nauwelijks iemand te vinden is die er beroerder aan toe is. Ik besluit mezelf een uur van ongeremde zieligheid toe te staan. Dan is het negen uur. Tijd voor de supermarkt, de ijsbergsla, de Volkskrant en de extra Varagids voor Annemarie. Ze heeft slecht geslapen, is niettemin opgewekt. Ik zeg dat ik het vanmorgen even niet meer zag. Heb ik ook, stelt ze vast, ineens denk ik: dit deugt van geen kanten. Niet bang om dood te gaan, gewoon depri. Ze vertelt hoe ze gisteravond naar binnenkeek bij de kamers aan de overkant. Daar zat een man naar buiten te staren en zijn vrouw zat met het hoofd op de borst in de fauteuil. Toen dacht ik: daar zul je toch zitten, misschien nog jaren en jaren. Geen moment een flits van: ik zou wel willen ruilen? Nee zeg, ben je belazerd! Ik heb de puzzelboekjes meegebracht, voor het eerst sinds ze hier is. Misschien gaat het niet meer, zegt ze een beetje timide. Maar ze vindt de sterrenwacht en de palissade binnen seconden nee, dat is geen probleem. Ik krijg instructies over het bakken van frites en plakken kaas, 161
waarvan ik in de vriezer een hamstervoorraad heb gevonden. Zeg dat de keukenkastjes uitpuilen van nooit gebruikte spullen. Ja, weggooien hè, da's nooit mijn sterke punt geweest. Ik krijg haar zegen voor een grote opruiming. Misschien moet je die oranje gietijzeren schaal toch maar houden. Nou en of, zeg ik. Het is een erfstuk uit mijn ouderlijk huis, als ik het ding zie zit ik weer aan tafel op de Berg en Dalseweg. Ik proef ineens hoe de vis uit die schaal smaakte, een dikke paneerlaag erop. Maar vooral, zeg ik, vooral.... Citroen, vult ze aan. Natuurlijk, citroen die zich zo lekker vermengde met het sap van de vis. Nee, die schaal blijft, al zal ik 'm waarschijnlijk nooit gebruiken. En hij zal me altijd blijven herinneren aan mijn zeer katholieke vader, die gek was op vis en wiens geweten opspeelde als hij zich verheugde op de vrijdag - vlees verboden voor katholieken. Dat moet een boetedag zijn, zei hij, dat kan nooit goed zijn, dat ik er naar uitkijk.
Michiel belt. Anne, die kampt met voortdurende verkoudheden, blijkt een allergie te hebben voor de huisstofmijt. Ze zijn met man en macht bezig de (net gelegde) vloerbedekking van haar kamer te verwijderen, alle nietsynthetische knuffels buiten de wet te stellen en het beddengoed te vervangen. When it rains, it pours. Ik merk dat ik me er meer door getroffen voel dan een jaar geleden het geval zou zijn geweest - toen waren troubles van kinderen en kleinkinderen primair háár afdeling. Ik neem die rol er automatisch bij, blijkbaar. Lieve, spontane Anne - mijn eigen kleine huisstofmeid.
162
Zondag 29 augustus
G
oed idee van Maarten: hij nodigt me uit om, na zijn bezoek aan Annemarie gistermiddag, samen te gaan eten. Bij Claudius in Nijmegen, no less, waar ze volgens Maarten de beste biefstuk van Oost-Nederland klaarmaken. Met bijbehorende prijzen. Hij heeft gelijk - zijn aanprijzing geldt ook voor de gamba's, de sausjes en het hele garnituur. We praten over Kepler en Copernicus, over de marge die ingenieurs nemen bij het ontwerpen van bruggen en de kwaliteiten van Hitler-biografen Toland en Haffner. Ik denk bijna vijf kwartier niet aan Annemarie. Tot ik naast ons de lange tafel zie, waaraan we anderhalf jaar geleden met z'n allen aten. (Ook op uitnodiging van Maarten, Annemarie en ik zijn voor zo'n tent altijd te eenvoudig gebleven.) We raakten toen in gesprek met Gea, de laatste van de drie gezusters Kuyken die indertijd het restaurant begonnen. Annemarie zat op Mariënbosch in de klas met Ria, die later bij Dorus Manders optrad en wereldberoemd werd toen ze in de piste van circus Boltini werd aangevallen door een beer. Later interviewde ik haar toen ze furore maakte met haar wandtapijten. Ze stierf, betrekkelijk jong, aan kanker. Met z'n drieën haalden we, in de marge van het diner, herinneringen op. Gea, vertelt de vriendelijke dienster, heeft zich intussen uit de zaak teruggetrokken. Was het lekker, vraagt Annemarie, als ik haar na thuiskomst opbel. Ik breng verslag uit. Fijn, zegt ze. Ik blijf me verwonderen over het ontbreken van ook maar een spoor van jaloezie. Rob en Maritz zijn vanmorgen bij haar, Luuk en Suzanne met Lonne vroeg in de middag. Altijd dezelfde rapportage: ze is vrolijk, mager en voor honderd procent bij de tijd. Als ik halverwege de middag arriveer is het niet anders. We puzzelen met animo en succes. Ik heb op haar verzoek een 163
paar echte boeken meegebracht: ze heeft het gevoel dat ze daar weer aan toe is. Als je niet beter wist, denk ik, zou je zeggen: nog een weekje en ze kan naar huis. Hoe moet het straks met de ringen? Die van haar past net om mijn pink, die moet dus wijder. En die van mij valt er te gemakkelijk af, die moet nauwer. (Ik ben een kilo of drie afgevallen, de aflopen maanden, dat valt me niet tegen.) Werk aan de winkel voor de goudsmid. Ik draag al jaren twee ringen, die van mij en die van mijn vader. Drie is teveel, constateren we, de laatste zal plaats moeten maken. Jammer - we vergelijken het goud . Dat van 1919, met een mooie rode gloed, oogt beter dan het simpele geel van 1956. Ze heeft zowaar gelezen en ze zegt dat ze er haar hoofd bij kan houden. En ze pluist de tv-gids na - een week geleden kwam het toestel niet eens áán. Het lijkt wel een wapenstilstand, zei Bas vanmorgen, toen we de toestand bespraken. Een goede vergelijking. Alleen heb je bij een bestand altijd de hoop dat het tot een goede afloop van de oorlog zal leiden.
Maandag 30 augustus
G
isteravond heb ik eindelijk moed gevat. Al een paar keer heb ik de band met de laatste films waar we niet aan toe gekomen zijn in de hand gehad. Durfde niet, maar nou ben ik klaar voor de test. Het is wel wennen voor het tv-toestel in de den, die lege stoel naast me. Het filmpje dat we maakten op twee ijskoude februaridagen in 1998 langs het front van de Eerste Wereldoorlog. De dodengang in Diksmuide, die er nog net zo bijlag als toen. Daar, aan de IJzer, moeten ze honderden van die koude, natte, troosteloze dagen hebben doorstaan - de ogen gericht op de Duitse bunker tweehonderd meter verderop. Een paar keer, hier en bij Ieper, willen we vluchten naar de 164
warmte, maar uit een vreemd soort solidariteit met de jongens van toen vinden we het nodig om ons tot op de botten te laten verkleumen. Ik heb er een hartverscheurende trompetversie van Roses of Piccardy achter gezet, het lijflied van de Engelsen destijds. Zes jaar later zit ik nog te rillen - van kou, of is het iets anders? Een paar maanden later hoorden we ineens een vreemd gepiep uit de lange plantenbak, die ons terras afsluit. Onder een grote struik bleek een moedereend negen kleintjes te hebben uitgebroed. Mooi beschut plekje, alleen had ze er niet over nagedacht hoe het grut naar beneden zou kunnen komen. Ik volgde het drama met de camera. De moeder, die klaaglijk op de dakrand zat te kwekken en de kleintjes die radeloos op en neer hipten. Tot de eerste als een bolletje wol via het zonnescherm op het terras van Marijke rolde. De anderen volgden met de gedachteloze volgzaamheid van jihad-strijders. De moeder gaf het op en trok weer vrolijk haar baantjes in de waterpartij verderop terwijl Marijke het kroost naar een opvangcentrum in Oosterbeek bracht. Heeft toch wel wat, zeiden we toen tegen elkaar, dier zijn. Een uurtje kwekken en het verlies is verwerkt. Hele wijze opmerkingen van ons, toen. Temeer omdat we van verlies nog weinig weet hadden. Als ik na tienen binnenkom zijn de gordijnen nog dicht, ze wordt moeizaam wakker. Dipje gehad, meldt ze. Ik werd vanmorgen intens verdrietig wakker, kon alleen maar huilen. Sylvia heeft me een kalmerend pilletje gegeven en daar heb ik op geslapen. Nou is het over, geloof ik. Speciale reden? Terwijl ik de vraag stel weet ik dat het een domme is. Nee, zomaar verdriet. Gisteravond met Michiel en Nelleke was het heel gezellig, en toen kwam Haye nog, op zijn vrije zondag. Ik denk dat het wel vaker gaat gebeuren naarmate ik meer verzwak. En na een korte stilte: 't is natuurlijk ook nogal wat. Ik heb niet de neiging dat de ontkennen. Sylvia, zegt ze, zat op de rand van het bed met haar mee te 165
Annemarie en Nelleke kijken toe als ik Daniël film. Zeeland, 1990.
huilen. Het deed haar goed. Ik hoop dat Sylvia het volhoudt in dat moeilijke vak en denk terug aan onze eerste huisarts, in de jaren vijftig, die zo bij zijn patiënten betrokken was dat hij na een paar jaar minder belastend werk moest zoeken. Ik puf even uit in het halletje, waar een andere verpleegster een oude man in een rolstoel probeert op te peppen. Hij zit aan een tafel met drie zwijgende vrouwen en zou graag willen dat ze hun mond opendeden. Maar u zegt zelf óók niks. Nee. 166
Wilt u dan lezen? Nee. TV kijken? Nee. Iets anders? Nee, ik heb nergens interesse in. Ze blijft eindeloos proberen. Zoals gezegd: een moeilijk vak. Vanmiddag is dokter Hermans er - hij zegt dat ze vier morfinespuiten per dag mag hebben in plaats van de hooguit één waar ze om vraagt. U hoeft niet bang te zijn voor verslaving, hoor, zegt hij. Annemarie: verslaving, voor die paar weken? Nou, paar weken, zegt hij. Annemarie vraagt niet verder: ze wil er niet nog een voorspelling bij.
Dinsdag 31 augustus
A
strid, die trouw elke avond mijn stoffelijke èn geestelijke inwendige mens blijft verzorgen, zegt gisteravond, als ze een verse filtersigaret opsteekt: Het is net niet echt. Dat is precies de gedachte die telkens door mijn hoofd speelt. Mensen hebben maar een paar dingen gemeen. Ze worden geboren, stoppen ter verbranding voedingsstoffen aan de ene kant in hun lijf, voeren de afval aan de andere kant af, en sterven. Verder kunnen ze op talloze punten verschillen, deze hebben ze allemaal gemeen. Heel normaal dus, wat ons nu overkomt.En toch denk ik telkens: het is een film. De geldschieter heeft bedacht dat doodgaan verkoopt, zeker als het vrouwen betreft. Van Love Story tot Turks fruit. En de regisseur is een aanhanger van Stanislavsky, die wil dat acteurs niet spelen maar zijn. Nou, dat doen we ook. Kijk naar de hoofdrolspeelster, die, net als Tom Hanks in Philadelphia, kilo's is afgevallen om de voor de rol benodigde holle wangen te krijgen. En aan mezelf merk ik dat ik spontaan dramatische zinnen uit mijn mond 167
Annemarie met sterren op Hollywood Boulevard.
krijg - terwijl ik meer gewend ben aan rollen met teksten als zullen we vanmiddag een eindje gaan rijden? of ik heb vanavond wel zin in witlof. De andere rollen zijn trouwens niet minder zorgvuldig gecast. Kijk naar de betrokken zonen en schoondochter, de voortreffelijke rollen van de kleintjes. De familie, de vriendinnen en vrienden, de sympathieke artsen, het verplegend personeel dat soms voor de vrolijke noot zorgt. En zelfs aan de figuratie is veel aandacht besteed. Die oude mannen en vrouwen in het verzorgingstehuis: Stanislavsky zou er trots op geweest zijn. Straks, op de party, na het opnemen van de climax van de film, zal er uitvoerig over worden nagepraat. Dan zal iedereen Annemarie toastjes met paté en crackers met kaviaar aanreiken om haar wangen weer bol te krijgen. En er zal gefluisterd worden dat de film misschien wel eens hoge ogen zou kunnen gooien bij de uitreiking van de Oscars, in maart. Ook de recensenten zullen door de knieën gaan voor het hoge werkelijkheidsgehalte. Hoewel het mogelijk is dat ze de hoofdrolspeelster, met alle 168
respect voor haar talent, te rustig zullen vinden, misschien zelfs te heroïsch voor zo'n realistisch bedoelde film. Ach, critici hebben altijd wat te mekkeren. Vanmorgen ben ik bij haar met Wil. Ze is vrolijk, ziet er goed uit en haalt met plezier gezamenlijke herinneringen op. Dat maakt het Wil gemakkelijker om met zijn probleem op de proppen te komen. Hij en Melie hebben maanden geleden twee weken op Lesbos besproken en ze zouden komende vrijdag vertrekken. Zouden, zegt Annemarie, geen sprake van. Jullie gáán. Al is het maar voor mij. Ik zou me erg schuldig voelen als je hier bleef en ik zou over twee en een halve week nog leven. Ik moet Wil plechtig beloven dat, als er iets gebeurt, ik hem zal bellen, dan komt hij alsnog terug. Als we naar huis rijden zegt hij: het moet al heel gek gaan als het nodig is. Zo goed als ze er nou aan toe is. Nee, over drie weken zit ik weer aan haar bed. Ik help het je hopen, wil ik zeggen, maar ik zwijg. Ik heb geen idee meer wat ik wil hopen en wat niet.
Woensdag 1 september
S
eptember. Ik heb de naam van de maand een keer tegen haar laten vallen - september, wil je dan nog leven? Nee, zei ze, dat is nog zo ver weg, dat haal ik niet. Gistermiddag, nog net augustus, is ze verhuisd naar de overkant. Ik ben er een uur later. Ze moet nog wennen, het is na tien dagen allemaal zo groot en zo anders, maar ze is er zeker van dat ze er straks blij mee zal zijn. Met de ruimte, de makkelijke stoelen voor het bezoek, het betere uitzicht en de mogelijkheid om de omgeving wat huiselijker te maken. Michiel, Nelleke en de kinderen pikken, voor ze naar Regina Pacis gaan, een tuinstoel en een tafeltje op, de ingelijste familiefoto van eind april. En, op haar speciaal verzoek, de grote zwart-wit foto van de meeuw. Ik schoot hem aan boord van een schip dat rondvaarten maakte vanuit Delfzijl naar de internationale 169
wateren bij de Duitse Waddeneilanden. Een drijvende tabaksen drankwinkel, want aan boord kon belastingvrij worden ingeslagen - we troffen een man die elke week vanuit Enschede met de bus naar Delfzijl kwam om zijn voorraad aan te vullen. Hij rekende ons voor dat hij aan die reis telkens enkele tientjes overhield. Plus een mooie dag. Het was onze laatste gezamenlijke tocht voor de krant, eind jaren tachtig. Van Delfzijl langs de kust naar IJmuiden, elke dag een verhaal opduikelen. Het meest is ons het kleine Friese dorpje bijgebleven. Tegen de zeedijk stond een monument voor een aantal vissers uit het dorp, die zestig jaar tevoren waren omgekomen. We gingen op zoek naar overlevenden en vonden een man van tegen de negentig, die met zijn zus in een piepklein huisje woonde. Hij wilde wel praten, zei de zus, maar pas over een half uur als hij zich voor deze bijzondere gelegenheid had gekleed. Driedelig pak, gouden horlogeketting, gesteven overhemd met losse boord, das met dasspeld. Na het gesprek wilde hij weten wat we eigenlijk geloofden. Nou, zeiden we voorzichtig, niet zoveel. Dat deed hem en zijn zus pijn, want zonder de Heere was het allemaal zinloos. Nog maanden daarna kregen we prentbriefkaarten met vrome spreuken. We stuurden mooie kaarten terug, met veel groeten. Als ik tegen half elf bij haar ben ligt ze nog bij te komen van een benauwdheidsaanval, een uur tevoren. De luchtpijp in het gedrang? Ik weet het niet, maar het gaat nog vanzelf over. Als het zo blijft denk ik dat ik toch maar liever uitstap. De toon is die van een huishoudelijke mededeling. Ze heeft de tekst gelezen van de toespraak die Wil heeft geschreven voor de crematie. Mooie, gevoelige tekst. Vond ik ook. Is het niet gek om zoiets te lezen? Nee hoor, helemaal niet. Alleen jammer dat ik het niet meer kan hóren. We doen, zonder problemen, een puzzel. Alleen de nagelprop, waarmee klinknagelgaten in de scheepshuid waterdicht worden gemaakt, die moet ik thuis in de dikke van Dale opzoeken. 170
Donderdag 2 september ezer dagen zei Wil: daar kan ik jaloers op zijn, op meer dan een halve eeuw gezamenlijke ervaringen die jullie delen. Ik merk dat tussen jullie een half woord genoeg is. Daar heeft hij helemaal gelijk in. We zijn van dezelfde leeftijdsklasse, komen uit dezelfde stad, hebben allebei bewust de oorlog en de bevrijdingstijd meegemaakt - al zijn haar ervaringen wat dat laatste betreft donkerder dan de mijne. Inderdaad: een half woord. We kennen, om maar een voorbeeld te noemen, allebei het hemelse gevoel als de borstzak van een geallieerd uniform werd geopend en een soldatenhand daar allerlei heerlijkheden uit tevoorschijn haalde.
D
Wie anders dan Annemarie zou ooit hebben begrepen wat me een jaar of twintig geleden overkwam? Ze had me gevraagd een bepaald soort kaas mee te brengen uit een delicatessenwinkeltje in de stad. Ik kwam keurig met een plastic tas thuis - en daar kwam niet alleen de kaas uit, maar ook een plak chocola met bobbelig cellofaan eromheen. En nog een. En nog een. Waarom heb je dat meegebracht, vroeg Annemarie, want in die tijd aten we nóóit chocola. Dat weet ik niet, zei ik naar waarheid. En ineens wist ik het wél: het was chocola van het merk dat ik in geen veertig jaar had gezien, de chocola die ik van bevriende Canadezen placht te krijgen. Ik moet het hebben zien liggen en toen moet ik het hebben meegenomen, zei ik schaapachtig. Dat kon ze zich best voorstellen - ieder ander zou me onderzoekend hebben aangekeken en aan Alzheimer hebben gedacht. Van die dingen. Of ik die chocola betaald heb of niet - ik weet het tot de dag van vandaag niet. Toen ik Annemarie leerde kennen - zeventien was ze nog was ze al net zo geïnteresseerd in de recente geschiedenis als 171
Annemarie & friend, najaar 1944.
ik. Wat opmerkelijk was. Terwijl haar vriendinnen Cissy van Marxveld verslonden las zij het verhaal van Guy Gibsons aanval op de Roerdammen, ze las Philip Gibbs. We konden van meet af aan ervaringen uitwisselen, discussiëren. Niet dat het aan de orde zal komen - maar ik kan me niet voorstellen dat ik ooit nog iets zou kunnen opbouwen met een vrouw die meent dat Von Rundstedt een aanvaller van Werder Bremen is. 172
Op talloze andere gebieden is het niet anders. Je hebt gelijk, Wil, het is iets om jaloers op te zijn. Maar het zal het gemis ook des te schrijnender maken. Omdat die vanzelfsprekende communicatie-zonder-uitleg ineens wegvalt. Nooit meer weet je nog, waarna er nog maar één woord nodig is om een complete situatie, een volledig verhaal op vier netvliezen te toveren. Ja, het is een situatie om jaloers op te zijn - zolang die situatie bestaat. Onwezenlijke morgen. Om negen uur sta ik in het postkantoor om 165 briefjes van 50 te halen waarmee ik de nieuwe auto ga betalen. Tot nu toe was het, ook voor de dertigste keer of daaromtrent, een min of meer feestelijke aangelegenheid. Ik verheugde me altijd op die typische geur van een nieuwe wagen en op de eventuele extra's. Nou zit ik ongedurig de uitleg van de Ford-verkoper uit. Ja, dat zal allemaal wel, geef me de sleutels maar en wegwezen. Ik durf nauwelijks naar de stoel naast me te kijken - de stoel die haar het in- en uitstappen zou hebben vergemakkelijkt. In Regina Pacis wijkt het oyster silver van de Fiesta voor een andere kleur: het roodbruin van opgedroogd bloed. Annemarie's beddengoed zit onder - het bloed moet in de loop van de nacht uit haar keel zijn gekomen. Ze heeft vanmorgen iets kalmerends gekregen en daar weer op geslapen - het wassen en verschonen is uitgesteld. Ik weet dat het moet gebeuren, maar ik schrik toch van zoiets. Even later, als ze goed wakker is, relativeert ze: het is ook wel nuttig. Als het een paar dagen goed gaat dreig ik te vergeten waarvoor ik hier ben. Dit is een tik op de schouder: hé meisje, blijf bij de les. Ze kan het van zichzelf niet uitstaan, dat enerzijds willen dat het ophoudt, en anderzijds blijven hangen aan het leven. Ik wil in ieder geval niet dat het zolang duurt dat mensen gaan zeggen: gáát ze nou nog een keer of hoe zit het? Er kan weer een voorzichtig lachje af. 173
Vrijdag 3 september
H
et moet iets met de eed van Hippocrates te maken hebben die mensen in de gezondheidszorg voortdurend maant patiënten beter te maken. Dat verklaart de vaak ouderwets-schoolmeesterlijke benadering: u moet dit mevrouw, u mag dat niet, meneer. Met een ondertoon van: en als u zich hier niet aan houdt, dan trek ik mijn handen van u af en dan wacht u een vreselijk lot. En soms is het meer dan een ondertoon. We hebben in ons leven veel prettige reële en behulpzame mensen meegemaakt in de medische sector - maar helaas ook een aantal machtswellustelingen, hufters en zelfs een paar uitgesproken sadisten. Mijn stelling luidt: wil je die laatste categorieën vermijden - ga dan liggen op de afdeling palliatieve zorg, oftewel het eindstation voor degenen die niet meer beter kunnen worden. Dat is niet de omgeving waarin de machtshongerigen etcetera gedijen, hier valt niemand meer bang te maken. Dit is het domein van mannen en vrouwen die hun medemensen willen helpen omdat het medemensen zijn. De afdeling waar Annemarie ligt bewijst het - zelfs de ene traditionele pinnige verpleegkundige ontbreekt. Louter mensen die zich uitsloven om de laatste fase van haar leven en dat van haar mede-patiënten zo aangenaam mogelijk te maken. Ik kijk naar dokter Hermans, die naast haar bed zit en alle tijd neemt om uit te leggen dat ze zich over die bloedingen weinig zorgen hoeft te maken. Het gezwel veroorzaakt een soort schaafwondjes die niet willen helen, en waar ze dat bloed overdag wegslikt zonder er iets van te merken, komt het 's nachts naar buiten. En voor de zoveelste keer: u beslist hier, en u alleen. U bent nog een beetje zuinig met het vragen van morfine, maar verder doet u het perfect. Al die tijd houdt hij, de elleboog op het bed, Annemarie's hand vast in een soort armworstelstand. Een jaar geleden zou ik gezegd hebben: wie kan er nou dag in dag uit op zo'n afdeling werken? Nou begin ik er iets van te begrijpen. Van de voldoening die het moet geven om iets wezenlijk te betekenen voor mensen die aan het eind van hun 174
Annemarie tussen haar oma’s op haar communiedag.
weg zijn gekomen. Haye, dokter Hermans, de zonnige Julia en haar collega's - ik hoop dat ik straks ook zulke mensen aan mijn laatste bed heb. Als ik de oude foto-albums doorblader op zoek naar illustraties valt uit een van de hare, waarvan de bladen uit de band zijn losgeraakt, een prentje. Een mierzoet plaatje van een Christuskind liggend onder een gestikte deken in een hartvormig kamertje. Het kreupelrijm verklaart de bedoeling: Hij rust er warm, Hij ligt er zacht/ Ik zorg dat Jesus altijd lacht. / En, blijft mijn liefde-lampje aan, dan zal hij nooit meer henengaan! Ik blader naar de foto van die dag. 5 mei 1942 - op de kop af nog drie oorlogsjaren te gaan. Annemarie kijkt of ze het een prachtig versje vindt. Dat heb ik, twee jaar eerder, van een even kromme tekst op mijn eigen plaatje, zonder twijfel óók gevonden, maar helaas ontbreekt het documentatiemateriaal.
175
Zaterdag 4 september
V
andaag wordt het een drukke dag voor Annemarie. Tenminste, denk ik tegenwoordig direct na zo'n zinnetje - want we moeten maar afwachten of het lukt. Elke dag een beetje minder weerstand, sinds kort ook minder adem. Gisteren was het rustig - het is een bijna onmogelijke taak het bezoek zo te spreiden dat ze er maximaal plezier aan beleeft en er minimaal last van heeft. Vind je het niet erg dat je vandaag zo lang alleen bent, vroeg ik gisteren. Helemaal niet. Verveel je je dan nooit, hier alleen in bed? Geen seconde, ik heb nog niet één keer gedacht: hoe komt die dag om? Je mist ook al de afwisseling van de maaltijden. Toen ik in het ziekenhuis lag waren het de hoogtepunten van de dag - niet vanwege het eten, maar omdat er dan tenminste iets gebéurde. Nee, maak je over mij geen zorgen. Vanmiddag is er een oude Perry Mason, daar lig ik me op te verheugen. Ik zie je verbaasd kijken, maar ik kan het wel verklaren. Als ik hier bijvoorbeeld lag te revalideren, dan zou ik denken: Perry Mason kan me de rug op, ik wil horen hoe het er voor staat, wanneer ik naar huis kom, of die uitslag van het onderzoek er nog niet is. Allemaal dingen om onrustig van te worden. Die zijn er nou niet. En dus verheug ik me op Perry Mason - kijken hoe-ie het nou weer voor elkaar krijgt. Toch ga ik met een licht schuldgevoel beneden eten. Mosselen nog wel - elk jaar keken we uit naar de opening van het seizoen en zo gauw een restaurant in de buurt ze op het menu had staan schoven we aan. Ik herinner me een week in Zeeland toen we ons heilig hadden voorgenomen alleen op de eerste en de laatste avond gekookte mosselen te gaan eten. Het werden vijf avonden, want telkens gingen we op het laatste moment door de knieën. Kon je alles even vergeten, is haar eerste vraag als ik haar na thuiskomst bel. 176
Beetje wel, zeg ik, en dat doet haar genoegen. Ik hoor haar moeizame adem, net de mijne als ik de trap opgelopen ben. Maar dat betekent minder. Later belt ze terug en bromt enthousiast dat Haye, aan de vooravond van zijn vakantie, nog op bezoek is geweest. En haar verzekerd heeft dat ze niet bang hoeft te zijn dat ze zal stikken, want alles is in het protocol afgedekt. En geen zuurstof, had ze gezegd. Nee, heeft Haye haar gerustgesteld, geen zuurstof. De ijzeren consequentie wijkt geen moment. Als het lichaam het zelf niet meer kan, dan niet meer. Na zijn vakantie zullen we pas weten of Haye afscheid kwam nemen - of Afscheid. Het wordt een drukke dag voor haar, deze zaterdag. Tenminste. Dat laatste woord kan weer even geschrapt worden, merk ik om kwart over tien. Ze is monter, geen bloed, geen paniek - ik moet haar telkens manen om haar stem te sparen voor het bezoek dat nog komt. Ze heeft tv-tips voor me, legt uit hoe ik de videorecorder moet bedienen en vertelt me waar ik de sleutels van Grace kan vinden, waar ik vergeefs naar heb gezocht. Hoe vaak zal ik, naast alle belangrijke dingen, dat missen? Als ik haar vraag hoe ik kan voorkomen dat de sigarettendovertjes van binnen plakkerig worden (ja, straks kap ik ermee, echt waar) en ze me vertelt waar welk borsteltje te vinden is waarmee die klus te klaren is, maar wel onder water, anders krijg je een regen van zwarte spatten. Dat is het soort voorlichting dat zelfs via het onvolprezen Google niet te vinden is. Céline en Peter komen na hun bezoek aan Annemarie naar Huissen. Ze zijn onder de indruk van haar vastberadenheid en vooral van haar rust. Peter zegt: ik heb getwijfeld, ik ken haar niet zo goed, ik weet niet of ik wel mee moest gaan - maar ik ben verdomd blij dat ik het gedaan heb. Echt een waardevolle ontmoeting waar ik wat aan overhoud. Ik ben zo trots als een jonge vader die te horen krijgt dat zijn 177
zesjarige zoontje het uitstekend doet op school. We praten ook nog uitvoerig over film - hun beider vak en mijn hobby. Annemarie en ik hebben intens genoten van Peters film over het voormalige wilde westen, die onlangs is uitgezonden, ze zou graag aan het gesprek hebben deelgenomen. Maar ze moet zuinig omspringen met haar krachten en dus is de duur van het bezoek aan haar beperkt gebleven. Maarten en Michiel zijn vanmiddag bij haar, met de instructies dat ze moeten proberen haar niet teveel te laten praten, dat moet ze later bezuren. Zal wel niet lukken. Ironisch: ik heb Annemarie vijftig jaar lang gezegd dat ze wel wat meer zou kunnen praten in gezelschap - nou houd ik haar het tegenovergestelde voor.
Zondag 5 september
E
-mails uit Canada, brieven, kaarten, telefoontjes van familie en vrienden. Onze zwager Theo is aan de telefoon duidelijk ontroerd. Zijn vrouw, mijn oudste zus Aga, stierf ruim twintig jaar geleden tijdens een vakantie in het toenmalige Joegoslavië - ik kan me nu pas voorstellen wat hij heeft doorgemaakt, destijds. Ik moet terugdenken aan die eerste vakantie die we doorbrachten op de Petrus Campersingel in Groningen, 1954 moet het zijn geweest. Keurig slapen in aparte kamers. Varen op het Paterswoldse meer, samen naar Schiermonnikoog, waar Annemarie een stuk schelp in haar voet kreeg - het leverde een bloedbad op toen een medische student in het academisch ziekenhuis enthousiast maar weinig deskundig aan het snijden sloeg. Vooral herinneringen aan die eerste avond. Eerzuchtig wilde ik de familie demonstreren dat Annemarie en ik het een en ander in onze mars hadden. Bijvoorbeeld de truc waarbij zij haar voeten op mijn dijen zette om dan, hangend 178
Op het meer bij Paterswolde, zomer 1954.
aan mijn armen, achterover te buigen tot haar hoofd de grond raakte. De truc mislukte helaas - we vielen samen door het glas in lood van de schuifdeuren. Het werd ons niet nagedragen, maar Annemarie had zich iets anders voorgesteld van haar kennismaking met dit deel van haar schoonfamilie. Voor alle duidelijkheid: dat mislukken lag aan mijn stijfheid, niet aan haar lenigheid. De verpleegkundigen in Regina Pacis staan nog steeds versteld wanneer ze die eindeloos lange benen verticaal in de lucht steekt als ze een nieuw broekje aan krijgt. Dáár heeft de spelbreker in haar keel geen vat op. Gisteravond weer met licht schuldgevoel een feestmaal gourmetten bij Michiel en Nelleke in de achtertuin. Met biefstuk en mini-hamburgertjes, veel groenten, kaas, fruit. Michiel houdt nauwgezet mijn alcoholconsumptie in de gaten - belt naderhand nog om te controleren of ik wel veilig thuis gekomen ben. Zegt bestraffend dat ik een paar keer aan zijn glas hebt genipt. Zo nemen familieleden blijkbaar automatisch elkaars taken over als er een uitvalt. Anne was tevoren driftig in de weer met het vervolmaken van de interieur-decoratie voor Annemarie's kamer. Een grote plaat 179
voor het ene lege haakje dat ze nog heeft ontdekt, en een tableau met een witte en een zwarte poes. Ze plakt er van alles achter, zodat het op de tv op het dressoir tegenover oma's bed kan staan. Als ik thuiskom kun je tegen de hitte binnen leunen. Annemarie zei vaak: het is te heet om thuis te blijven, maar zeker te heet om uit te gaan. Dat krijg je 's avonds het huis niet meer uit. Gelukkig is het al september - het lukt net. Goed bedoeld natuurlijk - de afgelopen dagen hebben verschillende mensen me gevraagd of ik me wel realiseer dat ik straks in een diep gat ga vallen. Blijkbaar vinden ze me te opgewekt of zo. Natuurlijk zie ik dat gat aankomen en ik weet dat er geen mogelijkheid is om er omheen te lopen. Wat ik probeer is de bodem ervan te voorzien van zoveel mogelijk matrassen om mijn val te breken. Matrassen bestaande uit mooie herinneringen. Annemarie voegt er elke dag een paar springveren aan toe. Ze is er nog altijd goed aan toe, vanmorgen. De enige verandering in haar leven is het gebruik, drie keer per dag, van een vernevelings-apparaat dat haar keel bevochtigt en daarmee de afvoer van vastzittend slijm vergemakkelijkt. Het is toch niet levensverlengend, heeft ze geïnformeerd. Nee, dat is het niet, alleen verzachtend. Want levensverlenging, dat is haar enige taboe. Als ik wegga zwaai ik, als altijd, in de hal bij de liften naar haar. Maar omdat het zo warm is zijn de zonneschermen uit en hoewel ik de arm uit de kom zwaai ziet ze niets. Ik zie haar glashelder. Er zit een griezelige symboliek in het voorval. Als ik thuiskom bel ik maar snel even - niets aan de hand. Annemarie leest weer - na een lange pauze. Ik lees steeds minder. Bijna twee maanden geleden had ik nog tweehonderd pagina's 180
te gaan in een boeiend boek over nazi-Duitsland - ik besloot die uit te smeren over alle wachttijden voor de deuren van alle artsen die we nog voor de boeg hadden. Daar kwam, door Annemarie's besluit, een abrupt einde aan. Ik constateer nu dat ik sindsdien vijftig pagina's verder gekomen ben. Kranten, weekbladen, van hetzelfde laken en pak. Ik begin aan honderden artikelen, columns, beschouwingen, lees er zelden een uit. Denk telkens: nou ja, waar gáát dit over? Ik scan snel de column van Jan Mulder - mijn gedachten dwalen af naar Jan Wintraecken, van wie hij het geleerd heeft. Wintraecken was correspondent voor de krant in Rome, Bonn en Brussel. In die laatste plaats kwam Jan Mulder, die toen bij Anderlecht speelde, veel bij de Wintraeckens over de vloer. Toen Mulder later zijn eerste stukken publiceerde belde ik Wintraecken op en sprak er mijn afkeuring over uit dat hij artikelen schreef voor zijn jonge vriend. Wintraecken bezwoer me dat hij Jan Mulder nooit had geholpen - de voetballer had zich wel eindeloos in zijn plakboeken verdiept en daar kennelijk veel uit geleerd. Tot op de dag van vandaag zie ik de overeenkomsten. Jan Wintraecken was een begaafd stilist en hij beschikte over een bijzonder soort humor. En over nog veel meer. Ik denk ineens terug aan het galadiner in Pays Bas, op de rand van de Nijmeegse stuwwal, in 1954. De krant had een nieuwe pers in gebruik genomen en dat werd groots gevierd. Annemarie en ik (we mochten erbij zijn omdat ik me intensief met het maken van het feestnummer had beziggehouden) waren veruit de jongste aanwezigen - directeuren, bestuurders, een bisschop, een deken, een paar burgemeesters. Terwijl een van de hoogmogenden bezig was aan zijn toespraak, stond Wintraecken, die redelijk diep in het glaasje gekeken had, op en begon met onvaste tred langs de tafel te lopen. Vele ontstelde ogenparen volgden hem toen hij, aangekomen bij Annemarie, het korte mouwtje van haar roze cocktailjurk naar boven schoof en hartstochtelijk haar schouder begon te kussen. Dat was het sein voor de kunstzinnig bevlogen journalistdichter Martin Bruyns, die ook al geen propaganda gemaakt had voor de Blauwe Knoop, om op te staan en met zijn zware 181
Rozeblaân…..Annemarie, 1954.
bas een gedicht voor te dragen dat begon met de onsterfelijke regels Ik heb de rozeblaân van uw aanbiddelijke mond gekust. Het werd een schandaal van aanzienlijke omvang - het schofferen van zowel kerkelijke als wereldlijke autoriteiten werd in dit gezagsgetrouwe roomse milieu niet licht opgevat. Maar intussen stond ik op de kaart. Niet vanwege mijn journalistieke prestaties, maar omdat mijn vriendin over de kwaliteiten beschikte om zulke oerdriften los te maken. Annemarie begreep er niks van. Waarom kwam hij nou uitgerekend naar MIJ toe? 182
Die vertederende argeloosheid heeft ze altijd behouden. Bijvoorbeeld toen in Montreux de bebaarde televisiepionier Erik de Vries haar begon te prijzen om haar uitstraling en haar presence en zei dat ze nóg iets rechter op moest lopen om helemaal onweerstaanbaar te zijn. Waarom moest-ie mij hebben, vroeg Annemarie zich verbaasd af. Gisteravond nam Mark me, na zijn bezoek aan Regina Pacis, mee voor een etentje. Een koele bries na de onverwacht warme septemberdag waait door de opengeschoven glazen gevel. Het bier is koud, de mosterdsoep heet en verrukkelijk. Ik kan me voorstellen dat de mensen aan de omringende tafeltjes met enige jaloezie zitten te kijken naar de kennelijke vader en zoon die daar zo gezellig zitten te eten. Tsja, zou Martin Bril schrijven.
Maandag 6 september
G
een dag om over naar huis te schrijven. Zelfs niet om er in huis over te schrijven. Maar ik heb Annemarie volstrekte eerlijkheid toegezegd. Misschien ligt het aan het feit dat we allebei slecht geslapen hebben. Haar ogen vallen, als ik op bezoek ben, telkens bijna dicht, de mijne hebben de neiging hetzelfde te doen. Niet direct de basis voor een goed gesprek. Maar misschien is er meer. Zolang Annemarie thuis was waren we voortdurend bezig met afwerken. We zagen het moment naderen dat ze zou moeten besluiten ons huis te verlaten, en we wilden voor het zover was alles bij elkaar harken, doornemen, bespreken. Want, zo was de onuitgesproken gedachte, als ze eenmaal daar is, komt het er niet meer van. Nu is ze al twee en een halve week daar en ze is er nog helemaal bij. Telkens een beetje zwakker, telkens gaat de ademhaling moeizamer, haar griezelig dunne benen kunnen 183
haar nauwelijks nog twee stappen dragen. Maar toch. Afwerken is er niet meer bij - om de eenvoudige reden dat alles afgewerkt is. Wat gezegd moest worden is gezegd. Waar getreurd moest worden is getreurd. Wat geregeld moest worden is geregeld. Wat herinnerd moest worden is herinnerd. Dit is de stilte tussen het laatste pruttelen van de Duitse V1 en de klap die onvermijdelijk volgt. Vijf seconden, tien seconden? Geen tijd meer om de zaken opnieuw op een rijtje te zetten, en bovendien: waar zou het toe dienen als alles al op een rijtje staat? We wachten allebei op de klap. En praten, terwijl we vechten tegen de slaap, over koetjes en kalfjes. Als ik naar huis rijd ben ik niet in juichstemming. Zij ook niet, vermoed ik. Ik hoop dat ze te moe is om het zich te realiseren. Thuis zet ik de televisie aan. Val in een reclameblok voor een programma dat over gezondheid gaat. Becel gebruiken voor een perfect cholesterolgehalte, Supradyn voor extra energie - enzovoorts. Ik denk aan al die mensen met de scheefgezakte koppies die ik bij het verlaten van Regina Pacis ben gepasseerd. Hoe velen van hen hebben zich braaf aan al die goede raad gehouden, wat heeft het hun opgeleverd? Eigenlijk zouden, net als bij de tabaksreclame, alle gezonheidsspots gevolgd moeten worden door de zin En als u dit slikt en veel beweegt en niet rookt en niet drinkt dan sterft u aan een andere ziekte dan waaraan u anders gestorven zou zijn. Hoeveel van die dementen hebben zich braaf gehouden aan de instructie om toch vooral geestelijk bezig te blijven, om veel te puzzelen om de grijze cellen actief te houden? En wat heeft het geholpen? Zoals Robert Long al lang geleden zong: ....en van leven ga je dood. Uit die televisie. Ik ga naar bed. Gelukkig lijkt s' avonds weer alles bij het oude. We hebben 184
allebei geslapen en de oogleden blijven moeiteloos waar ze horen - aan de bovenkant. En we hoeven niet naar onderwerpen te zoeken. Maar toch valt niet te ontkennen dat er sprake is van een zekere status quo. Een wapenstilstand, een stilte voor de storm. En wachten, daar hebben we allebei de pest aan. Voor we gaan slapen heffen we als vanouds het glas op afstand.
Dinsdag 7 september
D
e eerste vlagen van de storm komen toch nog onverwacht. Als ik op dinsdagmorgen binnenkom hoor ik haar adem raspen. De gordijnen zijn dicht, ik herken de figuur aan haar bed niet meteen. Wat ik wel meteen herken is: paniek. Dokter Hermans zit aan bij haar, gealarmeerd door de verpleging. Annemarie is wakker geworden en kon door het opgehoopte slijm in haar keel geen lucht meer krijgen. Met eindeloos geduld kalmeert hij haar, terwijl in aan de andere kant van het bed haar hand vasthoud. Hij doet haar voor hoe ze langzaam moet ademen, héél geleidelijk keert er zoiets als rust weer. Ze kijkt me aan: Dit is de laatste keer geweest, zoiets wil ik niet meer. Legt dan, met horten en stoten, uit dat ze opzettelijk gewacht heeft met het waarschuwen van de verpleging. Mijn eerste impuls was: ik wil nu dood. Daarom heb ik gewacht, om zeker te zijn. En nou zeg ik: dat wil ik geen tweede keer meemaken. Dokter Hermans legt haar uit dat hij haar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan beloven dat die tweede keer er niet zal komen. Hij kan onmiddellijk ingrijpen, zoals hij nu doet: een spuit met morfine en kalmeringsmiddel. Even later verzinkt ze in een diepe slaap. In het lange gesprek dat ik later met de arts heb wordt veel duidelijk. Maar één ding blijft staan: als Annemarie kiest voor 185
echte euthanasie dan zal ze naar huis moeten - waar ze ook nog eens niet kan terugvallen op Haye, die met vakantie is. En de reis van die verzwakte Annemarie, de nieuwe confrontatie met thuis - wat dat allemaal aan gaat richten, daar moet ik niet aan denken. Wat Hermans te bieden heeft is het creëren van een situatie waarin de paniek voorkomen wordt, de angst wordt weggedrukt en het sterven zo licht mogelijk wordt gemaakt. Hoe lang nog? Op die vraag kan geen mens antwoord geven. Vorige week, zegt hij, dacht hij nog in maanden en weken, nu in weken, misschien dagen. Maar waar gaat ze dan aan dood, vraag ik. Waarschijnlijk, zegt hij, zal ze sterven aan algehele uitputting. Ze krijgt steeds minder binnen, verzwakt met de dag, dat houdt een keer op. Maar het kan ook plotseling gebeuren, de halsslagader kan bijvoorbeeld bezwijken onder de druk van het gezwel. We praten over Annemarie's vurige wens om dit mooi af te sluiten. Over het schuldgevoel dat haar een leven lang heeft achtervolgd - nu wil ze bewijzen dat ze de moeilijkste opgave van een mensenleven tot een goed en waardig einde kan brengen. Wie weet wat ik nog voor een rotmens wordt, was haar standaardopmerking de laatste maanden, als ze geprezen werd om haar moed en doorzettingsvermogen. Als dat gevaar al zou bestaan, dan zorgen we dat het niet gebeurt, zegt dokter Hermans. Als ze straks wakker is gaat hij uitvoerig met Annemarie praten. Maar als ze nou later tegen me zegt: breng me maar naar huis en ga op zoek naar artsen die het willen doen? Is dat in haar conditie nog mogelijk, nog wenselijk? En gaat de paniek dan nog niet harder toeslaan? Wat zou zij gedaan hebben in het omgekeerde geval? Ik hoop vurig dat ze aan het stellen van die vraag niet toekomt. Mocht dat wel zo zijn: Befehl ist Befehl. Dat praten is er niet meer van gekomen, merken Michiel en Nelleke als ze vanavond bij haar komen: ze heeft eindeloos 186
doorgeslapen. Ze zijn allebei geschokt door de snelle achteruitgang. Michiel belt, ik vraag: zullen we de anderen vragen om morgen te komen? Misschien is het morgenvroeg weer anders, zegt Michiel, maar toch: bel maar. Maarten en Mark komen morgenmiddag. Michiel rijdt naar Huissen, we praten lang over wat wij soms ervaren als te weinig wegspuiten, te weinig pillen te weinig medicijnen. Maar we erkennen allebei dat we volslagen leken zijn en dat die mensen daar soortgelijke situaties dagelijks meemaken. Het blijft, om terug te vallen op het gesprek met Hermans, toch een kwestie van vertrouwen. Maar het is wel mijn vrouw, zijn moeder, die daar onrustig ligt te draaien in bed. Michiel heeft haar gevraagd of ze wil dat ik bij haar kom slapen. Nee, heeft ze beslist gebromd, dan doen we allebei geen oog dicht.
Woensdag 8 september
P
as om half zeven word ik wakker, dank zij het pilletje dat ik om een uur of vier heb ingenomen. Ik heb veel en verward gedroomd. Geen nachtmerries, zoals ik ze normaal pleeg door te maken. Nou ik er over nadenk: die heb ik al die tijd al niet gehad. Misschien is Moeder Natuur genadig en heeft ze gezegd: die jongen krijgt overdag al genoeg te verwerken.
Dat valt mee vandaag, merken Michiel en ik als we om tien uur vanmorgen bij haar zijn - net voor dokter Hermans komt met wat hij zijn nieuwe aanbiedingen noemt. Hij neemt uitvoerig de toestand met haar door. Verzekert haar dat ze, wat er eerder ook gezegd is, niet het gevaar loopt om te stikken. Het gezwel drukt niet, zegt hij, het knabbelt. Het zou kunnen gebeuren dat het aan een van de halsslagaders gaat knabbelen, en dan neemt u binnen een minuut afscheid van ons. Zou mooi zijn, zegt Annemarie. Dan biedt hij haar een draagpaar pompje aan, waarin een 187
Met AnneMarjelle
cocktail van pijnstillers en rustgevende middelen voor een continue werking zorgt. Maar er moet wel een prijs betaald worden: ze zal er minder bij zijn, veel meer slapen, minder contact hebben met de buitenwereld. Annemarie kiest ervoor, al vindt ze het - ze kijkt naar Michiel en mij - lullig voor jullie. U vindt het niet erg dat u aan alertheid inboet, vraagt Hermans. Nee, ik ben alleen opgelucht als ik weet dat die paniek niet meer toeslaat. Maar je hoeft geen nieuwe puzzelboekjes meer te kopen, Boet. Ze is, na het vertrek van de dokter, diep tevreden met de genomen beslissingen. Maar ze hoopt nog wel af en toe bij de tijd genoeg te zijn om met ons te praten. Michiel neemt het zekere voor het onzekere: hij gaat Anne ophalen, die er al dagen op vlast haar nieuwe kunstnijverheidsprodukten aan oma's voeteneind ten toon te stellen. Sjonge, zegt Annemarie als we met z'n tweeën zijn, het heeft 188
nog heel wat voeten in de aarde voor je uit kunt stappen. Nog meer dan uit die vorige auto van ons. Maarten en Mark zijn 's middags bij haar. Als ze weg zijn zal het pompje bij Annemarie worden geïnstalleerd. Ze ziet er naar uit, heeft ze gezegd. De jongens komen na het bezoek naar mij. We praten over Chinees eten, over Lenie Riefenstahl en de drukte op de weg. Maar we denken maar aan een ding: hebben we vandaag voor het laatst gewoon kunnen praten met haar? Zullen we het vanaf morgen moeten doen met een kneepje in de hand, met een even opgeslagen oog? Vanavond speelt Nederland de eerste WKkwalificatiewedstrijd tegen de Tsjechen. Er zijn tijden geweest dat ik handenwrijvend naar zo'n tv-uitzending uitkeek.
Donderdag 9 september
G
isteravond laat bel ik. Annemarie moet nu al een uur of vijf aan het pompje vastzitten. Ik ben bang dat de telefoon niet eens wordt aangenomen. Jawel, daar is de inmiddels vertrouwde bromstem. Ze is er nog helemaal bij, meldt ze. Lekker rustig, ontspannen bezig aan een film. Dan: Ik weet natuurlijk niet hoe het morgenvroeg is. Breng voor de veiligheid maar een boek mee. Altijd eerst aan de ander denken, altijd praktisch. Dat krijg je kennelijk met geen medicijnen-cocktail weg.
Onder een stralende septemberzon - de zoveelste late zomerdag - rijd ik om tien uur naar Regina Pacis. Met een stapel boodschappen. Van Toos, die bezorgd en lang belde uit Groningen, van Grace die in datzelfde Groningen een vakantieweek doorbrengt. En van Wil, glashelder uit Lesbos. Ze hebben het fijn, zegt hij, maar toch ook weer niet, want 189
Annemarie filmt de Grand Canyon. 1981.
Annemarie krijgen ze niet uit hun hoofd. Ik beloof opnieuw te bellen als er nieuws is. Terwijl ik de Fiesta voor de zoveelste maal langs Presikhaaf stuur vraag ik me af of ik die boodschappen nog op hun bestemming kan afleveren. Dat lukt - ze is wakker. Maar of ze echt tot zich laat doordringen wat ik zeg - ik betwijfel het. Halverwege valt ze in slaap, wordt een paar minuten later wakker, kijkt naar buiten en zegt: mooi, bomen, lucht. Ik vraag haar naar het mooiste wat ze ooit heeft gezien. De Grand Canyon, zegt ze. En ik zie dat ze, net als ik, dat moment herbeleeft. Eerst reden we honderd kilometer over een nogal saaie hoogvlakte en we stelden ons steeds minder van de canyon voor. We parkeerden de auto, deden vijf stappen - en keken in die onvoorstelbare kloof, negen kilometer breed, bijna twee kilometer diep, met op de bodem het glinsterende lint van de Colorado, die het kunstwerk in tienduizenden jaren heeft uitgeslepen. Het was de enige keer in ons leven dat we allebei minutenlang zwegen omdat we geen woord konden uitbrengen. We zijn er nog een paar keer in de buurt geweest, maar nooit meer 190
teruggegaan: die eerste overweldigende indruk zou nooit meer geëvenaard kunnen worden. Haar ogen vallen weer dicht, maar blijkbaar werken de grijze cellen door. Als ze vijf minuten later wakker wordt zegt ze, alsof het gesprek geen onderbreking heeft gekend: maar één ding was nog mooier om te zien, het eerste kind dat uit mijn buik kwam. Even later slaapt ze weer. Een tevreden trek op haar gezicht. Het is of ze nauwgezet het scenario naspeelt dat Haye, zoveel weken geleden, tijdens een van de eerste sessies op de bank heeft voorgedragen.
Vrijdag 10 september
V
anmorgen zit er een uitvoerige Market Garden-bijlage bij de krant. Zelf heb ik er vroeger, meestal samen met Frans van Mierlo, heel wat gemaakt. En vaak nam ik dan de drukproeven mee naar huis, waar Annemarie ze corrigeerde. Niet alleen op taal- en stijlfouten: ze zette ook menige vergissing in data en uren recht. Ik herinner me nog de laatste keer, toen ons huis in Nijmegen werd verbouwd en Annemarie zich met een stapel papier had teruggetrokken achter de houten noodwand. Een van de bouwvakkers wilde haar iets vragen, zijn collega zei: Niet storen hoor, ze is bezig met belangrijk werk. Voor de kránt. Ik ben eigenlijk aan de volgende journalistengeneratie verplicht het nummer nauwgezet door te nemen. Maar het verdwijnt, na vluchtig bladeren, in de krantenbak. Market Garden zal het, op de zestigste verjaardag van de operatie, zonder ons moeten doen. We kunnen wat praten als ik, na gewacht te hebben op de wasbeurt, aan haar bed zit. Julia heeft haar comfort verhoogd het naaldje van de pomp is naar de andere kant verhuisd en ze heeft een nieuwe matras laten aanrukken, een soort waterbed, 191
Julia in de weer met het pompje van Annemarie.
gevuld met gel. Want, zegt Julia, haar billen zien rood en dat wwillen wwe (mooie ronde Amerikaanse w's) niet, toch? Nee, dat willen we niet. Ik moet wel grinniken om het woord billen. Annemarie is in dat opzicht altijd bescheiden geweest, nu is het woord helemaal misplaatst. Ik herinner hoe mijn moeder in de jaren zestig voor ons raam stond toen ze Annemarie naar de overbuurvrouw zag lopen. Lichte kahki kuitbroek, zo strak mogelijk, want dat hoorde toen. Gut, zei mijn moeder, opgegroeid in een tijd dat een flinke omvang nog als een teken van welvaart gold, gut, moet je kijken, niet meer dan twee handjes vol. Michiel komt even langs, Annemarie lijkt blij als we haar niet teveel in het gesprek betrekken. Als hij weg is valt ze snel in slaap. Ik zie die lange handen automatisch het laken gladstrijken. En weer gladstrijken. Ik heb het haar vader zien 192
doen op zijn sterfbed en haar broer Huub in zijn laatste dagen. Er kunnen merkwaardige details worden doorgegeven via de genen. Op de tafel tegen de muur staat een gigantisch boeket, waarvoor geen vaas te vinden is en dat dus maar in een grote cachepot is gezet. Van Mark, die vergeten was bloemen te kopen voor zijn bezoek. Daar kon ik niet mee leven, zegt hij aan de telefoon, het idee dat ik zoiets vergeet. Toen heb ik het maar besteld. Fleurop moet er blij mee geweest zijn. Annemarie is het ook. Als ik thuiskom haal ik de friteuse tevoorschijn. Het wordt tijd dat ik eens écht voor mezelf ga koken en elke kans die me door Astrid en Bas wordt geboden dient benut te worden.
Zaterdag 11 september
D
rie weken, denk ik vanmorgen als ik wakker word. Drie weken alleen in huis, drie weken van wennen aan een toekomst die met niemand te delen valt. Pas daarna, als ik de datum tik, denk ik: drie jaar. Niet alleen haar wereld wordt kleiner, de mijne ook. Ik probeer de balans van die drie weken op te maken. Aan de positieve kant staat: een zekere rust. Niet meer elke dag kijken of het nog gaat, thuis. Aanhikken tegen de moeilijkste beslissing van haar leven, die ze vrijwel zeker zal moeten nemen. Ja, een zekere rust. Voor haar, omringd door opgewekte zorg, voor mij. De andere kant van de balans is moeilijker te omschrijven. Is het negatief dat ze ook geestelijk is verhuisd van de Binnendijk naar de Velperweg? Dat de mensen rond haar bed een steeds belangrijker plaats innemen, dat de anderen steeds minder betekenis krijgen? Nee, dat is het niet. Zo hoort het, zo moet het. Dat is haar wereld nu, wij, van de andere planeet, kunnen daar hooguit wat versiering bij aanbrengen. De mate van intimiteit van de 193
laatste maanden ebt weg en dat hoort bij het proces. Maar het is niet makkelijk, me erbij neerleggen. Ik kijk naar Julia als ze, na het opmaken van het bed, Annemarie's geliefde kussentje van de stoel pakt en aan haar voeteneinde neerzet. Het dan weer oppakt en omdraait, tot de Petit Prince weer bovenop zijn kleine planeetje staat en er niet zijdelings aan hangt. Die zorgzaamheid, die wordt nu door anderen geleverd. Ze kijkt er vaak naar, naar dat kussentje. Heel begrijpelijk. Elke dag komt ze dichter bij dat kleine eenpersoons planeetje, ergens in de melkweg. En elke dag wordt de afstand tussen haar en de vliegenier, gestrand in de eindeloze Sahara, een stukje groter. Een bizarre morgen in Regina Pacis. Ik kom binnen net nadat Annemarie gewassen is - dat kost haar een hoop energie. We wisselen een paar zinnen, dan draaien haar ogen weg. Ga maar slapen, zeg ik, en draai het boveneinde van haar bed omlaag. Dat doet ze, binnen drie seconden. Julia komt binnen, we hebben een lang gesprek over haar werk. Ieder compliment, zegt ze, geeft ons nieuwe energie om er elke keer iets moois van te maken. Dan komt Maritz - we praten een uur voor Annemarie, voorzichtig, een oog opslaat. Het duurt even voor ze alles op een rijtje heeft. En ook dat kost veel inspanning, want als Maritz weggaat vallen haar ogen al weer dicht. Slaap maar weer, zeg ik. Ze knikt, met dichte ogen. Misschien kan ze weer wat wakkerzijn opbouwen voor Rob en Maarten straks. Dat lukt - hoewel ze na het bezoek van Rob extra-kalmerende middelen nodig heeft. Het afscheid is emotioneel, als het een afscheid is. Rob en Maritz rijden woensdag terug naar Portugal - tenzij. Tenzij, mits, als - dat zijn de woorden die telkens over tafel gaan. Maarten en ik eten Italiaans, ik ben mijn schuldgevoelens onderhand de baas. Even ergens anders aan denken. Daarna bel ik Annemarie. Goed zo, zegt ze. 194
Zondag 12 september
A
ls ik - te vroeg - wakker word, is de herfst begonnen. Het is kil in de slaapkamer, de wind giert om het huis, af en toe slaat de regen boos op het platte dak. Vroeger was dat een aanleiding om gezellig tegen elkaar aan te kruipen en onze zegeningen te tellen. Maar nou ligt ze negen kilometer verderop, en misschien regent en stormt het daar niet eens. In mineur zet ik de computer aan, en meteen breekt de zon door. Ik heb Julia op haar verzoek gisteren de foto's gemaild van haar en Annemarie. Ze antwoordt met een vrolijke kaart en de mededeling: ...die voeg ik graag toe aan mijn fotoboek. Ik heb namelijk een fotoboek van alle lieve mensen die ik ooit of nu nog verzorg. Hele lieve groeten.... Gisteren hoorde ik via-via dat een familielid zich nog steeds niet kan verzoenen met Annemarie's besluit. Want er is toch altijd een kans, en die mag je niet missen. Het is duidelijk iemand die met het begrip doodgaan geen kant op kan. Er zijn gelukkig ook de Julia's, die er dag-in dag-uit mee worden geconfronteerd en er dierbare herinneringen aan overhouden. Gisteren heeft ze me verteld dat ze elke begrafenis of crematie bezoekt van de mensen die ze verzorgd heeft. Om het mooi af te sluiten. Goedlachse, zorgzame Julia. Ze heeft ook nog de prachtigste achternaam die er voor haar verzonnen had kunnen worden: Glunder. Ik merk dat ik nu wel, in mijn eentje, mijn - onze - zegeningen kan tellen. Het geluk dat we hebben gehad als oorlogskinderen op te groeien in een wereld die steeds leefbaarder werd, waarin we steeds meer mogelijkheden kregen. En nooit het gevaar liepen om er niet dankbaar voor te zijn, zoals de welvaartsgeneratie die na ons kwam. De sensatie om voor het eerst de grens over te gaan, voor het eerst een eigen autootje voor de deur te hebben staan. Het gevoel toen we, in de Amerikaanse woestijn, ontdekten dat het tumbleweed dat we vroeger in zwart-wit westerns door de 195
Annemarie met tumbleweed. Arizona, 1986
stoffige stadjes zagen rollen, gejaagd door de wind, echt bestond - dat het geen kunstig door de prop-afdeling gevlochten takkenbal was, maar een levende plant die, als de wind ging liggen, de gelegenheid te baat nam om even te wortelen en energie te tanken. Tot de volgende vlaag. 196
Het moment waarop een roadrunner (miep-miep) ons pad kruiste en we constateerden dat die pootjes zo snel bewegen dat het, net als in de tekenfilms, lijkt alsof ze een wieltje onder hun lijfje hebben. Allemaal kleine momenten van geluk. Misschien kunnen we straks, in Regina Pacis, nog wat meer doen aan het gezamenlijke blessings counting.
Maandag 13 september
F
amous last words - aan het tellen van zegeningen komen we niet meer toe. Als ik op zondag haar kamer binnenkom zitten er drie mensen rond haar bed. Ze is in de nacht van zaterdag op zondag, net nog gecontroleerd, in diepe medicijnslaap, opgestaan, heeft zich losgerukt van alles waar ze aan vast zat en is de gang opgegaan. Ze liep als een kievit, zegt een van de zusters, en dat is een klein wonder want normaal is ze nog maar in staat tot één of twee wankele stappen. Nu ligt ze weer in bed, maar het kost veel moeite en spuiten om haar rustig te krijgen. Ze blijft schokken met de ledematen, wil er elk moment uit. Pas als Julia haar zin heeft doorgedreven en - met succes - een katheter heeft ingebracht, nemen de bewegingen af. We zitten later rond haar bed. Monique, Mark en ik. Kijken naar de plotselinge veranderingen in haar gezicht. Net de stuipjes van een baby, zegt Monique. Ineens fronst ze de wenkbrauwen, dan weer schiet er een snelle glimlach over haar gezicht. Denkt ze diep na over een probleem, herinnert ze zich een mooie gebeurtenis? We zullen het nooit weten. Hoe snel gaat het? Ook op de hamvraag kan niemand het antwoord geven. Ga maar naar huis, is de algemene raad. Maar als Michiel en ik de dag doornemen gaat de telefoon. 197
In diepe slaap na een morfine-injectie.
Ellen: het is toch beter dat jullie nou komen. Haar handen worden blauw. We rijden naar Regina Pacis. Ellen, die je met haar prachtige hoge bos henna-gekleurde haar en haar piercing eerder in de disco verwacht dan hier, zit aan het bed en aait over haar arm. Stil maar, vrouwke, rustig maar, Annemarie. Het lijkt te helpen. Maar het is toch beter dat ik blijf slapen - aan de overkant van de gang, naast de kamer die Annemarie eerst bewoonde, staat een bed klaar. Michiel rijdt naar Huissen om wat toiletspullen en kleren te halen. Nelleke is zo verstandig hem een fles whisky en cola mee te laten brengen. Ik ben zo verstandig om er maar één te mixen. Ik slaap vijf uur aan een stuk. Ik word wakker van gerommel op de gang. Het zal toch niet? Ja, dat is het wel. De moederlijke nachtzuster Margaret komt me voorzichtig meedelen dat Annemarie weer op de gang heeft gelopen en dat ze haar net weer in bed hebben gestopt en aangesloten. Drie uur zit ik naast haar. Aai, praat - ik weet nog steeds niet 198
wat er doordringt en wat niet. Laat nou maar gaan, zeg ik, je hebt je best gedaan, het hoeft niet meer. Als ze het al hoort trekt ze er zich niets van aan. Misschien zijn die wandelingen van haar wel laatste revolutietjes, misschien wil ze voor de laatste keer laten merken dat zij de regie heeft en dat niemand haar dient te vertellen wat ze wel en niet mag. Of zouden het toch ontwenningsverschijnselen zijn omdat ze door haar toestand ineens met roken heeft moeten stoppen? Dokter Hermans gooit het idee niet weg, hij gaat nicotinepleisters plakken. Als ik om half acht 's morgens aan haar bed zit komt de dagploeg met enig rumoer in actie. Ik hoor een vrolijke vrouwenstem op de gang: Alles goed meneer P? En dan een schorre bas: als alles goed was dan lag ik hier niet. Ik probeer te lezen, kan mijn aandacht niet bij het boek houden. Als Julia komt zegt ze: u moet krachten sparen. We bellen wel als het nodig is. Ik laat mijn spullen achter op kamer 2 voor vannacht. Ik aai over haar arm en leg uit dat ik naar huis ga omdat ik mijn krachten een beetje moet sparen. Ze zou de eerste zijn om het te begrijpen - en misschien begrijpt ze het ook. Dinsdag 14 september
D
e bezoekers die gisteren bij Annemarie geweest zijn vertellen hetzelfde verhaal: ze is compleet van de wereld, heeft moeite met ademhalen maar merkt daar zelf niets meer van. Om vijf uur 's middags zit ik weer naast haar bed. Aai, praat en hoop dat er iets overkomt. Ik ben Haye dankbaar voor de moeite die hij gedaan heeft om ons, zes, zeven weken geleden, te schetsen hoe de laatste levensfase eruit zou zien. Dat raspen en reutelen, zei Haye, dat is voor de bezoeker misschien griezelig, voor degene die in het 199
bed ligt betekent het niets. Hij heeft het zo vaak en zo uitdrukkelijk gezegd dat ik het niet alleen gelóóf maar het ook voel. Ik merk wel dat ik niet voortdurend moet kijken of haar ademhaling het nog volhoudt - elke twee minuten komt er een moment dat het de laatste keer geweest lijkt te zijn. Gekke situatie: ik houd haar hand vast en kijk televisie. Terwijl naast me mijn vriendin en minnares van een halve eeuw aan haar laatste fase bezig is, houd ik me bezig met het dilemma van een van de dochters Huxtable die niet kan besluiten op welke universiteit ze zich zal laten inschrijven. Krankzinnig, maar zo lijkt het te moeten. Michiel komt me een tijd gezelschap houden - ook voor hem begint het te wennen. We besluiten wel dat het beter is dat de kleinkinderen niet meer komen, laten ze maar het beeld van een nog actieve oma op hun netvlies houden. Om een uur of elf trek ik me met een whisky terug aan de overkant. Ik ben blij dat ik hier kan blijven - thuis zou ik waarschijnlijk niet durven te gaan slapen, wachtend op een telefoontje. En misschien zou ik dan niet meer in staat zijn naar Regina Pacis te gaan. Of de nieuwe Fiesta in de prak rijden. Ik ben aan de auto gewend. Het feit dat Annemarie het ding niet eens heeft gezien, constateer ik, kan voorkomen dat het háár auto zal blijven. Ik moet denken aan Mona, onze negentienjarige poes, die het destijds, een week voor we naar Huissen verhuisden, opgaf. Ze was al onrustig geweest vanaf het moment dat ze de eerste verhuisdozen zag verschijnen, constateerde dat ze te oud was voor die rotzooi en besloot te vertrekken naar de kattenhemel. Annemarie heeft talloze malen gezegd: wat fijn dat ze hier nooit meer geweest is. Alleen als ze een ei stond te klutsen zei ze altijd: Mona. Want als ze dat in Nijmegen deed sprintte het oude tijgertje onwaarschijnlijk rap uit de tuin naar de keuken om het kommetje schoon te likken. In de nacht word ik een paar keer wakker, ga naar Annemarie en zie dat de toestand volmaakt hetzelfde blijft. Margaret voelt haar pols en zegt: sterk, sterk. 200
Ironisch. Ik heb Annemarie vaak gezegd dat haar betrokkenheid bij derden zo groot was dat ze er zelf onderdoor ging. Nu werkt de pomp in haar borst door terwijl de rest het opgeeft. Ze had altijd teveel hart voor anderen, nu heeft ze teveel hart voor zichzelf. Woensdag 15 september
Z
o rustig heb ik haar nog niet zien slapen. De ademhaling is regelmatig, nauwelijks geluid in de keel, de houding ontspannen. Maar goed ook, want het was spitsuur gisteravond. Eerst komt Mark, die haar ten afscheid op het voorhoofd kust, dan arriveren Maritz en Rob. Maritz maant voortdurend tot stilte, maar het is niet nodig - Annemarie laat zich door niets en niemand meer storen. Maritz steekt een lichtje aan en leest, vlak bij Annemarie’s gezicht, een gedicht voor dat rept van weerzien en perspectief. Haalt ze daar inwendig haar schouders over op, of denkt ze ja, je weet nooit? Later zit ik nog lang te praten met Margaret, die zich visueel van háár en auditief van mijn welzijn op de hoogte houdt. En tussendoor vang ik nog een paar flitsen op van de Europacup. Met het geluid vrijwel op nul - want het geschreeuw van voetbalcommentatoren, dat vond Annemarie even erg als het geluid van krassende krijtjes op een schoolbord. Julia komt ook nog langs, na een vergadering, in burger. Ze pakt Annemarie's hand. Ik heb een paar dagen vrij, dus ik wilde even dág zeggen. Ik hoop voor u dat ik kan zeggen: vaarwel en een goede thuiskomst. De slaapkamer aan de overkant is me inmiddels net zo vertrouwd als die thuis - en bovendien wordt hier elke dag het bed opgemaakt. Een paar keer word ik wakker, loop dan naar de overkant en zit een tijd aan haar bed. De houding is onveranderd. Ze ligt op haar rug, het hoofd licht 201
naar rechts. Aan haar gebogen linkerarm de schakelarmband van haar oma uit Enschede. De vakanties die ze daar doorbracht behoren tot haar weinige mooie jeugdherinneringen. Vandaar het extra-beveiligingskettinkje waarmee het sieraad is vastgemaakt aan haar horloge. Het horloge met de poes op de wijzerplaat. Ze tikte het lang geleden voor een paar tientjes op de kop en ze heeft het nooit meer afgedaan - als iemand haar had voorgesteld het te ruilen voor een platina Rolex zou ze het aanbod verontwaardigd hebben afgewezen. Aan de rechterhand drie ringen: die van haarzelf en die van haar vader en moeder, symbool van het accepteren van het verleden. De rechterarm ligt elegant over de linker gedrapeerd, alsof een fotograaf net het tafereel heeft gearrangeerd. De hand gedecoreerd met de camee-ring die ik haar vijftig jaar geleden gaf. Ik kijk naar haar terwijl de stilte om ons heen hangt. Af en toe een kleine onderbreking: het geluid waarmee op de borden boven de Schipholbalies de plaatsnamen wisselen. Het komt van het pompje aan de zijkant van het bed dat laat weten een nieuwe hoeveelheid spul naar haar lichaam te hebben getransporteerd. Ik moet er elke keer naar kijken als ik het geluid hoor en ik realiseer me elke keer dat de bestemming hier altijd dezelfde blijft. Margarets dienst zit erop. Ze komt langs, neemt Annemarie's pols op en constateert: het hart van een jonge meid in de bloei van haar leven. Ik hoop niet dat er ergens, diep in de Melkweg, een computer staat die heeft bijgehouden hoeveel slaap ze in haar leven gemist heeft - vaak was ze niet meer dan vier of vijf uur van de wereld. Een computer die zo geprogrammeerd is dat ze al die slaap moet inhalen voor ze definitief de pijp aan Maarten, de andere jongens en mij mag geven. Als dat zo is hebben zij en ik nog heel wat nachten in Regina Pacis te gaan. Ik blader door het cryptogrammenboekje en zoek het laatste woord op dat ze vorige week invulde. Vrees die slagers niet kennen: faalangst. Daar zal ze nooit meer last van hebben. 202
Donderdag 16 september
Z
e ligt intens rustig te slapen, als ik woensdagmiddag bij haar kom. De handen nog precies zo als toen ik haar vanmorgen verliet. Het gezicht is glad als dat van de peuter uit de reclamespot van een paar jaar geleden, slapend op de achterbank na het bezoek aan een pretpark. Alsof er tientallen jaren in rook zijn opgegaan. Ik kus haar, en nog een keer namens Raf, de kapper waar ik me 's middags heb laten bijknippen. Praat haar bij. Ik vind het niet gek meer - Ellen heeft me net nog verzekerd dat ze ervan uitgaat dat een stervende in haar situatie van alles hoort en voelt. Ik maak me op voor de vierde nacht in de kamer aan de overkant van de gang. Hoeveel nachten nog? Michiel komt me gezelschap houden. We aaien over haar hand, kussen haar voorhoofd, en kijken dan weer wat televisie. Ik denk dat je in de situatie geweest moet zijn om die absurde combinatie te kunnen begrijpen. Om een uur of negen barsten, een paar kilometer ten westen van haar kamer, de feestelijkheden los waarmee de zestigste verjaardag van de Slag om Arnhem wordt gevierd. Kanonnen bulderen, vuurwerk knalt. Annemarie is er altijd bang voor geweest - hard abrupt geluid, dan zat ze weer middenin de oorlog. Ze heeft er nooit een oog bij dicht kunnen doen. Nu slaapt ze zonder problemen door alle lawaai heen en de serene uitdrukking wijkt niet van haar gezicht. Het wordt nog vreemder als, later op de avond, een blonde verpleegkundige die aan haar nachtdienst begint haar hoofd om de hoek van de deur steekt. Hoe is het? Nog steeds 0-1, zeg ik automatisch en begrijp dan pas dat ze niet naar het voetbal informeerde. Hoe lang nog? Margaret voelt haar pols, schikt haar laken. Ik durf niets meer te zeggen. Al twee morgens zie ik de mensen van de dag binnenkomen, in het logboek kijken en uitroepen: is mevrouw Kokke er nóg? We zijn allemaal verbaasd over haar kracht. 203
Het gezicht glad als dat van een peuter…. Annemarie, 1936. 204
Even na elven kus ik haar goedenacht en zeg dat ik nog wel een paar keer langskom, vannacht. Zoals ik dat de afgelopen nachten gedaan heb. Niet zo vroeg als nu. Om kwart over een maakt Margaret me wakker. Niet schrikken, maar het gaat snel, nu. Ik schiet wat kleren aan, haast me naar haar kamer. Al bij de deur zie ik het. De gezonde kleur van de laatste dagen kruipt langzaam maar zeker weg om plaats te maken voor een klei-achtige tint. Margaret laat me haar benen zien, die nog sneller verkleuren. Terwijl ik haar hand vasthoud zucht ze een keer diep - daarna stilte. Het is gebeurd, zeg ik. Nog niet, zegt Margaret. Dan, na een aantal seconden, zuigt ze haar allerlaatste adem in. Het leven verdwijnt van haar gezicht, de rust en tevredenheid blijven achter. Ik heb, wat een eeuwigheid geleden lijkt, geschreven dat de dood ook een soort eindexamen is, het bewijs dat het leven goed geleefd is. Annemarie is met lof geslaagd - haar schooltas kan hoog aan de vlaggenmast worden opgehangen. De mijne blijft in de gang staan. Vol leerboeken met titels als Weduwnaar - En Dan? En Leven Met Herinneringen. Ik kijk niet uit naar het komende cursusjaar.
Huissen, zomer 2004 205
206