Energiebesparing Voortgezet en hoger onderwijs Rotterdam en regio Rijnmond
Auteur Documentnummer Afdeling Datum
: Christian de Laat Willem de Neve : 20957328 : Rotterdam en Regiogemeenten : september 2009
DCMR Milieudienst Rijnmond ’s-Gravelandseweg 565 Postbus 843 3100 AV Schiedam T 010 - 246 80 00 F 010 - 246 82 83 E
[email protected] W www.dcmr.nl
1
2
Inhoud
1
2
3
4
Samenvatting
4
Inleiding
5
1.1
Milieudoelen energie
5
1.2
Project voortgezet onderwijs
5
Aanpak
7
2.1
Omvang sector
7
2.2
Milieuscore
7
2.3
Aanpak
8
Resultaten
9
3.1
Energiegebruik en besparingspotentieel
9
3.2
Maatregelen milieuscore
10
3.3
Koplopers en achterblijvers
11
3.4
Bewustzijn t.a.v. energiebesparing
11
3.5
Vervolgtraject
12
Conclusies en aanbevelingen
Bijlage 1.
Checklist milieuscore
Bijlage 2.
Scorekaart milieuscore
13
3
4
Samenvatting Met de uitvoering van milieudoel energie controleert de DCMR Milieudienst Rijnmond sector gewijs bedrijven en instellingen op het treffen van energiebesparende maatregelen. Het voortgezet en hoger onderwijs is de eerste sector die is doorgelicht volgens deze milieudoelenaanpak. Als een instelling jaarlijks meer dan 50.000 kWh of 25.000 m3 gas gebruikt dan is deze op besparingsmaatregelen doorgelicht die zich doorgaans binnen 5 jaar terugverdienen. De milieudoelenaanpak voorkomt dat de instellingen een kostbaar energie beparingsonderzoek moeten verrichten. Zij kunnen immers direct met de maatregelen aan de slag. Deze rapportage beschrijft de resultaten van de doorlichting van 200 instellingen die in Rotterdam en de regiogemeenten op besparingsmaatregelen zijn doorgelicht.
Uit de doorlichting komen de volgende conclusies: • Het energiegebruik van de instellingen ligt gemiddeld op ongeveer 380 ton CO2, evenveel als ca. 86 huishoudens per instelling. Uitgaande van een conservatieve inschatting levert uitvoering van besparingsmaatregelen een gemiddelde besparing op van 10%. In totaal komt dit neer op een reductie van 5.566 ton aan CO2. Dat is vergelijkbaar met het jaarlijks energieverbruik van 1.446 huishoudens. • Slechts een kleine 10% van de bezochte instellingen heeft hun energiebeheer op orde. Met de overige instellingen wordt een nazorgtraject opgestart om de instellingen ertoe aan te zetten met de besparingsmaatregelen aan de slag te gaan. • Veel eenvoudig te nemen maatregelen zijn niet getroffen. Meer dan de helft van de instellingen houdt het energieverbruik niet bij waaruit kan worden afgeleid dat bij op de meeste scholen geen actief energiebeleid wordt gevoerd. • Energiebesparingsmaatregelen op het gebied van verlichting zijn binnen de sector het minst getroffen. Van het totale elektriciteitsgebruik in de sector voortgezet onderwijs wordt 58% gebruikt aan verlichting (bron: Energie Centrum Nederland). Het toepassen van energiezuinige verlichting kan leiden tot 10 tot 30% minder elektriciteitsverbruik. Een groot aantal instellingen moet en kan met besparingsmaatregelen aan de slag. De DCMR organiseert daarom een voorlichtingsbijeenkomst om de betrokken directies en facilitair managers uit de sector over de besparingsmogelijkheden en de noodzaak daarvan te informeren. In het nazorgtraject zullen de instellingen aan de DCMR kenbaar moeten maken wanneer zij met de besparingsmaatregelen aan de slag gaan.
5
6
1
Inleiding
1.1
Milieudoelen energie
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) en het Activiteitenbesluit moeten bedrijven energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar treffen. Het maatschappelijk belang van deze maatregelen is groot, omdat het kan leiden tot zeer substantiële reducties in CO2-emissies. Namens de gemeenten werkt de DCMR Milieudienst Rijnmond aan dit onderwerp. Dat gebeurt via het ‘programma Milieudoelen Energie’. In dit programma bezoekt de DCMR bedrijven onder gemeentelijk bevoegd gezag, waarbij systematisch gekeken wordt naar mogelijkheden om energiebesparing te realiseren. De aandacht richt zich daarbij op in totaal ca. 3.500 bedrijven met een jaarverbruik van meer dan 50.000 kWh aan elektra of meer dan 25.000 m3 aan gas, waardoor ze als midden- of grootverbruiker gelden. Deze bedrijven worden tussen 2008 en 2012 doorgelicht. Daarbij wordt gekeken of deze bedrijven mogelijke rendabele maatregelen hebben genomen. Dat zijn maatregelen met een terugverdientijd kleiner dan vijf jaar. Deze maatregelen leveren het bedrijf een netto nancieel voordeel op door de besparing op de energierekening. De doorlichting gebeurt aan de hand van de ‘Milieuscore’ waarbij de meest rendabele maatregelen voor de desbetreffende bedrijfstakken zijn geselecteerd. De ondernemer hoeft hierdoor geen energieonderzoek te laten uitvoeren maar kan direct met maatregelen aan de slag. De bedrijven ontvangen achtergrondinformatie over het nut en effect van de nog te nemen maatregelen. Hiermee kan de ondernemer de maatregel zelf of door anderen laten uitvoeren. Van de ondernemers wordt gevraagd het tijdpad van de te nemen maatregelen in een aangeleverd plan van aanpak in te vullen. Als ze nalatig zijn worden de maatregelen verplichtend opgelegd. Eén van de branches uit het programma milieudoelen energie is het voortgezet onderwijs.
1.2
Project voortgezet onderwijs
In dit project is de sector voortgezet onderwijs binnen het Rijnmondgebied doorgelicht. Hierbij zijn alle locaties geselecteerd uit de categorie: algemeen voortgezet onderwijs, middelbaar en hoger beroeps onderwijs.
7
De scholen in de gemeente Rotterdam zijn bezocht in het tweede kwartaal van 2008. Van de overige gemeenten in de regio zijn de bezoeken in het vierde kwartaal van 2008 en het eerste kwartaal van 2009 uitgevoerd. Dit rapport geeft de belangrijkste resultaten van het project.
8
2
Aanpak
2.1
Omvang sector
Uit het registratiesysteem van de DCMR is een voorselectie van alle locaties die voldeden aan het criterium: SBI Onderwijsinstelling behoudens basisonderwijs. Uit deze totaallijst van 277 zijn uiteindelijk 200 locaties uiteindelijk doorgelicht. De overige locaties zijn om diverse redenen niet doorgelicht (opgeheven, verhuisd, fout geregistreerd, te kleinschalig).
De 200 locaties die uiteindelijk in dit rapport zijn verwerkt kunnen worden onderverdeeld in de volgende categorieën:
• algemeen voortgezet onderwijs (80); • middelbaar beroepsonderwijs (67); • hoger beroeps onderwijs (18); • aanverwante instellingen (35). Deze aanverwante instellingen hebben onder andere betrekking op studiebegeleiding en speciaal onderwijs.
Met uitzondering van een vijftal instellingen uit het hoger onderwijs hebben de instellingen geen convenant met de overheid getekend, oftewel een zogenaamd MJA (MeerjarenAfspraak).
2.2
Milieuscore
Als handvat voor het beoordelen van mogelijke besparingsmaatregelen is de lijst “kantoren” van Milieuscore gehanteerd. De lijst “kantoren” is gebruikt omdat er geen lijst beschikbaar is speci ek voor onderwijsinstellingen. Qua activiteiten met energiegebruik en mogelijke maatregelen lijken voortgezet onderwijsinstellingen echter veel op kantoren. De gehanteerde maatregelenlijst is bijgevoegd als bijlage 1. In totaal betreft het 28 maatregelen. De maatregelen zijn gegroepeerd naar delen van het gebouw. Maatregelen in technische ruimtes, maatregelen aan de gebouwschil of installaties die buiten staan en maatregelen die in werkruimten kunnen worden genomen. De maatregelen variëren in terugverdientijd, met een maximum van vijf jaar. Sommige maatregelen kunnen het beste genomen
9
worden tijdens een natuurlijk vervangingsmoment, andere maatregelen zijn binnen relatief korte termijn mogelijk. Uit ervaringscijfers blijkt dat de maatregelen van de Milieuscore gemiddeld staan voor 80% van het rendabele besparingspotentieel. Door de aanpak via de standaardmaatregelen wordt dus snel helder wat de belangrijkste opties zijn voor energiebesparing. Dit voorkomt dat aan instellingen een energie onderzoek moet worden opgelegd. De Milieuscore werkt met een checklist en strafpunten. Hoe hoger de score, hoe minder energiebesparende maatregelen zijn toegepast. Bij een score hoger dan 100 zijn er onvoldoende besparende maatregelen toegepast en wordt de instelling als achterblijver geclassi ceerd. Voornoemde toepassing van de Milieuscore is een methode om op een pragmatische manier een oordeel te vormen over de prestaties van scholen inzake het ef ciënt omgaan met energie.
2.3
Aanpak
Alle controlebezoeken zijn vooraf aangekondigd en schriftelijk bevestigd. Tijdens het controlebezoek is achtergrondinformatie over het nut en noodzaak van de maatregel besproken en in een naslagwerk overlegd. Aan de achterblijvers is een aanschrijvingsbrief verstuurd waarin is opgenomen dat zij een plan van aanpak in moeten dienen. In het plan van aanpak moet de school aangeven hoe en wanneer de ontbrekende energiebesparende maatregelen worden uitgevoerd. Bij de koplopers (scholen met een score lager dan 100) is een advies gegeven om de ontbrekende energiebesparende maatregelen toe te passen. Bij enkele scholen kwam tijdens de controle naar voren dat de school een kleinverbruiker is, met een verbruik van minder dan 50.000 kWh aan elektra en minder dan 25.000 m3 aan gas. Ook hier is een advies gegeven voor het treffen van de mogelijke energiebesparende maatregelen. Indien de energiegegevens niet bekend waren, is er vanuit gegaan dat de school een grootverbruiker is en dat een plan van aanpak ingediend moet worden.
10
3
Resultaten
3.1
Energiegebruik en besparingspotentieel
Tijdens de bedrijfsbezoeken is de scholen gevraagd om hun jaarlijks energiegebruik te overleggen. In totaal bleken 102 scholen deze gegevens beschikbaar te hebben, 98 niet. Deze 98 scholen zijn hierop aangeschreven. Onderstaande tabel geeft het energiegebruik van de bezochte bedrijven, uitgesplitst naar gas en elektra. Ook is de CO2-emissie berekend.
Tabel 3.1: Energiegebruik onderzochte scholen Grootheid
Electriciteit
Eenheid uitgedrukt in Totaal gebruik/emissie Gemiddeld gebruik/emissie
Gas
CO2-emissie
1
CO2-emissie
1
3
ton CO2
huishoudens
67.772.087
17.249.509
69.063
17.938
340.563
86.681
33
9
5.566
1.446
kWh
m
Totaal besparingspotentieel
Van de bezochte scholen zijn er in totaal 185 op basis gebruiksgegevens en kental na het bezoek gecategoriseerd als midden- of grootverbruiker. Vijftien locaties zijn naar aanleiding van het bezoek gecategoriseerd als kleinverbruiker. De totale CO2-emissie van de onderzochte scholen ligt op ca. 69.063 ton. Ter vergelijking: een gemiddeld huishouden in de regio Rijnmond heeft een CO2-emissie van ca. 3,85 ton. De CO2-emissie van de scholen komt dus overeen met het totale gebruik van ca. 17.938 huishoudens.
Voor het berekenen van het beparingspotentieel zijn de volgende aannames gehanteerd. Voor de achterblijvers kan een indicatie gegeven worden van het potentieel aan energie en CO2-emissie dat bespaard kan worden. Uitgangspunt is hierbij dat gemiddeld genomen bij MKB- en utiliteitsbedrijven circa 20% op het energiegebruik valt te besparen, zowel bij elektriciteit als gas. In het onderhavige onderzoek gaat het daarbij vooral om de maatregelen uit fi guur 1 Als indicatie wordt ingeschat dat door het treffen van deze maatregelen zo’n 10% besparing valt te halen. Dit komt – voor de 168 achterblijvers – overeen met een besparing van 5.566 ton CO2, oftewel de totale CO2-emissie van ca. 1.446 woningen.
1)
De CO2-emissie kan berekend worden met de volgende omrekenfactoren [bron: SenterNovem, Cijfers en tabellen, 2007 (elektriciteit,
gas), NIRIS-subsidieregeling (warmte). 1 kW h = 0,566 kgr. CO2; 1 m3 gas = 1,78 kgr. CO2; 1 GJ [stads]warmte = 38 kgr. CO2.
3.2
Maatregelen milieuscore
Tijdens de bezoeken is gekeken welke scholen de maatregelen uit de lijst van Milieuscore hebben genomen en of deze relevant was. De volledige resultaten zijn opgenomen in de bijlagen, Figuur 1. geeft een sectorbreed overzicht in hoeverre de maatregelen getroffen zijn.
12
3.3
Koplopers en achterblijvers
Met de scorekaart van Milieuscore is vervolgens gekeken welke scholen koploper zijn en welke achterblijver. Deze gegevens zijn ingevoerd in het MIRR. Het blijkt dat van de 200 scholen er 14 koplopers zijn en 186 achterblijver.
Aan alle scholen is het resultaat van de controle via een brief kenbaar gemaakt. De koplopers hebben een brief gekregen waarin is aangegeven welke maatregelen nog ontbreken. Bij de achterblijvers is in de brief helder aangegeven welke maatregelen nog niet waren getroffen. Daarbij is een uitgebreide toelichting bijgevoegd van de maatregel. De midden- en grootverbruiker is verder gevraagd om een plan van aanpak in te dienen waarin ze aangeven op welke termijn ze de ontbrekende maatregelen gaan treffen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aantallen koplopers en achterblijvers, uitgesplitst per gemeente.
3.4
Bewustzijn t.a.v. energiebesparing
Tijdens de controles is geconstateerd dat energiebesparing wel leeft bij de scholen, maar dat hier, gezien de resultaten van het onderzoek (daadwerkelijk genomen maatregelen), nog weinig mee wordt gedaan. Bij 65% van de instellingen wordt het energiegebruik niet geregistreerd. Daaruit kan
13
worden afgeleid dat energiebeheer op scholen niet vanzelfsprekend is en dat er nog veel besparing te realiseren is. Van de MJA-deelnemers is bekend dat energiebeheer binnen de organisatie meer een vanzelfsprekendheid is. De MJA-deelnemers presteren dan ook boven gemiddeld.
3.5
Vervolgtraject
Alle achterblijvers hebben een brief ontvangen met het verzoek om een plan van aanpak in te dienen. Deze brief bevatte informatie over de nog te nemen maatregelen en de daarbij behorende toelichting. Ook is aangegeven aan welke eisen het een plan van aanpak moest worden. Het opstellen van een plan van aanpak komt neer op het categoriseren van de maatregelen in drie verschillende mogelijkheden:
1. Maatregelen die binnen 6 maanden genomen moeten worden. Deze maatregelen hebben een korte terugverdientijd. 2. Maatregelen die binnen 2 jaar genomen moeten worden. Dit zijn maatregelen die mogelijk nader onderzoek verdienen maar zich wel binnen 5 jaar terugverdienen. 3. Maatregelen die niet genomen worden en dienen gemotiveerd te worden toegelicht.
De plannen van aanpak worden beoordeeld op volledigheid en onderbouwing. Als het plan van aanpak niet wordt ingediend of onvoldoende ambitie heeft zullen maatregelen en termijnen via een handhavingstraject aan de instelling worden opgelegd.
Na het a open van de in de plannen genoemde termijnen wordt door middel van nacontroles nagegaan of de maatregelen zijn genomen. Als dit niet het geval is, wordt ook hier op aangeschreven en volgt een handhavingstraject.
In september 2009 wordt een bijeenkomst georganiseerd om onderwijsinstellingen nader te informeren over energiebesparing. Dit gebeurt onder meer door diverse presentaties, een vragenronde met een panel van deskundigen en een kennismarkt waar de instellingen in contact kunnen komen met aanbieders van duurzame technieken en concepten.
14
4
Conclusies en aanbevelingen
In het project zijn 200 instellingen van het voortgezet en hoger onderwijs bezocht, waarvan 151 in Rotterdam en 49 in de regiogemeenten. Bij de controlebezoeken is getoetst of de instellingen de meest rendabele energiebesparende maatregelen hebben genomen.
Hiervoor is een checklist gebruikt om op een pragmatische manier een oordeel te vormen over de prestaties van scholen inzake het ef ciënt omgaan met energie. Het bijzondere hiervan is dat niet alleen naar de gebouwschil en vaste installaties is gekeken maar ook naar het het gebruik daarvan gedrag en.
Slechts een kleine 10% van de bezochte instellingen heeft hun energiebeheer op orde. Met de overige instellingen is een nazorgtraject opgestart om de instellingen ertoe aan te zetten met de besparingsmaatregelen aan de slag te gaan.
Meer dan de helft van de instellingen houdt het energieverbruik niet bij waaruit kan worden afgeleid dat bij op de meeste scholen geen actief energiebeleid wordt gevoerd.
Het energiegebruik van de instellingen ligt gemiddeld op ongeveer 380 ton CO2, evenveel als ca. 86 huishoudens per instelling. Uitgaande van een conservatieve inschatting levert uitvoering van besparingsmaatregelen een gemiddelde besparing op van 10%. In totaal komt dit neer op een reductie van 5.566 ton aan CO2. Dat is vergelijkbaar met het jaarlijks energieverbruik van 1.446 huishoudens.
Energiebesparingsmaatregelen op het gebied van verlichting zijn binnen de sector het minst getroffen. Van het totale elektriciteitsgebruik in de sector voortgezet onderwijs wordt 58% gebruikt aan verlichting (bron: Energie Centrum Nederland). Met uitvoering van besparingsmaatregelen kan op dit vlak van 10 tot 30% elektriciteit worden bespaard.
Gelet op de onbekendheid van energiebesparing binnen de sector zal dit regulerende spoor vanuit de
15
Wet milieubeheer moeten worden aangevuld met een stimulerend voorlichtend spoor. Om te beginnen door de resultaten van dit onderzoek terug te koppelen richting directies en facilitair managers uit de sector. Zij kunnen of moeten concreet met de resultaten die voor eenieder in beeld zijn gebracht aan de slag. Daarbij is het van belang dat zij energiebeheer integraal gaan opnemen in hun bedrijfsvoering. Door bijvoorbeeld het energiegebruik te monitoren wordt bewustwording gecreëerd. Ook voor het betrekken van een gebouw, de inkoop van diensten en installaties kunnen ten aanzien van energieprestatie eisen worden gesteld aan de aanbieders.
Naast dat het ef ciënt omgaan met energie een wettelijke plicht is, biedt een actief energiebeheer voordelen voor het klimaat, is het goed voor het imago van de school en verdient het zich uiteindelijk terug op de exploitatierekening.
16
17
18
Bijlage 1. Checklist milieuscore
1 van 194
2 van20 4
3 van21 43
4 van22 4
Bijlage 2. Scorekaart milieuscore
1 van23 1
24
25
DCMR Milieudienst Rijnmond ’s-Gravelandseweg 565 Postbus 843 3100 AV Schiedam T F E W
010 - 246 80 00 010 - 246 82 83
[email protected] www.dcmr.nl
26