Henk Dreijer Geboren september 1931 Woonplaats in 1940-1945: Den Haag (1940-1946) en Harfsen (1945) School: Lismanschool Den Haag en Openbare lagere school Harfsen Examenklas 1951: A5b, Chr. HBS Populierstraat, Den Haag.
MIJN HERINNERINGEN AAN DE OORLOGSJAREN Inleiding; Herinneringen ophalen van 70 jaar geleden en deze weergeven is moeilijker dan ik in het begin denk. Is het wat ik me herinner echt gebeurd, is de chronologische volgorde wel juist? Het zullen herinneringsfragmenten worden, die met woorden van deze tijd aan elkaar worden geregen. Was het verzoek om iets op te schrijven maar eerder gekomen dan had ik één en ander kunnen navragen aan mijn ouders. Mijn broer maar eens bellen. En dan dat weergeven voor anderen. Op internet. Het staat er op en komt er niet meer af, als je dat wilt. Vóór mei 1940. Geboren in de Aalbessenstraat, twee hoog. Voor de geboorte van mijn broer Dries (1935) wordt verhuisd naar de Sinaasappelstraat Mijn ouders huren daar een „dubbel‟ benedenhuis; boven de kamers en suite wonen andere buren dan boven de twee slaapkamers. Mijn ouders zijn dertigers als de oorlog uitbreekt. Mijn vader is onderwijzer op een lagere school van de Hervormde Gemeente, mijn moeder heeft ook de onderwijsdiploma‟s, maar geeft pas les als Dries naar de kleuterschool gaat. Mijn ouders zijn lid van een tennisvereniging en mijn vader voetbalt ook nog op zaterdagmiddag. Mijn broer en ik tutoyeren mijn ouders, maar bij conflictsituaties wordt het „u‟. Andere volwassenen moeten wij altijd met „u„ aanspreken. Maart 1938 zit ik (volgens mijn rapportenboekje) in de eerste klas van de Lismanschool, zij kent halfjaarlijkse verhogingen. Op zondagmorgen gaan we meestal naar de Bethlehemkerk en ‟s middags vaak naar het Stille strand. Dat is bij boer Van der Made het duin over en dan op het strand richting Kijkduin. De straat, toen nog zonder auto‟s (en hondenpoep), is tot het avondeten in de zomer mijn speelterrein. Mobilisatie Mijn broer op een paard, een soldaat er naast. In de Bosjes van Pex. Het is een foto, die ik mij herinner, maar die verdwenen is. Die soldaat, uit Haarlem, komt ook af en toe bij ons thuis.
Henk Dreijer pag 1
In een klein duingebied aan het eind van de Tomatenstraat / hoek Kersenstraat graven soldaten een kuil en op de rand wordt een machinegeweer in stelling gebracht. Met mijn vriendjes uit de straat kijk ik mijn ogen uit. Mei 1940 Van 10 mei herinner ik me weinig. Er zijn veel vliegtuigen in de lucht en er tussen verschijnen kleine rookwolkjes. Op straat zoek ik naar granaatscherven. Ik denk, dat we op zondag 12 mei ook naar de kerk zijn gegaan. Onder de preek verschijnen Nederlandse soldaten op de galerij bij het orgel. Zij zijn op zoek naar iets. Na de kerkdienst wordt er schande van gesproken; had deze actie niet even kunnen wachten. Het woord “5de colonne” valt; een woord, dat ook al thuis is gebruikt. De oorlog is op 15 mei voorbij. Dagen er na fiets ik met mijn vader naar Rotterdam, waar in mijn herinnering nog steeds rookwolken te zien zijn. “Dit mag je nooit vergeten” zegt hij geëmotioneerd. We bezoeken daar in een ziekenhuis een familielid, hij is militair van beroep en heeft een schotwond. Ik kom thuis met een vierkante meter vliegtuigvleugel van aluminium. Op het strand gevonden en op de trapper van mijn fiets vastgezet en meegenomen. Mijn vader wil dit stuk Duits oorlogstuig absoluut niet in huis hebben omdat hij er last mee denkt te krijgen. Hij dumpt het ‟s avonds laat in het duingebied aan het eind van de Tomatenstraat. 1940 t/m 1944 Op een avond wordt bij één van de bovenburen de Nederlandse vlag, die daar voor de Nederlandse Unie uithangt, in brand gestoken. Veel later hoor ik, waar het bij deze Unie precies om ging. Met de aanleg van de vestingwerken langs de kust komt er ook een eind aan het pootje baden in zee. Ik oefen het zwemmen in de vijver aan de Laan van Meerdervoort, ter hoogte van de Dalton HBS. Met mijn ouders en Dries maak ik in de grote vakanties fietstochten, o.a. in de Achterhoek. Tijdens een fikse regenbui schuilen we onderweg bij een boerderij in de buurt van Harfsen. We worden gevraagd binnen te komen en maken nader kennis. (Harfsen is een gehucht in de driehoek Zutphen - Deventer – Lochem). Ik heb een vriendinnetje in klas 5. Op een dag vertelt ze mij in haar huis, dat ze afscheid moet nemen. Ze gaat weg: “Verhuizen” zegt ze. We vinden dat beiden jammer. Henk Dreijer pag 2
Pas later begrijp ik, dat het gezin zich bij de Duitsers heeft moeten melden. In de gang hangt een grote kaart van Europa. Met vlaggetjes houdt mijn vader de frontlinies bij. De kaart verdwijnt voorgoed als er razzia‟s dreigen. In 1944 is er geen elektriciteit en gas. Ook de stoppen in de meterkast zijn weggehaald. Mijn vader verbreekt het loodje van de meterkast en legt een schroevendraaier op de plaats van de stoppen. Als er razzia‟s in onze buurt worden gehouden, schakelen de Duitsers de elektriciteit in. In ons huis gaat dan een lampje branden en dit is voor mijn vader het teken om via het luik in de slaapkamervloer onder te duiken. In de straat heeft slechts één man op de oproep voor de arbeidsinzet gereageerd. Hij wacht bij de stoeprand met een koffertje. We weten dat hij een houten been heeft en hij is ‟s avonds dan ook weer thuis. We hebben wel gelachen. Na 6 ½ jaar lagere school doe ik in 1944 toelatingsexamen voor de Christelijke HBS in de Populierstraat. In de aula zit ik, bij binnenkomst links, aan een tafeltje langs de lambrisering. Ik leg mijn etui met al mijn pennen boven op die lambrisering en hoor het etui er achter vallen. Pas in de pauze maakt de conciërge de “deur” tegen de verwarmingsradiator open en krijg ik mijn etui terug. Het voorval heeft geen invloed op mijn examen. Wordt er het eerste schooljaar vanaf september les gegeven? Ik weet het niet. Eind 1944 Het eten van de gaarkeuken is te weinig en mijn moeder trekt het Westland in om extra voedsel te bemachtigen. Dat lukt nauwelijks, omdat zij niets te ruilen heeft. Op een dag vertrekt zij naar die boerderij bij Harfsen op de fiets, om het voorwiel een ”tuinslangband”. Het ontbreekt aan herinneringen over haar terugkeer, over de hoeveelheid meegebracht voedsel en hoe mijn ondergedoken vader, mijn broer en ik het gedurende haar afwezigheid hebben gered. Ik ben belast met de houtvoorziening. Mijn broer is degene die op het zelfgemaakte karretje past, als ik bij verlaten huizen of in de Bosjes van Pex op houtjacht ben. Dat laatste gebied wordt vermeden nadat er iemand op een mijn trapt. De Laan van Meerdervoort wordt het vervangende gebied, waar ik de boomstronken langs de trambaan met veel moeite uit de grond spit en zaag. We eten tulpenbollen en suikerbieten. Ik heb inmiddels twee gaten in mijn linkerbeen, die niet meer dicht willen en waar pus uitkomt. Het is oedeem. Henk Dreijer pag 3
Een schoen kan ik eigenlijk niet langer aan en hout halen is er dus niet meer bij. Als de dokter langs komt, ben ik net een suikerbiet aan het schoonmaken. Hij vraagt een stukje, dat ik hem geef. Onze kat verdwijnt spoorloos. Later is er wat bouillon met stukjes vlees. Het verband is mij pas na de oorlog verteld. Januari 1945 Mijn ouders zijn er van overtuigd, dat het zo niet langer kan. Mijn broer en ik moeten naar het gezin op die boerderij bij Harfsen. Iemand heeft mijn vader verteld, dat er nog steeds treinen rijden, ‟s nachts en richting Duitsland. Hoe mijn moeder, mijn broer en ik bij het Staatsspoor in Den Haag komen weet ik niet, maar we kruipen daar in het donker ergens door de afzetting. Er staat een trein klaar met platte wagons, waar tramstellen van de HTM op zijn vastgesjord. We verstoppen ons in zo‟n tram en ontdekken, dat we niet de enigen zijn. De trein vertrekt! Onderweg stopt hij een paar keer, vermoedelijk omdat er Engelse vliegtuigen in de buurt zijn. Sommigen verlaten dan hun tramplaats. Wij echter niet, ik zou niet zo vlug weer in kunnen stappen. ‟s Ochtends is de trein bij Utrecht en volgens onze medepassagiers wordt er pas ‟s avonds verder gereden. De volgende ochtend bereiken we Zutphen, waar we uitstappen om vanaf daar naar Harfsen te lopen. Het is ruim 10 km. Ik kan niet meer, geef het aan een singel in Zutphen helemaal op. Mijn moeder en mijn broer laten mij in een voortuin van een huis achter en zullen zo spoedig mogelijk met hulp terug komen. Ik weet niet hoe lang ik daar heb gelegen, maar dan is daar mijn moeder terug met de boer uit Harfsen en met paard en wagen. Op de boerderij wordt de linkerschoen van mijn voet gesneden, het is één klomp bloed en pus. Hoe mijn moeder terug is gekomen weet ik niet. Begin 1945 Mijn broer en ik worden liefdevol in Harfsen opgenomen. Het boerengezin bestaat uit oom E., tante S. en zeven kinderen. Verder zijn er nog een opa en twee onderduikers op de boerderij. De oudste twee kinderen, jongens, zijn ongeveer van mijn leeftijd. Mijn broer wordt ondergebracht bij de broer van oom E., die ook een boerderij heeft. Op die boerderij zijn twee kinderen. De gaten in mijn been gaan niet dicht, maar worden ook niet groter. Er wordt aan een grote ronde tafel gegeten. Voor de kinderen zijn er niet genoeg borden. We eten met z‟n tweeën van één bord. Ik leer om het warme eten en vooral pap en soep vlug te eten. Er zijn een paar koeien en na een maand kan ik melken.
Henk Dreijer pag 4
De hele dag op de boerderij vindt tante S. niet verstandig, dus word ik achterop de fiets meegenomen naar de Harfsense lagere school, weer in de zesde klas. Lopen gaat al wat beter. Midden maart trekt een colonne mannen in gestreepte gevangeniskleding voorbij de boerderij. Die colonne wordt bewaakt door een aantal Duitsers. We worden naar binnen gestuurd. Eind maart 1945 is het front vanuit het zuiden naderbij gekomen en op 2 april weten de Canadezen met moeite een bruggenhoofd over het Twentekanaal te vormen, ten zuiden van Harfsen. De stenen brug is daar door de Duitsers opgeblazen, maar de Canadezen zijn in staat om er een pontonbrug voor in de plaats te leggen. Naast de boerderij is een betonnen, half-ondergrondse ronde siloput, waar normaal voederbieten in worden bewaard. Deze is nu leeg en oom E. heeft met de oudste kinderen er balken overheen gelegd. Daarover een zeil en een enorme berg aarde. Er is een overkapte ingang gemaakt en binnen is een ladder.om twee meter naar beneden te komen. Er ligt stro en er is een olielamp. De volgende dag komt het front dichterbij en schuilen we in de siloput. We zitten er ook in met mensen van de boerderij waar Dries woont en met bewoners van een huis verderop. Totaal 20 personen. De onderduikers zijn er niet bij, die hebben zich elders verstopt. We zitten er twee nachten en een dag in, terwijl het front telkens over ons heen rolt. Het gedonder van granaatinslagen is oorverdovend. „s Nachts blijken we Duitsers om ons heen te hebben. Soms kijkt er één via de ingang in de silo en zien bange mensen bij een olielampje. Overdag zijn ze er niet en zitten we tussen de twee partijen. De Duitsers zijn para‟s, zo lees ik nu in het legerverslag. Er zijn in die periode ook gevechtspauzes, waarin we soms om de beurt de siloput uitkomen. Oom E. melkt zelfs even de koeien, die zoals hij zegt „op springen staan‟. Zutphen staat in brand en in die richting ook veel boerderijen. ‟s Nachts vliegt het munitiedepot van de Duitsers in een molen vlakbij de lucht in Op de tweede dag zegt oom E., dat we van de Canadezen moeten verhuizen. Hoe het contact tussen hem en deze soldaten tot stand is gekomen weet ik niet; hij spreekt geen woord Engels. Misschien een bericht via de onderduikers? Er worden van een wit laken en stokken twee vlaggen gemaakt. We krijgen van oom E. te horen, dat we niet nieuwsgierig links of rechts mogen kijken, als we in ganzenpas richting het zuiden moeten lopen. We komen de siloput uit. Oom E. heeft zijn hond moeten laten doodschieten, het beest zou onderweg gaan blaffen. Henk Dreijer pag 5
Ik begrijp zijn ”kijk-instructie” beter, als de stoet mensen, een witte vlag voorop en één bij de laatste persoon, na ongeveer tweehonderd meter bij de volgende boerderij langs schuttersputjes loopt, waarin ik, vanuit mijn ooghoeken, platte helmen zie: Canadezen!. We zijn bevrijd. De tocht gaat richting het Twentekanaal, onderweg één en al vernieling en dode koeien in een weiland. Over de pontonbrug bereiken we Almen, waar we in de kerk (van de “Hoofdige boer”) op de kussens van de kerkbanken kunnen slapen. Ik word naar een militair veldhospitaal gebracht, waar een vrouw moet bevallen en een soldaat geopereerd wordt. Buiten liggen Canadese soldaten begraven. Ik zit met mijn been in een bak met water, waarin een zakje met wit poeder is leeg gestrooid. Penicilline? Ik krijg een aantal zakjes mee. We gaan na een dag terug, de boerderij staat er nog wel, maar de omgeving ligt vol met patroonbanden, grote koperen hulzen, granaten, handgranaten, enz.. Er is de lucht van dode dieren. Op de weg voor de boerderij staat een Sherman tank met een klein gat aan de voorkant. Binnenin is de tank bespikkeld met kleine scherven en bloed. Een stuk geschoten jeep staat op het erf. Op de weg ligt een dode Duitse soldaat. De twee oudste zonen en ik ontdoen hem van zijn schoenen en jas. Ik neem zijn gasmasker mee. Met z‟n drieën begraven we hem in een schuttersput langs de weg. We maken een houten kruis, omwikkelen dit met rollen verband en plaatsen dit op het graf. Met een tang krijg ook ik de kogels van de hulzen. Het kruit strooi ik in de vorm van mijn naam op een plankje. Als ik het kruit aansteek staat mijn naam in het hout gebrand. De huls gaat daarna in de bankschroef en het geeft een knal als ik met hamer en een spijker op het slaghoedje sla. Een Amerikaanse handgranaat heeft aan de buitenkant een schroef. Ik schroef hem onder water los en het kruit komt er uit. Daarna is de natte ontsteking niet meer gevaarlijk. Deze achteraf onverantwoordelijke handelingen van ons stoppen, als één van de oudste zonen een vinger moet missen. Ik rook mijn eerste sigaretten. Geruild voor eieren bij de soldaten. Via het Rode Kruis krijgen mijn ouders in juli bericht, dat mijn broer en ik in goede gezond verkeren. De wonden in mijn been zijn inmiddels dicht. Het gezin in Harfsen heeft het gezin Dreijer gered! Mijn moeder haalt ons op. Ik neem wat oorlogsbuit mee, die thuis in Den Haag door de BS in beslag wordt genomen. HBS-tijd 1945-1951 In september 1945 ga ik, zonder de lessen van de eerste klas te hebben gevolgd over naar de tweede klas. Henk Dreijer pag 6
Ik denk, dat ik mede door het gemak van dit overgaan, het nietsdoen van het voorbije jaar continueer. Ik voer het schooljaar niets uit. Of is dit nietsdoen misschien het gevolg van gebrek aan spanning en actie, die ik mis bij het leren van b.v. allerlei formules? De volgende jaren op de HBS worden geen succes. Het wordt weer de tweede klas en daarna over naar de derde. Aan het eind van deze klas zegt Kleine Ko, dat de cijfers 3 en 4 voor wiskunde allebei een 5 worden als ik HBS-A kies. En dan ga ik ook over naar de vierde. Hoewel ik weinig met talen heb, kies ik noodgedwongen voor HBS-A. Ik blijf weer zitten en slaag daarna in 1951. Ik vermoed, dat zonder oorlogsjaren de tijd op de HBS korter zou zijn geweest en een B-diploma zou hebben opgeleverd. Daarna Door enthousiaste verhalen van mijn ouders kies ik voor de kweekschool. Zonder veel inspanning behaal ik in 1953 mijn onderwijsbevoegdheid. De diensttijd brengt wat terug van die oude spanning en actie. Ik zwaai in 1955 af als reserve tweede luitenant. In 1957 willen mijn vriendin en ik trouwen, maar een huis in Den Haag krijg je pas toegewezen als je tenminste twee kinderen hebt. Ik solliciteer daarom bij Shell voor uitzending naar een school in het buitenland en wordt aangenomen. In maart 1958 vertrekken mijn vrouw en ik naar Curaçao. Een paar jaar later adviseert een collega mij om wiskunde te studeren. De studie lukt aardig. In 1965 word ik overgeplaatst naar de computerafdeling aldaar. Een cursus van een week over computers is in die dagen genoeg en met het advies “de rest zoek je zelf maar uit” begint totaal ander werk. Er volgt daarna een overplaatsing naar Caracas en in 1982 neem ik daar afscheid als hoofd automatisering Latijns Amerika. Mijn vrouw en ik verhuizen naar Nederland. In 1986 word ik gepensioneerd. Daarna werk ik nog twee jaar op freelance basis bij andere bedrijven. Invloeden op mijn persoonlijk leven Het leven is voor een onderwijzersgezin vóór de oorlog geen vetpot. Zuinig aan met alles. Voor mijn kleding verwijs ik naar „Het taaie ongerief‟ van Theo Thijssen. Daarbij komt het devies in oorlogstijd: „Niet zeuren‟. Ik gooi nu nog met moeite iets weg, ook al is het totaal versleten. Etenswaren weggooien is door de oorlogsjaren bijna een taboe. Ik ben na dat halve jaar op een boerderij, als 14 jarige op bepaald gebied vroegwijs en wat vrijgevochten en zeker niet vies van welk werk dan ook, dat moet worden gedaan.
Henk Dreijer pag 7
Zo komt het, dat ik al vanaf 1946 in mijn vrije tijd allerlei baantjes heb en ook vanaf dat jaar tijdens de zomervakanties het avontuur zoek door liftend door Europa te trekken. Helaas betekent die oorlogstijd ook, dat ik de langdurige zesde klas periode een aantal jaren continueer met geestelijk freewheelen. Dat is wel veranderd als ik zelf voor de klas sta. Tot slot Het geloof is gebleven. Later heeft de kerkgang gedurende de tropenjaren wel op een laag pitje gestaan en is een tijdlang ook niet mogelijk geweest.
Henk Dreijer pag 8