Eindverslag van het
Pilotproject Praktijkonderwijs
Uitgevoerd in opdracht van De Project Directie Taskforce Jeugdwerkloosheid
22 juni 2007 Opgesteld in opdracht van de werkgroep door Ton van Erven
Inhoud Nr Inhoud 0 Vooraf 1 Inleiding 2.1 Doelstellingen 2.2 Uitgangspunten 3 Uitvoering en resultaten 3.1 Deelnemende instellingen 3.2 Projectindeling 3.2.1 Fase 1 Kennismaking Begeleidingscommissie Selectie en aanmelding van de jongeren 3.2.2 Fase 2 Eerste werksessie: 25 april Tweede werksessie: 11 mei Derde werksessie: 25 mei 3.2.3 Fase 3 Vierde werksessie: 7 juni 3.2.4 Evaluatie van het project 3.2.5 Hoe verder? Vijfde werksessie: 22 juni 4 Leerpunten en Aanbevelingen 4.1 Leerpunten 4.1.1 Concreet werken 4.1.2 Samenwerking 4.1.3 Vinden van Werk 4.1.4 Nazorg of voorzorg? 4.1.5 De keten, haar schakels en de magneet… 4.1.7 Regiofunctie en netwerken. 4.1.8 Werk voor duizenpoten 4.2 Aanbevelingen 4.2.1 Doorgaan! 4.2.2 Heb ambities, wees realistisch 4.2.3 Overige aanbevelingen aan scholen en instanties 5 Tot slot Bijlage 1 Informatieformulier Bijlage 2 Actieformulier Bijlage 3 Algemene knelpunten zoals die aan begin van het project benoemd zijn Bijlage 4 Aanbevelingen en adviezen die niet direct verbonden zijn aan de doelen van de Pilot
-1-
Pag 1 2 2 3 3 4 4 4 4 4 5 5 5 5 6 6 7 7 7 8 8 9 9 9 9 10 10 11 11 12 12 12 13 13 14 15 17 18 24
0 Vooraf. Dit document is het verslag van de werkgroep die de door de Taskforce Jeugdwerkloosheid geïnitieerde Pilot project Praktijkonderwijs heeft uitgevoerd in de periode liggend tussen 1 april en 15 juni 2007. Deelnemers aan de werkgroep waren: Namens: Grotius College Delft, afdeling Praktijkonderwijs Interconfessionele Scholengroep Westland, afdeling Praktijkonderwijs Laurentius Praktijkschool Delft UWV Den Haag COLO Servicecentrum Mondriaan Onderwijsgroep Jongactief (samenwerkingsproject CWI en MKB) Gemeente Delft Het Jongerenloket / RMC
Dick Smits Eltjo Muntinga Lieke Reekers Ernst Andree Jan Fleer / HansBert Griffioen Maarten Franssen Monique Borsetti Torchio / Hensley Burgos Ati Hoekman / Elly Zwinkels Nanja de Loos
Het project werd begeleid door Ton van Erven, Ton van Erven consult en ondersteuning. Dit eindverslag werd op 22 juni 2007 door de werkgroep vastgesteld en aangeboden aan de initiator van de pilot: De Project Directie Taskforce Jeugdwerkloosheid (Andrea van der Meer).
1
Inleiding
De Taskforce Jeugdwerkloosheid heeft zich in de periode 2003-2007 sterk gemaakt voor de bestrijding van werkloosheid onder jongeren. De Taskforce zet daarbij in op een regionale invulling, zonder onderscheid te maken tussen verschillende groepen jongeren. Nadat echter van verschillende kanten aandacht is gevraagd voor de arbeidstoeleiding van jongeren uit het praktijkonderwijs, heeft de Taskforce een regionale pilot willen initiëren voor de arbeidstoeleiding van deze jongeren.
-2-
2.1
Doelstellingen 1. In beeld krijgen van knelpunten, oplossingen, faal- en succesfactoren en aanbevelingen bij het vinden van een leerbaan of baan voor jongeren uit het Praktijkonderwijs. 2. Plaatsing van de bij de pilot betrokken jongeren op een baan of een leerbaan, incl afspraken over nazorg.
2.2
Uitgangspunten
De opzet van de Pilot zoals bij aanvang geformuleerd in uitgangspunten. 1. In de Pilot worden minimaal 20 leerlingen vanuit het Praktijkonderwijs door intensieve begeleiding voor juni 2007 toegeleid naar een baan of leerbaan. 2. Hierbij zijn (worden) ten minste betrokken: de deelnemende scholen voor praktijkonderwijs, UWV, RMC, betrokken gemeenten, betrokken ROC’s, CWI, COLO/kenniscentra. 3. De TFJW financiert de projectleider voor de pilot. 4. De projectleider kan met vragen over relevant beleid direct contact opnemen met leden van de begeleidingscommissie. Hierin zijn vertegenwoordigd: De Project Directie Taskforce Jeugdwerkloosheid; Het Ministerie van OCW (directie voortgezet onderwijs) Het ministerie SZW (Directie Sociale Verzekeringen). 5. De jongeren zijn afkomstig uit: groepen 4 en 5 van het Grotiuscollege (Delft), de Laurentius Praktijkschool (Delft) en het ISW (Naaldwijk) en RMC regio Delft 6. De jongeren worden intensief één op één begeleid. Van belang is dat jongeren (en hun ouders) een realistisch beeld krijgen van hun mogelijkheden en kansen op de arbeidsmarkt en een goed beeld krijgen van de beoogde (leer)baan. Waar nodig worden competenties en wensen nader in beeld gebracht en wordt getracht de wensen t.a.v. beroep en type baan om te buigen naar een meer kansrijk en haalbaar alternatief. Bij dit laatste worden o.a. de vraag naar arbeid en de competenties van de jongere betrokken. 7. De jongeren worden individueel goed in beeld gebracht. Per jongere betreft dit o.a.: de wensen en mogelijkheden t.a.v. beroep/functie en soort baan, beperkingen en benodigde begeleiding. 8. In overleg met o.a. de betrokken scholen (praktijkonderwijs en ROC’s), CWI en Colo/kenniscentra worden de beschikbare leerbanen in beeld gebracht. 9. Werkgevers worden actief en adequaat benaderd. Werving van vacatures vindt plaats aan de hand van de profielen van de betrokken jongeren. Van belang is dat werkgevers een realistisch beeld krijgen van de jongere die zij eventueel in dienst willen nemen en van de begeleiding/nazorg die zij kunnen verwachten. 10. De jongeren en werkgevers worden één op één met elkaar in gesprek gebracht. 11. Streven is plaatsing van de jongeren op een betaalde (leer)baan, incl afspraken over begeleiding/nazorg. 12. De projectleider levert, in samenwerking met de betrokken organisaties, aan de TFJW begin juni een evaluatie met een beschrijving van de knelpunten, oplossingen, succesen faalfactoren en aanbevelingen. De conceptevaluatie wordt uiterlijk 1 juni 2007 besproken in de begeleidingscommissie. De definitieve versie wordt uiterlijk 15 juni opgeleverd. 13. De Taskforce Jeugdwerkloosheid zal de evaluatie onder de aandacht brengen van de hierbij relevante organisaties.
-3-
3
Uitvoering en resultaten
Het project kende een zeer korte looptijd: van 1 april tot 1 juni, met een uitloop voor de verslaglegging tot 15 juni. Hieraan voorafgaand hebben de directies van de genoemde scholen voor Praktijkonderwijs, het RMC Delft en UWV Den Haag al aangegeven aan het project te willen deelnemen. Na het vinden van een projectleider is er gestart met de verdere invulling van het projectplan. Ook zijn diverse mogelijke instellingen aangezocht om aan het project deel te nemen. Binnen korte tijd is het gelukt om veel verschillende partners bij elkaar te krijgen.
3.1
Deelnemende instellingen
De deelnemende instellingen en instanties waren: o Het Laurentius, zelfstandige school voor Praktijkonderwijs; o Het Grotius college, de afdeling Praktijkonderwijs; o ISW Naaldwijk, de afdeling Praktijkonderwijs; o Het servicecentrum van de Mondriaan Onderwijsgroep (ROC); o UWV Den Haag; o Jongerenloket / RMC Delft; o Jongactief, samenwerkingsproject van (landelijk) CWI en MKB; o Colo / Kenniscentra (coördinatie regio Westland / Delft); o Afdeling beleid onderwijs en arbeid van de gemeente Delft. Helaas is het tijdens de projectperiode niet mogelijk gebleken om de lokale CWI’s (Delft en Naaldwijk) bij het project te betrekken. Dit is ook het geval voor Stichting MEE en andere ROC’s en gemeenten in de regio van de pilot.
3.2
Projectindeling:
Er was sprake van 3 fasen: Fase 1: Kennismaking en voorbereidende werkzaamheden. Fase 2. Werken aan plaatsing van de jongeren in werk, gebruik makend van elkaars expertise. Fase 3. Evaluatiefase.
3.2.1 Fase 1. Kennismaking. In de eerste week zijn de scholen en een aantal deelnemende instanties door de projectleider bezocht. Het doel hiervan was: kennismaking en nagaan welke kansen en bedreigingen de deelnemers zagen. Ook werden de eerste voorbereidingen getroffen voor de daadwerkelijke uitvoering. Een product hiervan was een formulier dat gebruikt zou worden bij het vergaren van gegevens over de jongeren. (bijlage 1.) Er werd ook een “actieformulier” ontwikkeld waarop de voorgenomen acties en de betrokken partijen in beeld konden worden gebracht. (bijlage 2.)
-4-
Begeleidingscommissie. In de eerste weken werd ook de Begeleidingscommissie geïnstalleerd. De BC bestond uit de volgende vertegenwoordigers vanuit verschillende departementen: Namens De Project Directie Taskforce Jeugdwerkloosheid
Mw. L. Schmidt Mw. A. van der Meer Mw. M. Vreeburg
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (directie Sociale Verzekeringen) Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (directie Voortgezet Onderwijs)
Dhr. T.W.M. van Gijlswijk
De selectie en aanmelding van de jongeren. In de eerste weken werden de jongeren geselecteerd en aangemeld. Dit nam nogal wat tijd in beslag omdat toestemming van de ouders/verzorgers moest worden verkregen voor deelname van de jongere aan het project. Als eerste kozen de scholen: die jongeren die voornemens zijn volgend cursusjaar de school te verlaten en voor wie nog geen passende (leer)baan was gevonden. Een en ander resulteerde in de aanmelding van 12 jongeren door de scholen en 2 jongeren door het Jongerenloket /RMC. Hoewel dit niet voldeed aan uitgangspunt 1 (20 jongeren) besloot de Taskforce om het project door te laten gaan. Hierop werden de gegevensformulieren (bijlage 1) door de betrokken docenten in de scholen ingevuld en opgestuurd naar de projectleider. Deze verzamelde ze en bundelde de relevante informatie voor de werkgroepleden ten behoeve van de werkbijeenkomsten.
3.2.2 Fase 2. Eerste werksessie: 25 april Bij de eerste werkbijeenkomst bleek er nogal wat tijd nodig om de werkgroepleden aan elkaar voor te stellen. De vertegenwoordigers van de scholen (stagecoördinatoren) UWV en het servicecentrum bleken elkaar te kennen van een netwerk dat door het UWV regelmatig bij elkaar wordt geroepen. Andere werkgroepleden bleken elkaar noch andere betrokkenen te kennen. Ook was er behoorlijk wat tijd nodig om aard en wezen van de instellingen die men vertegenwoordigde nader toe te lichten. Tijdens deze eerste werkbijeenkomst bleek er een grote behoefte te bestaan om, alvorens over de leerlingen te gaan praten een aantal algemene knelpunten te noemen en opmerkingen te plaatsen. Deze knelpunten en opmerkingen zijn in deze eindrapportage opgenomen als bijlage. Tijdens de evaluatiefase zijn de verschillende genoemde zaken voorzien van kanttekeningen voortkomend uit wat er in het project is gebeurd en geleerd (bijlage 3.). Veel van de genoemde knelpunten en opmerkingen zijn niet onbelangrijk. Bij het opstellen van de eindrapportage is besloten om ze in een aparte bijlage op te nemen omdat zij niet echt -5-
aan de orde zijn geweest tijdens het werken binnen het project met als doel: plaatsing van de jongeren op een (leer)baan. Na de kennismakingsronde en al wat er verder ter tafel kwam was er in de eerste werkbijeenkomst te weinig tijd over om de leerlingen te gaan bespreken. Er is, bij wijze van oefening wel een aantal leerlingen besproken. Dit vooral ook met als oogmerk om te bepalen of de formulieren compleet genoeg waren en werkbare informatie opleverden. Er werd besloten om snel nog eens bij elkaar te komen. Dit kon pas op 11 mei (in verband met de vakanties rond Koninginnedag.
Tweede werksessie: 11 mei. Tijdens deze sessie zijn alle leerlingen aan de orde gekomen. Van alle leerlingen is een actieformulier ingevuld (later verwerkt door de projectleider.) Opvallend was dat er in deze sessie veel maatregelen, regelingen en projecten boven tafel kwamen die allemaal te maken bleken te hebben met het vergemakkelijken van de plaatsing van jongeren op de arbeidsmarkt. Hierbij bleek dat een groot deel van deze regelingen bij het merendeel van de betrokkenen niet bekend was of niet gebruikt werd bij het plaatsen van jongeren op werk of vervolgopleiding. Bij de invulling en verwerking van de actieformulieren bleek dat er nog weinig sprake was van een gezamenlijke aanpak rond de jongeren. Bij de eerste invulling bleef het aantal betrokken instellingen en personen bij het merendeel van de jongeren beperkt tot de stagecoördinator van de betreffende school of de mentor vanuit het Jongerenloket.
Derde werksessie: 25 mei Op 24 mei had de projectleider een inleiding gehouden bij de adviseurs van de Kenniscentra die bijeen waren geroepen door COLO voor onderlinge afstemming. In die inleiding werd uiteengezet was het Praktijkonderwijs is, en wat de jongeren uit het Praktijkonderwijs voor de bedrijven kunnen betekenen. Vervolgens werden 8 dossiers uit het project ingebracht met het verzoek aan de adviseurs om te bekijken of zij enige mogelijkheden zouden zien om voor deze jongeren een bedrijf te adviseren. De adviseurs gingen enthousiast aan de slag en aan het einde van de sessie waren aan alle namen van de jongeren ook namen van KC adviseurs verbonden. In de werksessie van 25 mei was vooral aandacht voor de mogelijke samenwerking met de adviseurs van de Kenniscentra. Van alle jongeren werd de stand van zaken doorgenomen en de actieformulieren eventueel bijgesteld en aangevuld. Na deze sessie heeft de projectleider de actieformulieren verwerkt en opnieuw aan betrokkenen (waaronder ook de adviseurs van de Kenniscentra) gemaild.
-6-
3.2.3 Fase 3. Vierde werksessie: 7 juni Dit was de laatste werksessie. De bespreking van stand van zaken bij de leerlingen leverde het volgende beeld op: 4 jongeren geplaatst op een baan (32u/wk) met arbeidscontract en vervolgen hun opleiding in het PRO. 2 jongeren zijn ingeschreven voor BBL opleidingen Niveau 1; plaatsing op een leerbaan is vrijwel rond. 2 jongeren nog twijfelachtig. Mogelijk BBL Niveau 1 onder begeleiding van het PRO? 2 jongeren zijn ingeschreven voor BOL opleidingen Niveau 1 1 jongere mogelijk naar werk zonder vervolgopleiding, voor haar wordt nog een passende BBL opleiding gezocht. 1 jongere naar een inburgeringstraject 1 jongere blijft op PRO (stage geen werk) 1 jongere onbekend (zoek). Bij tenminste 1 school was de samenwerking met de vertegenwoordigers van de Kenniscentra goed op gang gekomen, dit tot enthousiasme van de betrokken stagecoördinator. Bij de andere twee scholen was dat, nog, niet het geval. Zij gaven wel aan behoefte te hebben aan verdere samenwerking met de Kenniscentra. De werkgroepleden evalueerden het project in algemene zin. Men was unaniem van mening dat de aanpak zoals de Taskforce in dit project had gebruikt: zoveel mogelijk betrokkenen aan tafel en het maken van concrete afspraken en plannen voor de begeleiding van de jongeren, prettig, nuttig en voor herhaling vatbaar was. Hoewel het project voor de deelnemende instellingen feitelijk voorbij was, werden er nog afspraken gemaakt met de projectleider om op de scholen verder uitleg te geven over de uitkomsten en inzichten van het project. Hierbij waren de scholen voor Praktijkonderwijs in het bijzonder geïnteresseerd in de mogelijkheden die zij hebben om het geld dat zij voor de begeleiding van de jongeren ontvangen van de overheid op creatieve wijze te gebruiken.
3.2.4 Evaluatie van het project. Aan het begin van het project stonden vooral de scholen nogal sceptisch tegenover het aanbod om 20 “moeilijk plaatsbare jongeren” alsnog aan een baan te helpen. Het aanbod van de Taskforce Jeugdwerkloosheid kwam, in eerste instantie nogal pretentieus over bij de stage coördinatoren… “Wie zijn zij dat ze problemen, waar wij al een tijd mee kampen, plotseling op zouden kunnen lossen!” vroegen de stagecoördinatoren zich af. Achteraf is gebleken dat de Pilot toch veel winstpunten heeft opgeleverd. Inzichten en kennis van de werkgroepleden over de mogelijkheden om jongeren van het Praktijkonderwijs te begeleiden in hun overstap naar werk en/of een vervolgopleiding zijn gegroeid. De korte looptijd van het project bleek zowel een hobbel als een winstpunt voor het project te zijn. De deadline (bijna letterlijk omdat de Taskforce ongeveer 2 ½ maand na de start van het
-7-
project zou eindigen) van 15 juni bleek voor velen een extra impuls om samen wat te gaan doen. Door de korte looptijd van de Pilot is het niet mogelijk gebleken om alle mogelijke partijen deel te laten nemen aan het project, Voor de start van het project was er al een “netwerk” van de PRO scholen, het servicepunt van Mondriaan en UWV, soms aangevuld door deelnemers als CWI en Jongerenloket. De inbreng van nieuwe deelnemers aan de besprekingen zoals: COLO / Kenniscentra, de gemeente en door het inzetten van een externe (en onafhankelijke) projectleider werkte verhelderend voor alle partijen. Niet alle uitgangspunten zijn haalbaar gebleken. Zo was het aantal jongeren kleiner dan vooraf verwacht. Dit is overigens geen bezwaar gebleken bij het “testen” van de Taskforce aanpak. Uiteindelijk was het misschien zelfs wel een voordeel dat er niet 20 maar 14 jongeren te bespreken waren. Hierdoor was er tijd om wat dieper op elke jongere in te gaan. Ook bleek, tijdens de Pilot dat het doel om deze jongeren naar werk te begeleiden voor een aantal jongeren niet haalbaar c.q. wenselijk. Niet zelden bleek dat de jongeren zelf nog wilden doorleren of dat de school voor Praktijkonderwijs nog niet “klaar” was met de jongere. Hoewel de betrokkenen aan het begin van het project hadden aangegeven dat er geen afsluitende bijeenkomst nodig zou zijn, bleek nu dat zo een afsluiting wel wenselijk en nodig was. Dit niet alleen omdat het project uiteindelijk als een zeer nuttig en prettig werkend instrument werd gezien. Maar ook omdat er mogelijk toch nog verdere werkafspraken nodig zouden zijn om het geleerde niet te laten “verdampen”.
3.2.5 Hoe verder? Vijfde werksessie: 22 juni Deze sessie viel buiten de projectperiode aangezien het project op 15 juni geheel afgerond had moeten zijn. De deelnemers aan het project hadden wel behoefte aan een afsluitende bijeenkomst waarin vooral de blik ook op de toekomst gericht moest worden. Uitkomst van deze bijeenkomst is dat de inhoud van het eindverslag grotendeels is vastgesteld. Aan de projectleider is gevraagd om hier en daar nog wijzigingen aan te brengen. Deze wijzigingen zijn niet van dien aard dat zij nog verder besproken hoeven te worden. Ook zijn er afspraken gemaakt een wie, en op welke wijze, het verslag verder zal worden verspreid. De belangrijkste belanghebbenden zijn: de directies van de deelnemende scholen, twee beleidsdirecties van de departementen van OCW en SZW en het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs. De Taskforce Jeugdwerkeloosheid zal aan hen het eindverslag officieel zal aanbieden. Tijdens deze afsluitende sessie was er ook veel aandacht voor een mogelijk vervolgproject, zoals verderop beschreven bij 4.2 1. Dick Smits heeft aangeboden om ervoor te zorgen dat er in begin september 2007 met het vervolg aan dit project wordt begonnen.
-8-
4
Leerpunten en Aanbevelingen
Tijdens het project en bij de evaluatie bleek dat het project voor alle werkgroepleden leerzaam is geweest. De onderlinge samenwerking en de creativiteit die loskwam bij het bespreken van de leerlingen werd door iedereen inspirerend gevonden. Hierna volgen de belangrijkste leerpunten die door de werkgroepleden werden ervaren, naast nog een aantal dingen, die individuele deelnemers tijdens het project hebben geleerd. Daarna volgen de belangrijkste aanbevelingen. 4.1
Leerpunten
4.1.1 Concreet werken. De Taskforce wilde met dit project bewerkstelligen dat mensen vanuit verschillende instellingen en expertises op een korte en doelmatige manier samen zouden werken om jongeren of op een baan of op een school te krijgen. De concrete manier van werken, waarin de zorgbehoefte, de talenten en de beperkingen van de individuele jongere centraal staan, werd door de werkgroepleden als verhelderend en leerzaam ervaren. Tijdens het project is voor de werkgroepleden een proces gestart waarin men veel heeft kunnen leren over de mogelijkheden die andere dan de eigen organisatie hebben om jongeren te (doen) ondersteunen en begeleiden. Omdat het project kort duurde en er veel tijd ging zitten in kennismaken met elkaar en kennis opnemen die men aan elkaar verstrekte zijn de werksessies over het algemeen meer leersessies geworden. Hierdoor is van het echte uitvoerende concrete werk minder terecht gekomen dan men had gewild. Dit gegeven wordt door de deelnemers aan de werksessies niet negatief gewaardeerd: je moet eerst leren en weten voor je tot handelen over kunt gaan. Zo is het voor de stagecoördinatoren duidelijk geworden dat er veel mogelijkheden zijn die ervoor kunnen zorgen dat de werkgevers eventueel toch overgaan tot het plaatsen van een jongere. De kennis over deze mogelijkheden heeft er echter nog niet toe geleid dat deze hulpmiddelen ook in de gesprekken met de potentiële werkgevers werden ingebracht. Ook bij de adviseurs van de Kenniscentra bleek nog een hiaat in kennis te bestaan ten aanzien van deze hulpmiddelen. Uiteraard was dit niet geval voor de medewerker van UWV. Alle werkgroepleden hebben aangegeven er prijs op te stellen als deze manier van concreet werken (misschien in iets kleiner verband en per school) doorgezet zou worden. Hierbij wordt gedacht aan een of twee besprekingen over alle potentiële uitstromers van de school. Daarnaast is ad hoc samenwerking en een algemeen periodiek overleg (bijvoorbeeld aansluitend op het bestaande netwerk van stage coördinatoren) over meer algemene zaken rond dit thema wenselijk.
4.1.2 Samenwerking Binnen het project is wel gebleken dat het vormen van “partnerschap” met anderen vooralsnog lastig te organiseren bleek. Hier zijn twee mogelijke oorzaken voor aan te wijzen. De werksessies werden gehouden met een mengeling van mensen: een groep “uitvoerders” en een groep “beleidsmakers”. Het bleek niet altijd gemakkelijk om iemand die zich vooral met
-9-
het ontwikkelen van beleid bezig houdt op een praktische manier te betrekken bij het daadwerkelijk begeleiden en plaatsen van een jongere. Wel kwamen er tal van adviezen en mogelijke oplossingen aan de orde die weer een bijdrage leverden voor de ontwikkeling van de kennis over de mogelijkheden die er bestaan. Een andere mogelijke oorzaak voor het gegeven dat er nog niet tot maximale samenwerking werd gekomen, is dat teveel mensen nog relatief onbekenden en dus niet voor de hand liggende samenwerkingspartners waren.
4.1.3 Vinden van werk. Tijdens de pilot bleek er onduidelijkheid te bestaan over de taak van het Praktijkonderwijs voor het vinden van een (eerste) werkplek voor de leerlingen die de school gaan verlaten. Vanuit OCW is aangegeven dat het vinden van een eerste werkplek, voor de bij de school ingeschreven leerlingen, tot de impicietie taak van het praktijkonderwijs behoort. De pilotscholen spannen zich in de praktijk al in om een werkplek voor hun leerlingen te vinden, maar zagen dit niet als hun feitelijke taak. Het CWI geeft aan dat de scholen voor Praktijkonderwijs blijkbaar het CWI niet weten te vinden. Een verdere vorm van samenwerking en versterking van wederzijdse positieve beeldvorming lijkt hier wenselijk. De scholen en de Kenniscentra waren, grotendeels, onbekenden voor elkaar. De zeer korte samenwerking tussen de scholen en de Kenniscentra hebben het inzicht doen groeien bij de scholen dat de adviseurs van de Kenniscentra heel goed in staat zijn om voor de leerlingen te “makelen”. Het verdient aanbeveling voor de scholen om de taak: het vinden van passend werk, in samenwerking met ter zake deskundige partners te doen. Tijdens het project zijn de Kenniscentra, als deskundige instellingen met 800 adviseurs door het hele land, nadrukkelijk in beeld gekomen. De scholen wordt aanbevolen om de, nog prille, contacten met de adviseurs van de Kenniscentra verder te ontwikkelen.
4.1.4 Nazorg of voorzorg? Bij de bij de pilot betrokken scholen is men van mening dat er geen wettelijke voorschriften zijn omtrent de door het praktijkonderwijs te leveren nazorg aan de leerlingen na het verlaten van de school. Vanuit OCW is aangegeven dat leveren van nazorg een impliciete taak is van de school. Dit betekent niet dat de school de benodigde begeleiding van de leerlingen na het verlaten van de school per definitie in zijn geheel zelf moet uitvoeren. Van belang is dat de school dit zoveel mogelijk belegt bij andere hiertoe aangewezen instanties (bijv roc’s, gemeenten en arbeidsmarkt instanties). Het verdient aanbeveling voor de scholen voor Praktijkonderwijs om zich nader te verdiepen in wat ze onder “nazorg” verstaan, of wensen te verstaan. “Nazorg” zou, onder meer, kunnen bestaan uit het verzorgen van “warme overdracht” aan bijvoorbeeld UWV, CWI, vervolgopleiding. Maar het zou ook kunnen zijn: nog langer in begeleiding houden en in die periode gerichte begeleiding bieden op verdere opvang / begeleiding door derden. Tijdens het project is gebleken dat de scholen vaak weinig creatief zijn in hun aanpak van de begeleiding van de jongeren. Te vaak blijkt er een “schoolse” aanpak gevolgd te worden terwijl meer creativiteit t.a.v. de inzet van middelen en tijd zeker in de laatste schooljaren van
- 10 -
de leerling, meer rendement zouden kunnen opleveren. Dit rendement zou zelfs zo hoog kunnen zijn dat “nazorg” niet meer door de school geboden hoeft te worden. (De gelden die voor de ondersteuning van een leerling worden verstrekt zouden zeker ook kunnen worden besteed aan het overleggen met derden over de begeleiding van de jongeren of in begeleiding van de jongere op een betaalde baan of vervolgopleiding.)
4.1.5 De keten, haar schakels en de magneet… De werkgroep heeft tijdens het project geconstateerd dat de “keten” die zou moeten bestaan tussen diverse partijen in de begeleiding van deze jongeren zo sterk is als de zwakste schakel. Meermalen is door de deelnemers aan het project vastgesteld dat er sprake was van gebrekkige communicatie en/of niet adequaat handelen van een of meerdere partners. In het project is de term “magneetsessie” geboren. Hiermee worden die bijeenkomsten bedoeld waarin alle betrokken (of misschien wel nog niet betrokken of los geraakte) schakels van de zorgketen bij elkaar worden gebracht. In deze “magneetsessies” wordt dan gewerkt aan het (opnieuw) leggen van verbindingen en het onderhoud van de kracht van de hele keten. De werkwijze zoals in de werksessies: uitgaan van individuele leerlingen, lijkt hiervoor een goed hulpmiddel te zijn. Een van de conclusies binnen het project was: het ontwikkelen van netwerken is op zich al een hele klus, maar daarna moet er ook goed gelet worden op het onderhoud van die netwerken. Vaak zijn de netwerken afhankelijk van personen en hun onderlinge relaties. Als iemand wegvalt doordat hij/ zij bijvoorbeeld ander werk krijgt moet er opnieuw geïnvesteerd worden in het repareren van het gat in het netwerk.
4.1.6 Regiofunctie en netwerken. De drie scholen voor Praktijkonderwijs bleken allemaal, min of meer, een regionale functie te hebben. De instroom van leerlingen (binnen het project) was divers wat betreft woongemeente: Delft (5); Westland (4); Pijnacker-Nootdorp ( 1); Rotterdam (2); Den Haag (2). Het is aannemelijk dat de rest van de schoolpopulaties ook een dergelijke spreiding kent qua woonplaats. Hierdoor komt wel veel druk te liggen op de begeleiders vanuit de school. Iedere gemeente kent een eigen beleid wat betreft de ondersteuning van deze jongeren. Niet zelden krijgt men te maken met andere partners voor vervolgopleidingen (in het gebied Delft en Westland zijn tenminste 4 ROC’s aanwezig die allemaal een eigen aanbod hebben qua onderwijs en begeleiding. Ook kunnen jongeren in de scholen te maken hebben met verschillende instanties als UWV, MEE, CWI. ` 4.1.7
Werk voor duizendpoten
Het begeleiden van jongeren in het Praktijkonderwijs in de richting van de arbeidsmarkt is een zeer complexe en inspannende bezigheid. De mensen die met deze taak belast zijn in het Praktijkonderwijs moeten een soort “duizendpoot” of jongleur zijn. Alle leerlingen zijn anders
- 11 -
en daarmee zijn ook de uitdagingen en de daarmee samenhangende oplossingsstrategieën per individuele leerling verschillend. Dit werk is zo complex dat het onmogelijk uitgevoerd kan worden zonder deskundige partners op diverse gebieden. Met name de wet- en regelgeving, de diverse eisen in bedrijven en vervolgopleidingen, verkenning van de arbeidsmarkt in de regio, het kennen en vinden van bedrijven zijn aspecten die komen bovenop de belangrijkste eis voor het onderwijs: het kennen van de leerling. Het vinden van passende oplossingen voor soms zeer complexe problemen vereist van alle betrokkenen veel creativiteit en inzicht. Het is dan ook aan te bevelen om dit in een soort van teamverband te doen waarin de diverse betrokkenen aanvullende kennis, competenties en kwaliteiten kunnen bundelen. Ook is het nodig dat de mensen in de school die belast zijn met het vinden en uitvoeren van creatieve oplossingen door de schoolleiding volledig gesteund worden.
4.2
Aanbevelingen.
4.2.1 Doorgaan! Alle betrokkenen zien de meerwaarde van wat het project heeft opgeleverd: meer kennis, meer partners, meer (potentiële) samenwerking. Ook de gekozen werkwijze: strakke afspraken tussen betrokkenen over individuele leerlingen en bewaking van die afspraken door een onafhankelijke derde, worden hoog gewaardeerd. Het verdient aanbeveling om de huidige groep betrokkenen op enige manier blijvend aan elkaar te verbinden. Een mogelijkheid is om een nieuw project te ontwikkelen dat binnen of naast het bestaande netwerk van de scholen, zorg draagt voor structurele inbreng en koppeling van expertise over werkgevers c.q. mogelijkheden op de arbeidsmarkt en het bieden van nazorg: Gedacht kan worden aan 3 à 4 sessies in elke school waarbij tenminste de (stage)docenten, een daartoe aangewezen adviseur / contactpersoon van de Kenniscentra en ter zake deskundigen van het CWI , UWV, gemeenten, Stichting MEE en de regionale MBOinstellingen, de vraag (werkgever / arbeidsmarkt) en het aanbod (profiel van individuele leerling) bij elkaar brengen. Sessie 1: kennismaken en uitleg over Praktijkonderwijs (op deze school), de mogelijkheden en beperkingen van de scholen voor praktijkonderwijs, het MBO, de kenniscentra, CWI, UWV, gemeenten en st. MEE voor de arbeidstoeleiding van leerlingen uit het praktijkonderwijs. Sessie 2: bespreking van de potentiële schoolverlaters (november) en de mogelijke knelpunten die al kunnen worden gesignaleerd. Adviseren en mogelijk al afspraken over te ondernemen acties door een of meer van de partijen. Sessie 3. (januari / februari) doorspreken stand van zaken rond de leerlingen en de mogelijk afgesproken acties. Bijstellen actieplannen per leerling. Een overstijgende sessie: alle betrokkenen van drie scholen, vervolgopleidingen etc. over overstijgende problemen en knelpunten zoals arbeidsmarkt in de regio, wenselijke ontwikkelingen bij de gemeenten etc. etc. (maart ). De inzichten en conclusies kunnen bijvoorbeeld ingebracht worden bij het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid. Sessie 4 (april) laatste afspraken actieplannen. Doel: alle jongeren op een (leer)baan of passend scholingstraject per augustus 2008).
- 12 -
Verder zou er aandacht moeten komen voor scholing en training van stage coördinatoren en adviseurs van de Kenniscentra op het gebied van: o maatregelen en regelgeving bij plaatsing van jongeren in banen; o begeleiding van jongeren met cognitieve beperkingen (bijvoorbeeld voor vervolgopleidingen, werkgevers en praktijkbegeleiders);
4.2.2
Heb ambities, wees realistisch.
Een project als dit heeft eigenlijk meer tijd nodig. De ambities bij een Pilot moeten hoog zijn, maar in dit geval bleken ze niet altijd realistisch (vooral door de beschikbare tijd). Aan het begin van het project was er te weinig rekening gehouden met de tijd die nodig was voor de werkgroepleden om elkaar te leren kennen. Vervolgens bleek het ook noodzakelijk om een gezamenlijk “referentiekader” te ontwikkelen. Hierbij ging het ook om basale vragen zoals “wat is Praktijkonderwijs eigenlijk?” en “wat is er al gedaan om voor deze jongere een baan te vinden?”, “wat is het verschil tussen een betaalde stage en een baan?”….. In dit project is de winst dat er uiteindelijk een gezamenlijk denkkader is ontstaan misschien wel een van de grootste opbrengsten gebleken. Bij het doorontwikkelen van deze werkwijze (zie 4.1.1) is het wel noodzakelijk om rekening te houden met diverse processen die tijd zullen vergen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het inschakelen en bijpraten van de directies en de overige personeelsleden van de scholen voor Praktijkonderwijs.
4.2.4 Overige aanbevelingen aan scholen en instanties. In onderdeel 4.1 zijn naast de hiervoor genoemde aanbevelingen nog een aantal aanbevelingen gedaan: - zorg voor samenwerking bij zowel de uitvoerders als de beleidsmakers (zie 4.1.2) - verbeter (in elk geval in de regio Delft-Naaldwijk) de samenwerking tussen de scholen voor praktijkonderwijs en CWI (zie 4.1.3) - maak als school duidelijk hoe taken t.a.v. het begeleiden van leerlingen naar de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs en t.a.v. de nazorg worden opgevat (zie 4.1.3 en 4.1.4) Tijdens het project zijn nog vele opmerkingen gemaakt die resulteren in adviezen en aanbevelingen van de werkgroep voor diverse instellingen en instanties. Aangezien deze aanbevelingen niet passen binnen de kaders van het project maar door de werkgroep wel belangrijk worden gevonden zijn ze toegevoegd aan dit eindverslag als bijlage. (zie bijlage 4)
- 13 -
5.
Tot slot.
Dit was een bijzonder project. Kortlopend, kleinschalig dus een echte “Pilot” Binnen grootse, en behaalde, doelstellingen van de Taskforce waar het ging om 40.000 jongeren was dit project rond 14 jongeren vanuit het Praktijkonderwijs, nog kleiner dan een dwerg in het land der reuzen. Toch was het, ondanks (misschien dankzij) de tijdsdruk (6 werkweken) een goed project met rijke uitkomsten. In 6 weken hebben de projectbetrokkenen enorm veel van elkaar (en over zichzelf) geleerd. De waslijst met inzichten en uitkomsten is aanzienlijk. En het belangrijkste is : iedereen is enthousiast en wil verder om wat we nog niet bereikt hebben tòch te bereiken: zo sterk en gericht samen werken dat alle jongeren goed begeleid worden in hun streven naar een goed leven met werk, wonen en vrije tijd. De werkgroepleden verdienen hulde en waardering voor de open en eerlijke manier waarop men zich, in ontspannen sfeer, heeft ingezet om dit project, dat er toch er maar weer even bij kwam, te laten slagen.
- 14 -
Bijlage 1 Informatieformulier School / instelling / traject:
Naam invuller: Functie:
Naam jongere: Geboortedatum: Geslacht: Woongemeente: Voorgeschiedenis / schoolcarrière: Laatst bezochte school klas / groep / leerjaar: Wordt verwacht uit te stromen per: Ambitie / motivatie jongere: Onbekend Geen Werken ` ja/nee Werken en leren ja/nee Voltijd doorleren ja/nee Anders nl: Ambitie / motivatie ouders Onbekend Geen Werken ja/nee Werken en leren ja/nee Voltijd doorleren ja/nee Anders nl:
Beroepskeuze / Branche Beroepskeuze / Branche
Beroepskeuze _________________ Beroepskeuze _________________
Verwachting school: Mogelijk succes directe doorstroming naar werk Goed Matig Slecht 0------------0--------------0 Mogelijk succes duaal leren (MBO)N1 Goed Matig Slecht 0------------0--------------0 Mogelijk succes duaal leren (MBO)N2 Goed Matig Slecht 0------------0--------------0 Talenten
Problemen
Interesse
- 15 -
Werkervaring in stages: Branche / beroep ______________________________________________________ Resultaten: Goed
Matig Slecht 0------------0--------------0 Branche / beroep ______________________________________________________ Resultaten: Goed
Matig Slecht 0------------0--------------0 Branche / beroep ______________________________________________________ Toelichting / opmerkingen
Werkervaring buiten stages: Branche / beroep ______________________________________________________ Resultaten: Veel
Weinig Geen 0------------0--------------0 Toelichting /opmerkingen:
Inschatting behoefte aan begeleiding van de jongere.: Veel Weinig Geen 0------------0--------------0 In de vorm van: Inschatting behoefte aan begeleiding van de werkgever / vervolgopleider: Veel Weinig Geen 0------------0--------------0 In de vorm van: Ondersteuning voor jongere is gewenst door: UWV In de vorm van: Denk aan: b.v.Wajonguitkering; jobcoaching; check op mogelijke uitkering… CWI In de vorm van: Denk aan: bv proefplaatsing; belastingvoordeel werkgever; ondersteunen bij opstellen CV (plus); vinden leerbaan; competentietest; benadering werkgevers RMC In de vorm van: Denk aan: b.v. begeleidingsgesprek; gerichte doorverwijzing en bemiddeling…ROC In de vorm van: Denk aan: b.v. assesment; intakeprocedure; vinden leerwerkplek ……)
- 16 -
Met opmaak: Lettertype: 10 pt, Tekstkleur: Zwart
Bijlage 2. Actieformulier Naam jongere Trekker
Betrokken
Betrokken
Naam Email Telefoon Naam Email Telefoon Naam Email Telefoon
Kansen Bedreigingen Doel van acties
Te ondernemen acties 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Wie
- 17 -
Wanneer
Bijlage 3 Algemene knelpunten zoals die aan het begin van het project door de werkgroepleden benoemd zijn. Nog voor er een leerling besproken was, hadden de werkgroepleden de behoefte om een groot aantal knelpunten aan te geven en opmerkingen te plaatsen die een meer algemeen karakter hadden. Hoewel het niet in de bedoeling lag van het project om vanuit het algemene, maar juist vanuit het specifieke, te werken, worden deze genoemde zaken wel in dit verslag opgenomen maar als bijlage. Tijdens het project zijn we een aantal van deze knelpunten overigens ook tegengekomen. Dit verklaard een mogelijke dubbeling in het verslag. Hier volgen de knelpunten en opmerkingen zoals die vanuit de in de werkgroep aanwezige experts zijn aangedragen: De scholen en afdelingen voor Praktijkonderwijs. Het plaatsen van de jongeren is, over het algemeen, niet het grote probleem. Het probleem is om de jongeren te ondersteunen om werk te houden voor een langere periode. Door werkgevers allerhande leuke financiële voordelen aan te bieden gaan ze een jaar best wel overstag, maar daarna!!!! . Dit punt kwam tijdens het project vaak terug. Het is de vraag in hoeverre de scholen (toch vooral instellingen die onderwijs (aan jongeren) dienen te geven, zich met deze zorg bezig moeten houden. De scholen hebben zorgplicht en de scholen voor Praktijkonderwijs rekenen ook de zgn. “nazorg” tot hun taken. Essentieel hierbij zijn wel deze vragen: o Wat is nazorg? o Wie biedt die nazorg? o Hoe lang duurt nazorg? En o Kan de behoefte aan “nazorg” niet beperkt worden door goede “voorzorg”? (bijvoorbeeld warme overdracht aan andere partners in de “keten”?) Vanuit de betrokkenheid bij de eigen jongeren is het verklaarbaar dat de scholen zich zorgen maken over hun toekomst. Het betreft echter geen probleem waar de scholen zich “eigenaar” van moeten voelen. Het vinden en houden van een passende plek in de samenleving voor mensen met (cognitieve) beperkingen lijkt eerder een probleem van de gemeenschap te zijn. Hierdoor komt de verantwoordelijkheid van de gemeente nadrukkelijker in beeld. De plaats van jongeren met een PRO achtergrond (en mensen met cognitieve beperkingen in het algemeen) is sterk conjunctuurgevoelig. Ook hier lijkt eerder een gemeenschappelijk probleem aangekaart te worden. De wisselingen in de conjunctuur is niet iets dat alleen mensen met cognitieve beperkingen treft. Wel lijkt het erop dat zij het meest last hebben van dalende conjunctuur. Dat dit gevolgen heeft voor de gemeenschap is overduidelijk. Heel veel gemeenten hebben, zelfs bij aantrekkende conjunctuur, burgers in bijstandssituaties die nauwelijks plaatsbaar zijn in het reguliere arbeidsproces.
- 18 -
De belangrijkste branches voor plaatsing van jongeren vanuit het PRO zijn (in de regio) Horeca, Detailhandel en Tuinbouw. (De meeste jongeren willen Zorg, Administratie, Detailhandel, Horeca. Tuinbouw is niet populair terwijl er in het Westland veel werk is). Hier komt de vraag van arbeidsmarktrelevantie aan de orde. Het is niet onwaarschijnlijk dat jongeren kiezen omdat er aanbod is. Met andere woorden: kiezen jongeren niet ook Zorg en Welzijn als “vakrichting” omdat het in de scholen wordt aangeboden? Hierbij is het wel een vraag of dit wel helemaal “eerlijk” is ten opzichte van de leerlingen. Zij kiezen misschien voor vakrichtingen en branches waarin, voor hen, bij schoolverlaten geen of nauwelijks werk te vinden is. Hieruit volgt weer de stelling: Scholen voor Praktijkonderwijs moeten hun onderwijsaanbod afstemmen op de mogelijkheden die de arbeidsmarkt in de regio voor hun leerlingen bieden. Er is wel sprake van Nazorg, maar dit is niet financieel geregeld en de scholen geven er allemaal een eigen invulling aan. Stelling: de scholen zouden er goed aan doen om de term “nazorg” om te buigen naar “preventie”…. Dit kan door in het laatste jaar de leerling trajecten te laten lopen die door de school passend begeleid worden. Bijvoorbeeld: begeleiding bij aanmelding en intake in MBO, bieden van begeleiding in MBO en op Leerwerkplek, begeleiding bij inschrijving in CWI, begeleiding bij bepalen ondersteuning vanuit UWV…. Aanbeveling: betrek deze instanties bij de informatie die gegeven wordt aan ouders op ouder avonden. Geef reële informatie, wat kan wel en wat niet. In het VO en MBO wordt hard gewerkt aan het ontwikkelen van doorlopende leerlijnen. Het PRO blijft hier buiten (is immers eindonderwijs) maar de leerlingen stromen wel door naar MBO. De leerlingen vanuit het Praktijkonderwijs kiezen, nog steeds in groeiende mate, voor het diplomagericht onderwijs. De scholen voor Praktijkonderwijs kunnen deze tendens, zelfs bij ontmoedigend beleid, niet keren en moeten dat dus ook niet willen. Ook zij zullen doorlopende leerlijnen moeten ontwikkelen. Landelijk gebeurt dit inmiddels op brede schaal: er zijn tal van trajecten waarin bijvoorbeeld scholen voor Praktijkonderwijs de AKA variant van het MBO samen met ROC’s aanbieden. Daarnaast bestaat het gegeven dat veel scholen voor Praktijkonderwijs (delen) van branchegerichte opleidingen aanbieden en door de branches laten certificeren.
De vraag bij PRO scholen aan het MBO: “wat doen leerlingen met een PrO achtergrond in een BOL opleiding? BOL is een meer theoretische opleidingsvariant in het MBO. Leerlingen vanuit het Praktijkonderwijs zijn praktisch ingesteld en leren door doen. Opmerkelijk is dat aan het einde van het project toch weer 3 van de 14 leerlingen ingeschreven waren in een BOL opleiding. In 2 van deze gevallen ging het eigenlijk om een “noodsprong” omdat er eigenlijk geen passender traject kon worden gevonden. Aanbeveling: goede voorlichting zo vroeg mogelijk in de carrière van de jongere aan zowel de jongere als de ouders. Er is geen mogelijkheid voor Zorg op niveau 1 en 2 in de regio. Alle instellingen vragen tenminste niveau 3.
- 19 -
Zie opmerkingen over arbeidsmarktrelevantie. Misschien is hier ook te beperkte blik op de werkzaamheden in “zorg” aan de orde. De vraag is in hoeverre onderdelen van het programma Zorg zoals schoonmaken, koffie serveren etc. niet in andere branches dan “zorg” wel tot het vinden van een arbeidsplek kunnen leiden. Het is moeilijker om BBL plekken te vinden dan stageplekken PrRO. De verschillen tussen een BBL plek en een stageplek zijn: o De werkgever betaalt de jongere o De BBL plek is een erkend leerwerkbedrijf. Vooral het betalen kan een probleem zijn. Hierbij kunnen de in het project genoemde financiële impulsen (CWI en UWV) misschien ondersteunend zijn. Misschien is het ook mogelijk, wenselijk om geld van de (PRO) school door te sluizen naar de bedrijven als vergoeding voor de inzet door leermeesters? Veel bedrijven geven aan geen tijd te hebben om jongeren (met cognitieve beperkingen) te begeleiden. Als het om tijd gaat, dan is tijd geld in het bedrijfsleven. Zie opmerkingen over financiële impulsen,,,) Er zijn inmiddels 8 a 9 regelingen voor werkgevers die als “olie” kunnen dienen bij het plaatsen van deze jongeren. Iemand van school moet de bedrijven kunnen vertellen wat deze mogelijkheden zijn. Binnen de scholen bestaat niet de expertise om dit te doen. Zie hierboven. Scholen moeten leren deze instrumenten vaardig te hanteren of andere instellingen, die dit wel kunnen, tijdig inschakelen. In de laatste jaren is er een mogelijkheid ontstaan om de opleiding Algemeen Kwalificerend Assistent (AKA) door scholen voor VO in samenwerking met het MBO aan te bieden. In de betrokken PrO scholen is deze ontwikkeling (nog) niet ten volle opgepakt. Zie boven. Advies = snel aanhaken bij ontwikkelingen in bijvoorbeeld Den Haag en Rotterdam. De scholen voeren eigen beleid op het gebied van plaatsing op de arbeidsmarkt. Hierdoor verschillen ze op tal van punten van elkaar. Dit heeft, onder meer, te maken met de expertise die er in huis is. Advies: samen werken, samen weten, samen leren. Kennis en competenties t.a.v. stagebegeleiding en banen vinden. Om leerlingen te begeleiden naar een passende plaats in de maatschappij is een behoorlijke kennis van veel zaken nodig. Ook dient men, zeker voor deze doelgroep, te beschikken over veel inzicht en competenties die het mogelijk maken het belang van de leerling centraal te (blijven) stellen. Dit zelfde geldt voor het plaatsen van deze jongeren op de arbeidsmarkt of in een vervolgopleiding. De competenties die hierbij worden aangesproken zijn echter duidelijk anders dan die van een begeleider in de school. De arbeidsmarkt is toch een zakelijke wereld. Werkgevers zijn geen altruïsten maar uit op doorontwikkeling van hun bedrijf en het maken van winst. Het kunnen vinden van de juiste plaatsen in bedrijven voor jongeren (uit het Praktijkonderwijs) is werk voor specialisten zoals de eerder genoemde adviseurs, maar ook de
- 20 -
arbeidsdeskundigen van IWV kunnen daar een rol spelen. Deze kunnen een werkplek analyseren en vervolgens met een werkgever kunnen onderhandelen over de plaatsing van een jongere op een bepaalde plek in het arbeidsproces. Vaak kan het hierbij gaan om een werkplek die door de werkgever over het hoofd wordt gezien of waar iemand met te hoge kwalificaties te simpel werk staat te doen. Niet elke school voor Praktijkonderwijs beschikt over deze expertise. Eerder (of Elders) Verworven Competenties. De Kenniscentra beschikken landelijk over 800 adviseurs voor wie genoemde activiteiten tot hun dagelijkse werkzaamheden behoren. Ook kunnen zij een belangrijke rol spelen bij het in kaart brengen van de competenties van de jongeren (voor of bij schoolverlaten). De hiervoor bestaande EVC procedures waarin meer naar aangetoonde competenties dan naar het reproduceren van kennis wordt gekeken is, met name voor de jongeren met cognitieve beperkingen een zeer waardevol instrument. Dit geldt voor zowel de toekomstige werksituatie als voor een doorstroom naar een vervolgopleiding.
JongActief. Hoewel er steeds vanuit gegaan wordt dat de jongerenwerkloosheid afneemt blijkt dat maar ten dele het geval te zijn. De “moeilijkere gevallen” komen nu in beeld. JongActief onderneemt initiatieven die het voor deze groep ook mogelijk moet maken om aan werk te komen zoals presentaties van jongeren aan werkgevers. Hierbij speelt stichting MEE een belangrijke rol.
Moet het CWI niet sneller in actie komen voor deze jongeren? De vraag stellen is hem beantwoorden. Begeleidende rol van de school: ondersteuning bij inschrijving CWI, warme overdracht van de verantwoordelijkheid van school. COLO. De ROC’s hebben “stageboxgelden” die zeer geschikt lijken voor deze jongeren. Dit geld zou inderdaad goed gebruikt kunnen worden om jongeren beter te begeleiden. Een kwestie is echter er in de ROC’s doorgaans niet genoeg know-how is om jongeren met een verleden in het Praktijkonderwijs adequaat te begeleiden.
ROC. Deze jongeren zouden gebaat zijn bij het inzetten van het instrument EVC (Eerder (of elders) Verworven Competenties. Een foutje bij EVC is dat er vergeten is om assessoren op te leiden die kunnen (en mogen) vaststellen dat iemand daadwerkelijk over de aan te tonen competenties beschikt. Hierdoor wordt er toch nog veel op kennisniveau getest en getoetst. Dit is voor mensen met cognitieve beperkingen (en voor andere doelgroepen zoals mensen met dyslexie) geen goede zaak. De Kenniscentra zouden hierin zeer waardevolle partners kunnen zijn. In het project is de samenwerking nog mondjesmaat ontwikkeld. Hierbij zou de mogelijkheid van de Kenniscentra om EVC trajecten met de jongeren te doorlopen van groot belang kunnen zijn.
- 21 -
In een EVC profiel wordt duidelijk aangegeven wat de aangetoonde competenties van een jongere zijn. Het in kaart brengen van deze competenties is essentieel voor het opstarten van elk mogelijk vervolgtraject. Advies: Doorzetten en verder ontwikkelen van de betrokkenheid van KC’s.
In de nabije toekomst zullen er binnen de ROC’s meer mogelijkheden zijn voor deze jongeren omdat zij meer keuzemogelijkheden zullen krijgen voor het volgen van delen van de opleidingen (leerlandschappen). Hierdoor kunnen ze wel certificaten behalen, ook als ze hun opleiding niet afsluiten op Niveau 1 of 2. Dit biedt veel mogelijkheden voor alle jongeren, dus ook die met een PRO achtergrond. De Pro scholen zouden hier meer kennis over moeten verwerven en moeten onderzoeken hoe ze verder en nauwer samen kunnen werken met het MBO.
UWV. Vaak blijkt na (re)integratie nog nazorg noodzakelijk. Dit kan vaak langer duren dan een jaar. Zorgketen! Dit kan niet meer onder de verantwoording van het onderwijsveld worden gerekend. Er zou meer aandacht moeten zijn bij (re)integratie voor de ondersteuning van zowel de werknemer als de werkgever. In dit project heeft deze opmerking / stelling weinig verdere invulling gekregen. In vervolgtrajecten zou dit misschien verdere uitwerking verdienen. Het zou kunnen gaan om beantwoording van vragen als: welke ondersteuning en door wie? Misschien is het een goede zaak als jongeren wel gestimuleerd worden om te gaan werken, eventueel zonder allerlei ondersteuning en aanpassingen maar met de mogelijkheid om, als dit nodig en wenselijk is, later toch nog scholing, ondersteuning etc. te kunnen krijgen. Misschien afschaffen Wajong of ombuigen naar andere trajecten?
De werkwijze van de UWV’s is per regio verschillend. Zo wordt er, onder meer, bij de verschillende UWV’s anders omgegaan met de toekenning van Wajong. Hoewel dit gegeven in dit beperkte project niet relevant is, is dit zeker een punt van aandacht in de samenwerking tussen scholen in Nederland en de verschillende UWV’s.
De laatste tijd vinden scholen en instellingen het UWV sneller. Tijdens het project is gebleken dat dit vooral voor het aanvragen van Wajong uitkeringen is. Het UWV heeft echter een scala aan andere mogelijke ondersteuningsmogelijkheden buiten de Wajong regeling. (zie bijlage)
- 22 -
Gemeente. Aanbeveling: pas de regelingen rond re-integratie aan zodat ook Niet Uitkerings Gerechtigden (“NUGgers”) ondersteuning kunnen krijgen. Dit zou een gunstige ontwikkeling zijn. Al te vaak worden jongeren als deze doelgroep niet in het gemeentelijk beleid teruggezien. Aandacht voor NUGgers als jongeren die geen uitkering behoeven maar wel een specifieke behandeling en aanpak zou moeten voorkomen dat deze jongeren alsnog op het aanvragen van uitkeringen zijn aangewezen.
- 23 -
Bijlage 4 Aanbevelingen en adviezen van de werkgroep die niet direct verbonden zijn aan de doelen van de Pilot. De aanbevelingen zijn niet buiten de werkgroep afgestemd met de organisaties aan wie de aanbevelingen zijn gedaan. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de situatie in de regio Delft en Naaldwijk.
Aan directies van de deelnemende scholen voor Praktijkonderwijs. o Houd, als er nog onzekerheid bestaat over de toekomst van de leerling, de begeleiding van de leerling zoveel mogelijk in eigen hand. Dat wil zeggen: houd deze leerlingen ingeschreven en gebruikt de bekostiging voor optimale begeleiding. o Ontwikkel flexibel beleid voor de afdelingen en scholen voor Praktijkonderwijs. Zij moeten “maatwerk” kunnen leveren en hebben daarbij een behoorlijke mate van autonomie nodig. o Onderzoek de mogelijkheden, wenselijkheid tot verdere samenwerking met het MBO t.b.v. van de doelgroep Praktijkonderwijs zoals inkoop van trajecten met begeleiding door eigen PRO docenten. Aan het MBO. o Zoek, samen met de scholen voor Praktijkonderwijs voor passende oplossingen / trajecten voor de doorstromende jongeren. Hierbij is de vaak specifieke begeleidingsbehoefte van de individuele jongere aanleiding tot samenwerking. o Ontwikkel, in samenwerking met het Praktijkonderwijs en wellicht de Kennis Centra een systematiek waarin de Eerder Verworven Competenties van jongeren in het Praktijkonderwijs worden erkend en kunnen bijdragen tot een opleidingstraject “op maat” van de individuele jongere. o Werk samen met de scholen voor Praktijkonderwijs aan een doorlopende leerlijn voor individuele leerling. Dit kan in samenhang met de invoering van AKA en (delen) van Niveau 1 in het PRO (en overig VO). Maar ook in het ontwikkelen van een “inkoop relatie” met de scholen waarin voor jongeren specifieke trajecten (denk aan kortlopende BOL opleidingen voor Logistiek medewerker) door de scholen voor jongeren kunnen worden ingekocht. o Pas leerervaringen uit andere projecten en samenwerkingsrelaties zoals met de grote gemeenten en de grotere samenwerkingsverbanden VO ook toe op de samenwerking met de kleinere gemeenten en de scholen daarbinnen. Sluit hierdoor geen jongeren uit voor mogelijk passende oplossingen omdat ze toevallig niet in een van de grote gemeenten wonen of onderwijs volgen. Aan het Jongerenloket / RMC. o Bouw de samenwerking met de scholen uit in meer preventieve zin. Als een jongere (zeker uit het Praktijkonderwijs) een voortijdige schoolverlater is met geen of geringe motivatie om zich te laten begeleiden is de kans op interventie zeer klein geworden. Jongeren kunnen “verdwijnen”en daarmee zichzelf onttrekken aan verdere begeleiding. Ook kunnen jongeren in relatief korte tijd zoveel problemen cumuleren dat zijzelf, maar ook begeleiders, eigenlijk niet meer weten waar te beginnen bij het bieden van mogelijke oplossingen.
- 24 -
o Stimuleer een dossieropbouw die de mogelijke oplossingsrichtingen voor de jongere vindbaar maakt. Dit voorkomt advisering en nader onderzoek in richtingen die al eens geprobeerd zijn. Eis van scholen dat zij volledige gegevens verstrekken over de jongeren. Ga hierbij het verhaal van de jongere ook na bij de laatst bezochte school.
Aan UWV. o Zorg voor nog grotere betrokkenheid bij de ontwikkeling van het beleid van de scholen. Denk hierbij aan voorlichting aan ouders en jongeren; het opbouwen van kennis over de jongere; het bemiddelen naar een ondersteuningstraject; inzet arbeidsdeskundigen vanuit UWV…. o Start een project analoog aan het Haagse Project rond de invoering van het instrument “Samen Kijken Samen Werken” bij de scholen die in de Pilot zaten. o Maak het instrumentarium van het UWV inzichtelijk, vooral voor betrokkenen binnen het Praktijkonderwijs. Aan CWI. o Verbeter de samenwerking met het Praktijkonderwijs. Bijvoorbeeld door deelname aan platform overleggen etc. o Versterk de daadkracht van het CWI voor de jongeren met een Praktijkonderwijs achtergrond door het instellen van 1 a 2 medewerkers als “specialist” voor de behoeften en mogelijkheden voor deze doelgroep. o Werk samen met het Praktijkonderwijs t.a.v. collectieve inschrijving van leerlingen in hun laatste leerjaar en deelname aan overleggen met anderen over individuele leerlingen. Aan de Kennis Centra. o Bouw de samenwerking met de scholen voor Praktijkonderwijs uit op beleidsmatig en uitvoerend niveau. Begin hiermee door deel te nemen aan kleinschalige projecten zoals een doorbouw van deze Pilot. o School adviseurs op het gebied van kennis over het Praktijkonderwijs. o School en train adviseurs t.a.v. mogelijke (inzet van) ondersteunende maatregelen voor bedrijven om deze jongeren in het bedrijf op te nemen. Aan de gemeente. o Ga regelmatig in gesprek met partners rond de begeleiding en opleiding van jongeren met een (cognitieve) beperking. Aan het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs. o Neem kennis van de ontwikkelingen die tijdens dit project hebben plaatsgevonden. Met name het opzetten en uitwerken van samenwerking met partners als de Kennis Centra (op praktisch en uitvoerend niveau zowel als beleidsmatig) kan sterk ondersteunend zijn voor de leerlingen in het Praktijkonderwijs. o Neem kennis van het instrument: Samen Kijken Samen Werken en bepaal of dit mogelijk een instrument is om op te nemen binnen het Praktijkonderwijs. Aan SZW. o Gebruik zoveel mogelijk communicatiemiddelen en mogelijkheden om de regelingen die bestaan voor deze jongeren op de juiste plaats te krijgen.
- 25 -
o Blijf, ook na het beëindigen van de Taskforce beleid ontwikkelen voor adequate samenwerking rond plaatsing van jongeren op de arbeidsmarkt. Aan OCW. o Geef nog duidelijker aan, dat de scholen en afdelingen voor Praktijkonderwijs veel meer mogelijkheden hebben binnen de regelgeving dan zij (blijkbaar) denken. o Werk mee of initieer het verspreiden van Good Practice in deze. o Verruim de opdracht aan de Kenniscentra met de doelgroep Praktijkonderwijs.
- 26 -