Drs. K. Dijkstra; mr. Iris Duinker1
Eindejaarscorrecties en eindejaarstips 2013 De laatste btw-aangifte van het jaar is altijd een bijzondere aangifte, omdat deze wordt gebruikt om een aantal correcties aan te brengen. Zoals ieder jaar gaan we in de laatste aflevering van het jaar van BTW-bulletin in op de eindejaarscorrecties en geven wij eindejaarstips. 1. De eindejaarscorrecties Correcties eerdere tijdvakken en wijziging in het renteregime van de Belastingdienst Correcties van over eerdere tijdvakken gedane btw-aangiften dienen te worden verwerkt in een afzonderlijke suppletieaangifte. Hiervoor is een digitaal formulier opgesteld. Sinds 1 januari 2012 zijn ondernemers verplicht om onjuist ingediende aangiften omzetbelasting te suppleren of zelf te herstellen, formeel zodra het de ondernemer bekend is dat hij een btw-correctie moet aanbrengen (artikel 10a AWR; artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968). Bij relatief kleine correcties gedurende het jaar wordt in beginsel geaccepteerd, dat deze tezamen in één suppletieaangifte voor het gehele jaar worden gecorrigeerd. Bedraagt de suppletie in totaal minder dan € 1.000,- btw (te ontvangen of te betalen), dan mag de suppletie woren verwerkt in de eerstvolgende aangifte. De suppletieaangifte voor het jaar 2013 moet bij voorkeur vóór 1 april 2014 worden ingediend. Bij indiening vóór 1 april 2014 hoeft er geen belastingrente te worden betaald. Wel is het mogelijk dat er een verzuimboete door de Belastingdienst wordt opgelegd. Bij indiening vanaf 1 april 2014 moet er wel belastingrente worden betaald en bestaat de mogelijkheid dat de Belastingdienst een vergrijpboete oplegt. Pro rata voor ondernemers die deels btw-belaste en deels btw-vrijgestelde omzet realiseren Kosten die niet duidelijk zijn toe te rekenen aan belaste dan wel vrijgestelde activiteiten (ook wel: algemene kosten) zijn aftrekbaar volgens het percentage waarvoor de onderneming belaste prestaties verricht. Dit percentage wordt in beginsel berekend op basis van de omzetverhouding, te weten: (btw-belaste omzet / totale omzet) * 100%. Wanneer de omzetverhoudingen niet maatgevend zijn voor het belaste gebruik van de kosten, wordt de aftrek vastgesteld op basis van het werkelijk gebruik. De ondernemer moet dan wel aantonen dat zijn berekening een meer juiste benadering geeft dan de berekening op basis van omzetverhouding. Voor de periodieke aangiften binnen 2013 moet het pro rata percentage steeds worden geschat, omdat de definitieve het pro rata percentage voor dat jaar nog niet bekend is. Na afloop van het kalenderjaar 2013 moet de ondernemer aan de hand van een pro rata berekening voor het gehele jaar 2013 bezien of het pro rata percentage juist is geschat. Blijkt in de aangiften over 2013 een te laag of te hoog pro rata percentage te zijn vastgesteld, dan moet dit worden gecorrigeerd. In de praktijk gebeurt dit in de laatste aangifte over 2013. Het kan voorkomen dat niet alle gegevens voor de juiste berekening van het pro rata percentage tijdig bekend zijn. In dat geval wordt doorgaans met de inspecteur een afspraak gemaakt ten aanzien van de termijn waarbinnen een suppletieaangifte moet worden ingediend.
1
Drs. Klaas Dijkstra en mr. Iris Duinker zijn verbonden aan DHK Tax & Legal te Rotterdam.
Herziening Aftrek van voorbelasting vindt op grond van artikel 15, lid 4, Wet OB plaats overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting aan de ondernemer in rekening wordt gebracht c.q. in gebruik wordt genomen. Voor onroerende zaken en roerende zaken geldt daarbij een herzieningstermijn, respectievelijk van negen boekjaren volgende op het boekjaar waarin de ondernemer het goed is gaan gebruiken (steeds voor een tiende gedeelte) en van vier jaren volgende op het boekjaar waarin de ondernemer het goed is gaan gebruiken (steeds voor een vijfde gedeelte). Gedurende deze periode moet steeds aan het eind van het boekjaar worden beoordeeld of de oorspronkelijke fiscale bestemming van het goed nog wordt gevolgd. In het eerste boekjaar van gebruik wordt het gehele btw-bedrag herrekend/ herzien. Wanneer het gebruik aan het einde van het tweede boekjaar en de daarop volgende boekjaren tot een andere btw-aftrek dan de oorspronkelijke aftrek bij aanschaf leidt, moet de btw-aftrek voor 10% of voor 20% van het btwbedrag worden gecorrigeerd in rubriek 5b van de aangifte. Een en ander op basis van artikel 13, Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. 90%-verklaring en 70% verklaring bij levering en verhuur van onroerende zaken De levering en verhuur van onroerende zaken is in beginsel vrijgesteld van btw. Een uitzondering op deze hoofdregel is de levering of verhuur van een onroerende zaak, waarbij is geopteerd voor btwheffing. Opteren voor btw-heffing is slechts mogelijk wanneer de onroerende zaak door de afnemer/ huurder “volledig of nagenoeg volledig” wordt gebruikt voor met btw-belaste doeleinden. In de meeste gevallen houdt dit minimaal 90% belast gebruik in; in bepaalde gevallen volstaat 70% belast gebruik (zie Besluit “Levering en verhuur van onroerende zaken”, bijv. arbodiensten en reisbureaus). Deze goedkeuring is in het nieuwe Besluit “Levering en verhuur van onroerende zaken” (nr. BLKB2013/1686M) uitgebreid naar postvervoersbedrijven en openbare radio- en televisieorganisaties. Bij een door optie met btw-belaste levering wordt het “volledig of nagenoeg volledig” belast gebruikt getoetst over het boekjaar van levering en het daarop volgende boekjaar van de afnemer. Op het moment dat het “tweede boekjaar” (de referentieperiode) is afgelopen, moet de afnemer binnen vier weken een ondertekende verklaring toezenden aan de leverancier en aan de inspecteur, waarin wordt verklaard of de afnemer aan de 90%-eis heeft voldaan. Voldoet de afnemer niet aan de 90%eis, dan vervalt de optie voor belaste levering met terugwerkende kracht. Bij een door optie met btw-belaste verhuur wordt zowel bij aanvang van de verhuur als bij het einde van het boekjaar van de huurder getoetst of aan de 90%-eis is voldaan. Wordt aan het einde van het boekjaar voldaan aan de 90%-eis, dan wordt de belaste verhuur voor dat jaar definitief. Wordt er niet voldaan aan de 90%-eis, dan vervalt de optie voor belaste verhuur voor dat jaar. Hierop bestaat een uitzondering, ingeval de huurder niet kon voorzien dat hij niet zou voldoen aan de 90%-eis. In dat geval kan de belaste verhuur dat jaar in stand blijven. Wordt in het volgende jaar weer niet aan de 90%-eis voldaan, dan geldt deze uitzondering niet meer. Een huurder die niet voldoet aan de 90%-eis moet dit binnen vier weken na het einde van het boekjaar aan de verhuurder verklaren. De inspecteur van de huurder moet een afschrift van deze verklaring ontvangen. Tot voor kort had het vervallen van de optie voor een met btw-belaste levering voor de afnemer de consequentie dat, op grond van artikel 12a Wet OB, de achteraf bezien ten onrechte door de leverancier in aftrek gebrachte voorbelasting van de afnemer nageheven. Het Hof van Justitie heeft inmiddels korte metten gemaakt met dit artikel 12a Wet OB (HvJ 10 oktober 2013, C-622/11, Pactor Vastgoed BV). Met het oog hierop is een tweede nota van wijziging bij het Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2014 ingediend, waarmee artikel 12a Wet OB zal komen te vervallen. Wanneer
de nota en het wetsvoorstel worden aangenomen, zal de door het vervallen van de optie alsnog verschuldigde belasting met ingang van 10 oktober 2013 weer van de leverancier worden nageheven. Privégebruik auto, aan te geven in laatste aangifte boekjaar Bij de aanschaf van bedrijfsgoederen of –diensten is de algemene regel dat de bij aanschaf in rekening gebrachte voorbelasting door de ondernemer in aftrek kan worden gebracht. Vervolgens is de ondernemer verplicht om btw te voldoen over de bedrijfsgoederen of –diensten die voor privédoeleinden worden gebruikt of gratis worden verstrekt. Bij het privégebruik van de auto van de zaak betekent dit, dat de ondernemer gedurende het boekjaar alle voorbelasting ten aanzien van de auto van de zaak in aftrek kan brengen. Het privégebruik wordt op grond van artikel 4, lid 2, onderdeel a, Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) aangemerkt als een met btw-belaste dienst, wanneer voor het goed geheel of gedeeltelijk recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Deze btw is verschuldigd op de laatste dag van het boekjaar waarin het privégebruik plaatsvindt. Het indienen van de aangifte voor het privé-gebruik van de auto blijft derhalve een jaarlijks terugkerend aandachtspunt. Het Besluit 11 juli 2012, nr. BLKB 2012/639M (“Heffing privégebruik auto en toepassing BUA”) is hierbij leidend. Gedurende 2013 zijn er geen nadere wijzigingen ten aanzien van het privégebruik auto aangebracht in de wet- en regelgeving. Uitgangspunt blijft een btw-correctie op basis van werkelijk privégebruik, waarbij woon-werkverkeer ook onder dit privégebruik valt. Een andere mogelijkheid is de toepassing van de forfaitaire regeling waarin het voornoemde Besluit voorziet. In dat geval bedraagt de forfaitaire regeling 2,7% van de catalogusprijs bij auto’s die minder dan vijf jaar oud zijn. Vanaf het zesde jaar wordt de correctie verlaagd tot 1,5%. De forfaitaire regeling kan overigens ook worden toegepast, wanneer van de werknemer een eigen bijdrage voor het privégebruik wordt gevraagd. Daarnaast geldt de correctie van 1,5% voor gebruik van een auto waarop de aanschaf-btw niet in aftrek is gebracht (bijvoorbeeld bij een auto die uit privé is overgebracht naar de onderneming). Indien de btw-correcties op basis van het werkelijk privégebruik worden vastgesteld, dient de voorbelasting te worden gecorrigeerd op basis van de verhouding kilometers woon-werk + privé : totale kilometers, zulks in overeenstemming met de sluitende kilometeradministratie van de ondernemer. In deze situatie moet gedurende de eerste vijf jaren na de aanschaf voor de aanschafbtw 20% van het btw-bedrag in de correctie worden meegenomen. Indien deze correctie voor een onderneming een belangrijk bedrag betreft omdat er een groot wagenpark is, is het raadzaam aandacht te besteden aan deze problematiek en de meest optimale keuze te maken. Er lopen momenteel diverse gerechtelijke procedures waarbij de hoogte van de correctie voor privégebruik auto in het geding is. Daarbij is goedgekeurd dat de reeds ingediende bezwaarschriften ook voor navolgende jaren gelden. Indien er een belang bestaat bij de uitkomst van de lopende procedures, raden wij aan zekerheidshalve bezwaar te maken tegen de correctie privégebruik auto. Personeelsvoorzieningen en relatiegeschenken (BUA) Op grond van artikel 16 Wet OB kan de regering besluiten om in bepaalde gevallen (onder meer bij kosten die worden gemaakt voor het bevredigen van behoeften van “andere dan ondernemers” zoals werknemers) het recht op aftrek van voorbelasting uit te sluiten. Dit wetsartikel is uitgewerkt in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA). Samengevat worden in dit Besluit personeelsvoorzieningen en relatiegeschenken uitgesloten van het aftrekrecht. Het gaat hierbij onder meer om:
Kerstpakketten; Telefoons of computers voor privégebruik; Sport en ontspanning; Personeelsfeesten; Kantineverstrekkingen; Huisvesting.
Overigens bevat het BUA een uitzondering op de uitsluiting van het recht op aftrek van voorbelasting, indien de aanschaffings- of voortbrengingskosten danwel de kosten die door de ondernemer ten aanzien van één bepaalde belanghebbende zijn gemaakt niet hoger zijn dan € 227. Als dit bedrag wordt overschreden, moet de in aftrek gebrachte btw worden aangegeven in rubriek 1d van de aangifte over het laatste belastingtijdvak. In het artikel “Eindejaarscorrecties en eindejaarstips in het laatste btw Bulletin van 2012” werd melding gemaakt van de destijds bij de Hoge Raad voorliggende vraag of het BUA in strijd is met EUregelgeving. Eind vorig jaar, bij arrest van 21 december 2012, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het BUA met de EU-regelgeving in overeenstemming is (HR 21 december 2012, nr. 10/04656). De Hoge Raad is daarmee teruggekomen op een eerdere uitspraak dat het BUA niet zou gelden voor vestrekkingen die als “loon in natura” kwalificeren. Overig; margeregeling en kleine ondernemingsregeling Voor het overige is voor de margeregeling in combinatie met de globalisatieregeling van belang dat voor het vaststellen van een negatieve jaarmarge, bij de eerste aangifte over 2014, een beschikking bij de Belastingdienst wordt aangevraagd waarmee de hoogte daarvan wordt vastgelegd. Daarnaast dienen ondernemers die de kleine-ondernemersregeling omzetbelasting benutten een slotberekening op te stellen. 2. Btw-ontwikkelingen in 2013 Afschaffing btw-integratieheffing De btw-integratieheffing komt met ingang van 1 januari 2014 te vervallen (zie ook het artikel “Afscheid van de btw-integratieheffing”, BTW-bulletin Afl. 10). De afschaffing van de integratieheffing heeft voor van btw vrijgestelde ondernemers tot gevolg dat zij niet langer worden geacht een btw-levering te verrichten, wanneer zij “in het eigen bedrijf” goederen vervaardigen. Hiervoor is niet langer btw verschuldigd over de kostprijs van het vervaardigde goed. Daar staat tegenover dat er bovendien geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat, hetgeen ook het ongunstige gevolg heeft dat de pro rata lager wordt. De btw-integratieheffing kwam voorheen vaak aan de orde bij de vervaardiging van onroerend goed door bijvoorbeeld woningcorporaties of zorginstellingen. Bij roerende zaken speelde de integratieheffing bijvoorbeeld bij de printprijsregeling voor omroepen. Voor onroerende zaken betekent de afschaffing van de btw-integratieheffing bovendien dat er een hernieuwde aandacht bestaat voor de vraag of de grond voor een bouwproject niet beter in de overdrachtsbelastingsfeer dan in de btw-sfeer (als bouwterrein) kan worden verkregen. Aankoop van een niet-bouwterrein (vrijgesteld van btw; belast met overdrachtsbelasting) wordt nu voordelig voor van btw vrijgestelde ondernemers. Koop-/ aannemingsovereenkomsten De Hoge Raad oordeelde op 22 maart 2013 dat bij een koop-/ aannemingsovereenkomst de handelingen van de aannemer met betrekking tot de overdracht van de grond en de bouw van een appartement tezamen als één (belaste) prestatie moest worden beschouwd (HR 22 maart 2013, nr.
12/02180). Dit in overeenstemming met het welbekende “Don Bosco”-arrest (HvJ 19 november 2009, nr. C-461/08). De wetgever heeft dit overgenomen in het Belastingplan 2014 en vervolgens in het nieuwe besluit “Levering en verhuur van onroerende zaken”. Het is hierdoor niet langer mogelijk om de levering van grond (door dezelfde partij als degene die de bouw verzorgt) vrij van btw over te dragen en vervolgens alleen de verbouwing belast met btw te laten plaatsvinden. In het voornoemde Besluit is wel een goedkeurende regeling opgenomen op grond waarvan onder voorwaarden de juridische levering van de grond en de bouw van een nieuwe onroerende zaak tot 1 januari 2016 als afzonderlijke prestaties kunnen worden behandeld. Definitie bouwterrein, arresten Don Bosco en Maasdriel Uit de “Woningstichting Maasdriel”-jurisprudentie bleek, dat het Europeesrechtelijke begrip “bouwterrein” ruimer is dan de Nederlandse omschrijving van dit begrip (zie: HvJ 17 januari 2013, C543/11 en HR 7 juni 2013, nr. 10/02888bis). Het HvJ stelde vast, dat alle onbebouwde terreinen die bestemd zijn als ondergrond voor een opstal c.q. om te worden bebouwd onder het begrip “bouwterrein” moeten vallen. Dit komt naar onze opvatting overeen met het streven om bij interpretatie van de btw-wetgeving de economische in plaats van de juridische realiteit te laten prevaleren, zoals ook naar voren kwam in het Don Bosco-arrest en die bovendien naar voren komt in de voornoemde ontwikkeling ten aanzien van koop-/ aanneemovereenkomsten. De Staatssecretaris van Financiën lijkt in het nieuwe besluit “Levering en verhuur van onroerende zaken” echter toch nog te willen vasthouden aan de bestaande, beperktere definitie in de Nederlandse wet. Er moet, wanneer het oorspronkelijk bebouwde grond betreft, in ieder geval door de verkoper worden gesloopt om te bereiken dat deze een bouwterrein kan leveren. Verhuur plus In het nieuwe Besluit “Levering en verhuur van onroerende zaken” is voorts verduidelijkt wanneer bij de ter beschikking stelling van een onroerende zaak niet langer sprake is verhuur. Daarbij wordt verwezen naar recente arresten van de Hoge Raad over dit onderwerp. Het gaat hierbij steeds om een samengestelde prestatie, waarbij “de terbeschikkingstelling van de onroerende zaak” opgaat in de andere, meer omvattende, prestatie. Aan de hand van alle feiten en omstandigheden moet worden beoordeeld of sprake is van een verhuur sec. of van een prestatie “sui generis”, namelijk het faciliteren van een afnemer met een totaalprestatie waar de ter beschikking stelling van de onroerende zaak niet als hoofdprestatie kwalificeert, maar daarin opgaat. Eén van de voorbeelden die in het Besluit worden genoemd als een prestatie “sui generis” betreft de ter beschikking stelling van een theaterzaal (met bijgaande faciliteiten). Duidelijk is wel, dat de Staatssecretaris de jurisprudentie eng interpreteert en snel wil aannemen dat sprake is van verhuur. Wij verwachten op dit punt nog de nodige jurisprudentie waarin zal worden bepaald in hoeverre het enge standpunt van de Staatssecretaris houdbaar is. Ontwikkelingen verlaagd tarief voor renovatie van woningen en voor aanbrengen isolatiemateriaal Met de Fiscale Verzamelwet 2014 krijgt het verlaagde btw-tarief voor renovatie en herstel van woningen ouder dan twee jaar een wettelijke basis, namelijk in Tabel I, post b-21 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Volgens de Memorie van Toelichting bij deze wet geldt het verlaagde tarief tot 1 maart 2014. Op dat moment moet de verbouwing zijn afgerond. In de Begrotingsafspraken 2014 is echter de afspraak opgenomen dat het verlaagde btw-tarief nog voor heel 2014 geldt. Deze afspraak is niet opgenomen in de (Memorie van Toelichting bij) de Fiscale Verzamelwet 2014, maar de regeringspartijen zullen naar verwachting niet op deze begrotingsafspraak terug willen komen. De nieuwe tabelpost zal daarom naar verwachting niet eerder dan met ingang van 1 januari 2015 weer
worden ingetrokken. Dit betekent dat de renovatie- en herstelwerkzaamheden uiterlijk op 31 december 2013 moeten worden afgerond. Een andere ontwikkeling is de verruimde toepassing van het 6%-tarief dat geldt voor het aanbrengen van op energiebesparing gericht isolatiemateriaal. Per 1 januari 2014 is het aanbrengen van glas niet langer uitgezonderd van dit verlaagde btw-tarief. De wettelijke basis voor dit btw-tarief is te vinden in Tabel I, post b-19 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Verruiming fondsenwervingsvrijstelling voor sportverenigingen Organisaties die zich bezighouden met bepaalde vrijgestelde diensten en daarnaast met fondsenwerving, zijn onder voorwaarden ook voor de fondsenwerving vrijgesteld. Het gaat hierbij met name om het vrijgesteld verzorgen en verplegen van in een inrichting opgenomen personen, jeugdwerk, dienstverlening aan (leden van) sportverenigingen, leveringen en diensten van sociale of culturele aard, onderwijsverstrekking, het verlenen van diensten aan leden van werkgeversorganisaties. Een voorwaarde voor toepassing van de fondsenwervingsvrijstelling is dat de omzet beneden twee drempelbedragen blijft, namelijk € 68.067 per jaar voor leveringen en € 22.689 voor diensten. Bij sportverenigingen geldt een drempelbedrag voor diensten van € 31.765. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2013 werd voorgesteld het drempelbedrag voor diensten voor sportverenigingen te verhogen naar € 50.000. Deze verhoging heeft als doel bij te dragen aan een vermindering van de administratieve lasten van sportverenigingen. Tegelijk met de verhoging van de fondswervingsgrens wordt de huidige kantineregeling voor sportverenigingen ingetrokken. Zonnepanelen Het arrest “Fuchs” veroorzaakte eerder dit jaar veel opschudding (HvJ 20 juni 2013, C-219/12). In dit arrest oordeelde het Hof van Justitie dat de particulier Fuchs, die de met zijn zonnepanelen opgewekte energie leverde aan zijn energieleverancier en hiervoor een vergoeding/ een soort korting ontving, als btw-ondernemer moest worden aangemerkt. Lange tijd was onduidelijk hoe in Nederland met deze uitspraak zou worden omgegaan. Inmiddels heeft de Belastingdienst een en ander verduidelijkt (zie “Antwoorden op vragen over zonnepanelen en ondernemerschap voor de btw”, 8 november 2013). De Belastingdienst (her)bevestigt allereerst, dat een particulier die de met zijn zonnepanelen opgewekte energie levert aan de energieleverancier en hiervoor een vergoeding ontvangt, als btwondernemer wordt aangemerkt. Daarbij geldt in beginsel dat een ondernemer die wil verzoeken om teruggaaf van de btw die drukt op de aanschaf en de installatie van zonnepanelen zich als ondernemer moet hebben gemeld bij de Belastingdienst. Vanzelfsprekend staat daartegenover, dat de ondernemer ook btw moet berekenen over de vergoeding die hij voor de levering van energie ontvangt. Daarnaast moet er in de meeste gevallen btw worden voldaan over de stroom die via de zonnepanelen wordt opgewekt en rechtstreeks door de ondernemer in privé wordt gebruikt. In de toelichting van de Belastingdienst wordt vervolgens gewezen op een uitzondering, indien het per saldo te betalen btw-bedrag per jaar € 1.345 of minder is. In dit geval is de zogenoemde “kleineondernemersregeling” van toepassing. Er bestaat in deze situatie recht op teruggaaf van voorbelasting voorzover het terug te vragen bedrag aan voorbelasting boven het over de leveringen van energie te berekenen btw-bedrag uitkomt. In de Vragen en Antwoorden van de Belastingdienst is voorts opgemerkt dat een zonnepaneeleigenaar zich niet als ondernemer bij de Belastingdienst hoeft te melden, indien de voorbelasting op de aanschaf en de installatie over een kalenderjaar minder is dan € 1.345.
Btw voor personenalarmering beperkt vanaf 2014 In het Belastingplan 2014 is voorts een wijziging opgenomen van de vrijstelling voor personenalarmering. Ten aanzien van niet-winstbeogende “bejaardenoorden en andere instellingen voor bejaardenzorg” strekt de vrijstelling voor leveringen en diensten van sociale aard zich uit tot maatregelen die deze instellingen nemen om ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Hieronder vallen nu ook alle personenalarmeringsdiensten. In het vervolg zal het aanbieden van personenalarmeringsdiensten alleen onder de vrijstelling vallen, wanneer het gaat om diensten die de instelling aan haar eigen bewoners verricht. Gewijzigde gang van zaken bij de elektronische btw-aangifte Met ingang van 1 januari 2014 wordt het gebruik van SBR (Standard Business Reporting) verplicht voor het doen van de btw-aangifte en de Opgaaf ICP in die gevallen waarin tot 2014 werd gewerkt met BAPI-certificaten. Het is raadzaam om tijdig de aanbieder van de BAPI-certificaten te benaderen om de overstap in werking te zetten. Daarbij zijn er twee situaties te onderscheiden: 1. Er is een BAPI-certificaat toegekend. In dit geval kan dit certificaat nog tot 1 juni 2014 worden gebruikt. 2. Er is een pincode toegekend. Deze pincode kan worden gebruikt tot 1 februari 2014. Een andere wijziging is voorts dat de Belastingdienst per 1 januari 2014 stopt met het uitreiken van aangiftebrieven voor de btw. Toekomstige standaard btw-aangifte binnen de EU? Op EU-niveau is overleg gestart over de invoering van een Europese btw-aangifte. De drijfveer is om het voor internationaal opererende bedrijven eenvoudiger te maken om btw-aangifte te doen. De standaardaangifte zal overigens ook na implementatie per lidstaat verschillend zijn. Volgens het huidige voorstel zou de gestandaardiseerde aangifte bestaan uit 5 verplichte boxen en 26 optionele boxen. Binnen de optionele boxen zullen de verschillende lidstaten de mogelijkheid behouden om een eigen aangifteformulier op te stellen. Gewijzigde EU-terminologie in de Wet OB Met ingang van 1 januari 2014 treedt de Fiscale verzamelwet 2013 in werking. Voor de btw bevat deze wet met onder meer een wijziging in de te gebruiken “EU-terminologie”. De voornaamste verandering is de wijziging van de term “Gemeenschap” in “Unie”. Deze aanpassing van EUterminologie was in de EU-regelgeving al veel eerder doorgevoerd, namelijk op 1 december 2009 in het Verdrag van Lissabon. 3. Tot besluit Met name in de sfeer van de levering en exploitatie van onroerende zaken zijn er vele wijzigingen in de btw-wetgeving te onderkennen. Deze hebben betrekking op transacties en niet zozeer op de btweindejaarsaangifte. Wel betreffen deze wijzigingen belangrijke aandachtspunten voor 2014. In de slotaangifte moeten de voornoemde vermelde correcties worden opgenomen. Grote wijzigingen ten opzichte van deze correcties zijn er in vergelijking met voorgaande jaren niet.