Realisatie Westelijke Ontsluiting Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving
F.L.A. Brekelmans
Realisatie Westelijke Ontsluiting Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving
F.L.A. Brekelmans
opdrachtgever: Gemeente Amersfoort 1 december 2014 rapport nr. 14-247
Status uitgave:
eindrapport
Rapport nr.:
14-247
Datum uitgave:
1 december 2014
Titel:
Realisatie Westelijke Ontsluiting
Subtitel:
Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving
Samenstellers:
F.L.A. Brekelmans
Project nr.:
14-407
Projectleider:
F.L.A. Brekelmans
Naam en adres opdrachtgever:
Gemeente Amersfoort Postbus 4000, 3800 EA Amersfoort
Akkoord voor uitgave:
G.F.J. Smit Teamleider
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Gemeente Amersfoort Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001.
2
Voorwoord Gemeente Amersfoort is voornemens om aan de westzijde van de stad de ontsluiting van het bestaande wegennet te verbeteren. Deze ingreep kan effecten hebben op ecologie en beschermde natuurwaarden in relatie tot Flora- en faunawet, EHS, Boswet en Natuurbeschermingswet 1998. Gemeente Amersfoort heeft Bureau Waardenburg opdracht gegeven onderzoek te doen naar de aanwezige natuurwaarden, het bepalen van de effecten daarop als gevolg van de realisatie en het uitwerken van maatregelen om effecten te voorkomen en waar mogelijk de natuur te versterken. In voorliggend rapport vindt toetsing plaats aan natuurwetgeving. In een separaat rapport worden ingegaan op natuurcompensatie en verrijking zoals afgesproken in het coalitieakkoord. Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee: F.L.A. Brekelmans D. Kruijt F. van der Vliet L. Sluijter L.S.A. Anema
projectleiding, veldwerk, rapportage veldwerk veldwerk veldwerk kaarten
Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en zelfstudie gekwalificeerd voor de door hun uitgevoerde werkzaamheden. Het project is uitgevoerd volgens het kwaliteitshandboek van Bureau Waardenburg. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg is ISO gecertificeerd. Vanuit Gemeente Amersfoort werd de opdracht begeleid door Renée van Assema, Frank van Vliet en Anton van der Beek. Wij danken hen voor de prettige samenwerking. Daarnaast bedanken we Erik van Beers voor het aanleveren van gegevens over in het gebied voorkomende flora en fauna. Tot slot gaat onze dank uit naar Emma van den Dool en Jeroen Smal voor het aanleveren van door Provincie Utrecht verzamelde gegevens.
3
4
Inhoud Voorwoord .....................................................................................................................................3 1
2
3
4
5
6
Inleiding ..................................................................................................................................7 1.1
Aanleiding ...................................................................................................................7
1.2
Doelstelling .................................................................................................................7
1.3
Voorgenomen activiteit ..............................................................................................8
Methodiek .............................................................................................................................11 2.1
Begrenzing onderzoeksgebied ...............................................................................11
2.2
Bronnenonderzoek...................................................................................................11
2.3
Veldonderzoek .........................................................................................................11
Beschrijving plangebied.......................................................................................................15 3.1
Algemeen .................................................................................................................15
3.2
Ontstaansgeschiedenis ...........................................................................................15
3.3
Geomorfologie ..........................................................................................................15
3.4
Bodem ......................................................................................................................16
3.5
Water.........................................................................................................................17
3.6
Gebruik en inrichting ................................................................................................17
Beschermde soorten in het plangebied ..............................................................................23 4.1
Inleiding .....................................................................................................................23
4.2
Flora ..........................................................................................................................23
4.3
Reptielen ...................................................................................................................25
4.4
Vogels .......................................................................................................................31
4.5
Grondgebonden zoogdieren ...................................................................................32
4.6
Vleermuizen..............................................................................................................37
Effectbeoordeling en maatregelen Ff-wet ..........................................................................45 5.1
Flora .........................................................................................................................45
5.2
Reptielen ..................................................................................................................45
5.3
Broedvogels.............................................................................................................47
5.4
Grondgebonden zoogdieren ..................................................................................47
5.5
Vleermuizen.............................................................................................................48
5.6
Samenvatting ...........................................................................................................51
Natuurbeschermingswet 1998 ...........................................................................................53 6.1
Inleiding .....................................................................................................................53
5
6. 2! Toetsingskader ....................................................................................................... 53! 6.3 ! Effecten op beschermde natuurgebieden in en rond het plangebied ................. 56! 6.4! Conclusie.................................................................................................................. 58! 7! ‘Nee, tenzij’ - toets ............................................................................................................... 59! 7.1! Kader ........................................................................................................................ 59! 7.2 ! EHS in het plangebied en huidig bestemmingsplan ............................................ 59! 7.3! Toetsingskader ........................................................................................................ 61! 7.4! Positieve maatregelen voor natuur ......................................................................... 62! 7.4! Toetsing EHS ........................................................................................................... 64! 7.5 ! Conclusie................................................................................................................. 76! 8! Boswet ................................................................................................................................. 77! 8.1 ! Inleiding ................................................................................................................... 77! 8.2 ! Boswet binnen het plangebied............................................................................... 77! 8.3 ! Herplant en compensatie ....................................................................................... 79! 9! Literatuur .............................................................................................................................. 81! Bijlage 1! Wettelijk kader ......................................................................................................... 83! Bijlage 2! Index Natuur en Landschap ................................................................................... 91! Addendum
6
1 Inleiding 1.1
Aanleiding Amersfoort-West is momenteel slecht ontsloten voor openbaar vervoer en autoverkeer. In de huidige situatie is in de spits sprake van file-vorming en verwacht wordt dat dit in de toekomst steeds vaker zal gebeuren. Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad heeft daarom besloten een nieuwe ontsluiting voor Amersfoort-West te realiseren, die een wezenlijke verbetering van de doorstroming oplevert. De realisatie van deze Westelijke Ontsluiting is opgenomen in het ‘VERDER pakker 2010-2020’. In het kader van de besluitvorming en afweging van varianten is in 2011 onderzoek gedaan naar de natuurwaarden in de ruime omgeving van het plangebied (Brekelmans et al. 2012). In dat rapport wordt ingegaan op ecologische kenmerken en de verspreiding van beschermde en bedreigde soorten in het plangebied. Nu het plan is geconcretiseerd en de besluitvorming in een vergevorderd stadium is, is gedetailleerde informatie nodig ten behoeve van de toetsing aan natuurwetgeving, specifiek de Flora- en faunawet en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 20132028, in relatie tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS/NNN). Gemeente Amersfoort heeft Bureau Waardenburg opdracht gegeven in 2014 nader onderzoek te doen naar de beschermde natuurwaarden in en direct rond het tracé van de gekozen variant. In voorliggend rapport worden daar de bevindingen van gepresenteerd.
1.2
Doelstelling De doelstelling van het onderzoek is het verkrijgen van een accuraat overzicht van de beschermde natuurwaarden in en direct rond het gebied van de gekozen variant en de toetsing van de effecten van gekozen variant aan vigerende natuurwetgeving, i.e. Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998, Ecologische Hoofdstructuur (in vervolg: EHS) en Boswet.
7
1.3 1.3.1
Voorgenomen activiteit Inleiding Gemeente Amersfoort wil de doorstroming van het verkeer aan de westkant van Amersfoort verbeteren. De opdracht hiervoor staat beschreven in het coalitieakkoord van 14 februari 2013. De gemeenteraad heeft op 17 december 2013 een definitieve keuze gemaakt voor een tracé dat parallel loopt aan de Aletta Jacobslaan, over het terrein van de Bernhardkazerne en onder het spoor door gaat. Het gekozen tracé is verder uitgewerkt in overleg met direct betrokkenen. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in de zomer van 2015 ter visie gelegd en naar verwachting in het najaar van 2015 ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Als alles volgens planning verloopt, kan in 2016 begonnen worden met de werkvoorbereiding.
1.3.2
Gekozen variant Gekozen is voor de variant waarbij een nieuwe weg verdiept wordt aangelegd parallel aan de Aletta Jacobslaan. De weg kruist het spoor middels een tunnel (Figuur 4.2 en 4.3), terwijl fietsers middels een fietsviaduct over het spoor worden geleid. Ten noorden van het spoor wordt de BW-laan in westelijke richting verlegd, zodat ruimte ontstaat voor de aanleg van een parallelweg tussen de weg en de woningen aan de BW-laan. Op de weg gaat een maximumsnelheid van 50 km/u gelden. Het huidige fietspad door Birkhoven wordt verlegd en verbreed naar 3,5 meter. In Figuur 1.2 worden de belangrijkste ruimtelijke veranderingen toegelicht. De gekozen variant voor het noordelijke gedeelte gaat uit van een optimale landschappelijke beleving (Figuur 1.1). Met het opschuiven van de weg in westelijke richting ontstaat ruimte voor een brede berm tussen fietsstraat en rijweg, welke wordt ingeplant met bomen.
Figuur 1.1
8
Gekozen variant met brede berm tussen rijweg en fietsstraat ter hoogte van de Barchman-Wuytierslaan.
Aanpassing kruispunt Birkstraat: realisatie nieuwe invoegstroken, aanpassingen fiets- en voetpaden Verplaatsen parkeerplaatsen richting sportvelden; ontwikkeling natuur en toevoeging EHS (0,9 ha.) Verbeteren ontsluiting sportvelden
Opschuiven BW-laan en te verbreden fietspad tussen dierenpark en Birkstraat, ongeveer 5-10 meter in westelijke richting: Realisatie fietsstraat en ontsluiting woningen tussen BW-laan en Soesterweg
Verplaatsen P-plaatsen naar noordoostzijde Kabouterhut
Ondertunneling BW-laan onder spoor, realisatie ecoduct parallel aan spoor voor verbinding Birkhoven en Bokkeduinen/spoorwegdriehoek. Fietsverbinding viaduct over spoor.
Opheffen spoorwegovergang en omzetting naar natuur/EHS voor verbinding tussen Birkhoven en Bokkeduinen/spoorwegdriehoek
Verdiepte ligging over Bernhardkazerne vanaf Prins Frederiklaan in aanloop naar ondertunneling. Ontsluiting Klooster OLV Ter Eem middels viaduct over verdiepte ligging weg.
Herprofilering en vebreding profiel Daam – Fockemalaan en fietspad oostzijde. Realisatie fietstunnel
Realisatie fietstunnel
Figuur 1.2
Belangrijkste ruimtelijke veranderingen van de gekozen variant
9
Figuur 2.1
10
Onderzoeksgebied (geel omlijnd)
2 Methodiek 2.1
Begrenzing onderzoeksgebied Het onderzoeksgebied betreft het tracé van de gekozen variant tot ongeveer 50 meter aan weerszijden daarvan en is weergegeven in Figuur 2.1. Afhankelijk van de aanwezige biotopen is het onderzoeksgebied lokaal ruimer genomen. Het gebied is gelegen aan de westzijde van de gemeente Amersfoort. Tijdens het veldwerk is de aandacht specifiek uitgegaan naar het gebied dat direct wordt beïnvloed door de ingreep. Dit betekent dat alle te kappen bomen en te amoveren gebouwen zijn beoordeeld op gebruik door beschermde soorten, evenals andere biotopen die een functie kunnen hebben in het leefgebied van deze soorten. Ook bomen, gebouwen en biotopen grenzend aan het tracé zijn onderzocht, in verband met de verstorend invloed die kan uitgaan tijdens de aanlegfase en de gebruiksfase.
2.2
Bronnenonderzoek In het kader van de studie in 2011 is uitgebreid bronnenonderzoek gedaan (Brekelmans et al. 2012). Naar dit onderzoek wordt in voorliggende rapportage regelmatig verwezen. Aanvullend daarop is gebruik gemaakt van ons bekende onderzoeken die na 2011 in en rond het gebied zijn uitgevoerd. Daarvoor zijn gegevens betrokken van de Provincie Utrecht en Gemeente Amersfoort.
2.3 2.3.1
Veldonderzoek Algemeen De bezoekdata van de veldbezoeken in 2014 zijn opgenomen in Tabel 2.1. Een bestand met alle waarnemingen van het veldonderzoek wordt digitaal in de vorm van een excel-tabel opgeleverd aan opdrachtgever.
2.3.3
Flora Vaatplanten zijn onderzocht door het onderzoeksgebied gedurende meerdere ronden integraal door te lopen en waarnemingen van beschermde soorten in het veld digitaal vast te leggen.
2.3.6
Amfibieën en reptielen Amfibieën zijn onderzocht op de volgende manier: 1. Zicht- en geluidswaarnemingen van dieren in en rond geschikt leefgebied. 2. Bemonstering met schepnet van een watergang
11
3. Door keren van toevallig aanwezige stammen, stronken, puin etc. en door het keren van de speciaal uitgelegde reptielenplaatjes (zie onder). Onderzoek naar reptielen heeft plaatsgevonden door op geschikte dagen (niet te warm, half bewolkt, droog) geschikte leefgebieden te doorlopen en op zicht en gehoor (wegschietende dieren) waarnemingen te verzamelen. Aanvullend is gebruik gemaakt van kunstmatige verblijfplaatsen. Dit betroffen bitumen golfplaatjes met afmetingen van en 50x50 cm en multiplex planken met afmeting van 40x60 cm. De plaatjes worden door reptielen gebruikt als schuilplaats en zijn specifiek voor hazelworm zeer effectief. Daarnaast maken ook andere soorten, waaronder ringslang en zandhagedis, regelmatig gebruik van deze verblijfplaatsen. In Figuur 2.2 is de ligging van de plaatjes weergegeven, Figuur 2.3 toont een bitumen plaatje. Elke plaatje is tenminste vier keer gecontroleerd onder geschikte omstandigheden, dat wil zeggen in ochtend of vroege avond op warme en zonnige dagen of dagrond op druilerige en koude dagen.
Figuur 2.2
12
Ligging reptielenplaatjes. Een staat voor vijf plaatjes (ondergrond: Data by OpenStreetMap.org contributors under CC BY-SA 2.0 license).
2.3.9
Grondgebonden zoogdieren Te verwachten soorten van Tabel 2/3 in het onderzoeksgebied betroffen met name das (kleine kans), boommarter en eekhoorn. Deze soorten worden ‘meegenomen’ door het uitvoeren van de volgende onderzoeksmethoden naar grondgebonden zoogdieren in algemene zin: 1. Zichtwaarnemingen (bijvoorbeeld van ree, eekhoorn), ’s nachts ook met behulp van een sterke zaklamp, o.a. door te reageren op geritsel in de bosjes etc. 2. Zoeken naar verkeersslachtoffers (bijvoorbeeld vos op de N221). 3. Zoeken naar sporen zoals uitwerpselen, prenten in slik langs regenplassen of zand etc., haren in prikkeldraad, wissels, burchten en holen, nesten (bijvoorbeeld van eekhoorn), krabsporen (boommarter), graafsporen (mol, konijn) etc. 4. Door het keren van toevallig aanwezige stammen, stronken, puin etc. en door het keren van de speciaal uitgelegde reptielenplaatjes (met name aanvullende methode voor muizen).
2.3.10
Vleermuizen De inventarisatie van vleermuizen is uitgevoerd in drie avondronden en één ochtendronde verspreid over het seizoen (zie Tabel 2.1). Onderzoek naar landschapsgebruik door vleermuizen (foerageergebied, vliegroutes) en verblijfplaatsen is uitgevoerd met een batdetector (Petterson D240x). Voor het maken van opnamen is daarbij gebruik gemaakt van een Edirol R-09 opname-apparaat. Aanvullend is gebruik gemaakt van een zaklamp, om gedrag van vleermuizen in de lucht en aan bomen vast te stellen. Tabel 2.1
Bezoekdata veldonderzoek 2014
datum
soortgroepen
dagdeel
inventariseerder
12-6-2014
alle
F. Brekelmans
20-6-2014
vleermuizen, vogels
1-7-2014
flora, reptielen
middag, avond nacht, ochtend ochtend
F. Brekelmans
2-7-2014
flora, reptielen
avond
F. Brekelmans
3-7-2014
vleermuizen
ochtend
F. van der Vliet
11-7-2014
vleermuizen
ochtend
F. Brekelmans
14-7-2014
vleermuizen
avond
L. Sluijter
17-7-2014
vleermuizen
ochtend
F. Brekelmans
14-8-2014
vleermuizen
nacht
D. Kruijt
5-9-2014
vogels, zoogdieren, amfibieën, insecten
ochtend
F. Brekelmans
11-9-2014
reptielen, vleermuizen
F. Brekelmans
14-9-2014
reptielen
ochtend, avond ochtend
M. van der Neut
15-9-2014
controle reptielenplaatjes
ochtend
F. Brekelmans
15-9-2014
vleermuizen
avond
F. Brekelmans
18-9-2014
controle reptielenplaatjes
ochtend
F. Brekelmans
F. van der Vliet
13
Figuur 2.3 Bitumen plaatje voor reptielenonderzoek in Birkhoven (foto F. Brekelmans)
14
3 Beschrijving plangebied 3.1
Algemeen Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de gemeente Amersfoort en wordt globaal begrensd door de Amsterdamseweg/Birkstraat aan de noordzijde, de gemeentegrens aan de westzijde, de A28 aan de zuidzijde en bebouwde kom (zuidkant) en spoorlijn Amersfoort-Hilversum (noordkant) aan de oostzijde (Figuur 2.1). Ten noorden van het plangebied ligt de Eempolder, een overwegend agrarisch gebied. Ten westen van het plangebied liggen de bossen van de gemeente Soest, waarin de Korte en Lange Duinen zijn gelegen. Het Monnikenbosch, gemeente Soest, ligt net ten noorden van het spoor Amersfoort Utrecht. Ten zuiden daarvan ligt de Vlasakkers, een militair oefenterrein dat grotendeels bestaat uit heide. Nog verder zuidwaarts gaat het gebied over in bos en uiteindelijk de Leusderheide. Ten oosten van het plangebied ligt de stad Amersfoort.
3.2
Ontstaansgeschiedenis Het plangebied ligt op de noordoostflank van de Utrechtse Heuvelrug. Deze stuwwal, die loopt van de Grebbeberg in het zuiden tot de Veluwerandmeren in het noorden, is ontstaan in de voorlaatste ijstijd (Saalien; 150.000 jaar geleden). Het opgestuwde fijne en grove zand was in de tijd daarvoor afgezet door de Rijn, die door de Gelderse Vallei stroomde. In de laatste ijstijd (Weichselien) zijn tegen de flanken langs de oostrand van de Heuvelrug dekzanden afgezet. In deze periode was sprake van permafrost en zal een korte, grazige vegetatie op de zandgronden aanwezig zijn geweest. Na de laatste ijstijd is de Heuvelrug lange tijd bedekt geweest met bossen. Deze werden, langs de randen van de Heuvelrug waar de nederzettingen zich bevonden, gedeeltelijk beheerd als hakhout. In de middeleeuwen nam de druk op het gebied toe en zijn de meeste bossen verdwenen, onder druk van houtkap en begrazing. Daardoor ontstonden uitgestrekte heidevelden en stuifzanden. Het fijne zand van de stuifzanden is tijdens de laatste ijstijd door windwerking tegen de Heuvelrug afgezet. De Lange Duinen en Korte Duinen bij Soest zijn de bekendste voorbeelden en restanten van levend stuifzand op de Heuvelrug. Vanaf de 18de eeuw werd, aanvankelijk op landgoederen, door de mens bos aangeplant. Deze aanplant kwam in de 19de eeuw in een stroomversnelling, toen dennenbossen werden aangeplant te behoeve van de mijnbouw.
3.3
Geomorfologie Het plangebied laat verschillen in hoogte zien. De noordrand gaat over naar de lager gelegen Eempolder. De overgang wordt gevormd door gordeldekzand, de buitenste in de laatste ijstijd opgestoven zandlaag op het dekzand langs de noordoostzijde van de Heuvelrug. Dit is een vlak gebied. Deze gordel gaat over in de stuifzanden die
15
hogerop tegen de stuwwal zijn afgezet. Birkhoven en Bokkeduinen zijn grotendeels gelegen op dit stuifzand en het gordeldekzand. Door windwerking is vooral in Birkhoven reliëf aanwezig in de vorm van stuifduintjes. Dit reliëf loopt door tot in Bokkeduinen, het bosgebied ten oosten van de Barchman Wuytierslaan. De bodem ten zuiden van de diergaarde is rijk aan grind, zoals te zien is op de paden van het heideveld in het Monnikenbos. Hier is sprake van een smalle puinwaaier, een daluitspoelingswaaier. Nog verder zuidwaarts, in het gedeelte van het plangebied ten zuiden van het spoor, is sprake van door het landijs opgestuwde grond. Dit gebied ligt beduidend hoger (ruim 35 meter) dan de noordkant van het plangebied (2 meter boven n.a.p.).
3.4
Bodem In het plangebied zijn diverse bodemtypen aanwezig. In Figuur 3.1 worden deze bodemtypen weergegeven en hieronder kort besproken. Hoge zwarte enkeerdgronden op leemarm en zwak lemig zand (zEZ21) zijn te vinden aan de noordzijde van het plangebied, ten noorden van de bosvijver in Birkhoven. Deze gronden zijn lange tijd als akkergrond bewerkt en bemest met heideplaggen van de hoger gelegen zandgronden en potstalmest. Met de potstal en plaggen is zand meegekomen, waardoor de enkeerdgronden in de loop van eeuwen zijn opgehoogd. De bodem van het centrale gedeelte van Birkhoven bestaat uit duinvaaggrond(Zd21). Deze grond bestaat uit fijn stuifzand, afgezet door windwerking tijdens de laatste ijstijd. Het betreft een droge en voedselarme bodem, die zich verder westwaarts langs de stuwwal voortzet. Het zand verstuift makkelijk, waardoor in het terrein zandduintjes zijn ontstaan. In de Lange en Korte Duinen heeft de wind nog vrij spel op het stuifzand. In het gebied zijn diverse typen podzolgronden aanwezig. Podzolen zijn ontstaan onder heidebegroeiing. Door de zure humus en onder invloed van regenwater zijn metalen uitgespoeld. Onder en rond het dierenpark liggen kampodzolgronden (cHd21) en haarpodzolgronden (Hd21) op leemarm en zwak lemig zand en haarpodzolgronden op grof zand (Hd30). Dit zijn oude gelaagde gronden, waarbij voedingsstoffen en humusdeeltje vanuit de humuslaag zijn uitgespoeld in een vrij harde en donkere inspoelingslaag op het onderliggende dekzand. Daartussen bevindt zich de grijs gekleurde uitspoelingslaag, die door uitspoeling van grondstoffen verarmd is. De humuslaag is ontstaan door bosvorming na de laatste ijstijd. Door overbewijding en plaggen, waarbij ook grond wordt meegestoken, kan een podzolgrond veranderen in kaal (stuif)zand. Door bodemverstoring (graaf- en bouwwerkzaamheden) en gebruik van het terrein als groeve zijn de gelaagde podzolgronden in het dierenpark zo goed als verdwenen. Holtpodzolgronden (Y30) zijn te vinden in het gebied ten zuiden van de spoorlijn. Deze gronden hebben een vrij dikke, donkere tot zwarte bovenlaag, die geleidelijk overgaat in een bruin-oranje ijzerrijke laag. Deze laag op zijn beurt gaat over in het
16
gele gestuwde bodemmateriaal, dat voornamelijk uit grof, grindrijk zand bestaat. In vergelijking met de haarpodzolgronden zijn geen duidelijke begrensde in- en uitspoelingslagen aanwezig. Holtpodzolgronden zijn ten opzichte van haarpodzolgronden en duinvaaggronden voedselrijker en lemiger.
Figuur 3.1.
3.5
Bodemkaart 1:50.000 (bron: bodemdata.nl)
Water Het hele plangebied heeft een grondwatertrap VII. De gemiddelde hoogste grondwaterstand ligt daarbij op 80 cm. diepte. Het grootste deel van het jaar ligt de grondwaterstand echter dieper dan 120 cm. Het gebied kan daarmee als droog worden gekenmerkt. Het enige open water binnen het onderzoeksgebied is een waterberging die verscholen ligt langs tussen het spoor Utrecht-Amersfoort en de Barchman Wuytierslaan. Deze berging staat in droge perioden droog.
3.6
Gebruik en inrichting In Figuur 3.2 is de ligging van het plangebied weergegeven. Op grond van gebruik en inrichting kan een aantal deelgebieden worden onderscheiden. Dit zijn Birkhoven inclusief het dierenpark, Bokkenduinen en de spoorwegdriehoek, de Bernhardkazerne en omliggende bebouwing en de Stichtse Rotonde. De Barchman Wuytierslaan loopt als ‘rode draad’ door het gebied. De deelgebieden worden hieronder kort toegelicht.
17
Bokkeduinen
Birkhoven
Bernhardkazerne
Stichtse Rotonde
Figuur 3.2.
Deelgebieden in het plangebied (ondergrond: Data by OpenStreetMap.org contributors under CC BY-SA 2.0 license)
Birkhoven Het huidige gebied Birkhoven is vanaf 19de eeuw in gebruik geweest als productiebos. Daarvoor zal het gebied voornamelijk uit heideveld hebben bestaan, als gevolg van begrazing en boskap vanaf de middeleeuwen. Lokaal zijn bosjes beheerd als (eiken)hakhout, aan de zuidkant van het gebied. Tot tenminste 1950 moet hier sprake zijn geweest van eikenhakhout en heidevegetaties. Vanaf het begin van de 19de eeuw is het gebied ingericht als landgoed, waarbij het de naam ‘Japansche Boschjes’ kreeg. In 1909 wordt het gebied gekocht door de gemeente, krijgt het de naam Birkhoven en de bestemming stadspark. In dat jaar wordt ook de Barchman Wuytierslaan aangelegd waardoor het fysiek wordt gescheiden van het oostelijk gelegen Bokkenduinen. In die periode verschijnt bebouwing rond het gebied, waaronder een klooster. Aan de noordzijde is inmiddels een renbaan aangelegd. Het park wordt verder geïntensiveerd met de komst van een kiosk, uitzichtheuvel,
18
bosvijver en het Pinetum. De laatste, aangelegd in 1932, betreft een verzameling naaldbomen. Na de Tweede Wereldoorlog wordt het dierenpark aangelegd in een voormalige grindgroeve. De renbaan heeft inmiddels plaatsgemaakt voor diverse sportverenigingen, waaronder de Amersfoortse Mixed Hockeyvereniging (Bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen 2008).
Figuur 3.3.
Birkhoven en Bokkeduinen op topografische kaart uit 1905; Birkhoven werd toen nog de Japansche Bosches genoemd. De Bokkeduinen bestond toen reeds als (hakhout)bos en de zone ten noorden van het spoor was nog open gebied (bron: Bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen 2008).
Bokkeduinen Bokkeduinen was tot de komst van de Barchman Wuytierslaan in 1909 onderdeel van het productiebosgebied tussen de Korte Duinen in Soest en het spoor UtrechtHilversum. Het gebied was daarvoor in ieder geval gedeeltelijk in gebruik voor de eikenhakhoutcultuur en zal net als Birkhoven vanaf de middeleeuwen hebben bestaan uit zandverstuivingen en heidevelden. Vanaf het begin van de 20ste eeuw raakt het gebied meer in cultuur en worden naar een klooster sportvoorzieningen en woningen aangelegd. Het gebied ingeklemd tussen de sporen, het terrein van het klooster en het eikenhakhoutbos, heeft diverse functies gehad. Tijdens de Eerste Wereldoorlog is hier het Elisabethdorp gebouwd, bestaande uit houten huisjes voor de opvang van voor de opvang van de vrouwen en kinderen van geïnterneerde Belgische militairen. Tot tenminste 1923 was nog een vrij omvangrijk eikenhakhoutbos aanwezig, dat in 1930 reeds is verdwenen van de kaart. Daarna is het terrein in gebruik geweest als
19
hulpkazerne “Kamp Bokkeduinen”. Overige delen zijn in agrarisch gebruik geweest. Op luchtfoto’s is te zien dat het terrein vanaf de jaren ’80 het karakter heeft gekregen van een schraal en verruigd grasland. In 1994 is het terrein als natuurgebied ingericht, waarbij grond is verwerkt dat vrijkwam bij aanleg van het naastgelegen rangeerterrein. Deze grond is verwerkt in 11 parallel gelegen grondlichamen met tussenruimte van ongeveer 10 meter. Na aanleg is het gebied ingezaaid. Vanaf de jaren negentig neemt druk en ruimtegebruik in gebied verder toe door spoorverbreding, uitbreiding van sportvoorzieningen en omschakeling van kamperen naar verblijfsrecreatie in het recreatiepark. Nog een kleine kern eikenhakhout resteert in het gebied. Daarnaast zijn nog enkele oude bomenrijen aanwezig, in de vorm van een rij eiken langs de sportvelden in noordelijke richting en een houtwal langs een werkweg van ProRail net ten noorden van het spoor.
De Barchman Wuytierslaan in het noordelijke gedeelte, gefotografeerd in zuidelijke richting. Het bosgebied Birkhoven ligt rechts op de foto (foto F. Brekelmans)
Stichtse Rotonde De Stichtse Rotonde ligt op het hoogste gedeelte van het plangebied. De rotonde ligt tegen de Amersfoortse berg, die een hoogte bereikt van 40 meter boven N.A.P. Deze berg vormt de oostelijke uitloper van de stuwwal tussen Soesterberg en Amersfoort. Op en rond de Stichtse Rotonde is tenminste sinds 1850 bos aanwezig, zowel naaldals loofbos (bron: Topografische Militaire Kaart 1850-1864). Het maakt daarmee onderdeel uit van de eerste aaneengesloten in de 19de eeuw aangeplante bossen aan de westkant van Amersfoort. Een deel van de bossen, specifiek die op de
20
Amersfoortse Berg, is ouder en stamt in ieder geval van het begin van de 18de eeuw. In de eeuwen daarvoor zal, net als elders op de stuwwal, ook hier sprake zijn geweest van heidevelden als gevolg van intensieve begrazing en eikenhakhoutbeheer. Na kap van enkele percelen bos in de eerste helft van de 20ste eeuw is op de huidige locatie van de Stichtse Rotonde heidevegetatie ontstaan. Deze vegetatie is waarschijnlijk in zijn geheel verdwenen bij aanleg van de rotonde en de huidige heidevegetatie op het terrein is pas na aanleg van de rotonde ontstaan. De in 1962 aangelegde rotonde sluit aan op de N221 richting de A28 en is belangrijk voor de ontsluiting van Amersfoort en de afwikkeling van verkeer aan de westzijde van de stad. Voor de aanleg van de rotonde is veel grond afgegraven. Het daardoor ontstane hoogteverschil is vooral goed zichtbaar aan de zuidoostzijde van de rotonde. Bernhardkazerne Het gebied van en rond de Bernhardkazerne ligt op de noordflank van de stuwwal tussen Amersfoort en Soesterberg. Het gebied bestond tot ver in de 19de eeuw voornamelijk uit heidevelden. Aan weerszijden van de Utrechtse Weg was vanaf het begin van de 19de al een strook aangeplant dennenbos aanwezig. Daarnaast waren her en der eikenhahoutbosjes in het gebied te vinden. In het gebied Bernhardkazerne ligt een aantal markante gebouwen en complexen. De belangrijkste daarvan is de Bernhardkazerne. De kazerne is in 1938 en opvolgende jaren gebouwd in een gebied dat reeds lang in gebruik is voor militaire doeleinden. Het oostelijke gedeelte is grotendeels verhard en bebouwd na de Tweede Wereldoorlog. Verder westelijk gaat het terrein over in de Vlasakkers, een militair oefenterrein dat voornamelijk bestaat uit heideterreinen. Het voormalig klooster Onze Lieve Vrouwe ter Eem, gelegen aan de Daam Fockemelaan 22, is gebouwd in 1931. Het complex telt verschillende gebouwen, die in gebruik zijn geweest als klooster, internaat en school. De kloosterfunctie is inmiddels verdwenen en van het pand wordt momenteel gebruik gemaakt als kinderdagverblijf en voor scholingsdoeleinden. Rond de gebouwen is siergroen aanwezig in de vorm van gazon en plantsoenen. Tevens zijn restanten van het tot 1930 aanwezige bos aanwezig. Dit van oorsprong aangeplante bos is van medio 19de eeuw. Aan het Daan Fockemalaan 10-12 staat het voormalig klooster der Kruisheren. Het kloostercomplex en aanpalende school (Constantijncollege) is gebouwd in 1947. De kruisheren hebben het klooster in 1999 verlaten, maar het gebouw doet nog steeds dienst als schoolgebouw (Eemland College) en leerhotel. De opvallende toren op het complex is van oorsprong een watertoren, omdat het gebouw bij aanleg niet werd voorzien van een waterleiding. De watertoren werd gevuld met bron(grond)water. Tussen de Aletta Jacobslaan en de Daam Fockemalaan ligt een klein woonwijkje, dat bestaat uit vrijstaande woningen. Deze wijk is aangelegd vanaf het einde van de jaren ’50. Van het voor de aanleg aanwezige bos resteert slechts nog een smalle strook aan de westkant van de Aletta Jacobslaan.
21
22
4 Beschermde soorten in het plangebied 4.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het voorkomen van de strikter beschermde soorten in het plangebied (Tabel 2 en 3 AMvB art. 75 Flora- en faunawet). Voor soorten van Tabel 1 AMvB art. 75 geldt een vrijstelling voor voogenomen activiteit. In het volgende hoofdstuk vindt een toetsing plaats aan de Flora- en faunawet. Alleen de soorten die mogelijk negatieve effecten ondervinden van de realisering van het plan worden besproken. Voor een algemene toelichting op de vegetaties in en rond het plangebied en een overzicht van overige beschermde en bedreigde soorten, wordt verwezen naar Brekelmans et al. 2011.
4.2
Flora In het onderzoeksgebied zijn drie soorten strikter beschermde soorten vastgesteld: ruig klokje, gulden sleutelbloem en wilde marjolein. De vindplaatsen zijn weergegeven in Figuur 4.1. Tabel 4.1
In het plangebied vastgestelde beschermde soorten planten (Ffwet: Flora- en faunawet; 2: Tabel 2 AMvB art. 75 Flora- en faunawet)
naam
Ffwet
voorkomen
ruig klokje
2
Stichtse Rotonde; enkele exemplaren
gulden sleutelbloem
2
Stichtse Rotonde; één exemplaar
wilde marjolein
2
Stichtse Rotonde; verspreid
ruig klokje Campanula trachelium Ruig klokje komt van nature niet in Amersfoort voor en groeiplaatsen hebben betrekking op verwildering of aanplant. Ruig klokje is aangetroffen in een berm van de Stichtse Rotonde, tussen diverse andere soorten verwilderde planten. gulden sleutelbloem Primula veris De gulden sleutelbloem komt van nature niet voor in Amersfoort. De groeiplaats van deze soort – in een berm van de Daam Fockemalaan - heeft betrekking op inzaai of aanplant. wilde marjolein Origanum vulgare De in het rivierengebied en Zuid-Limburg voorkomende wilde marjolein wordt veel in tuinen aangeplant. De soort verwildert makkelijk en kan tevens met grond worden aangevoerd. De soort is in Amersfoort waarschijnlijk niet inheems en de groeiplaats op de Stichtse Rotonde is ingezaaid.
23
Figuur 4.1
24
Beschermde soorten planten
4.3 4.3.1
Reptielen Samenvatting Uit het plangebied en directe omgeving zijn op basis van bronnenonderzoek vijf soorten reptielen bekend. Tijdens het veldwerk in 2011 en 2014 zijn drie soorten reptielen waargenomen: zandhagedis, ringslang en hazelworm. De in de bosvijver uitgezette roodwangschildpadden worden verder buiten beschouwing gelaten aangezien het geen inheemse soort betreft. De levendbarende hagedis komt voor op ruime afstand van het plangebied en wordt verder niet behandeld (zie ook Brekelmans et al. 2011). Tabel 4.2
4.3.2
Reptielen in en rond het plangebied op basis van bronnenonderzoek en veldonderzoek in 2011 en 2014 (cf. Rode Lijst 2004) (3: Tabel 3 AMvB art. 75 Flora- en faunawetRL: Rode Lijst: KW: kwetsbaar; OL: Oranje Lijst).
naam
Ffwet
RL
OL
voorkomen
zandhagedis
3
KW
2
Stichtse Rotonde, Monnikenbos
levendbarende hagedis
2
-
4
buiten plangebied
hazelworm
3
KW
4
lokaal; zeldzaam
ringslang
3
KW
4
lokaal; vrij zeldzaam
Zandhagedis Landelijk gaat de zandhagedis vooruit maar de staat van instandhouding is ongunstig1. In de provincie Utrecht is de staat van instandhouding gunstig en profiteert de soort van heideherstel en corridors. In Amersfoort is het voorkomen van de soort (populatie) beperkt tot de Stichtse Rotonde. Vanuit het (heideterrein) Monnikenbos, gemeente Soest, kunnen zandhagedissen langs de spoorbaan of door open bos in Birkhoven zwerven. De zandhagedis is uit het verleden bekend van enkele locaties in en rond het plangebied. Van de Stichtse Rotonde is al lang aanwezigheid van de soort bekend. Vermoedelijk is de populatie altijd beperkt van omvang geweest, want de soort is niet bij elk onderzoek vastgesteld (De Jong 2006b). In 2010 zijn veertig zandhagedissen (20 man, 20 vrouw) uitgezet op de Stichtse Rotonde. Deze dieren waren afkomstig van een locatie in Soesterberg, waar ze zijn weggevangen in verband met ontwikkeling in dat gebied. Bij monitoring na het bijplaatsen bleek dat er meer gebiedseigen zandhagedissen op de Stichtse Rotonde zaten dan eerder werd verwacht (Noordijk & De Jong 2011). De zandhagedis komt daarnaast talrijk voor op de Vlasakkers en langs de westrand van de Bernhardkazerne, waar deze grenst aan heideterreinen (De Jong 2006a). Het betreft hier een forse populatie in een leefgebied dat westelijk reikt tot de Stompert en de voormalige Vliegbasis Soesterberg.
1 2
http://eunis.eea.europa.eu/species/713/conservation_status De termen habitattoets en oriëntatiefase staan niet in de wet. De passende beoordeling wel. 25
Figuur 4.2
Zandhagedis
In 2011 is de zandhagedis op twee locaties in het plangebied vastgesteld: de Stichtse Rotonde en het spoor Amersfoort-Utrecht. Langs het spoor is de zandhagedis vastgesteld in een smal strookje heide aan de noordkant van het spoor, te oosten van het heideterrein Monnikenbos. Deze heide sluit, weliswaar gefragmenteerd, aan op de
26
heidevegetatie verder westelijk langs het spoor. Het is daarmee de meest oostelijke uitloper van het leefgebied van de zandhagedis, dat zich verder westelijk uitstrekt tot Den Dolder en de Vlasakkers als kerngebied heeft. Ook op andere heideveldjes grenzend aan het spoor komt de zandhagedis voor. Lokaal staat de soort onder druk, zoals op het heideveldje bij Altrecht / Barentsz als gevolg van vergrassing. In 2014 is de zandhagedis niet waargenomen, waarbij moet worden opgemerkt dat de Stichtse Rotonde niet meer is onderzocht. 4.3.3
Hazelworm In de provincie komt de hazelworm verspreid voor op de Utrechtse Heuvelrug en de flanken ervan, waar de soort niet zeldzaam is. In Amersfoort komt hij voor langs de zuidwestrand van de gemeente, grofweg vanaf de Birkstraat in het noordwesten tot de Heiligenbergerbeek in het zuidoosten. Bossen en (schrale) bermen vormen hier het leefgebied, inclusief particuliere tuinen die daar aan grenzen. Het aantal waarnemingen uit de gemeente Amersfoort is echter beperkt en met uitzondering van enkele locaties lijkt de soort in lage dichtheden te voorkomen. De staat van instandhouding op landelijk en provinciaal niveau is gunstig. In Amersfoort staat het leefgebied van de hazelworm lokaal onder druk door geplande ruimtelijke ontwikkeling. Het aantal historische waarnemingen van de hazelworm in en rond het onderzoeksgebied is beperkt. In 2005 is de soort waargenomen langs de noordoostrand van terrein van Zon en Schild, ten zuiden van de Utrechtseweg (De Jong 2005). In 2009 is de hazelworm aangetroffen langs de noordrand van het terrein de Lichtenberg (Van den Bijtel & Van Woersem 2009). Dit terrein grenst aan de naastgelegen Bernhardkazerne. Hier is de soort bij onderzoek in 2006 niet vastgesteld, maar aanwezigheid in lage dichtheid is toch waarschijnlijk (De Jong 2006a). De hazelworm is ondanks goed zoekwerk ook niet vastgesteld op het terrein van het Sinai-centrum en Golden Tuliphotel aan de Laan van 1951 (De Jong 2005c). In 2011 is de hazelworm vastgesteld in de berm van de Barchman Wuytierslaan ter hoogte van de spoorwegovergang (Brekelmans et al. 2011). Tijdens dat onderzoek zijn zowel juveniele (1- en 2-jarige) als volwassen dieren waargenomen. Hier leeft de soort in een grazige, kruidenrijke vegetatie met verspreide boompjes en heesters. Het onderzoek in 2014 heeft een nieuwe vindplaats opgeleverd, te weten de berm van de entree van de Bernhardkazerne. Eén exemplaar is hier waargenomen onder een reptielenplaatje. Deze vindplaats ligt op korte afstand (<100 meter) van de vindplaats langs het spoor, maar wordt ervan gescheiden door de Barchman Wuytierslaan. De berm loopt verder over in het terrein van de Bernhardkazerne.
27
Figuur 4.3
Hazelworm
Geconcludeerd kan worden dat de hazelworm verspreid in en rond het onderzoeksgebied voorkomt in lage dichtheid. De belangrijkste concentratie is aanwezig bij de spoorwegovergang: het leefgebied hier is ideaal, waardoor de soort er in hogere dichtheid kan voorkomen.
28
Leefgebied van de hazelworm bij de ingang van de Bernhardkazern (foto F. Brekelmans)
4.3.4
Ringslang De ringslang komt in de provincie voor op de flanken van de Heuvelrug en in het laagveengebied. De westelijke en zuidelijke rand van gemeente Amersfoort vormen de grens van het huidige leefgebied van de ringslang op de oostflank van de Utrechtse Heuvelrug. Binnen het plangebied is de ringslang bekend van de Bernhardkazerne en Birkhoven. Op het terrein van de Bernhardkazerne is de ringslang waargenomen in 2005 en 2011 (De Jong 2006a; Brekelmans et al. 2011). In beide jaren betrof het een enkele waarneming. Uit de meest oostelijke zone, het gebied gelegen langs het tracé van de Westelijke Ontsluiting, is de soort niet bekend. Het belang van de Bernhardkazerne voor de ringslang is beperkt Birkhoven is het belangrijkste leefgebied van de ringslang binnen de gemeente Amersfoort en is de meest oostelijke uitloper van het leefgebied langs de noordrand van de Heuvelrug. Binnen Birkhoven zijn twee kernzones te onderscheiden, te weten de Dierenpark Amersfoort en de bosvijver. Rond het Dierenpark liggen broedhopen die worden onderhouden door vrijwilligers. Jaarlijks worden deze broedhopen omgezet, waarna het aantal eischalen wordt geteld. Op basis van die tellingen en waarnemingen van ringslangen elders in de dierentuin wordt het aantal adulte slangen in en rond de dierentuin geschat op 50-100. In en rond de Bosvijver worden regelmatig ringslangen waargenomen. Het is niet bekend of en waar hier voortplanting plaatvindt. In het bosgebied tussen de dierentuin en de bosvijver worden regelmatig ringslangen waargenomen, veelal kleine exemplaren. Waarschijnlijk betreft dit slangen die nog niet aan de voortplanting deelnemen en het bos van Birkhoven gebruiken als
29
landbiotoop. De dieren worden voornamelijk gezien langs paden en open, mos- en bosbesrijke locaties, tot op 15 meter afstand van de huidige Barchman Wuytierslaan.
Figuur 4.4
30
Ringslang
4.4
Vogels Van de vier soorten broedvogels met jaarrond beschermd nest die in 2011 zijn waargenomen (Tabel 4.11), zijn in 2014 geen nesten in het plangebied vastgesteld. Buizerd en sperwer broeden nog steeds in respectievelijk Birkhoven en de spoorwegdriehoek, maar hun nesten liggen buiten de beinvloedingsszone van het project. De huismus broedt in woningen rond het tracé en in de dierentuin. Geen van deze nestlocaties wordt verstoord. Tabel 4.3
Vogels (jaarrond beschermd nest) in het plangebied op basis van bronnenonderzoek en veldonderzoek in 2011 en 2014. JBN: jaarrond beschermd nest: RL: Rode Lijst: OL: Oranje Lijst; GE: gevoelig).
naam
Ffwet
RL
OL
voorkomen
buizerd
JBN
-
-
Ter Eem (1) / Stichtse Rotonde (1) / langs spoor (1)
havik
JBN
-
-
Bernhardkazerne (1)
sperwer
JBN
-
-
Birkhoven (2) / Ter Eem (1)
huismus
JBN
GE
-
Noordzijde plangebied (+)
Buizerd op een bovenleidingportaal (foto F. Brekelmans)
31
4.5 4.5.1
Grondgebonden zoogdieren Samenvatting Tijdens diverse onderzoeken in en rond het plangebied en het veldwerk in 2011 zijn de afgelopen jaar waarnemingen gedaan van 3 soorten strikt beschermde zoogdieren (Tabel 4.12). Deze worden per soort kort toegelicht. Tabel 4.4
4.5.2
Grondgebonden zoogdieren in het plangebied (alleen Tabel 2/3 en Rode Lijst) (cf. Rode Lijst 2004)(: RL: Rode Lijst: OL: Oranje Lijst; KW: kwetsbaar).
naam
Ffwet
RL
OL
voorkomen
eekhoorn
2
-
-
schaars
das
3
-
3
incidenteel
boommarter
3
KW
4
incidenteel
Eekhoorn De eekhoorn komt in de provincie Utrecht algemeen voor op de Utrechtse Heuvelrug. In Amersfoort komt de soort voor op de zandgronden langs de zuidwestrand van de gemeente en in oudere parken, waaronder Park Schothorst en Randenbroek. Van de eekhoorn zijn uit het verleden diverse waarnemingen bekend uit het plangebied. Het betreft meestal waarnemingen van foeragerende dieren. Nesten (2) zijn alleen waargenomen op het terrein van de Lichtenberg (Van den Bijtel & Van Woersem 2009). De soort is verder waargenomen op het terrein van Zon en Schild (De Jong 2005a) en Birkhoven (Mertens 2004). Op basis van deze gegevens en waarnemingen op www.waarneming.nl kan worden geconcludeerd dat de eekhoorn verspreid rond het plangebied voorkomt. De eekhoorn is in 2011 verspreid in het plangebied in lage aantallen vastgesteld. Het betrof spelende, foeragerende en aangereden exemplaren. Nesten van de eekhoorn zijn niet waargenomen. In 2014 zijn alleen eekhoorns vastgesteld in het bosje aan de zuidkant van de Aletta Jabobslaan. Hier zijn diverse naaldbomen aanwezig die in gebruik kunnen zijn als nestboom, een nest is echter niet aangetroffen. Het plangebied heeft functie als foerageergebied. Figuur 4.5 toont de ligging van het gebied waarbinnen waarnemingen van de eekhoorn bekend zijn.
Eekhoorn (foto H. Prinsen)
32
Figuur 4.5 Leefgebied van de eekhoorn in en rond het plangebied.
33
4.5.3
Das De das komt in de provincie Utrecht vrij algemeen voor op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. In Amersfoort is het voorkomen beperkt tot de zuidwestrand van de gemeente. In een villatuin in gebied de Lichtenberg, aan de Utrechtse Weg nabij de Stichtse Rotonde, zijn in het verleden graafsporen van de das waargenomen. Ook zijn haren van de das aangetroffen op het hekwerk tussen de Lichtenberg en de Bernhardkazerne. Een burcht is echter niet uit die omgeving bekend, maar is mogelijk aanwezig op de Bernhardkazerne of de Vlasakkers (De Jong 2005b). In 2011 zijn sporen van de das vastgesteld net buiten het plangebied, in het bosgebied tussen de Birkstraat en de Zandlaan (pers. med. R. van Assema). Daarbij zou mogelijk sprake kunnen zijn van een burcht in het (afgesloten) openluchttheater. Dit betekent dat delen van Birkhoven waarschijnlijk worden gebruikt als foerageergebied door de das en dat in de toekomst rekening gehouden moet worden met vestiging (verblijfplaatsen). Uit nader onderzoek blijkt dat de burcht aanwezig is op een campingterrein aan de Birkstraat. In 2014 wordt door werknemers van het leerhotel Het Klooster gemeld dat op de sportvelden en gazons op het terrein graafsporen van de das aanwezig zijn. Tevens melden zij de aanwezigheid van twee burchten langs de randen van het terrein: een daarvan ligt binnen de begrenzing van de Bernhardkazerne, de andere mogelijk in het bos tussen het Klooster en het voormalige Onze Lieve Vrouwe ter Eem Klooster. De locatie is in november bezocht door stadsecoloog R. van Assema, die vaststelt dat in het bos bij Ter Eem geen burcht aanwezig is en verwacht dat de burcht op het terrein van de Bernhardkazerne ligt. Mogelijk betreft dit een nieuwe burcht van de dassen die eerder op de Vlasakkers zaten, maar waarvan de burcht aldaar niet meer in gebruik is (pers. med. H. E. Groenewoud). Middels onderdoorgangen in het hekwerk kunnen de dassen foerageren op de sportvelden en gazons van het Ter Eem Klooster en het leerhotel. Binnen de begrenzing van het onderzoeksgebied zijn geen sporen van de das vastgesteld.
34
Figuur 4.6
Das
35
Figuur 4.7
36
Boommarter
4.5.4
Boommarter De boommarter komt in de provincie Utrecht vrij algemeen voor op de Heuvelrug en breidt zich daarbuiten uit. Uit Amersfoort zijn voornamelijk waarnemingen bekend van verkeerslachtoffers op de weg rond de stad. In De Jong & Van den Brink (2006) wordt een overzicht gegeven van het voorkomen van de boommarter in en rond het bestemmingsplangebied Utrechtseweg. Vooral de Leusderheide, ten zuiden van de A28, is door de boommarter in gebruik als leefgebied. Dit blijkt uit sporen die in boommarterkasten zijn waargenomen. Deze kasten hangen ook ten noorden van de A28 (oefenterrein Oude Kamp), maar onduidelijk is of deze kasten worden gebruikt voor de voortplanting. Aangezien boommarters een groot territorium hebben (wijfje tot 500 ha groot, mannetje tot 1200 ha) wordt vermoed dat de boommarter zich nog steeds in het bestemmingsplangebied voortplant. In 2010 is een boommarter waargenomen in boom in Birkhoven, ten noordwesten van de dierentuin (B. Aalders; www.waarneming.nl). Het betrof een subadult exemplaar, dat mogelijk is geboren in Birkhoven. Gelet op de hoeveelheid bomen met holten in dit gebied is voortplanting goed mogelijk. De boommarter is tijdens het onderzoek in 2011 en 2014 niet waargenomen. In Birkhoven, in het gebied achter de dierentuin, zijn veel oude beuken met holten van zwarte specht aanwezig. Dergelijke holten kunnen gebruikt worden door de boommarter. Krabsporen, latrines of andere sporen die kunnen wijzen op aanwezigheid van de boommarter zijn echter in Birkhoven niet waargenomen.
4.6 4.6.1
Vleermuizen Samenvatting Tijdens diverse onderzoeken in en rond het plangebied en het veldwerk in 2011 en 2014 zijn de afgelopen jaar waarnemingen gedaan van 8 soorten vleermuizen (Tabel 4.5). Hieronder wordt ingegaan op de soorten waarvan belangrijke functies zijn vastgesteld in en rond het plangebied, de overige soorten worden kort besproken. Tabel 4.5
Waarnemingen van vleermuizen in het plangebied op basis van bronnen en veldwerk in 2011 en 2014, met indicatie van voorkomen (cf. Rode Lijst 2004).
naam
Ffwet
RL
OL
voorkomen
watervleermuis
3
-
-
foeragerend boven Bosvijver; zeldzaam
baardvleermuis
3
-
-
foeragerend op terrein de Lichtenberg; zeldzaam
franjestaart
3
KW
4
foeragerend in Bokkeduinen; zeldzaam
gewone dwergvleermuis
3
-
-
verblijfplaatsen, foeragerend; algemeen
ruige dwergvleermuis
3
-
-
paarverblijf, foeragerend; zeldzaam
laatvlieger
3
-
-
foeragerend; vrij algemeen
rosse vleermuis
3
-
4
paarverblijf, foeragerend; vrij algemeen
gewone grootoorvleermuis
3
-
-
foeragerend; zeldzaam
37
Figuur 4.8
38
Gewone dwergvleermuis
4.6.2
Gewone dwergvleermuis De gewone dwergvleermuis komt zeer algemeen voor in de provincie Utrecht. Ook in de gemeente Amersfoort kan de soort vrijwel overal worden aangetroffen. De gewone dwergvleermuis is bij elk vleermuisonderzoek dat de afgelopen jaren in en rond het onderzoeksgebied is uitgevoerd waargenomen. Het betrof vrijwel altijd foeragerende dieren. Door Mertens (2004) wordt opgemerkt dat de gewone dwergvleermuis ‘zeer veel’ voorkomt in het bestemmingsplangebied BirkhovenBokkeduinen, met concentraties in de dierentuin en rond de Bosvijver. Vliegroutes waar meerdere dieren van gebruik maken zijn tijdens de onderzoeken niet vastgesteld. Verblijfplaatsen zijn aangetroffen in gebouwen op de terreinen van Zon en Schild en Lichtenberg. Ook dit betrof kleine aantallen; grote kraamgroepen zijn niet vastgesteld (De Jong 2005a; De Jong 2005b; De Jong 2005d; De Jong 2006a; De Jong 2006b; Van den Bijtel & Van Woersem 2008). De Bruijn (1997) meldt dat in een groot gebouw aan de Barchman Wuytierslaan een grote kolonie gehuisvest is geweest, maar nadere gegevens ontbreken. Bij het veldwerk in 2011 (Brekelmans et al. 2011) is de gewone dwergvleermuis verspreid in het plangebied waargenomen. Verblijfplaatsen van grote groepen zijn niet vastgesteld, wel zijn baltsroepende dwergvleermuizen waargenomen. Een baltsroepende dwergvleermuis duidt op de aanwezigheid van een paarverblijf: een locatie waar mannetjes paren met vrouwtjes. Meestal zijn dergelijke verblijven aanwezig in gebouwen, soms wordt gebruik gemaakt van holten in bomen of vleermuiskasten aan bomen. Het beeld van het onderzoek in 2014 wijkt niet af van dat in 2011. De dichtheid van foeragerende dwergvleermuizen in het gebied is laag en vooral langs randen en wegen wordt gefoerageerd. Verblijfplaatsen zijn vastgesteld in de gebouwen van het verzorgingshuis van de Mgr. Blom Stichting. In de zomerperiode is vastgesteld dat enkele dieren op verschillende locaties het gebouw in kropen, in de nazomer is hier balts vastgesteld. Op grond daarvan concluderen we dat het dat voornamelijk mannetjes betreft die van het gebouw gebruik maken, een kraamkolonie is niet aangetroffen. Elders in het gebied zijn baltsende mannetjes vastgesteld, waaronder bij gebouwen op de Bernhardkazerne en bij woningen langs de BW-laan en de Aletta Jacobslaan. Bij één gebouw op de Bernhardkazerne is het invliegen van een gewone dwergvleermuis vastgesteld.
4.6.3
Ruige dwergvleermuis De ruige dwergvleermuis komt vrij algemeen voor in de provincie Utrecht, de verspreiding is echter onvoldoende in beeld. Vooral het rivierengebied, stedelijk gebied en bossen aan de flanken van de Heuvelrug lijken belangrijk voor de soort te zijn. Uit Amersfoort zijn waarnemingen bekend van de bossen en parken en verder verspreid uit het stedelijk gebied.
39
Van de ruige dwergvleermuis zijn in het verleden slechts beperkt waarnemingen gedaan en de soort lijkt zeer zeldzaam in het gebied. Tijdens diverse onderzoeken voor 1997 is de soort niet in Birkhoven-Bokkeduinen waargenomen (Bruijn 1997). Mertens (2004) meldt de aanwezigheid van enkele paarverblijfplaatsen rond de Bosvijver in Birkhoven. Bij andere onderzoeken is de ruige dwergvleermuis eenmalig foeragerend (De Jong 2006a) of in zijn geheel niet waargenomen (De Jong 2005a; De Jong 2005b; De Jong 2005d; De Jong 2006b; Van den Bijtel & Van Woersem 2008). Opvallend genoeg zijn door Jonkers (2009) op diverse locaties in bossen ten zuiden van het spoor Utrecht-Amersfoort foeragerende ruige dwergvleermuizen vastgesteld. Tijdens het veldwerk in 2011 is de ruige dwergvleermuis driemaal waargenomen: éénmaal boven de toegangsweg naar de sportvelden van de Amersfoortse Mixed Hockeyclub en tweemaal op dezelfde avond op het noordelijk deel van terrein van de Bernhardkazerne nabij het spoor. De eerste waarneming betrof een passerend dier. De andere twee waarnemingen betroffen een passerend en een foeragerend exemplaar. In 2014 is de ruige dwergvleermuis waargenomen op dezelfde locaties als in 2011. Op de parkeerplaats bij de hockeyvelden is een langdurig baltsende exemplaar vastgesteld, op grond waarvan we kunnen concluderen dat hier een paarverblijf aanwezig is. De exacte boom van waaruit werd gebaltst is niet gevonden, het roepen kwam vanuit een groepje oude eiken centraal op de parkeerplaats. Op de Bernhardkazerne is een foeragerend exemplaar vastgesteld langs de noordrand van het terrein.
Ruige dwergvleermuizen in een vleermuiskast (foto E. Korsten)
40
4.6.4
Laatvlieger De laatvlieger komt algemeen voor in de Provincie Utrecht. Het is een gebouwbewonende soort die voornamelijk in half open, parkachtig landschap foerageert. In Amersfoort is de laatvlieger niet zeldzaam. Foeragerende dieren worden vooral in de stadsrand aangetroffen, verblijfplaatsen zijn echter nog onvoldoende in beeld. De staat van instandhouding lijkt vooralsnog gunstig, maar over de trends is feitelijk onvoldoende bekend. Het beeld van onderzoeken uit het verleden toont dat de laatvlieger algemeen rond het onderzoeksgebied voorkomt. Op het terrein van Zon en Schild is een concentratie van tien foeragerende laatvliegers vastgesteld, wat een relatief hoog aantal is (De Jong 2005a) en kan duiden op een verblijfplaats in de directe omgeving. Ook op en rond het terrein van de dierentuin zijn concentraties foeragerende dieren waargenomen (Mertens 2004). Een vliegroute is vastgesteld langs de Utrechtse Weg en over Stichtse Rotonde in oostelijke richting (bebouwde kom Amersfoort) (o.a. De Jong 2005d). Verblijfplaatsen zijn echter nooit vastgesteld. In 2011 is de laatvlieger vooral foeragerend waargenomen boven de Barchman Wuytierslaan, in de omgeving van de spoorwegovergang, op de parkeerplaatsen van het dierenpark en in de woonwijk ten westen van de Daam Fockemalaan. Op deze plekken jaagt de laatvlieger op grote insecten die worden aangetrokken door (straat)verlichting. Veelal betreft het 1 tot 3 jagende exemplaren, maar op 24 mei 2011 zijn in de woonwijk ten westen van de Daam Fockemalaan minstens 13 kort na zonsondergang uitgevlogen jagende exemplaren geteld. Indicaties van de aanwezigheid van verblijfplaatsen in het plangebied zijn niet verkregen, met uitzondering wellicht van de genoemde concentratie van exemplaren kort na zondondergang in de genoemde woonwijk. Het klooster en het verzorgingstehuis bieden, door de hoeveelheid gebouwen en het omvangrijke karakter, in potentie geschikte verblijfplaatsen. Echter ook de andere gebouwen in het plangebied zijn geschikt, waaronder woningen. De laatvlieger legt grote afstanden af en kan ook elders in Amersfoort, tot ver buiten het plangebied, een verblijfplaats hebben. Het plangebied als geheel is van beperkt belang als foerageergebied voor de laatvlieger, maar de concentratie van foeragerende exemplaren in de woonwijk ten westen van de Daam Fockemalaan is opmerkelijk. In 2014 zijn wederom alleen foeragerende laatvliegers vastgesteld en het beeld is vergelijkbaar met 2011. Het is evident dat in de omgeving van het plangebied een verblijfplaats van een kraamkolonie aanwezig is. Deze huist in ieder geval niet in de te slopen gebouwen of gebouwen direct grenzend aan het tracé van de ontsluitingsweg.
41
Figuur 4.9
42
Overige soorten vleermuizen
4.6.5
Rosse vleermuis De rosse vleermuis is een boombewonende vleermuis die vrij algemeen voorkomt op de Heuvelrug, in oudere bossen en landgoederen in de provincie Utrecht. In Amersfoort zijn verblijfplaatsen bekend uit alle oudere parken en landgoederen. In het plangebied zijn in het verleden verblijfplaatsen vastgesteld in Birkhoven. Door Bruijn (1997) en Mertens (2004) zijn zowel paar- als kraamverblijven vastgesteld. Een voormalig kraamverblijf bij het parkeerterrein van de sportvelden aan de noordkant van Birkhoven is door kap van bomen verloren gegaan (Figuur 4.2). Wel zijn hier in verschillende jaren paarverblijven vastgesteld (Bruijn 1997; Mertens 2004). Paarverblijven (6) zijn ook rond het dierenpark vastgesteld, waaronder in bomen langs de Barchman Wuytierslaan (Mertens 2004). Op het terrein van de dierentuin is in 2004 een kraamkolonie aangetroffen van circa 25 dieren (Mertens 2004). In Bokkeduinen zijn nooit verblijfplaatsen vastgesteld. Ook tijdens het onderzoek in 2011 zijn verblijfplaatsen aangetroffen in Birkhoven (Brekelmans et al. 2012). In een zomereik nabij het pinetum, achter het dierenpark, is een kraamkolonie vastgesteld. De kolonie bestaat uit 15-20 vrouwtjes en tijdens één van de bezoeken zijn naakte jonge dieren waargenomen. De holte zit op een hoogte van ongeveer 2,5 meter boven de grond. De rosse vleermuis verhuist regelmatig en aangenomen mag worden dat ook andere bomen in de omgeving regelmatig worden gebruikt. In een perceel van oude beuken ten zuiden van pinetum in Birkhoven werd eveneens een zomerverblijfplaats van rosse vleermuizen gevonden. Het ging om slechts enkele (waarschijnlijk mannelijke) dieren. Bij de parkeerplaats van de Amersfoortse Mixed Hockeyclub is in 2011 een paarverblijf vastgesteld (Figuur 4.2). Een paarverblijf is het verblijf van een mannetje in zijn territorium, waar vrouwtjes naartoe worden gelokt voor de paring. Dit doet het mannetje door hard te roepen vanuit de verblijfplaats in de nazomer. Ook elders in het plangebied zijn geschikte bomen met holten aanwezig, maar zijn geen baltsende dieren vastgesteld. Foeragerende rosse vleermuizen zijn verspreid in het plangebied waargenomen. De rosse vleermuis vliegt tijdens de jacht meestal vrij hoog (20+ meter) boven het landschap en legt daarbij grote afstanden af (tot 20-30 km). Concentraties van foeragerende rosse vleermuizen zijn in het plangebied in 2011 niet waargenomen. Bij het onderzoek in 2014 is een paarverblijf in een Amerikaanse eik vastgesteld op de parkeerplaats ten zuidoosten van de dierentuin. Op de noordelijke parkeerplaats bij de sportvelden kon geen paarverblijf meer worden vastgesteld. Wel foerageren hier elke avond rosse vleermuizen rond de verlichting op de sportvelden. Elders in het gebied wordt in lage dichtheid gefoerageerd boven bossen en wegen. De locatie met de kraamgroep is niet bezocht in 2014.
43
De forse eiken op de parkeerplaats bij de sportvelden worden gebruikt als paarverblijf door de ruige dwergvleermuis (foto F. Brekelmans)
4.6.7
Overige soorten vleermuizen De in 2011 en eerder in de ruime omgeving van het onderzoeksgebied vastgestelde soorten watervleermuis, franjestaart, baardvleermuis en gewone grootoorvleermuis zijn in 2014 niet waargenomen. De betekenis van het plangebied voor deze soort is beperkt. Het Belgenmomument vormt voor deze soorten echter een belangrijk winterverblijf en het is aannemelijk dat in de omvangrijke oude gebouwen en bomen in een ruime straal rond het tracé van de westelijke ontsluiting ook zomerverblijfplaatsen aanwezig zijn.
44
5 Effectbeoordeling en maatregelen Ff-wet 5.1
Flora Als gevolg van werkzaamheden en inrichting werkterrein aan de Daam Fockemalaan ter hoogte van de Stichtse Rotonde kunnen groeiplaatsen van de vastgestelde soorten – ruig klokje, prachtklokje en wilde marjolein – verloren gaan. Deze soorten zijn hier uitgezaaid en niet natuurlijk aanwezig. Aantasten van de groeiplaats heeft geen negatief effect op de staat van de instandhouding van natuurlijke populaties in Nederland. De in het gebied aanwezige beschermde soorten planten zijn ingezaaid en betreffen geen natuurlijke populaties. Voor aantasting van deze populaties hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
5.2
Reptielen
5.2.1
Zandhagedis De verspreiding van de zandhagedis is beperkt tot de heidevegetaties op de Stichtse Rotonde. De ingrepen in het kader van het te beoordelen plan vinden plaats in grazige vegetaties, waar de zandhagedis niet voorkomt. Op één locatie is sprake van aantasting van een smalle strook heide, maar ook op dit gedeelte komt de zandhagedis niet voor. Effecten op de zandhagedis kunnen worden uitgesloten. Als gevolg van de ingreep vindt geen overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet plaats.
5.2.2
Ringslang Als gevolg van verbreding van de BW-laan en opschuiven van het fietspad wordt een strook leefgebied van de ringslang aangetast met een omvang van ongeveer 0,5 hectare. Het betreft landbiotoop en foerageergebied van een klein aantal (3-5) ringslangen en vormt ongeveer 1% van het totaal aan leefgebied van de populatie in Birkhoven. In het plan zijn maatregelen voor natuur opgenomen (zie §7.2). Alle daar genoemde maatregelen dragen bij aan verbetering van het leefgebied, zowel in kwaliteit als kwantiteit. Met de aanleg van faunapassages onder de BW-laan (maatregel 4) en het verbinden van Birkhoven met de spoorwegdriehoek (maatregel 1 en 2) wordt nieuw leefgebied ontsloten. De langs het spoor te realiseren heidevegetatie en structuurrijke bosrand vormen op termijn ideaal leefgebied (maatregel 3) en ook met het verwijderen en verplaatsen van de parkeerplaatsen van het Utrechts Landschap en de hockeyvelden ontstaat nieuw landbiotoop en foerageergebied. Door het treffen van
45
deze maatregelen wordt ongeveer 2 hectare nieuw leefgebied gerealiseerd en meer dan 50 hectare leefgebied ontsloten. Naast de maatregelen gericht op verbetering van het leefgebied worden maatregelen getroffen om doden en verwonden van ringslangen tijdens uitvoering van de werkzaamheden te voorkomen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het wegvangen van ringslangen op de werklocatie en worden vastgelegd in een werkplan. Het voorgenomen plan leidt niet tot negatieve effecten op gunstige staat van instandhouding van de ringslang, mits de hierboven genoemde maatregelen worden uitgevoerd. Ten aanzien van de ringslang worden de verbodsbepalingen van artikel 9 (vangen en bemachtigen) en artikel 11 (aantasting vaste rust- en verblijfplaatsen) overtreden. Hiervoor wordt ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd. 5.2.3
Hazelworm De hazelworm is vastgesteld bij de spoorwegovergang en op het talud van de Bernhardkazerne parallel aan de Aletta Jacobslaan. Daarnaast blijkt uit bronnenonderzoek dat de soort verspreid voorkomt rond het plangebied. Het project heeft zowel positieve als negatieve effecten op de hazelworm. Positief is de ontsnippering van de BW-laan door de aanleg van twee faunapassages en het opheffen van de spoorwegovergang. Daarmee wordt het gebied Bokkeduinen beter ontsloten voor de soort. Negatief is de aantasting van een tweetal leefgebieden, te weten een klein terreintje bij de spoorwegovergang (1250 m2) en het talud langs de Bernhardkazerne (ruim 2500 m2). Om negatieve effecten op de staat van instandhouding van de lokale populatie te voorkomen, wordt bestaand leefgebied verbeterd (a). Daarvoor is inzicht nodig in de kwaliteit van de aan te tasten leefgebieden. Daarnaast wordt voorkomen dat dieren worden gedood of verwond (b). a. verbeteren leefgebied Het leefgebied bij de spoorwegovergang bestaat uit een grazige vegetatie met struweel en opslag van jonge boompjes en heeft een omvang van ongeveer 1250 m2. De grond is licht verrijkt, droog en de situatie wordt niet of zeer extensief beheerd. Dit type vegetatie is ideaal voor de hazelworm en de soort kan er hoge dichtheden in bereiken. De vegetatie ontstaat spontaan in de successie en volgt ongeveer 5-10 jaar na braaklegging vanuit een kaal zand situatie. Deze vegetatie, waarin grassen dominant zijn, kan lang stand houden op licht vochtige tot droge, niet te voedselrijke situaties. Uiteindelijk nemen boomvormers toe en gaat de situatie over in bos. Middels extensief maaien kan bosvorming worden tegengegaan. Bij aanwezigheid van konijnen gaat de vegetatie over in een te kort begraasde grazige vegetatie, welke voor de hazelworm ongeschikt is. Bij te hoge voedselrijkdom gaan struwelen (braam, brem) overheersen en groeit de situatie te snel dicht. Op te arme grond of te droge grond ontstaat een heidevegetatie. Deze kan geschikt zijn voor de hazelworm, maar de
46
ontwikkeltijd is langer dan een grazige vegetatie. Het leefgebied op de Bernhardkazerne betreft een grazige vegetatie en kruidenrijke bosrand met achterliggend bos. Deze vegetatie is over de gehele lengte van de bosrand parallel aan de Aletta Jacobslaan aanwezig en heeft een oppervlakte van ongeveer 2500 m2, daarbij uitgaande van een grazige zone van 2 meter breed en een achterliggende boszone van ongeveer 8 meter breed. Grazige, kruidenrijke en structuurrijke zonnig geexponeerde vegetaties langs bosranden vormen dus belangrijk biotoop binnen het leefgebied. Binnen het leefgebied wordt dit biotoop gerealiseerd door de bestaande bosrand van Birkhoven langs het spoor terug te zetten en hier ontwikkeling van heide en heischrale vegetatie te stimuleren. Dit gebeurt over een lengte van ongeveer 700 meter en oppervlakte van ongeveer 4000 m2. Daarnaast wordt de vrijkomende ruimte bij het opheffen van de spoorwegovergang gebruikt voor het realiseren van nieuw leefgebied en het verbinden van Birkhoven met Bokkeduinen. Deze maatregelen zijn voldoende het voortbestaan van de populatie in en rond het plangebied te waarborgen. b. voorkomen sterfte en behoud individuen Om te voorkomen dat tijdens de realisatiefase dieren worden gedood, worden hazelwormen voorafgaand aan de werkzaamheden weggevangen in de periode aprilaugustus. De weggevangen dieren worden verplaatst naar bestaand leefgebied in de omgeving. Ten aanzien van de hazelworm worden de verbodsbepalingen van artikel 9 (vangen en bemachtigen) en artikel 11 (aantasting vaste rust- en verblijfplaatsen) overtreden. Hiervoor wordt ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd.
5.3
Broedvogels De ingreep kan leiden tot verstoring van broedende vogels. Om dat te voorkomen vinden geen verstorende ingrepen plaats in het broedseizoen en vindt voorafgaand aan ingrepen aan bomen, struiken en andere broedlocaties een inspectie plaats op broedende vogels. Effecten op vaste nestplaatsen in de omgeving van het plangebied zijn uit te sluiten, gelet op de afstand van deze nesten tot het trace. Ten aanzien van broedvogels worden geen verbodsbepalingen overtreden. Ontheffing voor broedvogels hoeft niet te worden aangevraagd.
5.4
Grondgebonden zoogdieren Nesten, holen of andere voortplantingslocaties van grondgebonden strikter beschermde zoogdieren zijn niet in het plangebied vastgesteld. De boszone in het plangebied maakt echter wel onderdeel uit van het leefgebied van de eekhoorn. Het leefgebied van de boommarter en das ligt buiten het plangebied.
47
Eekhoorn Met het verwijderen van bomen en bos wordt ongeveer 4 hectare leefgebied van de eekhoorn aangetast. Dit is gelet op het totale omvang van het leefgebied waar deze bossen onderdeel van uitmaken – de Utrechtse Heuvelrug – een verwaarloosbare hoeveelheid. De staat van instandhouding van de landelijke en regionale populatie van de eekhoorn komt als gevolg van de ingreep niet in het geding. Op lokaal niveau zal de eekhoorn negatieve effecten ondervinden van de aanleg van de weg. Op het tracé van de BW-laan zijn dit geen noemenswaardige effecten, het wegprofiel en passeerbaarheid daarvan voor de eekhoorn is ongeveer gelijk aan de huidige situatie. Specifiek voor de zone rond de Aletta Jacobslaan worden bewegingen tussen de Bernhardkazerne en de vrouwenbuurt en Bergkwartier ernstig gehinderd door de verdiepte ligging van de nieuwe weg, over een afstand van ongeveer 700 meter. Dit betekent dat eekhoorns nog alleen kunnen passeren over en ten noorden van het spoor en op het trace van de Daam Fockemalaan ten zuiden van de verdiepte ligging. Het is uitgesloten dat dit gevolgen heeft voor instandhouding van de lokale populatie. Boommarter en das De leefgebieden en vaste voortplantings- en verblijfplaatsen van boommarter en das liggen buiten het plangebied en worden als gevolg van het project niet aangetast. Wel verandert voor uitzwervende dieren de passeerbaarheid van weg. Ten noorden van het spoor Amersfoort – Utrecht wordt de passeerbaarheid verbeterd, door het aanleggen van faunapassages en het opheffen van de huidige spoorwegovergang in combinatie met het ecoduct. Daarmee is het gebied Bokkeduinen voor beide soorten beter bereikbaar en wordt het leefgebied vergroot. Ten zuiden van het spoor is sprake van een verslechterde passeerbaarheid op het gedeelte tot aan het tankstation. Het achterliggende gebied hier bestaat uit woonwijken en is voor beide soorten weinig interessant. Ten aanzien van grondgebonden zoogdieren worden geen verbodsbepalingen overtreden. Ontheffing voor eekhoorn, das of boommarter hoeft niet te worden aangevraagd.
5.5
Vleermuizen De effectbeoordeling richt zich op de drie belangrijke functies: verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes. verblijfplaatsen In het plangebied zijn paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis aanwezig. Net buiten het plangebied liggen zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en een paarverblijf van de rosse vleermuis. Op grotere afstand van het plangebied ligt een belangrijk winterverblijf, het Belgenmonument.
48
Van directe aantasting van verblijfplaatsen is geen sprake. Geen van de te kappen bomen heeft functie als verblijfplaats. Een tweetal paarverblijven in bomen, van ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis, ligt op afstand van respectievelijk 25 en 100 meter van het werkgebied. Mogelijk gaat tijdens de werkzaamheden enige verstoring uit naar deze locaties, waardoor het functioneren tijdelijk in gevaar komt. Na realisatie kunnen deze verblijven echter weer als zodanig functioneren. In woningen en gebouwen liggend aan de BW-laan, de Aletta Jacobslaan en de Bernhardkazerne zijn paarverblijfplaatsen en zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig. Ook deze verblijven worden niet direct aangetast. Gelet op de afstand van de verblijven tot het werkgebied, in alle gevallen meer dan 25 meter, de relatieve ongevoeligheid van de gewone dwergvleermuis voor verstoring en het feit dat werkzaamheden overdag uitgevoerd worden, kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Het winterverblijf in het Belgenmonument ligt op 200 meter afstand van het werkgebied. Gelet op deze afstand en de aard van de werkzaamheden kunnen directe negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. foerageergebieden in en rond het plangebied wordt door meerdere soorten vleermuizen gefoerageerd. De gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger vertonen daarbij een zeer sterke binding met randen en lijnvormige elementen. Specifiek de BW-laan heeft wat aantallen betreft de belangrijkste functie als foerageergebied. Dit heeft mogelijk te maken met de aantrekkende werking van verlichting op insecten en het warmere microklimaat. In deze aanlegfase blijft deze situatie behouden en na realisatie is hetzelfde foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van deze soorten kunnen worden uitgesloten. De rosse vleermuis wordt foeragerend vooral waargenomen boven de hockeyvelden. De hier aanwezige verlichting heeft een enorme aantrekkingskracht op insecten, waar de rosse vleermuis van weet te profiteren. Deze soort is wat foerageren betreft relatief ongevoelig voor verlichting en negatieve effecten als gevolg van het plan op deze soort kunnen worden uitgesloten. Soorten die vooral jagen in bossen en rond bomen – specifiek gewone grootoorvleermuis en franjestaart – zijn niet waargenomen. Het is aannemelijk dat deze soorten foerageren in Birkhoven, maar door hun zachte sonar zijn zij moeilijk met batdetector te inventariseren. In vergelijking met de andere soorten zijn zij gevoelig voor verlichting. Het aanbrengen van verlichting langs het fietspad door Birkhoven en wijzigen van aanwezige verlichting moet daarom zeker worden aangemerkt als negatief effect op foerageergebied voor deze soorten. Om dat effect te beperken wordt gebruik gemaakt van zogenaamde vleermuisvriendelijke verlichting. Dit is verlichting met een kleurenspectrum dat vooral uit oranje- en roodtinten bestaat, vergelijkbaar met de veel toegepaste natriumverlichting langs wegen. Hiermee worden
49
effecten tot een minimum beperkt en kunnen effecten op verblijfplaatsen - als gevolg van aantasting van het foerageergebied waar deze soorten van gebruik maken – worden uitgesloten. Vliegroutes Concrete vliegroutes zijn niet vastgesteld. Vliegbewegingen vinden voornamelijk plaats langs de bosranden in het gebied en kunnen worden beschouwd als foerageerroutes. Daarnaast vinden continu bewegingen plaats boven de wegen van vleermuizen die oversteken. Dit gebeurt diffuus en de bewegingen zijn niet gebonden aan specifieke locaties of structuren. Zowel in de realisatie- als gebruiksfase is de situatie niet wezenlijk anders dan in de huidige situatie het geval is. Hoewel sprake zal zijn van een hogere verkeersintensiteit, zal dat niet tot gevolg hebben dat vliegbewegingen worden beperkt. De verdiepte ligging van de weg en de tunnel onder het spoor maken dit deel van het tracé goed passeerbaar voor vleermuizen. Negatieve effecten op vliegroutes kunnen worden uitgesloten. Conclusie en maatregelen Op vleermuizen treden negatieve effecten op in de vorm van: - mogelijke verstoring van paarverblijfplaatsen van rosse en ruige dwergvleermuis - verslechtering kwaliteit foerageergebied door verlichting langs weg en fietspad De volgende maatregelen worden getroffen om de effecten te beperken: - In de directe omgeving van het paarverblijf van de rosse vleermuis en de ruige dwergvleermuis maar op grotere afstand van het werkterrein, worden per verblijf in de winter van 2014-2015 vijf vleermuiskasten van het type Schwegler 1FF opgehangen aan bomen. Deze kasten worden door beide soorten goed gebruikt als paarverblijf. Hiermee wordt in ieder geval de mogelijkheid geboden om uit te wijken naar een locatie met minder verstoring en blijft de functionaliteit van het gebied gewaarborgd. - Voor de verlichting langs het fietspad door het bos en langs de BW-laan wordt gekozen voor vleermuisvriendelijke verlichting. Specifiek voor het fietspad door het bos wordt beoordeeld of het mogelijk is verlichting aan te laten tot 23:00 en gebruik te maken van Illumis-armaturen. Ten aanzien van vleermuizen worden negatieve effecten op de staat van instandhouding van de lokale populatie voorkomen, mits de genoemde maatregelen – ophangen vleermuiskasten en aangepaste verlichting – worden getroffen. Aangezien tijdens de aanlegfase sprake is van verstoring, dient ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
50
5.6
Samenvatting Als gevolg van de ingreep treden negatieve effecten op beschermde soorten op (Tabel 5.1). Deze effecten kunnen voor een belangrijk deel worden voorkomen door gericht mitigerende maatregelen te treffen. Voor twee soorten is in verband met het definitief aantasten van leefgebied, wegvangen en verplaatsen, ontheffing nodig voor de Flora- en faunawet. Dit zijn de hazelworm en de ringslang. Voor rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis dient ontheffing te worden aangevraagd in verband met tijdelijke verstoring tijdens de bouwfase. Om de effecten daarvan te mitigeren worden vleermuiskasten opgehangen. Voor overige beschermde soorten in en rond het plangebied hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd, aangezien overtreding van verbodsbepalingen kan worden voorkomen.
Tabel 5.1.
Beschermde soorten in het plangebied die negatieve effecten kunnen ondervinden van de geplande werkzaamheden.
soort ruig klokje gulden sleutelbloem wilde marjolein zandhagedis hazelworm ringslang eekhoorn ruige dwergvleermuis rosse vleermuis
tabel Ffwet 2 2 2 3 3 3 2 3 3
verbodsbepaling art. 8 art. 8 art. 8 art. 9 en 11 art. 9 en 11 art. 11 art. 11
ontheffing nodig nee (aangeplant) nee (aangeplant) nee (aangeplant) nee ja ja nee ja ja
51
52
6 Natuurbeschermingswet 1998 6.1
Inleiding De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet) vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. Aanwijzing van gebieden De Nbwet kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones) en de beschermde natuurmonumenten. De aanwijzingsbesluiten van deze gebieden bevatten een kaart en een toelichting, waarin de instandhoudingsdoelstellingen staan verwoord (zie www.minlnv.nl). In de “oude” aanwijzingsbesluiten van Staats- en Beschermde natuurmonumenten worden de natuurwetenschappelijke waarde en het natuurschoon als grond voor de bescherming aangevoerd. Deze meer abstracte waarden blijven van kracht in de nieuwe Natura 2000-gebieden, voor zover zij voormalige Staats- of Beschermde natuurmonumenten omvatten. Deze waarden dienen bij toetsingen nader te worden geconcretiseerd. Voor Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te worden opgesteld. Daarin staat o.a. welke maatregelen nodig zijn om de natuurdoelen te halen en welk (bestaand en toekomstig) gebruik al dan niet vergunningplichtig is. Voor een groot aantal gebieden is een beheerplan in een ver gevorderd stadium van voorbereiding.
6. 2
Toetsingskader Voor het uitvoeren van projecten en handelingen, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, is een vergunning nodig. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelen, een habitattype of leefgebied van soorten verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig. Bij een besluit om een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan, streekplan, waterhuishoudingsplan) vast te stellen, moet rekening worden gehouden met de effecten op Natura 2000-gebieden en met het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de ‘externe werking’ van de bescherming genoemd.
53
Bestaand gebruik Bestaand gebruik volgens de Nbwet is gebruik dat bestond op 1 oktober 2005 en sindsdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd. Voor de raad van State lijkt de vraag of het gebruik al bestond op het (eerste) moment van aanwijzen (als Vogelrichtlijngebied) of aanmelden (als Habitatrichtlijngebied) overigens relevanter. bestaand gebruik dat zeker geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan vergunningvrij worden voortgezet. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten is een vergunning nodig, tenzij in het beheerplan anders is bepaald. in het beheerplan moeten dan maatregelen zijn voorzien om de effecten te beperken of te niet te doen. Habitattoets Een vergunning kan pas worden afgegeven nadat een ‘habitattoets2’ het bevoegd gezag de zekerheid heeft gegeven dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. Deze is verwoord in art. 19d t/m 19j van de Nbwet. In de ‘oriëntatiefase’ – voorheen ook wel ‘voortoets’ genoemd – wordt onderzocht of een activiteit, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten worden beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten (‘cumulatieve effecten’). Indien de oriëntatiefase uitwijst dat er geen effecten zijn, zijn er vanuit de Nbwet geen verdere verplichtingen of beperkingen voor de uitvoering van de activiteit. Wel kan het verstandig zijn om met het bevoegd gezag in overleg te treden, om te bezien of men zich in de conclusies van het uitgevoerde onderzoek kan vinden. Als er wel effecten (zoals verslechtering of verstoring) zijn, maar die zijn zeker niet significant, dan kan het bevoegd gezag vragen om een nadere toetsing. In zo’n nadere toetsing worden de effecten gespecificeerd. Daarbij hoeft dan niet meer naar cumulatieve effecten te worden gekeken. Het bevoegd gezag beoordeelt of de effecten aanvaardbaar zijn of niet. Aan de vergunning kunnen beperkende voorwaarden (mitigatie en compensatie, zie onder) worden verbonden. Als er een kans is op significante effecten volgt een ‘passende beoordeling’. De passende beoordeling is veel uitgebreider. Op basis van de beste wetenschappelijke kennis dienen de effecten op de habitats en soorten te worden ingeschat, rekening houdend met cumulatieve effecten. Als de passende beoordeling uitwijst dat aantasting van de natuurlijke kenmerken is uitgesloten, dan kan de vergunning worden verleend. Aantasting van de natuurlijke kenmerken is praktisch gesproken uitgesloten als er geen significante effecten zijn in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten, dan mag vergunning alleen worden verleend als er voldaan is aan alle drie onderstaande ADC-criteria: Er zijn geen geschikte Alternatieven. Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder redenen van sociale en economische aard. Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie. 2
De termen habitattoets en oriëntatiefase staan niet in de wet. De passende beoordeling wel.
54
Cumulatieve effecten Volgens de Natuurbeschermingswet 1998 (art. 19d lid 1) is het – zonder vergunning – verboden om handelingen te verrichten die op zich zelf of “in combinatie met andere projecten of plannen significante effecten kunnen hebben”. In het onderzoek naar cumulatieve effecten, wordt het effect van het onderhavige plan of project in combinatie met andere ingrepen in beeld gebracht. De basis hiervoor is art. 6 van de Habitatrichtlijn, die van toepassing is op alle Natura 2000-gebieden. “Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.” Het werkdocument “Toepassing begrippenkader” (Ministerie van LNV, 2007) stelt voor om het begrip cumulatie als volgt te definiëren: “De effecten van de voorgestelde eigen activiteit op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied in combinatie met de effecten van andere activiteiten en plannen”. Met andere woorden: in een studie naar de cumulatieve effecten dienen alle activiteiten (bestaand gebruik, nieuwe projecten) en plannen te worden betrokken, die op dezelfde instandhoudingsdoelstellingen negatieve effecten kunnen hebben als het eigen project. Het doet daarbij in beginsel niet ter zake of er een verband is tussen het eigen project en de andere activiteiten en plannen, of dat de effecten tijdelijk zijn of (naar verwachting) slechts beperkt van omvang zijn. Significantie Voor een invulling van het begrip significantie volgen wij de ‘Leidraad significantie’ van het Steunpunt/Regiebureau Natura 2000. Van significante effecten kan sprake zijn als ten gevolge van menselijk handelen het verwezenlijken van de instandhoudingsdoelen sterk wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt. Dat is in ieder geval zo, als het oppervlak van een habitattype of een leefgebied of de kwaliteit van habitattype of leefgebied of de omvang van een populatie lager wordt dan genoemd in de instandhoudingsdoelen in het aanwijzingsbesluit. Beschermde natuurmonumenten Het toetsingskader voor beschermde natuurmonumenten is vergelijkbaar, echter de procedure en de speelruimte van het bevoegd gezag wijken op enigszins af. De beoordeling is minder strikt en door het ontbreken van concrete instandhoudingsdoelen vaak ook minder eenduidig. Zorgplicht Artikel 19l legt aan iedereen een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel
55
mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.
6.3
Effecten op beschermde natuurgebieden in en rond het plangebied Het projectgebied is niet gelegen in of nabij krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde natuurgebieden, zijnde Natura 2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument betreft de Schoolsteegbosjes ten zuiden van Leusden, op ruim 5 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft Vogelrichtlijngebied Arkenheem, op 8,4 km.
Eemmeer 12,2 km
en
Gooimeer
Arkemheen 8,4 km
Groot 8,5 km
Zandbrink
Schoolsteegbosjes 5,1 km
Figuur 6.1
Ligging plangebied ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron kaart: Provincie Utrecht).
Wegen en verkeer kunnen op verschillende manier effecten veroorzaken op beschermde natuurgebieden. Voorbeelden zijn verstoring door licht, geluid en bewegingen en directe oppervlakte-aantasting. Deze effecten spelen zich af op korte afstand van de weg (<1 km). Alle beschermde natuurgebieden liggen op meer dan 5 kilometer afstand van het plangebied en efffecten als gevolg van deze verstoring kunnen worden uitgesloten. Een belangrijk effect van verkeer is stikstofdepositie als gevolg van de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3-). De bijdrage van stikstofdepositie van
56
wegverkeer aan de achtergronddepositie is onder meer afhankelijk van verkeersintensiteit, (overheersende) windrichting en de ruwheid van het terrein. Het effect wordt bepaald door de gevoeligheid van een systeem voor stikstof. De gevoeligheid voor stikstofdepositie van een habitattype varieert: voedselrijke, gebufferde systemen zijn over het algemeen minder gevoelig dan voedselarme, niet tot zwak gebufferde systemen. De gevoeligheid wordt uitgedrukt met de kritische depositiewaarde: de hoeveelheid stikstofdepositie per hectare per jaar waarboven effecten kunnen optreden gerelateerd aan onder meer vermesting en verzuring. Meetbare effecten van stikstofdepositie op vegetatie worden op korte afstand van wegen vastgesteld. Door snelle neerslag van depositie is op enkele kilometers afstand geen effect meer waarneembaar. Door Erbrink et al. (2009) is vastgesteld dat op 3 kilometer afstand van snelwegen sprake is van een verwaarloosbare bijdrage. Jaspers et al. (2010) geven aan dat bij een weg met circa 100.000 voertuigen per etmaal de depositie uiteenloopt. Op 10 meter van de weg bedraagt de depositie circa 1.000 tot 1.700 mol/ha/jaar. Op 500 meter is dit gemiddeld nog circa 65 mol/ha/jaar, op 3.000 meter gemiddeld circa 10-15 mol/ha/jaar. Voor het bepalen van het effect van stikstofdepositie is de afstand tot de bron relevant en de aanwezigheid van voor stikstofdepositie gevoelige habitats. Daarbij is een contour van 10 km. gehanteerd: voor gebieden buiten deze contour zijn op voorhand geen effecten te verwachten. Voor het binnen de contour gelegen als Vogelrichtlijngebied aangewezen Arkemheen zijn geen voor stikstofdepositie gevoelige habitats aanwezig. De vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen zijn niet afhankelijk van voor stikstofdepositie gevoelige habitats. De Effectenindicator3 geeft aan dat beide kwalificerende soorten – kleine zwaan en smient – de verstoringsfactoren ‘vermesting door stikstof’ en ‘verzuring door stikstof’ niet relevant zijn. Effecten kunnen op voorhand worden uitgesloten. Voor de beschermde natuurmonumenten de Schoolsteegbosjes en Groot zandbrink gelden geen instandhoudingsdoelen conform de Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor deze gebieden geldt dat effecten kunnen optreden op voor stikstofdepositie gevoelige habitats naar analogie van de habitattypen van de Habitatrichtlijn. In de Schoolsteegbosjes zijn dit de alluviale vochten bossen, met een kritische depositiewaarde (kdw) rond 2000 mol N/ha/jaar en voor Groot Zandbrink betreft dit heischrale graslanden met een kdw van 830 mol N/ha/jaar. Met realisatie van het plan neemt de verkeersintensiteit toe met maximaal 50% ten opzichte van de autonome ontwikkeling, wat tot ongeveer 25.000 verkeersbewegingen per etmaal leidt. Op omliggende wegen is vooral een toename te verwachten op de 3
De effectenindicator ‘Natura 2000 – ecologische randvoorwaarden en storende factoren’ is een hulpmiddel voor initiatiefnemers, vergunningverleners en planmakers die te maken krijgen met activiteiten in of nabij Natura 2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden worden ook wel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden genoemd. De effectenindicator is een instrument waarmee mogelijke schadelijke effecten ten gevolge van de activiteit en plannen kunnen worden verkend. De effectenindicator geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren. Deze informatie is generiek: om vast te stellen of een activiteit in praktijk schadelijk is moet vervolgonderzoek plaats vinden.
57
Amsterdamseweg, op andere wegen is geen verandering of sprake van een licht toedan wel afname. Naar analogie van de hierboven getoonde getallen ten aanzien van depositie van een 4x zo zwaar belaste snelweg en hogere maximumsnelheid (120 km/uur) is de te verwachten additionele depositie op 3.000 meter ongeveer 3 mol N/ha/jr en op 5.000 meter (Schoolsteegbosjes) ongeveer 1 mol N/ha/jr. Dit betreft de ordegrootte van anderhalf suikerzakje op een terrein zo groot als twee voetbalvelden. In het gebied Groot zandbrink blijft de additionele depositie ruim onder 1 mol N/ha/jr. De toename is dermate gering, dat aantasting van de vegetatiekundige waarden en daarmee samenhangende floristische en faunistische waarden op voorhand kan worden uitgesloten.
6.4
Conclusie Aantasting van de wezenlijke waarden van de beschermde natuurmonumenten de Schoolsteegbosjes en Groot Zandbrink en het Vogelrichtlijngebied Arkemheen kan op basis van de effectbeoordeling worden uitgesloten.
58
7 ‘Nee, tenzij’ - toets 7.1
Kader De Ecologische Hoofdstructuur (EHS; synoniem: Natuurnetwerk Nederland NNN), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones, ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van de EHS is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (2000) en Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het EHS is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden’. Op plannen, projecten of handelingen binnen het EHS is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) het ’nee, tenzij’-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de EHS per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van de EHS, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven .
7.2
EHS in het plangebied en huidig bestemmingsplan De ligging van de EHS in en rond het plangebied is weergegeven in Figuur 7.1. Het gehele bosgebied van Birkhoven ten westen van de Barchman-Wuytierslaan is aangewezen als EHS, met uitzondering van Dierenpark Amersfoort en het bos annex parkeerterrein ter hoogte van de hockeyclub. Daarnaast is ten oosten van de BW-laan het gebied de spoorwegdriehoek (NS-duintjes) als EHS aangewezen. Dit laatste gebied is recent aan het EHS toegevoegd, als compensatie voor EHS die verloren is gegaan bij uitbreiding van de dierentuin. Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen 2008, vastgesteld op 8 juli 2008 door de gemeenteraad en goedgekeurd door GS bij besluit op 7 april 2009. Tijdens deze beroepstermijn zijn 2 beroepschriften ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en is een verzoek om voorlopige voorziening gevraagd. Dit verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De behandeling van de beroepschriften moet nog plaatsvinden (datum nog niet bekend). Het bestemmingsplan Birkhoven-Bokkeduinen 2008 heeft wel rechtskracht maar is niet onherroepelijk. Het beoogde bestemmingsplan maakt ontwikkeling mogelijk van verkeersdoeleinden in gebieden die bestemd zijn als natuurgebied (Artikel 5) en parkgebied (Artikel 6). Binnen het huidige bestemmingsplan zijn geen regels om deze ontwikkeling mogelijk te maken, bijvoorbeeld via wijzigingsbevoegdheid of afwijking binnen de randvoorwaarden. Evenmin is sprake van een incidenteel grootschalig evenement of een kleinschalige ingreep. In het kader van het project wordt het bestaande bestemmingsplan herzien. Dit betekent dat een ‘Nee, tenzij toets’ uitgevoerd dient te worden.
59
60
Figuur 7.1.
EHS (donkergroen) in en rond het plangebied (bron: Provincie Utrecht).
Figuur 7.2
Bestemmingsplankaart Birkhoven-Bokkeduinen 2008.
7.3
Toetsingskader De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 – waarvan de regels zijn doorgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - vormt het toetsingskader voor ingrepen in of nabij de EHS. De EHS wordt beschermd via het ‘nee, tenzij’-regime. Ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van de EHS zijn in principe niet toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Het Rijk heeft de provincies via het besluit algemene regels ruimtelijke ordening de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal een initiatiefnemer in het ‘nee, tenzij’-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het gaat daarbij om de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit. De Provincie Utrecht heeft voor ingrepen aan en in het EHS een toetsingskader opgesteld. Het toetsingskader behelst een viertal hoofdaspecten, waarop de effecten van de geplande ingreep getoetst moeten worden. Dit zijn: 1 2 3 4
Functioneren van het actuele en/of beoogde ecosysteem/natuurdoeltype; Eenheid of de omvang; Voorkomen van bijzondere planten- en diersoorten; Verbindingen in of tussen natuurgebieden (tussen gebieden: ecologische verbindingzones).
In de partiële herziening van de PRV 2013 d.d. 10 maart 2014 zijn twee aanvullende toetsingscriteria opgenomen, welke deels verankerd lagen in criteria 2 en 4: 5 Significante vermindering van de oppervlakte 6 Aantasting van de samenhang De aantasting is significant als het EHS op één van deze hoofdaspecten duidelijk wordt aangetast. Er bestaan geen harde criteria om aan te geven wanneer er sprake is van significant. Dat moet per situatie worden beoordeeld op grond van type aantasting, kwaliteit, kwantiteit en dergelijke. De toetsing vind plaats aan de hand van gedetailleerde beoordelingscriteria. Plussen en minnen Door Provincie Utrecht is een aantal instrumenten benoemd om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met de EHS als tot een betere ruimtelijke bescherming Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van de EHS niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. Het instrument dat bij toetsingen in de provincie het meest wordt toegepast, betreft het ‘plussen en minnen’: het negatieve effect van een ontwikkeling kan met
61
voor natuur positieve ingrepen worden opgeheven zodat er geen sprake is van een significante aantasting van de EHS.
7.4
Positieve maatregelen voor natuur Het voorgenomen plan voorziet in de uitvoering van maatregelen die tot doel hebben negatieve effecten op natuurwaarden en specifiek de EHS te beperken en de natuur in brede zin binnen en rond het plangebied te versterken. De uitvoering van deze maatregelen is onlosmakelijk verbonden met de uitvoering van het plan en zijn weergegeven in Figuur 1.2. De maatregelen worden hieronder nader toegelicht. Maatregel 1. Ecoduct De te bouwen tunnel onder het spoor Amersfoort – Utrecht wordt aan de noordzijde van het spoor verlengd. De 20 meter brede zone die hierdoor ontstaat wordt ingericht als natuur. Hiermee wordt voorkomen dat een barrière voor flora en fauna wordt opgeworpen in de groenzone ten noorden van en parallel aan het spoor. Met het opheffen van de bestaande gelijkvloerse spoorwegovergang en omzetting van de vrijkomende ruimte naar natuur (maatregel 2), ontstaat een doorlopende groene verbinding tussen Birkhoven en de spoorwegdriehoek. De onderlinge samenhang en aaneengeslotenheid van de natuurgebieden wordt hiermee versterkt en voor grondgebonden soorten worden de voorwaarden voor dispersie verbeterd. Deze maatregel wordt geborgd middels het toekennen van de dubbelbestemming verkeer/natuurgebied aan de locatie4. Maatregel 2. Opheffen spoorwegovergang De bestaande gelijkvloerse overgang van de Barchman Wuytierslaan met het spoor Amersfoort – Hilversum wordt opgeheven. Daarmee verliest de rijbaan zijn functionaliteit. Een deel van de aan de noordzijde vrijkomende ruimte wordt ingericht als natuur, waarmee een bestaande barriere tussen Birkhoven en de spoorwegdriehoek wordt opgegeheven. De onderlinge samenhang en aaneengeslotenheid van de natuurgebieden wordt hiermee versterkt en voor grondgebonden soorten worden de voorwaarden voor dispersie verbeterd. Deze maatregel wordt geborgd middels het toekennen van de bestemming natuurgebied aan de locatie. De provincie kan deze nieuwe bestemming overnemen
4
Uit PRV 2013: Verzekerd moet zijn dat de compensatie gerealiseerd wordt. Dit kan geregeld worden via voorwaardelijke bouwmogelijkheden in een ruimtelijk plan. In een voorwaardelijk voorschrift wordt bewerkstelligd dat een omgevingsvergunning voor de ruimtelijke ingreep alleen kan worden verleend indien de benodigde compensatie wordt gerealiseerd. Dit geldt mutatis mutandis voor de omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste 31 lid, onderdeel a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Burgemeester en Wethouders kunnen pas een zogenaamd “Wabo-afwijkingsbesluit” nemen nadat zij van de gemeenteraad een “verklaring van geen bedenkingen” hebben gekregen. Deze verordening richt zich tot de gemeenteraad. De gemeenteraad dient bij de af te geven verklaring van geen bedenkingen de bepaling van dit lid in acht te nemen.
62
in de begrenzing van de EHS, waarmee spoorwegdriehoek met elkaar worden verbonden.
EHS
Birkhoven
en
de
EHS
Maatregel 3. Parkeerplaats Sportpark Birkhoven Het bos dat ligt ingeklemd tussen de BW-laan, de Birkstraat en Sportpark Birkhoven is momenteel in gebruik als parkeerterrein. Als gevolg daarvan is de bodem verdicht en is ten behoeve van de openbare veiligheid verlichting aangebracht. Het bos heeft daarmee nagenoeg geen functie voor natuur en waarden die voorheen zijn vastgesteld – waaronder koloniebomen voor vleermuizen – zijn nu niet meer aanwezig. Het gebied functioneert als gevolg van de verstoring momenteel niet als verbindend element tussen Birkhoven en Eemland waardoor ook de faunapassage onder de Birkstraat niet optimaal kan functioneren. Het plan voorziet in opheffing van de parkeerfunctie en verplaatsing daarvan in de richting van de sportvelden. Ook de huidige parkeerplaatsen van het Utrechts Landschap worden naar de nieuwe locatie verplaatst. De vrijgekomen ruimte wordt gebruikt om de locaties in de toekomst weer als bos te laten functioneren. Doelstelling is ontwikkeling van het beheertype Dennen-, eiken- en beukenbos, in aansluiting op de ten zuiden van de parkeerplaatsen gelegen bossen (beheertype N15.02). Daartoe wordt de bestaande verharding verwijderd of – waar dat niet mogelijk is in verband met beschadiging van de boomwortels – losgeklopt. Gaten in de bosbeplanting worden gedicht met aanplant van inheemse en gebiedseigen bomen om de ontwikkeling te versnellen en verruiging tegen te gaan. Met de realisatie van deze maatregel wordt de robuustheid van de EHS versterkt door toevoeging oppervlakte en wordt de doelstelling uit het Natuurbeheerplan 2015 – ontwikkeling gerealiseerd. Daarnaast wordt de verbinding naar de Eempolder versterkt Deze maatregel wordt geborgd middels het toekennen van de bestemming natuurgebied aan beide locaties. De bestaande bestemming ‘parkgebied’ met mogelijkheden voor parkeren komt daarmee te vervallen. Maatregel 4. Faunapassages BW-laan De huidige BW-laan vormt momenteel een barriere voor grondgebonden fauna, specifiek voor bossoorten. Daaronder vallen diverse soorten kevers, maar ook reptielen als hazelworm en ringslang. De uitwisselingsmogelijkheden tussen Birkhoven enerzijds en de particuliere tuinen, Bokkeduinen en de spoorwegdriehoek anderzijds zijn zeer beperkt. Met de aanleg van drie faunapassages onder de nieuwe BW-laan wordt uitwisseling gefaciliteerd en wordt het plangebied voor deze soorten ontsnipperd. De faunapassages versterken de samenhang van de EHS met de omgeving en Bokkeduinen. Deze maatregel wordt geborgd in de uitvoeringsbestekken dubbelbestemming natuurgebied in het bestemmingsplan.
en
krijgt
de
63
Overige maatregelen In het kader van de compensatie voor Boswet wordt aan de Eem een nieuw bos met omvang van ongeveer 4 hectare aangeplant op een bestaand agrarisch terrein (maisakker). Het bos ligt in het verlengde van de Melksteeg en ter hoogte van het natuurgebied Coelhorst (eveneens EHS) aan de overzijde van de Eem. Met de realisatie van bos wordt een belangrijke schakel gelegd voor bosgebonden soorten tussen de Utrechtse Heuvelrug (Birkhoven) en het kleinschalig slagenlandschap van Hoogland (Coelhorst). Deze maatregel komt de samenhang van de EHS ten goede en naar verwachting zal een groot aantal soorten van het bos profiteren, waaronder ree, das, vleermuizen en ringslang.
7.4
Toetsing EHS Toetsing vindt plaats aan de Paragraaf 7.3 genoemde criteria.
7.4.1
Functioneren van het actuele en/of beoogde ecosysteem/natuurdoeltype; 1a Natuurwaardering Toetsingscriterium: Op grond van de provinciale natuurwaardering: aantasten van gebieden met de natuurwaarden 'uitstekend' en 'goed'. De provincie Utrecht heeft op basis van waarnemingen van flora natuurwaarderingen aan locaties gegeven. De waardering is afgeleid van de mate waarin kenmerkende soorten voorkomen, onderverdeeld in een schaal van geen waarde en vervolgens A (lage) tot F (hoge waarde). Deze gegevens zijn niet provincie dekkend en in veel gevallen al enkele jaren oud, bovendien is de waardering alleen gebaseerd op waarnemingen van flora. Wij hebben de provinciale informatie over ecologische waarden gecheckt op juistheid en zo nodig aangevuld. Bij de toetsing zal gekeken moeten worden naar het functioneren of compleetheid van het ecosysteem of de gemeenschap, en niet naar de (waarde van) afzonderlijke soorten. In Figuur 7.3 staat de provinciale actuele natuurwaardering voor de EHS in het plangebied. De spoorwegdriehoek krijgt de laagste waardering (A: geel) en vooral het zuidelijke gedeelte van Birkhoven de waardering B (lichtgroen). Het noordelijke gedeelte wordt als D (blauw) gewaardeerd. Aantasting van gebieden met een hoge natuuwaardering (waaronder) D kunnen als significant worden beschouwd wanneer het leidt tot verlies van meer dan 5% van de kenmerkende soorten. In het veld is beoordeeld welke kenmerkende soorten aanwezig zijn in de zone die direct (aanleg weg en fietspad) of indirect (verlichting) worden verstoord. Soorten die als kenmerkend voor dit bostype beschouwd kunnen worden zijn blauwe en rode bosbes, dalkruid, gewone salomonszegel, hengel, havikskruiden en adelaarsvaren. De aanwezige kenmerkende soort hier is blauwe bosbes, die verspreid en algemeen voorkomt. Andere soorten zijn elders in de omgeving vastgesteld, waaronder in Bokkeduinen (hengel, dalkruid, gewone salomonszegel, blauwe bosbes, stijf havikskruid). Met de verlegging van de weg worden enkele groeiplaatsen aangetast.
64
Het gaat daarbij om een oppervlakte van kleiner dan 1% van het oppervlak aan groeiplaatsen in Birkhoven. De ingreep leidt hier niet tot een significante aantasting van deze natuurwaarde.
Figuur 7.3
Provinciale natuurwaardering; geel: klasse A, groen: klasse B: blauw: klasse D (bron: Provincie Utrecht)
1b. Oude boskernen Toetsingscriterium: Aantasten van oude boskernen van de categorie 'zeer waardevol' en 'bijzonder waardevol'. Oude boskernen zijn actuele groeiplaatsen van autochtone bomen en struiken, die afstammen van oorspronkelijk inheemse flora die na de ijstijd op eigen kracht Nederland heeft bereikt. De groeiplaats kan bos zijn maar ook een houtwal, een enkele boom of struik als relict van het oorspronkelijke bos. Belangrijk is de aanwezigheid van een bosbodem van 150 jaar of ouder. De provincie heeft voor de Heuvelrug de oude boskernen op grond van oude topografische kaarten en veldonderzoek in kaart gebracht. De boskernen zijn in 3 waardeklassen ingedeeld: bijzonder waardevol, zeer waardevol en waardevol. De methodiek achter de waardering is door de provincie niet verder uitgewerkt, maar gebaseerd op de methodiek van Maes (2008). Binnen Birkhoven is door de provincie een oude beukenlaan aan de westrand van het bosgebied aangemerkt als zeer waardevolle oude boskern (Figuur 7.4). Binnen Birkhoven zijn door de provincie verder geen oude boskernen op kaart gezet. Het bosgebied Birkhoven en een nabij gelegen eikenhoutwal worden als respectievelijk zeer waardevol en bijzonder waardevol aangemerkt.
65
Figuur 7.4
Bijzonder waardevolle (paars) en zeer waardevolle (rood) boskernen in en rond het plangebied (bron: Provincie Utrecht).
Het ontbreken van boskernen op de kaart van de provincie betekent niet dat deze niet de in het gebied aanwezig zijn. Het bos van Birkhoven is begin 19 eeuw aangeplant. Ook daarvoor was hier bos aanwezig, maar in een andere vorm: eikenhakhoutbos. Dit bos ontstond als gevolg van menselijk ingrijpen, waarbij eiken periodiek werden afgezet. Waarschijnlijk werden struiken en ook de strooisellaag regelmatig verwijderd, zodat geen humuslaag werd gevormd. Zomereik werd daardoor bevoordeeld ten opzichte van andere boomsoorten en successie van het bos, waarin beuk grotere dominantie zou krijgen, werd tegengaan. In de ondergroei was waarschijnlijk veel struikheide aanwezig, naast andere kruiden van schrale, droge zandgrond. Na aanplant van Birkhoven en beëindiging van het hakhoutcultuur is de kenmerkende heidebegroeiing verdwenen en veranderde de structuur en begroeiing van het bos. Het bos in Bokkeduinen, dat groeit op duintjes van de duinvaaggrond die hier in de laatste ijstijd is afgezet (Figuur 7.5), vormt nog een fraai restant van deze cultuur. Langs de BW-laan in Birkhoven zijn nog aanwijzingen terug te vinden in de vorm van een enkele meerstammige stoof direct langs het fietspad. Ook de duintjes zijn lokaal nog goed herkenbaar in het reliëf. Gelet op het beperkt aantal oudere eiken, de verstoring van de bodem door bosaanplant en het nagenoeg ontbreken van begeleidende, kenmerkende soorten , beschouwen we deze zone als redelijk waardevol.
66
Figuur 7.5
Duinvaaggrond in het plangebied; in deze zone is op enkele locaties nog duidelijk het relief herkenbaar van stuifduintje, zoals in Bokkeduinen (ondergrond: Data by OpenStreetMap.org contributors under CC BY-SA 2.0 license).
Voormalige stuifduintjes in Birkhoven (foto F. Brekelmans)
Ook langs het spoor Amersfoort-Utrecht, ten zuidwesten van de dierentuin, is voormalig eikenhakhout aanwezig. Op oude kaarten (zie Figuur 3.3) is te zien dat hier reeds opslag of boomvormers aanwezig zijn in een verder open heidelandschap. In dit gebied zijn nu vooral spaartelgen aanwezig, deels op rabatten. Langs het fietspad zijn echter nog meerstammige stoven te vinden (Figuur 7.6). Hier is sprake van een oude boskern. Aangezien het niet duidelijk is welke criteria zijn gehanteerd bij de waardering in de drie klassen, beschouwen we dit bos vooralsnog als ‘waardevolle
67
oude boskern’. Het overgrote deel van de boszone tussen het fietspad en de spoorlijn, specifiek het oostelijke gedeelte waar de nieuwe weg ondertunneld wordt, bestaat uit ste jong eikenbos dat in de 20 eeuw is ontstaan op heidegrond. Mitigatie van een oude boskern is niet mogelijk. Het wezenlijk kenmerk van eikenhakhout een eeuwenlange beheersvorm met autochtoon plantmateriaal. Het creëren van een nieuwe oude boskern op korte termijn (<100 jaar) is derhalve niet mogelijk. Als gevolg van de ingreep wordt de groeiplaats van een meerstammige eik, in beheer geweest als eikenhakhout, aangetast. Beoordeeld wordt of deze eik kan worden verplaatst. Bij de aanleg van weg en fietspad worden de duintjes zoveel mogelijk ontzien. Van significante aantasting van zeer waardevolle of bijzonder waardevolle boskernen is geen sprake.
Figuur 7.6
Eikenstoof langs het spoor ten zuiden van de dierentuin. Deze stoof ligt ten westen van de locatie waar de weg onder het spoor door gaat en wordt niet aangetast.
1c. Potentiële natuurwaarden Toetsingscriteria: Natuurdoelen (UNAT's) zoals af te leiden via de beheertypen zoals vastgelegd in het Natuurbeheerplan (ambitiekaart). Abiotische omstandigheden voor bijzondere ecologische kwaliteiten. Bij dit aspect is een deskundigenoordeel onmisbaar omdat de criteria niet hard te krijgen zijn. Het is een zelfstandige afweging waarbij de actuele waarden, de potentiële waarden en de abiotische omstandigheden een plaats innemen. Deze weging kan alleen locatiespecifiek worden gemaakt met behulp van basismateriaal op kaarten en in databases. En door aanvullend gericht veldonderzoek. De bossen in Birkhoven betreffen multifunctioneel bos. Het zijn op een enkele locatie na geen natuurlijk bossen, maar aanplant met verschillende functies (park, landgoed, houtproductie). Dit bostype komt veel voor op de Utrechtse Heuvelrug. De
68
ambitiekaart geeft voor het noordelijk gedeelte beheertype N15.02 (Dennen-, eiken-, en beukenbos) en voor het zuidelijke gedeelte, rond de dierentuin, beheertype N16.02 (Figuur 7.7). Een omschrijving van deze typen is gegeven in Bijlage 2.
Figuur 7.7
Beheertypenkaart Natuurbeheerplan 2015 Provincie Utrecht; N04.02: zoete plas; N12.02: Kruiden- en faunarijk grasland; N15.02: Dennen-, eiken-, en beukenbos; N16.01: Droog bos met productie (bron: Provincie Utrecht).
De waarde van het noordelijke gedeelte (N15.02) is redelijk. Het betreft een gemengd bos waarin zomereik en grove den dominant zijn op arme zandgrond (duinvaaggrond). Beuk komen verspreid voor, evenals douglasspar en robinia. In een natuurlijke situatie is hier sprake van een bos uit het zomereikenverbond, waarin zomereik in eerste instantie dominant is en beuk bij verdere bodemvorming en successie. In potentie is dit een waardevol bostype, met een grote verscheidenheid aan onder meer mossen en paddestoelen. Dit bostype komt momenteel fragmentarisch voor in een smalle zone langs de Barchman Wuytierslaan. Aan de groeivorm van de eiken en dennen op de oude stuifduintjes is te zien dat dit bos een natuurlijke oorsprong heeft. Ook de begroeiing van blauwe bosbes in de ondergroei geeft aan dat deze zone potentie heeft voor verdere ontwikkeling. De huidige randvoorwaarden, specifiek de hoge recreatiedruk en verkeersdruk, vormt echter de belangrijkste beperking voor ontwikkeling van hogere natuurwaarden. De potentie van het bos zit momenteel vooral in het verouderen van het bomenbestand, waardoor holten ontstaan waar tal van soorten gebruik van kunnen maken. Deze potentie is niet in het geding, met uitzondering van het gedeelte dat direct wordt aangetast.
69
In het zuidelijke gedeelte – het bos vlak ten noorden van de dierentuin - staat veel aanplant van Douglasspar en is een ouder beukenbos aanwezig. De waarde van dit bos – aangewezen als N16.01 (droog bos met productie) - is beperkt, evenals de ontwikkelingsmogelijkheden: dit bos bevindt zich reeds in het climax-stadium. Het gedeelte met beuken is goed ontwikkeld, met in de ondergroei op open plekken klein springzaad als dominante soort. De bossen hebben vooral recreatieve waarde en bieden leefgebied aan algemene planten en dieren. Voor de bossen in Birkhoven geldt dat met gerichte ingrepen de natuurkwaliteit kan worden versterkt en verbeterd. Dit betreft bijvoorbeeld het terugdringen van exoten en aangeplante boomsoorten, waaronder Douglasspar. Daarnaast kan met kleinschalige ingrepen, specifiek het afroven van de toplaag, ophoping van organisch materiaal worden tegengegaan. Hierdoor kunnen soorten als struikhei lokaal weer terugkomen in de ondergroei en wordt verruiging tegengegaan. Zowel de huidige als toekomstige randvoorwaarden die samenhangen met het bestaand gebruik en de ligging tegen de bebouwde kom, te weten hoge recreatiedruk als verstoring door verkeer, zijn de belangrijkste beperkende factoren ten aanzien van de ontwikkeling van potenties. Een verandering van deze situatie is niet reëel, gelet op het belang van het gebied als recreatieve uitloper voor Amersfoort. Er is als gevolg van het plan geen significante aantasting van waarden die samenhangen met het functioneren van het actuele en/of beoogde ecosysteem/natuurdoeltype 7.4.2
Gebieden die bepalend zijn voor de aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS Toetsingscriterium: Opsplitsing of verkleinen van een gebied. De omvang van een gebied en aanwezigheid van verbindingen naar omliggende (natuur)gebieden zijn belangrijk voor zowel flora als fauna. Beide aspecten bepalen de mate van versnippering. Robuustheid (omvang) Robuustheid heeft betrekking op de omvang en kan als een maat voor de gevoeligheid voor externe invloeden worden beschouwd. Robuuste gebieden zijn weinig gevoelig voor verstoring door de aanwezigheid van buffers die de effecten van verstoring beperken. In belangrijke mate bepalend voor de robuustheid is de verhouding tussen oppervlakte en omtrek. In langgerekte of versnipperde gebieden is de mate waarin verstoring kan doordringen veel groter dan in een compact gebied. De ingreep vindt plaats aan de rand van een omvangrijk bosgebied dat zich uitstrekt over de Utrechtse Heuvelrug. De ingreep is dermate beperkt van omvang, dat een negatief effect op de robuustheid van het gebied kan worden uitgesloten. Opsplitsing/aaneengeslotenheid Als gevolg van de ingreep wordt het EHS niet opgesplitst, aangezien de ingreep plaats vindt aan de buitenrand. In de huidige situatie ligt de spoorwegdriekhoek reeds
70
geïsoleerd van de rest van het EHS, door aanwezigheid van de Barchman Wuytierslaan en tussenliggende bebouwing. Met het vervallen van de spoorwegovergang en realisatie van een natuurgedeelte op de tunnel onder het spoor, wordt Birkhoven direct verbonden met de spoorwegdriehoek (zie ook 7.4). Daarnaast wordt met het toevoegen van het meest noordelijke bosgedeelte aan de EHS – de huidige parkeerplaats – een belangrijke verbinding gerealiseerd naar de Eemvallei (zie ook 7.4). Het project verbetert de aaneengeslotenheid. Negatieve effecten op aaneengeslotenheid en robuustheid van het EHS kunnen worden uitgesloten. Met de realisatie van nieuwe verbindingen worden aaneengeslotenheid en robuustheid verbeterd. 7.4.3
De aanwezigheid van bijzondere soorten Toetsingscriterium: Negatieve gevolgen voor beschermde soorten uit Tabel 2 en 3 artikel 75 Ffw of voor bedreigde soorten uit de categorieën 'bedreigd', 'ernstig bedreigd' of 'op het punt van verdwijnen' van de Rode en/of Oranje Lijsten. Beschermde soorten De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal soorten in Nederland. Daarbij worden drie beschermingscategorieën onderscheiden (zg. Tabel 1, 2 en 3 soorten). De soorten van 2 en 3 vallen onder het striktere beschermingsregime. In het onderzoeksgebied in Birkhoven zijn in 2011 en 2014 de volgende soorten van Tabel 2 of 3 aangetroffen: ringslang, zandhagedis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, watervleermuis en eekhoorn. Daarnaast is aanwezigheid van de soorten gewone grootoorvleermuis, franjestaart en boommarter waarschijnlijk. De soorten ringslang, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en eekhoorn zijn vastgesteld binnen de beinvloedingssfeer van de weg. Voor deze soorten worden in het kader van de Flora- en faunawet maatregelen getroffen om negatieve effecten te voorkomen. Negatieve gevolgen voor beschermde soorten kunnen worden uitgesloten.
71
Tabel 7.1 Beschermde en bedreigde soorten in het onderzoeksgebied binnen de EHS Nederlandse naam wetenschappelijke Ffwet RL OL geen effect naam effect flora springzaadveldkers vroegeling muursla hertshoornweegbree klimopereprijs reptielen hazelworm ringslang zoogdieren laatvlieger rosse vleermuis ruige dwergvleermuis gewone dwergvleermuis gewone grootoorvleermuis watervleermuis boommarter das vogels buizerd sperwer
Cardamine impatiens Erophila verna Mycelis muralis Plantago coronopus Veronica hederifolia
EB GE GE GE KW
x x x x x
Anguis fragilis Natrix natrix
3 3
x
Eptesicus serotinus Nyctalus noctula Pipistrellus nathusii Pipistrellus pipistrellus Plecotus auritus Myotis daubentonii Martes martes Meles meles
3 3 3 3 3 3 3
x
Buteo buteo Accipiter
x
x x x x
3
x x
cf. 3 cf. 3
Rode en oranje lijst Periodiek worden door het Ministerie van ELI (voormalig LNV) landelijke Rode Lijsten vastgesteld. Hierin is per soort (voor een aantal soortgroepen) aangegeven wat de trend en zeldzaamheidsklasse is. De Provincie Utrecht heeft in het provinciale Beleidsplan Natuur en Landschap opgenomen dat het provinciale soortenbeleid zich richt op bedreigde en kwetsbare soorten in Utrecht. Hiervoor zijn Oranje Lijsten opgesteld van de flora en fauna in de provincie. Planten van de Rode Lijst zijn niet vastgesteld. Wel zijn planten van de Oranje Lijst aanwezig binnen de EHS en grenzend aan het plangebied (zie Tabel 7.1). Deze soorten zijn in het plangebied aanwezig langs de rand van de EHS en meestal daar net buiten, langs paden en overhoekjes, daar waar de bodem wordt verstoord, is verrijkt of de invloed van strooizout reikt. Het verschuiven van de weg heeft op deze soorten geen invloed aangezien het biotoop aanwezig blijft en de soorten een relatie hebben met de verstorende invloed die vanuit de weg en het beheer en gebruik daarvan uitgaat. Opvallend is de aanwezigheid van springzaadveldkers, een soort die in bossen vooral langs paden en op enigszins verstoorde locaties wordt aangetroffen. Zo ook in Birkhoven, waar de soort groeit langs het fietspad naast de BW-laan. De soort is zeldzaam in de provincie, maar neemt de laatste jaren toe. De status Ernstig Bedreigd – zoals vastgesteld voor de Oranje Lijst in 2002 – is inmiddels achterhaald.
72
Van de Oranje Lijst-soorten wordt – voor zover zij binnen de EHS groeien – alleen een groeiplaats van springzaadveldkers aangetast. Door het verschuiven van de bosrand verschuift ook het biotoop. Het biotoop zelf blijft daarmee in ruim voldoende mate aanwezig in het plangebied en uitbreiding mag worden verwacht. Ter bescherming van de plant worden exemplaren uitgestoken en verplant, zodat de soort blijft behouden. Negatieve effecten op beschermde en bedreigde soorten kunnen worden uitgesloten
Springzaadveldkers in Birkhoven (foto F. Brekelmans)
7.4.4
De aanwezigheid van essentiële verbindingen 4a. verbindingen tussen natuurgebieden zoals ecologische verbindingszones, ecoducten en faunavoorzieningen) Toetscriterium: Door ingreep wordt een verbinding 'ernstig belemmerd', dan wel kan niet meer gerealiseerd worden. Binnen het plangebied zijn geen beleidsmatig of planologisch vastgestelde ecologische verbindingszones aanwezig. Ook ligt in het gebied geen opgave voor heideherstel of een heideverbinding. Het project heeft dan ook geen negatief effect op dit type verbindingen.
73
De huidige verbinding tussen de Birkhoven enerzijds en de spoorwegdriehoek en Bokkeduinen anderzijds bestaat uit bos, bomen en particulier groen, is diffuus en doorsneden door bebouwing, verharding en de Barchman Wuytierslaan. Met het verwijderen van de huidige spoorwegovergang, de realisatie van een verlengd viaduct met daarboven op natuur en de aanleg van twee faunapassages onder de nieuw BWlaan wordt de verbinding naar de spoorwegdriehoek sterk verbeterd. De keuze voor de variant waarin de weg wordt ingepast in het landschap betekent een verzachting van de huidige situatie, waarbij bomen in de bermen met elkaars kronen in contact komen en op die manier een brug vormen tussen Birkhoven en de tuinen aan de oostzijde van de weg. Ook de aansluiting van Birkhoven op de Eempolder en de EHS ten noorden van de Eem (Coelhorst) wordt verbeterd. Het huidige bosgebied nabij de hockeyvelden wordt gebruikt als parkeerterrein. Deze parkeerfunctie wordt verplaatst, waarna het bos weer als zodanig kan functioneren. Hiermee wordt ook het functioneren van de faunapassage onder de Birkstraat sterk verbeterd.
Figuur 7.8
Met het verwijderen van de verharding van de huidige spoorwegovergang, realisatie van groen en het aanleggen van faunapassages wordt de verbinding van Birkhoven met de spoorwegdriehoek en Birkhoven sterk verbeterd.
4b. De aanwezigheid van essentiële verbindingen (foerageer- en migratieroutes, corridors, e.d.) Toetsingscriterium: Door een ingreep wordt een verbinding ernstig belemmerd dan wel kan niet meer gerealiseerd worden. Binnen het plangebied zijn geen essentiële foerageer- en migratieroutes aangetroffen of te verwachten. De in het gebied voorkomende dieren maken gebruik van tal van laan- en padenstructuren om zich door het gebied te bewegen.
74
Het plan leidt tot een verbetering van de verbinding van Birkhoven met de spoorwegdriehoek en Bokkeduinen en de verbinding Birkhoven met Coelhorst via de Melksteeg. Er is geen sprake van significante aantasting van essentiele verbindingen. 7.4.5
Oppervlakte De verbreding van de weg leidt tot direct oppervlakteverlies langs de rand van het gebied. Het betreft een verlies van 5.040 m2 (0.5 ha). Op een oppervlakte van ongeveer 10.000 hectare EHS op de Heuvelrug is dat een verwaarloosbaar percentage (0,005%). Binnen het project wordt ruimte vrijgemaakt en herbestemd als natuur ten behoeve van de EHS. Het betreft een oppervlakte van 0,9 hectare die vrijkomt bij herbestemming van een parkeerplaats en ongeveer 0,2 hectare die vrijkomt als gevolg van het opheffen van de bestaande spoorwegovergang. Hiermee wordt netto ongeveer 0,6 hectare aan de EHS toegevoegd. Het plan leidt niet tot een significante aantasting van de oppervlakte van de EHS. Netto vindt een uitbreiding plaats van ongeveer 0,6 hectare.
Het bestaande parkeerterrein wordt omgevormd naar natuur (foto F. Brekelmans)
7.4.6
Samenhang Een goede ruimtelijke samenhang van leefgebieden is voor veel soorten belangrijk. Aanwezigheid van fysieke barrières, ongeschikte leefgebieden en verstoring kan de samenhang aantasten. Op het grensvlak van stad en natuur vindt voornamelijk uitwisseling plaats door soorten die relatief ongevoelig zijn voor verstoring en zich
75
makkelijk verplaatsen. Eekhoorns en boommarters maken zowel gebruik van bos als tuin en voor mobiele soorten als vleermuizen en karakteristieke bosvogels vormt de huidige weg nauwelijks een barrière. Bij de ruimtelijke uitwerking van de weg wordt goed rekening gehouden met de landschappelijke inpassing. De keuze voor een brede met bomen ingeplante berm tussen de rijbaan en de fietsstraat verzacht het effect van de weg als harde barrière in het landschap. De onder de nieuwe weg aan te leggen faunapassages faciliteren bewegingen van fauna tussen Birkhoven en het woon- en groengebied ten oosten van de Barchman Wuytierslaan. De belangrijkste maatregel die een positief effect heeft op de samenhang is echter het ecoduct over de nieuwe weg, parallel aan het spoor. Met dit ecoduct wordt een doorgaande groene verbinding gerealiseerd tussen Birkhoven en de spoorwegdriehoek. Het plan leidt niet tot een significante aantasting van de samenhang van de EHS.
7.5
Conclusie Met toepassing van het instrument plussen en minnen, waarbij in het plan maatregelen worden getroffen om negatieve effecten op de Ecologische Hoofdstructuur en de wezenlijke waarden en kenmerken daarvan te voorkomen, vinden als gevolg van realisatie van het plan geen negatieve effecten plaats op de Ecologische Hoofdstructuur.
76
8 Boswet 8.1
Inleiding Het doel van de Boswet is de instandhouding van het Nederlandse bos. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) is bevoegd gezag voor deze wet. De provincie heeft hierin een advies- en handhavingsfunctie. Iedere eigenaar van een houtopstand die van plan is bomen te kappen (vellen) die deel uitmaken van een rijbeplanting van minimaal twintig bomen of tien are (1.000 m2) bos, moet dit minimaal één maand van tevoren melden. Gaat het om een dunning, gericht op de groei van de overblijvende houtopstand, dan hoeft u dit niet te melden. Ook het periodiek kappen van wilgengrienden en hakhout hoeft u niet te melden. De Boswet is alleen van toepassing buiten de bebouwde kom Boswet. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden middels herplant. Deze herplant moet binnen drie jaar gebeuren. Onder bepaalde omstandigheden is, in plaats van herplant ter plaatse, ook compensatie elders toegestaan. Alle bosbestanden in het plangebied met uitzondering van het gebied tussen de BW-laan en het spoor (Bokkeduinen e.o.) vallen buiten de bebouwde kom boswet en dus binnen de boswet (Figuur 8.1).
8.2
Boscompensatie Realisatie van het plan leidt tot een oppervlakteverlies aan bos, vallend onder de boswet, van 4 hectare. Compensatie van bos binnen het plangebied is niet mogelijk en zal buiten het plangebied plaatsvinden. De locatie waar bos gecompenseerd wordt is gelegen aan de Eem, ten westen van het industrieterrein De Isselt. Het betreft momenteel een voor maisteelt gebruikte akkerland van 4 hectare groot, begrensd door perceelsloten. Op de geomorfologische kaart is te zien dat ter plaatse sprake is van een dekzandrug, waardoor voor bos een ideale uitgangssituatie ontstaat. De bodem van het terrein bestaat uit respectievelijk kalkarme drechtvaaggronden met zware klei en pleistoceen zand beginnend binnen 120 cm. en weideveengrond op zand beginnend binnen 120 cm. Door agrarisch gebruik is sprake van een dikke teellaag met organisch materiaal. De grond biedt mogelijkheid voor een gemengd bos met soorten als zomereik en gewone es. Langs sloten kunnen elzen en wilgen een belangrijk aspect van de beplanting vormen.
77
Figuur 8.1
78
Bebouwde kom boswet (oranje lijn); de bossen ten westen van de bebouwde kom boswet vallen onder de boswet.
Realisatie van een bos op deze locatie is gewenst voor bosgebonden fauna en vormt een verbindend element of stapsteen tussen de bossen van de Heuvelrug en het kleinschalig landschap ten noorden van de Eem, met daarin onder andere landgoed Coelhorst. Specifieke soorten waarvoor dit bos als dekking en leefgebied functioneel kan zijn betreffen ree, boommarter, eekhoorn en das. Met de realisatie van bos wordt invulling gegeven aan het inrichtingsplan voor de Melksteeg.
Figuur 8.2
Geomorfologische kaart met ligging van het perceel waar boscompensatie wordt gerealiseerd (rood omlijnd).
79
80
9 Literatuur Beheerplan Birkhoven-Bokkeduinen 2000-2010 Berthinussen, A. & J. Altringham, 2012. The effect of a major road on bat activity and diversity. Journal of Applied Ecology 2012(49): 82-89. Boonman, M. & G.F.J. Smit, 2011. Randeffecten van snelwegen op vleermuizen. Zoogdier 22(3): 18-20. Bijtel, H.J.V. van den & I.W. van Woersem, 2008. Ecologisch onderzoek inclusief natuurtoets en nee, tenzij-toets Woonzorgcomplex De Lichtenberg Gemeente Amersfoort. Van den Bijtel ecologisch onderzoek, DriebergenRijsenburg. Bruijn, Z., 2000. Vleermuizen in Birkhoven/Bokkeduinen. Inventarisatierapport. Bruijn, Z. 1997. Vleermuizen in Birkhoven/Bokkeduinen. Eerste versie september 1997. De
Jong, Th. & M.H. van den Brink, 2006. Natuurwaarden in bestemmingsplangebied Utrechtse Weg. Bureau Viridis, Culemborg.
het
De Jong, Th., 2005d. Beschermde planten en dieren op het Hoornbeeck- en Van Lodensteincollege. Bureau Viridis, Culemborg. De Jong, Th., 2005c. Beschermde planten en dieren in Sinaï. Bureau Viridis, Culemborg. De Jong, Th., 2006b. Beschermde planten en dieren op de Stichtse Rotonde. Bureau Viridis, Culemborg. De Jong, Th. de 2005b. Beschermde planten en dieren op De Lichtenberg. Bureau Viridis, Culemborg. De Jong, Th. de, 2005a. Beschermde planten en dieren op Zon en Schild. Bureau Viridis, Culemborg. De Jong, Th. 2006. Beschermde planten en dieren in het deelgebied VlasakkersBernhardkazerne weg. Bureau Viridis. Culemborg. De Jong, Th. 2006b. De Zandhagedis op de Stichtse Rotonde. Bureau Viridis, Culemborg. Dekker, J. & H. Bekker, 2010. Badger (Meles meles) road mortality in the Netherlands: the characteristics of victims and the effects of mitigation measures. Lutra 53(2): 81-92. Erbrink, J.J., T. van den Heuvel, C. Leermakers & H. Lefèvre ,2009. Stikstofdepositie van Rijkswegenprojecten, Afbakening van het onderzoeksgebied, 50964201.004-TOS/ ECC 09-5320, Arnhem, 14 juli 2009. Index Natuur en Landschap, onderdeel natuurbeheertypen. Terreinbeheerders, IPO en LNV. Versie 0.4 15 juni 2009 Jonkers, D.A., 2009. Resultaten van inventarisaties van gemeentebossen in Amersfoort voor de gedragscode zorgvuldig bosbeheer. Greendesk Ecologisch Advies, Blaricum. Grontmij, 2012. Natuurtoetsen snelheidsverhoging 130 km/uur. Grontmij Nederland BV, Houten Van Dobben, H. & A. van Hinsberg, 2008. Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepas op habitattypen en Natura 2000-gebieden. Wageningen, Alterra. Alterra Rapport 1654.
81
Huijbregts, H. 2003. Het vliegend hert in Utrecht – resultaten 2003. Stichting EISNederland, Leiden. Maes, B., 2008. Oude boskernen in Het Groene Woud - een overzicht van de autochtone genenbronnen van bomen en struiken in het Nationaal Landschap. Ecologisch Adviesbureau Maes, Utrecht. Mertens, F., 2004. Natuurwaarden van Birkhoven-Bokkeduinen in de gemeente Amersfoort. Adviesbureau Mertens, Wageningen. Ministerie van LNV, 2009. Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag. Ministerie van LNV, 2005b. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag. Ministerie van LNV & IPO (2007. Spelregels EHS. Ministerie van LNV/IPO, Den Haag. Molenaar, J.G. de & D.A. Jonkers, 1998. Birkhoven-Bokkeduinen; bouwstenen voor de toekomstige ontwikkeling van een Amersfoorts bosgebied. IBN-DLO rapport 340. Noordijk, J., R. Vermeulen & T. Heijerman, 2005. Loopkevers in veranderende Veluwebermen. De Levende Natuur 106(6): 255-258. Noordijk, J. & Th. de Jong, 2011. Monitoring van uitgezette zandhagedissen op de Stichtse Rotonde. Steunpunt Natura 2000 (2010). Leidraad bepaling significantie. Nadere uitleg van het begrip ‘significante gevolgen’ uit de Natuurbeschermingswet. versie 27 mei 2010. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Steunpunt Natura 2000 (2007). Toepassing begrippenkader Natuurbeschermingswet 1998. Intern werkdocument voor opstellers beheerplannen Natura 2000 en vergunningverleners Nb-wet. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Steunpunt Natura 2000 (2008). Aanvulling op ‘Toepassing begrippenkader Nb-wet ‘98’ ntern werkdocument voor opstellers beheerplannen Natura 2000 en vergunningverleners Nb-wet. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Teeuwisse, S. 2010. Stikstofdepositie en verkeer – een stand van zaken. Lucht in uitvoering 1: 15-19. Van Laar, V., 1997. Excursieverslag. Visscher B. & R. van Assema, 2004. Milieu aspecten studie Birkhoven-Bokkeduinen in verband met tracé-keuze West-Tangent. Afdeling Milieu Gemeente Amersfoort, Amersfoort. Wildschut, J.T., H.J. Brijker & E. van den Dool, 2004. Oude boskernen van de Utrechtse Heuvelrug. Provincie Utrecht, sector RER.
82
Bijlage 1 1.1
Wettelijk kader
Inleiding In deze bijlage wordt in het kort beschreven wat de wettelijke kaders zijn voor opstellen van ecologische beoordelingen van ruimtelijke ingrepen en andere handelingen. In de natuurbeschermingswetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet (§1.2 van deze bijlage), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (§1.3). Met deze wetten geeft Nederland invulling aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft sinds 1 oktober 2010 de procedures bij ruimtelijke ingrepen ingrijpend gewijzigd (§ 1.4). Ook wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten (§ 1.5) en de Ecologische Hoofdstructuur (§ 1.6) bij ecologische toetsingen.
1.2
Flora- en faunawet Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn (zie kader). Verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet (verkort) Artikel 8:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van beschermde planten.
Artikel 9:
Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde dieren.
Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van beschermde dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van beschermde dieren. Artikel 12: Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van beschermde dieren. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van beschermde planten en dieren.
Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen worden verleend. Het toetsingskader hiervoor is vastgelegd in het Vrijstellingenbesluit. Er gelden verschillende regels voor verschillende categorieën werkzaamheden.
83
Er zijn vier beschermingsregimes corresponderend met vier groepen beschermde soorten (tabellen 1 t/m 3 en vogels). Tabel 1. De algemene beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’). Tabel 2. De overige beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing. Tabel 3. De strikt beschermde soorten Dit zijn de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit of in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de regels voor de Habitatrichtlijnsoorten nog strikter zijn5 Voor bestendig gebruik en beheer geldt voor de soorten van Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing (zie onder). Voor de soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt hetzelfde regime, met één grote beperking. Ontheffing of vrijstelling kan niet worden verleend voor ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en gebruik, tenzij er (tevens) sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, of in het belang van het milieu, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van wilde flora en fauna. Voor deze groep soorten kan overigens geen vrijstellingen worden verleend voor artikel 10 (verontrusting). Vogels. Alle inheemse vogels zijn strikt beschermd. Ontheffing of vrijstelling kan alleen worden verkregen op grond van openbare veiligheid, volksgezondheid of bescherming van flora en fauna. De Vogelrichtlijn noemt zelfs ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’ niet als grond6. Dat betekent dat in beginsel alle activiteiten die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van in gebruik zijnde nesten buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd. Het ministerie heeft een lijst gemaakt van soorten die hun nest doorgaans het hele jaar door of telkens opnieuw gebruiken. Deze nesten zijn jaarrond beschermd7.
5 Zie uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21 januari 2009 zaaknr. 200802863/1 en 13 mei 2009 nr. 200802624/1), en Rechtbank Arnhem, 27 oktober 2009 zaaknr. AWB 07/1013. Zie tevens de brief van het ministerie van LNV d.d. 26 augustus 2009 onder kenmerk ffw2009.corr.046 en de Uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet. 6 Zie de vorige voetnoot. 7 Zie de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingrepen, ministerie van LNV, augustus 2009.
84
De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als: 1. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort; 2. Er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is; 3. Er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang; 4. Er zorgvuldig wordt gehandeld. Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op de relevante populatie van de soort optreedt. In veel gevallen kan voorkomen worden dat een ontheffing nodig is, als mitigerende maatregelen er voor zorgen dat de functionele leefomgeving van dieren in tact blijft. Vooral voor soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en vogels is dit cruciaal (omdat er alleen ontheffing kan worden verkregen na zware toetsing).
1.3
Natuurbeschermingswet 19988 De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet) vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. Aanwijzing van gebieden De Nbwet kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones) en de beschermde natuurmonumenten. De aanwijzingsbesluiten van deze gebieden bevatten een kaart en een toelichting, waarin de instandhoudingsdoelstellingen staan verwoord (zie www.minlnv.nl). In de “oude” aanwijzingsbesluiten van Staats- en Beschermde natuurmonumenten worden de natuurwetenschappelijke waarde en het natuurschoon als grond voor de bescherming aangevoerd. Deze meer abstracte waarden blijven van kracht in de nieuwe Natura 2000-gebieden, voor zover zij voormalige Staats- of Beschermde natuurmonumenten omvatten. Deze waarden dienen bij toetsingen nader te worden geconcretiseerd. Natura 2000-gebieden Voor Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te worden opgesteld. Daarin staat o.a. welke maatregelen nodig zijn om de natuurdoelen te halen en welk (bestaand en toekomstig) gebruik al dan niet vergunningplichtig is. Voor een groot aantal gebieden is een beheerplan in een ver gevorderd stadium van voorbereiding. Voor het uitvoeren van projecten en handelingen, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, is een vergunning nodig. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de
8
Op 1 februari 2009 is een wetswijziging van de Nbwet van kracht geworden. Door de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet is de Nbwet per 31 maart 2010 opnieuw gewijzigd. De wijzigingen zijn in deze paragraaf verwerkt.
85
instandhoudingsdoelen, een habitattype of leefgebied van soorten verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig. Bij een besluit om een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan, streekplan, waterhuishoudingsplan) vast te stellen, moet rekening worden gehouden met de effecten op Natura 2000-gebieden en met het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de ‘externe werking’ van de bescherming genoemd. Bestaand gebruik Bestaand gebruik volgens de Nbwet is gebruik dat bestond op 1 oktober 2005 en sindsdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd. Voor de raad van State lijkt de vraag of het gebruik al bestond op het (eerste) moment van aanwijzen (als Vogelrichtlijngebied) of aanmelden (als Habitatrichtlijngebied) overigens relevanter. bestaand gebruik dat zeker geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan vergunningvrij worden voortgezet. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten is een vergunning nodig, tenzij in het beheerplan anders is bepaald. in het beheerplan moeten dan maatregelen zij voorzien om de effecten te beperken of te niet te doen. Habitattoets Een vergunning kan pas worden afgegeven nadat een ‘habitattoets9’ het bevoegd gezag de zekerheid heeft gegeven dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. Deze is verwoord in art. 19d t/m 19j van de Nbwet. In de ‘oriëntatiefase’ – voorheen ook wel ‘voortoets’ genoemd – wordt onderzocht of een activiteit, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten worden beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten (‘cumulatieve effecten’). Indien de oriëntatiefase uitwijst dat er geen effecten zijn, zijn er vanuit de Nbwet geen verdere verplichtingen of beperkingen voor de uitvoering van de activiteit. Wel kan het verstandig zijn om met het bevoegd gezag in overleg te treden, om te bezien of men zich in de conclusies van het uitgevoerde onderzoek kan vinden. Als er wel effecten (zoals verslechtering of verstoring) zijn, maar die zijn zeker niet significant, dan kan het bevoegd gezag vragen om een nadere toetsing. In zo’n nadere toetsing worden de effecten gespecificeerd. Daarbij hoeft dan niet meer naar cumulatieve effecten te worden gekeken. Het bevoegd gezag beoordeelt of de effecten aanvaardbaar zijn of niet. Aan de vergunning kunnen beperkende voorwaarden (mitigatie en compensatie, zie onder) worden verbonden. Als er een kans is op significante effecten volgt een ‘passende beoordeling’. De passende beoordeling is veel uitgebreider. Op basis van de beste wetenschappelijke 9
De termen habitattoets en oriëntatiefase staan niet in de wet. De passende beoordeling wel.
86
kennis dienen de effecten op de habitats en soorten te worden ingeschat, rekening houdend met cumulatieve effecten. Als de passende beoordeling uitwijst dat aantasting van de natuurlijke kenmerken is uitgesloten, dan kan de vergunning worden verleend. Aantasting van de natuurlijke kenmerken is praktisch gesproken uitgesloten als er geen significante effecten zijn in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten, dan mag vergunning alleen worden verleend als er voldaan is aan alle drie onderstaande ADC-criteria: Er zijn geen geschikte Alternatieven. Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder redenen van sociale en economische aard. Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie. Als er sprake is van aantasting van een gebied dat is aangewezen ter bescherming van prioritair natuurlijk habitattype of een prioritaire soort, dient eerst door de minister van LNV aan de Europese Commissie advies te worden gevraagd. Bovendien is het aantal redenen van groot openbaar belang beperkt. Cumulatieve effecten Volgens de Natuurbeschermingswet 1998 (art. 19d lid 1) is het – zonder vergunning – verboden om handelingen te verrichten die op zich zelf of “in combinatie met andere projecten of plannen significante effecten kunnen hebben”. In het onderzoek naar cumulatieve effecten, wordt het effect van het onderhavige plan of project in combinatie met andere ingrepen in beeld gebracht. De basis hiervoor is art. 6 van de Habitatrichtlijn, die van toepassing is op alle Natura 2000-gebieden. “Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.” Het werkdocument “Toepassing begrippenkader” (Ministerie van LNV, 2007) stelt voor om het begrip cumulatie als volgt te definiëren: “De effecten van de voorgestelde eigen activiteit op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied in combinatie met de effecten van andere activiteiten en plannen”. Met andere woorden: in een studie naar de cumulatieve effecten dienen alle activiteiten (bestaand gebruik, nieuwe projecten) en plannen te worden betrokken, die op dezelfde instandhoudingsdoelstellingen negatieve effecten kunnen hebben als het eigen project. Het doet daarbij in beginsel niet ter zake of er een verband is tussen het eigen project en de andere activiteiten en plannen, of dat de effecten tijdelijk zijn of (naar verwachting) slechts beperkt van omvang zijn. Significantie Voor een invulling van het begrip significantie volgen wij de ‘Leidraad significantie’ van het Steunpunt/Regiebureau Natura 2000. Van significante effecten kan sprake zijn als
87
ten gevolge van menselijk handelen het verwezenlijken van de instandhoudingsdoelen sterk wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt. Dat is in ieder geval zo, als het oppervlak van een habitattype of een leefgebied of de kwaliteit van habitattype of leefgebied of de omvang van een populatie lager wordt dan genoemd in de instandhoudingsdoelen in het aanwijzingsbesluit. Beschermde natuurmonumenten Het toetsingskader voor beschermde natuurmonumenten is vergelijkbaar, echter de procedure en de speelruimte van het bevoegd gezag wijken op enigszins af. De beoordeling is minder strikt en door het ontbreken van concrete instandhoudingsdoelen vaak ook minder eenduidig. Zorgplicht Artikel 19l legt aan iedereen een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.
1.4
Wabo en omgevingsvergunning De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is op 1 oktober 2010 van kracht geworden. De Wabo voegt een groot aantal (circa 25) vergunningen, ontheffingen en andere toestemmingen samen tot één omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is nodig voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen, zoals sloop, bouw, aanleg en gebruik, als die een plaatsgebonden karakter hebben en dat van invloed kunnen zijn op de “fysieke leefomgeving”. Dit omvat alle fysieke waarden in de leefomgeving, zoals milieu, natuur, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Als hoofdregel kent de Wabo het bevoegd gezag toe aan B&W van de gemeente waar het project (in hoofdzaak) zal worden uitgevoerd. Voor projecten van provinciaal belang kunnen GS het bevoegd gezag zijn, voor projecten van nationaal belang een minister. De ontheffing Flora- en faunawet en de vergunning Natuurbeschermingswet 1998, die voor een ruimtelijke ingreep nodig kunnen zijn, kunnen worden “aangehaakt” bij de omgevingsvergunning. Dat wil zeggen dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ook een toetsing aan Ffwet en/of Nbwet moet worden gevoegd. De aanvraag wordt dan aan het bevoegde gezag (Ffwet: ELI; Nbwet: GS of ELI) voorgelegd. Die zal dan toestemming geven in de vorm van een Verklaring van geen bezwaar (Vvgb). De inhoudelijke toetsing zal niet veranderen.
88
Op aanvragen voor een omgevingsvergunning, die mede betrekking hebben op Floraen faunawet en/of Natuurbeschermingswet 1998 is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Overigens kan een ontheffing Ffwet of vergunning Nbwet ook los van de omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dat dient dan wel te gebeuren vóórdat de omgevingsvergunning wordt aangevraagd.
1.5
Rode lijsten Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddestoelen, korstmossen, mossen, vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften, kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels (LNV 2009). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale Rode lijsten opgesteld. Van soorten op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen. Waar het beschermde soorten betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en compensatie moeten worden besteed. Bij niet-beschermde soorten of soortgroepen kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen soorten, waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is.
1.6
De Ecologische Hoofdstructuur De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft als doel om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden’ van de EHS. Op plannen, projecten of handelingen binnen de EHS is conform de Nota Ruimte het ’nee, tenzij’-regime van toepassing. Ruimtelijke ingrepen in de EHS met significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied zijn in beginsel niet toegestaan. Tenzij er voor de ingreep geen reële alternatieven zijn èn er sprake is van redenen van groot openbaar belang. De initiatiefnemer is verplicht om de negatieve effecten te mitigeren (voorkomen of beperken) en de restschade te compenseren. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de huidige en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. De natuurdoelen worden door de provincies vastgelegd, meestal in natuurdoeltypen of beheertypen per perceel.
89
90
Bijlage 2
Index Natuur en Landschap
Bron: Index Natuur en Landschap, onderdeel natuurbeheertypen. Terreinbeheerders, IPO en LNV. Versie 0.4 15 juni 2009
N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland 1.1 Algemene beschrijving Kruiden- en faunarijk grasland omvat graslanden die kruidenrijk zijn, maar niet tot de schraallanden vochtig hooiland, zilt grasland en overstromingsgrasland of glanshaverhooiland behoren. De vegetatie kan behoren tot allerlei verbonden van graslandvegetaties; ondermeer kamgrasvegetaties of de meer algemene witbolgraslanden . Diverse soorten ruigte en struweel kunnen in dit grasland voorkomen. Het grasland wordt meestal extensief beweid of gehooid en niet of slechts licht bemest. Het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland kan voorkomen op diverse bodems van vochtig tot droog en heeft doorgaans een (matig) voedselrijk karakter. Kruiden- en faunarijk grasland komt in vrijwel alle landschapstypen voor. Toch is het areaal de laatste veertig jaar enorm afgenomen door de gangbare landbouwpraktijk: sterke bemesting gecombineerd met periodiek doodspuiten van de grasmat en opnieuw inzaaien met hoog productieve grasvariëteiten. De meeste overgebleven kruidenrijke graslanden liggen in overhoekjes van het agrarische gebied of komen voor in natuurgebieden. Daar kan kruidenrijk grasland een tijdelijk fase zijn als de benodigde abiotische omstandigheden voor schraallanden niet of nog niet gerealiseerd kunnen worden. Kruiden- en faunarijk grasland wordt bij een goede kwaliteit gekenmerkt door variatie in structuur (ruigte en plaatselijk struweel, hogere en lage vegetatie) en een kruidenrijke graslandbegroeiing die rijk is aan kleine fauna. Gradiënten binnen (grond)waterpeil en voedselrijkdom zorgen voor diverse vegetatietypen. Kenmerkende of bijzondere soorten van schralere beheertypen ontbreken grotendeels binnen Kruiden- en faunarijk grasland, maar graslanden zijn vaak wel rijk aan minder zeldzame soorten. Het type is o.a. van belang voor vlinders en andere insecten, vogels en kleine zoogdieren 1.2 Afbakening Het betreft grasland, de grasachtigen (monocotylen) zijn dominant, maar kruiden (dicotylen) en mossen hebben een oppervlakteaandeel van tenminste.20% Er wordt geen bemesting toegepast, met uitzondering van ruige stalmest (max. 20 ton per ha per jaar) of bekalking. De graslanden zijn niet tot andere beheertypen te rekenen (zie afbakening andere graslanden). Vrijwel jaarlijks in winter en voorjaar langdurig overstroomde weilanden worden
91
niet tot dit beheertype maar tot Zilt- en overstromingsgrasland gerekend Voorbeeldgebieden: Malpiebeemden, Bommelerwaard-west, Ryptsjersterpolder.
N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos 1.1 Algemene beschrijving Dennen-, eiken-, of beukenbos omvat bossen met dennen, eiken, beuken en/of berken en zijn vaak eenvoudig van structuur. Veel van deze bossen komen voor op zure, droge en zandige bodems. Wanneer de bodem meer leem bevat, kennen de bossen een grotere floristische rijkdom. Ook vochtiger typen van deze bossen met pijpenstrootje in de ondergroei behoren hiertoe. Vegetatiekundig behoren deze bossen tot het Zomereikenverbond of het verbond der naaldbossen. Dennen-, eiken of beukenbos is te vinden in het Zandlandschap zoals op de Veluwe en delen van Drenthe. Plaatselijk komt het ook voor in het Heuvellandschap en op oude strandwallen. Veel van de bossen zijn vorige eeuw ontstaan als gevolg van aanplant of natuurlijke successie. De cultuurlijke invloed is vaak te merken aan bijvoorbeeld ingevoerde boomsoorten en sporen van hakhoutbeheer. Hoewel Dennen-, eiken-, of beukenbos algemeen voorkomt ontbreekt vaak een hoge diversiteit aan flora en fauna. Oorzaken betreffen een geringe structuurrijkdom in voormalige productiebossen, de jonge leeftijd en gevolgen van verzuring en vermesting. Dennen-, eiken- en beukenbos kan zowel combinaties van boomsoorten bevatten als een sterke dominantie van één soort. Door het zure en voedselarme karakter is er bij ongestoorde ontwikkeling sprake van ophoping van strooisel wat zich met name voordoet bij bossen zonder leem in de ondergrond en bij sterke dominantie van eiken en beuken die zuur strooisel produceren. Hierdoor is bodemvegetatie vaak beperkt aanwezig. Aanwezigheid van soorten met rijker en makkelijker afbreekbaar strooisel, zoals linde op leemhoudende bodems, zorgt voor een milde humus, en daardoor een beter ontwikkelde bodemvegetatie. Het kronendak is minder gesloten en er is meer variatie tussen lichte en donkere delen. Op open plekken ontwikkelen zich vaak braamstruwelen en vestigen zich struiken als lijsterbes en vuilboom. In late stadia kan hulst dominant aanwezig zijn. Bij begrazing zijn ook grazige heidevegetaties aanwezig. Begrazing heeft een sterk effect op omvang en samenstelling van de boomverjonging. Natuurlijke processen zoals windworp kunnen voor variatie in structuur zorgen, maar vaak is (een aanvullend) menselijk beheer nodig om gevarieerde bossen te verkrijgen. Begrazing kan voorkomen dat open plekken weer snel dichtgroeien. De betekenis voor de biodiversiteit is met name gelegen in grote aantallen (vaak bedreigde) paddestoelen, blad- en korstmossen en enkele vaatplanten. Structuurrijke bossen met enige buffering in de bodem, bossen met een hoge luchtvochtigheid en bossen met oude bomen kennen vaak een hogere biodiversiteit.
92
1.2 Afbakening Dennen-, eiken-, of beukenbos omvat bossen en struwelen gedomineerd door eiken, dennen, beuken, berken, lijsterbes, ratelpopulier of vuilboom. Maximaal 20% van het areaal van het betreffende bosgebied wordt gedomineerd door boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd, zoals Amerikaanse eik en Douglasspar. Op 80% van de oppervlakte wordt geen hout geoogst of is de houtoogst minder dan 20% van de bijgroei. Op de overige oppervlakte kan meer geoogst worden in het kader van omvorming naar een natuurlijker bos. Dit beheertype is gelegen buiten het Duinlandschap. Indien het in het Duinlandschap is gelegen behoort het tot het beheertype Duinbos. Voorbeeldgebieden: Veluwezoom, Dwingelderveld, Mantingerbos, Drents-Friese Wold, Kootwijk en het Speulderbos.
N16.01 Droog bos met productie 1.1 Algemene beschrijving Droog bos met productie bestaat uit verschillende, veelal van oorsprong aangeplante, bosopstanden van den, (winter)eik, beuk, Douglas, lariks of fijnspar. De voedselarmere delen worden grotendeels gedomineerd door den, eik en beuk, op de wat rijkere bodems is er een hogere groei van beuk, Douglas, lariks en spar, met betere mengingsmogelijkheden. Dit bostype is de productievariant van het bostype dennen-, eiken- en beukenbos (zonder productie; 15.02). Het bostype komt voor op een voedselarme tot lemige, zandige, zure ondergrond van het Droge Zandlandschap zoals op de Veluwe, delen van Drenthe en Brabant. Lokaal is het bostype te vinden in het Heuvellandschap, kalkarme duinen en strandwallen. Het bostype is veelal uit hakhout, heide- en stuifzandterreinen ontstaan, maar kan ook aangelegd zijn op voormalige landbouwgronden waardoor de bovengrond verrijkt is. Het is het omvangrijkste bostype en combineert een redelijk tot goede groei met een ruime variatie aan, en mengingsmogelijkheden van, loof- en naaldboomsoorten, vooral op de wat lemigere bosgroeiplaatsen. Het maakt dit type tot het belangrijkste type voor de houtproductie. De diversiteit is (nog) relatief laag. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de uniforme aanleg en beheer in het verleden, door de jonge leeftijd van de bossen en onvoldoende abiotische kwaliteit als gevolg van verzuring en vermesting. Oudere bossen en bossen op of grenzend aan oude bosgroeiplaatsen, hebben een relatief hoge natuurpotentie vooral wanneer deze een gevarieerde structuur met substantieel aandeel zware bomen en dood hout hebben. De betekenis voor de biodiversiteit bestaat vooral uit (vaak bedreigde) paddestoelen, korst- en bladmossen, enkele vaatplanten, insecten en broedvogels. Droog bos met productie kan bestaan uit meer lichtere bossen door (mengingen van) den, lariks, eik en berk en/of meer donkere bossen (door mengingen) met beuk, Douglas en fijnspar. De armere delen blijven bij spontane ontwikkeling hoofdzakelijk een door dennen-, eiken
93
en beuken gedomineerd bos. Op de wat rijkere delen leidt spontane ontwikkeling tot een bos waarin (combinaties van) beuk, Douglas, lariks of spar zullen gaan overheersen, vaak ten koste van den en eik. Het bostype combineert productieve soorten en een substantieel aandeel kwaliteitsbomen, met mede door het beheer beïnvloede, verschillende ontwikkelingsfasen, een gevarieerde bosstructuur, menging van boomsoorten en dood hout. Spontane ontwikkelingen leiden (de komende decennia) vaak naar een dichter, vrij eenvormig bos met natuurlijke verjonging van beperkte samenstelling en matige productiepotentie. Natuurlijke verstoringen zoals windworp hebben (vooralsnog) een beperkt effect hierop. De bedekking, samenstelling en doorgroeiperspectieven van loofbomen, struiken en struwelen worden sterk beperkt door de mate waarin herbivoren aanwezig zijn (edelhert, ree). Vaak is menselijk beheer, zoals kap, begrazingsbeheer en inbreng van strooiselverrijkende soorten (zie Droge bos variant zonder productie; 15.02), nodig om dynamiek, variatie en vestigingsmilieus te bevorderen. Hiermee kan tegelijkertijd gestuurd worden op verjonging die voldoende potentie heeft om de productie in kwalitatieve en kwantitatieve zin te waarborgen. 1.2 Afbakening Droog bos met productie omvat bossen op de voedselarme tot lemige zandgronden gedomineerd door loofbomen en (meereisende) naaldboomsoorten. Houtoogst is een doel en vindt periodiek plaats met een hogere intensiteit dan in de droge bossen beheertypen zonder productie, of boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd zijn dominant over meer dan 20% van het areaal van het betreffende bosgebied, ook als er geen productiedoelstelling is. Voorbeeldgebieden: Staphorst, Noord-Bargerbos, Kootwijk, Speulderbos, Mastbos, Gieten-Borger en Emmerdennen.
94
Ecologie & landschap
NOTITIE Gemeente Amersfoort de heer F. van Vliet Postbus 4000 3800 EA Amersfoort
DATUM:
18 september 2015
ONS KENMERK:
15-241/15.05700/FloBr
AUTEURS:
F.L.A. Brekelmans & R. van Assema (gemeente Amersfoort)
PROJECTLEIDER:
F.L.A Brekelmans
STATUS:
versie 1.0
Addendum afweging locatie boscompensatie Westelijke Ontsluiting Gemeente Amersfoort is voornemens om de Westelijke Ontsluiting te realiseren. Als gevolg van deze ontwikkeling wordt bos aangetast, vallend onder de Boswet. Hiervoor dient gecompenseerd te worden. In voorliggende notitie wordt toegelicht welke afweging is gemaakt bij de keuze voor de locatie voor boscompensatie.
Aanleiding Amersfoort-West is momenteel slecht ontsloten voor openbaar vervoer en autoverkeer. In de huidige situatie is in de spits sprake van file-vorming en verwacht wordt dat dit in de toekomst steeds vaker zal gebeuren. Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad heeft daarom besloten een nieuwe ontsluiting voor Amersfoort-West te realiseren, die een wezenlijke verbetering van de doorstroming oplevert. In het kader van deze ontwikkeling zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten op al dan niet beschermde natuurwaarden en de mogelijkheden deze te compenseren of te mitigeren. In de effectstudie ten aanzien van beschermde natuurwaarden (Brekelmans 2014) heeft een toetsing plaatsgevonden aan de Boswet. Uit deze toetsing volgt een voorlopige compensatieopgave van 3,04 hectare bos. Daarbij is de voorkeur uitgesproken om de compensatie op een geschikte locatie zo dicht mogelijk bij het plangebied uit te voeren, te weten een perceel agrarische grond aan de Eem ter hoogte van de waterzuivering op de Isselt. In de loop van het planproces zijn vragen gesteld over de afweging die is gemaakt ten aanzien van de locatiekeuze. Deze afweging is mondeling toegelicht, maar niet eerder op schrift vastgelegd. In voorliggende notitie wordt toegelicht waar binnen gemeente Amersfoort compensatie van bos zou kunnen plaatsvinden en welke argumenten voor of tegen deze locaties aangevoerd kunnen worden.
Addendum Compensatie Boswet
1
Randvoorwaarden De Boswet is alleen van toepassing buiten de bebouwde kom Boswet. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden middels herplant of spontane ontwikkeling. Deze herplant of ontwikkeling moet binnen drie jaar gebeuren. Onder bepaalde omstandigheden is, in plaats van herplant ter plaatse, ook compensatie elders toegestaan. Bij deze compensatie dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden: - de grond ligt in hetzelfde gebied als waar de gekapte bomen stonden - de grond is minimaal van dezelfde kwaliteit als die waarop de gekapte bomen stonden - de grond is minstens even groot als het oorspronkelijke terrein - de gekapte bomen maakten geen deel uit van een boskern - andere belangen, die verband houden met de bodemproductie, worden niet geschaad - er rust niet al een herplantplicht op de 'compensatiegrond' - er bestaat geen bezwaar tegen de compensatie vanuit de Flora- en faunawet, Wet ruimtelijke ordening, Wet inrichting landelijk gebied of provinciale en gemeentelijke bestemmingsplannen of de gemeentelijke kapverordening. Vanuit de Boswet geldt niet de eis dat compensatie binnen dezelfde gemeente uitgevoerd dient te worden. De projectgroep Westelijke Ontsluiting stelt als randvoorwaarde dat de compensatie bij voorkeur binnen de gemeente wordt uitgevoerd.
Alternatievenafweging Amersfoort ligt op het knooppunt van 3 landschappen: de Utrechtse Heuvelrug, Eemland en de Gelders Vallei. Deze landschappen onderscheiden zich momenteel en in het recente verleden in de openheid van het landschap en de hoeveelheid bomen en bos: 1. De Utrechtse Heuvelrug kenmerkt zich door veel bos, afgewisseld door open plekken in de vorm van heide of stuifzand. Ruim een eeuw geleden was de Heuvelrug overigens veel opener dan het nu is, mede als gevolg door te intensieve begrazing en het plaggen van de heide. 2. Eemland kenmerkt zich door extreme openheid zonder bos en bomen. Dit gebied is tijdens en na de laatste ijstijd altijd open geweest, vooral als gevolg van overstromingen van de Zuiderzee en de daarop volgende inpoldering. 3. De Gelderse vallei kenmerkt zich door een kleinschalig cultuurlandschap van houtwallen, akkers, landgoederen, beekdalen, heidevelden en kleine bosjes. Hieruit volgt dat de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse Vallei de logische gebieden zijn waar compensatie plaats kan vinden. Binnen de gemeente blijkt in het landschap Utrechtse Heuvelrug geen locatie gevonden te kunnen worden waar de boscompensatie een plaats zou kunnen krijgen. De spaarzame open gedeelte hebben door de aanwezigheid van heide of akkers een andere functie, die evenzo van belang is voor het functioneren van het bos ecosysteem. Bovendien hebben diverse beschermde soorten hier hun leefgebied, waaronder de zandhagedis. Het is 2
Addendum Compensatie Boswet
vanuit dat oogpunt niet wenselijk het bosgebied verder te verdichten. Ook buiten de gemeentegrens zijn geen logische alternatieven. In de Eempolder, binnen de gemeente specifiek het Buitengebied West, is ontwikkeling van bos vanuit landschappelijk oogpunt niet wenselijk. In Vathorst-Noord, ten noorden van de Laak, valt nog een strook op de overgang van de Eempolder naar de Gelderse Vallei binnen de gemeente. Dit gebied zou met bos verdicht kunnen worden, waarmee invulling wordt gegeven aan het toekomstige recreatiegebied. Het gebied ligt op enige afstand (ruim 7,5 km) van het projectgebied.
Figuur 1. Zoekgebieden boscompensatie (bron: Gemeente Amersfoort)
Het landschap van de Gelderse Vallei, vooral gelegen aan de oostzijde van Amersfoort met een uitloper rond de Eem ter hoogte van Hoogland (Coelhorst) en de Isselt, is geschikt voor boscompensatie. Locaties waar ruimte is voor aanplant van bos zijn: - Een hoger gelegen akker ter hoogte van de Isselt langs de Melksteeg aan de Eem. Bos kan hier de bomen/bosverbinding tussen Birkhoven en Coelhorst versterken en extra leefgebied en dekking bieden aan soorten als ree en das. Het gebied ligt op de rand van de Eempolder. - In Hoogland-west en in de omgeving van Coelhorst kan op beperkte schaal bos worden toegevoegd in de vorm van houtwallen en kleine bosschages. Dit betreft echter geen hectares aaneengesloten bos.
Addendum Compensatie Boswet
3
-
-
Net ten westen van het Hoevelakense bos zou een strook bos toegevoegd kunnen worden om het bos daar wat "steviger" te maken. Dit betreft momenteel een open agrarisch landschap met oude en vervallen elzensingels. In de directe omgeving van landgoed Stoutenburg is ruimte voor extra bos.
Op andere locaties gaat bos ten koste van cultuurlandschap of natuur van de beekdalen. De locaties Vathorst-Noord, het Hoevelakense Bos en landgoed Stoutenburg zijn reeds aangemerkt als potentiele compensatielocaties voor bos- en natuurverlies bij de reconstructie van het knooppunt Hoevelaken. Het is nog niet bekend waar deze compensatie gaat plaatsvinden.
Conclusie Het aantal locaties waar boswetcompensatie binnen gemeente Amersfoort kan worden uitgevoerd is zeer beperkt. De locaties aan de oostzijde van de gemeente, te weten Vathorst-Noord, Hoevelakense Bos en omgeving Stoutenburg, liggen op grote afstand (57,5 km) van de projectlocatie. Boscompensatie op deze locaties voldoet aan de randvoorwaarde dat het binnen de gemeente plaatsvindt, maar heeft geen enkele relatie met het plangebied. Zowel niet voor ecologie als de bewoners en gebruikers van het gebied. Bovendien worden deze locaties mogelijk gebruikt ten behoeve van compensatie als gevolg van de reconstructie van knooppunt Hoevelaken. Het gebied Coelhorst/Hoogland-West ligt binnen de gemeente. In dit kleinschalige landschap is compensatie mogelijk. Om geen afbreuk te doen aan het landschap zal dit versnipperd moeten gebeuren en niet in de vorm van een aaneengesloten bos. In dit gebied zijn kansen voor ontwikkeling van zowel drogere bossen (eiken-beuken) als bossen op vochtigere grond (bijvoorbeeld essenbos). De locatie aan de Eem bij de Melksteeg ligt net buiten de gemeente en grenst aan de Eempolder. Ontwikkeling van bos op deze locatie versterkt de bosverbinding tussen Coelhorst en Birkhoven, een verbinding waar veel soorten van kunnen profiteren. Bovendien onttrekt het de gebouwen van de rioolwaterzuivering aan het zicht, waarmee de stadsrand wordt verfraaid. Vanuit het oogpunt van versterking van de ecologische verbinding en de ligging van de locatie Melksteeg nabij het plangebied, geeft de projectgroep de voorkeur aan deze locatie. De bodemkenmerken maken hier zowel ontwikkeling van een droger bostype (essenbos) als natter bostype (berken, elzenbroekbos) mogelijk. Hiervoor dient grond te worden aangekocht en de bestemming te worden gewijzigd van ‘agrarisch’ naar ‘groen met natuurwaarden’.
4
Addendum Compensatie Boswet
Literatuur Brekelmans, F.L.A., 2014. Realisatie Westelijke Ontsluiting. Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving. Bureau Waardenburg bv, Culemborg.
Voor vragen over deze notitie kunt u contact opnemen met de heer F.L.A. Brekelmans Akkoord voor uitgave:
Teamleider Bureau Waardenburg bv G.F.J. Smit
Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Gemeente Amersfoort Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, digitale kopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2008.
Addendum Compensatie Boswet
5
Bureau Waardenburg bv Onderzoek en advies voor ecologie & landschap Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345-512710, Fax 0345-519849 E-mail
[email protected], www.buwa.nl