Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
21 maart 2007
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht Pompen en/of verdrogen?
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Verantwoording
Projectleider
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht Stageonderzoek voor Tauw en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Marcel Boerefijn
Auteur(s)
Joachim Hunink
Projectnummer
0483956 68 (exclusief bijlagen) 21 maart 2007
Titel Opdrachtgever
Aantal pagina's Datum Handtekening
Colofon Tauw bv afdeling Water, Ruimte & Riolering Australiëlaan 5 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 282 48 24 Fax (030) 288 94 84
Dit document is eigendom van de opdrachtgever en mag door hem worden gebruikt voor het doel waarvoor het is vervaardigd met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit de wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendom. De auteursrechten van dit document blijven berusten bij Tauw. Kwaliteit en verbetering van product en proces hebben bij Tauw hoge prioriteit. Tauw hanteert daartoe een managementsysteem dat is gecertificeerd dan wel geaccrediteerd volgens: -
NEN-EN-ISO 9001.
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
5\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Inhoud Verantwoording en colofon .......................................................................................................... 5 1 1.1 1.2 1.3
Inleiding........................................................................................................................ 11 Aanleiding...................................................................................................................... 11 Doelstellingen ................................................................................................................ 12 Leeswijzer ..................................................................................................................... 13
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Klimaatverandering ..................................................................................................... 15 Inleiding ......................................................................................................................... 15 KNMI scenario’s ............................................................................................................ 15 CO2 en potentiële verdamping ...................................................................................... 19 Rekenscenario’s ............................................................................................................ 21
3 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3
Werkwijze ..................................................................................................................... 24 Inleiding ......................................................................................................................... 24 SIMGRO_MODFLOW (HDSR - Model)......................................................................... 24 Bepaling grondwaterstanden......................................................................................... 27 Bepalen kwel en infiltratie.............................................................................................. 27 Waterbalans .................................................................................................................. 28 Het Waternood Instrumentarium ................................................................................... 28
4 4.1 4.2
Resultaten peilgestuurd gebied ................................................................................. 29 Inleiding ......................................................................................................................... 29 Effecten op grondwater ................................................................................................. 30
4.3 4.4 4.5
Bodemdaling in het veenweidegebied........................................................................... 33 Effecten op stedelijk gebied .......................................................................................... 34 Effecten op landbouw .................................................................................................... 35
4.6 4.7 4.8
Waterbalans polders ..................................................................................................... 38 Effecten natuur en waterkwaliteit .................................................................................. 39 Knelpunten en maatregelen .......................................................................................... 42
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Resultaten omgeving Utrechtse Heuvelrug .............................................................. 43 Inleiding ......................................................................................................................... 43 Effecten op grondwater ................................................................................................. 44 Effecten op stedelijk gebied .......................................................................................... 46 Effecten op landbouw .................................................................................................... 46
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
7\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
5.5 5.6
Effecten natuur .............................................................................................................. 49 Knelpunten en maatregelen .......................................................................................... 52
6 6.1 6.2
Inpassing in beleid en ruimtelijke ordening ............................................................. 53 Algemeen kader ............................................................................................................ 53 Inpassing in bestaand beleid ......................................................................................... 55
7 7.1
Gevolgen CO2 effect.................................................................................................... 59 Inleiding ......................................................................................................................... 59
8 8.1 8.2
Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 63 Conclusies ..................................................................................................................... 63 Aanbevelingen............................................................................................................... 65
9
Literatuur...................................................................................................................... 67
Bijlage(n) 1. Kaarten verandering grondwaterstand 2. Waterbalans afvoergebieden 3. Beschrijving gebruikte deelgebieden
8\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Lijst van figuren en tabellen Figuren Figuur 2.1 Berekend neerslagtekort en voor de scenario’s W en W+ (Hurk et al., 2006). Figuur 3.1: Overzichtskaart grenzen van HDSR beheersgebied, de provinciegrens van Utrecht en de modelgrens. Figuur 3.2 Ballenkaart van modellaag 1 na ijking (model – meting: blauw = voorspelling model te laag; rood = voorspelling model te hoog) (uit Snepvangers et al., 2005) Figuur 4.1: Schematisatie van het verschil tussen berekende grondwaterstanden met grid grootte van 250x250 m en de actuele grondwaterstanden tijdens een droge zomer. Figuur 4.3 Droog en natschade in procenten voor westelijk rivierkleigebied. Figuur 4.4 Droog en natschade in procenten voor veenweidegebied. Figuur 4.5: Totale waterbalans van alle afvoergebieden (modelberekening). Figuur 4.6 Doelrealisatie natuur en klassenverdeling westelijk rivierkleigebied. Figuur 4.7 Doelrealisatie natuur en klassenverdeling veenweidegebied. Figuur 5.1 Droog en natschade in procenten voor Utrechtse Heuvelrug. Figuur 5.2 Droog en natschade in procenten voor oostelijk rivierkleigebied. Figuur 5.3 Doelrealisatie natuur en klassenverdeling Utrechtse Heuvelrug . Figuur 5.4 Doelrealisatie natuur en klassenverdeling oostelijk rivierkleigebied . Figuur 6.1: Gebiedsdoelen WHP. Figuur 7.1: Gevolgen van het CO2 effect op de GxG’s (op basis van scenario W) Figuur 8.1: Schematisatie van downscaling van door een model berekende grondwaterstanden. Tabellen Tabel 2.1: Resultaten van de verschillende KNMI scenario’s voor het jaar 2050. Onder ‘winter’ wordt hier verstaan december, januari en februari; ‘zomer’ staat gelijk aan juni, juli en augustus (naar Hurk et al., 2006) Tabel 2.2: Voorgestelde factor c2 voor de correctie van de potentiële verdampingcijfers ET0 (volgens vergelijking 1) voor 2050 (CO2 concentratie 150 ppm hoger). Gegeven zijn de minimale, gemiddelde en maximale factoren. Effecten van een verwachte temperatuurstijging op de verdamping zijn buiten beschouwing gelaten (naar Witte et al., 2006). Tabel 2.3: De rekenscenario’s met bijbehordend klimaat en verandering van invoerparameters. Winter staat voor de maanden januari, februari en december. Voorjaar staat voor de maanden maart, april en mei. Zomer staat voor de maanden juni, juli en augustus. Herfst zijn de maanden september, oktober en november.
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
9\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Tabel 3.1 Statistieken van de afwijkingen tussen geijkt model en meting (model – meting) waarin p25, p50 en p75 staat voor respectievelijk 25, 50 en 75 percentiel van de afwijkingen. De gemiddelde waarde en percentielen zijn gegeven in absolute verschillen. Tabel 4.1: De verandering van het potentiële neerslagoverschot voor de verschillende rekenscenario’s. Tabel 4.2: Verandering doelrealisatie voor westelijk rivierkleigebied en veenweidegebied. Tabel 5.1: De verandering van het potentiële neerslagoverschot voor de verschillende rekenscenario’s. Tabel 5.2: Verandering doelrealisatie voor Utrechtse Heuvelrug en oostelijk rivierkleigebied, Tabel 7.1 Verandering van het potentieel neerslagoverschot voor scenario W en het met het CO2 effect gecorigeerde W/CO2 scenario. Tabel 9.1: Resultaten van de verschillende KNMI scenario’s voor het jaar 2050. Winter staat voor december, januari en februari; zomer staat voor juni, juli en augustus (naar Hurk et al., 2006)
10\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
1 Inleiding 1.1
Aanleiding
Klimaatverandering De laatste jaren wordt in verschillende onderzoeken nadrukkelijk gewezen op klimaatverandering en de gevolgen hiervan. Ook in Nederland komt het besef dat klimaatverandering grote invloed kan gaan hebben op de maatschappij. In de afgelopen jaren werd bijvoorbeeld een groot aantal klimaatrecords gebroken. De gevolgen waren duidelijk merkbaar. In 1993 en in 1995 is er sprake geweest van wateroverlast door grote hoeveelheden neerslag en hoog water in de rivieren. Ook in de zomer van 2006 is er sprake geweest van wateroverlast door hoge neerslagintensiteit. Klimaatveranderingen zorgen voor een verandering in de neerslag en verdampingspatronen. Om het water te blijven beheersen, moet anders omgegaan worden met water. Een voorbeeld van adaptatie is bijvoorbeeld het project Rotterdam Waterstad 2035 waarin Tauw een rol heeft gespeeld. In dit project worden de maatschappelijke en ruimtelijke veranderingen besproken die de klimaatverandering kan hebben voor Rotterdam. Het KNMI heef in mei 2006 vier nieuwe klimaatscenario’s gepubliceerd. Deze omschrijven de verwachte verandering van het klimaat in Nederland voor de jaren 2050 en 2100. De klimaatscenario’s voorspellen een stijging van de temperatuur tussen de 0,9 en 2,8 °C. De gemiddelde winterneerslag en de intensiteit van de zomerbuien zal toenemen. Grondwater Grondwater bepaalt voor een belangrijk deel het watersysteem in de Provincie Utrecht. Het wordt onttrokken voor de drinkwatervoorziening, maar ook voor beregening tijdens droge zomers. Ook zorgt het grondwater voor aanvulling van het oppervlaktewater en is bijvoorbeeld van groot belang voor grondwater- afhankelijke natuur. Al deze verschillende gebruikersfuncties hebben andere belangen. De Utrechtse Heuvelrug speelt een belangrijke rol bij de aanvulling van het grondwater. Door de hoge ligging en de doorlatende gronden functioneert dit gebied als infiltratiegebied en levert het water aan omliggende regio’s. Verandering van de neerslag en verdamping heeft gevolgen voor lokale en regionale grondwatersystemen. Uit onderzoek van Tauw blijkt dat de klimaatveranderingen effecten heeft op de grondwaterstanden, kwel en infiltratie en de afvoeren uit stroomgebieden van de Veluwe (Super et al, 2002). Het is voor waterbeheerders van belang om te weten wat er zou kunnen gaan gebeuren met het grondwatersysteem opdat ze het beleid en beheer zonodig kunnen aanpassen. Zo hebben het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in de startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
11\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
(WB21) afgesproken dat stroomgebiedvisies worden opgesteld om vragen over de effecten van de klimaatverandering te beantwoorden. De stroomgebiedvisies Amstelland en Gelderse Vallei zijn door de gedeputeerde staten vastgesteld. Deze visies brengen op hoofdlijnen in kaart wat moet gebeuren om het watersysteem in beide stroomgebieden de komende vijftig jaar op orde te brengen en te houden, waardoor wateroverlast zo veel mogelijk beperkt wordt. Daarbij wordt rekening gehouden met de gevolgen van klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Onderzoek Dit onderzoek behandelt de veranderingen in het grondwatersysteem van de provincie Utrecht als gevolg van de door het KNMI opgestelde klimaatscenario’s voor het jaar 2050. Ook wordt aandacht besteed aan de wijze waarop hiermee rekening kan worden gehouden bij beleid en ruimtelijke ordening. Dit onderzoek is uitgevoerd als stageopdracht bij het adviesbureau Tauw en het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. De provincie Utrecht en het waterleidingbedrijf Vitens vervullen een klankbord functie. De stage is onderdeel van de opleiding Fysische Geografie aan de Universiteit van Utrecht. De veranderingen van de grondwaterstanden als gevolg van de klimaatveranderingen worden berekend met een Modflow – Simgro model dat ontwikkeld is door TNO en Alterra in opdracht van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en de Provincie Utrecht.
1.2
Doelstellingen
De hoofddoelstelling van dit onderzoek luidt: “Wat is het effect van de klimaatverandering op het grondwatersysteem van de provincie Utrecht?” Deze vraag is verdeeld in verschillende deelvragen: 1. Wat is de verwachte verandering van het klimaat voor het jaar 2050 en 2100? 2. Welk effect heeft de voorspelde klimaatverandering op het grondwatersysteem van de provincie Utrecht? 3. Is er bij de effecten sprake van regionale verschillen? 4. Wat betekent het gewijzigde grondwatersysteem voor de grondgebruikfuncties (wonen, natuur en landbouw)? 5. Hoe kan bij ruimtelijke ordening rekening worden gehouden met de verwachte effecten van klimaatverandering op het grondwatersysteem?
12\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
1.3
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de voorspelde klimaatverandering besproken, waarbij ook de rekenscenario’s die gebruikt zijn, worden toegelicht. Hoofdstuk 3 gaat in op de gebruikte methodes. De hoofdstukken 4 en 5 beschrijven de resultaten voor respectievelijk het peilgestuurd gebied en de Utrechtse Heuvelrug en omgeving. Hierna wordt in hoofdstuk 6 de ruimtelijke inpassing van de resultaten besproken en de knelpunten met het huidige beleid. De effecten van een correctie voor het CO2 proces op de resultaten wordt besproken in hoofdstuk 7. Tenslotte worden in hoofdstuk 9 en 10 de conclusies en de discussie met aanbevelingen beschreven.
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
13\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
14\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
2 Klimaatverandering 2.1
Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de verwachte klimaatverandering. In 2006 heeft het KNMI klimaatscenario’s ontwikkeld die een voorspelling geven van het klimaat voor de jaren 2050 en 2100 (Hurk et al., 2006). In het rapport van het KNMI wordt voor de verschillende scenario’s de verandering van de meteorologische parameters gegeven. Voor dit onderzoek is aangenomen dat de verandering van de grondwateraanvulling afhankelijk is van de verandering van de neerslag en verdamping. De potentiële verdamping wordt door het KNMI bepaald met de formule van Makkink. Deze formule wordt gebruikt voor de berekening van de referentie-gewasverdamping. Voor de verdere berekening van de potentiële evapotranspiratie dient nog een vermenigvuldiging plaats te vinden met de gewasfactor. Deze factor beschrijft de respons van het gewas op de atmosferische condities. De gewasfactor van weidegras varieert tijdens het groeiseizoen licht en wijkt nauwelijks van 1 af. Vandaar dat in algemene klimaatstudies de landelijke potentiële evapotranspiratie gemakshalve gelijk gesteld wordt met de referentiegewasverdamping, temeer daar weidegras in Nederland het meeste voorkomt. Een onderzoek van Witte et al. (2006) toont aan dat de referentie-gewasverdamping verandert bij een toename van de atmosferische concentratie CO2. Dit effect is niet meegenomen in de berekeningen van het KNMI. Het belang hiervan wordt toegelicht in paragraaf 2.3.
2.2
KNMI scenario’s
De laatste 100 jaar is de temperatuur op aarde gemiddeld met +0,8°C gestegen. Deze opwarming was het grootst op het noordelijk halfrond en vond voornamelijk plaats tijdens de laatste 30 jaar. Vooral februari en maart zijn de afgelopen 20 jaar aanzienlijk warmer geworden. Behalve door de wereldwijde opwarming komt dit door een toename van het aantal dagen waarop de wind uit het zuidwesten waait. In Nederland is de jaarlijkse neerslag vanaf 1906 toegenomen met 18 %. Dit komt vooral voor rekening van de winter (+26 %), het voorjaar (+21 %) en de herfst (+26 %). In de zomer is de neerslaghoeveelheid nauwelijks veranderd (+3 %). In de winter nam ook de neerslaghoeveelheid in lange periodes met veel regen toe. De hoogste tiendaagse neerslagsom per winter is sinds 1906 met 29 % gestegen. Uit metingen op KNMI-stations blijkt dat het totale aantal ‘stormen’ (vanaf windkracht 6 in het binnenland en 7 aan de kust) in Nederland sinds 1962 is afgenomen. Klimaatscenario’s zijn consistente en plausibele beelden van een mogelijk toekomstig klimaat. Na het uitbrengen van de nota “Waterbeheer 21e eeuw” in 2000 heeft het KNMI drie klimaatscenario’s ontwikkeld voor het jaar 2050. In het voorjaar van 2006 zijn deze scenario’s bijgesteld met nieuwe ontwikkelingen en betere modellen. De scenario’s zijn opgesteld voor de
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
15\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
jaren 2050 en 2100. Voor beide jaren zijn vier verschillende scenario’s opgesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen zomer- en wintersituatie. Het KNMI definieert het klimaat als een gemiddelde toestand van het weer over een periode van 30 jaar. De scenario’s voor 2050 zijn dus representatief voor het klimaat in de periode rond dat jaar (tussen 2036 en 2065). Evenzo is het klimaat in het gekozen basisjaar 1990 beschreven met gegevens van 1976 tot en met 2005. De scenario’s zijn samengesteld met behulp van nieuwe analyses waarbij naar de relatie tussen de wereldwijde opwarming, veranderingen in luchtstroming en klimaatverandering in Nederland wordt gekeken. Het is voor het eerst dat er scenario’s zijn gemaakt door de uitkomsten van meerdere mondiale en regionale klimaatmodellen en meetreeksen te combineren. De uitkomsten van de modelberekeningen van de toekomstige temperatuurstijging op aarde verschillen onderling aanzienlijk. Dit hangt samen met onzekerheid over de toekomstige bevolkingsgroei en de economische, technologische en sociale ontwikkelingen, en de daarmee samenhangende uitstoot van broeikasgassen en stofdeeltjes. Daarnaast worden de complexe processen in het klimaatsysteem nog maar ten dele begrepen. Zo is de invloed van waterdamp, wolken, sneeuw en ijs op de stralingshuishouding en de temperatuur nog niet goed gekwantificeerd. Bij de vier KNMI-scenario’s is gekozen voor twee verschillende wereldwijde temperatuurstijgingen, van respectievelijk +2°C en +4°C in het jaar 2100 en de hierbij horende temperatuurstijging van +1°C en +2°C in het jaar 2050. De G en G+ scenario gaan uit van een temperatuurstijging van +1°C in 2050 en +2°C in 2100. De W en W+ gaan uit van een temperatuurstijging van +2°C in 2050 en +4°C in 2100. De gebruikte temperatuurstijging ligt binnen de spreiding die wordt voorspeld door de meeste Global Climate Models (GCM’s). Het merendeel van de resultaten van GCM’s laat geen of nauwelijks verandering zien in de luchtstromen boven West-Europa. Op basis van deze resultaten is gekozen voor twee scenario’s zonder verandering in luchtstromen en twee met verandering in luchtstromen. De G+ en de W+ scenario’s geven de situatie weer met verandering in luchtstromen. De resultaten van de verschillende scenario’s voor het jaar 2050 zijn weergegeven in tabel 2.1.
16\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Tabel 2.1: Resultaten van de verschillende KNMI scenario’s voor het jaar 2050. Onder ‘winter’ wordt hier verstaan december, januari en februari; ‘zomer’ staat gelijk aan juni, juli en augustus (naar Hurk et al., 2006)
KNMI 2006 scenario
G
G+
W
W+
Gemiddelde temperatuur (°C)
+ 0,9
+ 1,4
+ 1,7
+ 2,8
Jaarlijks warmste dag (°C)
+ 1,0
+ 1,9
+ 2,1
+ 3,8
Gemiddelde neerslag (%)
+ 2,8
- 9,5
+ 5,5
- 19,0
Frequentie natte dag (%)
- 1,6
- 9,6
- 3,3
- 19,3
Neerslag op een natte dag (%)
+ 4,6
+ 0,1
+ 9,1
+ 0,3
Potentiële verdamping (%)
+ 3,4
+ 7,6
+ 6,8
+ 15,2
Gemiddelde temperatuur (°C)
+ 0,9
+ 1,1
+ 1,8
+ 2,3
Jaarlijks koudste dag (°C)
+ 1,0
+ 1,5
+ 2,1
+ 2,9
Gemiddelde neerslag (%)
+ 3,6
+ 7,0
+ 7,3
+ 14,2
Frequentie natte dag (%)
+ 0,1
+ 0,9
+ 0,2
+ 1,9
Neerslag op een natte dag (%)
+ 3,6
+ 6,0
+ 7,1
+ 12,1
Zomer
Winter
De resultaten van de klimaatscenario’s voorspellen zowel een toename als een afname van de gemiddelde neerslag in de zomer. De voorspelde gemiddelde neerslag neemt in de winter wel voor alle scenario’s toe. Het aantal natte dagen neemt in de winter niet of nauwelijks toe en in de zomer juist af. Ook neemt de intensiteit van de neerslag zowel in de zomer als in de winter toe. Dit betekent dat in de zomer de kans op hevige buien toeneemt maar dat er gedurende de gehele zomerperiode per saldo minder regen valt. De winters worden natter met een grotere kans op hoge neerslagintensiteit. Twee van de vier scenario’s voorspellen een vermindering van de totale hoeveelheid neerslag op jaarbasis, maar de intensiteit van de buien neemt in alle scenario’s toe. De vier klimaatscenario’s van het KNMI zijn stuk voor stuk aannemelijk. Met de huidige kennis is echter niet aan te geven welk scenario het meest waarschijnlijk is (Hurk et al., 2006). Betrouwbaarheid Ondanks het gedegen onderzoek hebben de scenario’s enkele beperkingen. De resultaten van de verschillende klimaatmodellen kunnen op sommige punten sterk verschillen. Ook worden sommige processen niet in de modelberekeningen meegenomen en beschrijven de nieuwe scenario’s geen abrupte klimaatveranderingen, bijvoorbeeld ten gevolge van het volledig stilvallen
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
17\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
van de ‘Warme Golfstroom’ of het onverwacht snel afsmelten van grote ijskappen op Groenland en West Antarctica. Ook zijn er grenzen aan de voorspelbaarheid van het klimaatsysteem. Ondanks de onzekerheden geven de scenario’s een bandbreedte van de verschillende mogelijkheden voor de toekomst. In de waargenomen temperatuurstijging spelen ook de natuurlijke schommelingen een grote rol. Doordat die schommelingen zullen blijven voorkomen, is het goed mogelijk dat ondanks een voorspelde opwarming, er in de komende decennia tijdelijk een periode van relatief koel weer zal volgen.
Figuur 2.1 Berekend neerslagtekort en voor de scenario’s W en W+ (Hurk et al., 2006)
Aanvullend hierop worden in het rapport de volgende opmerkingen geplaatst over de betrouwbaarheid van de vier scenario’s (Hurk et al., 2006): • Hydrologische regimes variëren sterk in de RCM’s (Regional Climate Models). Dit wordt veroorzaakt door verschillen in de sterkte van de hydrologische kringloop en vochtbuffer capaciteit van de bodem • Geprojecteerde veranderingen hebben een toenemende onzekerheid in de tijd. Dit is vooral geldig voor de variabelen temperatuur en zeespiegelstijging, neerslag en wind. Voorspelde neerslag voor de winter heeft een grotere zekerheid dan de voorspelde neerslag voor de zomer. De betrouwbaarheid van de voorspelling van de gemiddelde waarden is groter dan de voorspelling van de extreme waarden
18\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
•
De gemiddelde waarden zijn betrouwbaarder dan de voorspellingen van de extremen
•
De scenario’s geven geen informatie over de ruimtelijke spreiding van de resultaten binnen
•
Nederland Analyse van uitkomsten van de GCM’s laten een verandering zien van de jaarlijkse variabiliteit. Wintertemperatuur variabiliteit laat een dalende trend zien, terwijl de variabiliteit van de zomertemperatuur - door een verschuiving van de luchtstromen die het uitdrogen van de bodem bevordert - zal toenemen. Een gedeelte van de voorspelde veranderingen in de zomer kan dus een gevolg zijn van een toename van de variabiliteit
2.3
CO2 en potentiële verdamping
De klimaatverandering wordt voor een gedeelte veroorzaakt door een toename van het CO2 gehalte in de lucht. In het kader van de Droogtestudie Nederland is door Kiwa Water Research een verkennende studie uitgevoerd naar de effecten van deze CO2 stijging op de verdamping. Het resultaat van deze studie is dat een toename van de CO2 concentratie leidt tot een aanzienlijke afname van de potentiële verdamping. Naar aanleiding van dit onderzoek is een vervolgstudie gedaan door Witte et al. (2006). Enerzijds gaan door een hogere CO2- concentratie planten meer biomassa produceren, waardoor hun bladoppervlak (Leaf Area Index of LAI) toeneemt en daarmee hun verdamping. Dit heet het lai-effect. Anderzijds kunnen planten bij hogere CO2-concentraties makkelijker voldoen aan hun C-behoefte, zodat zij hun huidmondjes minder hoeven te openen of minder huidmondjes hoeven aan te maken en hun transpiratie wordt gereduceerd: het water use efficiency effect, afgekort wue-effect. Experimenteel onderzoek lijkt aan te tonen dat het wue-effect groter is dan het laieffect, en dat planten uiteindelijk dus minder water verbruiken voor hun evapotranspiratie. Het laieffect en wue-effect gecombineerd vormen het CO2-effect van klimaatverandering op de verdamping, afgekort CO2-effect. CO2 -effect = lai-effect+ wue-effect. In de voor een klimaatscenario berekende potentiële verdamping dient zowel rekening te worden gehouden met het temperatuureffect, als het CO2-effect. Dit kan als volgt worden gedaan:
ET p = c1 ∗ c 2 ∗ f ∗ ET
Waarin: ETp de potentiële evapotranspiratie van de vegetatie gecorrigeerd voor zowel temperatuur als CO2 in mm/dag, c1 de factor voor het temperatuureffect (-) en c2 de factor voor het CO2-effect (-). Het doel van de KIWA studie was het vinden van de relatie tussen de reductiefactor c2 en de CO2 concentratie. Het onderzoek van Witte et al (2006) geeft, ondanks de vele onzekerheden, op basis van experimenteel onderzoek, modelsimulaties en berekeningen een schatting van de potentiële verdampingsafname door toename van de CO2 concentratie met 150 en 385 ppm (respectievelijk voor de jaren 2050 en 2100). Bij deze schatting is rekening gehouden met de aërodynamische
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
19\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
ruwheid van de vegetatie (hoe ruwer, hoe beter de luchtmenging hoe lager de aërodynamische weerstand), het fotosynthesetype (C3 of C4) en de temperende invloed van voedselarmoede (Witte et al, 2006).
Tabel 2.2 Voorgestelde factor c2 voor de correctie van de potentiële verdampingcijfers ET0 (volgens vergelijking 1) voor 2050 (CO2 concentratie 150 ppm hoger). Gegeven zijn de minimale, gemiddelde en maximale factoren. Effecten van een verwachte temperatuurstijging op de verdamping zijn buiten beschouwing gelaten (naar Witte et al., 2006) 2050 Begroeiing Winter
1. Grasland, voedselarme droge gebieden 2. Loofbos, struweel, C4-gewas 3. Overige akker, naaldbos 4. Overige natuur
Zomer
1. Grasland, voedselarme droge gebieden 2. Loofbos, struweel, C4-gewas 3. Overige akker, naaldbos 4. Overige natuur
Jaar
1. Grasland, voedselarme droge gebieden 2. Loofbos, struweel, C4-gewas 3. Overige akker, naaldbos 4. Overige natuur
min
gem
max
0,99
0,98
0,97
0,98
0,96
0,94
0,98
0,97
0,95
0,97
0,96
0,94
0,99
0,98
0,97
0,98
0,95
0,92
0,97
0,96
0,94
0,97
0,96
0,94
0,99
0,98
0,97
1,00
0,99
0,99
1,00
0,99
0,99
0,97
0,96
0,94
De in tabel 2.2 gepresenteerde verdampingsafname is qua grootte vergelijkbaar aan de door het KNMI berekende verdampingstoename door temperatuurstijging. Bij het ontwikkelen van de door te rekenen scenario’s is bij één van de scenario’s expliciet rekening gehouden met dit CO2 effect.
20\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
2.4
Rekenscenario’s
KNMI scenario’s Het KNMI heeft voor het jaar 2050 vier verschillende scenario’s gemaakt. Zoals eerder vermeld zijn alle scenario’s mogelijk. Hierdoor wordt de keuze voor het door te rekenen scenario bemoeilijkt. In tabel 2.3 staan vijf verschillende rekenscenario’s gedefinieerd met elk een eigen klimaat en doelomschrijving. Het ‘Referentie’ scenario wordt gebruikt om de resultaten van het model te vergelijken met de huidige bekende gegevens. Er is gekozen voor de KNMI scenario’s van 2050 omdat de laatste fase van dit project zich richt op de vertaling van de effecten naar beleid van ruimtelijke ordening. Het jaartal 2050 is daarbij handzamer/realistischer dan het jaartal 2100. Daarnaast speelt mee dat de klimaatvoorspelling van 2050 een grotere betrouwbaarheid heeft dan de voorspelling van 2100. Er is gekozen om alle vier de KNMI scenario’s door te rekenen. In alle gevallen zijn de klimaatgegevens voor de modelinvoer aangepast aan het bijbehorende KNMI klimaatscenario voor het jaar 2050 (Hurk et al., 2006). Dit is gebeurd door middel van het vermenigvuldigen van de huidige neerslag en de potentiële verdamping op dagbasis met de factor van klimaatverandering per seizoen die bepaald is door het KNMI (tabel 2.1). De intensiteit van de neerslag is niet aangepast in het model. De intensiteit van de neerslag heeft grote effecten op de oppervlakkige hydrologie maar de invloed op de grondwateraanvulling is beperkt. Bij een toename van neerslag in een korte periode zal er meer water afstromen maar wanneer de bodem zijn maximale infiltratiecapaciteit bereikt heeft, zal geen verandering in grondwateraanvulling plaatsvinden. CO2 scenario Naast de vier bovenstaande scenario’s is er een W/CO2 scenario ontwikkeld. Dit scenario heeft als klimaatgegevens het KNMI scenario W (2050) met een correctie voor de potentiële verdamping conform Witte et al. (2006). Deze correctie is op basis van het CO2 effect dat netto zorgt voor een lagere potentiële verdamping bij een toename van de concentratie van CO2 in de lucht (tabel 2.2). Het KNMI heeft dit proces niet meegenomen in haar berekeningen van de potentiële verdamping. Scenario W/CO2 is ontwikkeld om te onderzoeken welk effect dit proces heeft op de totale resultaten. Mocht dit resultaat significant zijn, dan zal in volgend onderzoek dit proces ook meegenomen moeten worden. Er is gekozen voor de basis klimaatgegevens van scenario W omdat de voorpelde veranderingen een gemiddelde weergeven van alle vier de KNMI scenario’s. De veranderingen van de potentiële verdamping bij stijging van de concentratie CO2 zijn geldig bij een concentratie 520 ppm. Dit is een stijging van 150 ppm in vergelijking met het niveau van 2000 (Witte et al., 2006). De CO2 correctie is alleen toegepast voor de oppervlaktes zoals geclassificeerd door Witte et al. (2006) (zie tabel 2.2).
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
21\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
De invoerparameters van het model voor neerslag en potentiële verdamping zijn veranderd volgens tabel 2.1. Deze gegevens zijn gebaseerd op het onderzoek van Hurk et al. (2006).
Tabel 2.3 De rekenscenario’s met bijbehordend klimaat en verandering van invoerparameters. Winter staat voor de maanden januari, februari en december. Voorjaar staat voor de maanden maart, april en mei. Zomer staat voor de maanden juni, juli en augustus. Herfst zijn de maanden september, oktober en
Factor voor neerslag (in
Factor voor potentiële
verband met klimaat 1990)
verdamping (i.v.m klimaat
Referentie
Klimaat 1/1/1994-31/12/2000
G
Klimaat 1/1/1994-31/12/2000
Herfst
Zomer
Voorjaar
Winter
Herfst
Zomer
Invoer klimaat
Voorjaar
1990)
Winter
Naam rekenscenario
november.
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,04
1,04
1,03
1,03
1,00
1,02
1,03
1,01
1,07
1,01
0,90
0,98
1,00
1,06
1,08
1,03
1,07
1,06
1,06
1,06
1,00
1,06
1,07
1,04
1,14
1,06
0,81
0,94
1,00
1,06
1,15
1,10
1,07
1,06
1,06
1,06
1,00
1,03
1,04
1,02
gecorrigeerd met KNMI scenario G, 2050 G+
Klimaat 1/1/1994-31/12/2000 gecorrigeerd met KNMI scenario G+, 2050
W
Klimaat 1/1/1994-31/12/2000 gecorrigeerd met KNMI scenario W, 2050
W+
Klimaat 1/1/1994-31/12/2000 gecorrigeerd met KNMI scenario W+, 2050
W/CO2
Klimaat 1/1/1994-31/12/2000 gecorrigeerd met KNMI scenario W, 2050, en CO2 effect.
22\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
23\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
3 Werkwijze 3.1
Inleiding
Deze paragraaf bespreekt de methodes die zijn gebruikt om de veranderingen in grondwaterstanden als gevolg van de klimaatverandering te berekenen. Voor de berekening van de verandering in grondwaterstanden is gebruikt gemaakt van een door TNO en Alterra ontwikkeld niet stationair SIMGRO-MODFLOW model. De effecten van de verandering in grondwaterstanden op natuur en landbouw zijn doorgerekend met het WaternoodInstrumentarium.
3.2
SIMGRO_MODFLOW (HDSR - Model)
Voor het bepalen van de grondwaterstanden in de provincie Utrecht bij de verschillende klimaatscenario’s is gebruik gemaakt van een model dat ontwikkeld is door TNO en Alterra in opdracht van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) en de Provincie Utrecht. Het model is opgezet in een gekoppelde SIMGRO-MODFLOW code. SIMGRO SIMGRO (SIMulation of GROundwater flow and surface water levels) simuleert regionale grondwaterstromen in verband met drainage, watertoevoer, (ondergrondse) irrigatie en peilstandbeheer. SIMGRO beschrijft de stroming in de verzadigde zone, de onverzadigde zone en het oppervlaktewater. Het is een fysisch model waardoor het toepasbaar is bij het modelleren verandering van hydrologische condities (Veldhuizen et al. 1998). MODFLOW MODFLOW is een driedimensionaal model voor de grondwaterstroming door poreuze media en rekent met de eindig differentie methode. Het pakket kan zowel stationaire als niet-stationaire stroming simuleren in verzadigde, freatische, semi-gespannen en gespannen watervoerende pakketten. Het nadeel van de standaard Modflow code is dat het alleen toepasbaar is voor stromingen in de verzadigde zone. Hierdoor is het minder goed geschikt bij onderzoeken naar veranderingen in meteorologische omstandigheden in gebieden met bijvoorbeeld een dikke onverzadigde zone. Koppeling Door het samenvoegen van de twee verschillende modelcodes is het wel mogelijk om de effecten van veranderingen in meteorologische omstandigheden op de grondwaterstand te kwantificeren. Het door TNO en Alterra ontwikkelde model gebruikt de uitkomsten van de onverzadigde zone berekeningen van Simgro als input voor de grondwaterberekeningen voor Modflow.
24\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Figuur 3.1 Overzichtskaart grenzen van HDSR beheersgebied, de provinciegrens van Utrecht en de modelgrens
Nauwkeurigheid Tijdens de modelanalyse door het TNO is het model geijkt op de grondwaterstanden en stijghoogten van de bovenste modellaag. De verschillen na ijking zijn weergegeven figuur 3.2. Er zijn geen aanwijzingen voor een structurele afwijking van het model en de gemiddelde afwijking voor modellaag 1 is nagenoeg 0 (Snepvangers et al., 2005). Wel zijn enkele uitschieters mogelijk.
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
25\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Figuur 3.2 Ballenkaart van modellaag 1 na ijking (model – meting: blauw = voorspelling model te laag; rood = voorspelling model te hoog) (uit Snepvangers et al., 2005)
Tabel 3.1 Statistieken van de afwijkingen tussen geijkt model en meting (model – meting) waarin p25, p50 en p75 staat voor respectievelijk 25, 50 en 75 percentiel van de afwijkingen. De gemiddelde waarde en percentielen zijn gegeven in absolute verschillen
Laag
Aantal
min
Max
gem
p25
p50
p75
-1,10
0,88
0,19
0,05
0,13
0,28
metingen 1
152
Het HDSR model beschrijft de hydrologische omstandigheden over de periode 1970 – 2001 met rekenstappen van 1 dag. Het model omvat het gehele beheersgebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en ongeveer 90 % van de provincie Utrecht. De relatie tussen het klimaat en grondwateraanvulling worden per tijdstap berekend door de Simgro toplaag. Deze rekent met een gemiddelde meteorologische input per dag. Het model is opgebouwd uit zeven lagen en rekent met een uniform grid. Inputparameters zijn gemiddeld over de rekencellen (Snepvangers et al., 2005). Het door TNO geleverde model bevat meteorologische gegevens voor de jaren 1960 – 2001. Er bestaan vier verschillende modelversies: een stationaire versie met rekencellen van 25 bij 25 meter, een stationaire versie met rekencellen van 250 bij 250 meter, een niet-stationaire versie
26\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
met rekencelen van 25 bij 25 meter en een niet-stationaire versie met rekencellen van 250 bij 250 meter. Omdat het verloop van de neerslag en verdamping niet lineair is en deze studie zich richt op regionale veranderingen is voor dit onderzoek is gekozen voor het niet-stationair model met rekencellen van 250 bij 250 meter. Deze studie onderzoekt welk effect de veranderingen van het klimaat heeft op het grondwatersysteem van de provincie Utrecht. Om de klimaatverandering te simuleren zijn voor deze studie de waarden van de neerslag en de potentiële verdamping aangepast. De gebruikte rekenscenario’s staan omschreven in paragraaf 2.4. Rekentijd model Ten behoeve van dit onderzoek is de rekenperiode van het model aangepast. Bij het bepalen van de modelperiode moet gekeken worden of deze periode representatief is voor het klimaat over een langere periode en welke modelperiode logistiek haalbaar is. Dit zijn twee tegengestelde belangen waarin een optimum gekozen moet worden. Gekozen is voor een rekenperiode van 1/1/1994 tot 31/12/2000. Met deze periode van 6 jaar is sprake van praktisch haalbare rekentijden1. Ook bevat deze periode extreem natte jaren en droge jaren. De jaren 1994 en 1998 waren extreem nat, terwijl 1996 een extreem droog jaar was. 3.2.1 Bepaling grondwaterstanden Het bepalen van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) en de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) is gedaan door middel van een executable geleverd door het TNO. Dit programma bepaalt voor elk hydrologisch jaar de hoogste drie (HG3) en de laagste drie (LG3) grondwaterstanden uit een set van 24 berekende standen per jaar (rond de 14 en 28 van elke maand). De gemiddelde waarden hiervan geven respectievelijk de GHG en de GLG (Dreven et al., 2000). De verschillende GxG’s (GHG, GLG en GVG) zijn berekend over de periode 1/4/1994 – 31/3/2000. Dit zijn 6 hydrologische jaren. 3.2.2 Bepalen kwel en infiltratie Om een indruk te krijgen van de veranderingen van de kwel en infiltratie als gevolg van de klimaatverandering is gekozen voor het jaar 2000. Ten eerste omdat dit jaar binnen de periode wordt beschouwd als een gemiddeld meteorologisch jaar (KNMI, 2002). Ten tweede is gekozen voor een zo laat mogelijk jaar in de rekenperiode. Het grondwatersysteem van de provincie Utrecht en met name de Utrechtse Heuvelrug is een traag reagerend systeem. Omdat dit onderzoek alleen de effecten van de klimaatverandering onderzoekt is het belangrijk dat de verandering in klimaat genoeg tijd heeft gehad om het grondwatersysteem te beïnvloeden. Om een beeld te krijgen van de verandering in de hoeveelheid kwel en infiltratie is voor elk scenario 1
De initiele grondwaterstanden zijn gelijk aan het originele model. Omdat er geen rekening is gehouden met een instelperiode kunnen de effecten op de GXG’s mogelijk zijn onderschat. Dit heeft te maken met de traagheid van het grondwatersysteem en speelt met name nabij de utrechtse Heuvelrug
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
27\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
een gemiddelde waarde voor een zomer- en een wintermaand geanalyseerd. Als wintermaand is februari gekozen en als zomermaand de maand augustus. Er is gekeken naar de gemiddelde waarde van deze maanden. 3.2.3 Waterbalans Voor de polders is een waterbalans opgesteld. Dit is gedaan met behulp van de modeluitkomsten en een door Tauw ontwikkelde executable NewBal. De waterbalans is berekend met behulp van de river package van Modflow. Zo is per afvoergebied de waterbalans van het oppervlaktewater bepaald.
3.3
Het Waternood Instrumentarium
Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van de GIS-instrumenten welke zijn ontwikkelend ten behoeve van het waternood-proces. Dit proces wordt toegepast om bij het beheren en inrichten van oppervlaktewatersystemen, meer dan voorheen, het oppervlaktewatersysteem te beschouwen als middel om de functieafhankelijke wensen die aan het grondwatersysteem worden gesteld te realiseren. Het tweede doel was een betere afstemming van ruimtelijke ordening en watersystemen (Bakel et al., 2002). Het belangrijkste uitgangspunt van de Waternood procedure is een watersysteemanalyse. Samengevat kan met behulp van de Waternood procedure via toetsing van doelrealisaties van verschillende functies het Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) bepaald worden. Hiervoor wordt dan gebruik gemaakt van het Optimaal Grond- en Oppervlaktewaterregime (OGOR) en het Actuele Grond- en Oppervlaktewaterregime (AGOR) (Bakel et al., 2002) Het toegepaste Waternood Instrumentarium is een GIS-applicatie die met behulp van HELP 2005 tabellen en basisbestanden op basis van de grondwaterstanden de doelrealisatie en schade bepaalt van verschillende functies. HELP (HELP = Herziening Evaluatie LandinrichtingProjecten) tabellen zijn tabellen waarin voor de landbouw per combinatie van parameters een doelrealisatie of schade gegeven wordt. Dit betekent dat de natschade wordt bepaald op basis van een combinatie van onder andere de GLG, GHG en bodemtype. Het Waternood Instrumentarium is ontwikkeld ter ondersteuning van de Waternood procedure. Dit onderzoek gebruikt het Waternood Instrumentarium voor het bepalen van de doelrealisaties voor natuur en landbouw en voor het berekenen van de nat- en droogteschade voor de landbouw.
28\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
4 Resultaten peilgestuurd gebied 4.1
Inleiding
In de provincie Utrecht zijn verschillende landschappelijke eenheden te herkennen. Voor het bespreken van de resultaten onderscheiden we twee gebieden die op hoofdlijnen hydrologisch van elkaar verschillen. Ten eerste het gebied waarbij het waterpeil in de watergangen en sloten door gemalen en stuwen wordt gestuurd. Dit wordt het peilgestuurd gebied genoemd. Het peilgestuurd gebied in de provincie Utrecht is de regio ten westen van de stad Utrecht. Deze regio omvat onder andere de kernen Mijdrecht, Vinkeveen, Zegeveld, Woerden, Oudewater, Montfoort, Lokpik, Harmelen, Vleuten, IJsselstein en Nieuwegein. Het tweede gebied is de Utrechtse Heuvelrug en zijn omgeving. Hieronder valt de Utrechtse Heuvelrug met onder andere de kernen, Amersfoort, Soest, Woudenberg, Maarn en Leersum maar ook het gebied tussen de Heuvelrug, Utrecht en de Lek met onder andere Zeist, Bunnik, Werkhoven, Houten en Wijk bij Duurstede. Dit gebied wordt voor een groot deel gevoed met water dat afkomstig is van de Utrechtse Heuvelrug. Voor een deel is sprake van vrij afwaterende watergangen waar geen wateraanvoer plaats vindt. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de veranderingen van de grondwaterstanden en de effecten op de verschillende gebruikersfuncties voor het peilgestuurd gebied besproken. Ook wordt ingegaan op maatregelen die genomen kunnen worden om ongewenste effecten op het grondwater te mitigeren. De resultaten van het gebied van de Utrechtse Heuvelrug worden besproken in hoofdstuk 5. Het peilgestuurd gebied wordt gekenmerkt door de lage ligging. Dit gebied is gevormd als komgebied en veengebieden van de Oude Rijn, Hollandsche IJssel en de Lek. Deze rivieren stromen momenteel nog steeds door het gebied. De veen- en kleigronden zijn sterk vocht vasthoudend. Momenteel is bemaling nodig om het gebied droog te houden. Dit is ook terug te zien aan de grote slootdichtheid in deze regio (Aarts, 2005, krt. 17). De gemiddelde perceelbreedte in de klei is 50 m en in het veen 40 m. De voorkomende bodemtypes zijn veenen kleigronden. In de omgeving van Montfoort, Oudewater en Lopik komen in de ondergrond zandbanen voor. Dit zijn oude rivierlopen die de afgelopen 10.000 jaar van plaats zijn veranderd. Deze zandlichamen vormden destijds de lager gelegen delen van de omgeving. Door de sterke ontwatering en inklinking van de komgebieden liggen deze zandlichamen nu hoger dan de omgeving.
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
29\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
In het gebied is sprake van verschillende grondgebruiksfuncties. Het grootst gedeelte van het oppervlak omvat agrarisch gebied met als belangrijkste activiteit grasland. Op de hoger gelegen delen worden ook andere gewassen geteeld zoals maïs en fruit. De ondergrond van deze percelen bevat vaak zand en heeft vaak een lagere grondwaterstand. Het gebied wordt ook veel gebruikt voor bewoning. Door de hoge grondwaterstanden is momenteel in enkele stedelijke gebieden sprake van grondwateroverlast. In het stedelijk gebied van Woerden, Kamerik, Zegeveld en IJsselstein is op wijkniveau grondwateroverlast bekend. Ook is in de omgeving van Lopik en Montfoort sprake van grondwateroverlast. Natuur komt versnipperd voor in dit gebied. De aanwezige natuur is hoofdzakelijk afhankelijk van natte omstandigheden. Op hoger gelegen delen bevinden zich geïsoleerde droge natuurdoeltypen.
4.2
Effecten op grondwater
In deze paragraaf worden de effecten van de verandering in neerslag en potentiële verdamping op de grondwaterstand besproken. Tabel 4.1 geeft het potentiële neerslagoverschot voor de verschillende scenario’s voor verschillende seizoenen. Deze tabel is gebaseerd op de gemiddelde maandelijkse neerslag en de gemiddelde maandelijkse potentiële verdamping van de jaren 1994 tot en met 2000. Hierbij is zichtbaar dat het jaarlijks overschot kan toenemen met maximaal 7 % (scenario W) en kan afnemen met maximaal 23 % (scenario W+). In de verandering van het neerslagoverschot per seizoen zijn grotere waardes zichtbaar. In de zomer kan het neerslagtekort toenemen met maximaal 93 % (scenario W+). Het neerslagoverschot in de winter neemt wel toe met maximaal 7 % (scenario W). Dit betekent dat de zomers droger worden en de winters natter. Op jaarbasis is zowel een toename als een afname van het potentieel neerslagoverschot mogelijk.
Tabel 4.1: De verandering van het potentiële neerslagoverschot voor de verschillende rekenscenario’s.
Potentieel neerslagoverschot
Huidig (mm)
G
G+
W
W+
W/CO2
Jaar
317
106 %
86 %
107 %
77 %
112 %
Zomer
-87
100 %
156 %
109 %
193 %
96 %
Winter
405
104 %
101 %
107 %
102 %
108 %
Bovenstaande veranderingen van het neerslagoverschot hebben effect op de grondwaterstanden. De effecten van de klimaatverandering op de grondwaterstanden zijn zichtbaar in bijlage 1 kaart 1 tot en met 3. Kaart 1 tot en met 3 geven respectievelijk de verandering van de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG), de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) en de Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand (GVG). De GHG geeft
30\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
een indicatie van de grondwaterstand in de nawinter (januari - maart) en de GLG van de grondwaterstand in de nazomer (augustus – september). In het veenweidegebied en het westelijk rivierklei gebied zijn de lokale grondwaterstromen dominant. Op enkele plekken in het rivierkleigebied vindt kwel plaats vanuit de Utrechtse Heuvelrug. Het veenweidegebied functioneert deels als infiltratiegebied. Er is sprake van relatief hoge grondwaterstanden (circa 0,2-1,0 m-mv) en een intensief slotenstelsel. De combinatie van deze factoren zorgt voor een snel reagerend grondwatersysteem. Dit betekent dat de grondwaterstanden snel reageren op veranderingen in neerslag/verdamping. Winter De veranderingen van de GHG (winter grondwaterstand) variëren sterk maar alle scenario’s geven op hoofdlijnen hetzelfde beeld. Over het grootste gedeelte van het oppervlak is geen verandering van de wintergrondwaterstand zichtbaar. Lokaal is sprake van een toename of afname van de GHG met circa +15 tot -15 cm. Soms in gebieden vlak naast elkaar. Dit betekent dat op het ene perceel een verhoging van de grondwaterstand wordt voorspeld terwijl op het perceel ernaast de grondwaterstand in de winter gelijk blijft of daalt. Voor ongeveer 60 % van het oppervlak wordt geen verandering van de GHG voorspeld. De oppervlakte waar de GHG daalt is gelijk aan het oppervlak waar de GHG stijgt. Niet meer dan 5 % geeft een verandering van meer dan 5 cm. Zoals hierboven omschreven worden de grondwaterstanden in deze regio voornamelijk bepaald door op korte tijdschaal spelende processen. Dit betekent dat de GHG wordt bepaald door de neerslag in de winter en de lokale waterhuishouding. De GLG wordt voornamelijk bepaald door het neerslagtekort in de zomer en de lokale waterhuishouding. De winter heeft een kleine toename van het neerslagoverschot voor alle scenario’s (tabel 4.1). De stijging van de grondwaterstand als gevolg van deze toename wordt geremd door de grote hoeveelheid sloten waarin het slootpeil gereguleerd wordt. Wanneer er sprake is van een neerslagoverschot ontstaat er een opbolling van de grondwaterstand in de percelen. Deze opbolling heeft een maximum welke afhankelijk is van de afstand tussen de sloten. Bij een kortere afstand naar de sloot, ontstaat er een kleinere opbolling. Vanuit de watergang wordt het overtollige water afgevoerd. Deze processen zorgen ervoor dat de grondwaterstand in de winter slechts beperkt stijgt. Plaatselijke afname van de grondwaterstand in de winter kan verklaard worden door verschillen in de ondergrond en verandering van kwelstromen. Zomer Bij de veranderingen van de GLG (zomer grondwaterstand) zijn twee verschillende trends zichtbaar (bijlage 1, kaart 2). Ten eerste is het mogelijk dat de grondwaterstanden gemiddeld niet veranderen en dat alleen plaatselijk een daling tot 10 cm (scenario’s G en W) optreedt. De
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
31\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
tweede mogelijkheid is dat een sterke daling zichtbaar is over een groot gedeelte van het oppervlak (scenario’s G+ en W+). Deze daling kan oplopen tot 30 cm. Het patroon van dalende grondwaterstanden wordt onderbroken door delen waar geen verandering wordt voorspeld. Dit zijn de gebieden in de directe nabijheid van waterlopen (waarvan het waterpeil constant is verondersteld in het model). Het neerslagtekort in de zomer blijft gelijk of neemt toe. Dit resulteert in een daling van de GLG van circa 0 tot -30 cm. Bij de verlaging van de grondwaterstanden spelen de sloten een veel kleinere rol. Uit onderzoek is gebleken dat in een droge zomer een verhoging van het slootpeil weinig effect heeft op de grondwaterstand midden in het perceel. Ook blijkt dat het slootpeil de grondwaterstand wel beïnvloedt maar dat de reactie erg traag is (Hardeveld et al., 2004). Bij een daling van het slootpeil blijkt de grondwaterstand op meer dan 5 meter uit de slootkant een aantal weken nodig te hebben om deze reactie te volgen. Dit betekent dat de grondwaterstand verder dan 5 meter vanuit de sloot voornamelijk wordt bepaald door neerslag en verdamping. Verschillen tussen winter en zomer Uit bovenstaande blijkt dat de klimaatveranderingen in de zomerperiode een groter effect hebben op de grondwaterstand dan in de winterperiode. Hiervoor zijn twee verklaringen: 1. Het neerslagoverschot/-tekort wijzigt in de zomerperiode veel sterker dan in de winterperiode (zie tabel 4.1) 2. Ook bij een zeer sterke toename van het neerslagoverschot in de winter zal de GHG niet veel toenemen omdat de grondwaterstanden in de winterperiode in veengebieden al bijna tot aan maaiveld staan. De daling van de grondwaterstanden in de zomerperiode is in principe niet begrensd maar zal door het slootwater geremd worden. Dit effect is afhankelijk van de afstand tot de watergang (Hardeveld et al., 2004) Voorjaar De GVG is opgesteld volgens de formule
GVG = GHG + 1 6 (GLG − GHG )
(Dreven et al.,
2000). De veranderingen van de GVG zijn een tussenvorm van de veranderingen van de GHG en de GLG. Er is zowel een stijging als een daling mogelijk van +15 tot -15 cm. Voor het grootste gedeelte van het oppervlak wordt geen verandering voorspeld. In veel bodemgeschiktheidsbeoordelingen wordt gewerkt met de GVG. Deze komt namelijk overheen met de gemiddelde grondwaterstand rond 15 maart. Lokale afwijkingen De genoemde veranderingen van de grondwaterstanden zijn gemiddelde waarden over de gehanteerde modelcellen van 250 bij 250 m. De gemiddelde slootafstand in deze regio is ongeveer 50 m. Dit betekent dat meerdere watergangen per cel aanwezig zijn die de resultaten beïnvloeden. Hierdoor kan de daling of stijging in het midden van de percelen groter zijn dan de berekende daling op celniveau. De effecten aan de randen van de percelen die grenzen aan een
32\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
watergang zullen kleiner zijn. Midden tussen percelen kan het effect van de klimaatverandering hierdoor naar schatting circa twee keer zo groot zijn als berekend (zie figuur 4.1).
Berekende grondwaterstand Feitelijke Grondwaterstand 0m
250 m
Figuur 4.1 Schematisatie van het verschil tussen berekende grondwaterstanden met grid grootte van 250x250 m en de actuele grondwaterstanden tijdens een droge zomer
4.3
Bodemdaling in het veenweidegebied
De veranderingen van de grondwaterstand kunnen gevolgen hebben voor de bodem van het veenweidegebied. Een stijging kan zorgen voor overlast terwijl daling van de grondwaterstand bodemdaling in de veengebieden tot gevolg kan hebben. Bodemdaling is het gevolg van vier processen: klink, krimp, zetting en oxidatie. Klink is bodemdaling als gevolg van een verdichting. Water geeft een opwaartse druk. Bij het verlagen van de grondwaterstand verdwijnt deze druk waardoor de neerwaartse druk op het veen toeneemt. Hierdoor klinkt de veenbodem in. Deze inklinking kan doorwerken tot beneden het grondwater. Krimp van een veenbodem is een afname van volume bij uitdroging. Dit proces vindt in Nederland alleen in de zomer plaats. In het najaar en de winter neemt de bodem weer extra vocht op waardoor het zwelt en het volume weer toeneemt. Vooral in extreme droge situatie is een gedeelte van de krimp irreversibel. Zetting kan vergeleken worden met klink alleen wordt de extra druk dan uitgeoefend door belasting op het maaiveld. Dit proces treedt niet op als de bodem niet belast wordt. Het laatste proces voor bodemdaling is oxidatie. Oxidatie is het Figuur 4.2 Relatie tusse de GLG en de maaivelddaling (ongepubliceerde data Jan v.d. Akker, Alterra)
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
33\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
omzetten van organische stof waardoor het volume van het veen afneemt. De eerste drie processen klink, krimp en zetting vinden vooral plaats direct na een peilverlaging terwijl oxidatie een continu proces is (Hardeveld et al., 2003). De resultaten van de GLG in het veenweidegebied laten een gemiddelde daling zien van 25 cm (scenario G+ en W+). De ontwateringsnorm in het veenweidegebied staat in de zomer op 60 cm. Variaties van de GLG tussen 40 en 120 cm kunnen voorkomen. Figuur 4.2 geeft de relatie tussen de GLG en bodemdaling volgens onderzoek van J. v.d. Akker (ongepubliceerd, Alterra). Hier is zichtbaar dat bij een GLG dieper dan 60 cm de bodemdaling sterk toeneemt. Dit betekent dat door de verlaagde grondwaterstanden een extra jaarlijkse bodemdaling kan plaatsvinden van gemiddeld 2,5 mm/jaar. De huidige gemiddelde bodemdaling in het veenweidegebied Zegeveld is 5 – 10 mm/jaar (Ploeg et al., 2001). Deze extra bodemdaling betekent een toename van orde grootte 25 %-50 %.
4.4
Effecten op stedelijk gebied
Twee mogelijke gevolgen van de verandering van de grondwaterstanden in het stedelijk gebied zijn een toename van de grondwateroverlast als gevolg van hogere grondwaterstanden en een groter risico op paalrot bij daling van de grondwaterstanden. Grondwateroverlast kan gedefinieerd worden als de situatie waarbij de ontwateringsdiepte van een perceel niet voldoende is voor het gebruik. In het stedelijk gebied wordt hiervoor onder meer de volgende norm gehanteerd: de grondwaterstand mag maximaal eens per twee jaar gedurende 5 dagen hoger staan dan 0,9 m-mv (SBR, 2006) Er zijn verschillende gebieden met grondwateroverlast in deze regio. Er wordt overlast gemeld op wijkniveau Woerden, Zegeveld, Kamerik. Op regioniveau is grondwateroverlast aanwezig in de regio Montfoort en Lopik (Aarts, 2005). In 2006 heeft Grontmij in opdracht van de Provincie Utrecht een onderzoek gedaan naar de knelpunten van grondwateroverlast. Hierbij is alleen rekening gehouden met een teveel aan grondwater. De gebieden die door Tauw (Aarts, 2005) en door Grontmij (Schans en Wendt, 2006) zijn aangewezen als gebieden met grondwateroverlast zijn weergegeven in bijlage 1, kaart 5. Voor stedelijk gebied wordt een maximale stijging van de grondwaterstand berekend van circa 5 cm (scenario W) in de viertal gehanteerde deelgebieden (zie bijlage 3). Aangezien de GHG is bepaald door het gemiddelde van de drie hoogste waarnemingen van de 28e van de maand en voor modelcellen van 250*250 m, geeft de GHG een onderschatting van de maximale grondwaterstand. Hierdoor is het mogelijk dat plaatselijk de grondwaterstand meer toeneemt dan de berekende circa 5 cm. Paalrot is een gevolg van lage grondwaterstanden wanneer zuurstof en vocht kunnen inwerken op de houten palen. Er is een daling tot 15 cm mogelijk in het stedelijk gebied. Dit zorgt voor een extra risico op paalrot.
34\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
4.5
Effecten op landbouw
Veranderingen in de grondwaterstanden kunnen grote gevolgen hebben voor de landbouw. Zoals besproken in paragraaf 4.2 kunnen de grondwaterstanden in de winter plaatselijk zowel stijgen als dalen met 15 cm. De grondwaterstanden in de zomer kunnen plaatselijk dalen met 30 cm. De effecten van deze veranderingen op de landbouw zijn per scenario berekend met het Waternood Instrumentarium (zie paragraaf 3.3). Voor het gebruik van het Waternood Instrumentarium zijn vier deelgebieden gedefinieerd die representatief zijn voor de verschillende landschappelijke eenheden in de Provincie Utrecht. Deelgebieden 3 en 4 bevinden zich in het veenweidegebied en het westelijk rivierkleigebied. Deze gebieden zijn omschreven in bijlage 3. Voor alle deelgebieden is de doelrealisatie en de nat- en droogteschade bepaald. De definitie van doelrealisatie voor de landbouw is het quotiënt van de werkelijke productie bij een bepaald bodemgebruik en de productie bij hetzelfde bodemgebruik onder hydrologisch ideale omstandigheden.
Tabel 4.2 Verandering doelrealisatie voor westelijk rivierkleigebied en veenweidegebied
Westelijk rivierkleigebied (deelgebied 3) Scenario
Referentie Verandering:
G
G+
W
W+
-1%
0%
-1%
0%
Gemiddelde doelrealisatie landbouw:
80,3
Totaal oppervlak:
0,84
Doelrealisatie 0-70 % (slecht)
11 %
12 %
11 %
12 %
11 %
Doelrealisatie 70-85 % (matig)
48 %
49 %
50 %
49 %
50 %
Doelrealisatie 85-95 % (redelijk)
33 %
32 %
32 %
32 %
32 %
Doelrealisatie 95-100 % (goed)
8%
7%
8%
6%
7%
Referentie
G
G+
W
W+
0%
+3%
0%
+5%
Veenweidegebied (deelgebied 4) Scenario Gemiddelde doelrealisatie landbouw:
43,8
Totaal oppervlak:
0,79
Verandering:
Doelrealisatie 0-70 % (slecht)
70 %
71 %
69 %
71 %
68 %
Doelrealisatie 70-85 % (matig)
19 %
19 %
20 %
19 %
21 %
Doelrealisatie 85-95 % (redelijk)
9%
9%
9%
9%
9%
Doelrealisatie 95-100 % (goed)
2%
2%
2%
2%
2%
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
35\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
W estelijk rivierklegebied (deelgebied 3) (Oppe rvlak 84%)
Gemiddelde totale schade (%)
25.0
20.0
15.0 Droogschade Natschade
10.0
5.0
0.0 Ref erentie
G
Gp
W
Wp
Sce nario
Figuur 4.3 Droog en natschade in procenten voor westelijk rivierkleigebied.
Oostelijk rivierkleigebied (deelgebied 4) (Oppe rvlak 79%)
Gemiddelde totale schade (%)
60.0 50.0 40.0 Droogschade
30.0
Natschade
20.0 10.0 0.0 Ref erentie
G
Gp
W
Sce nario
Figuur 4.4 Droog en natschade in procenten voor veenweidegebied.
36\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Wp
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Tabel 4.2 geeft de doelrealisatie voor de referentiesituatie en de verandering in procenten voor de verschillende scenario’s per deelgebied. Ook is een onderverdeling gemaakt in doelrealisatie van slecht, matig, redelijk en goed. De klassen redelijk en goed worden gezien als voldoende doelrealisatie voor een landbouwgebied. Er is een groot verschil in de absolute waarde van de doelrealisatie van de twee gebieden. Dit komt omdat de ondergrond van deelgebied 3 voornamelijk bestaat uit klei terwijl de ondergrond van deelgebied 4 voornamelijk bestaat uit veen. Omdat de landbouwactiviteiten overeen komen worden de verschillen in doelrealisatie veroorzaakt door de verschillen in ondergrond. De natte veengronden hebben minder gunstige randvoorwaarden voor agrarisch gebruik. Belangrijk is de verandering van de doelrealisatie. Voor deelgebied drie met als ondergrond klei wordt een verlaging voorspeld van 1 % van de gemiddelde doelrealisatie voor twee van de vier scenario’s. Hoewel dat voor alle scenario’s geen grote veranderingen worden voorspeld van de gemiddelde doelrealisatie, kan er plaatselijk een verandering optreden tot plus of min 20 %. Dit komt doordat de voorspelde verandering van grondwaterstanden voor dit gebied een grote ruimtelijke variatie toont met gemiddeld weinig effect. Voor deelgebied 4 dat volledig in het veenweidegebied ligt, wordt een stijging van de gemiddelde doelrealisatie landbouw voorspeld tot 5 % voor twee van de vier scenario’s. De gemiddelde doelrealisatie van de andere twee scenario’s blijft wel gelijk. Ook hier zijn de plaatselijke veranderingen zichtbaar tot plus of min 20 %. Een significante verandering in de gemiddelde doelrealisatie vindt alleen maar plaats in deelgebied 4 bij de scenario’s waar sprake is van een verlaging van de (zomer) grondwaterstanden. Deze verlaging heeft een positief effect op de doelrealisatie omdat in deze regio sprake is van hoge grondwaterstanden. Ditzelfde is zichtbaar bij de resultaten van droogteschade en natschade. Zoals te zien is in figuur 4.3 is er weinig verandering in de gemiddelde totaalschade (natschade + droogteschade) van het
westelijk rivierkleigebied. De gemiddelde natschade neemt lichtelijk toe bij de scenario’s waar het jaarlijks neerslagoverschot stijgt. Een kleine toename van de droogteschade wordt voorspeld bij de scenario’s waar het neerslagoverschot afneemt. In het veenweidegebied daalt de natschade voor de scenario’s waarbij het neerslagoverschot afneemt. Deze afname van natschade komt overeen met een kleine toename van de droogteschade. De afname van de natschade bij een droger scenario wijst op een situatie waarbij de huidige landbouwgewassen te maken hebben met hoge grondwaterstanden. Dit effect is vooral zichtbaar in het veenweidegebied. De doelrealisaties en landbouwschades in het westelijk rivierkleigebied worden niet significant beïnvloed door een verandering in grondwaterstanden. De veranderingen van grondwaterstanden hebben een positief effect op de doelrealisatie en totaal schade van het
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
37\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
veenweidegebied. Bij deze berekeningen is echter geen rekening gehouden met het effect van extra bodemdaling dat besproken is in paragraaf 4.3. De verlaging van de grondwaterstanden heeft ook tot gevolg dat er minder water beschikbaar is voor beregening vanuit het grondwater. Door toenemende kans op droge zomers neemt de vraag naar beregening ook toe (Boerefijn, 2007).
4.6
Waterbalans polders
Uit de modelgegevens is de waterbalans per afvoergebied berekend. De verschillende afvoergebieden zijn weergegeven in bijlage 2, kaart 7. Bijlage twee bevat ook de grafieken en tabellen van de waterbalans voor de verschillende afvoergebieden. Een positieve afvoer komt overeen met een afvoer het gebied uit en negatieve afvoer is inlaat van water. De veranderingen van de waterbalans verschillen sterk per afvoergebied Scenario W en W+ zorgen over het algemeen voor een verhoging van de afvoer in de winter (circa 15 tot 50 %) en een verhoging van de inlaat in de zomer (circa 10 tot 50 %). Dit is niet zichtbaar bij Zegveld-Kamerik en Driebruggen. Hier neemt de afvoer af in de winter af en verlaagt de inlaat in de zomer. Beide gebieden liggen in het veenweidegebied waar infiltratie overheerst. De andere gebieden liggen voornamelijk in het rivierkleigebied waar zowel kwel als infiltratie voorkomt. De extra neerslag kan in de infiltratiegebieden infiltreren terwijl dit in de kwelgebieden afgevoerd moeten worden. Bij de afvoergebieden Linschoterwaard en OR-N2 zijn geen significante veranderingen zichtbaar.
38\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
W aterbalans alle afvoergebieden 50000000
40000000
20000000
Referentie G Gp
10000000
W Wp
0
-10000000
jan-94 mrt-94 mei-94 jul-94 sep-94 nov-94 jan-95 mrt-95 mei-95 jul-95 sep-95 nov-95 jan-96 mrt-96 mei-96 jul-96 sep-96 nov-96 jan-97 mrt-97 mei-97 jul-97 sep-97 nov-97 jan-98 mrt-98 mei-98 jul-98 sep-98 nov-98 jan-99 mrt-99 mei-99 jul-99 sep-99 nov-99 jan-00 mrt-00 mei-00 jul-00 sep-00 nov-00
Afvoer (m3/maand)
30000000
-20000000
-30000000 M ode ldatum
Figuur 4.5 Totale waterbalans van alle afvoergebieden (modelberekening)
Deze waterbalans bepaalt niet de maximaal benodigde capaciteit van de gemalen. Hiervoor zouden ook de toename van het aantal hevige buien en de intensiteit van de neerslag in de modelsimulaties meegenomen moeten worden.
4.7
Effecten natuur en waterkwaliteit
Met behulp van het Waternood Instrumentarium is de doelrealisatie van de natuur berekend. De doelrealisatie natuur wordt gedefinieerd als de mate waarin het geldende natuurdoeltype ontwikkeld kan worden. Bij terrestrische natuurdoelen is de doelrealisatie 100 % als het betreffende vegetatietype in goed ontwikkelde vorm (dat wil zeggen zoals beschreven in De Vegetatie van Nederland) voorkomt. Bij natuurdoeltypen omschreven als combinaties van vegetatietypen is de doelrealisatie afhankelijk van de interpretatie van het natuurdoeltype (Runhaar en Hennekens, 2006). Bij de berekening van de doelrealisatie natuur is gebruik gemaakt van dezelfde deelgebieden als bij de berekeningen van de doelrealisatie en schade landbouw. Het westelijk rivierkleigebied (deelgebied 3) heeft een klein oppervlak aan natuurgebied. De natuur in dit gebied bestaat uit twee eendenkooien die omringd zijn door natuur (Broek en Blokland). In het gebied is zowel kwel als infiltratie mogelijk. Er is weinig verandering zichtbaar bij de gemiddelde doelrealisatie natuur voor westelijk rivierkleigebied. Plaatselijk zijn wel veranderingen zichtbaar tot +/- 25 %. Een duidelijke toename is zichtbaar voor de klassen ri-3.04 ke (Nat schraalgrasland, matig voedselrijk) en ri 4.02 v
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
39\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
(Grasland, vochtig). Afname van de doelrealisatie natuur komt vooral voor in de klassen ri 3.04 ke (Nat schraalgrasland, matig voedselrijk) en lv 3.04 n (Nat schraalgrasland). Dit type natuur omringt de eendekooien. Uit deze resultaten is het moeilijk conclusies te trekken waarop de veranderingen gebaseerd zijn. Ook is er geen relatie zichtbaar tussen de verandering en het type scenario (vernatting of verdroging). Het veenweidegebied (deelgebied 4) omvat vooral natte natuur als natte schraalgraslanden. Hieronder valt het natuurgebied Zegeveld. De natuur in het veenweidegebied is afhankelijk van een hoge grondwaterstand. Bij de gemiddelde verandering van de doelrealisatie natuur in het veenweidegebied wijkt een van de vier scenario’s significant af (scenario G+). Deze voorspelt een verlaging van de gemiddelde doelrealisatie. Dit scenario voorspelt ook een verlaging van de grondwaterstanden als gevolg van het kleiner worden van het neerslagoverschot. Bij grotere verlaging van de grondwaterstand wordt echter geen verandering in de gemiddelde doelrealisatie voorspeld (scenario W+). Dit betekent dat de verandering niet afhankelijk is van de grondwaterstand en het neerslagoverschot. Het is niet bekent wat de verlaging van de doelrealisatie veroorzaakt. De voorkomende natuurdoeltypen zijn natte graslanden. Een hiervan (lv-3.04 n) is een nat schraalgrasland dat afhankelijk is van voedselarm water. Dit gebied functioneert als infiltratiegebied wat betekent dat verandering van kwel geen invloed kan hebben op de doelrealisatie. Over het algemeen kan gezegd worden dat het effect van de verandering van grondwaterstanden als gevolg van klimaatveranderingen op regionale schaal geen grote verandering in natuurdoeltypen met zich mee brengt. Op lokale schaal kunnen wel (grote) veranderingen optreden. Waterkwaliteit Er is een kans van 50 % dat de grondwaterstanden in het poldergebied daalt (scenario’s W+ en G+). Daling van de grondwaterstanden zorgt voor een extra daling van de bodem. Een gedeelte van de bodemdaling zal voortkomen uit een extra oxidatie van het veen. Dit heeft negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit van het oppervlaktewater in de polder en het grondwater. Oxidatie van organische stof kan leiden tot verhoogde concentraties van nitraat in het grondwater wat verzuring tot gevolg heeft. De waterkwaliteit kan ook verslechteren door een toename van inlaat van gebiedsvreemd water. Vooral bij de scenario’s G+ en W+ zal in de zomer een tekort aan (grond)water optreden. Om de (grond)waterstandverlaging te beperken en voldoende water beschikbaar te hebben voor beregening wordt momenteel in droge periodes al water ingelaten vanuit het Amsterdams Rijnkanaal, de Kromme Rijn en de Lek. Dit water heeft een andere chemische samenstelling dan het door regenwater gevoede slootwater. De hogere concentraties aan voedingsstoffen van het inlaatwater zorgen voor eutrofiering en verzuring van het oppervlakte- en grondwater.
40\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Doelrealisatie natuur w estelijk rivierkleigebied (deelgebied 3) (Oppe rvlak 4 %)
100% 90%
Klasse verdeling
80% 70% Klasse 95 - 100%
60%
Klasse 85 - 95%
50%
Klasse 70 - 85%
40%
Klasse 0 - 70%
30% 20% 10% 0% 46.1 Referentie
46.3
47.1
46.3
44.3
G
G+
W
W+
Gemiddelde doelrealisatie per scenario
Figuur 4.6 Doelrealisatie natuur en klassenverdeling westelijk rivierkleigebied
Doelrealisatie natuur veenw eidegebied (deelgebied 4) (Oppe rvlak 44%)
100% 90%
Klasse verdeling
80% 70% Klasse 95 - 100%
60%
Klasse 85 - 95%
50%
Klasse 70 - 85%
40%
Klasse 0 - 70%
30% 20% 10% 0% 80.9 Referentie
81.4
78.9
81.5
80.8
G
G+
W
W+
Gemiddelde doelrealisatie per scenario
Figuur 4.7 Doelrealisatie natuur en klassenverdeling veenweidegebied
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
41\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
4.8
Knelpunten en maatregelen
Knelpunten De knelpunten die in deze regio kunnen optreden als gevolg van de veranderingen in de grondwaterstanden zijn: • Waterhuishouding: een toename van de waterin- en uitlaat, Mede hierdoor verslechtering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater door toename van oxidatie en toename van de inlaat van gebiedsvreemd water • Grondwater: minder water beschikbaar voor beregening uit het grondwater • Bebouwing: een toename van de grondwateroverlast bij bebouwing en een toename van paalrot bij huizen met houten paalfundering • Bodem: een toename van de bodemdaling • Natuur: afname van lokale natuurwaarden • Landbouw: op regionale schaal geen grote veranderingen Technische maatregelen De potentiële maatregelen zijn verdeeld in twee groepen. Ten eerste de groep met maatregelen voor de knelpunten waar sprake is van een teveel aan water en ten tweede de maatregelen voor de knelpunten met een tekort aan water. In beide gevallen geldt dat werkelijke maatregelen gebaseerd moeten worden op de lokale omstandigheden. De knelpunten waarbij sprake is van een teveel aan water zijn een toename van de grondwateroverlast in de winter en voorjaar in het stedelijk- en landelijk gebied. Door het creëren van extra berging en voldoende ont- en afwateringscapaciteit kan grondwateroverlast beperkt worden. Extra bergingscapaciteit kan bereikt worden met behulp van extra oppervlaktewater. Indien extra berging niet het gewenste effect heeft is het mogelijk om met behulp van extra watergangen de afvoer via een snellere weg te laten verlopen. Knelpunten als een toename van de bodemdaling, verslechtering waterkwaliteit, en een toename van het tekort aan oppervlakte- en grondwater in droge perioden worden veroorzaakt door een toename van het neerslagtekort. Extra bergingscapaciteit kan water leveren voor beregening in droge perioden voor het rivierkleigebied en het veengebied. Hierdoor is er ook meer water beschikbaar voor de aanvulling van het grondwater. Om bodemdaling en verdroging van natuurgebieden te voorkomen is verhoging van het slootpeil en grondwaterstand een mogelijkheid. Door het instellen van een hoog winter- en voorjaarspeil zal de grondwaterstand in de zomer minder ver uitzakken. Ondanks de eventuele negatieve gevolgen voor de landbouwopbrengst, is peilverhoging de beste optie om extra bodemdaling tegen te gaan.
42\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
5 Resultaten omgeving Utrechtse Heuvelrug 5.1
Inleiding
In het vorige hoofdstuk zijn de effecten van verandering van de grondwaterstanden als gevolg van klimaatverandering beschreven voor het peilbeheerste gebied aan de westzijde van de provincie. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de Utrechtse Heuvelrug en omgeving. Het gebied ten oosten van de stad Utrecht wordt gekenmerkt door twee landschappelijke hoofdelementen. Ten eerste de Utrechtse Heuvelrug die is ontstaan tijdens Saaliën ijstijd (200.000 – 130.000 B.P). De Heuvelrug vormt een rug in het landschap welke loopt tussen Hilversum en Wijk Duurstede. Maaiveldhoogtes kunnen oplopen tot 65 meter boven NAP. De bodem bestaat voornamelijk uit zand en het gebied wordt gekenmerkt door een diepe grondwaterstand (tot 45 m –mv). Het overheersende landgebruik is natuur. Door de relatief hoge ligging en de zandige ondergrond overheersen de droge natuurgebieden. Landbouw is alleen aanwezig op de flanken van de Heuvelrug waar de bodem natter is. Op de Utrechtse Heuvelrug bevinden zich de kernen Rhenen, Veenendaal, Amerongen, Leersum, Doorn, Maarn, Woudenberg, Soest, Soesterberg en Amersfoort. Grondwateroverlast is niet aanwezig op de Utrechtse Heuvelrug. Op de flanken heeft het stedelijk gebied van Zuid-Amersfoort, omgeving Maarn, Maarsbergen en Woudenberg en Zuid-Zeist wel grondwateroverlast op wijkniveau (Aarts, 2005). Het tweede landschappelijke element is het rivierkleigebied. Dit is het gebied tussen de Utrechtse Heuvelrug, de stad Utrecht en de Lek. Dit gebied is ontstaan als bedding en komgebied van de rivieren Lek en Rijn. Het gebied ligt hoger dan het rivierklei- en veenweidegebied ten westen van de stad Utrecht waardoor er alleen zand en klei in deze regio is afgezet. Door de verschillen in ondergrond is het rivierkleigebied rijk aan micro reliëf. Het landgebruik in deze regio wordt gekenmerkt door een diversiteit in landbouwactiviteiten. De meest voorkomende landbouwactiviteit is grasland maar op de hoger gelegen delen worden ook fruit, graan en andere gewassen gekweekt. Natuur is versnipperd aanwezig door het gehele gebied. De meeste natuurdoelen zijn afhankelijk van water. De natuurgebieden komen verspreid over het gebied voor maar concentreren zich vooral rond de Kromme Rijn. Hieronder vallen vooral natte en vochtige droge natuurdoeltypen als rietland, vochtig hakhout en griend en bosgemeenschappen. In het gebied liggen de kernen De Bilt, Bunnik, Odijk, Houten, Driebergen en Werkhoven. Grondwateroverlast komt in deze regio allen voor in de omgeving Langbroek (Aarts, 2005)
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
43\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
5.2
Effecten op grondwater
In deze paragraaf worden de effecten van de verandering in neerslag en potentiële verdamping op de grondwaterstand besproken. Tabel 5.1 geeft het potentiële neerslagoverschot voor de verschillende scenario’s voor verschillende seizoenen. Deze tabel is gebaseerd op de gemiddelde maandelijkse neerslag en de gemiddelde maandelijkse potentiële verdamping van de jaren 1994 tot en met 2000. Hierbij is zichtbaar dat het jaarlijks overschot kan toenemen met maximaal 7 % (scenario W) en kan afnemen met maximaal 23 % (scenario W+). In de verandering van het neerslagoverschot per seizoen zijn grotere waardes zichtbaar. In de zomer kan het neerslagtekort toenemen met maximaal 93 % (scenario W+). Het neerslagoverschot in de winter neemt wel toe met maximaal 7 % (scenario W). Dit betekent dat de zomers droger worden en de winters natter. Op jaarbasis is zowel een toename als een afname van het potentieel neerslagoverschot mogelijk.
Tabel 5.1: De verandering van het potentiële neerslagoverschot voor de verschillende rekenscenario’s.
Potentieel neerslagoverschot
Huidig (mm)
G
G+
W
W+
W/CO2
Jaar
317
106 %
86 %
107 %
77 %
112 %
Zomer
-87
100 %
156 %
109 %
193 %
96 %
Winter
405
104 %
101 %
107 %
102 %
108 %
Bovenstaande veranderingen van het neerslagoverschot hebben effect op de grondwaterstanden. De effecten van de klimaatverandering op de grondwaterstanden zijn zichtbaar in bijlage 1 kaart 1 tot en met 3. Kaart 1 tot en met 3 geven respectievelijk de verandering van de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG), de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) en de Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand (GVG). De GHG geeft een indicatie van de grondwaterstand in de nawinter (januari - maart) en de GLG van de grondwaterstand in de nazomer (augustus – september). De veranderingen van de GHG (wintergrondwaterstand) voorspellen twee verschillende mogelijkheden. Twee scenario’s voorspellen een toename van de GHG in het gehele gebied (scenario’s G en W) en twee scenario’s voorspellen een afname van de GHG in de Utrechtse Heuvelrug en vrijwel geen verandering in het rivierkleigebied (scenario’s G+ en W+). De stijging van de grondwaterstanden in de winter op de Utrechtse Heuvelrug kan oplopen tot 25 cm. Gelijktijdig met deze stijging treedt er ook een stijging op in het rivierkleigebied rondom de Heuvelrug. Hier is duidelijk een patroon herkenbaar. Het rivierkleigebied en de Utrechtse Heuvelrug wordt gescheiden door een regio waar geen verandering plaats vindt. In het rivierklei
44\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
gebied in de regio tussen het Amsterdams Rijnkanaal en de Langbroekerwetering wordt een verhoging van de wintergrondwaterstand voorspeld die kan oplopen tot 10 cm. De daling van de winter grondwaterstanden die wordt voorspeld op Utrechtse Heuvelrug kan oplopen tot 15 cm. De verandering van de zomer grondwaterstand (GLG) geeft een vergelijkbaar beeld als de verandering van de wintergrondwaterstand. Voor twee scenario’s wordt een stijging van de zomer grondwaterstand op de Utrechtse Heuvelrug voorspeld tot 25 cm terwijl er geen verandering zichtbaar is in het rivierkleigebied (scenario’s G en W). De twee andere scenario’s (G+ en W+) geven een daling van de zomergrondwaterstand in de Utrechtse Heuvelrug tot 30 cm in combinatie met een daling van de zomergrondwaterstanden in de het rivierkleigebied tot 20 cm. Bovengenoemde verschillen hangen samen met de geohydrologische opbouw van het gebied. De Utrechtse Heuvelrug ligt relatief hoog in het landschap en bestaat voornamelijk uit zand. Door deze hoge ligging en opbouw ligt de grondwaterstand erg diep ten opzichte van maaiveld en functioneert dit gebied als infiltratiegebied naar het grondwater. Zand heeft een hoge doorlatenheid. Hierdoor kan het water tijdens buien snel infiltreren. De diepte van het grondwater ten opzichte van het maaiveld kan op de Utrechtse Heuvelrug oplopen tot 40 m. Als het vocht zich over de bodem verdeelt neemt de infiltratiesnelheid af. Door de trage stroming en de lange afstand tussen infiltratie en aanvullen van het grondwater, is het grondwatersysteem van de Utrechtse Heuvelrug een traag reagerend systeem. De grondwaterstanden zullen dus voornamelijk bepaald worden door neerslag- en verdampingtrends op langere tijdschalen van ongeveer één-drie jaar. De veranderingen van de grondwaterstanden op de Utrechtse Heuvelrug worden veroorzaakt door een verandering in het neerslagoverschot op jaarbasis. Zoals te zien is in tabel 5.1. wordt een toename voorspeld van het neerslagoverschot op jaarbasis bij de scenario’s waar een stijging van de zomer en wintergrondwaterstanden in de Utrechtse Heuvelrug word voorspeld. Bij de scenario’s die uitgaan van een afname van het neerslagoverschot op jaarbasis dalen de voorspelde grondwaterstanden op de Utrechtse Heuvelrug. In het rivierkleigebied is sprake van grondwaterstanden tot maximaal 2 meter beneden maaiveld. In dit gebied zijn watergangen aanwezig die zorgen voor de afwatering. De dichtheid van deze watergangen is kleiner dan in het veenweidegebied en rivierkleigebied ten westen van Utrecht. De ondiepe grondwaterstand en de aanwezigheid van watergangen zorgt voor een sneller reagerend hydrologisch systeem dan op de Utrechtse Heuvelrug. De grondwaterstanden in deze regio worden bepaald door neerslag en verdampingswaarden op kortere tijdschaal van dagen tot maanden. Hieruit volgt dat veranderingen in neerslagoverschot op seizoensbasis zichtbaar zijn voor deze regio. In twee scenario’s stijgt de voorspelde wintergrondwaterstand in het rivierkleigebied. Deze scenario’s komen overeen met de scenario’s waar een toename in het
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
45\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
neerslagoverschot in de winter voorspeld wordt. Ook de daling van de zomergrondwaterstanden komt overeen met de toename van het neerslagtekort in de zomer. De verandering van alleen de intensiteit van de neerslag zal geen effect hebben op de grondwaterstanden op de Utrechtse Heuvelrug. Als het neerslagoverschot per jaar gelijk blijft, zullen in dit gebied geen significante veranderingen plaatsvinden. De grondwaterstanden van het oostelijk rivierkleigebied worden wel beïnvloed door intensiteit van de neerslag en verdamping.
5.3
Effecten op stedelijk gebied
Een mogelijk gevolg van de verandering van de grondwaterstanden in het stedelijk gebied is een toename van de grondwateroverlast als gevolg van hogere grondwaterstanden. Huidige grondwateroverlast komt voor aan de flanken van de Utrechtse Heuvelrug en in de omgeving van Langbroek. De gebieden die door Tauw (Aarts, 2005) en door Grontmij (Schans en Wendt, 2006) zijn aangewezen als gebieden met grondwateroverlast zijn weergegeven in bijlage 1, kaart 6. In de resultaten wordt een stijging van de GHG voor twee van de vier scenario’s voorspeld voor de gebieden die gedefinieerd zijn als risicovol voor grondwateroverlast in de Grondwateratlas 2005. Hierbij gaat het om een stijging van de GHG tot maximaal circa 5 cm. Alleen in de gebieden van Amersfoort en Woudenberg loopt de stijging op tot 20 cm. Aangezien de GHG is bepaald door het gemiddelde van de gemiddelde waarde van de 3 hoogste waarnemingen van de 14e en de 28e van de maand geeft de berekende GHG een onderschatting van de maximale grondwaterstand. Daarnaast speelt de gehanteerde celomvang (zie figuur 4.1) en het ontbreken van een instelperiode (zie paragraaf 3.2) een rol. De werkelijke overlast kan hierdoor sterker toenemen dan op grond van de modelberekeningen wordt verwacht. Voor de andere twee scenario’s wordt een verlaging van de grondwaterstanden voorspeld. Dit zou kunnen leiden tot vermindering van bestaande overlast. Daling van de grondwaterstanden zal niet leiden tot een verhoogd risico op paalrot. De voorspelde daling in de polders is hiervoor niet groot genoeg en naar verwachting is er slechts beperkt sprake van houten funderingspalen in dit gebied. Bij stijgende grondwaterstanden wordt de bergingscapaciteit van de bodem kleiner. Hierdoor wordt de kans op wateroverlast groter in gebieden met een ondiepe grondwaterstand. Dit betekent dat de overlast van zowel grondwater als oppervlakte water toeneemt bij stijging van de grondwaterstanden. Dit wordt voorspeld in twee van de vier scenario’s.
5.4
Effecten op landbouw
Veranderingen in de grondwaterstanden hebben gevolgen voor de landbouw. Zoals besproken in paragraaf 5.2 kunnen de grondwaterstanden in de winter en zomer op de Utrechtse Heuvelrug zowel stijgen als dalen met circa 30 cm. Voor de grondwaterstanden in het oostelijk rivierkleigebied wordt een stijging van de grondwaterstand in de winter voorspeld tot 15 cm en een daling van de grondwaterstand in de zomer tot 25 cm.
46\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
De effecten van deze veranderingen op de landbouw zijn per scenario berekend met het Waternood Instrumentarium (zie paragraaf 3.3). Voor het gebruik van het Waternood Instrumentarium zijn er vier deelgebieden gedefinieerd die representatief zijn voor de verschillende landschappelijke eenheden in de Provincie Utrecht. Deelgebieden 1 en 2 bevinden zich op de Utrechtse Heuvelrug en in het oostelijk rivierkleigebied. Deze gebieden zijn omschreven in bijlage 3. Voor alle deelgebieden is de doelrealisatie en de nat- en droogteschade bepaald. De definitie van doelrealisatie voor de landbouw is het quotiënt van de werkelijke productie bij een bepaald bodemgebruik en de productie bij hetzelfde bodemgebruik onder hydrologisch ideale omstandigheden.
Tabel 5.2: Verandering doelrealisatie voor Utrechtse Heuvelrug en oostelijk rivierkleigebied,
Utrechtse Heuvelrug (deelgebied 1 ) Scenario Gemiddelde doelrealisatie landbouw
Referentie 78,7
Verandering:
G
G+
W
W+
-1%
+1%
-1%
+1%
Totaal oppervlak (%)
5%
Doelrealisatie 0-70 % (slecht)
19 %
19 %
19 %
20 %
18 %
Doelrealisatie 70-85 % (matig)
15 %
19 %
15 %
21 %
18 %
Doelrealisatie 85-95 % (redelijk)
47 %
43 %
51 %
41 %
48 %
Doelrealisatie 95-100 % (goed)
19 %
19 %
15 %
18 %
16 %
Referentie
G
G+
W
W+
0%
-1%
0%
-1%
Oostelijk rivierkleigebied (deelgebied 2) Scenario Gemiddelde doelrealisatie landbouw
75,6
Verandering:
Totaal oppervlak (%)
64 %
Doelrealisatie 0-70 % (slecht)
20 %
21 %
23 %
21 %
26 %
Doelrealisatie 70-85 % (matig)
58 %
57 %
57 %
56 %
54 %
Doelrealisatie 85-95 % (redelijk)
18 %
19 %
16 %
19 %
16 %
Doelrealisatie 95-100 % (goed)
4%
3%
3%
3%
3%
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
47\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Utrechtse Heuvelrug (deelgebied 1) (Oppe rvlak 5%)
Gemiddelde totale schade (%)
25.0
20.0
15.0
Droogschade Natschade
10.0
5.0
0.0 Ref erentie
G
Gp
W
Wp
Sce nario
Figuur 5.1 Droog en natschade in procenten voor Utrechtse Heuvelrug
Oostelijk riverkleigebied (deelgebied 2) (Oppe rvlak 64%)
Gemiddelde totale schade (%)
30.0 25.0 20.0 Droogschade
15.0
Natschade
10.0 5.0 0.0 Ref erentie
G
Gp
W
Sce nario
Figuur 5.2 Droog en natschade in procenten voor oostelijk rivierkleigebied
48\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Wp
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Er is bijna geen landbouw aanwezig op de Utrechtse Heuvelrug. De aanwezige landbouw in deelgebied 1 bevindt zich op en onderaan de flanken van de Heuvelrug. De bodem van deze landbouwgrond bestaat voornamelijk uit zand. In het oostelijk rivierkleigebied wordt wel veel landbouw bedreven. Door de verschillende bodemtypes en bijbehorende (hydrologische) omstandigheden is een grote diversiteit aan activiteiten. Op de natte delen is veel grasland aanwezig terwijl de droger gelegen gronden worden gebruikt voor maïs, granen, fruit en andere gewassen. Tabel 5.2 geeft de doelrealisatie voor de referentiesituatie en de verandering in procenten voor de verschillende scenario’s per deelgebied. Ook is een onderverdeling gemaakt in doelrealisatie van slecht, matig, redelijk en goed. De klassen redelijk en goed worden gezien als voldoende doelrealisatie voor een landbouwgebied. Er zijn kleine veranderingen van de doelrealisatie landbouw bij de verschillende scenario’s. Voor natte scenario’s, waarbij het neerslagoverschot toeneemt en de grondwaterstanden stijgen (scenario’s G en W), neemt de gemiddelde doelrealisatie af. Voor de droge scenario’s, waarbij het neerslagoverschot afneemt en de grondwaterstanden dalen (scenario’s G+ en W+), neemt de gemiddelde doelrealisatie juist toe.Dit betekent dat in de huidige situatie hoge grondwaterstanden aanwezig zijn. De veranderingen van nat- en droogteschade geeft hetzelfde beeld als de verandering van doelrealisatie. De natschade neemt af bij de droge scenario’s terwijl de droogteschade toeneemt. De natschade bij de natte scenario’s neemt toe terwijl de droogteschade gelijk blijft. Hierdoor stijgt de totaal berekende schade voor de natte scenario’s. Een verlaging van de grondwaterstanden die wordt veroorzaakt door een droger klimaat, heeft een positief effect op de doelrealisatie landbouw en landbouwschade op de flanken van de Heuvelrug. De kans dat de doelrealisatie toeneemt en de landbouwschade afneemt in 2050 is gelijk aan de kans dat de doelrealisatie afneemt en de landbouwschade toeneemt. De doelrealisatie landbouw neemt in het oostelijk rivierkleigebied (deelgebied 2) af bij de droge scenario’s. Deze afname komt overeen met een toename van de droogteschade. Door een afname van de natschade is er geen verandering van de totaalschade. De natte scenario’s voorspellen geen verandering in de gemiddelde doelrealisatie landbouw maar wel een toename in de natschade. Hierdoor neemt de totaalschade in dit gebied ook toe.
5.5
Effecten natuur
Het meest voorkomende landgebruik op de Utrechtse Heuvelrug is natuur. De natuurdoeltypen op de Heuvelrug vallen allemaal binnen de klasse Hoge Zandgronden van de Utrechtse Natuurdoeltypen (UNAT). Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de droge heide, vochtige heide, en bos op arme zandgronden. Aan de flanken komen ook natte en vochtige graslanden voor.
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
49\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Het oostelijk rivierkleigebied heeft andere natuurdoeltypen. Het oppervlak natuur is klein en bevindt zich vooral langs de Kromme Rijn en de Langbroekerwetering. De natuurdoeltypen vallen binnen de klassen Riviergebied van de UNAT. Hieronder vallen verschillende natuurdoelen als stroomdalgrasland, houtwallen en struweel, bosgemeenschappen en graslanden. De meeste natuurdoelen zijn afhankelijk van water. Verspreid over het gebied komt ook natuurgebieden voor. Hieronder vallen vooral natte en vochtige droge natuurdoeltypen als rietland, vochtig hakhout en griend en bosgemeenschappen. Met behulp van het Waternood Instrumentarium is de doelrealisatie natuur bepaald. Omdat de natuurdoelen voor beide gebieden in deze regio sterk verschillen zijn voor de berekeningen dezelfde deelgebieden gebruikt als bij de berekeningen van de doelrealisatie landbouw. Er is geen significante verandering zichtbaar van de gemiddelde doelrealisatie natuur op de Utrechtse Heuvelrug. Plaatselijk is wel verandering zichtbaar. Deze vindt alleen plaats op de flanken van de Heuvelrug waar het grondwater maximaal 2 meter diep ligt. De doelrealisatie op de Utrechtse Heuvelrug zelf verandert niet naar aanleiding van de veranderingen van de grondwaterstanden. Dit komt omdat de grondwaterstanden op de Heuvelrug 40 m beneden maaiveld kunnen liggen. Een verandering tot +/- 35 cm heeft geen gevolgen voor de vochtaanlevering vanuit het grondwater naar de planten. Alleen aan de flanken van de Heuvelrug zijn met het Waternood Instrumentarium effecten merkbaar. Hier is een verandering van de grondwaterstand tot +/- 25 cm mogelijk. Door de lage grondwaterstanden in deze regio heeft dit wel effect op de ontwikkeling van de natuur. Op de flanken van de Heuvelrug is vooral natte natuur als vochtige beekbossen en natte (schraal)graslanden aanwezig. Bij 3 van de 4 scenario’s is aan de flanken zowel toe- als afname van de doelrealisatie zichtbaar. Bij het droogste scenario (W+) is vooral afname zichtbaar. Dit effect is niet merkbaar in de gemiddelde doelrealisatie natuur, maar dit komt omdat het uitgemiddeld wordt over het gehele oppervlak. Bij de interpretatie van deze resultaten moet wel rekening gehouden worden met het feit dat het Waternood Instrumentarium alleen het effect doorrekent van de veranderde grondwaterstanden. De effecten van veranderingen in bodemvocht, temperatuur en andere omstandigheden worden bij deze berekeningen niet meegenomen.
50\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Doelrealisatie natuur Utrechtse Heuvelrug (deelgebied 1) (Oppervlak 75 %) 100% 90%
Klasse verdeling
80% 70% Klasse 95 - 100%
60%
Klasse 85 - 95%
50%
Klasse 70 - 85%
40%
Klasse 0 - 70%
30% 20% 10% 0% 96.5 Referentie
96.6
96.6
96.6
96.4
G
G+
W
W+
Gemiddelde doelrealisatie per scenario
Figuur 5.3 Doelrealisatie natuur en klassenverdeling Utrechtse Heuvelrug
Doelrealisatie natuur oostelijk rivierkleigebied (deelgebied 2) (Oppervlak 14 %) 100% 90%
Klasse verdeling
80% 70% Klasse 95 - 100%
60%
Klasse 85 - 95%
50%
Klasse 70 - 85%
40%
Klasse 0 - 70%
30% 20% 10% 0% 72.7 Referentie
72.5
70.3
72.4
72.2
G
G+
W
W+
Gemiddelde doelrealisatie per scenario
Figuur 5.4 Doelrealisatie natuur en klassenverdeling oostelijk rivierkleigebied
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
51\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
5.6
Knelpunten en maatregelen
Knelpunten De knelpunten die in deze regio kunnen optreden als gevolg van de veranderingen in de grondwaterstanden zijn: • Een toename van de grondwateroverlast aan de flanken van de Utrechtse Heuvelrug • Een toename van de grondwateroverlast in het stedelijk gebied van het rivierkleigebied • Een toename van de verdroging (natuur) aan de rand van de Heuvelrug en in het oostelijk rivierkleigebied Technische maatregelen De maatregelen zijn verdeeld in twee groepen. Ten eerste de maatregelen voor de knelpunten waar sprake is van een teveel aan water en ten tweede de maatregelen voor de knelpunten met een tekort aan water. In beide gevallen geldt dat werkelijke maatregelen gebaseerd moeten worden op de lokale omstandigheden. Een toename van de grondwateroverlast ontstaat bij de scenario’s waarbij sprake is van een toename van het neerslagoverschot (scenario G en W). Deze overlast kan bestreden worden door het aanleggen van drainage in het rivierkleigebied maar ook op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Bij de aanleg van drainage kunnen kosten worden bespaard door mee te liften met bijvoorbeeld wijkrenovatie, wegrenovatie of het vervangen van riolering. Bij nieuwbouw wordt aanbevolen om rekening te houden met de hydrologische situatie en de effecten van klimaatverandering. Vooral bij nieuwbouwlocaties op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug moet onderzocht worden of door de klimaatverandering grondwateroverlast in de toekomst kan voorkomen. Twee van de vier scenario’s voorspellen een daling van de grondwaterstanden en een kleiner neerslagoverschot. Maatregelen op de Utrechtse Heuvelrug kunnen zorgen voor een toename van de grondwateraanvulling. Dit zorgt voor een toename van het beschikbare (grond)water en een afname van de verdroging. Voorbeelden zijn verlofing, afkoppelen en de reductie van grondwateronttrekkingen. Afkoppelen is ook mogelijk in het rivierkleigebied. Hier is het ook mogelijk om het regenwater af te koppelen naar bestaande watergangen. Dit extra water zorgt ook hier voor een toename van infiltratie en is in droge periodes beschikbaar voor beregening.
52\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
6 Inpassing in beleid en ruimtelijke ordening 6.1
Algemeen kader
Inleiding Afhankelijk van het klimaatscenario en het seizoen is de grondwaterstand in 2050 hoger of juist lager dan nu. Om problemen met het grondwater te voorkomen dienen gebruiksfuncties2 en de grondwaterhuishouding optimaal op elkaar aan te sluiten. Geen te hoge grondwaterstanden én geen te lage grondwaterstanden. Om dit te bereiken kan het nodig zijn om gebruiksfuncties en/of de grondwaterstand bij te sturen. Eventuele technische maatregelen om de grondwaterstand bij te sturen zijn besproken in de paragraven 4.8 en 5.6. De mate waarin bijsturing van de gebruiksfuncties mogelijk is, hangt af van (1) de veranderingstermijn en (2) de beïnvloedbaarheid. Beide aspecten worden hieronder toegelicht. Veranderingstermijn Bij de veranderingstermijn gaat het om de termijn waarop een (grote) verandering van de gebruiksfunctie mogelijk is. Vaak komt deze termijn overeen met de resterende technisch/financiële levensduur van de gebruiksfunctie. Een nieuwe woonwijk wordt bijvoorbeeld gerealiseerd voor een periode van (minimaal) 50-100 jaar. Pas over 50-100 jaar doet zich (wellicht) de kans voor om de woonwijk (dus inclusief de huizen) integraal op te hogen. Uiteraard kan er voor die tijd drainage worden aangelegd, maar vanuit het streven naar een duurzaam watersysteem is dit slechts een tijdelijke, vaak ongewenste maatregel. Nog een ander voorbeeld: een nieuwe drinkwaterwinning heeft een veranderingstermijn (investeringstermijn) van orde grootte 50-60 jaar. Als de winning voor die tijd wordt gesloten dan is er sprake van kapitaalvernietiging. Voor beregening vanuit grondwater bedraagt de veranderingstermijn daarentegen circa 1 week. De provincie is immers bevoegd om beregening vanuit grondwater tijdelijk stop te zetten als daartoe aanleiding is. Beïnvloedbaarheid Uit het laatste voorbeeld blijkt al dat beregening vanuit grondwater een gebruiksfunctie is waarop de overheid veel invloed kan uitoefenen. Er kan snel en relatief eenvoudig worden bijgestuurd. Voor een nieuwe woonwijk en een drinkwateronttrekking is dat in veel mindere mate het geval.
2
Onder gebruiksfunctie wordt hier ook verstaan een grondwateronttrekking
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
53\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Makkelijk bij te sturen Een aantal gebruiksfuncties hebben een korte veranderingstermijn en zijn makkelijk beïnvloedbaar. Bijvoorbeeld de beregening vanuit grondwater. Omdat het nog niet bekend is of de grondwaterstanden zullen dalen of stijgen, is bijsturing van deze grondgebruikfuncties op dit moment nog niet noodzakelijk. Monitoring van de ontwikkeling van het klimaat, de grondwaterstanden en de gebruiksfuncties is wel van groot belang. Alleen met de juiste gegevens kan er straks daadwerkelijk worden bijgestuurd als dat nodig is. Een voorbeeld: Het beperken van beregeningen rondom de Utrechtse Heuvelrug vanuit grondwater kan nodig blijken bij de twee scenario’s die leiden tot lagere grondwaterstanden (scenario G+ en W+). Maar bij de twee scenario’s die leiden tot hogere grondwaterstanden is dat zeker niet het geval (scenario G en W). Hoe het klimaat zich daadwerkelijk ontwikkelt is pas over 10-25 jaar duidelijk. Er zijn dan genoeg mogelijkheden om alsnog bij te sturen. Voorgestelde beleidsmaatregel: monitoren (en eventueel later bijsturen) Moeilijk bij te sturen Het gaat om gebruiksfuncties en ingrepen met een (middel)lange veranderingstermijn én waarop de overheid (bijna) geen invloed heeft. Het betreft bijvoorbeeld de realisatie van een woonwijk, een drinkwaterwinning of een industrieterrein. Als dergelijke functies niet goed worden afgestemd op het toekomstige grondwatersysteem dan kunnen op termijn kostbare/ongewenste ingrepen noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld de realisatie van drainage om grondwateroverlast tegen te gaan. Deze gebruiksfuncties moeten daarom zoveel mogelijk klimaat-proof worden uitgevoerd. Met andere woorden: ze moeten bij voorkeur zo worden gedimensioneerd, dat geen van de vier klimaatscenario’s later tot problemen leidt bij deze functies. Later bijsturen is immers bijna niet meer mogelijk. Voorgestelde beleidsmaatregel: nieuwe functies/ingrepen moeten bij voorkeur zodanig worden gedimensioneerd dat ze, zonder latere ingrepen in het grondwatersysteem, aansluiten op alle vier de klimaatscenario’s. Tussencategorie. Het gaat bijvoorbeeld om ingrepen in de waterhuishouding of de aanplant van dennenbos (dat veel sterker verdampt dan loofbos). Voor deze categorie functies/ingrepen geldt dat ze een vervangingstermijn hebben van ordegrootte 10-25 jaar en enigszins beïnvloed kunnen worden. Voorgestelde beleidsmaatregel: nieuwe functies/ingrepen moeten bij voorkeur zodanig worden gedimensioneerd dat ze, met eenvoudige ingrepen, aansluiten op alle vier de klimaatscenario’s. Bij vergunningverlening, voor bijvoorbeeld een nieuwe drinkwaterwinning, kunnen beperkingen worden opgenomen. Bijvoorbeeld minder onttrekken als het klimaat droger wordt.
54\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
6.2
Inpassing in bestaand beleid
KRW Vanaf december 2000 is de Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn moet zorgen voor een goede waterkwaliteit in Europa voor het jaar 2015. De wet heeft grote gevolgen voor lokale en regionale waterbestuurders. Door overheden en bedrijven moet een grotere inspanning gedaan worden om te voldoen aan de hogere eisen van de waterkwaliteit. Ook moet door maatregelen de natuurlijke ecologische situatie zo goed als mogelijk hersteld worden. Het huidige waterbeleid kent het stand-still beginsel wat inhoudt dat de milieukwaliteit voor een bepaald beheersgebied niet mag verslechteren. De KRW eist ook dusdanige voorzorg en maatregelen dat de toestand van waterlichamen niet achteruit gaat en in veelal zelfs verbeterd (RIZA, 2005). In het veengebied kan de klimaatverandering tot een verslechtering van de waterkwaliteit leiden. Door bodemdaling met de bijbehorende extra oxidatie en extra inlaat van gebiedsvreemd water voor het op peil houden van de watergangen kan de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater verslechteren. Dit betekent dat als geen compenserende maatregelen worden genomen, de kwaliteit van het (grond)water ondanks het stand-still beginsel verslechtert. Aanbevolen wordt om doormiddel van extra berging en infiltratievoorzieningen en het beperken van onttrekkingen in veengebieden de grondwaterstanden in droge periodes zo hoog mogelijk te houden Watertoets Per 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening. Een watertoets kan gezien worden als een instrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven bij de samenwerking tussen de verschillende partijen die een rol spelen in het planningsproces van de ruimtelijke ontwikkeling. De watertoetsprocedure omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Dit besluit verplicht tot het opnemen van een waterparagraaf in de toelichting bij een streekplan, een regionaal structuurplan, een gemeentelijk structuurplan, een bestemmingsplan en bij de ruimtelijke onderbouwing bij vrijstellingen op grond van artikel 19, eerste lid, Wet op de ruimtelijke ordening. Ook bij andere ruimtelijke plannen die betrekking hebben op waterhuishoudkundige aspecten is de watertoets van toepassing (HDSR, 2004). Aanbevolen wordt om bij de watertoets rekening te houden met de verwachte gevolgen van de klimaatverandering (zie ook § 6.1).
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
55\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Waterhuishoudingsplan , Streekplan en Waterstructuurvisie In het kader van het waterhuishoudingsplan zijn gebiedsdoelen gedefinieerd. Deze zijn weergegeven in figuur 6.1. De diversiteit aan gebiedsdoelen kenmerkt de provincie Utrecht en wordt veroorzaakt door de grote verschillen in ondergrond, hydrologie en gebruik. Bij de doelen staan duurzaamheid, extra berging, meeliften en behoud en herstel centraal.
Figuur 6.1 Gebiedsdoelen WHP
Bovenstaande kernmerken komen terug in het Meerjarenactieprogramma 2005-2010 (MAP). Wat betreft grondwater gerelateerde operationele doelen worden genoemd: het accepteren van wateroverlast als gevolg van piekneerslag, vermindering van schade aan natuur als gevolg van verdroging, afkoppelen riolering, het opstellen van uit waterhuishoudkundig oogpunt relevante plannen met ruimtelijk consequenties volgens de watertoetsprocedure en het stimuleren van meervoudig ruimtegebruik voor het creëren van waterberging. De knelpunten die genoemd zijn onder paragrafen 4.8 en 5.6 komen terug bij de belangrijkste doelstellingen van de Waterstructuurvisie van het HDSR (2001). Water veiligheid, kwaliteit, kwantiteit, bodemdaling en landschappelijke waarde staan centraal in deze strategische visie.
56\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
In de strategische plannen van de provincie wordt geanticipeerd op een grotere frequentie van natte en droge extremen met een droger wordende trend. Dit komt overeen met twee van de vier doorgerekende scenario’s (G+ en W+). Aanbevolen wordt om ook rekening te houden met de scenario’s G en W. Met andere woorden: de mogelijkheid van hogere grondwaterstanden nabij de Utrechtse Heuvelrug en omgeving.
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
57\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
58\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
7 Gevolgen CO2 effect 7.1
Inleiding
Zoal besproken in paragraaf 2.3 kan het CO2 effect een significant effect hebben op de verdamping. Aangezien de KNMI-scenario’s geen CO2 effect meenemen in de berekeningen kan dit leiden tot afwijkingen van de berekende effecten. Om het gevolgen van het CO2 effect op de uitkomsten van de berekende veranderingen van de grondwaterstanden te onderzoeken is een extra rekenscenario ontwikkeld (tabel 2.3). In dit hoofdstuk wordt besproken wat de effecten zijn van het meenemen van het CO2 effect en of dit proces bij latere berekeningen moet worden meegenomen. Het rekenscenario waarbij gecorrigeerd is voor het CO2 effect is gebaseerd op het KNMI W scenario. Zoals te zien is in tabel 2.3 verandert alleen de potentiële verdamping. Een verlaging van de verdamping resulteert in een toename van het potentiële neerslagoverschot. Dit is te zien in tabel 7.1. Scenario W voorspelt een toename van het neerslagtekort in de zomer. Het CO2 effect zorgt voor een afname van het neerslagtekort in de zomer. Dit komt doordat de toename van verdamping wordt beperkt terwijl de hoeveelheid neerslag gelijk blijft. De afname van verdamping is ook zichtbaar in de winter en op jaarbasis. In beide gevallen neemt het neerslagoverschot toe.
Tabel 7.1 Verandering van het potentieel neerslagoverschot voor scenario W en het met het CO2 effect gecorigeerde W/CO2 scenario Potentieel neerslagoverschot
Huidig (mm)
W
W/CO2
Jaar
317
+7 %
+12 %
Zomer
-87
+9 %
-4 %
Winter
405
+7 %
+8 %
Grondwaterstanden De toename van het neerslagoverschot is ook zichtbaar in de resultaten van de berekende GxG’s. De GHG en de GLG laten bij het CO2 effect gecorrigeerde scenario beiden een stijging zien in vergelijking met scenario W (figuur 7.1). Deze toename is vooral zichtbaar in het gebied van de Utrechtse Heuvelrug. De voorspelde stijging op de Utrechtse Heuvelrug voor scenario W kan oplopen tot 30 cm. Als rekening wordt gehouden met het CO2 effect dan stijgt de grondwaterstand nog 8 cm extra. Dit betekent dat de stijging van de grondwaterstanden als gevolg van het CO2 proces kan oplopen tot 25 %. Ook in het veenweidegebied en het westelijk
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
59\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
en oostelijk rivierkleigebied is een trend van stijgende grondwaterstanden zichtbaar. Deze kan in de zomer plaatselijk oplopen tot 4 cm. Effecten CO2 correctie Het doel van het W/CO2 scenario is te onderzoeken of het CO2 effect gevolgen heeft voor de voorspelde verandering van de grondwaterstanden. Uit deze studie blijkt dat de stijging van de grondwaterstanden in de Utrechtse Heuvelrug kan toenemen met 25%. Dit betekent dat de voorspelde grondwateroverlast en de natschade voor het W scenario onder invloed van het CO2 effect toe neemt. Over het algemeen resulteert de correctie van het CO2 effect in een stijging van de grondwaterstanden in vergelijking met het originele scenario’s. Een correctie voor het CO2 leidt dus tot een vernatting of minder verdroging. Deze bevindingen komen overeen met de voorspellingen van Witte et al. (2006). De verhoging van de grondwaterstanden heeft negatieve maar ook positieve gevolgen voor de verschillende scenario’s. De modelresultaten van de scenario’s G en W voorspellen een stijging van de grondwaterstanden met bijbehorende toename in grondwateroverlast en natschade. Een extra verhoging van de grondwaterstand zal deze effecten versterken. De modelresultaten van de scenario’s G+ en W+ voorspellen een daling van de wintergrondwaterstanden voor de gehele provincie en een daling van de zomergrondwaterstanden voor het westelijk rivierkleigebied en het veenweidegebied. Een van de belangrijkste gevolgen voor dit gebied is een toename van de bodemdaling als gevolg van een diepere ontwatering. Het CO2 effect kan deze effecten (enigszins) beperken. Dit betekent dat door het CO2 effect de grondwaterstanden bij de KNMI scenario’s W+ en G+ minder dalen dan voorspeld in hoofdstuk 4. De resultaten van dit onderzoek komen overeen met een oriënterend onderzoek uitgevoerd door Cirkel et al., 2006. Deze studie onderzoekt de effecten van klimaatverandering voor zowel de drinkwatervraag als de grondwaterdynamiek in een grondwaterwinning in Noord Brabant. Dit onderzoek concludeert dat de grondwaterstanden in de winter en voorjaar zullen stijgen en in de zomer en najaar zullen dalen. Dit onderzoek berekent eenduidige resultaten wat betreft de verandering van de grondwaterstand. Dit komt omdat dit onderzoek gebaseerd is op de trend van afgelopen decenia terwijl bij dit onderzoek verschillende mogelijkheden (de KNMI scenario’s) zijn doorgerekend. Gemiddelde dalingen bevinden zich in de range van 0 tot 12,5 cm maar dalingen van 60 tot 80 cm zijn mogelijk in afzonderlijke perioden. De voorspelde dalingen kunnen teniet worden gedaan of sterk gereduceerd worden door correctie van het CO2 effect (paragraaf 2.3). De daling van de laagste grondwaterstand kan door dit effect afnemen met 23% (Cirkel et al., 2006).
60\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Figuur 7.1 Gevolgen van het CO2 effect op de GxG’s (op basis van scenario W)
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
61\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
62\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
8 Conclusies en aanbevelingen 8.1
Conclusies
In deze paragraaf worden per deelvraag de conclusies beschreven. 1. Wat is de verwachte verandering van het klimaat van het jaar 2050 en 2100? In 2006 heeft het KNMI 4 scenario’s ontwikkeld die de verandering van het klimaat in Nederland voorspellen voor de jaren 2050 en 2100. De voorspellingen voor het jaar 2100 hebben dezelfde trends als de voorspellingen voor het jaar 2050. Twee scenario’s voorspellen een toename van de gemiddelde neerslag in de zomer en de andere twee scenario’s juist een afname. De voorspelde gemiddelde neerslag neemt voor alle scenario’s toe. Het aantal natte dagen neemt in de winter niet of nauwelijks toe en in de zomer juist af. Ook neemt de intensiteit van de neerslag in de zomer en in de winter toe. Dit betekent dat in de zomer de kans op zwaardere buien toeneemt, maar dat in totaal minder regen valt en dat de winters natter worden met een grotere kans op hoge neerslagintensiteit.
Tabel 8.1 Resultaten van de verschillende KNMI scenario’s voor het jaar 2050. Winter staat voor december, januari en februari; zomer staat voor juni, juli en augustus (naar Hurk et al., 2006)
KNMI 2006 scenario
G
G+
W
W+
Zomer Gemiddelde temperatuur (°C)
+ 0,9
+ 1,4
+ 1,7
+ 2,8
Jaarlijks warmste dag (°C)
+ 1,0
+ 1,9
+ 2,1
+ 3,8
Gemiddelde neerslag (%)
+ 2,8
- 9,5
+ 5,5
- 19,0
Frequentie natte dag (%)
- 1,6
- 9,6
- 3,3
- 19,3
Neerslag op een natte dag (%)
+ 4,6
+ 0,1
+ 9,1
+ 0,3
Potentiële verdamping (%)
+ 3,4
+ 7,6
+ 6,8
+ 15,2
Gemiddelde temperatuur (°C)
+ 0,9
+ 1,1
+ 1,8
+ 2,3
Jaarlijks koudste dag (°C)
+ 1,0
+ 1,5
+ 2,1
+ 2,9
Gemiddelde neerslag (%)
+ 3,6
+ 7,0
+ 7,3
+ 14,2
Winter
Frequentie natte dag (%)
+ 0,1
+ 0,9
+ 0,2
+ 1,9
Neerslag op een natte dag (%)
+ 3,6
+ 6,0
+ 7,1
+ 12,1
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
63\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
2. Welk effect heeft de voorspelde klimaatverandering op het grondwatersysteem van de provincie Utrecht? De voorspelde klimaatverandering kan zowel stijgende grondwaterstanden als dalende grondwaterstanden tot gevolg hebben. Bij een toename van het jaarlijks neerslagoverschot (scenario’s G en W) wordt voornamelijk een stijging van de grondwaterstanden voorspeld. Bij een afname van het jaarlijkse neerslagoverschot (scenario’s G+ en W+) worden voornamelijk dalende grondwaterstanden voorspeld. 3. Is er een verschil in de verandering van het grondwatersysteem voor het zandgebied, rivierklei gebied en het veengebied? Er is een verschil in de verandering van het grondwatersysteem voor het zandgebied, rivierkleigebied en het veengebied. Veenweidegebied en westelijk rivierkleigebied De grondwaterstanden in het westelijk rivierkleigebied en het veenweidegebied worden bepaald door meteorologische veranderingen op korte tijdschaal. De (maximale) stijging van de grondwaterstand wordt beperkt door de aanwezige watergangen die het gebied snel ontwateren. De grondwaterstanden in de winter kunnen plaatselijk zowel dalen als stijgen. Deze verandering kan oplopen tot 15 cm. Bij twee van de vier scenario’s (G en W) wordt geen wijziging van de zomergrondwaterstanden voorspeld, terwijl voor de andere twee (G+ en W+) een algemene daling wordt voorspeld die kan oplopen tot circa 30 cm. Utrechtse Heuvelrug en oostelijk rivierkleigebied De grondwaterstanden nabij de Utrechtse Heuvelrug en het oostelijk rivierkleigebied worden bepaald door meteorologische veranderingen op lange tijdschaal. De grondwaterstanden in de winter kunnen zowel dalen als stijgen. Een stijging tot 25 cm wordt voorspeld door de scenario’s G en W op de Utrechtse Heuvelrug en tot 15 cm in het rivierkleigebied. De scenario’s G+ en W+ voorspellen een daling tot 20 van de wintergrondwaterstand op de Utrechtse Heuvelrug en geen verandering in het rivierkleigebied. Twee scenario’s (G en W) voorspellen een stijging van de zomergrondwaterstand tot 25 cm op de Utrechtse Heuvelrug en geen verandering in het rivierkleigebied. De twee andere scenario’s voorspellen een verlaging van de grondwaterstand tot 30 cm op de Utrechtse Heuvelrug en een verlaging tot 20 cm in het rivierkleigebied. Deze waarden zijn een onderschatting van de maximale veranderingen. Door de omvang van de modelcellen zal de werkelijke verandering plaatselijk groter zijn. Een verdubbeling van het effect is mogelijk.
64\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
4. Wat betekent het gewijzigde grondwatersysteem voor de grondgebruikfuncties (wonen, natuur en landbouw)? Er is een zowel een daling als een stijging mogelijk van de grondwaterstanden. Hierdoor zijn de voorspelde effecten op de grondgebruikfuncties divers. De voorspelde daling van de grondwaterstanden in het veenweidegebied resulteert in een toename van de bodemdaling. Ook heeft deze daling negatieve gevolgen voor de natuurgebieden. Stijging zorgt voor plaatselijk een toename van de grondwateroverlast en toename natschade. 5. Hoe kan bij ruimtelijke ordening rekening worden gehouden met de verwachte effecten van klimaatverandering op het grondwatersysteem? Er kan bij ruimtelijk ordening rekening gehouden worden met de verwachte effecten van klimaatverandering. Dit kan door middel van bijsturing. De mate waarin deze bijsturing mogelijk is, hangt af van de veranderingstermijn en de beïnvloedbaarheid van de gebruiksfuncties. Een aantal gebruiksfuncties hebben een korte veranderingstermijn en zijn beïnvloedbaar. Bijvoorbeeld de beregening vanuit grondwater. Omdat het nog niet bekend is of de grondwaterstanden zullen dalen of stijgen, is bijsturing van deze grondgebruikfuncties op dit moment nog niet noodzakelijk. Monitoring van de ontwikkeling van het klimaat, de grondwaterstanden en de gebruiksfuncties is wel groot belang. Het gaat om gebruiksfuncties en ingrepen met een (middel)lange veranderingstermijn én waarop de overheid (bijna) geen invloed heeft. Het betreft bijvoorbeeld een nieuwbouwwijk, een drinkwaterwinning of een industrieterrein. Als dergelijke functies niet goed worden afgestemd op het toekomstige grondwatersysteem dan kunnen op termijn kostbare/ongewenste ingrepen noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld de realisatie van drainage om grondwateroverlast tegen te gaan. Deze gebruiksfuncties moeten daarom bij voorkeur klimaat-proof worden uitgevoerd. Met andere woorden: ze moeten zo worden gedimensioneerd, dat geen van de vier klimaatscenario’s later tot problemen leidt bij deze functies.
8.2
Aanbevelingen
Zoals beschreven in paragraaf 4.3 kan sprake zijn van een onderschatting of overschatting van de hoogte van de grondwaterstanden. Deze afwijking wordt veroorzaakt doordat het model waarmee de grondwaterstanden zijn berekend modelcellen bevat van 250 bij 250 m. Vooral in het rivierkleigebied en het veenweidegebied zal de gemiddelde grondwaterstand binnen zo’n modelcel worden beïnvloed door de lokale watergangen (zie figuur 4.1). Door de grote van de gridcellen wordt de ruimtelijke variabiliteit gemiddeld en zijn alleen trends op grotere schaal zichtbaar. Dit past bij het regionale karakter van deze studie. Op lokaal niveau kunnen meer gedetailleerde uitkomsten worden berekend door uit te gaan van het verfijnde model met modelcellen van 25 bij 25 m.
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
65\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
Een andere methode om de berekende grondwaterstand met modelcellen van 250 bij 250 meter om te rekenen naar een grotere resolutie is met behulp van downscaling. Donwscaling is met behulp van extra gegevens het berekenen van de ruimtelijke variabiliteit met een grotere resolutie dan de originele data. Bij downscaling blijven de gemiddelde waarden gelijk maar veranderden binnen de celgrote de voorspelde waarden.
GHG (m)
GHG (m)
Om deze downscaling te kunnen uitvoeren zijn co-variabelen nodig met een minimale schaal van de gewenste celgrote. Voor dit onderzoek zou gedacht kunnen worden aan het AHN, de slootdichtheid of de slootafstand.
0m
250 m
0m
250 m
Berekende grondwaterstand voor een
Berekende grondwaterstand na
cel van 250*250 m2.
downscaling naar cellen van 25*25 m2
Figuur 8.1 Schematisatie van downscaling van door een model berekende grondwaterstanden
Het bepalen van de effecten van de verandering van de grondwaterstanden op de landbouw is gedaan met behulp van het Waternood-Instrumentarium. Dit instrumentarium bepaalt doelrealisaties en schade voornamelijk op de grondwaterstand. Bij verandering wordt geen rekening gehouden dat bij een ander beleid schade kan worden voorkomen. Om realistischere effecten te bepalen is het beter om empirische gegevens te gebruiken zoals gedaan is bij het onderzoek van Hoekstra et al. (2004).
66\68
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
9 Literatuur •
Aarts, F. (2005). Grondwateratlas Provincie Utrecht 2005. Provincie Utrecht en Tauw
•
Bakel, P.J.T., Bastiaanssen, M.A., Drost, C., Gaast, J. van der, Harmsel, A. ter, 2002. Instrumentarium Waternood, Handleiding versie 1.0. Stowa Rapportnummer 2002-35, Waternoodrapport 2 Boerefijn, M. 2007. Beregening vanuit het grondwater in de provincie Utrecht. Tauw bv Bos, E., Vogelzang., T., 2006. MKBA Peilverandering Polder Zegveld. Projectnummer 20202 Cirkel, G. Griensven, E. van, Broers, E., 2006. Klimaatverandering en grondwaterwinning. H2O 22/2006, blz. 39-42 Dreven, F., R. Gugten, F. de Jong, R. van Lammeren, J. Loederman, G. Mostert, R. NaudinTen Cate, M. Nooren, H. Siemens, R. van der Velden, M. Vergouwen, 2000. Cultuurtechnisch Vademecum, Elsevier, Doetinchem Harbaugh, A.W., E.R. Bant, M.C. Hill, M.G. McDonald, 2000. Modflow-200, The U.S. Geological Survey Modular Ground-Water model. User guide to modularization concepts and the ground-water flow process. U.S. Geological Survey, Open-File Report 00-92 Hardeveld, H.A. van, Schaik, F.H. van, Kramer, F.A.A., Oomen, E., Dijkstra, M., 2003. Peilbeheer in veenweidegebied, een literatuurstudie. Hoogheemraadschap Rijnland Hardeveld, H.A. van, Vaarkamp, W.G., Uran, O. 2004. Flexibel peilbeheer in veenweidegebied met een agrarische functie. Eindrapportage WBP-2000 werkgroep flexibel peilbeheer polderwateren. Hoogheemraadschap Rijnland HDSR (Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden), 2004. Handboek Watertoets Hoekstra, J.R., Bos, L., Ruiter, H.R.G. de, 2004. Fean – Wetter _ Buorkje. Experiment met hogere zomerpeilen in het Friese veenweidegebied, eindrapportage 2002 t/m 2004 Hurk, B.J.J.M. van den, A.M.G. Klein Tank, G. Lenderink, A.P. van Ulden, G.J. van Oldenborgh, C.A. Katsman, H.W. van den Brink, F. Keller, J.J.F. Bessembinder, G. Burgers, G.J. Komen, W. Hazeleger and S.S. Drijfhout, 2006. KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands KNMI, 2002. Klimaatatlas van Nederland (1997-200), De Bilt Ploeg, B. van der, Berg, L.M. van den, Borgstein, M.H., Ham, A. van den, Poel, K.R. de, Leopold, R., Schrijver, R.A.M., 2001. Groene Hart met landbouw naar een hoger peil? Over de vraag of verhoging van waterpeil kan samengaan met verhoging van ruimtelijke kwaliteit. Den Haag, LEI, 2001. Rapport 4.01.08 RIZA, 2005. Nieuwsbrief Emissies, Themanummer KRW. 9e jaargang, november 2005 Rotterdam Waterstad 2035. Episode publishers; ISBN 9059730240 SBR, Publicatie ‘Ontwatering in stedelijk gebied’. Concept 02( d.d. 13-12-2006)
• • • •
•
• •
• • •
• •
• • •
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
67\68
Kenmerk R001-0483956HUN-mfv-V01-NL
•
Schans, M. van der, Wendt. T.A., 2006. Grondwateroverlast in stedelijk gebied in de provincie Utrecht, Een regionale inventarisatie van knelpunten en risico’s. Grontmij Nederland bv.
•
Projectnummer 212540 Snepvangers, J.J.J.C., Veldhuizen, A., Berendrecht, W.L., Kuijper, M.J.M. Goorden, N. Minnema, B., 2005. GGOR instrumentarium Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden –
• •
•
68\68
Deelrapport 2: Beschrijving MODFLOW model. TNO Utrecht, conceptrapportage 14 april 2005 Super, J, H.J.A.A. van Dijk, R.J. Groenewold, A.T. Blonk, 2002. Effecten van klimaatverandering op het watersysteem van de Veluwe. Tauw bv Veldhuizen, A.A., A. Poelman, L.C.P.M. Stuyt, E.P. Querner, 1998. Software documentation for SIMGRO V3.0; Regional Water Management Simulator, Wageningen, DLO-Staring. Technical Document 50, 289 blz. Witte, J.P.M., B. Kruijt, C. Maas, 2006. Effecten van CO2-toename op verdamping. Kiwa, Nieuwegein
Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht
Bijlage
1
Kaarten verandering grondwaterstand
• • • • •
Verandering GHG (Kaart 1) Verandering GLG (Kaart 2) Verandering GVG (Kaart 3) Grondwateroverlast peilgestuurd gebied (Kaart 5) Grondwateroverlast Utrechtse Heuvelrug en omgeving (Kaart 6)
Legenda Verandering GHG (m) -0.35- -0.30 -0.30 - -0.25 -0.25 - -0.20 -0.20 - -0.15 -0.15 - -0.10 -0.10 - -0.05 -0.05 - -0.025 -0.025- 0.025 0.025 - 0.05 0.05- 0.10 0.10 - 0.15 0.15 - 0.20 0.20 - 0.25 0.25- 0.30 0.30 - 0.35 Scenario G
Scenario W
provinciegrens utrecht grensgebied hdsr Positieve waarden: verhoging van de GxG. Negatieve waarden: verlaging van de GxG.
0
10
Opdrachtgever
20 Kilometers
Schaal
Status
1:500000
Tauw, HDSR Project
Formaat
A3
Klimaatverandering en grondwater Onderdeel
Verschil GHG
Scenario G+
Scenario W+
Datum 11-10-06 Getek. HUN Gec.
MPB
CONCEPT Projectnummer
0483956 Tekeningnummer
1 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 282 48 24 Fax (030) 288 94 84
HUN 31-10-2006 16:19 0483956_10001.MXD
Legenda Verandering GLG (m) -0.35- -0.30 -0.30 - -0.25 -0.25 - -0.20 -0.20 - -0.15 -0.15 - -0.10 -0.10 - -0.05 -0.05 - -0.025 -0.025- 0.025 0.025 - 0.05 0.05- 0.10 0.10 - 0.15 0.15 - 0.20 0.20 - 0.25 0.25- 0.30 0.30 - 0.35 Scenario G
Scenario W
provinciegrens utrecht grensgebied hdsr Positieve waarden: verhoging van de GxG. Negatieve waarden: verlaging van de GxG.
0
Kilometers 10 20
Opdrachtgever
30
Schaal
Status
1:500000
Tauw, HDSR Project
Formaat
A3
Klimaatverandering en grondwater Onderdeel
Verschil GLG
Scenario G+
Scenario W+
Datum 11-10-06 Getek. GMB Gec.
MPB
CONCEPT Projectnummer
0483956 Tekeningnummer
2 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 282 48 24 Fax (030) 288 94 84
HUN 30-10-2006 15:27 0483956_10002.MXD
Legenda Verandering GVG (M) -0.35- -0.30 -0.30 - -0.25 -0.25 - -0.20 -0.20 - -0.15 -0.15 - -0.10 -0.10 - -0.05 -0.05 - -0.025 -0.025- 0.025 0.025 - 0.05 0.05- 0.10 0.10 - 0.15 0.15 - 0.20 0.20 - 0.25 0.25- 0.30 0.30 - 0.35 Scenario G
Scenario W
provinciegrens utrecht grensgebied hdsr Positieve waarden: verhoging van de GxG. Negatieve waarden: verlaging van de GxG.
0
Kilometers 10 20
Opdrachtgever
30
Schaal
Status
1:500000
Tauw, HDSR Project
Formaat
A3
Klimaatverandering en grondwater Onderdeel
Verschil GVG
Scenario G+
Scenario W+
Datum 11-10-06 Getek. GMB Gec.
MPB
CONCEPT Projectnummer
0483956 Tekeningnummer
3 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 282 48 24 Fax (030) 288 94 84
HUN 30-10-2006 15:26 0483956_10003.MXD
Grondwateroverlast peilgestuurd gebied
Vreeland
Vinkeveen Mijdrecht
De Hoef
Loenen Ad Vecht
Wilnis Nieuwersluis Nieuwer Ter Aa Breukelen
Lage Vuursche Hollandsche Rading Tienhoven Maartensdijk
Kockengen
Westbroek Maarssen
Bilthoven
Oud Zuilen Groenekan
Haarzuilens
Zegveld Kamerik
De Bilt
Vleuten
Huis Ter Heide Utrecht
Harmelen
Woerden
Bosch En Duin
Zeist
De Meern Bunnik
Linschoten
Odijk Papekop
Montfoort Nieuwegein
Snelrewaard
Houten
Oudewater
Werkhoven
IJsselstein
Hekendorp Benschop
't Goij Tull En T Waal Schalkwijk Ossenwaard
Lopikerkapel Vianen
Polsbroek Lopik
Hagestein
Jaarsveld Everdingen
Zijderveld
Legenda Gronwateroverlast, Grontmij (2006) Geen knelpunt
0
2.5
5
7.5 Kilometers
Mogelijk knelpunt Opdrachtgever
Knelpunt Grondwateroverlast Grondwateratlas 2005 (Aarts, 2005) Geen gegevens Overlast gebied Overlast op wijkniveau
Schaal
Status
1:200000
Tauw, HDSR Project
Formaat
A4
Klimaatverandering en grondwater Onderdeel
Grondwateroverlast
Datum 06-12-06 Getek. HUN Gec.
HUN
CONCEPT Projectnummer
0483956 Tekeningnummer
5 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 282 48 24 Fax (030) 288 94 84
HUN 7-12-2006 11:30 0483956_10005.MXD
Grondwateroverlast Utrechtse Heuvelrug en omgeving
Baarn
Hoogland Lage Vuursche Hollandsche Rading Soest Maartensdijk
Amersfoort
Westbroek Bilthoven
Stoutenburg
Leusden
Groenekan De Bilt
Bosch En DuinSoesterberg Huis Ter Heide
Utrecht
Zeist Woudenberg
Austerlitz Maarn
Bunnik Odijk
Driebergen Rijsenburg
Maarsbergen
Doorn
Overberg
Houten Werkhoven Langbroek 't Goij Tull En T Waal Schalkwijk Ossenwaard
Leersum Amerongen
Cothen
Elst Hagestein
Wijk Bij Duurstede
Everdingen
Rhenen
Zijderveld
Legenda Gronwateroverlast, Grontmij (2006) Geen knelpunt
0
2.5
5
7.5 Kilometers
Mogelijk knelpunt Opdrachtgever
Knelpunt Grondwateroverlast Grondwateratlas 2005 (Aarts, 2005) Geen gegevens Overlast gebied Overlast op wijkniveau
Schaal
Status
1:200000
Tauw, HDSR Project
Formaat
A4
Klimaatverandering en grondwater Onderdeel
Grondwateroverlast
Datum 07-12-06 Getek. HUN Gec.
HUN
CONCEPT Projectnummer
0483956 Tekeningnummer
6 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 282 48 24 Fax (030) 288 94 84
HUN 7-12-2006 11:38 0483956_10006.MXD
Bijlage
2
Waterbalans afvoergebieden
• • •
Kaart 7: Afvoergebieden HDSR waarvoor een waterbalans is berekend. Waterbalans in m3/maand voor alle afvoergebieden Grafieken waterbalans in m3/maand voor alle afvoergebieden
Afvoergebieden HDSR
7
Zegveld-Kamerik OR-N2
Bodegraven
Nieuwegeinrijnenburg Driebruggen
Linschoterwaard
Legenda Afvoergebieden HDSR Bodegraven Driebruggen
Honswijk
Honswijk Linschoterwaard Nieuwegeinrijnenburg OR-N2
0
5
10 Kilometers
Zegveld-Kamerik Geen gegevens
Opdrachtgever
Schaal
Status
1:200000
Tauw, HDSR
Overig
Project
Provinciegrens Wegen
Bebouwing
A3
Klimaatverandering en grondwater Onderdeel
Afvoergebieden HDSR
Water
Formaat
Datum 21-12-06 Getek. HUN Gec.
MPB
CONCEPT Projectnummer
0483956 Tekeningnummer
7 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 282 48 24 Fax (030) 288 94 84
HUN 22-12-2006 13:54 0483956_10007.MXD
Bodegraven Datum januari-94 februari-94 maart-94 april-94 mei-94 juni-94 juli-94 augustus-94 september-94 oktober-94 november-94 december-94 januari-95 februari-95 maart-95 april-95 mei-95 juni-95 juli-95 augustus-95 september-95 oktober-95 november-95 december-95 januari-96 februari-96 maart-96 april-96 mei-96 juni-96 juli-96 augustus-96 september-96 oktober-96 november-96 december-96 januari-97 februari-97 maart-97 april-97 mei-97 juni-97 juli-97 augustus-97 september-97 oktober-97 november-97 december-97 januari-98 februari-98 maart-98 april-98 mei-98 juni-98
Referentie 1893 330 1046 943 -384 -186 -1352 -780 2226 1730 1164 1770 2930 1881 1162 -433 -930 -308 -961 -1346 -69 401 93 601 167 842 -118 -879 -888 -1263 -967 -545 -118 924 3007 1196 -2 1320 63 -772 407 -805 -173 -1074 -567 1140 448 1382 2011 -11 2246 845 -664 1363
Maandelijkse afvoer (x1000 m3/maand) G Gp W Wp 1971 2031 2511 2678 359 381 677 758 1105 1049 1618 1659 1007 911 1484 1507 -363 -458 -133 -120 -175 -390 62 -385 -1366 -1429 -1883 -2168 -788 -1028 -849 -1581 2290 1990 2875 1921 1806 1636 2512 1841 1212 1121 1968 1499 1840 1890 2889 2850 3052 3154 4578 4733 1978 2051 3302 3455 1239 1175 2449 2461 -422 -469 213 189 -927 -992 -602 -624 -296 -528 240 -251 -973 -1178 -1056 -1622 -1360 -1426 -1950 -2239 -47 -231 26 -509 428 289 436 19 108 57 218 -22 636 652 790 723 186 196 282 214 893 931 1174 1212 -106 -117 -14 -57 -884 -914 -1034 -1080 -888 -949 -1095 -1128 -1273 -1309 -1933 -2060 -978 -1116 -1295 -1735 -550 -818 -852 -1485 -104 -314 -431 -894 970 813 772 331 3100 2911 3463 2733 1253 1243 1634 1389 12 13 203 68 1392 1455 1780 1829 86 63 349 269 -772 -812 -779 -851 473 309 768 702 -806 -969 -999 -1406 -170 -517 -303 -1044 -1086 -1209 -1529 -1989 -564 -705 -535 -1062 1190 992 1407 745 474 408 511 169 1444 1472 1733 1598 2104 2177 2678 2661 11 17 250 167 2360 2206 2992 2857 910 806 1445 1343 -649 -716 -655 -743 1423 863 2277 973
juli-98 augustus-98 september-98 oktober-98 november-98 december-98 januari-99 februari-99 maart-99 april-99 mei-99 juni-99 juli-99 augustus-99 september-99 oktober-99 november-99 december-99 januari-00 februari-00 maart-00 april-00 mei-00 juni-00 juli-00 augustus-00 september-00 oktober-00 november-00 december-00
Driebruggen Datum januari-94 februari-94 maart-94 april-94 mei-94 juni-94 juli-94 augustus-94 september-94 oktober-94 november-94 december-94 januari-95 februari-95 maart-95 april-95 mei-95 juni-95 juli-95 augustus-95 september-95 oktober-95
-195 -466 2579 2294 3674 1849 1681 950 1306 260 -701 -706 -1020 1190 -347 1439 1118 2607 1224 1438 1214 -313 -576 -409 -70 -848 4 1554 3217 2010
-188 -471 2661 2371 3796 1938 1765 1010 1380 301 -686 -705 -1030 1230 -328 1502 1162 2709 1298 1511 1290 -293 -558 -391 -69 -861 13 1608 3312 2100
-454 -736 2327 2211 3576 1952 1815 1041 1322 214 -777 -878 -1186 606 -490 1335 1074 2797 1316 1580 1232 -357 -639 -557 -414 -1033 -194 1438 3140 2112
31 -334 3410 3541 5810 3235 3193 2147 2715 1045 -407 -473 -1046 1285 -413 1655 1432 3751 1998 2482 2432 205 -301 -207 224 -873 253 1957 4243 3182
-692 -1138 2261 2646 4727 2994 3130 2113 2609 940 -505 -937 -1610 -139 -895 1037 971 3691 1884 2516 2337 117 -368 -580 -634 -1444 -339 1295 3399 2957
Maandelijkse afvoer (x1000 m3/maand) Referentie G Gp W Wp 3405 3547 3653 2763 3000 444 510 560 279 392 1818 1931 1810 1264 1319 1283 1399 1211 950 962 -975 -925 -1127 -1172 -1168 -507 -489 -992 -616 -1275 -3699 -3761 -4016 -3482 -3752 -2076 -2110 -2706 -2381 -3302 3870 3992 3436 2552 1207 2674 2794 2490 2323 1496 2379 2497 2290 1982 1418 3531 3690 3761 2557 2635 5652 5898 6082 4918 5282 3846 4058 4216 3337 3630 2374 2552 2441 1986 2076 -970 -916 -1012 -1067 -1050 -2163 -2154 -2323 -2104 -2098 -716 -690 -1182 -706 -1397 -2978 -3030 -3451 -3036 -3498 -3798 -3861 -4082 -3836 -4124 -101 -67 -465 -1728 -2372 454 516 292 -466 -1025
november-95 december-95 januari-96 februari-96 maart-96 april-96 mei-96 juni-96 juli-96 augustus-96 september-96 oktober-96 november-96 december-96 januari-97 februari-97 maart-97 april-97 mei-97 juni-97 juli-97 augustus-97 september-97 oktober-97 november-97 december-97 januari-98 februari-98 maart-98 april-98 mei-98 juni-98 juli-98 augustus-98 september-98 oktober-98 november-98 december-98 januari-99 februari-99 maart-99 april-99 mei-99 juni-99 juli-99 augustus-99 september-99 oktober-99 november-99 december-99 januari-00 februari-00 maart-00 april-00 mei-00 juni-00
146 702 -146 1424 -737 -2263 -2159 -3189 -1959 -1641 -518 1114 5361 1871 -460 2230 -216 -1937 914 -2077 -693 -2734 -1124 1520 369 2268 3454 -427 3269 1442 -1871 2406 -879 -1449 4063 4449 6684 2880 2886 1662 2473 51 -1981 -1397 -2152 569 -1185 2157 1687 4831 1688 2532 2516 -981 -1199 -1082
186 765 -108 1521 -712 -2277 -2163 -3232 -1988 -1670 -483 1193 5534 1987 -433 2365 -164 -1939 1046 -2092 -688 -2778 -1106 1608 416 2385 3630 -381 3452 1570 -1847 2509 -871 -1470 4203 4595 6900 3040 3047 1782 2624 134 -1959 -1391 -2178 597 -1164 2261 1769 5031 1816 2678 2674 -936 -1154 -1050
78 788 -87 1602 -737 -2355 -2305 -3420 -2438 -2209 -857 961 5143 1975 -419 2485 -200 -2037 756 -2508 -1379 -3139 -1418 1322 305 2425 3757 -344 3273 1370 -1991 1460 -1396 -2040 3604 4240 6464 3079 3161 1868 2508 -21 -2143 -1884 -2663 -382 -1430 1959 1587 5165 1880 2801 2565 -1049 -1366 -1430
-813 -221 -706 518 -1032 -2614 -2936 -3498 -2840 -2810 -1868 -53 4025 1632 -700 1325 -394 -2114 37 -2249 -1665 -2801 -1386 993 -375 1393 2904 -537 2830 894 -1763 2418 -835 -1482 3301 3996 6643 2835 3020 1748 2276 -212 -1905 -1847 -2426 -675 -1737 886 733 4044 1685 2226 2337 -1244 -1855 -1408
-1168 -318 -733 632 -1008 -2617 -2939 -3602 -3422 -3471 -2565 -748 3050 1425 -751 1499 -350 -2113 45 -2626 -2606 -3450 -2222 125 -775 1325 3118 -496 2828 895 -1773 715 -1825 -2546 1865 3011 5613 2818 3245 1931 2335 -208 -1923 -2390 -3178 -2119 -2429 105 186 4178 1766 2481 2407 -1250 -1849 -1822
juli-00 augustus-00 september-00 oktober-00 november-00 december-00
Honswijk Datum januari-94 februari-94 maart-94 april-94 mei-94 juni-94 juli-94 augustus-94 september-94 oktober-94 november-94 december-94 januari-95 februari-95 maart-95 april-95 mei-95 juni-95 juli-95 augustus-95 september-95 oktober-95 november-95 december-95 januari-96 februari-96 maart-96 april-96 mei-96 juni-96 juli-96 augustus-96 september-96 oktober-96 november-96 december-96 januari-97 februari-97 maart-97 april-97 mei-97 juni-97 juli-97 augustus-97 september-97 oktober-97
336 -2029 290 2276 5021 3024
358 -2056 335 2380 5184 3184
-477 -2476 -50 2097 4835 3223
-1175 -2441 -966 1224 4118 3142
-2244 -3142 -1797 412 3245 3097
Maandelijkse afvoer (x1000 m3/maand) Referentie G Gp W Wp 2224 2287 2336 4268 4571 956 990 1015 672 790 1547 1617 1565 2432 2478 1079 1140 1055 1578 1594 179 217 124 -871 -871 226 251 38 -270 -1172 -959 -967 -1045 -3706 -4031 -718 -722 -875 -1977 -2898 1782 1862 1582 4560 3238 1191 1242 1102 3455 2675 1507 1563 1440 3050 2472 1993 2077 2093 4462 4725 3075 3203 3282 6982 7497 2262 2358 2421 4840 5261 1445 1511 1467 3076 3146 270 297 246 -965 -959 -229 -205 -279 -2119 -2116 277 310 77 -442 -1296 -923 -931 -1015 -3039 -3579 -1168 -1180 -1238 -3750 -4037 -390 -377 -487 243 -516 304 335 231 604 56 204 223 158 437 109 590 621 607 1058 1118 407 430 426 32 61 834 877 899 1998 2229 212 230 219 -649 -631 -521 -520 -546 -2393 -2396 -692 -692 -732 -2225 -2218 -960 -968 -1014 -3277 -3480 -737 -741 -877 -1913 -2675 -606 -607 -796 -1701 -2546 -300 -286 -455 -564 -1315 604 645 496 1388 755 2422 2507 2319 6524 5441 1414 1471 1427 2371 2326 417 436 420 -352 -348 1279 1337 1367 2760 3071 594 627 603 -3 27 -289 -280 -317 -1966 -1967 826 898 763 1401 1454 -321 -309 -465 -2030 -2645 -132 -122 -380 -851 -1997 -732 -737 -873 -2730 -3313 -303 -287 -438 -938 -1613 849 897 742 1935 1184
november-97 december-97 januari-98 februari-98 maart-98 april-98 mei-98 juni-98 juli-98 augustus-98 september-98 oktober-98 november-98 december-98 januari-99 februari-99 maart-99 april-99 mei-99 juni-99 juli-99 augustus-99 september-99 oktober-99 november-99 december-99 januari-00 februari-00 maart-00 april-00 mei-00 juni-00 juli-00 augustus-00 september-00 oktober-00 november-00 december-00
435 1487 1970 430 2036 950 -290 1220 60 -358 1693 2644 4198 2108 2239 1562 2017 544 -210 -219 -726 -618 -478 773 1013 2725 1544 1865 2157 406 175 106 931 -98 265 1273 1963 1992
462 1551 2053 458 2131 1010 -271 1273 74 -355 1765 2733 4330 2191 2329 1630 2104 584 -184 -205 -731 -619 -470 815 1055 2834 1616 1947 2254 443 216 134 969 -88 290 1325 2030 2074
380 1544 2091 461 2056 920 -329 854 -194 -577 1474 2512 4086 2178 2375 1669 2050 511 -269 -406 -870 -796 -589 671 944 2868 1631 2004 2198 375 122 -45 507 -368 67 1155 1877 2054
555 2903 4295 -268 4202 1898 -1753 3310 -732 -1358 4845 5707 7949 3574 3763 2333 3219 145 -1880 -1264 -1969 357 -1073 2549 2141 5957 2225 3255 3387 -1052 -1140 -1066 604 -2005 774 2847 5814 3881
225 3003 4631 -225 4213 1908 -1766 1269 -1735 -2334 3272 4728 6890 3657 4055 2543 3270 145 -1902 -2023 -2870 -1242 -1642 1744 1633 6370 2347 3585 3462 -1068 -1114 -1618 -997 -2734 -180 2082 4970 3991
Linschotenwaard Maandelijkse afvoer (x1000 m3/maand) Datum Referentie G Gp W Wp januari-94 2109 2196 2260 2173 2325 februari-94 486 522 548 364 421 maart-94 1246 1321 1255 1172 1191 april-94 848 910 814 1004 1012 mei-94 -320 -293 -400 -483 -483 juni-94 66 88 -179 -235 -616 juli-94 -1481 -1493 -1542 -1627 -1739 augustus-94 -1069 -1074 -1269 -972 -1405 september-94 1998 2078 1761 2483 1734 oktober-94 1556 1621 1464 2006 1555 november-94 1747 1817 1686 1373 1107 december-94 2097 2173 2216 2048 2165 januari-95 3462 3607 3707 3451 3702 februari-95 2541 2660 2744 2249 2445
maart-95 april-95 mei-95 juni-95 juli-95 augustus-95 september-95 oktober-95 november-95 december-95 januari-96 februari-96 maart-96 april-96 mei-96 juni-96 juli-96 augustus-96 september-96 oktober-96 november-96 december-96 januari-97 februari-97 maart-97 april-97 mei-97 juni-97 juli-97 augustus-97 september-97 oktober-97 november-97 december-97 januari-98 februari-98 maart-98 april-98 mei-98 juni-98 juli-98 augustus-98 september-98 oktober-98 november-98 december-98 januari-99 februari-99 maart-99 april-99 mei-99 juni-99 juli-99 augustus-99 september-99 oktober-99
1698 -241 -915 -120 -1371 -1523 -187 447 338 544 153 967 -151 -987 -1061 -1279 -857 -958 -230 659 3142 1350 -55 1289 182 -816 654 -839 -316 -1095 -378 842 326 1424 2205 2 1980 984 -582 1400 -184 -623 2156 2733 3911 1821 1914 1264 1755 188 -731 -486 -703 -262 -498 1300
1794 -215 -906 -97 -1382 -1534 -163 485 363 577 174 1020 -133 -990 -1063 -1287 -863 -971 -215 696 3235 1423 -38 1350 219 -812 724 -834 -315 -1102 -364 883 351 1481 2302 38 2085 1054 -554 1442 -167 -626 2205 2810 4025 1920 2009 1339 1845 237 -715 -474 -705 -252 -488 1354
1720 -274 -978 -366 -1461 -1581 -329 356 292 585 182 1069 -151 -1024 -1114 -1341 -1071 -1163 -450 547 3037 1396 -45 1416 188 -860 566 -999 -663 -1259 -557 721 279 1510 2379 34 2006 947 -629 906 -476 -892 1856 2627 3818 1899 2063 1381 1782 140 -805 -721 -979 -602 -653 1158
1376 -557 -1117 -359 -1230 -1628 -111 408 43 618 126 949 -200 -1126 -1116 -1522 -1145 -752 -228 987 3429 1368 -60 1475 27 -982 467 -975 -323 -1306 -677 1245 416 1539 2323 -36 2570 916 -792 1668 -255 -585 2928 2718 4317 2133 1997 1142 1526 204 -842 -832 -1170 1177 -446 1593
1418 -547 -1117 -743 -1552 -1749 -518 83 -105 646 153 1044 -177 -1125 -1114 -1562 -1409 -1221 -663 577 2877 1315 -48 1623 54 -982 468 -1230 -950 -1537 -988 731 234 1582 2491 -10 2460 915 -803 602 -779 -1097 2042 2226 3741 2169 2136 1237 1551 211 -857 -1097 -1474 -6 -783 1137
november-99 december-99 januari-00 februari-00 maart-00 april-00 mei-00 juni-00 juli-00 augustus-00 september-00 oktober-00 november-00 december-00
1079 2781 1317 1604 1890 -323 -437 -222 410 -743 389 1360 2692 1919
1121 2875 1401 1683 1986 -291 -410 -194 428 -749 412 1411 2765 2006
1019 2972 1409 1755 1924 -369 -510 -398 -43 -972 139 1251 2620 2009
1222 3055 1401 1676 1461 -473 -731 -540 -148 -1045 -4 1706 3616 2367
962 3255 1455 1845 1481 -474 -717 -751 -789 -1358 -463 1226 3104 2384
Nieuwegeinrijnenburg Maandelijkse afvoer (x1000 m3/maand) Datum Referentie G Gp W Wp januari-94 3124 3271 3380 4285 4568 februari-94 433 492 536 1746 1898 maart-94 1501 1622 1521 3245 3332 april-94 1145 1270 1085 2456 2491 mei-94 -824 -764 -948 265 274 juni-94 -171 -123 -575 758 61 juli-94 -2723 -2740 -2844 -1656 -1829 augustus-94 -2046 -2042 -2446 -981 -1494 september-94 2894 3037 2445 3380 1822 oktober-94 2602 2732 2421 3256 2193 november-94 2331 2439 2220 3821 2906 december-94 2753 2904 2963 4617 4590 januari-95 4995 5238 5412 7685 8082 februari-95 3479 3665 3805 5718 6076 maart-95 2292 2447 2336 3751 3837 april-95 -786 -742 -843 356 369 mei-95 -1861 -1841 -1952 -515 -514 juni-95 -213 -151 -692 469 -169 juli-95 -2505 -2519 -2678 -1500 -1725 augustus-95 -2908 -2930 -3042 -1867 -2016 september-95 -734 -677 -1008 -492 -867 oktober-95 215 281 63 337 -51 november-95 -230 -188 -313 191 -91 december-95 412 477 477 559 397 januari-96 -180 -138 -126 295 159 februari-96 1117 1213 1285 1480 1446 maart-96 -607 -575 -591 179 129 april-96 -2093 -2098 -2137 -1154 -1168 mei-96 -2290 -2295 -2360 -1278 -1284 juni-96 -2614 -2627 -2704 -1576 -1672 juli-96 -1842 -1837 -2212 -1180 -1523 augustus-96 -1987 -1994 -2316 -1251 -1587 september-96 -917 -881 -1263 -680 -1077 oktober-96 733 814 533 597 87 november-96 4702 4882 4509 4638 3170 december-96 1883 1991 1950 3036 2404 januari-97 -433 -402 -405 569 387 februari-97 1569 1680 1765 2583 2644
maart-97 april-97 mei-97 juni-97 juli-97 augustus-97 september-97 oktober-97 november-97 december-97 januari-98 februari-98 maart-98 april-98 mei-98 juni-98 juli-98 augustus-98 september-98 oktober-98 november-98 december-98 januari-99 februari-99 maart-99 april-99 mei-99 juni-99 juli-99 augustus-99 september-99 oktober-99 november-99 december-99 januari-00 februari-00 maart-00 april-00 mei-00 juni-00 juli-00 augustus-00 september-00 oktober-00 november-00 december-00
OR-N2 Datum januari-94 februari-94 maart-94 april-94 mei-94 juni-94
-130 -1757 715 -1704 -1137 -2291 -1069 1221 -45 1802 3187 -330 2987 1167 -1283 3252 -399 -1076 3635 4178 6437 2915 3127 1860 2419 -41 -1373 -1201 -1482 19 -1058 1628 1362 4422 1798 2305 2554 -1132 -1451 -999 -393 -1855 110 1734 4361 3490
-74 -1750 852 -1689 -1123 -2299 -1033 1318 1 1913 3361 -280 3192 1293 -1235 3393 -364 -1066 3792 4340 6653 3077 3301 1993 2576 39 -1331 -1175 -1472 68 -1025 1737 1445 4625 1938 2450 2725 -1105 -1427 -956 -361 -1858 159 1840 4526 3675
-112 -1811 563 -1952 -1655 -2542 -1389 1007 -127 1934 3476 -262 3011 1103 -1363 2269 -958 -1620 3167 3973 6229 3083 3407 2067 2462 -124 -1520 -1566 -1959 -679 -1323 1434 1265 4753 1969 2572 2610 -1215 -1558 -1263 -1004 -2185 -267 1558 4217 3696
1026 -762 1251 -763 -317 -1057 -214 1671 560 2639 4553 727 4628 2213 -409 2974 134 -478 4299 6076 9486 4625 4963 3442 4440 1030 -673 -498 -975 -533 -741 1177 1272 5320 3231 3995 4688 208 -163 141 813 -620 311 2552 5151 4760
1006 -785 1211 -1082 -1063 -1513 -811 722 68 2212 4549 705 4558 2168 -433 1339 -720 -1183 2327 4635 8114 4497 5179 3638 4488 1006 -701 -949 -1451 -1226 -1095 597 688 4944 3143 4212 4725 173 -168 -281 -474 -1268 -472 1341 3916 4487
Maandelijkse afvoer (x1000 m3/maand) Referentie G Gp W Wp 3667 3837 3966 3671 3926 139 203 250 679 785 1895 2032 1905 1926 1971 1313 1453 1255 1510 1525 -1194 -1132 -1371 -677 -675 -780 -744 -1316 -109 -853
juli-94 augustus-94 september-94 oktober-94 november-94 december-94 januari-95 februari-95 maart-95 april-95 mei-95 juni-95 juli-95 augustus-95 september-95 oktober-95 november-95 december-95 januari-96 februari-96 maart-96 april-96 mei-96 juni-96 juli-96 augustus-96 september-96 oktober-96 november-96 december-96 januari-97 februari-97 maart-97 april-97 mei-97 juni-97 juli-97 augustus-97 september-97 oktober-97 november-97 december-97 januari-98 februari-98 maart-98 april-98 mei-98 juni-98 juli-98 augustus-98 september-98 oktober-98 november-98 december-98 januari-99 februari-99
-4339 -2026 4670 3374 2178 3588 5785 3554 2137 -1510 -2640 -568 -3257 -4387 264 347 -123 830 -346 1571 -1055 -2861 -2617 -4057 -2306 -1658 -684 1478 5979 1825 -672 2317 -490 -2435 1162 -2549 -1031 -3396 -1311 2140 273 2463 3555 -650 4054 1410 -2363 3799 -924 -1386 5035 4880 7196 3315 3229 1701
-4407 -2038 4888 3536 2286 3792 6081 3758 2297 -1475 -2629 -531 -3304 -4452 332 399 -85 908 -307 1686 -1030 -2875 -2623 -4106 -2339 -1683 -646 1570 6188 1939 -644 2459 -439 -2432 1323 -2559 -1030 -3442 -1289 2249 324 2602 3743 -604 4273 1555 -2330 3946 -908 -1396 5235 5066 7453 3495 3409 1829
-4682 -2794 4272 3198 2078 3900 6292 3929 2150 -1597 -2829 -1167 -3802 -4685 -90 176 -190 960 -289 1790 -1076 -2965 -2782 -4271 -2858 -2337 -1031 1329 5801 1932 -647 2605 -509 -2551 994 -3047 -1777 -3817 -1627 1954 206 2684 3890 -596 4069 1335 -2521 2606 -1565 -2094 4673 4708 7011 3540 3536 1910
-3065 -1931 3646 3060 2701 3339 5729 4021 2654 -687 -1876 -151 -2618 -3190 -242 589 126 837 83 1574 -465 -2068 -2171 -2833 -1787 -1755 -533 1243 5453 2251 -235 2155 43 -1703 1143 -1768 -858 -2430 -923 1722 364 2359 3738 -138 3709 1583 -1323 3424 -313 -1057 4289 4698 6983 3402 3520 2167
-3302 -2728 2458 2356 2185 3498 6118 4346 2730 -669 -1875 -964 -3024 -3429 -960 71 -164 855 122 1736 -427 -2070 -2171 -2945 -2467 -2456 -1293 610 4571 2168 -233 2361 85 -1710 1161 -2219 -1861 -2898 -1594 1009 65 2422 4011 -91 3683 1590 -1348 1548 -1343 -2033 2954 3848 6054 3420 3768 2347
maart-99 april-99 mei-99 juni-99 juli-99 augustus-99 september-99 oktober-99 november-99 december-99 januari-00 februari-00 maart-00 april-00 mei-00 juni-00 juli-00 augustus-00 september-00 oktober-00 november-00 december-00
2388 -122 -2234 -1860 -2592 1762 -1328 2382 1863 5380 1672 2696 2311 -1482 -1941 -1685 -308 -2511 310 2694 5912 3801
2548 -31 -2191 -1857 -2622 1832 -1298 2502 1951 5617 1807 2858 2476 -1442 -1898 -1664 -298 -2548 357 2813 6112 3998
2411 -224 -2433 -2394 -3178 557 -1601 2208 1767 5828 1844 3010 2343 -1588 -2114 -2084 -1135 -3037 -54 2528 5760 4066
2776 224 -1402 -1181 -1651 529 -891 2203 1824 5034 2203 2797 2907 -921 -1318 -947 -35 -1806 455 2365 5135 3916
2815 221 -1439 -1774 -2473 -999 -1495 1490 1377 5337 2299 3073 2954 -953 -1310 -1361 -1269 -2445 -408 1691 4393 3979
Zegveld-Kamerik Maandelijkse afvoer (x1000 m3/maand) Datum Referentie G Gp W Wp januari-94 1713 1802 1868 1126 1208 februari-94 -92 -60 -34 213 245 maart-94 808 871 808 586 600 april-94 674 750 641 326 328 mei-94 -826 -800 -913 -267 -267 juni-94 -727 -720 -982 -57 -282 juli-94 -2478 -2527 -2730 -944 -999 augustus-94 -1159 -1182 -1610 -679 -904 september-94 2396 2483 2174 957 551 oktober-94 1529 1607 1455 1067 827 november-94 746 804 699 859 694 december-94 1750 1833 1941 1039 1085 januari-95 2766 2911 3026 1764 1886 februari-95 1571 1682 1744 1239 1336 maart-95 811 893 821 840 861 april-95 -907 -890 -947 -328 -326 mei-95 -1523 -1520 -1623 -631 -630 juni-95 -705 -697 -972 -77 -330 juli-95 -1628 -1661 -2029 -857 -948 augustus-95 -2530 -2573 -2729 -1005 -1067 september-95 -23 -20 -237 -236 -460 oktober-95 -111 -83 -235 200 26 november-95 -270 -255 -304 3 -96 december-95 303 340 374 220 212 januari-96 -327 -303 -300 19 27 februari-96 619 674 733 454 505 maart-96 -687 -670 -700 -126 -114 april-96 -1507 -1514 -1565 -760 -758 mei-96 -1352 -1354 -1447 -786 -785 juni-96 -2379 -2412 -2513 -911 -934
juli-96 augustus-96 september-96 oktober-96 november-96 december-96 januari-97 februari-97 maart-97 april-97 mei-97 juni-97 juli-97 augustus-97 september-97 oktober-97 november-97 december-97 januari-98 februari-98 maart-98 april-98 mei-98 juni-98 juli-98 augustus-98 september-98 oktober-98 november-98 december-98 januari-99 februari-99 maart-99 april-99 mei-99 juni-99 juli-99 augustus-99 september-99 oktober-99 november-99 december-99 januari-00 februari-00 maart-00 april-00 mei-00 juni-00 juli-00 augustus-00 september-00 oktober-00 november-00 december-00
-1504 -811 -527 606 2945 751 -462 1180 -435 -1321 290 -1493 -582 -1996 -960 946 89 1169 1658 -469 1983 653 -1468 1448 -762 -926 2610 2139 3519 1569 1366 599 964 -64 -1390 -1243 -1805 1319 -917 1127 847 2613 669 1231 790 -724 -1083 -1061 -344 -1530 -231 1313 3189 1668
-1536 -838 -507 651 3035 822 -446 1253 -407 -1323 356 -1508 -579 -2024 -958 994 117 1235 1765 -445 2072 723 -1460 1500 -761 -943 2691 2223 3646 1664 1453 659 1041 -19 -1382 -1249 -1829 1329 -905 1187 892 2723 748 1312 866 -703 -1064 -1050 -344 -1554 -215 1371 3288 1770
-1793 -1220 -699 522 2843 802 -446 1344 -445 -1382 196 -1783 -980 -2241 -1123 825 52 1288 1827 -436 1991 615 -1557 844 -1059 -1293 2410 2057 3410 1694 1512 697 974 -111 -1490 -1518 -2076 506 -1055 1022 794 2846 752 1389 802 -772 -1177 -1271 -776 -1803 -402 1207 3097 1795
-630 -670 -297 399 1687 717 -67 594 23 -636 222 -578 -381 -773 -354 564 75 692 1159 -26 1087 326 -437 1083 -93 -340 1218 1601 2211 1083 1153 711 881 -83 -452 -404 -504 -19 -315 698 551 1588 694 879 938 -436 -518 -370 -150 -594 59 782 1583 1308
-829 -860 -536 173 1394 689 -68 659 37 -635 228 -699 -666 -915 -577 315 -26 700 1242 -9 1076 332 -443 486 -421 -651 797 1313 1917 1094 1236 772 894 -79 -461 -577 -767 -456 -523 457 397 1673 725 969 953 -441 -515 -490 -502 -795 -222 546 1340 1328
-9 ap 4 r-9 4 ju l-9 ok 4 t-9 ja 4 n9 ap 5 r-9 5 ju l-9 ok 5 t-9 ja 5 n9 ap 6 r-9 6 ju l-9 ok 6 t-9 ja 6 n9 ap 7 r-9 7 ju l-9 ok 7 t-9 ja 7 n9 ap 8 r-9 8 ju l-9 ok 8 t-9 ja 8 n9 ap 9 r-9 9 ju l-9 ok 9 t-9 ja 9 n0 ap 0 r-0 0 ju l-0 ok 0 t-0 0
ja n
Waterbalans (1000 m3/maand)
Waterbalans Bodegraven
7000
6000
5000
4000
3000
2000 Referentie G Gp W
1000 Wp
0
-1000
-2000
-3000 maand
-9 ap 4 r-9 4 ju l-9 ok 4 t-9 ja 4 n9 ap 5 r-9 5 ju l-9 ok 5 t-9 ja 5 n9 ap 6 r-9 6 ju l-9 ok 6 t-9 ja 6 n9 ap 7 r-9 7 ju l-9 ok 7 t-9 ja 7 n9 ap 8 r-9 8 ju l-9 ok 8 t-9 ja 8 n9 ap 9 r-9 9 ju l-9 ok 9 t-9 ja 9 n0 ap 0 r-0 0 ju l-0 ok 0 t-0 0
ja n
Waterbalans (1000 m3/maand)
Waterbalans Driebruggen
8000
6000
4000
2000 Referentie G Gp W
0 Wp
-2000
-4000
-6000 maand
-9 ap 4 r-9 4 ju l-9 ok 4 t-9 ja 4 n9 ap 5 r-9 5 ju l-9 ok 5 t-9 ja 5 n9 ap 6 r-9 6 ju l-9 ok 6 t-9 ja 6 n9 ap 7 r-9 7 ju l-9 ok 7 t-9 ja 7 n9 ap 8 r-9 8 ju l-9 ok 8 t-9 ja 8 n9 ap 9 r-9 9 ju l-9 ok 9 t-9 ja 9 n0 ap 0 r-0 0 ju l-0 ok 0 t-0 0
ja n
Waterbalans (1000 m3/maand)
Waterbalans Honswijk
10000
8000
6000
4000
2000 Referentie G Gp W
Wp
0
-2000
-4000
-6000 maand
-9 ap 4 r-9 4 ju l-9 ok 4 t-9 ja 4 n9 ap 5 r-9 5 ju l-9 ok 5 t-9 ja 5 n9 ap 6 r-9 6 ju l-9 ok 6 t-9 ja 6 n9 ap 7 r-9 7 ju l-9 ok 7 t-9 ja 7 n9 ap 8 r-9 8 ju l-9 ok 8 t-9 ja 8 n9 ap 9 r-9 9 ju l-9 ok 9 t-9 ja 9 n0 ap 0 r-0 0 ju l-0 ok 0 t-0 0
ja n
Waterbalans (1000 m3/maand)
Waterbalans Linschoterwaard
5000
4000
3000
2000
1000 Referentie G Gp W
Wp
0
-1000
-2000
-3000 maand
-9 ap 4 r-9 4 ju l-9 ok 4 t-9 ja 4 n9 ap 5 r-9 5 ju l-9 ok 5 t-9 ja 5 n9 ap 6 r-9 6 ju l-9 ok 6 t-9 ja 6 n9 ap 7 r-9 7 ju l-9 ok 7 t-9 ja 7 n9 ap 8 r-9 8 ju l-9 ok 8 t-9 ja 8 n9 ap 9 r-9 9 ju l-9 ok 9 t-9 ja 9 n0 ap 0 r-0 0 ju l-0 ok 0 t-0 0
ja n
Waterbalans (1000 m3/maand)
Waterbalans Nieuwegeinrijnenburg
12000
10000
8000
6000
4000 Referentie G Gp W
Wp
2000
0
-2000
-4000 maand
-9 ap 4 r-9 4 ju l-9 ok 4 t-9 ja 4 n9 ap 5 r-9 5 ju l-9 ok 5 t-9 ja 5 n9 ap 6 r-9 6 ju l-9 ok 6 t-9 ja 6 n9 ap 7 r-9 7 ju l-9 ok 7 t-9 ja 7 n9 ap 8 r-9 8 ju l-9 ok 8 t-9 ja 8 n9 ap 9 r-9 9 ju l-9 ok 9 t-9 ja 9 n0 ap 0 r-0 0 ju l-0 ok 0 t-0 0
ja n
Waterbalans (1000 m3/maand)
Waterbalans OR-N2
10000
8000
6000
4000
2000 Referentie G Gp W
Wp
0
-2000
-4000
-6000 maand
-9 ap 4 r-9 4 ju l-9 ok 4 t-9 ja 4 n9 ap 5 r-9 5 ju l-9 ok 5 t-9 ja 5 n9 ap 6 r-9 6 ju l-9 ok 6 t-9 ja 6 n9 ap 7 r-9 7 ju l-9 ok 7 t-9 ja 7 n9 ap 8 r-9 8 ju l-9 ok 8 t-9 ja 8 n9 ap 9 r-9 9 ju l-9 ok 9 t-9 ja 9 n0 ap 0 r-0 0 ju l-0 ok 0 t-0 0
ja n
Waterbalans (1000 m3/maand)
Waterbalans Zegveld-Kamerik
4000
3000
2000
1000
0
-1000
-2000
-3000
-4000 maand
Referentie G Gp W
Wp
Bijlage
3
Beschrijving gebruikte deelgebieden
Bijlage 3 Omschrijving deelgebieden Voor het bepalen van de effecten van de gewijzigde grondwaterstanden met behulp van het Waternood Instrumentarium (Bakel et al., 2002) zijn er 4 verschillende deelgebieden gedefinieerd. Door het afbakenen van de deelgebieden kan er een beeld gevormd worden wat de ruimtelijke verschillen zijn van de effecten. Hierom zijn deze deelgebieden zijn ruimtelijk verspreid over het de provincie Utrecht. De deelgebieden zijn verspreid over de provincie Utrecht en hebben een verschillende ondergrond. De selectie van de deelgebieden is gedaan op basis van de bodemtypes, het Algemeen Hoogte Bestand (AHN), het landgebruik en de Utrechtse Natuurdoeltypen (UNAT 2001).
Figuur 0.1: Overzichtskaart provincie Utrecht met de ligging van de deelgebieden.
Deelgebied Utrechtse Heuvelrug (deelgebied 1): De Utrechtse Heuvelrug bestaat voornamelijk uit natuurgebied. Alleen aan de flanken is landbouw aanwezig (grasland en mais akkers). Bebouwing is aanwezig zowel op de Heuvelrug als op de flanken van de Heuvelrug. Deelgebied 1 gebied bevat het zuidelijk gedeelte van de stad Amersfoort (de wijken Bergkwartier en Leusderkwartier), Soestduinen, Soesterberg en het militair oefenterrein Leusderheide. Het gebied Het gebied omvat een gedeelte van de Utrechtse Heuvelrug met hoge natuurwaarden. Landbouw is in beperkt mate aanwezig direct ten zuiden van Amersfoort. Deze omvat vooral grasland en mais akkers. Amersfoort zuid heeft recentelijk problemen met grondwateroverlast door te hoge grondwaterstanden. Binnen de grenzen van het deelgebied vallen twee grondwaterbeschermingsgebieden. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zand. Meest voorkomende bodemtype zijn de popzol-gronden.
Deelgebied 1 wordt omgrensd door onderstaande coördinaten: Xmin: 148.000; Ymin: 456.000 Xmax: 155.000; Ymax: 463.000 Oostelijk rivierkleigebied (deelgebied 2): Het oostelijk rivierkleigebied staat onder sterke invloed van het hydrologische systeem van de Utrechtse Heuvelrug. Het ligt aan de zuidwestelijke flanken van de Utrechtse Heuvelrug waar plaatselijk veel kwel aanwezig is. Deelgebied 2 bevat de bebouwde kom van Bunnik, Odijk, Werkhoven en gedeelten van het stedelijke gebieden van Houten en Zeist. Ook bevat dit gebied waardevolle natuur en een grondwaterbeschermingsgebied. Het landbouw areaal is groot en er is een grote diversiteit in agrarische activiteiten. De overheersende agrarische activiteit is grasland maar ook andere vormen van landbouw zoals boomgaarden en teelt van granen, aardappelen, en andere gewassen zijn aanwezig. De ondergrond voornamelijk bestaat uit klei op zand. Deelgebied 2 wordt omgrensd door onderstaande coördinaten: Xmin: 139.000; Ymin: 448.000 Xmax: 146.000; Ymax: 455.000 Westelijk rivierkleigebied (deelgebied 3): Het westelijk rivierkleigebied ligt ten westen van de stad Utrecht. De ondergrond bestaat voornamelijk uit kleigronden. Dit heeft zijn oorsprong in de komgebieden van de Lek en en Rijn. Door de natte geschiedenis heeft men hier veel ontwaterd waardoor er een hoge slootdichtheid aanwezig is. Dit gebied bevat de bebouwde kom van de Montfoort en Benschop. Landgebruik is overheersend landbouw met voornamelijk grasland en het gebied omvat het natuurgebied Blokland met een eendenkooi. Een tweede eendenkooi is aanwezig in het westelijk gedeelte van het deelgebied. Deelgebied 3 wordt omgrensd door onderstaande coördinaten: Xmin: 123.000; Ymin: 446.000 Xmax: 130.000; Ymax: 453.000 Veenweidegebied (deelgebied 4): Ook dit gebied ligt westelijk van de stad Utrecht. De ondergrond bestaat voornamelijk uit veen en klei. Door de natte ontstaansgeschiedenis heeft men dit gebied sterk ontwaterd met als gevolg een hoge slootdichtheid en inklinking van enkele gebieden. Dit gebied bevat de bebouwde kom van Woerden noord en de kleine kernen Zegveld en Kamerik. Landgebruik is overheersend landbouw met voornamelijk (natte) graslanden. De natuurdoelen zijn natte schraalgraslanden veengebieden. Veengebied Zegeveld is een belangrijk natuurgebied in dit deelgebied. Deelgebied 4 wordt omgrensd door onderstaande coördinaten: Xmin: 115.000; Ymin: 455.000 Xmax: 122.000; Ymax: 462.000
Voor het bepalen van de effecten van de gewijzigde grondwaterstanden met behulp van het Waternood Instrumentarium (Bakel et al., 2002) zijn er vier verschillende deelgebieden gedefinieerd. Door het afbakenen van de deelgebieden kan er een beeld gevormd worden wat de ruimtelijke verschillen zijn van de effecten. Hierom zijn deze deelgebieden zijn ruimtelijk verspreid over het de provincie Utrecht. De deelgebieden zijn verspreid over de provincie Utrecht en hebben een verschillende ondergrond. De selectie van de deelgebieden is gedaan op basis van de bodemtypes, het Algemeen Hoogte Bestand (AHN), het landgebruik en de Utrechtse Natuurdoeltypen (UNAT 2001).
Figuur B1.1 Overzichtskaart provincie Utrecht met de ligging van de deelgebieden
Deelgebied Utrechtse Heuvelrug (deelgebied 1) De Utrechtse Heuvelrug bestaat voornamelijk uit natuurgebied. Alleen aan de flanken is landbouw aanwezig (grasland en maïs akkers). Bebouwing is aanwezig zowel op de Heuvelrug als op de flanken van de Heuvelrug. Deelgebied 1 gebied bevat het zuidelijk gedeelte van de stad Amersfoort (de wijken Bergkwartier en Leusderkwartier), Soestduinen, Soesterberg en het militair oefenterrein Leusderheide. Het gebied Het gebied omvat een gedeelte van de Utrechtse Heuvelrug met hoge natuurwaarden. Landbouw is in beperkt mate aanwezig direct ten zuiden van Amersfoort. Deze omvat vooral grasland en maïs akkers. Amersfoort zuid heeft recentelijk problemen met grondwateroverlast door te hoge grondwaterstanden. Binnen de
grenzen van het deelgebied vallen twee grondwaterbeschermingsgebieden. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zand. Meest voorkomende bodemtype zijn de popzol-gronden. Deelgebied 1 wordt omgrensd door onderstaande coördinaten: Xmin: 148.000; Ymin: 456.000 Xmax: 155.000; Ymax: 463.000 Oostelijk rivierkleigebied (deelgebied 2) Het oostelijk rivierkleigebied staat onder sterke invloed van het hydrologische systeem van de Utrechtse Heuvelrug. Het ligt aan de zuidwestelijke flanken van de Utrechtse Heuvelrug waar plaatselijk veel kwel aanwezig is. Deelgebied 2 bevat de bebouwde kom van Bunnik, Odijk, Werkhoven en gedeelten van het stedelijke gebieden van Houten en Zeist. Ook bevat dit gebied waardevolle natuur en een grondwaterbeschermingsgebied. Het landbouw areaal is groot en er is een grote diversiteit in agrarische activiteiten. De overheersende agrarische activiteit is grasland maar ook andere vormen van landbouw zoals boomgaarden en teelt van granen, aardappelen, en andere gewassen zijn aanwezig. De ondergrond voornamelijk bestaat uit klei op zand. Deelgebied 2 wordt omgrensd door onderstaande coördinaten: Xmin: 139.000; Ymin: 448.000 Xmax: 146.000; Ymax: 455.000 Westelijk rivierkleigebied (deelgebied 3) Het westelijk rivierkleigebied ligt ten westen van de stad Utrecht. De ondergrond bestaat voornamelijk uit kleigronden. Dit heeft zijn oorsprong in de komgebieden van de Lek en Rijn. Door de natte geschiedenis heeft men hier veel ontwaterd waardoor er een hoge slootdichtheid aanwezig is. Dit gebied bevat de bebouwde kom van de Montfoort en Benschop. Landgebruik is overheersend landbouw met voornamelijk grasland en het gebied omvat het natuurgebied Blokland met een eendenkooi. Een tweede eendenkooi is aanwezig in het westelijk gedeelte van het deelgebied. Deelgebied 3 wordt omgrensd door onderstaande coördinaten: Xmin: 123.000; Ymin: 446.000 Xmax: 130.000; Ymax: 453.000 Veenweidegebied (deelgebied 4) Ook dit gebied ligt westelijk van de stad Utrecht. De ondergrond bestaat voornamelijk uit veen en klei. Door de natte ontstaansgeschiedenis heeft men dit gebied sterk ontwaterd met als gevolg een hoge slootdichtheid en inklinking van enkele gebieden. Dit gebied bevat de bebouwde kom van Woerden noord en de kleine kernen Zegveld en Kamerik. Landgebruik is overheersend landbouw met voornamelijk (natte) graslanden. De natuurdoelen zijn natte schraalgraslanden veengebieden. Veengebied Zegeveld is een belangrijk natuurgebied in dit deelgebied. Deelgebied 4 wordt omgrensd door onderstaande coördinaten: Xmin: 115.000; Ymin: 455.000 Xmax: 122.000; Ymax: 462.000