e-log 32 Barcelona 23 januari 2012 Ik zit met m’n e-reader op het terras. Het is er nog vrij rustig. Het is in de middag, maar de zon zit al achter de oude hoge gebouwen rond het plein. Echt koud is het niet, maar de terrasverwarming maakt het pas aangenaam. Als het even kan moet je het nuttige proberen te combineren met het aangename en als iets aangenaam is, dan is het wel de tijd doden op het Plaza Reaal in Barcelona. Ik ben op doorreis. Van Amsterdam naar Mèze, waar de boot ligt, nu nog met Marleentje in d’r eentje. Op Karel na dan natuurlijk. De verbinding tussen de boot en het moederland gaat per trein en vliegtuig, maar de aansluiting tussen beide is niet vlekkeloos. Een uitkomst in feite, want dat geeft mij de mogelijkheid door Barcelona te zwerven en nu op de terugreis zelfs te overnachten. Morgenvroeg gaat de trein terug naar Frankrijk. De middagtrein komt te laat voor de laatste bus van Sète naar Mèze. Tja, jammer nou. Er loopt een vol slanke Spaanse dame langs. Met donkere, lange dansende krullen, strakke spijkerbroek en een zwarte trui, die wat haar figuur betreft, weinig te raden overlaat. Geen onaangenaam gezicht. Ze kijkt belangstellend in mijn richting, alsof ze denkt dat ze me kent. Ze draait haar hoofd zelfs nog twee keer om terwijl ze van het plein afloopt. Ik denk: om er zeker van te zijn dat ze me echt niet kent. Maar daar ben ik niet zeker van. Haar figuur en gezicht hebben vaag iets vertrouwds. In mijn dromen komen wel vaker vrouwen langs, die ik in het echte leven nooit heb ontmoet en dit zal er wel zo een zijn. Barcelona, stad van mijn dromen. Het lullige is dat ik me eigenlijk helemaal niet happy voel. Wat een gelukzalig intermezzo zou moeten zijn, wordt verpest door een hardnekkige verkoudheid die me al in december heeft overvallen, tijdens de feestweken gelukkig was verdwenen maar nu weer terug is gekomen. Ik ben dan ook te krakkemikkig voor het geplande museumbezoek en beperk dit avontuur tot rondzwerven in de oude binnenstad waarbij ik regelmatig moet uithijgen op een terras. Tja, jammer nou. Volgens Adje, die mij Barcelona heeft leren kennen, is dit de op twee na leukste en mooiste stad van de wereld. Zij heeft veel meer gereisd dan ik en moet het dus weten. Ik ben het niet met haar eens. Barcelona is de leukste. Ik voel me hier als een verkouden vis in het water. Al was het maar dat je je hier nooit zorgen hoeft te maken waar en wat je zult gaan eten. Elke kroeg heeft een keur aan hapjes op de bar staan. Op elk uur van de dag kunnen je kiezen wat je wilt eten en het is allemaal even lekker, voedzaam en betaalbaar. Al zwervend door de stad kom je vanzelf aan je eten, als een zwerfhond of kat of meeuw. Je pikt overal een graantje mee. Dat past mij als een ouwe jas. Wat ook past zijn de mensen, je ruikt het levensgeluk in de lucht. Barcelonezen en buitenlui, ze lopen er allemaal, lijkt het, tevreden en opgewekt bij. Zelfs de zwervers staan breed te lachen. Dat is wel andere koek dan in het kouwe kikkerland. Mijn bezoek aan Nederland was onverwacht en onaangekondigd. In ieder geval voor mijn moeder die haar 89-ste verjaardag vierde. Zondagavond in het socialistische verzorgingstehuis Eduard Douwes Dekkers, waar ze sinds ruim een jaar verblijft onder het toeziend oog van mijn beide zusjes, die ongeveer om de hoek wonen. Ze vond het eerst helemaal niets, alhoewel ze er echt zelf voor had gekozen. Inmiddels is ze bijgedraaid en heeft ze het, ondanks steeds meer lichamelijk malheur, redelijk naar haar zin. “De Barones”, hebben ze haar inmiddels gedoopt, want hoewel vuurrood van hart, is ze natuurlijk geen Amsterdamse arbeidersdochter of -vrouw, zoals het overgrote deel van de tehuisbevolking. Dat ze zich bovendien, gewoontegetrouw, overal mee bemoeit en als ouddirecteur van een groot verzorgingstehuis ook wel enig professioneel recht van spreken heeft, maakt het er natuurlijk niet eenvoudiger op. Noch voor de dagelijkse tafeldames, noch voor
het personeel. Om haar zo snel mogelijk kalt te stellen hebben ze haar direct voorgedragen voor de Bewonersraad. Maar mammie is dan wel oud, maar nog lang niet gek. Dus daar heeft ze voor bedankt om haar onafhankelijke kritische positie niet op te hoeven geven. Bij tijd en wijle hoor ik de verhalen over haar interventies en heb dan soms nog meer medeleven met het personeel dan met mijn zusjes. Dat alles overdenk ik op het terras aan het Plaza Reaal, nadat de onbekende, bekende Spaanse schone uit zicht is verdwenen. Ach, ik ben een zoon van mijn moeder en heb in ieder geval van haar nooit geleerd om m’n bek te houden. Maar ik heb er wel even stil gekregen, toen ik me zaterdagmiddag geheel onverwacht meldde aan haar deur voor een koppie thee. Na rijp beraad met mijn oudste zus, had ik besloten niet pas zondag op de feestdis als konijn uit de hoge hoed op het toneel te verschijnen. Zo goed is haar hart nu ook weer niet en bovendien zou ik door een strak reisschema dan eigenlijk geen tijd hebben om eens even rustig met haar te praten, of beter gezegd om met haar hand in de mijne gewoon samen even niets te zeggen. Dus was er in een korte mushawara gekozen voor deze oplossing: een voorschouw. Zwager Jan, vroeg zich nog even af hoe het dan met het verjaarsdiner zou moeten, als ze door de schok van mijn onverwachte komst toch zou doodvallen. Zus en ik wuifde die zorg weg met als argument dat we haar dan zondagavond met z’n allen en ook nog op haar kosten konden “uiteten”. Tenslotte was de hele familie en het diner al besteld. Grote, wat heet enorme garnalencocktails, enorme, wat heet joekels van varkenshazen en een ijsberg ijs toe. Per slot was dat het doel van het socialisme: dat alle arbeiders het even goed krijgen als hun bazen.. Nu dat heeft de kok in het Eduard Douwes Dekkerhuis goed begrepen. Voor Spaanse prijzen hadden we met z’n allen een vorstelijk diner. Met moeders, inmiddels bekomen van de schrik, als stralend middelpunt. Operatie geslaagd, patiënt leeft nog. De ober van het café op het Plaza Reaal brengt een nieuw glas rode wijn, terwijl het langzaam donker wordt in Barcelona. Zo rottig als ik me voel, kan ik toch enig welbehagen bespeuren in mijn ziel. Aan vertrekken voor lange tijd uit je eigen vertrouwde omgeving kleeft een groot nadeel. Je hoopt dat het goed blijft gaan met de geliefden die je achterlaat. Want als er iets rottigs met hen gebeurt, ben je ver weg. Mijn moeder gaat een keer dood, net als alle moeders. Wat haar betreft hoeft dat niet lang meer te duren, of was het ook niet erg geweest als het haar al was overkomen. Ze weet dat ze ons lange tijd niet ziet, vindt dat niet leuk, maar accepteert de situatie. We hebben genoeg contact, alhoewel wat is genoeg. Voor anderen die je lief zijn, ligt dat toch wat anders. Een groot deel van mijn bezoek aan het moederland besteed ik dan ook aan bezoeken bij mensen die me zeer na staan en met wie het sinds ons vertrek niet goed gaat. Het is goed dat ik er ben, dat we kunnen praten en elkaar omarmen.. Het gaat wat beter met ze. Er is hoop aan de horizon. En hoop doet leven. Het maakt de reis dubbel en dwars waard. Dat je snotverkouden terugkomt, maakt dan niet veel uit. Tja, jammer nou. Het is inmiddels donker op het Plaza Reaal. Ik ben even weggeweest voor een paar tapas in Café Bodega de Opera aan de Ramblas. Ook weer zo’n tent waar je met het grootste gemak van de wereld de rest van je tijd kunt slijten. Al was het maar vanwege de bediening. Oude obers die hun vak meer dan verstaan. Of vanwege de clientèle, echte Barcelonezen van jong tot oud, die de stad laten schitteren. Mijn ober op het terras brengt nog een café solo. Aan de overkant glanst in een boog van blauwe neon letters het woord Pension boven een grote oude deur onder een van de arcades. Daar ga ik zo een tukje doen. Morgen vroeg vertrekt mijn trein naar Sète. Terug is het gareel van de globetrotter. Het kan natuurlijk erger.
e-log 33 1 februari 2012 Womenizing Vanmorgen afgerekend met de havenmeester. Ik zou voor vier weken betalen. Het was de afspraak dat we per week zouden betalen. Een week is aanzienlijk goedkoper dan betalen per dag maar een maand liggeld is nog weer minder. Zonder iets te zeggen en zonder dat ik er over hoef te beginnen rekent ze ons vanaf 27 december tot 31 januari een maand en een week. Terwijl ik op 5 weken heb gerekend. Dat is goed nieuws voor de scheepskas. De havenmeester is niet echt mooi, maar wel heel charmant. Ieder morgen zie ik haar uit haar auto stappen en hooggehakt naar het havenkantoor lopen, meestel gekleed in een zwierige mantel. Van afstand een stuk. Van dichterbij is het nog steeds heel aardig, maar niet raffisant. In de omgang is ze een en al voorkomendheid en Franse charme. Eerder op de morgen toen ik kwam aankondigen dat ik wilde betalen en vroeg hoe hoog de rekening was om daarna geld uit de flappentap te halen, stond ze met haar assistent aan de koffie met gebak en bonbons op haar balie. Direct werd ik uitgenodigd toe te tasten, maar dat was me nog wat te vroeg. Maar door de manier waarop dat gebeurde was ik wel gelijk helemaal wakker. Franse vrouwen: ze hebben wel iets speciaals. Ook al zijn ze al wat ouder of gezet, de meesten lopen rond met een zwierigheid die je tenminste twee keer doet kijken. Ze zijn gemiddeld absoluut niet mooier dan bijvoorbeeld de Nederlandse vrouwen. Integendeel zou ik haast zeggen. Nadere bestudering van de soort, leert dat er onder het eerste gezicht vaak barstjes en oneffendheden in de verschijning zijn te bespeuren. Maar door de bank genomen doen ze wel meer moeite om er fleurig en zwierig uit te zien. Of ze hebben een swung van nature, die hun soortgenoten op hogere breedtes ontberen. De laatste maanden heb ik tijd genoeg gehad om het fenomeen nader te bestuderen. Dat maakt me nog lang geen kenner natuurlijk. Al was het maar omdat ik ze vanaf een afstand bekijk en begluur. Zoals een bioloog kikkers, insecten of konijnen. Anders dan de bioloog hoef ik me niet in een gecamoufleerde hut te verstoppen en technische hulpmiddelen te gebruiken zoals een verrekijker om de soort in hun natuurlijke habitat waar te nemen. In plaats van dat ik rillend bij nacht en ontij op m’n buik door het veld kruip om dichterbij het studieobject te komen dan wel huiverig in zo’n schuilhut hok, kan ik ze open en bloot bestuderen. Met een glas op het terras, bij het boodschappen doen, of zo maar in de wandeling. Ik ga er ook niet voor naar plekken waar ze zich met met opzet en in competitie op z’n allermooiste voordoen. Nee, gewoon het allerdaagse is goed genoeg. Ik laat me graag verrassen in plaats van dat ik ze besluip. Door een stoere sluismeester die in haar autootje ons door de kanalen begeleidt. Een gewone alledaagse verschijning, maar met net een knoopje meer los boven in de bloes dan haar Nederlandse collega. En als ze in haar auto stapt, doet ze dat met twee benen tegelijk. Of door de buschauffeur die zonder aarzelen maar met een natuurlijke elegance de grote bus door de nauwe straatjes van de dorpen stuurt die tussen boot en stad op de weg liggen. Of zoals gezegd door een havenmeester die eerst gereserveerd maar dan met de dag vriendelijker en hartelijker wordt. We zijn natuurlijk na vijf weken nog geen familie maar al wel goede bekenden. Mijn Frans is nog steeds niet je dat, dus vanmorgen was ik even de weg kwijt toen ik wou zeggen dat ik eerst naar de wasserette ging en daarna geld uit de muur zou halen. Het eerste ging maar daarna bleef ik stuntelend steken in het Engels: Ï have to draw money from the cashmachine, . Comme on ’s appel la en francais, vroeg ik om mezelf te redden.
“ Ah c’ést tirer le monnaie de la machine”. En de manier waarop ze dat dan zegt……… jongens. Met stralende en een beetje ondeugende ogen achter de glazen van haar grote bril. En in dat zangerige Occitaant-Frans van deze streek. Pfoe, zoals gezegd was ik gelijk bij de tijd . Daar kon geen bonbon tegenop. Maar zoals gezegd, ik ben geen kenner van de Franse vrouwen. Ik weet niet hoe je dat op z’n Frans moet zeggen, maar the proof of the pudding is of course in the eating en ik heb eerlijk gezegd nooit een romance gehad met een Francaise. Met Kalk in de buurt moet ik daar natuurlijk ook nu niet aan beginnen. Hoewel over 15 dagen gaat ze weer een week naar Nederland en ik zou natuurlijk dan de ……… Nee, dat doe je niet als waarnemer van afstand. Dat vertroebelt je oordeel en levert geen significante data op voor een enigszins doortimmert verslag van een onderzoek. Ik bedoel; ik ken geen biologen die het doen met de konijnen, de insecten of de kikkers, die ze bestuderen. En ik weet niet eens zo zeker of ik het bij wijze van intermezzo (nee, niet als diepteonderzoek) wel zou willen. Want, nogmaals, bij zorgvuldiger bestudering valt het niet echt mee. De barstjes en oneffendheden in de verschijning , verkreukelen de eerste algemene positieve indrukken. Het lullige is dat je daar dan steeds meer op gaat letten. Eerst zie je bij de een, op het eerste gezicht een aantrekkelijk specimen, te dikke enkels. Of net iets te korte benen. Of een neus die er eigenlijk niet bij past. Als je dan eenmaal getroffen bent door dat soort details, ga je je met vergelijkend warenonderzoek bezighouden. Je kijkt of een bijzonder kenmerk zich ook bij meerdere exemplaren van de soort voordoen (wetenschap, jongens!). Dan pas valt het op dat het toch wat tegenvalt. Al weer bijna twee weken geleden zat ik op het terras in Avignon. In Café-bar L’Americain aan de Rue de La Republique. Marleen had kort daarvoor een Prix Unix ontdekt en wilde met alle macht naar binnen. Enkele weken daarvoor had ze bij de Prix Unix in Valence een hele mooie kersttrui (???) zien hangen- “voor een kóópje, bijna voor NIETS- en laten liggen. Want ook koopjes passen niet in al te volle kasten, zoals ik narrig opmerkte. Maar een tweede kans, het was nog geen Kerst, zou ze niet laten liggen. Dus zat ik op het terras en had ruim de tijd voor vervolg onderzoek. Avignon is een charmante stad met charmante mensen en vrouwen die net wat meer hun best doen om te verschijnen dan de gemiddelde sluiswachter. Dus kwam ik ogen te kort. Maar misschien juist omdat ze zo vlak voor me langs liepen -de een na de ander- werd ik me opeens bewust van die barstjes. En als je er dan bij wijze van tijdverdrijf nog eens speciaal op gaat letten, je begint bijna automatische als een goede wetenschapper te turfen, nou dan vallen je de schellen van de ogen. Ik werd er even wat somber van. Een vaag gevormde opinie, een droom als het ware, over de charmante goede geklede, mooie Franse vrouwen, in een paar maanden voorzichtig opgebouwd, viel langzaam aan gruzelementen. Ik staarde wat somber in het glas pastis en nam een slok. Toen ik opkeek zag ik aan de overkant een lange vrouw, die met kop en schouders boven de rest uitstak. Een slanke verschijning in spijkerbroek en windjack die mijn aandacht trok. Ze keek wat ongedurig naar links en draaide zich toen naar recht, zodat ik zag dat ze een rugzak op had. Een rooie. Iets feller rood dan haar haar. Ze stak schuin de straat over, recht op mij af. Verdomd, mijn eigen roodzakje. Verreweg de aantrekkelijkste verschijning op dat moment in de Rue de La Republique. Jongens, ik was echt even ontroerd. Terwijl ze op me afkwam moest ik denken aan die Amsterdamse tramconducteur die bij het voorbij schrijden van een beeldschone vrouw langs zijn loket, duidelijk verstaanbaar mompelde: “as ik dat zo bekijk is het thuis moar behelepe.” Nou, had ik bijna hardop willen roepen naar al die Franzosen: Mooi niet.
e-log 34 5 februari 2012 Aan de wal We hebben een huisje gehuurd. Bij monsieur Pierre Laurens. Gisteravond hebben we de deal beklonken bij het knappend haardvuur met een grote bellen whisky en wijn. Bij de familie Laurens thuis, in een van de villawijken van Mèze. Het huis van monsieur Laurens is geen echte villa, maar wel zeer geriefelijk en met een joekel van een patio met zwembad in de tuin. Het huis dat we van hem hebben gehuurd, is het huis van de overgrootvader en –moeder van Pierre. Want na een paar slokken kwamen we al gauw tot overeenstemming om elkaar te tutoyeren. Dat oude huisje staat op de ramparts, de wallen van de stad. Het oudste deel van Mèze, dat teruggaat tot in de donkere middeleeuwen. Niet alles wat Pierre ons heeft verteld, heb ik kunnen volgen. Maar wel de belangrijkste dingen. Zoals het feit dat Méze eigelijk in het centrum van het Etang du Thau ligt en dat er daarom van oudsher de meeste vissers woonden. Vissers die met een groot net aan een lange stok de schelpdieren boven water moesten zien te krijgen. Een zwaar en tijdrovend karwei. Vervolgens roeiden ze hun grote houten platbodems dan weer terug naar de havens. De schelpdieren van het Etang groeien op de noordoever. Nu is die helemaal bezaaid met oesterparken met stokken er in. Vanuit Méze konden de vissers dus twee kanten op, richting Marseillan aan de westpunt van het meer of richting Bouziques, aan de oostpunt. Voor de vissers in Bouzigues of Marseillan waren de tochten over het meer twee maal zo lang. Méze lag ook in het centrum van de wijnteelt, op de noordoevers van het meer. Daarom heeft het naast de kleine vissershaven voor de ramparts ook een grote haven, waar nu de jachthaven is. Dat was vroeger de commerciële haven en van hieruit werden met zeilvrachtschepen de wijnvaten naar de zeehaven van Sète gebracht. Achter de haven is dan ook nog een wijk met oude opslagloodsen en gebouwen van indertijd beroemde Caves. Cést les temps perdues, die weer tot leven komt op de grote foto aan de muur van de eetkamer van de familie Laurens, waarop je de vissersboten ziet en de vissers die er op werken. “Kijk”, wijst Pierre, “dat is de boot van mijn overgrootvader”. “En daar aan de zijkant zie je de trap die naar zijn huis gaat.” Die trap is er nog. Vanaf het parkeerterreintje onder de ramparts leidt hij naar boven naar de Rue de Veilles Ramparts. En nummer 10 hebben we gehuurd. Klein, maar fijn. Vanuit de slaapkamer aan de voorkant op de slaapverdieping kijk je over het meer naar de Mont St.Clair bij Sète. Beneden zie je de kleine motorbootjes die nu in het oude vissershaventje liggen. En de boulevard en het strand, dat volgens de Mèzenezen zomers tjok en tjokvol, ligt. Via het Bureau du Tourisme zijn we aan het adres gekomen. Niet alleen was dat adres een reden om er te gaan kijken, ook de prijs was zeer aantrekkelijk. Maar ons eerste bezoek liep op een teleurstelling uit omdat alle ramen en deuren met luiken hermetische waren afgesloten. Een telefoontje naar mr. Laurens was voldoende voor een afspraak de volgende middag om twaalf uur. De baas zelf was er nog niet, maar inmiddels waren wel al alle luiken open en konden we vast naar binnen gluren. Helemaal zoals het hoort, een huisje in Frankrijk. Een knots van een keuken in geel en bruin uit het midden van de vorige eeuw. Eiken tafels en stoelen met rieten zitting en kunstige gedraaide rugleuningen en poten. Een joekel van een kabinet met glazen deuren aan de muur in zwart bruin. En aan de linkerkant achter een paar openslaande deuren een soort nis met een zit-slaapbank: de rustkamer voor na een copieus dejeuner. Pierre Laurens arriveerde, een oudere Fransman gekleed als een arbeider. Een en al hartelijkheid. We mochten naar binnen en boven en inspecteerden de twee slaapkamers, de prima bedden, de keurige badkamer, het toilet beneden en het tweede toilet boven. Allemaal dik ik orde. Marleen maakte foto’s en ik onderhield me met de huisbaas. “Een snoepie van
een huisje”, zei Marleen. “Met alles er op en er aan”, vulde ik aan. “Ik wil er zo wel intrekken, jij niet? “Absoluut”, was het antwoord en daarna met een beetje spijtige blik: “Zouden ze het ook net zo leuk vinden als wij?” Ziet u, het huisje is niet voor ons. Maar voor vrienden die naar Mèze komen en wel voor een paar dagen, maar niet voor een week aan boord willen kamperen. Dus zijn we eigenlijk een soort touroperators. We leggen het aan Pierre Laurens uit. Dat we eerst contact moeten hebben met de “klanten”. Hij begrijpt het volkomen. “Wij vinden het hartstikke mooi en alleen al de plek is goud waard,” verzekeren we hem. Onderweg naar de boot zeg ik tegen Marleen: “We kunnen ze natuurlijk ook op de boot onderbrengen en zelf in het huisje trekken”. “Nou”, begint ze te glunderen, “als dat zou kunnen”. Enfin, we brengen via het internet verslag uit. Met foto’s en een enthousiast verhaal. En binnen de kortste keren hebben we al even enthousiaste reacties terug. Doen. Ze willen alle vier in het huisje. Eerst Roty en Henk uit Den Haag, die half februari komen en daarna Adje en Katherina uit Amsterdam die begin maart in Mèze zullen opduiken. Dus zaten we gisteravond bij Pierre thuis om de huurovereenkomst te vieren. We maken nadere afspraken en ook kennis met dochter en kleinzoons van Pierre, die ons op zijn Frans met kussen begroeten, en worden dan enigszins tipsy weer met de auto naar de boot gebracht. Dat is en blijft tenslotte ons eigen kasteel. Vanmiddag lopen we nog even langs nr 10. Ook al is het hier inmiddels winter, met harde noordoosten wind en vriestemperaturen. De zon schijnt, dus wat let ons. Het is alsof het huisje al een beetje van ons is. Dat schept een verantwoordelijkheid. Even kijken of het er nog staat.