I n h o u d s o p g av e
2
ver a nt w o o r d i ng —
4
exploded views I —
18
i nle i d i ng —
Schoolgebouw kent geen probleemeigenaar Kind en leerkracht zijn de dupe
56
tijdlijn —
Een eeuw scholenbouw .Fabric
f a c t s & f i g u re s —
66
Onderzoek stelt Utrecht voor een dilemma Kwantiteit of kwaliteit Simone van den Brink
Janny Rodermond
73
Acht gerenommeerde architecten, die gezamenlijk meer dan vijftig scholen hebben gebouwd, trekken aan de bel.
Z
ij maken zich ernstig zorgen over de kwaliteit van de huisvesting in het primair en voortgezet onderwijs. Die holt achteruit. Te veel kinderen brengen te veel tijd door in en bij noodgebouwen, semipermanente voorzieningen, ondoordacht ingerichte, ongezonde en te kleine scholen en schoolpleinen. Architecten zijn ervaringsdeskundigen. Ze kennen de condities voor het bouwen van scholen. Bovendien kunnen ze deze vergelijken met de voorwaarden die gelden voor andere gebouwen. In hun verhalen doemt een beeld op van een sector die, ondanks vele goede bedoelingen, in de periferie van de publieke aandacht is terechtgekomen. Deze situatie treft anderhalf miljoen leerlingen op basisscholen, 950.000 in het voortgezet onderwijs en een half miljoen leerkrachten. Opvallend is dat leerkrachten overigens nauwelijks betrokken zijn bij het bedenken en inrichten van hun schoolgebouw, terwijl dit een van hun belangrijkste leerinstrumenten kan zijn. De redactie van deze publicatie heeft tientallen gesprekken gevoerd om
2
haar steun bij de zoektocht naar harde gegevens afkomstig uit de alledaagse praktijk. Verder dank ik Hanneke van Brakel en Eltjo Lutterop voor hun kennis, enthousiasme en inzet om ons te informeren over de voortrekkersrol die de drie noordelijke provincies op zich hebben genomen. Ik dank ook de Vlaamse Bouwmeester, Marcel Smets, met zijn team voor de bereidheid en de openheid om kennis en ervaring te delen. Wij kunnen veel leren van de cultuuromslag die in Vlaanderen nu in gang is gezet bij het bouwen van scholen. Ik dank de ministeries van OCW en het atelier Rijksbouwmeester voor het in ons gestelde vertrouwen. En tot slot dank ik Guido Wallagh, die aanvankelijk vanuit zijn eigen adviesbureau De Lijn en recentelijk vanuit INBO ons onvermoeibaar heeft vergezeld bij het verkennen en in beeld brengen van deze weerbarstige problematiek.
Janny Rodermond en Guido Wallagh
—
24
32
36
Janny Rodermond
directeur Stimuleringsfonds voor Architectuur oktober 2009
GEEN METER TEVEEL
V er d er … —
Bjarne Mastenbroek SeARCH Veel onderwijs in erbarmelijke gebouwen
74
Thomas Rau RAU School is de biografische keuken van de maatschappij
76
Liesbeth van der Pol Dok Architecten Schrijnende werkelijkheid ontkend door politiek en samenleving Harry Abels IAA Architecten Schoolgebouw kan meer bijdragen aan eigenwaarde
De dorpschool is in 75 jaar totaal veranderd Hanneke van Brakel
De scholenbouwmeester komt bij u langs
Noordelijke provincies richten onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau op Janny Rodermond
78
Verder lezen
79
Verder surfen
Een selectie boeken Sites
40
Don Murphy VMX Architects Interesse onderwijsveld teleurstellend
80
Verder onderzoeken
44
Marlies Rohmer Architectenbureau Marlies Rohmer Een oplossing is total engineering
82
e x p l o d e d v i e w s II —
Leon Thier Studio Leon Thier Wat architecten als ervaringsdeskundigen kunnen bijdragen
96
48
52 Ik dank de deelnemende architecten voor de openhartige gesprekken en Simone van den Brink voor haar geduldige en minutieuze onderzoek en
Een vergelijking in cijfers
i nterv i e w s
28 het beeld dat de architecten schetsen te weerleggen of te onderbouwen. Gesproken is met schoolbesturen, leraren, leerlingen, lokale bestuurders en ambtenaren, corporaties, vertegenwoordigers van de rijksoverheid en onderzoeksinstituten. Wat blijkt is dat wetenschappelijk onderzoek op dit terrein volledig ontbreekt. Tegelijk is de trend duidelijk. Te lage nieuwbouwbudgetten, onprofessioneel opdrachtgeverschap en een gebrek aan kennis over de samenhang tussen onderwijs en schoolomgeving resulteren in een onderwijshuisvesting, die niet voldoet als culturele leer-, leef- en werkomgeving. Het oplossen van dit vraagstuk ligt ver buiten het vermogen van het Stimuleringsfonds voor Architectuur. Met enige moeite laten we dit vooralsnog niet opgeloste maatschappelijke vraagstuk los. We hopen dat deze publicatie aan zal zetten tot verder onderzoek en debat.
Licht, ruimte & euro’s
Haiko Meijer Onix Weinig oog voor mogelijkheden hergebruik
GEEN METER TE VEEL
School en schoolomgeving
epiloog —
Verder werken…
Een onderzoeksagenda Janny Rodermond en Guido Wallagh
100
colofon —
3
exploded views i
exploded views i
SeARCH Junior College Julianadorp Den Helder 2004-2007
4
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
5
exploded views i
exploded views i
IAA Architecten Scholingsboulevard Enschede 2003-2009
6
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
7
exploded views i
exploded views i
VMX Architects School Steigereiland IJburg Amsterdam 2005-2008
8
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
9
exploded views i
exploded views i
Dok Architecten Basisschool Focus Haarlem 1998-2003
10
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
11
exploded views i
exploded views i
RAU vmbo-school Piter Jelles YnSicht Leeuwarden 2002-2009
12
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
13
exploded views i
exploded views i
Onix Westpolderschool Berkel en Rodenrijs 2004-2006
14
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
15
exploded views i
exploded views i
Architectenbureau Marlies Rohmer Scholencomplex De Vijver Wateringseveld Den Haag 1998-2001
16
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
17
inleiding
inleiding
Schoolgebouw kent geen probleemeigenaar
Janny Rodermond
Kind en leerkracht zijn de dupe
Terecht is er in politiek en samenleving een continue discussie over de kwaliteit van het onderwijs. Maar er is te weinig aandacht voor de schrale omgeving waarin kinderen en jongeren opgroeien.
H
et onderwijs krijgt steeds meer taken en verantwoordelijkheden. Leerkrachten worden geacht een groeiend aantal taken van gezin en samenleving over te nemen. Gemiddeld vormt de school zo’n vijftien jaar de belangrijkste leefomgeving van kinderen, die volop in ontwikkeling zijn. Maar in de praktijk blijkt dat een groot deel van de zevenduizend schoolgebouwen ongezond, verouderd of te klein is. Niet de culturele leer-, leef- en werkomgeving die past bij een samenleving waarin kennisontwikkeling hoog op de prioriteitenlijst staat.
De corporatiedirecteur — Laat ons maar een mooi neutraal, flexibel maatschappelijk verzamel-gebouw maken…
De plantsoenendienst — Zo’n schoolplein voor 1200 kinderen? Daarvoor hebben we nog x vierkante meter trottoirtegel liggen.
18
Behoefte aan Dijsselbloem II — Vorig jaar verscheen onder de titel De tien plagen van de staat een bundel essays over de gevolgen van een bedrijfsmatig opererende overheid. De redacteuren vatten in het nawoord het resultaat samen in het beeld van ‘een verdwaalde overheid die in het duister tast over de aard en omvang van haar taken en over hoe die ten uitvoer te brengen. […] Het is alsof een blinde olifant werd losgelaten in onze achtertuinen, die daar, door niemand beteugeld en tegengehouden, vrijelijk de grootste verwoestingen kan aanrich-
De vmbo’er — Bij een vechtpartij wordt het gebouw automatisch gecompartimenteerd, net als in een gevangenis. Cool!
De minister — Voor de winnaar van de Scholenbouwprijs neem ik m’n hoed af.
ten. En zoals met die blinde olifant, zo zijn ook de door de overheid aangerichte ravages niet zozeer het gevolg van kwade wil of agressiviteit. Het probleem is veeleer dat het instituut dat onze collectieve wil belichaamt van zijn stabiliserende democratische ankers is losgeslagen.’ I Dit beeld, van een haast per ongeluk verwaarloosd werkterrein, treft ook de bouw en het onderhoud van school en schoolomgeving. Niemand is voorstander van scholen die te klein zijn, niet geventileerd kunnen worden, geen ruimte bieden voor voldoende beweging, niet beschikken over keukens en kantines,
laat staan over ruimte die de creatieve en sportieve ontwikkeling van kinderen kunnen ondersteunen. Toch is dit de werkelijkheid. In het voorjaar van 2009 sloeg de Besturenraad alarm. Op basis van eigen onderzoek constateert de raad dat in het voortgezet en primair onderwijs 75% van de scholen niet voldoet aan de eisen van een gezond binnenklimaat en 43% kampt met achterstallig onderhoud.II De achterstandssituatie is onbedoeld ontstaan. Dat is treurig. Maar ontoelaatbaar is dat geen enkele partij, nu het zover is gekomen, de verantwoordelijkheid wenst te dragen. Want enkele duizenden schoolgebouwen en hun omgeving doorlichten en zodanig (her)inrichten dat ze voldoen voor het hedendaagse onderwijs: wie gaat die klus klaren? Door het ontbreken van één verantwoordelijke instantie, een duidelijke probleemeigenaar, beschikken we niet over een volledig inzicht in de stand van zaken. Hoeveel scholen voldoen niet meer? Hoeveel nieuwe scholen moeten er bij komen? Hoe kunnen we het grote bestaande aanbod aan gebouwen op peil houden of brengen? Dragen schoolgebouwen, door hun plaats in buurt en wijk bij aan emancipatie of aan segregatie? Wat is de bouwopgave, ook gezien de demografische ontwikkelingen in de steden en in de krimpgebieden? Daar is nauwelijks iets over bekend. Tijd dus voor een commissie-Dijsselbloem II, die de gang van zaken rond
In het voortgezet en primair onderwijs voldoet 75% van de scholen niet aan de eisen van een gezond binnenklimaat en 43% kampt met achterstallig onderhoud
de huisvesting van het primair en voortgezet onderwijs gaat onderzoeken.IV Om zo’n commissie op weg te helpen hebben we geprobeerd alvast wat voorwerk te doen.
De leerling — Met de ruimte voor de leerling is iets merkwaardigs aan de hand. Terwijl de meeste kinderen in en om huis steeds meer ruimte en comfort krijgen, nemen deze in en bij de schoolgebouwen juist af. Voor leerlingen is er letterlijk weinig ruimte.IV Tegelijk is de leerling de speelbal van allerlei over elkaar heen buitelende onderwijsideologieën. Daarin varieert het gebruik van de ruimte, zonder dat de schoolgebouwen daar op afgestemd zijn. Tussen individuele activiteiten en schoolbrede manifestaties, tussen theoretisch en praktijkgericht onderwijs zijn allerlei tussenvormen ontstaan. Om daar plaats voor te maken zijn in scholen voor het basisonderwijs gangen in gebruik als onderwijsruimte,
maar vaak zonder de bijbehorende verblijfskwaliteit. Normen voor inrichting, voor de toetreding van licht en lucht, voor hygiëne zijn niet op zo’n intensief gebruik van deze ruimtes afgestemd. In het voortgezet onderwijs is vooral de continue verandering van onderwijsvisies een struikelblok. Bij nieuwbouw is flexibiliteit het toverwoord, het bindmiddel dat de steeds wisselende onderwijsopvattingen aan het gebouw moet koppelen. Gevaar is echter dat de ruimtes nergens meer geschikt voor zijn. Het is tekenend voor onze tijd dat bij de nieuwbouw van scholen de veiligheid van kinderen vaak hoger op de agenda staat dan hun ontplooiingsmogelijkheden. Zo ontwikkelen scholen zich tot omheinde, naar binnen gerichte instellingen. En daar moet dan de integratie in en de voorbereiding op de samenleving plaatsvinden.
I
Frank Ankersmit en Leo Klinkers (red.), De tien plagen van de staat. De bedrijfsmatige overheid gewogen, Uitgeverij Van Gennep, Amsterdam 2008, p. 239-240.
II
Investeren in scholenbouw, Besturenraad, maart 2009, www.besturenraad.nl
III In 2008 bracht een commissie onder leiding van Jeroen Dijsselbloem, vicevoorzitter van de Tweede Kamerfractie van de PvdA, een spraakmakend rapport uit over het parlementair onderzoek naar de gevolgen van de onderwijsvernieuwing die in de jaren negentig is geïntroduceerd. IV
Zie de kwantitatieve gegevens op p. 73.
De schoonmaakster — De stank is er niet uit te poetsen.
De burgemeester — Deze buitenschoolse opvang heb ik hoogstpersoonlijk geopend. GEEN METER TE VEEL
De wethouder — Hier buiten de Randstad hebben we toch geen loverboys?
GEEN METER TE VEEL
De allochtone moeder — En hier moeten wij dan integreren?
De dorpsschoolmeester — Elk jaar moet ik weer proberen die 23 kinderen bij elkaar te schrapen.
19
inleiding
De leerkracht — Salaris, rol, opleidingsniveau en tijdbesteding van leraren zijn continu onderwerp van gesprek. Zeker met een gebrek aan goed geschoolde leerkrachten, staat deze beroepsgroep volop in de belangstelling. Maar er is totaal geen aandacht voor het schoolgebouw als werkomgeving. Wanneer organisatie en inrichting van gebouwen de onderwijsmethoden en opvoedingstaken niet ondersteunen, wordt er veel extra inzet gevraagd van leerkrachten. In het voorbereiden van lessen, in het rustig houden van het werkklimaat, in het bezighouden van leerlingen in tussenuren en in het bewaken van de veiligheid. Voor de eigen werkomgeving van de leerkrachten is vaak nauwelijks plaats ingeruimd. Ruimtes waar geconcentreerd gewerkt, gebrainstormd, gepauzeerd of vergaderd kan worden, ontbreken meestal. De werksituatie van onderwijzend personeel voldoet zelden aan de eigentijdse eisen voor een stimulerende en gezonde werkomgeving. Bij het voorbereiden van nieuw- en verbouw van scholen zitten leerkrachten nauwelijks aan tafel. Toch horen ze daar wel thuis. Het gebouw is – naast de leerkracht zelf – het belangrijkste leermiddel. Dat kan niet aangeschaft, ingericht en in gebruik worden genomen zonder zijn of haar betrokkenheid. Wanneer hun inbreng grotendeels ontbreekt, gebeurt het omgekeerde. Leerkrachten voelen zich niet verantwoordelijk voor het gebouw. Daardoor ontstaat suboptimaal gebruik; zeker bij de ‘flexibele’ gebou-
De beauty — Er is niet eens een nagelsalon.
20
inleiding
Het verschil tussen normbudgetten en reële bouwkosten bedraagt gemiddeld 30% wen. Of erger. Architecten vertellen over onverschilligheid, verwaarlozing of zelfs vandalisme. Ook bij leerkrachten, waarvan we verwachten dat ze het goede voorbeeld geven. Tegelijk is hun gebrek aan interesse begrijpelijk: er is geen enkele sector waarin zo’n grote markt is voor noodlokalen en semipermanente gebouwen.V
De gemeente — De huisvesting van het primair en voortgezet onderwijs is in 1997 gedecentraliseerd naar de gemeenten. Daarmee is het schoolgebouw terechtgekomen in een chaotisch krachtenveld. Veel gemeenten missen het overzicht over de kwaliteit van de eigen schoolgebouwen, afgezet tegen hedendaagse onderwijsambities en toekomstige demografische ontwikkelingen. Daarom is het onderwijs huisvestingplan meestal geen resultante van eigen onderzoek naar de feitelijke situatie, maar eerder een overzicht van de besteding van de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen. En daar zit een wereld van verschil tussen. De hoogte van de budgetten voor nieuwbouw van scholen is een strijd tussen gemeenten, VNG, ministeries van Financiën en OCW. Bij alle partijen is men het er over eens dat deze
De wethouder — Als ik had geweten dat het zo’n mooi gebouw zou worden, had ik er wel wat budget afgehaald voor een geluidsscherm langs de hsl.
budgetten momenteel structureel te laag zijn. Maar de oplossingsrichtingen verschillen. Zo gaat men er bij de betrokken ministeries vanuit dat de tekorten aangevuld kunnen worden ‘uit de markt’ of uit samenwerkingsovereenkomsten met corporaties of andere (semi)overheidsinstellingen. Deze voor de rijksoverheid voordelige financiële constructie wordt nogal eens gepromoot met behulp van de ideologie van de ‘brede school’, die eveneens geënt is op het behalen van voordelen uit samenwerking. Binnen gemeenten raakt het schoolgebouw talrijke beleidsterreinen, zoals onderwijs, welzijn, stedenbouw en grondbeleid. Daardoor is de huisvesting afhankelijk van lokale politieke prioriteitenstelling en verschillen kennis en aandacht per gemeente aanzienlijk. Sommige gemeenten hebben weloverwogen, dan wel uit onmacht, besloten de verantwoordelijkheid neer te leggen bij de schoolbesturen (doordecentraliseren). Maar of de gemeente of het schoolbestuur opdrachtgever is: in alle gevallen moeten er extra budgetten worden gevonden. Deze verschillen vaak per school en per coalitie van samenwerkende partijen, waardoor zowel op lokaal als nationaal niveau elk overzicht over de financieringsproblematiek ontbreekt. De drukbezochte symposia over scholenbouw hebben niet voor niets bijna uitsluitend betrekking op vastgoedexploitatie en slimme financieringsconstructies. Daarbij verdwijnen de doelstellingen van het onderwijs in relatie tot de kwaliteit van het schoolgebouw uit beeld.
De leerkracht — Na de vakantie moest ik de achterdeur intrappen om de nieuwe school binnen te komen. GEEN METER TE VEEL
Verkennend onderzoek naar de herkomst van huisvestingsbudgetten levert een verbrokkeld beeld op. In veel gevallen zijn de financieringsconstructies, dan wel de herkomst van de budgetten onduidelijk. Of men wil, om pijnlijke discussies over ‘verkeerd bestede budgetten’ te vermijden, geen inzage geven in het bijplussen van budgetten, wat noodzakelijk is om de financiering van schoolgebouwen rond te krijgen. Een gemeente die een voorbeeldig accommodatiebeleid heeft opgezet is Utrecht. Daar werkt men al enkele jaren systematisch aan de uitvoering van een huisvestingsplan dat het basis- en voortgezet onderwijs voor de hele stad omvat. Op basis van de eerste gebouwde scholen is intern onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van het verschil tussen reële bouwkosten en normbudgetten.VI Dat verschil bedraagt gemiddeld 30%. De gemeente staat voor de keuze: minder kwaliteit leveren of minder scholen (ver)bouwen dan noodzakelijk is. Een keuze uit twee kwaden.
Het schoolbestuur — Bouwen is een opgave met veel onbekenden. Er werken talloze partijen aan mee, verantwoordelijkheden zijn niet altijd duidelijk, onderweg doen zich allerlei onvoorziene omstandigheden voor en het is altijd duurder dan verwacht. Iedereen die een eigen huis heeft laten bouwen, weet het. Pas nadat het eigen huis af is, weet je hoe zo’n proces moet worden aangepakt. Bij een school is het niet anders.
De leerling — Mijn dealer komt hier gewoon aan het schoolhek. GEEN METER TE VEEL
De enige partij die voordeel haalt uit de volkomen gefragmenteerde huisvestingspraktijk is het adviesbureau Schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs zijn geen professionele opdrachtgevers die gepokt en gemazeld zijn in het sturen van ontwerp- en bouwprocessen. Meestal hebben ze alleen de verantwoordelijkheid voor het onderhoud, soms is ook de nieuw- en verbouw aan hen gedelegeerd en soms werken ze samen met andere partijen. En het is ook nog mogelijk om huisvesting te huren, bijvoorbeeld van een corporatie. Het vinden van een weg in deze jungle is niet eenvoudig. Wel verschillen de posities van besturen enorm. Er zijn besturen waarin de ouders vooral vertegenwoordigd zijn, maar er zijn ook besturen bestaande uit professionals die tientallen scholen aansturen en huisvesting weer uitbesteden aan een adviesbureau. Schoolbesturen staan voor lastige keuzes. Hun primaire taak is het creëren van goede voorwaarden voor de inhoud van het onderwijs en voor allen die er werken. Daar hoort een goede huisvesting bij. Dat is niet eenvoudig, omdat langetermijnstrategieën vaak doorkruist worden door generieke beleidsmaatregelen. Een goed huisvestingsplan vereist echter een langetermijnvisie, vanwege de aanzienlijke investeringen die ermee gepaard gaan. Op korte termijn moet de school wellicht uitbreiden, maar op
De ouder — Als er maar een goede parkeerplaats is om mijn kind te droppen.
lange termijn is dat een onrendabele investering. Of omgekeerd. Op korte termijn moet de school voldoen aan de normen om voldoende frisse lucht binnen te krijgen, maar feitelijk is de oplossing onrendabel. Wat is wijsheid: de school verbouwen of een installatie kopen? En is een installatie wel een oplossing? Of vraagt het verbeteren van het binnenklimaat om een ingrijpende verbouwing? Hier staan de adviesbureaus klaar om hulp te bieden.
Het adviesbureau — De enige partij die voordeel haalt uit de volkomen gefragmenteerde huisvestingspraktijk in het onderwijs is het adviesbureau. Als ‘neutrale’ partij staat deze zowel de gemeente als het schoolbestuur bij. Aangezien besturen en gemeenten verschillende belangen hebben, komt het ook voor dat beide partijen een adviesbureau inschakelen bij ver- of nieuwbouw van een school. Soms neemt een adviesbureau van beide partijen een opdracht aan die betrekking heeft op hetzelfde bouwproject. Dat kan immers prima, omdat het adviesbureau niet op zoek is naar de beste oplossing binnen de gegeven randvoorwaarden, maar de budgettaire en programmatische randvoorwaarden van opdrachtgevers accepteert. V
Google ‘scholenbouw’ en er verschijnt een breed aanbod van noodlokalen en semipermanente huisvesting inclusief betegelde buitenruimtes.
VI
Zie onderzoek gemeente Utrecht, p. 66.
De buren — Kan zo’n school niet naar een bedrijventerrein?
21
inleiding
Adviesbureaus schrijven (of kopiëren) programma’s van eisen, organiseren de Europese aanbesteding en hebben hierdoor een grote invloed op de selectie van de architect en op het ontwerp voor de nieuwbouw. Wanneer het adviesbureau, om zijn klant tevreden te stellen, in de beginfase te hoge verwachtingen wekt over de haalbaarheid van de wensen van schoolbesturen en gemeenten, of wanneer er niet goed onderzocht is wat de samenhang moet zijn tussen onderwijs en schoolgebouw, dan ontstaat er een valse start. Want zodra de opdrachtgever met de geselecteerde architect aan tafel zit, komen al deze kwesties aan het licht en blijkt men alsnog van voren af aan te moeten beginnen. Waarbij eerst de frustraties over de vergeefs gespendeerde budgetten en de verloren tijd van tafel moeten. Het overdragen van het opdrachtgeverschap aan een adviesbureau kan alleen tot bevredigende resultaten leiden wanneer gemeente en schoolbestuur goed samenwerken en beide weten wat ze willen en wat de mogelijkheden zijn. Maar juist het ontbreken van deze kennis, ervaring en inzicht is de reden voor het inschakelen van het adviesbureau. Dat kan de publieke taak niet overnemen, omdat het opereren op commerciële basis andere prioriteiten met zich meebrengt. Bovendien ontbreekt elke controle op de kwaliteit van de adviesbureaus. Niet voor niets ontstaat er daarom een grote behoefte aan een onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau, waar gemeenten en schoolbesturen een
Wethouder ruimtelijke ordening — Past die school niet op die restruimte langs de snelweg?
22
inleiding
Er is geen systematische kennis beschikbaar over de omgeving waarin het onderwijs plaatsvindt, omdat de probleemeigenaar en daarmee de opdrachtgever voor dergelijk onderzoek ontbreekt
beroep op kunnen doen. De provincies Groningen, Drenthe en Friesland nemen nu het voortouw door een onafhankelijk expertisecentrum voor de scholenbouw op te richten.VII
De wetenschap — Er is veel onderzoek naar de inhoud, kwaliteit en effecten van onderwijssystemen. Maar er is geen systematische kennis beschikbaar over de omgeving waarin dit onderwijs plaatsvindt. Omdat niemand zich opwerpt als probleemeigenaar, is ook niemand opdrachtgever van dergelijk onderzoek. En kan er in de Tweede Kamer geen politieke discussie plaatsvinden op basis van kennis en argumenten. Voor onderzoeksinstellingen en universiteiten is het lastig om financiering te vinden voor dergelijk maatschappelijk relevant onderzoek. Zeker ook omdat het een vraagstuk betreft dat meerdere disciplines raakt, waaronder architectuur. Zelfs de meest elementaire gegevens, noodzakelijk voor het voeren van een
De adviseur — Voor een tonnetje extra lossen wij elk probleem op.
volwaardig nationaal onderwijshuisvestingsbeleid, ontbreken. Er is niet bekend wat de kwaliteit is van de gebouwenvoorraad, hoeveel nieuwen verbouw er nodig is. Welke regio’s of steden er het slechtst voor staan en waarom. Welke steden en schoolbesturen een voorbeeldig huisvestingsbeleid voeren. En wat anderen daarvan kunnen leren. Onbekend is wat de effecten van huisvesting zijn op het functioneren van het onderwijs. En wat we in dit opzicht kunnen we leren van andere vormen van onderwijshuisvesting in het buitenland. Het is kortzichtig om te denken dat alleen een nieuwe installatie voldoende is om kinderen een gezonde leefomgeving aan te bieden. Onbekend is welke praktijkgerichte onderwijsomgeving in het beroepsonderwijs de beste resultaten oplevert. Zo zijn er talloze vraagstukken, maar geen antwoorden.VIII Een tweede commissie-Dijsselbloem zou ook tot taak moeten hebben om een gedegen interdisciplinaire onderzoeksagenda te formuleren.
De rijksoverheid — Onlangs heeft Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol haar rapport Gezond en goed. Scholenbouw in topconditie aangeboden aan minister Van der Laan en staatssecretaris Dijksma. Van der Pol, zelf een architect met de nodige ervaring in de scholenbouw, gaat uitgebreid in op de vraag van de bewindslieden hoe het gesteld is met
het binnenklimaat van schoolgebouwen en welke beleidsmaatregelen nodig zijn voor een toekomstbestendige scholenbouw. Van der Pol opent haar advies met een paginalange lijst te ondernemen initiatieven. Dat zijn uitsluitend acties die op rijksniveau ondernomen zouden moeten worden om de onderwijshuisvesting weer ‘gezond’ te maken. De lijst geeft een beeld van herstelwerkzaamheden in een terrein waarvoor de publieke verantwoordelijkheid op rijksniveau is verwaarloosd. Ondersteuning van het opdrachtgeverschap van besturen en gemeenten, die de dagelijkse verantwoordelijkheid dragen, is hiermee nog niet geagendeerd. Voorlopig zijn de vooruitzichten somber. De ministeries van OCW en Financiën hebben wel gezamenlijk het Servicecentrum Scholenbouw opgericht.IX Maar dit adviesorgaan heeft een uiterst smalle opdracht. Het moet gemeenten en schoolbesturen adviseren bij het opzetten van ‘innovatieve aanbestedingen’. Dat wil zeggen: zoek geld bij marktpartijen. In de afgelopen jaren, waarin het investeringsklimaat bijzonder gunstig was, is dit niet van de grond gekomen. Er zijn geen voorbeelden bekend waarin de gevolgen van publiek-private financieringsconstructies voor de kwaliteit en exploitatie van schoolgebouwen voor langere tijd zijn onderzocht. Een tweede commissie-Dijsselbloem zou in haar onderzoek ook de doelstellingen en werkwijze van het Servicecentrum Scholenbouw kunnen evalueren.
Een kwestie van beschaving — Stel dat het Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol lukt om alle ministeries te committeren aan haar advies voor het op peil brengen van de onderwijshuisvesting. Zijn we er dan? Afgaand op de vele gesprekken die we in de afgelopen jaren hebben gevoerd, is dat waarschijnlijk niet het geval. De verantwoordelijkheid van de onderwijshuisvesting is gedecentraliseerd. En het past niet in deze tijd om deze taak weer volledig te centraliseren. Maar het zou een (volgend?) kabinet niet misstaan om wel de verantwoordelijkheid te nemen voor het creëren van de juiste voorwaarden op lokaal en regionaal niveau. Hoe lastig het is om de ‘ravage in de achtertuinen’ te herstellen, kunnen we ook zien in de ons omringende landen. Dicht bij huis ligt Vlaanderen, waar vanuit het bureau van de Vlaamse Bouwmeester een veelzijdig spectrum aan activiteiten is geïnitieerd.X Dat omvat het begeleiden van opdrachtgevers en de architectenselectie, onderzoek naar procedures en gebouwconcepten, het benutten van ‘best practices’, het organiseren van excursies naar goede voorbeelden in binnen- en buitenland en het opzetten van kennisuitwis-
De scholenbouwer — Ik heb een hééééél gevarieerd aanbod aan noodlokalen.
De wetenschapper — Aan schoolgebouwen valt voor ons echt geen eer te behalen.
De buren — Een crèche? Zonder geluidsscherm? Niet in onze woonbuurt.
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
Er is een cultuuromslag en een langdurige gezamenlijke inspanning nodig bij alle betrokken partijen
seling. Bij onze zuiderburen is het besef doorgebroken dat voor een volwaardige onderwijshuisvesting een cultuuromslag noodzakelijk is bij alle betrokken partijen. Dit vergt een jarenlange inspanning. Een zeer deskundige, onafhankelijke instantie is noodzakelijk om schoolbesturen en gemeenten bij te staan met goed onderbouwde adviezen. Om los van politieke en commerciële belangen onderzoek te laten doen naar de samenhang tussen onderwijsvernieuwing en schoolomgeving. Om te onderzoeken op welke wijze onderwijsgebouwen kunnen fungeren als instrumenten voor sociale stijging in plaats van segregatie. Om alternatieven te ontwikkelen voor de Europese aanbestedingsprocedures, die een negatief effect hebben op de kwaliteit van nieuwbouw. Essentieel is dat degenen die de publieke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het primair en voortgezet onderwijs dragen, oog krijgen voor de omstandigheden waarin dit plaats moet vinden.
VII Meer informatie op www.scholenbouwmeester.nl VIII In opdracht van het atelier Rijksbouwmeester en het Stimuleringsfonds voor Architectuur heeft Real Estate & Housing TUD een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd dat dit beeld bevestigt. M. Arkesteijn, J. de Vries, Y. Steijns. Het schoolgebouw centraal. Over normkosten en kwaliteit bij nieuwbouw van scholen voor het primair onderwijs, augustus 2009. IX Zie voor een beschrijving van dit Servicecentrum www.scsb.nl X
www.scholenbouwen.be
De projectontwikkelaar — Schoolgebouwen? Dat is toch geen vastgoed!
23
B j a rne M a s tenbr o e k
rubrieksnaam
interview
Veel onderwijs in erbarmelijke gebouwen Steun opdrachtgevers met onafhankelijk kennisinstituut
Wie de Nederlandse architectuur overziet, onderscheidt twee werkelijkheden. De ene werkelijkheid is de spraakmakende architectuur die hoog aangeschreven staat in binnen- en buitenland.
D
e andere werkelijkheid staat hiermee in schril contrast, aldus Bjarne Mastenbroek, architect-directeur en oprichter van SeARCH, en dat is de deerniswekkende kwaliteit van het gemiddelde woningbouw-, kantoren- of scholencomplex. De gemiddelde school overstijgt de kwaliteit van een noodschool niet. Deze kortzichtige praktijk moet worden doorbroken. Mastenbroek bepleit het centraliseren van kennis, door het instellen van een landelijke onafhankelijke instantie die opdrachtgevers in het onderwijs ondersteunt en hen helpt architectuur op waarde te schatten. Oog voor de alledaagse realiteit Mastenbroek: ‘De gemiddelde kwaliteit van een school is kenmerkend voor de wijze waarop wij in Nederland momenteel omgaan met fundamentele architectonische opgaven. Overal wordt onderkend dat een aantrekkelijke en kwalitatief hoogwaardige leeromgeving cruciaal is voor de ontwikkeling van het kind en voor onze kennissamenleving. Daarnaast is iedereen doordrongen van het feit dat mooie scholen met goede onderwijsprestaties een vestigingsfactor van formaat zijn in een kenniseconomie. Maar deze inzichten betekenen weinig in de praktijk. Het gaat vooral om snel en goedkoop bouwen, om het behalen van kortetermijnrendement en om het ontkennen van noodzakelijke extra investeringen. De gevolgen van goedkope vloerafwerking, systeemplafonds, wanden van gipsplaten, slecht binnenklimaat, onvoldoende buiten-
24
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
ruimte en flexibiliteit die geen flexibiliteit blijkt te zijn, komen na oplevering snel naar voren. De Nederlandse architectuur is, op een aantal positieve uitzonderingen na, verworden tot een ‘Excel-cultuur’. Zeker voor scholenbouw geldt penny wise, pound foolish. Te lage budgetten leiden tot een bedenkelijke kwaliteit die na oplevering tot onnodige meerkosten leiden, zoals bouwtechnische kosten voor noodzakelijke ruimtelijke aanpassingen en bijna standaard verbeteringen in het binnenklimaat. Maar vergeet ook de maatschappelijke kosten niet van het onderbenutten van talenten bij leerlingen en leraren, ziekte door het slechte binnenklimaat, agressie door te krappe behuizing en ga zo maar door. Dat er een correlatie bestaat tussen maatschappelijk gedrag en de omgeving, is onomstreden. Wie onderzoekt nu eens de maatschappelijke meerkosten ten gevolge van een schoolomgeving zonder kwaliteit? Laten wij onszelf niet verblinden door de pareltjes die gelukkig nog altijd worden opgeleverd, maar laten wij oog hebben voor de realiteit van alledag. Bijvoorbeeld dat ik mijn dochter naar een school moet brengen die zich niet onderscheidt van een noodschool. Dat er in Amsterdam steeds meer tijdelijke scholen worden gebouwd, een eufemisme voor containerbouw en noodscholen. Daarmee worden ingewikkelde procedures omzeild, maar het zou me niet verbazen dat het gebruik daarvan op de lange termijn meer kost.’
Bredero College Amsterdam-Noord 1998-2001 de architectengroep (Bjarne Mastenbroek & Dick van Gameren)
25
interview
Interieur organiseren ‘Dankzij opdrachten voor het ontwerpen van het Junior College in Den Helder (2004-2007), het Bredero College in Amsterdam-Noord (19982001), het Welzijnscluster Oosterheem in Zoetermeer (2007-2011) en het samenwerkingsgebouw Leerpark Dordrecht (2004-2009) heb ik mijn oeuvre kunnen verbreden. Scholen vragen om een architectuur die vormgeving ver overstijgt. De ruimtelijke opzet van een school in zijn omgeving en het organiseren van het interieur, daar ligt de echte opgave. Maar vaak staan deze niet omschreven in de dichtgetimmerde technische programma’s van eisen. Kwaliteit wordt niet omschreven, dat is de uitdaging en verantwoordelijkheid van architecten. Dit betekent het tegendeel bewijzen van de voorgekookte programma’s van eisen. Met als hardnekkig terugkerend misverstand de eis van flexibiliteit. In een school moet zoveel mogelijk veranderbaar zijn. Maar flexibiliteit is te vaak een formule met te veel onbekenden en is daardoor de vijand van kwaliteit.’ Steun opdrachtgevers ‘De Scholenbouwprijs waardeert de goede wil, de goede bedoelingen en ambities van de opdrachtgever. Maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de Scholenbouwprijs vooral de nadruk legt op de esthetiek van het schoolgebouw, te weinig op het opdrachtgeverschap en nog minder op het feitelijke gebruik van het schoolgebouw en de schoolomgeving.’ ‘Er zijn gemeenten en schoolbesturen in ons land die autoriteit, ervaring en overzicht hebben en zodoende het opdrachtgeverschap uitstekend vervullen. Maar deze voorbeelden zijn een uitzondering op de regel. De alledaagse praktijk bij scholenbouw is dat gemeenten en schoolbesturen afhankelijk zijn van een beperkt aantal adviesbureaus. Adviesbureaus die het opstellen van programma’s van eisen technisch en functioneel benaderen. Die onvoldoende reflectie
26
rubrieksnaam
plegen op het feitelijk gebruik van schoolgebouwen en schoolomgeving. Die te gemakkelijk begrippen als ‘flexibiliteit’ hanteren en die bovenal worden gevraagd het ontwerp- en ontwikkelproces te sturen op snelheid en budgetten. Wordt een adviesbureau geselecteerd op het realiseren van een gezonde leer-, werk- en leefomgeving, goede onderwijsresultaten, een betrokken lerarenkorps en een toegevoegde waarde van de school voor zijn omgeving? Of voor het financieeleconomisch zo scherp mogelijk leiden van een besluitvormingsproces? Kennis opbouwen Door decentralisatie van het opdrachtgeverschap is kennis van scholenbouw versplinterd, waardoor van opdrachtgevers bijna het onmogelijke wordt gevraagd. Opdrachtgevers, die geen ervaring hebben met scholenbouw, moeten met multidisciplinaire kennis en praktisch advies worden ondersteund door een nationale, onafhankelijke instantie. Een dergelijke organisatie is meer dan nodig. Alleen door lokale betrokkenheid te combineren met centrale kennis, zal de kwaliteit van scholenbouw toenemen.’ ‘Opdrachtgevers verwachten dat architecten alle kennis, waaronder kwantitatieve gegevens over de prijskwaliteitverhouding, paraat hebben. Maar bij architecten is dit soort kennis slechts ten dele aanwezig, naast de eigen praktijkervaring. Daarom kunnen de standaard programma’s van eisen opgesteld door adviesbureaus moeilijk direct door architecten worden weerlegd. Het gevolg is dat ontwerp- en besluitvormingsprocessen vaak met een valse start beginnen. Het is deze basale kennis, kritisch getoetst aan gerealiseerde schoolgebouwen en schoolomgevingen, die is gewenst en openbaar moet worden ontsloten. Immers, met deze toegepaste kennis en kengetallen kan veel gerichter het debat worden aangegaan over de haalbaarheid van wensen, de effecten van onvoldoende budgetten
en het stellen van prioriteiten. Nu vindt dit debat bijna per school plaats, waardoor de standaardnormering onvoldoende ter discussie staat.’ ‘Dat DBFMO-contracten een oplossing zijn voor het gebrek aan middelen, is een misvatting.I Langdurige betrokkenheid en verantwoordelijkheid lijken aantrekkelijk, maar vrijwel elke jurist zal concluderen dat dit niet per contract is te regelen. Met als gevolg dat, onder verwijzing naar onvoorziene omstandigheden en voortschrijdende inzichten, opnieuw kosten worden gemaakt die niet door de contractanten worden gedekt. DBFMO-contracten zijn een illusie als het gaat om het beheer van geld, risico’s en kwaliteit.’
Junior College Julianadorp Den Helder 2004-2007
Inzicht en overzicht ‘Scholenbouw is het domein van vele individuele partijen geworden, met als resultaat fragmentatie van kennis, verantwoordelijkheden en besluitvorming. Na een periode waarin wij in Nederland hoge verwachtingen koesterden ten aanzien van decentralisatie, uitbesteding en marktwerking, groeit het besef dat een fundamenteel maatschappelijke opgave als onderwijs weer om inzicht en overzicht vraagt. Op het gebied van onderwijsvernieuwing lijkt dit in gang te zijn gezet. Wie zich realiseert wat voor impact de schoolomgeving heeft op het toekomstperspectief van individuele kinderen en onze samenleving als geheel, kan scholenbouw niet overlaten aan lonely riders. Integraal denken en handelen heeft, als het gaat om de kwaliteit van scholenbouw, de toekomst. Een toekomst die moet worden geforceerd, want vanzelf gaat het niet.’
www.search.nl
I
Een DBFMO-contract regelt een vergaande vorm van publiek-private samenwerking bij nieuw- of verbouw. Daarbij zijn marktpartijen niet alleen verantwoordelijk voor het ontwerp en de bouw, maar ook voor het onderhoud en het leveren van facilitaire diensten voor een periode van 25 tot 30 jaar. GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
27
thomas rau
rubrieksnaam
interview
School is de biografische keuken van de maatschappij Belang kind en leerkracht is uit het oog verloren
Het ministerie van OCW en de Rijksbouwmeester hebben in januari 2009 voor de negende keer de Scholenbouwprijs uitgereikt. Maar een discussie over de relatie tussen prijs en kwaliteit ontbreekt nog.
T
homas Rau, oprichter en directeur van Architectenbureau RAU, constateert: ‘Door de prijs toe te kennen aan de brede school De Matrix heeft de overheid in feite onderkend dat binnen de VNG-norm geen kwaliteit is te realiseren. Dit opent de discussie met het ministerie van OCW over prijs-kwaliteitverhouding binnen de scholenbouw; een discussie die te lang alleen maar onder architecten is gevoerd.’ Er waren in 2009 maar liefst 139 projecten ingezonden voor de Scholenbouwprijs. De jury selecteerde 22 projecten voor de shortlist en nomineerde negen scholen. Eind januari is de prijs toegekend aan de brede basisschool De Matrix in Hardenberg (2004-2007), een ontwerp van Marlies Rohmer. Thomas Rau was genomineerd met de vmbo-school Piter Jelles YnSicht in Leeuwarden (2002-2009). Volgens de jury de school die het hoogst scoorde op het thema ‘duurzaamheid’, dat centraal stond. Rau reageert: ‘Op het gevaar af dat ik overkom als een teleurgestelde verliezer, wijs ik graag op een belangrijk punt. Ik heb op basis van informatie op het internet de investering per genomineerde vo-school (voortgezet onderwijs) afgezet tegen het bruto vloeroppervlak. Een eye opener wat mij betreft, omdat vrijwel alle genomineerde scholen buiten de vigerende VNG-normen vallen. Sharon Dijksma, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur
28
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
en Wetenschap, reikte de prijs uit. Met die handeling onderschreef zij als het ware dat kwaliteit een prijs heeft en dat de VNGnormen blijkbaar ontoereikend zijn. Dat is een erkenning voor een situatie waar veel architecten tegen aanlopen. De beschikbare budgetten verschillen namelijk opmerkelijk: 799 euro per vierkante meter voor de Piter Jelles YnSicht school in Leeuwarden, 1.190 euro per vierkante meter voor het Insula College in Dordrecht, 1.502 euro per vierkante meter voor het Junior College in Den Helder, 1.622 euro per vierkante meter voor het facilitair onderwijs- en activiteitencentrum in Roermond en meer dan 3.000 euro per vierkante meter voor de winnaar De Matrix.’ I Te veel kwaliteit? ‘De jury van de Scholenbouwprijs vergelijkt dus een Smart met een Mercedes. Maar belangrijker zijn de vervolgvragen. Betekent dit nu dat de normering ook door het Rijk ter discussie wordt gesteld? Waar komen zulke grote budgettaire verschillen vandaan? Uit welke middelen zijn de bouwbudgetten aangevuld? En hoe om te gaan met opdrachtgevers die zich vooral laten leiden door een streven naar lage budgetten?’ De laatste vraag vereist een toelichting. Rau: ‘Na de oplevering van een bepaalde school kwam de opdrachtgever naar me toe. Hij stelde vast dat een aanzienlijke
Entree vmbo-school Piter Jelles YnSicht Leeuwarden 2002-2009
I
Nader onderzoek wijst uit dat de financiering uitermate ondoorzichtig is. Zie het rapport: H.M. Arkesteijn/ J.C. de Vries/M.M.J. Kreijkes, Financiële vergelijking projecten Scholenbouwprijs 2008, www.archfonds.nl
29
interview Haarlemmermeer Lyceum Hoofddorp 2000-2004
kwaliteit was gerealiseerd, maar vroeg zich nadrukkelijk af of dit niet te veel van het goede was. Als hij dit vooraf had geweten, had hij een lager budget beschikbaar gesteld.’ Volgens Rau is het noodzakelijk om de discussie over de prijs-kwaliteitverhouding veel nauwkeuriger te voeren. ‘Niet alleen voor primair onderwijs, zoals Dijksma heeft aangekondigd, maar zeker ook voor de vmbo- en vo-scholen. Het is een discussie die de VNG-normering raakt, maar die tevens vraagt om een meer fundamenteel vergelijkend onderzoek tussen verschillende schooltypen, beschikbare budgetten, gehanteerde financieringsconstructies en gerealiseerde kwaliteit.II Alleen al door de kennis van architecten te ontsluiten, kan aan dit onderzoek een belangrijke impuls worden gegeven.’ Biografische keuken ‘Scholenbouw vindt plaats in een gefragmenteerd veld van partijen die verschillende belangen vertegenwoordigen. Daardoor is het een machtsspel en is er geen verantwoordelijke opdrachtgever voor het eindproduct aan te wijzen. Het eindproduct zou een omgeving moeten zijn waar kinderen en leerkrachten fysiek, geestelijk en sociaal optimaal tot ontwikkeling kunnen komen. Maar de publieke verantwoordelijkheid hiervoor wordt nu niet vanzelfsprekend gedragen.’ ‘Een school is de biografische keuken van onze maatschappij. Dat besef zijn we helemaal kwijt. Wie is er in geïnteresseerd dat een school als de Piter Jelles YnSicht school een ministerpresident moet kunnen afleveren? We verdisconteren zelfs niet de kosten van schooluitval of van vervroegde pensionering van leerkrachten. De impact van de school op het welzijn is sterk onderschat. Kinderen zijn geen autonome individuen die los van hun context tot ontwikkeling komen. Hier ontbreekt veel kennis. Misschien moeten we wel concluderen dat onderwijs geen taak meer is van de overheid, die immers door het versterken van het marktdenken haar eigen verantwoordelijkheid voor deze collectieve sector ontkent. Misschien moeten
30
we de verantwoordelijkheid voor de opvoeding weer terug leggen waar die hoort, namelijk bij de ouders.’ ‘Bij de British School in Den Haag (2006-2009) komt de financiering van het onderwijs en het gebouw volledig voor rekening van de ouders. Zij betalen een jaarlijkse bijdrage van 10.000 euro. Omdat kinderen hier worden voorbereid op een toppositie in de diplomatie of het bedrijfsleven, wordt bewust een schoolomgeving gecreëerd die het beste van het kind naar boven haalt. En andersom, als het kind later een toppositie heeft bereikt, profileert de school zich met het succes. Dat is zeldzaam bij reguliere scholen. Wie draagt de verantwoordelijkheid als een kind op latere leeftijd onvoldoende zijn talent benut of ontspoort, wellicht deels ook omdat hij of zij jarenlang in een omgeving heeft verkeerd die allesbehalve kwaliteit en respect voor het individu heeft uitgestraald?’ Total cost of ownership ‘Ik pleit ervoor dat architecten hun verantwoordelijkheid nemen en kiezen voor total engineering, zodat de architect alle partijen, ook de adviseurs, kan aansturen en afrekenen op prestatieafspraken. De praktijk van adviesbureaus die een zwaarwegende rol spelen in de selectie van architecten en hierbij alleen selecteren op budgetbewaking en niet op kwaliteit, moeten we doorbreken. Geselecteerde bureaus beloven, soms tegen beter weten in, een ontwerp te kunnen leveren voor het beschikbaar gestelde budget. Gaandeweg het ontwerp- en ontwikkelproces ontstaan de onvermijdbare budgetoverschrijdingen, die het vooroordeel over spenderende architecten bevestigen en de adviesbureaus bij volgende opdrachten aansporen nog nauwlettender te selecteren op budgetbewuste architecten.’ ‘Ik pleit bovendien voor een total cost of ownership. We moeten niet alleen naar de kosten van nieuwbouw kijken, maar naar alle investeringen en kosten gedurende een periode van dertig jaar. De kosten van nieuwbouw bedragen
maar 20% van dit totaal. Een kleine verhoging van het bouwbudget kan veel onderhoudskosten besparen.’ Performance document ‘Een wezenlijke bijdrage aan het ontwerp- en ontwikkelproces verwacht ik van de introductie van een performance document. In dit document wordt vastgelegd welke resultaten van welke kwaliteit moeten worden opgeleverd en welke partijen hiervoor aansprakelijk zijn. Daarmee verdwijnt de anonimiteit, worden prestaties inzichtelijk gemaakt en verantwoordelijkheden geadresseerd, ook naar adviseurs toe. Dit voorkomt dat de zwartepiet te makkelijk bij de architect wordt gelegd.’ ‘Het klinkt misschien wat instrumenteel, maar het is mijn stellige overtuiging dat total engineering in combinatie met de introductie van een performance document bijdraagt aan het verhogen van kwaliteit. Laat ik een simpel, maar helaas te vaak voorkomend voorbeeld geven. Veel kinderen, zo bevestigen schoolartsen, kampen met hoofdpijn. Vaak is dat het gevolg van een slecht binnenklimaat. De oplossing ligt voor het oprapen, als duidelijk is wie verantwoordelijk is voor de keuze om te bezuinigen op goede installaties. Dezelfde correlaties zijn te leggen tussen schoolprestaties en schoolomgeving, tussen het bovengemiddeld niet halen van de pensioengerechtigde leeftijd van leerkrachten en hun werkomgeving, tussen lichamelijke klachten en het schoolmeubilair en ga zo maar door. Het gaat mij er niet om met een beschuldigende vinger naar wie dan ook te wijzen, maar om het systeem te doorbreken dat wij allen gaandeweg hebben gecreëerd; een systeem waarbij de belangen van het kind en zijn leerkracht steeds verder uit zicht zijn geraakt. Juist omdat het kind dit belang niet kan behartigen, moet dit probleem urgent worden opgelost.’
www.rau.eu II
Standaardnormering voor de huisvesting van het primair, voortgezet en speciaal onderwijs. Gemeenten ontvangen op grond hiervan jaarlijks een budget van het Rijk, dat wordt gestort in het Gemeentefonds.
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
31
L i e s bet h v a n d er P o l
interview
interview
Schrijnende werkelijkheid ontkend door politiek en samenleving Kwalitatieve scholenbouw is een majeure opgave
Net voor het zomerreces overhandigde Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol haar scholenbouwadvies over het basisonderwijs aan de bewindslieden Van der Laan en Bijsterveld.
Z
ij constateert dat we er bijna aan gewend zijn dat schoolgebouwen er vaak zo slecht aan toe zijn. De gebouwen passen niet meer bij het eigentijdse onderwijs, het binnenklimaat is slecht en er is een gebrek aan goede collectieve ruimtes. En vaak is het onduidelijk wie de opdrachtgeverrol heeft. Ervaringsdeskundige We spreken Liesbeth van der Pol vlak voor de zomer. Ze heeft met haar bureau Dok Architecten vijf scholen gerealiseerd. Daarnaast zijn er twee in aanbouw, is er één in de ontwerpfase en is het bureau nog betrokken bij drie architectenselecties. Van der Pol: ‘Als architect heb ik ervaren hoe zwaar en emotioneel het is om scholen te ontwerpen. Kinderen zijn eenvoudigweg niet in staat om te verwoorden wat zij voor omgeving wensen. Ouders, die het vooral druk hebben met werk en gezin, zijn evenmin geïnteresseerd in de omgeving waarin hun kinderen overdag verblijven. Leerkrachten worden vrijwel volledig in beslag genomen door het onderwijs of missen een feeling voor de mogelijkheden die het gebouw hun zou kunnen bieden. Opdrachtgevers zijn niet of nauwelijks voorbereid op hun bijzondere taak. En dus zal de architect de ruimte van het kind moeten beschermen. Dat doe je bijvoorbeeld door terug te gaan naar je eigen schoolomgeving en de herinnering die je daaraan hebt. Maar
32
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
vooral door samen met de opdrachtgever zoveel mogelijk de belangrijkste vragen te stellen. Een programma van eisen, uitgedrukt in vierkante meters of in obligate omschrijvingen als ‘transparant’, ‘veilig’ en ‘vriendelijk’ zegt nog niets. Bij het ontwerpen van scholen is het een voorwaarde om je te verdiepen in de kwetsbaarheid van kinderen, ook voor de omgeving waarin ze opgroeien. Elk schoolgebouw is heel specifiek. De opdrachtgever moet bereid zijn zich hiervoor open te stellen. Vaak denken opdrachtgevers dat het voldoende is om te starten met een pedagogische visie en een programma van eisen. Maar mijn ervaring is dat het denkproces dan pas begint. En, eerlijk gezegd, is het een strijd om alle betrokken partijen daarin mee te nemen. Een zware en eenzame strijd als architect. Mag ik zeggen dat je als architect snel afbrandt op scholen? Ik ervaar het als een voorrecht dat ik nu als Rijksbouwmeester ertoe kan bijdragen dat het engagement en enthousiasme dat nodig is voor het bouwen van scholen wordt overgebracht op de jongere generatie.’ Advies rijksbouwmeester Van der Pol heeft hiervoor het advies Gezond en goed. Scholenbouw in topconditie opgesteld.I Een advies dat voortvloeit uit de rijksbrede visie op de ruimtelijke en architectonische kwaliteit in Nederland en de bijzondere aandacht van het kabinet voor
Brede school De Kikker Amsterdam-Osdorp 2000-2006
I
Het advies Gezond en goed. Scholenbouw in topconditie is te downloaden op www.rijksbouwmeester.nl
33
interview
een gezonde en veilige leefomgeving voor kinderen. In dit advies wordt de historische context geschetst van het overheidsbeleid ten aanzien van scholenbouw en de financiering van het basisonderwijs. Van der Pol constateert dat met de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor de scholenbouw, de rijksoverheid geen ‘tools’ overgedragen heeft voor professioneel opdrachtgeverschap. Verder omvat het advies onder meer een weerslag van gesprekken die de Rijksbouwmeester voerde met deskundigen en betrokkenen uit de praktijk. De aanbevelingen richten zich allereerst op het verbeteren van het binnenmilieu bij de bouw van basisscholen. Aandachtsgebieden zijn: het actualiseren van de bouwregelgeving, het aanpassen van programma’s van eisen, het op orde brengen van budgetten en een betere afstemming van de geldstromen, het ondersteunen en stimuleren van goed opdrachtgeverschap en het uitbreiden van controle en monitoring. Van der Pol: ‘In de consultatieronde kwamen veel misstanden naar voren, waaruit blijkt hoe urgent de situatie is. In het advies omschrijven wij dit als de schrijnende dagelijkse werkelijkheid achter de papieren conclusies. Tegelijkertijd kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat vrijwel iedereen zich bij deze werkelijkheid heeft neergelegd. Hoe kan dit? Moet er eerst een ramp gebeuren? Moet de GGD met nog alarmerender gegevens komen als het gaat om de gezondheidssituatie van kinderen en leerkrachten? Moet de Arbo niet eens een kritisch rapport uitbrengen over de omstandigheden waaronder leerkrachten moeten werken? Of zijn er zoveel verschillende partijen betrokken bij scholen, dat één stem ontbreekt?’ Meer onderzoek Van der Pol: ‘Nederland verdient een multidisciplinair onderzoek naar de staat waarin schoolgebouwen verkeren, het gebruik ervan en de impact op gezondheid, de ontwikkeling en het welzijn van kinderen en leerkrachten. En dan vooral een onderzoek dat boven de anekdotiek uitstijgt.
34
interview
Kinderen vragen niet om zo’n onderzoek. Ouders ontdoen hun kinderen weliswaar van luizen of gaan met hun kind naar de arts vanwege astma, maar een verband met het schoolgebouw – soms zelfs noodlokaal – waarin hun kind bijna de helft van de week vertoeft leggen zij hooguit zijdelings. Laat staan dat zij een verantwoordelijke aanwijzen. En professionals zijn allemaal vanuit een heel eigen perspectief betrokken bij het beheer en de nieuwbouw van schoolgebouwen, zodat een brede kijk ontbreekt.’ Scholenbouwprijs “Illustratief voor deze beperkte kijk is de tweejaarlijkse Scholenbouwprijs. Ik heb de indruk dat deze meer voor het exterieur dan voor het interieur en het gebruik wordt gegeven. Daardoor verhult deze prijs de situatie waarin scholen verkeren. Het zou beter zijn om deze prijs een jaar of twee na oplevering uit te reiken. Dok Architecten heeft de Gouden Aap gewonnen, de Amsterdamse architectuurprijs, voor De Kikker, een school in AmsterdamOsdorp. Een jaar na oplevering van deze school moet ik concluderen dat er in het gebruik en het binnenklimaat de nodige problemen zijn. Inmiddels is onze veelgepubliceerde school zeker niet de enige die met dergelijke problemen kampt. Maar dat aspect blijft compleet onderbelicht bij de jurering en presentatie van bijvoorbeeld de Scholenbouwprijs. Ik begin mij daar steeds ongemakkelijker bij te voelen.’ Nieuw opdrachtgeverschap Van der Pol: ‘Ook de vele gesprekken die ik heb gevoerd ter voorbereiding van het advies, sterken mij in mijn opvatting dat “kwalitatieve scholenbouw”een majeure opgave is, die vraagt om engagement, om kritisch vermogen en om het opnieuw vorm en inhoud geven aan het opdrachtgeverschap. Laten wij niet in de valkuil lopen om dit opdrachtgeverschap als iets eenduidigs te zien. Daarvoor is de context van scholenbouw – in fysiek-ruimtelijke, pedagogische, organisatorische en financiële zin – veel te weerbarstig. Laten wij
vooral scherper in beeld krijgen welke mentaliteit bij het opdrachtgeverschap hoort en welke tools bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardig schoolgebouw en – omgeving. Terug de tijd waarin de rijksoverheid de centrale regie had, is geen optie. Maar dat er een noodzaak is tot het weer verkrijgen van overzicht, staat voor mij vast. Er is geen vastgoedsector waar zo weinig algemene, feitelijke kennis over voorhanden is! We beschikken niet over kwantitatieve gegevens over de staat waarin schoolgebouwen verkeren en over de omvang van de nieuwbouwopgave. We hebben ook meer kennis nodig over de wisselwerking tussen binnenklimaat en gezondheid, en over financiering en exploitatie. Ik hoop dat bij het formuleren en uitvoeren van multidisciplinair onderzoek het Servicecentrum Scholenbouw kan helpen.II Dit zou meer maatwerk kunnen leveren in het adviseren van opdrachtgevers. Vooral omdat die rol zo verschillend kan zijn.’ ‘Mijn advies heeft nu alleen nog betrekking op nieuwbouw binnen het primair onderwijs. Dat is slechts een begin, want 90% van de schoolgebouwen staat er al. Er is nu honderd miljoen euro beschikbaar voor het verbeteren van scholen, maar dat is niet meer dan een druppel op de gloeiende plaat. Het grootste probleem in de scholenbouw is de fragmentatie van verantwoordelijkheid. Dat is niet zo makkelijk op te lossen. Vanuit mijn positie kan ik proberen helderheid te creëren, het politieke en maatschappelijke debat aan te wakkeren, aandringen op meer onderzoek en op het verbeteren van beleidsmatige en budgettaire randvoorwaarden.’
Basisschool Focus Haarlem 1998-2003
www.dokarchitecten.nl
II
Het Servicecentrum Scholenbouw (SCS) is een organisatie die opgericht is door de ministeries van Financiën, OCW en VROM, de VNG en de organisaties voor bestuur en management in het primair en voortgezet onderwijs. Doel: scholen en gemeenten adviseren over de voordelen van innovatieve aanbestedingsprocedures bij publiek-private samenwerking. www.scsb.nl
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
35
rubrieksnaam
interview
h a rr y a bel s
Schoolgebouw kan meer bijdragen aan eigenwaarde Lokale overheid moet meer initiatief nemen
Harry Abels, directeur van IAA Architecten, ontwerpt ruim twaalf jaar scholen. De Scholingsboulevard in Enschede, het ROC van Twente in Hengelo, de renovatie van ROC Het Sieraad in Amsterdam en de Saxion Hogeschool in Enschede illustreren dat het telkens om een unieke opgave en een specifiek ontwerpproces gaat.
M
aar, zo concludeert Abels eveneens, de tijd lijkt rijp om hier boven uit te stijgen. ‘Een kritische reflectie op gerealiseerde schoolontwerpen is noodzakelijk. Populistische aannames moeten worden doorgeprikt. Er is wel degelijk een typologie van het moderne schoolgebouw te formuleren.’ Wil het onderwijs zich vernieuwen en verbeteren, dan zal de architectonische discipline antwoorden op de vragen naar de bijbehorende ruimtes moeten vinden. Relatie architect en opdrachtgever Het is belangrijk om te blijven denken in vragen en niet direct te gaan naar oplossingen, aldus Abels. ‘Bij de opstart van een ontwerpproces vraag ik mij af of er een opdrachtgever is en wie zijn adviseurs zijn. Welke kennislacunes moeten er worden gedicht als de opdrachtgever, zijn adviseurs en de projectarchitect zich zo complementair mogelijk tot elkaar verhouden? Heeft de opdrachtgever een economische, sociologische, pedagogische of andere achtergrond? Wat is zijn visie? Wat is zijn mandaat? Zijn commitment? Welke adviseurs heeft hij gekozen en waarom? En hoe kan ik ervoor zorgen dat wij samen tot één verhaal gaan komen? Dat te onderzoeken en te sturen zie ik als taak van de architect. In het vinden van de juiste combinatie
36
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
tussen kennis, visie en gedrevenheid zijn diepgaande gesprekken met soms pijnlijke vragen van mijn kant cruciaal, maar niet voldoende. Voordat er sprake is van een relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer probeer ik te achterhalen wat voor onderwijs en verbeteringen men ambieert en wat voor type schoolgebouw men voor ogen heeft. Ik organiseer in een later stadium excursies naar scholen met een verschillende uitstraling, omgeving en opzet. Dan blijkt hoe vaak er begripsverwarring is als het gaat om zogenaamd eenduidige woorden als functionaliteit, transparantie, moderniteit, geborgenheid en duurzaamheid. Architectuur is mijn grote liefde, maar een gebouw wordt alleen mooi en goed als je raak zit met de opdrachtgever. Dat vind ik steeds belangrijker.’ Voorbij het populisme ‘Mijn ervaring is dat het opdrachtgeverschap bij de roc- en hbo-instellingen in het afgelopen decennium sterk is geprofessionaliseerd. In deze organisaties kom ik goede adviseurs en ervaren opdrachtgevers tegen, die onderling veel kennis uitwisselen. Ze zijn groot genoeg om professionals vrij te maken voor de rol van opdrachtgever. Tegelijk is het veld niet zo omvangrijk en versnipperd als bij het primair en voortgezet onderwijs. Daarvoor moet echt
37
interview
ROC van Twente Hengelo 2003-2008
interview
kennis worden opgebouwd door een onafhankelijk instituut met gedreven mensen.’ Het onderwijs blijft zich voortdurend vernieuwen. Voor gebouwen die nu worden opgeleverd, zijn de programma’s vaak een jaar of acht geleden geformuleerd. Toen was de teneur schaalvergroting; nu gaat het debat weer over schaalverkleining. De architectuur moet hierop reageren en ook op anticiperen, aldus Abels. ‘Maar laten wij alsjeblieft niet vervallen tot het trekken van conclusies zonder een feitelijke onderbouwing of kritische reflectie. Laat ik allereerst de hand in eigen boezem steken. Ik werk nu ongeveer twaalf jaar aan een groot aantal scholen, maar de vraag of deze nieuwe scholen echt goed werken moet ik onbeantwoord laten. Daarom start ik binnenkort met discussies over het gebruik van de Scholingsboulevard, waarvan de eerste fase er nu staat. Onderzoek naar het gebruik van scholen vindt niet of nauwelijks plaats. En dat is een groot gemis. Nu wordt steeds vaker gezegd dat schaalvergroting in het onderwijs niet werkt en dat we terug moeten gaan naar kleinschalige complexen. Dat is ongefundeerd en verwerpelijk. Dit draagt werkelijk niet bij tot de verbetering van het onderwijs. Maar wanneer dit soort populisme vanuit architecten niet grondig wordt bestreden, zal het zijn eigen leven gaan leiden.’ niet zomaar een openbaar gebouw Als wij niet oppassen dan beginnen alle publieke gebouwen op elkaar te lijken, aldus Abels. Om te voorkomen dat scholen indifferente gebouwen worden, is er meer fundamenteel onderzoek gewenst naar het functioneren van nieuwe scholen, om te achterhalen wat het specifieke en het nieuwe is. ‘In belangrijke mate schuilt het specifieke van het nieuwe schoolgebouw in de vormgeving, de inrichting en de interne organisatie van de open en collectieve ruimtes. Die zul-
38
len ook niet verdwijnen, want kinderen leren nu op een andere manier. Dat moeten we vasthouden. Open ruimtes bevinden zich in gebouwen die groter van schaal zijn. De onderwijsfuncties zijn duidelijke eenheden die over het algemeen goed omschreven staan in (te) dikke programma’s van eisen, maar waarin het lastig is de essenties te achterhalen. Die precisie ontbreekt bij de open werkruimtes, de ontmoetingsruimtes in het schoolgebouw en de buitenruimte van de school. Het zijn de meest ingewikkelde en kwetsbare onderdelen van een school, maar misschien ook wel de meest betekenisvolle, want het zijn de plekken waar leerlingen het meest direct ervaren tussen onderwijs en samenleving in te staan.’ ‘Makkelijke antwoorden bestaan niet, zeker niet als het gaat om het vormgeven van buitenruimtes bij scholen die, soms letterlijk, worden omringd door bedreigingen van buitenaf zoals drugs en loverboys. En toch zijn dit soort bedreigingen in het ontwerp te overwinnen, bijvoorbeeld door het schoolplein boven op het dak te maken. We moeten leerlingen veiligheid bieden, maar er is alleen budget voor een aankleding met trottoirtegels en vaak is het beheer een probleem.’ Het specifiek maken van een gebouw is ook een opgave bij brede scholen. Onderwijs moet leerlingen een gevoel van eigenwaarde meegeven. Daar kan het gebouw aan bijdragen. Gebrek aan aandacht treft Abels vaak aan bij de inrichting van verkeersruimtes, entrees of flexibele ruimtes. ‘Op de vraag waarvoor een centrale hal dient, krijg ik vaak het antwoord dat deze zich uitstekend leent voor tijdelijke exposities of flexibele werkruimtes. Met als gevolg, na verloop van tijd, een wildgroei van objecten, zonder dat goed is nagedacht hoe leerlingen zich hier kunnen concentreren en zich op een geborgen manier kunnen
afzonderen. Dat verkeersruimtes, entrees of flexibele ruimtes in nieuwe schoolgebouwen geen logica hebben, omdat elk schoolgebouw uniek is, overtuigt niet. Ik durf de stelling aan dat het nieuwe schoolgebouw een eigen typologie van ruimtes en (werk)plekken heeft, zonder te vervallen in blauwdrukken. De verbetering van het onderwijs zou uitermate gebaat zijn bij onderzoek naar de typologie van de nieuwe school. Anders ontstaat het gevaar dat opdrachtgevers zich in de markt willen positioneren en verliefd worden op de iconische waarde van gebouwen. Als architecten moeten we juist bescheiden zijn.’ Probleemeigenaar De verhoudingen tussen overheid, schoolbesturen, samenwerkingspartners in de school, ontwikkelaars, bouwers, beleggers en architecten veranderen op dit moment ingrijpend. De architect vervult hierin samen met de opdrachtgever en zijn adviseur een spilfunctie. Tegelijkertijd ontbreekt een sterke probleemeigenaar om de vraagstukken van dit moment – zoals het formuleren van een typologie van het nieuwe schoolgebouw, het zoeken naar het specifieke van schoolgebouwen en het krachtig bestrijden van al te populistische vooronderstellingen – aan te pakken. ‘Uit pragmatisch oogpunt zou het logisch zijn als woningcorporaties zich een nadrukkelijker positie aanmeten. Corporaties zijn maatschappelijke ondernemers die financieel in staat zijn om in de kwaliteit van het schoolgebouw te investeren. Principieel hoort het probleemeigendom thuis bij de lokale overheid. In sommige gemeenten ervaar ik dat lokale overheden deze rol goed oppakken en zie ik dat bovenmaats wordt geïnvesteerd in het primair en ook steeds meer in het voortgezet onderwijs. Maar helaas zijn er te veel gemeenten waar dit niet of GEEN METER TE VEEL
Scholingsboulevard Enschede 2003-2009
onvoldoende het geval is. De lokale overheid moet het initiatief weer naar zich toetrekken, want als het om nieuwbouw en verbouw in het primair en voortgezet onderwijs gaat, dan is er een substantiële inhaalslag te maken. Dat de markt deze rol kan overnemen, geloof ik niet. We kunnen leren van Zwitserland, waar veel aandacht is voor de langdurige kwaliteit en betekenis van schoolgebouwen. Daar is het ontwerp sturend en niet de normgebonden budgetten. Experimenten in andere sectoren, zoals de zorg, waar particuliere initiatieven in de vorm van coöperaties ontstaan, kunnen interessant zijn voor de verbetering van het onderwijs.’ Publieke rijkdom Abels merkt op dat de traditionele opzet van scholen met een gang en klaslokalen minder kwetsbaar is. Gebouwen met meer open ruimtes vragen om ontwerpen en inrichting van een hogere kwaliteit die duurzaam zijn qua materialen, maar daarvoor is extra budget nodig. Een probleem is de aanbesteding van het meubilair dat zich onttrekt aan de verantGEEN METER TE VEEL
woordelijkheid van de architect. De samenhang tussen ruimte, activiteit, plek en inrichting verdwijnt. ‘Steeds meer monopoliseren de facilitaire managers de aankoop van het meubilair. Met dramatische gevolgen voor de inrichting van scholen en het vrijwel uitblijven van innovatie op dit gebied.’ ‘Dat schoolgebouwen en schoolomgevingen kwaliteit hebben, is een kwestie van beschaving. Je dekt de tafel toch ook als je gaat eten? Daarom is het ontwerpend onderzoek naar de typologie van het nieuwe schoolgebouw zo wezenlijk. Het voorkomt dat de meest kwetsbare, maar tegelijkertijd meest betekenisvolle onderdelen van de school, de openbare ruimtes en buitenruimtes, sluitstukken worden en het agendeert het specifieke van het schoolgebouw. Als wij niet oppassen, worden scholen het voorbeeld van de publieke armoede. Gelukkig worden er nog genoeg nieuwe schoolgebouwen gerealiseerd die aantonen dat nieuwe rijkdom aan de samenleving kan worden toegevoegd.’
www.i-aa.nl
39
DO N M U R PHY
rubrieksnaam
interview
Interesse onderwijsveld teleurstellend Mogelijkheden architectuur te weinig benut
Je zou verwachten dat het ontwerp van een nieuwe school in de harten wordt gesloten van de opdrachtgever en het team dat er gaat werken, maar de praktijk is weerbarstiger.
D
on Murphy, oprichter en partner van VMX Architects, ervaart een afstandelijke, weinig gepassioneerde praktijk als het om scholenbouw gaat. ‘Is,’ zo vraagt Murphy zich af, ‘een beperkte kwaliteit in scholenbouw een maatschappelijk probleem of is er sprake van een luxe probleem dat vooral architecten ervaren? Gaat het wel om het realiseren van aantrekkelijke architectuur of gaat het om goede leerkrachten en ondersteuning?’
Dubbel nieuwe opgave Na het winnen van Europan 3 hebben Don Murphy en Leon Teunissen in 1994 VMX Architects opgericht.I Murphy en Teunissen startten in een tijd waarin de overheid zich terugtrok ten gunste van de markt. Er ontstond een nieuwe context met nieuwe verantwoordelijkheden voor de architect en architectuur, aldus Murphy. Inmiddels heeft VMX, naast vele studies en prijsvragen, gewerkt aan een groot aantal verschillende projecten. Van een ontwerp voor een tafel tot een fietsenstalling, van de renovatie van een woning tot het ontwerp van grootschalige voorzieningen als ziekenhuizen, kantoren en scholen. Murphy: ‘Hoewel elke opdracht een nieuwe opgave is, was het ontwerp voor het studiehuis van het stedelijk gymnasium in Den Bosch (1998-2002) een dubbel nieuwe opgave. Het concept
van het studiehuis was niet alleen voor ons bureau nieuw, maar ook voor de opdrachtgever. De opgave was om traditionele schoollokalen te combineren met ruimtes voor zelfstudie, ofwel een combinatie van het traditionele schoolconcept met een, op papier ontwikkeld, nieuw schoolconcept. Wat ons in het bijzonder aansprak, was dat het concept van het studiehuis primair vanuit de ontwikkeling van de leerling redeneert. Uiteraard realiseerden wij ons ook dat het concept grote gevolgen heeft voor de leraren.’ Ontnuchterend ‘Met veel toewijding hebben wij gewerkt aan het ontwerp voor het studiehuis. Wij hebben onderzoek verricht naar scholen die voor ons een lichtend voorbeeld zijn, zoals de Openluchtschool van Duiker en de Montessorischool van Hertzberger. Wij hebben uitvoerig gesproken met de opdrachtgever van het studiehuis en getracht in dialoog te komen met de leerkrachten. Van ons werd immers nadrukkelijk gevraagd een school te ontwerpen die aantrekkelijk zou zijn voor zowel leerlingen als leraren. Helaas moet ik constateren dat de samenwerking met het onderwijsveld teleurstellingen heeft opgeleverd. De betrokkenheid, de gedrevenheid en het idealisme waarmee wij werken aan projecten, heb ik onvoldoende
Studiehuis Den Bosch 1998-2002
School Steigereiland IJburg Amsterdam 2005-2008
I Tweejaarlijkse, Europese ideeënprijsvraag voor jonge architecten gericht op innovatie van de woningbouw.
40
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
41
interview
mogen ervaren in het onderwijsveld. Af en toe kreeg ik zelfs de indruk dat het ontwerpproces werd gezien als “een moetje”. Ik realiseer mij terdege dat een bouwproject compleet nieuw is voor de opdrachtgever en zijn lerarenteam en dat het onderwijsprogramma prioriteit heeft, maar ik verwachtte belangstelling voor de omgeving waarin dit moet plaatsvinden. Zeker in het geval van het studiehuis, waar omgeving en onderwijsvernieuwing zo afhankelijk van elkaar zijn.’ Samenwerking Murphy: ‘In het ontwerpproces voor het studiehuis in Den Bosch maar ook in het ontwerpproces voor de vmbo-school in Echt (2004-2007), heb ik mij bij tijd en wijle eenzaam gevoeld. Ik stuitte bij opdrachtgevers en lerarenteams op een praktische instelling. Zij benadrukken aspecten als veiligheid en details. Voor de conceptuele fase, de fase waarin functionele eisen worden vertaald naar een specifiek ontwerp met aandacht voor geborgenheid en eigenheid, heb ik weinig belangstelling aangetroffen. Hier en daar meen ik zelfs dat de architect in de conceptuele fase wordt gewantrouwd.’ ‘Het ontwerpproces vraagt om een dialoog, om het zoeken naar een gedeeld programma, om het profileren van onderdelen ofwel om het vorm en inhoud geven aan eigenheid en identiteit. Dit is een proces dat in belangrijke mate zijn grondslag vindt in de conceptuele fase. Wanneer de samenwerking beperkt blijft tot het gevoel “we make the cake, you make the bread”, komt van deze dialoog weinig terecht. En dat is bij onze projecten, maar naar ik begrijp ook bij andere schoolgebouwen, eerder regel dan uitzondering.’ Projectmanagement ‘Het projectmanagement is gericht op financieel risicomanagement, in belangrijke mate ingegeven door te lage budgetten.
42
rubrieksnaam
Ontwerpend onderzoek als het verkennen van ruimtelijke mogelijkheden, identiteit en programmatische samenwerking wordt gezien als een risico. Wellicht hebben architecten zelf bijgedragen aan dit vooroordeel, maar de praktijk bij scholenbouw is dat de conceptuele fase – in tijd, geld en interventiemogelijkheden – zo krap mogelijk wordt gehouden. Dit is een fundamentele misvatting, omdat juist in de conceptuele fase ook oplossingen kunnen worden gevonden voor structurele problemen. Zo hebben we het binnenklimaat van de IJburgschool in Amsterdam (2005-2008) aanzienlijk verbeterd door het realiseren van hoge ruimtes met grote ramen op het noorden en kleine ramen op het zuiden. Deze architectonische oplossing voor oververhitting, een zogenaamd technisch probleem, is gevonden in de conceptuele fase van het ontwerp. Dergelijke bijdragen vanuit de architectuur aan het binnenklimaat en het algemeen functioneren van scholen, moeten toch overtuigen om het projectmanagement anders te voeren? Of heeft de architectenwereld aan dergelijke oplossingen te weinig aandacht besteed en moeten wij de hand in eigen boezem steken?’ Kennis delen ‘In de afgelopen tien jaar zijn vele nieuwe scholen opgeleverd. De kennisuitwisseling over scholenbouw beperkt zich voornamelijk tot esthetische vraagstukken terwijl fundamentele vraagstukken sterk onderbelicht blijven: zoals het effect van een teruggetreden overheid, de invoering van marktwerking, de positie van adviseurs (van architect, projectmanagement tot installateurs), het opdrachtgeverschap, de financiering van scholenbouw, klimaatbeheersing via architectuur en de typologie van het schoolgebouw in relatie tot onderwijsvernieuwing. Voor kwalitatief hoogwaardige schoolgebouwen moeten wij in Nederland teruggrijpen op
Kinder Cluster Noord Vleuterweide Leidsche Rijn Utrecht 2001-2007
enkele klassiekers en een aantal nieuw opgeleverde scholen. Dat is, gezien alle inspanningen en de maatschappelijke betekenis van de schoolomgeving, te beperkt. Zeker wanneer wij de goede voorbeelden in ons land afzetten tegen die in Zwitserland, Denemarken en Ierland.’ ‘Voor kennis over de fundamentele vraagstukken kan rijkelijk worden geput uit de ervaringen van de afgelopen tien jaar. Zelf trekken wij lessen uit onze praktijkervaring om kwaliteit te winnen. Ten eerste proberen wij meer ruimte te creëren in een schoolgebouw dan normatief noodzakelijk wordt gevonden. Zo maken we ruimte om ontmoetingen te faciliteren, zowel binnen als buiten. Ten tweede proberen wij onze ervaring met medeopdrachtgeverschap bij woningbouwprojecten over te brengen naar scholenbouw. Ten derde stellen wij vast, zoals zovelen, dat het interieur bijna nooit onderdeel is van de opdracht, terwijl dit integraal deel uitmaakt van een schoolconcept. Ten vierde zien wij mogelijkheden om aanzienlijke winst te behalen in klimaatbeheersing via architectuur. En ten slotte constateren wij dat de budgetten vrijwel altijd te laag zijn voor het realiseren van integrale kwaliteit. Toch hebben schoolbesturen vaak nog financiële reserves achter de hand om extra leerkrachten en ondersteuning te financieren, hetgeen de vraag oproept wat wijsheid is. Vanuit mijn verantwoordelijkheid als architect ligt mijn antwoord voor de hand. Maar de keuze die de onderwijswereld maakt, moet zeker ook serieus worden genomen. Dit dilemma vraagt om meer onderzoek naar het effect van investeringen in gebouwen, gebruikers en organisatie. Zonder dit inzicht zullen de architectenwereld en het onderwijsveld onnodig ver uit elkaar blijven staan.’
www.vmxarchitects.nl GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
43
M a rl i e s R o h mer
rubrieksnaam
interview
Een oplossing is total engineering De architect krijgt de regie
Marlies Rohmer won tot drie keer toe de Scholenbouwprijs. Hoe perfect kan of moet een school zijn? Rohmer: ‘We leven niet in een perfecte wereld, we kunnen alleen maar proberen het ultieme te benaderen binnen complexe randvoorwaarden.’
V
anuit deze optiek overziet Rohmer de situatie waarin de scholenbouw verkeert. ‘Overal in Nederland is de kwaliteit van scholenbouw de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. Er wordt goed nagedacht over wat een leeromgeving zou moeten zijn en er zijn vele inspirerende voorbeelden gerealiseerd die dit ook in praktijk brengen. Zelf sta ik aan de vooravond van een volgende stap, die van total engineering. Omdat scholenbouw per definitie een integrale opgave is, wil ik die verantwoordelijkheid ten volle nemen.’ In 24 uur Rohmer: ‘Ongeveer tien jaar geleden was ik toe aan een opdracht voor een publiek gebouw. Omdat het ontwerpen van een museum nog onbereikbaar was, heb ik mij bijna op het hinderlijke af in een selectie voor een nieuwe school gevochten. Op het allerlaatste moment kreeg ik die kans. In 24 uur tijd moest ik een visie maken voor basisschool De Vijver in de Haagse vinexwijk Wateringse Veld (1998-2001). Een bevriend architect heb ik gebeld om de belangrijkste do's en don'ts te horen. In een brainwave is het schetsontwerp tot stand gekomen. In het oogspringend zijn de schooltuin en het sportveld op het dak. In de daaropvolgende jaren heb ik enorm veel informatie verzameld over opgroeien, onderwijs, de belevingswereld van het kind, het steeds minder bewegen van kinderen en de opkomst van ‘het dikke kind’. In 2007 zijn deze inzichten en ideeën gebundeld in de publicatie Bouwen voor de NEXT GENE-
44
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
RATION. Daarin heb ik ook onze betrokkenheid bij het bouwen en ontwerpen van diverse scholen verwerkt.’ Het kiezen van een architect Rohmer: ‘Opdrachten voor scholen krijgen we onder meer als de selectie van de architect in handen is van gemeenten. Overheidsinstellingen zijn verplicht een architect te kiezen via een Europese aanbesteding. Dat betekent dat er eisen worden gesteld aan de bureauomzet en het aantal scholen dat je moet hebben gebouwd. Wij komen dus nooit in aanmerking voor het voortgezet onderwijs, want we hebben alleen basisscholen gebouwd. Ook komt het voor dat we op visie nul punten scoren, terwijl ik een boek over scholen heb geschreven. Kortom het is een tombola: rampzalig voor het verkrijgen van nieuwe opdrachten. Ik heb ideeën over het maken van een breed vmbo. Dit type onderwijs leent zich het meest van alle typen voortgezet onderwijs voor een bredeschoolbenadering. Een school als ontmoetingsplek voor de buurt, veelal allochtone ouders, taalcursussen, huiswerkhulp, een dependance van het bejaardentehuis, een garagebedrijfje, een restaurant, maar misschien ook wel een afdeling van criminaliteitspreventie. Het kan er allemaal in! Deze droom gaat vooralsnog aan mijn neus voorbij, ik kom niet uit het hokje basisonderwijs.’
Brede school De Matrix Hardenberg 2004-2007
‘Dat een hoog budget per definitie tot hogere kwaliteit leidt, is geen wet van Meden en Perzen. Ik maak scholen met
45
interview
lage budgetten die dankzij ingenieuze ontwerpkeuzes en vakmanschap uitstekend functioneren. Wel zie je vaak dat de installaties en de afwerking te wensen over laten. Materialen in schoolgebouwen zijn soms echt armzalig, terwijl onderhoud en beheer steeds belangrijker worden. Voor het schoolplein hebben we doorgaans alleen budget voor betontegels. Het verbaast me trouwens dat we nooit een programma van eisen krijgen voor het schoolplein: het brede schoolplein, dat publiek toegankelijk is en bijvoorbeeld samen met een speeltuinvereniging wordt beheerd. Om over de installaties maar te zwijgen: lokalen zijn qua temperatuur niet apart regelbaar, terwijl het ene lokaal op het zuiden ligt en het andere op het noorden. Er is een scheefgroei wat betreft budget, installatietechniek en ruimte tussen kantoren en scholen. Bij kantoren geldt een minimumeis van 8 vierkante meter ruimte per persoon. Een klaslokaal mag volgens de norm nog steeds 42 vierkante meter zijn en daar mogen 30 kinderen in. Bij kantoren is er doorgaans een installatiebudget van 400 euro per vierkante meter, bij scholen steeds de helft. Overigens moet worden onderkend dat de verschillen tussen budgetten aanzienlijk zijn. Voor mijn basisscholen varieert het de laatste jaren van 1.000 euro per vierkante meter tot 1.350 euro per vierkante meter.’ Total engineering Opdrachtgevers onderkennen dat het bij scholenbouw om een meervoudige opgave gaat, aldus Rohmer. ‘De school als culturele leer-, leef- en werkomgeving vraagt, binnen een sterk gefragmenteerd proces, om integratie. In de afgelopen jaren ben ik als architect altijd een schakel geweest tussen tal van partijen. Ik bepleit dan ook het model van total engineering, een model waarbinnen ik de eindverantwoordelijkheid neem en zelf zorg draag voor de keuze, aansturing en betaling van alle adviseurs. Het voordeel is dat de opdrachtgever één aanspreekpunt heeft, iemand die een totaaloverzicht heeft, zowel inhoudelijk als financieel.
46
rubrieksnaam
Total engineering impliceert transparantie en de mogelijkheid tot interne verschuivingen tussen beschikbare, maar voor de architect meestal onzichtbare of deels toegedekte budgetten. Uit het slim verbinden van budgetten voor grond (aankoop, verwerving en bouwrijp maken), bouwvoorbereiding (ontwerpkosten en procesbegeleiding), bouw (fysieke bouw, installaties en directievoering) en onderhoud is een enorme kwaliteitswinst te behalen. Zeker als het onderhoudsbudget integraal onderdeel wordt van de opdracht.’ Rohmer constateert wel een beperking. ‘Total engineering vraagt van een architectenbureau ervaring en brede kennis. Ook ons bureau zal zich hierin verder moeten ontwikkelen. Deze noodzakelijke ervaring en kennis bemoeilijken de entree van jonge architecten. Gelukkig zijn er nog steeds opdrachtgevers die juist jonge architectenbureaus selecteren, met uitermate verrassende en geslaagde resultaten, maar ook hier en daar wat minder goede uitkomsten. Laten wij deze opdrachtgevers prijzen, omdat zij een jonge generatie de kans geven om vastgegroeide praktijken op zijn kop te zetten.’ Meer oog voor renovatie ‘Bij total engineering blijft het opstellen van een programma van eisen de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever. Om tot een ruimtelijke vertaling te komen, zal de total engineer wat mij betreft een getekend programma van eisen maken. Dit is als het ware het schetsontwerp, waarbij kwaliteiten die niet in het programma van eisen worden gedefinieerd, zichtbaar worden gemaakt. In deze fase zal ook nadrukkelijker dan voorheen de aandacht uitgaan naar het onderzoeken van de mogelijkheid van renovatie. Bij woningbouw en andere voorzieningen is renovatie herontdekt. Bij scholenbouw nog te weinig. Als vanuit het onderwijsveld minder dogmatisch wordt vastgehouden aan vaststaande normen en metrages en bestuurlijk niet bij voorbaat al tot sloop is besloten, zal de waarde-
ring voor (gedeeltelijk) hergebruik van het bestaande ook bij scholenbouw kunnen toenemen.’
Brede school De Matrix Hardenberg 2004-2007
Meepraten ‘Total engineering vereist het schakelen tussen schalen. Oog hebben voor de stedenbouwkundige inpassing van een school (want een school kan in verband met duurzaamheid en flexibiliteit een generieke plattegrond hebben, maar geen generieke uitstraling) maar tegelijkertijd ook in gesprek blijven met leerkrachten over de plek waar het stopcontact voor de beamer of de verwarming moet komen. Dit lijkt een futiliteit, maar eist in het ontwerpproces vaak veel aandacht op. Wie scholen na de oplevering blijft bezoeken, zoals ik, ervaart trouwens waarom dit door leerkrachten belangrijk wordt gevonden.’ Dit laatste roept de vraag op hoe Rohmer omgaat met gebruikers. Rohmer: ‘In het ontwerpproces raadpleeg ik uiteraard de directie en soms in een veel te laat stadium leerkrachten. Tegelijkertijd vaar ik ook op mijn eigen kennis - niet in de laatste plaats als ouder - ervaring, intuïtie, creativiteit en opvattingen. Iets wat je van een deskundige mag en moet verwachten. Een schoolteam bouwt in principe één keer een nieuw schoolgebouw en heeft beslist ondersteuning nodig. Mede daarom wellicht vind ik leerkrachten en leerlingen vaak behoorlijk behoudend, uitzonderingen daargelaten natuurlijk. Een houding die ik terugzie in de interieursector. Waarom zijn er bijvoorbeeld geen stoelen en tafels die, zoals gebruikelijk bij kantoormeubilair, goed ontworpen en verstelbaar zijn? Pubers in groep 8 verschillen namelijk nogal in lengte. Simpelweg omdat er geen Arbo-eisen zijn? En waarom heeft de leraar geen eigen kamertje? Dit is precies de reden dat wij in elke school ‘ruimte à la carte’ ontwerpen. Het wordt tijd dat de discussie over de kwaliteit van scholenbouw zich ook verbreedt naar het interieur.’
www.rohmer.nl GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
47
L e o n T h i er
rubrieksnaam
interview
Wat architecten als ervaringsdeskundigen kunnen bijdragen Een voorlopige onderzoeksagenda
Dat projectmanagementbureaus vaak leidend zijn geworden bij scholenbouw, heeft de architectengemeenschap grotendeels aan zichzelf te wijten, aldus Leon Thier, directeur en oprichter van Studio Leon Thier architecten.
T
hier: ‘De kunst is om de leidende positie terug te winnen. En wel door te benadrukken waar het bij kwalitatief hoogwaardige scholenbouw werkelijk om gaat: het ontwerpend onderzoek, het bieden van overzicht en het ruimtelijk inzichtelijk maken van sfeer en plekken voor onderwijs, ontmoeting en ontplooiing.’ Belang van diversiteit ‘Kinderen maken in hun eerste levensjaren veel mee, maar hun ervaringen zijn kort en vluchtig. De basisschool is, na de thuissituatie, de plek waar zij voor het eerst een langdurige en indringende ervaring opdoen en kennismaken met de maatschappij. Een belangrijke plek dus, die de architectuur een grote verantwoordelijkheid oplegt. Ik heb een tiental schoolgebouwen ontworpen, van basisschool tot hogeschool, en heb steeds meer inzicht gekregen in het belang van diversiteit aan leer- en leefruimtes in en nabij een school, ongeacht het schooltype. De Haagse Hogeschool (1990-1996) was mijn eerste schoolontwerp en tegelijk het grootste; het bijna mediterrane plein is een doorslaand succes. In het ontwerp ontdekten we het belang van de “openbare ruimte” in een school.’
48
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
Team maken ‘Het belang van de architectenkeuze wordt over het algemeen onderschat. Projectmanagementbureaus benaderen de selectie meestal juridisch en sluiten vele architectenbureaus uit door het stellen van de meest belachelijke eisen. Zo wordt vanuit een misplaatste, risicomijdende opstelling, zogenaamd om de opdrachtgever te beschermen, een omzet gevraagd van een miljoen euro. Dat betekent dat een bureau groter moet zijn dan een man of tien, maar dat zegt niets over de kwaliteit van het bureau. Bovendien vraagt men naar referentiegebouwen die recent zijn gerealiseerd. De meest ervaren architecten kunnen afvallen omdat hun prachtige gebouw te oud is om mee te tellen. Het lijkt er zelfs op dat de selectiecriteria bij die projectmanagementbureaus worden geschreven door jonge trainees zonder kennis en ervaring van programma’s van eisen en vooral zonder enig maatschappelijk besef. Nog vaker heb ik de indruk dat zij de criteria en programma’s van eisen van elkaar overschrijven. Discussie over ambities wordt eerder vermeden dan gevoerd. En er wordt nauwelijks tijd genomen voor waar het werkelijk om draait, namelijk het verkennen of er
International School Den Haag 2003-2006 Atelier Pro/Leon Thier
Trias vmbo Krommenie 2000-2006 Atelier Pro/Leon Thier
49
interview
interview
International School Den Haag 2003-2006 Atelier Pro/Leon Thier
een klik is tussen opdrachtgever en het team dat aan een schoolontwerp gaat werken. Het kiezen van een architect duurt hooguit vijf kwartier, evenveel als nodig is voor de weekendboodschappen in de supermarkt. Nadrukkelijk spreek ik over het belang van het samenstellen van een team, want een ontwerp- en ontwikkelproces wordt, ook vanuit het bureau, nooit door één architect doorlopen. Daarnaast spelen nog vele andere adviseurs een belangrijke rol. Wie zich dat realiseert, zal aandacht besteden aan teambuilding. Als de architect in staat is het vertrouwen van de opdrachtgever te winnen, zal hem worden gegund om de spil en aanjager van het team te zijn. Soms lukt dat samen met een projectmanager die geestverwant is.’ Positie herwinnen ‘Iedereen stelt het belang van het kind voorop. Of zegt dat te doen. Maar hoe is de praktijk? Vele maanden gaan in de projectvoorbereiding verloren met allerlei juridische en procedurele zaken rond de opdrachtformulering. Kostbare tijd die moet worden ingehaald tijdens de conceptontwikkeling. Van de architect wordt verwacht om in enkele weken een pedagogische visie om te zetten in een (schets)ontwerp, terwijl het essentieel is voor de kwaliteit van scholenbouw en in het belang van het kind om de tijd te nemen voor conceptontwikkeling, het interviewen van kinderen en het organiseren van creatieve werkvormen om tot nieuwe ideeën te komen,
50
het onderzoeken van de context van een plek, het verbinden van belangen en vervolgens het ruimtelijk vertalen. Hierin schuilt het onderscheidend vermogen van de architect die zich rekenschap geeft van zijn maatschappelijke rol. Een kwaliteit waar geen projectmanagementbureau tegenop kan bieden. Maar dit vraagt wel om een architectengemeenschap die haar professionaliteit nadrukkelijk profileert en investeert in kennisontwikkeling en kennisdeling.’ Inzicht verdiepen ‘Architecten zijn ervaringsdeskundigen die een antenne ontwikkelen om te leren hoe mensen een gebouw gebruiken en ervaren. Bij het ontwerp van specifieke gebouwen als scholen wordt de architectengemeenschap telkens opnieuw geconfronteerd met fundamentele vragen. Zonder de indruk te willen geven een complete onderzoeksagenda voor ogen te hebben, springen enkele onderwerpen er uit. Ten eerste is er de behoefte aan kengetallen waarmee onmogelijke programma’s van eisen en ontoereikende budgetten in een vroeg stadium krachtig kunnen worden bestreden. Ten tweede is het gewenst om kennis te ontsluiten over praktische ontwerpoplossingen, zoals het boeken van ruimtewinst door functies slim te combineren. Deze kan worden ingezet om extra openbare ruimtes, veelal niet voorzien in de programma’s van eisen, te realiseren.
Ten derde vraagt het nieuwe leren om kennisuitwisseling en methodiekontwikkeling. Welke ruimtebehoefte heeft het nieuwe leren? Welke milieukwaliteiten zijn nodig? In welke dichtheden gedijt het? Ten vierde is typologisch onderzoek gewenst nu er behoorlijk wat variaties in schooltypen zijn gerealiseerd. Ten vijfde vraagt het binnenklimaat om nader onderzoek. De architectengemeenschap kan niet blijven wijzen naar de adviseurs, installateurs en te lage budgetten. Wij moeten onze verantwoordelijkheid nemen en onze kennis op dit punt inzetten. Met name door te onderzoeken hoe het ontwerp slim omgaat met alle randvoorwaarden. Ten zesde is het noodzakelijk om praktische methodes te ontwikkelen die opdrachtgevers overtuigen van het belang van initieel investeringsbudget voor de “totale levensfase”. In plaats van de gebruikelijke focus op een zo laag mogelijke aanvangsinvestering, ontwikkel je zo gebouwen die lang stand houden en weinig energie vragen. Ten zevende groeit de ervaring met het zelf maken van programma’s van eisen, het liefst getekend en dus verbeeld. Hoe kan de architectengemeenschap een alternatief bieden aan de overwegend procedurele en vooral budgettair gestuurde programma’s? En ten slotte zou de architectengemeenschap zelf meer reflectief te werk moeten gaan. Elke architect gaat wel eens terug naar GEEN METER TE VEEL
opgeleverde projecten, maar wat doen wij met deze ervaringen? Wordt het niet tijd dat wij meer systematisch onderzoek doen naar het feitelijke gebruik van opgeleverde schoolgebouwen? En hebben architecten niet genoeg vertrouwen gewonnen dat zij vanzelfsprekend aanblijven als adviseur na oplevering, juist om te zorgen dat de eerste knelpunten goed worden opgelost? Maatschappelijk onverantwoord Ik bemerk vaak een strijd tussen de formele bestuurders, voor wie het bouwen van een school een GEEN METER TE VEEL
procedurele en financiële opgave is, en de gebruikers, voor wie de school hun dagelijkse werkomgeving is. Meestal sluit ik een verbond met diegenen die hun energie en macht in willen zetten voor het uiteindelijke resultaat: een leef- en leeromgeving die uitdaagt om deel te leren zijn van onze maatschappij. Als dit verbond er is, lukt het vaak om haalbaar te maken wat onmogelijk werd geacht, door een slim ontwerp, of door domweg op de barricaden te gaan voor meer budget. Qua budgetten voor onderwijsaccommodaties worden sterk
uiteenlopende keuzes gemaakt in ons land variërend van 850 tot 1.050 euro bouwkosten per vierkante meter voor een basisschool, terwijl aan een gemiddelde sociale huurwoning 950 tot 1.200 euro bouwkosten en aan een gemiddeld kantoor boven de 1.300 euro bouwkosten per vierkante meter wordt uitgegeven. We hebben de mond vol over investeren in de jeugd en onze toekomst, maar dat blijkt niet uit deze budgetten.’
www.studioleonthier.nl 51
H a i k o M e i j er
interview
interview
Weinig oog voor mogelijkheden hergebruik Elke school is anders
Haiko Meijer is architect en medeoprichter van Onix. Het Groningse bureau heeft in het afgelopen decennium negen scholen ontworpen. Het merendeel zijn brede scholen, in het noorden ook wel vensterscholen genoemd. De visie van opdrachtgevers is redelijk consistent, aldus Meijer.
H
et verschil in de ontwerpen schuilt in de identiteit die Onix aan elke school geeft. Verschillen die zijn gebaseerd op de ruimtelijke, culturele en sociaal-maatschappelijke context waarbinnen een school gestalte krijgt. In 1997, drie jaar na de oprichting van het bureau, kreeg Onix de vraag van de gemeente Groningen of het een vensterschool wilde ontwerpen in de Oosterparkwijk. Tot die tijd was het bureau vooral actief in de woningbouw. Met deze opdracht kreeg Onix de kans om in een ander gebouwtype te laten zien welke bijdrage het wil leveren aan architectuur. Meijer: ‘Scholenbouw was in die tijd een gesloten wereld. Daar kwam je als jong architectenbureau niet makkelijk tussen. En volgens mij is deze situatie nog zo. Gemeenten die kansen bieden aan jonge architectenbureaus kunnen niet genoeg worden gewaardeerd. Onix heeft inmiddels in het hele land een behoorlijke staat van dienst opgebouwd als het gaat om scholenbouw.’ Kritisch bevragen ‘In de onderwijswereld is voortdurend sprake van vernieuwing. Als ik terugkijk naar de negen scholen die Onix in de afgelopen tien jaar heeft ontworpen, dan stel ik vast dat de vraag van opdrachtgevers in
52
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
essentie consistent is gebleven. Onderwijsvernieuwing heeft blijkbaar een beperkte invloed op de vraag van de opdrachtgever. Ons bureau staat bekend als een kritische opdrachtnemer. We zijn het bijna nooit, misschien wel nooit, geheel eens met de vraag die ons bij de start van een ontwerpopgave wordt gesteld. We zijn kritisch over de locatie, over het programma, over de vormgeving. Onze kritische houding helpt ons en de opdrachtgever om de per definitie te kleine budgetten slimmer in te zetten. Daarnaast draagt onze kritische houding bij aan wat wij zien als de kern van de ontwerpopgave: op zoek gaan naar de culturele meerwaarde of identiteit van een schoolgebouw en zijn omgeving.’ Hergebruik ‘Het scholencomplex Binnenmaas (20022004) verenigt twee scholen en een peuterspeelzaal. Het groene karakter van de locatie blijft optimaal intact doordat de inpandig gelegen bergingen en fietsenstalling – een volstrekt onderbelicht thema bij scholenbouw – het gebouw compact houden. De kameleon is als metafoor gebruikt voor het gebouw dat meerdere gebruikers en gezichten heeft. Dit is afleesbaar aan de huid. In het interieur wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende scholen
Scholencomplex Binnenmaas Heinenoord 2002-2004
53
interview
interview Westpolderschool Berkel en Rodenrijs 2004-2006
en de onder- en bovenbouw door kleurgebruik. Door het behoud van de bestaande gymzaal is er zonder extra budget ongeveer 150 vierkante meter extra vloeroppervlak ontstaan. Hergebruik is in veel van onze ontwerpen terug te vinden, een optie die door opdrachtgevers meestal niet wordt meegenomen bij opdrachtformuleringen. Te vaak constateren wij dat bij voorbaat al is uit-gegaan van sloop van bestaande bebouwing, terwijl gedeeltelijke inpassing ervan niet alleen vanuit budgettaire overwegingen kansrijk is, maar soms ook bijdraagt aan de identiteit van het nieuwe complex.’ twee onder één kap ‘De Westpolderschool in Berkel en Rodenrijs (2004-2006) bestaat uit twee scholen. Het stedenbouwkundig plan voorzag in twee aparte gebouwen aan weerszijden van een fietspad. Om het beschikbare budget optimaal te gebruiken, hebben wij de gebouwen ‘onder één kap’ geplaatst en hebben wij extra ruimte zoals een knutselzolder aan het complex kunnen toevoegen. De wijk, toen nog in aanbouw, kenmerkte zich door traditioneel ogende bakstenen woningen met erkers en dakkapellen. In het ontwerp voor de Westerpolderschool introduceerden we hetzelfde thema door het combineren van verschillende maten van dakkapellen, de school is als het ware een-dakkapel-ineen-dakkapel-op-een-dakkapelaan-een-dakkapel geworden. Het scholencomplex integreert zo in de omliggende wijk, terwijl het door materialisatie, maatvoering en functie een eigen positie in de omgeving opeist. De gevels en het
54
dak bestaan uit zink, alsof er een plaat metaal over het complex is gelegd. Om te benadrukken dat het dak en de gevel een samenhangend geheel zijn, zijn er in het zinken gedeelte alleen dakramen toegepast. Voor het interieur van de Westpolderschool is ook een metafoor gebruikt. Meijer: ‘Het binnengebied van de school is als een octopus die de vertrekken ontsluit, onderwijsruimte herbergt en uitmondt in de kop: de gemeenschappelijke ruimte. De tentakels van de octopus reiken over beide verdiepingen en door verbredingen van gangen ontstaan extra verblijfsruimtes. Het door de dakkapellen intredende licht valt via vides tot aan de begane grond. De binnenruimte krijgt hierdoor een bijna sacrale sfeer.’ Flexibel en specifiek ‘In het scholencomplex Binnenmaas, de Westpolderschool en andere scholen is het de opgave om te zoeken naar maximale flexibiliteit. Flexibiliteit is het ruimte geven aan onzekerheid. Tegelijkertijd heeft flexibiliteit ook zijn grenzen. Als de vraag van een opdrachtgever naar flexibiliteit onvoldoende wordt onderzocht, bestaat het risico dat er karakterloze gebouwen en grote technische en beheerproblemen ontstaan. De architect heeft de verantwoordelijkheid om te zoeken naar het evenwicht tussen flexibiliteit en het specifieke.’ Wat dit laatste betreft brengt Meijer de Schoolparasite in Hoogvliet (2004) in herinnering. Op verzoek van Wimby!, een onafhankelijke organisatie die de grootschalige herstructurering van Hoogvliet verrijkte met verschillende projecten, ontwikkelde
Onix een noodlokaal, dat door zijn bijzondere en eigenzinnige vormgeving volstrekt anders is dan gangbare noodlokalen, maar dat wel in een minimale bouwtijd ter plaatse kon worden opgebouwd. De intentie om zo’n mooi noodlokaal in productie te nemen, is helaas mislukt. Het is bij een prototype gebleven. Posities verhelderen Meijer: ‘Onix kiest niet voor directievoering op de bouw, omdat we ons willen concentreren op het ontwerpen en uitwerken. We ervaren een toenemende invloed van projectmanagementbureaus, vaak dezelfde bureaus die ook de architectenselectie bepalen. Om te voorkomen dat er een gesloten circuit ontstaat en om belangen zuiver te houden, zou een onafhankelijke instantie in het leven moeten worden geroepen die opdrachtgevers begeleidt bij het formuleren van een programma van eisen en de selectie van adviseurs. Onze wens is om de programma’s van eisen nadrukkelijk samen met de opdrachtgever en gebruikers te formuleren, omdat via het over en weer kritisch bevragen, ongekende ruimtelijke antwoorden worden gevonden. Antwoorden die nooit waren gevonden als een programma van eisen keurig is opgesteld volgens de bestaande normen. Elke school vraagt om inzicht in de gebruikers, wat hen beweegt en welke identiteit het beste bij hen past. Alleen zo zijn maatpakken te leveren. Maatpakken die, getuige de gesprekken die wij voeren op gerealiseerde scholen, werkelijk bijdragen aan een prettige omgeving voor leraren, leerlingen en hun ouders.’
www.onix.nl GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
55
n a 2000 tijdlijn
tijdlijn
EEN eeuw scholenbouw Nederland heeft een rijke traditie op het gebied van schoolgebouwen. Een analyse van de bouwproductie van de afgelopen ruim honderd jaar (1866-2007) toont een ontwikkelingsgeschiedenis met interessante experimenten maar de laatste jaren lijken de grenzen van de inventiviteit te zijn bereikt. Tegenwoordig streeft men naar zeer compacte schoolgebouwen, zowel voor het primair als voor het voortgezet onderwijs. Natuurlijk zijn scholen qua afmeting en programma niet meer te vergelijken met die van een eeuw geleden. Het bouwvolume is in de loop der jaren spectaculair toegenomen. Maar waar vroeger de school bestond uit een logische optelsom van eenduidige elementen - klaslokalen, gangen, docentenruimte, speelplaats en gymzaal - is er nu sprake van een complex programma als gevolg van steeds weer nieuwe onderwijsinzichten. Ingrijpende onderwijsveranderingen in combinatie met flinke bezuinigingen van de rijksoverheid hebben vanaf de jaren tachtig geleid tot een versobering van onderwijsgebouwen, waarin een dubbel of meervoudig ruimtegebruik noodzaak is geworden. De ruimtenorm is per leerling weliswaar toegenomen van 1,1 m2 per leerling (bruto vloeroppervlak zonder verkeersruimtes) eind negentiende eeuw naar 3,5 m2 per leerling (bruto vloeroppervlak zonder verkeersruimtes) nu. Toch is de druk op de ruimte en de voorzieningen in de huidige generatie schoolgebouwen flink opgevoerd. Per dag verblijven de kinderen veel langer op school. Het onderwijsprogramma vraagt bovendien om meer diverse gebruiksmogelijkheden binnen de beschikbare ruimte.
Veiligheidsaspecten beïnvloeden in toenemende mate het ontwerp van scholen. Geborgenheid en kinderlijke maat hebben plaatsgemaakt voor onaantastbaarheid. Dit heeft consequenties voor de toegankelijkheid van de school, de circulatie in het gebouw en de plaats van de school in de publieke ruimte. onderwijsScholen worden steeds meer tot naar binnen klaslokaalgekeerde objecten die los praktijklokaal lijken te zijn ontworpen. van hun omgeving auditorium De trend van compacte schoolgebouwen administratie wordt dan ook vergezeld door autonomie. docenten kantoren
Wat zegt het schoolgebouw over onderoverige functies wijsopvattingen? In twee tijdlijnen brengt conciergewoning architecten-serviceruimtes en onderzoeksbureau .Fabric1 de typologische ontwikkeling van het 10m schoolgebouw in het primair en voortgezet onderwijs in beeld.
onderwijs klaslokaal werkplek / studiezone praktijklokaal auditorium polyvalente ruimte / aula administratie docenten vergaderruimte kantoren
.Fabric houdt zich bezig met ruimtelijke, stedelijke en maatschappelijk vraagstukken in Nederland. Het architecten- en onderzoeksbureau staat onder leiding van Eric Frijters en Olv Klijn en is gevestigd in Amsterdam. www.fabrications.nl 1
Trias VMBO (Kamstructuur) Atelier Pro/Leon Thier, Krommenie 2006
56
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
overige functies gymzaal kleedkamers kantine naschoolse opvang kinderdagverblijf toneelzaal welzijn mediatheek / bibliotheek conciergewoning tuin schoolplein serviceruimtes fietsenberging 10m
65
facts & figures
facts & figures
Onderzoek stelt Utrecht voor een dilemma
Simone van den Brink Projectcoordinator masterplannen onderwijs
Kwantiteit of Kwaliteit
Een financiële analyse van de schoolgebouwen die de afgelopen vijf jaar door gemeente Utrecht zijn gerealiseerd of nog in ontwikkeling zijn, toont aan dat de budgetten die de rijksoverheid beschikbaar stelt gemiddeld 30% te laag zijn.
D
e gemeente Utrecht onderschrijft dat goed onderwijs goede schoolgebouwen vergt. De achterstand in onderhoud, renovatie en nieuwbouw wordt voor 2015 op basis van een meerjarig masterplan aangepakt.* Het masterplan is een gezamenlijk initiatief van de gemeente en alle Utrechtse schoolbesturen voor primair onderwijs. Het omvat de sloop van 75 schoolgebouwen, renovatie en uitbreiding voor 100 schoolgebouwen en nieuwbouw voor 35 scholen. Daarbij komt nog het masterplan voor voortgezet onderwijs dat bijna is afgerond. In 2002 is de uitvoering van start gegaan, nadat alle 172 scholen voor het primair en voortgezet onderwijs zijn geanalyseerd: plannen voor sloop, renovatie, uitbreiding of nieuwbouw zijn gekoppeld aan de onderwijsambities voor de komende jaren en aan de middelen die ter beschikking staan. Inmiddels zijn er acht scholen onder handen genomen, nog vier scholen staan voor nieuwbouw op de agenda en één school voor uitbreiding. Voor de omvangrijke vinexlocatie Leidsche Rijn is een apart masterplan ontwikkeld voor primair en voortgezet onderwijs. Het gaat hier om 28 nieuwbouwprojecten, waarvan er nog 13 te realiseren zijn. Maar goed onderbouwde masterplannen en mooie ambities ten spijt, de afgelopen jaren is gebleken
dat de normbudgetten structureel te laag zijn voor het realiseren van onderwijsvoorzieningen die voldoen aan de eisen en kwaliteiten die er wettelijk worden gesteld en die tevens voldoen aan de beleidsambities van de gemeente. Bij de uitvoering van de masterplannen is om verschillende redenen per project extra budget aangewend. Resultaten normkostenonderzoek in Utrecht Bij de gemeente Utrecht ontstond ongerustheid over de uitvoerbaarheid van de masterplannen, immers de beschikbare budgetten bleken ontoereikend. Om meer grip te krijgen op de kostenoverschrijdingen heeft de gemeente onderzocht waardoor de budgetoverschrijdingen worden veroorzaakt. Hiervoor zijn alle schoolgebouwen en/of MFA’s (Multi Functionele Accommodatie) die de afgelopen vijf jaar gerealiseerd of in ontwikkeling zijn, grondig geanalyseerd. Aangetoond is welke budgetten noodzakelijk zijn om te voldoen aan de wettelijke eisen van het Bouwbesluit en aan het ambitieniveau van de gemeente Utrecht met betrekking tot het binnenklimaat, duurzaam bouwen, stedenbouwkundige randvoorwaarden en het realiseren van MFA’s. Vijf schoolgebouwen of MFA’s zijn nader uitgewerkt ter illustratie van het gehele onderzoek.
voor Nieuwbouw basisschool in krachtwijk In de naoorlogse wijk Overvecht is voor een basisschool met twaalf groepen vervangende nieuwbouw gerealiseerd. De school omvat ook een VVE en een ouderlokaal. Het ontwerp gaat uit van een eenvoudige rechthoekige plattegrond in twee bouwlagen (totaal 1.826 m2 bvo). Alles is traditioneel. De indeling bestaat uit groepsruimtes aan een gang zonder flexibele wanden. De gevel is opgetrokken in metselwerk met kleine gevelopeningen. De afdeling Onderwijshuisvesting stuurde eropaan om dit project binnen het gereserveerde normbudget van
NA
€ 2.600.000 te realiseren. Dat is niet gelukt. Begin 2009 besloot de gemeente dat alle nog nieuw te bouwen scholen minimaal moeten voldoen aan binnenklimaat klasse B. Voor deze school was eerder al 4% extra budget beschikbaar gesteld voor een beter binnenmilieu, maar om aan de nieuwe eisen te voldoen is nogmaals 6,5% extra budget noodzakelijk. Omdat de gemeente deze school een voorbeeldfunctie toekent in de herontwikkeling van de ‘krachtwijk’ Overvecht is 7,5% extra budget beschikbaar gesteld om de omgeving rondom het nieuwe gebouw en het schoolplein
aantrekkelijker te maken. Het schoolplein is iets vergroot. In plaats van hekken zijn hagen geplant, waardoor de school een vriendelijker uitstraling heeft naar de buurt. De stichtingskostenraming van april 2009 geeft aan dat er ondanks deze extra beschikbaar gestelde budgetten nog een tekort is van 7,5% op het totale budget. Omdat er tijdens het gehele proces zorgvuldig gelet is op de kosten, valt er niets meer te bezuinigen. Voor deze eenvoudige en sobere school met een binnenklimaat klasse B en schoolplein dat past in de buurt is een budget noodzakelijk van € 3.330.000, 28% meer dan het normbudget.
* Masterplan Primair Onderwijs (PO) en (Voortgezet) Speciaal Onderwijs (V)SO 2007-2014
66
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
67
facts & figures
facts & figures
Verhouding normvergoeding en programma van eisen door Christian van Ginneke, M3V adviespartners en David Meijer, Vitruvius Consultancy
Dit onderzoek toont aan dat om te voldoen aan de prestatie- en kwaliteitseisen die door de wet zijn opgelegd (Bouwbesluit, Arbo) een budget van circa € 2.061 per m2 bvo noodzakelijk is in plaats van het normbudget van € 1.450 per m2 bvo (het normbudget voor een brede
voor MFA’s in nieuwbouwwijk Leidsche Rijn De MFA’s in Leidsche Rijn zijn inmiddels allemaal gebouwd. Het zijn in deze omvangrijke nieuwbouwwijk de belangrijkste ontmoetingsplaatsen. De gebouwen hebben veel functies en zijn flexibel qua indeling en gebruik. Vanwege hun bijzondere maatschappelijke functies is er extra aandacht besteed aan vormgeving en uitstraling. De budgetten voor deze gebouwen liggen circa 40 tot 60% hoger dan de budgetten voor de MFA’s
68
school: 20 groepen onderwijs, kinderopvang en bso). Het benodigde budget ligt 30% hoger dan het beschikbare budget. Toelichting: de meetbare, kwantitatieve prestatie- en kwaliteitseisen met betrekking tot daglicht, ventilatie, EPCnorm, brandtechnische eisen,
et cetera, zijn de afgelopen jaren in het Bouwbesluit steeds zwaarder geworden. Dit is ten koste gegaan van minder meetbare prestatie-eisen, zoals de onderwijskundige visie, de kwaliteit van het interieur en de uitstraling van het gebouw naar zijn omgeving.
Business case Utrecht-Overvecht door Integrale Projecten, DMO, gemeente Utrecht
NA
Dit onderzoek geeft aan dat er op basis van de werkelijke bouwkosten een budget noodzakelijk is van € 1.610 per m2 bvo ten opzichte van het normbudget van € 1.410 per m2 bvo (in Overvecht is gerekend met een paalfundering van 15-20 meter voor een 16-klassige basisschool, waardoor het normbudget lager
voor
in de bestaande stad, vanwege de bijzondere stedenbouwkundige randvoorwaarden en extra ontwikkelingskosten (waaronder het procesmanagement). Toch bleken deze budgetten niet in alle gevallen voldoende om ook een goed binnenklimaat te realiseren en een gebouw op te leveren dat in exploitatie en beheer is te bekostigen uit de normvergoeding.
GEEN METER TE VEEL
MFA’s in nieuwbouwwijk Leidsche Rijn De MFA’s in Leidsche Rijn zijn inmiddels allemaal gebouwd. Het zijn in deze omvangrijke nieuwbouwwijk de belangrijkste ontmoetingsplaatsen. De gebouwen hebben veel functies en zijn flexibel qua indeling en gebruik. Vanwege hun bijzondere maatschappelijke functies is er extra aandacht besteed aan vormgeving en uitstraling. De budgetten voor deze gebouwen liggen circa 40-60% hoger dan de budgetten voor de MFA’s
GEEN METER TE VEEL
is); een budgetverhoging van 14%. Daarnaast is extra budget noodzakelijk om te voldoen aan het kwaliteitsniveau van de gemeente Utrecht: binnenklimaat B, toegankelijkheid Agenda 22, kunstregeling en duurzaam bouwen. Dit betekent dat de budgetten nogmaals verhoogd moeten worden met € 110 per
m2 bvo, een budgetverhoging van 8%. Stedenbouwkundige randvoorwaarden en welstandsadvies zijn hier nog niet bekend. Ook de te verwachten extra ontwikkelingskosten voor het realiseren van een MFA zijn nog niet opgenomen.
NA
in de bestaande stad, vanwege de bijzondere stedenbouwkundige randvoorwaarden en extra ontwikkelingskosten (waaronder het procesmanagement). Toch bleken deze budgetten niet in alle gevallen voldoende om ook een goed binnenklimaat te realiseren en een gebouw op te leveren dat in exploitatie en beheer te bekostigen is uit de normvergoeding.
69
facts & figures
facts & figures
voor
Nieuwbouw vo-school met gebouwde fietsenstalling In de naoorlogse wijk Kanaleneiland wordt een nieuwe school gebouwd voor voortgezet onderwijs (havo/vwo). De school begint met 600 leerlingen, maar krijgt de mogelijkheid uit te breiden tot 800 leerlingen. Het ontwerp bestaat uit een eenvoudig rechthoekig volume in vier bouwlagen (totaal 4.590 m2 bvo) en moet worden gerealiseerd binnen het normbudget van € 5.900.000. Het programma is gebaseerd op de onderwijskundige visie en de stedenbouwkundige uitgangspunten van de gemeente. De gemeente heeft het budget inmiddels verhoogd met 15% voor het binnenklimaat en 12% voor een fietsenstalling. Als stedenbouwkundige
70
NA
voor
randvoorwaarde is meegegeven dat de fietsenstalling in het gebouw opgenomen moet worden. Het gevolg is dat er een extra bouwlaag moet worden gerealiseerd, terwijl het normbudget uitgaat van eenvoudige fietsenrekken op het schoolplein. De stichtingskostenraming van begin 2009 geeft aan dat er boven deze reeds beschikbaar gestelde extra budgetten nog een tekort is van 11,5% op het totale budget. Om de onderwijskundige kwaliteit te waarborgen, een verantwoord binnenmilieu te creëren en te voldoen aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden is een stichtingskostenbudget nodig van € 8.174.000, 38% meer dan het normbudget.
GEEN METER TE VEEL
Uitbreiding van een binnenstedelijke basisschool Een binnenstedelijke basisschool krijgt een uitbreiding met 1.445 m2 bvo. Het ontwerp bestaat uit een eenvoudig rechthoekig volume in twee lagen dat met een glazen gang verbonden is met het bestaande (monumentale) schoolgebouw. Het ontwerp sluit aan bij de onderwijskundige visie voor deze school. Deze uitbreiding moet worden gerealiseerd voor het normbudget van € 2.250.000. Op advies van de welstandscommissie is de indeling van de gevel afgestemd op het bestaande schoolgebouw en worden de
GEEN METER TE VEEL
NA
kozijnen uitgevoerd in aluminium in plaats van hout. De gemeente heeft het budget inmiddels verhoogd met 1,8% voor de vertraging die het project heeft opgelopen door bezwaren van omwonenden, 4,4% voor het binnenklimaat en 22% om te voldoen aan de welstandseisen. Om de afstemming op de onderwijsvisie van deze school te waarborgen, te voldoen aan de eisen ten aanzien van het binnenmilieu en welstand is een stichtingskostenbudget nodig van € 2.890.000, 28% meer budget dan het normbudget.
71
facts & figures
Groeiende discrepantie tussen budgetten en wensen De financiering van de masterplannen is gebaseerd op de normkostenvergoeding. Deze wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de indexatiecijfers die door de VNG worden aangegeven. De normbedragen uit de modelverordening VNG vinden weer hun oorsprong in het vergoedingenstelsel van de rijksoverheid, dat al in 1985 is vastgelegd in het rapport van de werkgroep LONDO. Deze staat bekend vanwege haar streven naar een ‘sobere en doelmatige’ bouw. Toen de verantwoordelijkheid voor de schoolgebouwen in 1997 door het Rijk is overgedragen aan de gemeenten zijn deze richtlijnen en normvergoedingen door de gemeente opgenomen in haar huisvestingsverordening. De budgetten die de gemeenten via het gemeentefonds van het Rijk ontvangen, zijn ook daarop gebaseerd. De jaarlijkse indexatie van de budgetten houdt echter geen rekening met: • nieuwe prestatie-eisen (Bouwbesluit, Arbo, EPC —Energie Prestatie Coëfficiënt—) • kwaliteitseisen (duurzaamheid, binnenklimaat) • omgevingskwaliteitseisen (stedenbouw, welstand) • functionaliteit: nieuwe onderwijsvisies (flexibiliteit, zelfstandig werken, brede scholen) • prijsstijgingen (markt, materialen, mankracht) Het gevolg is een steeds toenemend verschil tussen de beschikbare budgetten en de door politiek, economie en samenleving gestelde randvoorwaarden en eisen. Het normbudget prijspeil 2009 ligt tussen de circa € 1.495 per m2 bvo voor een 16-klassige basisschool en € 1.595 per m2 bvo voor een 8-klassige basisschool. Hiervan moeten de bouwkosten, advieskosten (projectmanager, architect, constructeur, installatieadviseur, et cetera), terreininrichting en verhuiskosten worden betaald.** Conclusies 1. Normbudgetten die de rijksoverheid beschikbaar stelt houden geen rekening met: • prestatie- en kwaliteitseisen die wettelijk zijn vastgesteld (Bouwbesluit, Arbo) • specifieke Utrechtse kwaliteitseisen: binnenklimaat B en duurzaam bouwen • ontwikkelingskosten multifunctionele accommodaties • randvoorwaarden op het terrein van ruimtelijke ordening: - stedenbouwkundige randvoorwaarden - welstandsadviezen - monumentale gebouwen - milieu: luchtkwaliteit en geluid 2. De budgetten die de gemeente heeft gereserveerd voor de uitvoering van het masterplan zijn gebaseerd op kwantitatieve gegevens. Maar in de praktijk zijn er altijd aanvullende, locatiespecifieke wensen, die noodzakelijk zijn voor een toekomstbestendig en duurzaam schoolgebouw.
facts & figures
Drie opties De gemeente Utrecht staat bij de uitvoering van haar huisvestingsplan voor de vraag: wat is het kwaliteitsniveau voor scholen die veertig jaar mee moeten gaan?
Op de huidige manier verdergaan betekent • vasthouden aan de normbudgetten • ad hoc gemiddeld 30% budgetten opplussen • hiervoor elders middelen moeten vinden • scholenbouw wordt onderhevig aan breed politiek krachtenveld • scholenbouw wordt afhankelijk gemaakt van persoonlijke doorzettingsmacht • scholenbouw gaat mogelijk ten koste van andere zaken • scholenbouw vertroebelt relatie tussen gemeenten en schoolbesturen
Een vergelijking in cijfers
m2 ruimte per persoon
School 5,8 m2
Kantoor 21 m2
Budget per m2 bvo
BezettingsgraaD
School 70-90%
Kantoor40-60%
School € 1.500
Kantoor € 1.815
De Gammaschool van de 21e eeuw ontwikkelen
Een seriematig goedkoop te realiseren systeembouw ontwikkelen voor de uitvoering van alle nieuwbouwprojecten binnen het masterplan. Een update van de MUWIschool, zonder locatiespecifieke kwaliteiten. Sober en doelmatig, zonder behoorlijk binnenklimaat.
De normbudgetten substantieel verhogen
Bij alle nog te (ver)bouwen scholen de budgettenverhogen • met minimaal 15% om te voldoen aan de wettelijke eisen • minimaal 10% om het gestelde kwaliteitsniveau te realiseren • met minimaal 20% ten behoeve van de ontwikkelingskosten van brede scholen • 10 tot 20% ten behoeve van aanvullende randvoorwaarden (stedenbouw, welstand, monumenten) Wanneer deze budgetverhoging moet komen uit de financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld voor uitvoering van het masterplan, kunnen er minder scholen gebouwd of verbouwd worden. Dat betekent inleveren op de kwantiteit ten gunste van de kwaliteit. Een alternatief is het oprichten van een gemeentelijk fonds waaruit kan worden geput om aan alle aanvullende randvoorwaarden, die substantieel kostenverhogend zijn, te voldoen. De bouwheren moeten dan met een goed onderbouwde kostenraming aantonen waarom extra financiële middelen nodig zijn voor het realiseren van hun project.
1 : 3,5
1:7
1 : 8,4
Een leerling heeft 3,5 keer minder ruimte tot zijn beschikking dan een werknemer, die maar de helft van de tijd op kantoor is: een verdubbeling van ruimte per werknemer. Met 20% meer investeringskosten betekent dit 1 staat tot 8,4 extra kwaliteit ten nadele van de leerling. lichtnorm
Heldere dag buiten 100.000 lux
Bewolkte dag 30.000 lux
Kantoor 500 lux
Klaslokaal 250 lux
Kinderen kunnen zich beter concentreren bij daglicht en presteren ook beter. Maar te veel daglicht vraagt om een zwaar ventilatiesysteem wil het de energieprestatienorm halen, maar dat is niet betaalbaar bij de gangbare budgetten.
3. Zolang het normbudget sturend is, gaat dit ten koste van niet direct meetbare kwaliteiten, zoals onderwijskundige visie, flexibiliteit en duurzame materialen en afwerking in en buiten de gebouwen.
Bron M. Arkesteijn, J. de Vries, Y. Steijns, Het schoolgebouw centraal. Over normkosten en kwaliteit bij nieuwbouw van scholen voor het primair onderwijs, Real Estate & Housing TUD, augustus 2009
** De gegevens van circa € 1.495 per m2 bvo voor een 16-klassige basisschool en € 1.595 per m2 bvo voor een 8-klassige basisschool zijn gebaseerd op een paalfundering met een lengte van meer dan 20 meter.
72
Licht, ruimte en euro's
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
73
verder
verder
De dorpsschool is in 75 jaar totaal veranderd
Hanneke van Brakel Initiatiefnemer Scholenbouwmeester Noord Nederand
De grondslag voor de financiering van scholenbouw is sinds de komst van de basisschool in 1985 niet constant. Er is sprake geweest van 115 m2 per groep, 105 m2 per groep en nu van een vaste voet van 200 m2 voor de primaire locatie (die vervalt bij dislocaties) plus 5,03 m2 per leerling. Scholen ouder dan 1985 zijn op grond van nog weer andere normen gebouwd. De exploitatie echter wordt jaarlijks vastgesteld aan de hand van het op de peildatum aanwezige aantal leerlingen en het nu geldende genormeerde brutovloeroppervlak voor die leerlingenaantallen. De gevolgen hiervan voor krimpende scholen zijn dramatisch: ruimtes die er wel zijn, zoals een prachtige aula, kunnen niet meer worden gebruikt omdat het exploitatiebudget dat niet langer toestaat.
Van boerendorp naar forenzenplaats. Van drie klassen naar zeven groepen. Van een prachtige buitenruimte voor 75 kinderen naar ongeveer de helft voor het dubbele aantal kinderen. Van een helder concept naar een ‘breiwerk’. Van een doordacht gebruik van wind en zon naar een totaal vastgelopen gelegenheidsoplossing.
1935
De ‘moderne’ dorpsschool is gebouwd volgens de nieuwste kennis van natuurlijke ventilatie en verwarming. Dikke muren sluiten de warmte buiten, tuimelramen zorgen voor frisse lucht en warme lucht stroomt via roosters weg naar de ventilatiegaten in het dak. De drie meter hoge lokalen hebben grote ramen op het westen. Het ruime speelplein ligt op het zuiden. De lerarenkamer in de rechtervleugel van het gebouw kijkt uit op het plein.
1965
De dorpsschool is uitgebreid, twee lokalen en een groot fietsenhok zijn aangebouwd om de toestroom van leerlingen uit de nieuwbouwwijk op te vangen. Helaas is er niet goed nagedacht over de klimaatbeheersing. Zomers worden beide lokalen erg warm, vooral de uitbreiding met het platte dak, en ’s winters is het niet warm te krijgen. De metalen puien en het enkel glas versterken dit effect. Op de gang achter de aanbouw stinkt het naar de toiletten nu de bovenramen niet meer open kunnen.
1985
De dorpsschool is nog groter geworden. De Wet op het Primair Onderwijs is in werking getreden en sindsdien maakt de nabijgelegen kleuterschool onderdeel uit van de basisschool. Twee nieuwe lokalen zijn aangebouwd aan de zuidoost zijde met een aparte kleuteringang. Het schoolplein is opgedeeld in twee gescheiden buitenruimtes voor jonge en oudere kinderen. De boom hult het ene plein volledig in de schaduw. 74
GEEN METER TE VEEL
1995
De leerlinggebonden budgetten hebben hun intrede gedaan. Kinderen met een fysieke en/ of verstandelijke beperking moeten zoveel mogelijk in hun eigen omgeving naar school: Weer Samen Naar School. Kinderen met de zogenaamde rugzakjes vragen om extra uren met één op één zorg, maar hoewel de extra personeelslasten en leermiddelen met het ‘rugzakje’ worden vergoed, ruimte voor dit type leerondersteuning is er niet. Gelukkig is er een eenmalige bijdrage om onderwijsvernieuwing vorm te geven en kan een voormalige bezemkast voor dit doel worden ingericht.
GEEN METER TE VEEL
2005
Kinderen leren zelfstandig werken, vaak met behulp van de computer, maar is er nog ruimte in het gebouw om zelfstandige werkplekken in te richten? Met het huidig aantal leerlingen zit de school aan het maximum toegestane aantal vierkante meters en het plein is al geminimaliseerd. Daarom is met hulp van de ouderraad, die een sponsorloop organiseerde, en de inzet van ouders, een tussenzolder gebouwd. Toch is de luchtverversing onder het ‘afdak’ niet optimaal: het verwarmingssysteem is niet ontworpen op een dergelijke indeling en het is er te donker.
75
verder
verder
De Scholenbouwmeester komt bij u langs Noordelijke provincies richten onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau op.
Onlangs hebben de provinciebesturen van Drenthe, Groningen en Friesland de Scholenbouwmeester Noord Nederland opgericht. Achter deze naam gaat geen persoon schuil, maar een team van mensen dat in staat is om allereerst gemeenten en schoolbesturen te ondersteunen bij alle aspecten van de onderwijshuisvesting. Aanleiding was de energieproblematiek, die noodzaakt tot veel aanpassingen in bestaande schoolgebouwen. Terecht stellen de provincies voor om de thematiek van de ‘duurzame school’ te verbreden.1 Zo’n schoolgebouw moet immers niet alleen energiezuinig zijn en een gezond binnenklimaat bieden aan kinderen en leerkrachten, maar ook voldoen aan de onderwijskundige en maatschappelijke wensen. Standaardoplossingen zijn dan niet voorhanden. Het schoolgebouw is voorwerp van ingewikkelde besluitvormingsprocessen met vele spelers en belanghebbenden. Provincies hebben in dit spel geen machtspositie en beschikken ook niet over bouwbudgetten, maar ze zijn wel belanghebbenden. Goed onderwijs, steeds vaker gekoppeld aan een breed scala aan maatschappelijke en culturele voorzieningen, is essentieel voor de leefbaarheid van het platteland, voor het opleidingsniveau van de
76
hele beroepsbevolking en voor de economische positie van het noorden in de toekomst. Niet alleen de grote steden, waar veel politieke aandacht naar toe gaat, kampen immers met een achterstandsproblematiek. Daarom is het initiatief van de provincies om een onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau voor de scholenbouw op te richten veelbelovend. Ook de samenwerking tussen de drie provincies is een goede zaak. Hierdoor kan in korte tijd veel kennis worden opgebouwd en gedeeld. Doel van de Scholenbouwmeester is om voor alle 800 basisscholen en de scholen voor het voortgezet onderwijs een visie op de mogelijke toekomst van hun onderwijsgebouwen te schrijven op basis van een onderzoek naar de bouwtechnische kwaliteit, de energetische aspecten, de onderwijsambities en de specifieke maatschappelijke situatie. Evenals elders in het land is in ruim 80% van de schoolgebouwen de verblijfkwaliteit ver onder de maat.2 Bovendien kunnen in de toekomstvisie noodzakelijke investeringen worden afgezet tegen de demografische ontwikkelingen in stad en regio. Deze informatie kunnen schoolbesturen en gemeenten benutten om heldere prioriteiten stellen. Dat maakt het langetermijnbeleid transparant en beheersbaar. Want zo’n
beleid vraagt om een adequate financiële onderbouwing, waar investeringen en exploitatiekosten deel van uitmaken. Het Bureau Scholenbouwmeester beschikt over deskundigen op het terrein van onderwijs, gezondheidszorg, bouwkunde, klimaatbeheersing, regionale geschiedenis, stedenbouw en architectuur. Bedoeling is om bij de werkzaamheden ook de onderwijs- en onderzoeksinstellingen in de noordelijke provincies te betrekken. Naar Vlaams model Begin 2009 vertrok de spelersbus van FC Groningen heel vroeg in de ochtend vanuit het uiterste noorden van het land naar Brussel. Doel was het opdoen van ervaringskennis in het Europees aanbesteden. Niet door een bezoek aan de kantoren van het Europees parlement. Maar door een bezoek te brengen aan Marcel Smets, de Vlaamse Bouwmeester, die met zijn team al enkele jaren werkt aan het tot stand brengen van scholen die voldoen aan de eisen van de eenentwintigste eeuw. In de bus had een veelzijdig gezelschap, afkomstig uit de drie noordelijke provincies, de plaats ingenomen van de voetballers. In Utrecht stapte nog een delegatie in die in deze stad aan de realisatie van het ambitieuze integrale onderwijshuisvestingplan werkt. GEEN METER TE VEEL
Het gesprek met de Vlaamse Bouwmeester bevestigde veel vermoedens. Scholen bouwen is een complexe materie waarbij binnen beperkte budgetten, in samenwerking met veel partijen, een mooie en gezonde leer-, leefen werkomgeving tot stand moet komen. En: het vereist een langdurige en continue inspanning om dit voor elkaar te krijgen. Bovendien is de introductie van alternatieve vormen van Europees aanbesteden een belangrijke voorwaarde om onderwijshuisvesting en de architectuur van het schoolgebouw op elkaar af te stemmen. Op de terugweg overheerste het optimisme. Een cultuurverandering moet mogelijk zijn! Smets en zijn team geven aan dat ook in Vlaanderen de inzet van veel verschillende partijen noodzakelijk is om de achterstandssituatie in de scholenbouw weg te werken. Het introduceren van innovatieve financieringsconstructies is hiervoor niet voldoende. Scholenbouw moet bijvoorbeeld ook worden opgenomen in het ontwerponderwijs. En het initiëren van onderzoek naar de typologie van ‘het nieuwe schoolgebouw’ is essentieel. Bovendien kan het inspirerend zijn om te leren van buitenlandse voorbeelden. Het bezoeken van schoolgebouwen in eigen land met toekomstige opdrachtgevers is vaak ook heel verhelderend. Kennisuitwisseling is een absolute voorwaarde om te voorkomen dat in elke situatie steeds opnieuw het wiel moet worden uitgevonden. Dus is er een website opgezet met een projectenbank, een overzicht van relevante publicaties, adviezen voor opdrachtgevers en de mogelijkheid om vragen in te dienen voor verdere ondersteuning. Zo’n brede inspanning is noodzakelijk om een verandering tot stand te brengen in het denken over de betekenis van schoolgebouwen voor GEEN METER TE VEEL
onderwijs en samenleving. Nog geen half jaar na het bezoek aan Vlaanderen is Scholenbouwmeester Noord Nederland opgericht. De naam is een knipoog naar het Vlaamse voorbeeld.3 Voortrekkersrol Emmen bij innoveren opdrachtgeverschap Wanneer op basis van gedegen onderzoek is besloten dat een schoolgebouw niet meer voldoet, begint het pas. Het bouwen en verbouwen van scholen is niet eenvoudig. Elk schoolgebouw is uniek. Dat heeft te maken met de ligging en de ouderdom, de verschillen in onderwijsopvattingen, de samenwerking met andere partijen, de koppeling met voorzieningen enzovoorts. Tegelijk ligt de opdrachtgeversrol vaak in handen van mensen die er niet voor zijn vrijgesteld of opgeleid. De Scholenbouwmeester kan betrokken partijen helpen om in een vroeg stadium een samenhangend en realistisch programma van eisen te formuleren. Zo’n programma vormt dan de basis voor de architectenkeuze. In Emmen gaat een proefprocedure van start waarbij een alternatief wordt ontwikkeld voor de gangbare Europese aan-besteding. De opgave is de bouw van een multifunctionele accommodatie in de groene, naoorlogse wijk Emmerhout. De geplande MFA omvat een brede school, een bibliotheek, een wijkcentrum, een jeugdsoos en biedt ook onderdak aan zorginstanties en opbouwwerk. Inmiddels zijn het stedenbouwkundig onderzoek en het haalbaarheidsonderzoek afgerond. Scholenbouwmeester Noord Nederland heeft aanvullend de sociaal-culturele en economische geschiedenis van de wijk beschreven. De gemeente start nu met een aanbestedingsprocedure waarin vanaf het begin de inhoudelijke wensen van gemeente en
schoolbestuur sturend zijn voor de architectenkeuze. Hiermee breekt de gemeente met de gangbare methoden waarin juridische en financiële argumenten de koers bepalen. Emmen bouwt hierbij voort op de ervaringen die zijn opgedaan in Vlaanderen, met de zogenaamde Open Oproep. Het Stimuleringsfonds voor Architectuur steunt het initiatief en heeft opdracht gegeven het proces en de ervaringen te documenteren, zodat ook anderen van dit experiment kunnen leren. Terug naar Den Haag Het ontbreken van een probleemeigenaar voor het schoolgebouw heeft in korte tijd een stevige achterstand veroorzaakt in de kwaliteit van de onderwijshuisvesting. Het is veelbelovend dat nu van onderop initiatieven ontstaan om hiervoor oplossingen te vinden. Zo werkt Utrecht aan de uitvoering van een integraal accommodatieplan en doet de gemeente zelf gedegen onderzoek om te leren van eigen ervaringen. Nu is er dan de Scholenbouwmeester Noord Nederland, geïnitieerd door drie provincies. En het is heel goed mogelijk dat elders in het land ook organisaties, overheden of schoolbesturen proberen de kwaliteit van de onderwijshuisvesting te verbeteren. Om de opbouw van kennis en het delen van ervaring te versnellen, zou het goed zijn deze initiatieven een podium te geven. Hier ligt ook een kans voor het ministerie van OCW om te luisteren naar praktijkervaringen die voortkomen uit deze initiatieven. En om deze kennis te verwerken in nieuw beleid en om gezamenlijk met deze bottom-up organisaties de ambities voor het schoolgebouw van de eenentwintigste eeuw te formuleren en waar te maken.
www.scholenbouwmeester.nl
1
De oprichting van de Scholenbouwmeester Noord Nederland is een uitwerking van het Noordelijk Energieakkoord. In 1997 is ook de verantwoordelijkheid van de hele bestaande voorraad aan schoolgebouwen overgedragen aan gemeenten en schoolbesturen. De schatting is dat 80% van de nu bestaande voorraad niet voldoet aan de eisen van een gezond en duurzaam binnenklimaat. Zelfs het Rijk erkent dit als gegeven in de kabinetsvisie binnenmilieu scholen van februari 2008.
2
Meer informatie over schoolvoorbeelden, publicaties, symposia, excursies is te vinden op www.scholenbouwen.be
3
77
verder
verder
Sites
Verder lezen… een selectie boeken De school als bouwheer Gids voor kwaliteitsvolle schoolarchitectuur Publicatie over de organisatie van het ontwerpen bouwproces dat een voorwaarde vormt voor een kwalitatief hoogwaardig schoolgebouw. Nuttig is een checklist met alle vragen die de opdrachtgever zich van tevoren en gedurende het proces moet stellen.
Architecten spelen een belangrijke rol bij het agenderen van onderwijshuisvesting. Dat blijkt uit de bouwpraktijk, maar ook uit diverse publicaties over scholenbouw die in de afgelopen jaren zijn verschenen. Als ervaringsdeskundigen zijn architecten op dit terrein regelmatig initiatiefnemer en auteur.
Kristiaan Borret, Greetje Lathouwers, Paul Mahieu, Anne Malliet, Sofie Troch, Maarten van den Driessche, Ilse van Heddegem, Plantyn, Mechelen 2008
Alle scholen - The schools of Herman Hertzberger Het boek omvat dertig scholen uit dit omvangrijke oeuvre. Socioloog Abram de Swaan analyseert het werk van Hertzberger. Hij beschrijft hoe de architectuur van scholen en de organisatie van schoolgebouwen invloed hebben op de sociale ontwikkeling van kinderen. Herman Hertzberger, Abram de Swaan, Uitgeverij 010, Rotterdam 2009
78
Bouwen voor de Next Generation Publicatie waarin architect Marlies Rohmer laat zien hoe haar bureau de afgelopen tien jaar heeft gebouwd voor jongeren. Haar opvattingen zijn gevoed door eigen onderzoek naar de hedendaagse jongerencultuur en de maatschappelijke context.
Ruimte en leren lessen in architectuur 3 In dit boek legt architect Hertzberger zijn ruime ervaring, kennis en opvattingen vast in een gedetailleerde beschouwing over de ruimtelijke condities van het leren. Hij beperkt zich niet tot het schoolgebouw, maar betrekt ook de stedelijke omgeving.
Een traditie van verandering De architectuur van het hedendaagse schoolgebouw Overzicht van recente scholenbouw in Nederland. In vier essays en veertig schoolportretten worden de architectonische veranderingen in gebouwen voor het basis- en voortgezet onderwijs van 1990 tot nu geanalyseerd.
Marlies Rohmer, Anneloes van der Leun, Hans Ibelings, NAi Uitgevers, Rotterdam 2007
Herman Hertzberger, Uitgeverij 010, Rotterdam 2008
Dolf Broekhuizen, Like Bijlsma en Eireen Schreurs, Paul Groenendijk, Ton Verstegen, NAi Uitgevers, Rotterdam 2008
GEEN METER TE VEEL
School gemaakt - Ontwerp en achtergronden van brede scholen in Rotterdam Documentatie van ontwerpen die zijn ingediend voor een ideeënprijsvraag voor een brede school. Vijftig teams ontwikkelden vernieuwende ideeën voor Kindercampus Bloemhof in Rotterdam Zuid. Dolf Broekhuizen, Dorine van Hoogstraten, Air Foundation, Rotterdam 2008
GEEN METER TE VEEL
De school als ontwerpopgave Schoolarchitectuur in Vlaanderen 1995-2005 Naar aanleiding van de grote scholenbouwcampagne van de Vlaamse Gemeenschap, stelt deze veelgeprezen publicatie niet alleen de aanpak en financiële kant van de opgave en onderwijsveranderingen centraal, maar betrekt tevens de vraag welke scholen moeten worden gebouwd en vooral wat architectuur hierin kan bijdragen.
Oase 72 Terug naar school Dit nummer van het tijdschrift Oase presenteert recent ontworpen scholen en stelt kritische vragen bij de hedendaagse opgaven in de scholenbouw. Er komen architecten aan het woord die proactief opereren ten aanzien van het scholenbouwbeleid in Vlaanderen en Nederland. Johan Lagae, Mechthild Stuhlmacher, Bas van der Pol, NAi Uitgevers, Rotterdam 2007
Guy Châtel, Maarten van den Driessche, Christophe van Gerrewey, Tijl Vanmeirhaeghe, Bart Verschaffel, A&S books & De Vlaamse Gemeenschap/ Team Vlaamse Bouwmeester, Brussel 2007
Ground-up City Play as a design tool Presentatie van een vernieuwende ontwerpstrategie voor speelnetwerken in stadswijken. De werkwijze speelt in op de sociale en ruimtelijke herstructurering van probleemwijken. Liane Lefaivre, Henk Döll, Uitgeverij 010, Rotterdam 2007
Openluchtscholen in Nederland - Architectuur, onderwijs en gezondheidszorg 1905-2005 Compleet, chronologisch overzicht van schoolgebouwen waarin sociale en medische zorg, onderwijsvernieuwing en architectuur met elkaar zijn verweven. Dolf Broekhuizen, Uitgeverij 010, Rotterdam 2005
staro-bna.nl In de Stichting Architecten Research Onderwijsgebouwen (Staro) zijn meer dan honderd architectenbureaus actief op het gebied van scholenbouw. Er wordt onderzoek verricht en kennis en ervaring uitgewisseld. scholenbouwen.be Website opgericht door de Vlaamse Bouwmeester, die een cultuurverandering in gang heeft gezet op het gebied van scholenbouw in Vlaanderen. cabe.org.uk CABE, the Commission for Architecture and the Built Environment in Groot-Britannië, adviseert vanuit de overheid over architectuur, stedenbouw en openbare ruimte. De recent uitgebrachte publicatie Succesful school design beschrijft het (bouw) proces aan de hand van tien criteria voor ontwerpkwaliteit. imagineschooldesign.org Website met database van ‘best practices’ van schoolontwerpen uit heel de wereld. scholenbouwprijs.nl Elke twee jaar organiseert het ministerie van OCW de Scholenbouwprijs voor nieuwbouwprojecten in het primair en voortgezet onderwijs om het belang van architectuur voor de kwaliteit van het onderwijs onder aandacht te brengen bij opdrachtgevers.
79
verder
verder
Verder onderzoeken…
Scandinavische modellen Onix is werkzaam in Nederland en Zweden. Bij de scholenbouwopgaven in beide landen signaleren ze nogal wat verschillen. Met het vergelijkend ontwerpend onderzoek naar Scandinavische modellen maakt het bureau zichtbaar welke sociale, maatschappelijke en ruimtelijke elementen van scholenbouw in Scandinavië kunnen worden toegepast in de Nederlandse situatie. www.onix.nl
school en schoolomgeving
Ontwerpend onderzoek is een belangrijk middel om vernieuwing van onderwijsopvattingen en huisvesting goed op elkaar af te stemmen.
Brede school geïntegreerd 2012 architecten voert ontwerpend onderzoek uit naar een geïntegreerd gebouwtype voor een brede school. Hoe kunnen lessen en activiteiten van een school worden gekoppeld aan activiteiten van bewoners en bedrijven in de buurt? Hoe kan stadslandbouw hierin een rol vervullen? Hoe kan zo’n school bouwkundig vorm krijgen? www.2012architecten.nl
Het Stimuleringsfonds voor Architectuur kent een hoge prioriteit toe aan het verrichten van multidisciplinair onderzoek waaraan architecten deelnemen. Daarom doet het fonds enkele keren per jaar een oproep om aanvragen in te dienen die betrekking hebben op specifieke ruimtelijke vraagstukken. In december 2008 zijn acht onderzoeksteams van start gegaan die zich richten op samenhang tussen onderwijs en schoolomgeving.
Samen! Fm architecten onderzoekt hoe het schoolgebouw door zijn ligging, organisatie en inrichting een bijdrage kan leveren aan inclusief onderwijs. Het bureau ontwerpt voorstellen voor nieuwbouw en voor aanpassingen van bestaande gebouwen voor regulier onderwijs, waarbij de toegankelijkheid, het gebruik en de (be)leefbaarheid van de school ook geschikt is voor kinderen met een handicap. L’école de plein air de Suresnes uit 1935-1936 is een goed voorbeeld van de relatie tussen onderwijsvisie en gebouw. www.fm-architecten.eu
De duurzame school Humblé Architecten ontwikkelt vanuit een viertal basistypologieën een model voor een duurzame school, waarbij duurzaamheid vanuit een sociaal en ruimtelijk perspectief wordt benaderd. Het onderzoek gaat in op participatie- en samenwerkingsverbanden, gedifferentieerde klimaatzones, flexibiliteit en meervoudig gebruik. www.humblearchitecten.nl
Kleine scholen op het veen Het bovenprovinciaal centrum van de drie noordelijke provincies onderzoekt de kleinescholenproblematiek op het krimpende platteland. Draagt het concept van een brede school in deze kleine gemeenten wel bij aan de gewenste oplossing? Of kan een kleine school ook als volwaardige school worden vormgegeven? Wat is de samenhang tussen de school en de leefbaarheid van het platteland?
Schoolgebouw als stedenbouwkundig ensemble Eklund_terbeek architecture, landscape & urbanism doet onderzoek naar nieuwe typologieën voor de brede school. Ze laten daarbij het idee van de school als één gebouw los en gaan bij het ontwerpend onderzoek uit van stedenbouwkundige concepten: de school als straat, de school rondom een plein, de school als structuur in de wijk of de school als landschap. www.eklundterbeek.com
1+1=3 Het onderzoek van Berger Barnett Architecten richt zich op het genereren van extra financieringsmogelijkheden voor scholenbouw naast overheidsfinanciering. Ze betrekken daarbij buitenlandse voorbeelden, onder andere uit de Engelse regelgeving en praktijk. Daar maken nieuwe samenwerkingsverbanden tussen scholen en marktpartijen het mogelijk dat extra financiering beschikbaar komt. De uitkomsten leiden tot alternatieve scenario’s voor een concrete locatie in Amsterdam-Noord. www.bergerbarnett.nl
Nieuw leven voor naoorlogse schoollocaties Stichting Mevrouw Meijer doet ontwerpend onderzoek naar naoorlogse scholen die veelal op de nominatie staan om gesloopt te worden. Kunnen ze (deels) behouden blijven? Wat voor soort nieuwbouw is geschikt voor deze locaties? Twee varianten worden uitgewerkt: in de eerste blijft de bestaande bebouwing gehandhaafd, in de tweede variant wordt de school helemaal gesloopt.
80
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
81
exploded views ii
Spelen bij de toiletten
82
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
83
exploded views ii
Bergruimte, verkeersruimte, speelruimte, tentoonstellingsruimte...
84
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
85
exploded views ii
Veiligheid in de keuken
86
Wie doet de afwas? GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
87
exploded views ii
De ideale ruimte voor remedial teaching
88
Docentenkeukenbergruimte GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
89
exploded views ii
Alles op zijn plek
90
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
91
exploded views ii
92
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
93
exploded views ii
94
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
95
epiloog
epiloog
Janny Rodermond Guido Wallagh
Een onderzoeksagenda
De architecten die in deze publicatie aan het woord zijn hebben spraakmakende, innovatieve scholen gebouwd. Toch zijn ze allemaal zeer ongerust over de situatie in de huisvesting van het primair en voortgezet onderwijs.
Het is opmerkelijk hoeveel aandacht en energie individuele architecten en de studieclub van de BNA (Staro) de laatste jaren hebben gestoken in het onderzoeken en agenderen van het schoolgebouw. Hiermee doen ze recht aan de belangrijke functie die scholen innemen. In dorp en stedelijke woonwijken zijn het vaak de belangrijkste openbare voorzieningen. Maar architecten kunnen de situatie niet alleen verbeteren. Het is noodzakelijk om coalities en kennisdisciplines bijeen te brengen die voortvarend op zich nemen om school en schoolomgeving te transformeren in een optimale, culturele leer-, leef- en werkomgeving. Dat valt ook ver buiten het vermogen van het Stimuleringsfonds voor Architectuur, dat ook in de toekomst initiatieven zal ondersteunen gericht op het bewerkstelligen van een cultuuromslag in het bouwen voor het onderwijs. Belangrijke punten waaraan gewerkt moet worden zijn: Kennis ontwikkelen over de samenhang tussen gebouw, omgeving en onderwijs Veranderend onderwijs vraagt om andere onderwijsruimtes. Er zijn de laatste jaren verschillende nieuwe typen gebouwen ontworpen. Wat ontbreekt is het evalueren van de gebruikerservaring. Systematisch onderzoek maakt evidence based design mogelijk: ontwerpen die gebaseerd zijn op ervaringskennis. Wat werkt, onder welke
96
GEEN METER TE VEEL
GEEN METER TE VEEL
omstandigheden en waarom? Dit vergt multidisciplinair onderzoek nodig naar de samenhang tussen onderwijsvernieuwing en onderwijshuisvesting. Het ontbreekt vooral aan kennis over: • het functioneren van de zogenaamde flexibele ruimtes • het differentiëren van de inrichting en het gebruik van de (half)open ruimtes • het herstellen van de samenhang tussen ruimte en inrichting door middel van meubels en objecten • de voor- en nadelen van kleinschalig versus grootschalig opgezette scholen • de samenhang tussen ruimtelijk ontwerp, installaties en gezond binnenklimaat • de mate waarin akoestiek van invloed is op concentratie en afleiding en op verstaanbaarheid • de mate waarin bestaande schoolgebouwen bruikbaar zijn en blijven. Inrichting Taken en verantwoordelijkheden van het onderwijs zijn aanzienlijk uitgebreid, zodat verkeersruimtes steeds vaker in gebruik zijn als werk-, eet- en bergruimte. De spilfunctie die het onderwijs heeft in de opvoeding vraagt om verblijfsgebouwen waarin een variatie aan ruimtes zijn opgenomen voor verschillende activiteiten. Inclusief keukens, ruimtes om te eten, te spelen, te sporten en te werken aan cultuureducatie. 97
epiloog
Onderzoek zou moeten uitwijzen of de vensterscholen, MFA’s en brede scholen in dit opzicht voldoen. Schoolomgeving Scholen ontwikkelen zich tot met hekken en elektronica beveiligde enclaves. Maar bij het nieuwe type verblijfsgebouw is de vraag hoe het ruimtelijk ontwerp van gebouw en omgeving de integratie van onderwijs en samenleving kan bevorderen. Daarvoor is het wenselijk ook de omgeving van de school in te richten als verblijfsruimte, met veel mogelijkheden voor gebruik door verschillende leeftijdsgroepen. Werkomgeving Onderwijsgebouwen blijven qua ruimte voor en inrichting van de werkomgeving van leerkrachten ver achter bij andere werkgebouwen. Uitbreiding van taken binnen de school gaat vaak ten koste van deze ruimtes. Dat verhoogt de belasting van docenten. Het ontwikkelen van specifieke programma’s voor de school als werkgebouw is urgent. Professionalisering opdrachtgeverschap Voor schoolbesturen en leerkrachten is het bouwen van een school een extra belasting, waarvoor ze bovendien niet zijn opgeleid. Er is dan ook een grote behoefte aan onafhankelijk onderzoek en aan een adviesorgaan 98
epiloog
dat schoolbesturen en directies deskundig en inspirerend kan begeleiden bij alle aspecten van het bouwen en verbouwen. Een stimulerende organisatie die kennis ontwikkelt, verzamelt en uitdraagt en daarbij lokale overheden ondersteunt bij het opzetten van een toekomstgericht accommodatiebeleid. Een organisatie die ook goed onderbouwde experimenten initieert, best practices onderzoekt, documenteert en uitdraagt. Inmiddels hebben de provincies Drenthe, Groningen en Friesland het initiatief genomen voor de oprichting van Scholenbouwmeester Noord Nederland (zie pagina 76). Integrale regie Een groot probleem is de fragmentatie in de besluitvorming, de verantwoordelijkheden en de financiering. Daarom is het wenselijk innovatieve overlegprocedures bij de nieuw- en verbouw van scholen te ontwikkelen, waarin alle gebruikers veel beter tot hun recht komen. Kies daarbij voor een architect die niet alleen ontwerper is, maar ook over het vermogen beschikt om verborgen wensen naar boven te halen, te verwoorden en te vertalen in maquettes en driedimensionale tekeningen. Verantwoordelijkheden Er valt een wereld te winnen wanneer de verantwoordelijkheid voor het schoolgebouw vanaf het begin helder is belegd en goed georganiseerd, bijGEEN METER TE VEEL
voorbeeld in de vorm van performance based design. Alle partijen die meewerken aan de bouw en exploitatie van schoolgebouw en omgeving zouden betrokken moeten zijn bij het opstellen, ondertekenen en handhaven van opleveringsdocumenten. Daar horen ook afspraken bij over de wijze waarop monitoring en handhaving plaatsvindt en labels voor specifieke en innovatieve kwaliteitskenmerken. Financiering Een nijpend probleem is de financiering van de scholenbouw in het primair en voortgezet onderwijs. Op basis van voorlopig onderzoek blijkt dat de door het Rijk beschikbaar gestelde budgetten met gemiddeld 30% worden overschreden. De financiering van deze overschrijdingen is zeer ondoorzichtig. Het is essentieel om reële financierings- en exploitatieconstructies voor de scholenbouw te ontwikkelen, waarbij de budgetten voor (ver)bouw, onderhoud en exploitatie niet langer gescheiden zijn. Standaard of specifiek Op het eerste gezicht lijken gestandaardiseerde, flexibele gebouwen een oplossing om met de lage budgetten om te gaan. Maar onderzoek moet uitwijzen of dit wel werkt. Bijna elke school hecht aan het vinden van specifieke oplossingen, waarin rekening is gehouden met de onderwijsopvattingen, de sociaal-culturele en econoGEEN METER TE VEEL
mische context, de overige voorzieningen in de buurt en de wijk en de plek die de school in de wijk kan innemen. Tot slot: Scholenbouwprijs herzien De tweejaarlijkse Scholenbouwprijs genereert veel publiciteit. Mooie afbeeldingen van fleurige gebouwen suggereren meer kwaliteit dan er achter de gevel verborgen ligt. De huidige opzet van de prijs levert geen bijdrage aan het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijsgebouw. Relateer de prijstoekenning aan goed gedocumenteerde gebruikerservaring, bestede budgetten en de mate van innovatie. Noodgebouwen Kinderen en leerkrachten horen niet thuis in containers. Toch komt deze minimale ‘huisvesting’ nog veel voor in het onderwijs. Exacte gegevens over de hoeveelheid noodvoorzieningen, semipermanente en flexibele schoolgebouwen ontbreken, ook vaak bij gemeenten. Onderzoek is wenselijk voor het voeren van een reële discussie over de omvang van dit vraagstuk. Maatschappelijke inzet De publieke verantwoordelijkheid ten aanzien van een verantwoorde en inspirerende onderwijshuisvesting kan niet worden ontkend in een samenleving die veel waarde hecht aan een kenniseconomie. 99
Colo fon Redactie
Janny Rodermond, Guido Wallagh, Anneloes van der Leun
Bijdragen
Hanneke van Brakel, Simone van den Brink, .Fabric fabrications.nl
Art direction, ontwerp en opmaak GOOD Inc. Luis Mendo goodinc.nl
Illustraties
Siert Helder p. 74 en 75 - helderenhelder.nl Hiyoko Imai p. 67 t/m 71 en 73 - hiyokoimai.com Laszlito Kovacs p. 80 en 81 - laszlo-kovacs.com Luis Mendo p. 18 en 23 - goodinc.nl
Tekstcorrectie Els Brinkman
Eindredactie
Anneloes van der Leun
Fotografie cover
Jannes Linders Trias vmbo Krommenie van Atelier Pro/Leon Thier
Fotografie geïnterviewden
Milan Vermeulen milanvermeulen.net
Fotografie IAA Architecten p. 6, 7 en 39 Simone van den Brink p. 82 t/m 91 Jan Derwig p. 33 Rob de Jong p. 14, 15, en 55 Peter de Kan p. 55 (inzet)
Jannes Linders p. 49 en 51 Alexander van der Meer p. 45 (boven) en 47 Jeroen Musch p. 8, 9, 41 en 45 (onder) Onix p. 53 Christian Richters p. 25, 27 (inzet), 31, 38 en 43 (inzet)
Kees Rutten p. 16 en 17 SeARCH p. 4, 5 en 27 Arjan Schmitz p. 10, 11 en 35 Bjorn Utpott p. 12, 13 en 29
Druk
Zwaan printmedia
Uitgever
Stimuleringsfonds voor Architectuur, Rotterdam
Me t speciale dank aa n
ABC Bouwmanagers en adviseurs; Architectenbureau Marlies Rohmer; atelier Rijksbouwmeester; Architectuur Lokaal; Besturenraad; BPL8; Bundesstiftung Baukultur; Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid; gemeenten Amsterdam, De Wolden, Emmen, Enschede, Haren, Rotterdam, Tynaarlo, Utrecht; Dok Architecten; Etuconsult; Hanzehogeschool Groningen; Hevo; Hollandse Nieuwe; IAA Architecten; ICSadviseurs; Jeanne Dekkers Architectuur; Laks; ministerie van OCW; MOA advies; MUF; M3V; Nicis; Oberon; Onix; OMO; provincies Friesland, Groningen en Drenthe; RAU Architects; ROC Amsterdam; Servicecentrum Scholenbouw; Scholenbouwmeester Noord Nederland; SeARCH; Staro; Studio Leon Thier; Taskforce Jeugdwerkloosheid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Team van de Vlaamse Bouwmeester; TU Delft; VMX Architects; Ymere. Harry Abels Sibo Arbeek Monique Arkesteijn Ralf Baas Carise Bac J.V.J. Bakker Maurice Bathoorn Dirk Bergvelt Jayne Bird Elly de Boer Hedwig de Boer Roel Bosch Dick Bouman Hanneke van Brakel Simone van den Brink Paul Broekhoff Bert Broekhuizen Jurrien Brombacher Frauke Burgdorff Dominique Cullinan Jan Wouter Damen Jeanne Dekkers Johan van Delden Cora Dierx Henk van Dieten Gerard Fränzel
Liza Fior Rudi Gengler Irene Geritzen Marcel Gierveld Susan Le Good Christophe Grafe Peter Gramberg Michiel van de Grinten Saskia Grotenhuis Henk de Haan Wim Hafkamp Marcel van Heck Jeroen Heijne Louk Hendriks Herman Hertzberger Sicco Hoekstra Geke Hop Sandra van der Horst Cilly Jansen Tjitske Jeltema Marca Jongejeugd Louk Heijnders Jozef Kok Wilma Kempinga Piet Kerkvliet Henk Kosmeijer
Liesbeth Koster Rob Kraakman Henk Krauwel Riet Leguit Eltjo Lutterop Anne Malliet Bjarne Mastenbroek Rein Meester Haiko Meijer Alexandra Meeuwese Andre Mol Don Murphy Eveline Paalvast Kyrjon van Pelt Cees Jan Pen Henk Pijlman Liesbeth van der Pol Jan Poolen Irene Ponec Bart van Ratingen Hans Reineke Thomas Rau Marlies Rohmer Berit Ann Roos Nico Rosenbaum Joris Scheers
Mike van Schoonderwalt Arie Schouten Jan Schraven Anco Schut Maaike Segers Erik Sijtsma Marcel Smets Helga Snel Erik Jan Snik Jaap Storteboom Jannes Talens Leon Teunissen Leon Thier Karlijn Toebast Harry Vedder Wendy Veenstra Job van Velsen Stef Venema Kees Viergever Valerie Viersen Arno van der Vlist Monique Vogelzang Evelien Volders Jackie de Vries Walter Wassenaar Emil Willems