Onderzoek Nederlandse topinkomens in de twintigste eeuw
Verschil tussen arm en rijk is verkleind Emiel Afman is student aan Université de Paris 1 Panthéon – Sorbonne en was ten tijde van het onderzoek als student-assistent verbonden aan het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de Universiteit van Amsterdam. Wiemer Salverda is directeur van het AIAS.
Zijn de rijken steeds rijker geworden? Nee, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek naar topinkomens van Emiel Afman en Wiemer Salverda. Er is duidelijk sprake van inkomensnivellering. Ook zijn de rijken gaan werken voor hun geld. Bij de topinkomens is het loonaandeel aanzienlijk gestegen.
De website www.bestuursvoorzitter.nl geeft een overzichtelijk beeld van de beloningen van industriekapiteinen. Bonussen, en beloning in de vorm van aandelen- en optiepaketten, in combinatie met een stevig – want internationaal concurrerend – salaris is ook in Nederland de norm. Terwijl het totale bruto nationale inkomen met slechts enkele procenten per jaar groeit, stijgen topinkomens met dubbele cijfers. Dat roept enkele vragen op. Zijn er macro-economische gevolgen voor de inkomensverdeling? Of is de groep ‘topinkomens’ simpelweg niet groot genoeg om de nationale inkomensverdeling te beïnvloeden? En was het vroeger werkelijk anders? Werkten bestuurders vroeger voor een appel en een ei in verhouding met de huidige compensatie? Kijkend naar de aandelen van de hoogste inkomens in het totale persoonlijke inkomen constateren wij juist een sterke inkomensnivellering over het verloop van de twintigste eeuw. We zien wel dat de samenstelling van de allerhoogste inkomens sterk veranderd is in de tweede helft van vorige eeuw. Inkomen uit kapitaal (rente, dividend en inkomen uit onroerend goed) en inkomen uit eigen onderneming zijn sterk afgenomen in de top van de verdeling, terwijl het inkomen uit arbeid sinds de jaren zeventig is gestegen. Dit kan er op duiden dat topmanagers in loondienst, maar ook tweeverdieners een flinke sprong in de persoonlijke inkomensverdeling hebben gemaakt, ten koste van de rentenierende vermogenbezitters. Het beeld voor Nederland contrasteert sterk met de geconstateerde patronen in de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk. Hoogste inkomens genivelleerd Onze methode is eenvoudig. Wij hebben ervoor gekozen de inkomensverdeling te benaderen door top inkomens aandelen te creëren. Dit wil zeggen: het aandeel van de top x procent in het totale persoonlijke inkomen. Als x hebben we onderscheiden: top 10%, 5, 1, 0.5 en 0.1%. Daarnaast hebben we gekeken naar de inkomensaandelen van de tussenliggende groepen: de ‘tweede 5%’ (top 10% - top 5%) en de ‘tweede 4%’ (top 5% – top 1%). Figuur 1 laat zien dat de 10% hoogste inkomens ten tijde van de Eerste Wereldoorlog ruim meer dan de helft van het bruto inkomen naar zich toe trokken. Vooral in de jaren volgend op de Tweede Wereldoorlog is dit inkomensaandeel sterk afgenomen, om zich
sinds 1975 te stabiliseren rond de 28%. De top 5% en top 1% volgen een min of meer parallel patroon. Met andere woorden, de ‘tweede 4%’ en de ‘tweede 5%’ bleven vrij constant: de inkomensnivellering was dus nadrukkelijk een fenomeen van de allerhoogste inkomens. Figuur 1: Inkomensaandelen in totaal bruto inkomen van de top 10, 5 en 1%
aandeel (%) in totaal bruto inkomen
60
50
Top 10%
40 Top 5% 30
20
Top 1%
10
0 1908
1913
1918
1923
1928
1933
1938
1943
1948
1953
1958
1963
1968
1973
1978
1983
1988
1993
1998
Sinds 1952 maakt het CBS onderscheid naar inkomensbronnen. Terwijl het inkomen uit loon (en pensioenen) zich van 60% naar 70% van het totale relevante nationale inkomen beweegt, neemt het inkomen uit eigen onderneming sterk af van 27% in 1952 tot aan 6% in 1999. Inkomen uit rente en dividend neemt eveneens gestaag af (van 5,4% in 1952 tot 2,5% in 1999). Met de opbouw van de welvaartstaat steeg het overdrachtsinkomen (dat is het inkomen waar tegenprestatie tegenover staat) vooral in de periode van 1966 tot aan 1974 aanzienlijk: van 5% tot 24% van het totale persoonlijke inkomen. Sinds begin jaren negentig neemt deze laatste inkomensbron weer langzaam af tot 21,6% in 1999. Afnemend inkomen uit kapitaal Hoe hebben de topinkomensaandelen zich ontwikkeld in deze periode? Figuur 2 geeft het aandeel van het looninkomen in het totale bruto inkomen van de topgroepen weer (in procentpunten) voor de na-oorlogse periode. Opmerkelijk is dat in de top 10%, het loonaandeel van de eerste verdiener in procentpunten van het totale inkomen constant blijft over de onderzochte periode (zie de rode onderbroken lijn in figuur 2). De geconstateerde nivellering in figuur 1 is dus in sterke mate het gevolg van een afnemend inkomen uit kapitaal in de top van de inkomensverdeling. Het totale looninkomen per de belastingeenheid is sinds het einde van de jaren zeventig wel gestegen. Dit is volledig toe te schrijven aan het looninkomen van de partner (m/v): een duidelijk tweeverdieneffect dus. Hierbij dient aangetekend te worden dat over de periode vóór 1977 geen gegevens beschikbaar zijn die het mogelijk maken om de bijdrage van het tweede inkomen in het totale inkomen per inkomensaandeel uit te rekenen. Het zal echter relatief gering geweest zijn vanwege de veel lagere arbeidsdeelname van vrouwen.
Figuur 2: looninkomen in top 10% in procentpunten van het algemeen totaal inkomen
looninkomen als aandeel (%) in totaal bruto inkomen
25 Aandeel eerste en tweede looninkomen tezamen
20 Aandeel tweede looninkomen afzonderlijk
15
10
Aandeel eerste looninkomen afzonderlijk
5
0 1952
1955
1958
1961
1964
1967
1970
1973
1976
1979
1982
1985
1988
1991
1994
1997
Steeds minder renteniers In Figuur 3 wordt het inkomen van de top 1% ontleed. In totaal constateren we een halvering van het totale inkomensaandeel van ruim 12 % in 1952 tot 6% in 1999. Wanneer dan gekeken wordt naar de inkomensbronnen, dan is het eerder geschetste patroon duidelijk waarneembaar. Het inkomen uit kapitaal en eigen onderneming neemt sterk af in de periode 1952 – 1970, waarna het inkomen uit pensioen, loon en salaris steeds belangrijker wordt in dit inkomensaandeel (ook door een tweeverdienerseffect). De top binnen de inkomensverdeling is een werkzame elite geworden. Renteniers zijn steeds minder talrijk in de hoogste echelons. Niettemin is het belangrijk de mogelijke effecten van belastingarbitrage te onderzoeken. Het MKB draagt bijvoorbeeld voornamelijk loon- en inkomstenbelasting af, en in mindere mate vennootschapsbelasting (EIM 2006); het zou kunnen zijn dat ondernemers, de directeuren-grootaandeelhouder, zichzelf in toenemende mate een hoog salaris uitkeren en in mindere mate ‘winst uit onderneming’ aangeven.
Figuur 3 Samenstelling van het inkomensaandeel van de top 1%
aandeel (%) in bruto totaal inkomen
14
12
10 pensioen, loon en salaris
overige inkomsten
8
6
inkomen uit kapitaal
bijdrage tweede inkomen
4
2
inkomen uit eigen onderneming
19 52 19 53 19 57 19 58 19 59 19 62 19 64 19 66 19 67 19 70 19 73 19 75 19 77 19 81 19 85 19 89 19 90 19 91 19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98
0
Inkomensbronnen Tabel 1 schetst de ontwikkeling van de gemiddelde inkomens van de inkomensgroepen (in euro’s, 1999 prijzen). Het gemiddelde bruto inkomen van alle belastingeenheden bedroeg in 1999 € 28840, in 1977 was dat € 25674. Dit impliceert een stijging van het reële inkomen van 12,3%. De top 10% ging er als groep in totaal iets meer op vooruit (+13,4%), voornamelijk door groei van het inkomen van de ‘tweede 5%’ (+17,7%) en de ‘tweede 4%’ (+16,4%). De top 1% zag het reële bruto inkomen daarentegen maar met 0,4% toenemen, terwijl het voor de top 0,5% afnam (-3,3%). Wanneer we vervolgens kijken naar de inkomensbronnen, dan zien we dat de andere groepen aan de top van de verdeling dezelfde ontwikkeling ondergaan als de top 1% in figuur 3: een reële afname van de winst uit onderneming en inkomen uit rente, dividend en onroerend goed in combinatie met een grote reële stijging van het arbeidsloon. Ook pensioenen en lijfrentes zijn fors gestegen, maar blijven in grootte achter bij het inkomen uit arbeid. Opmerkelijk genoeg is deze ontwikkeling veel minder sterk in lagere strata van de verdeling: de ‘tweede 5%’ zag zijn reële inkomen uit arbeid met 20% stijgen, maar profiteerde vooral van een popularisering van Beursplein 5: het inkomen uit rente, dividend en onroerend goed steeg met 40%.
Tabel 1 Gemiddelde inkomenssamenstelling top van de inkomensverdeling naar bruto inkomen alle bedragen in 1999 EUR
totaal
top 10%
tweede 5%
top 5%
tweede 4%
top 1%
top 0,5%
top 0,1%
1977 aantal belastingeenheden gemiddeld bruto inkomen loon, salaris, freelance inkomen pensioen, lijfrente Onderneming dividend, rente en inkomen uit onroerend goed Overdrachten
6.837.656 25.674 17.063 2.836 2.175 641 2.438
683.788 71.397 49.696 2.845 13.129 2.923 2.136
341.848 53.705 43.266 2.276 4.634 1.062 2.245
341.940 89.084 56.125 3.415 21.623 4.784 2.028
273.552 72.767 52.774 3.272 11.294 2.806 2.064
68.388 154.352 69.530 3.987 62.937 12.695 1.883
34.188 195.726 71.230 3.689 94.966 18.541 1.740
6.874 321.693 83.469 2.276 176.506 40.233 1.451
1999 aantal belastingeenheden gemiddeld bruto inkomen loon, salaris, freelance inkomen pensioen, lijfrente Onderneming dividend, rente en inkomen uit onroerend goed Overdrachten
8.917.158 28.840 20.254 3.998 1.627 703 2.464
891.751 80.997 63.855 4.016 9.366 2.363 1.989
457.132 63.193 52.239 3.686 4.484 1.489 1.969
445.914 98.798 75.469 4.347 14.246 3.237 2.009
356.613 84.725 67.604 3.847 9.486 2.551 2.025
89.301 154.997 106.878 6.344 33.254 5.975 1.946
44.597 189.356 125.106 7.180 45.463 7.874 1.684
8.944 311.122 193.654 12.035 78.623 12.291 903
verandering (in procenten) gemiddeld bruto inkomen loon, salaris, freelance inkomen pensioen, lijfrente Onderneming dividend, rente en inkomen uit onroerend goed Overdrachten
12,3 18,7 41,0 -25,2 9,7 1,1
13,4 28,5 41,2 -28,7 -19,2 -6,9
17,7 20,7 62,0 -3,2 40,2 -12,3
10,9 34,5 27,3 -34,1 -32,3 -0,9
16,4 28,1 17,6 -16,0 -9,1 -1,9
0,4 53,7 59,1 -47,2 -52,9 3,3
-3,3 75,6 94,7 -52,1 -57,5 -3,2
-3,3 132,0 428,8 -55,5 -69,5 -37,8
Vergelijking met buitenland Hoe verhoudt de Nederlandse ontwikkeling zich tot die in andere landen? Figuur 4 geeft het inkomensaandeel van de top 0,1% weer in de Verenigde Staten (VS), het Verenigd Koninkrijk (VK), Frankrijk (F) en Nederland (NL). We zien een zeer opmerkelijk overeenkomstig patroon sinds het begin van de waarnemingen tot aan 1973. Nadien treedt divergentie op die in dat licht minstens even opmerkelijk is. Het inkomensaandeel in de VS en het VK stijgt gauw tot grote hoogten, terwijl het inkomensaandeel in Frankrijk en Nederland constant blijft respectievelijk licht afneemt. Over de samenstelling van deze topinkomensaandelen is bekend dat in de VS het inkomen uit kapitaal net als in Nederland sterk is afgenomen, terwijl dat uit onderneming de laatste decennia weer is toegenomen. In Frankrijk is minder dynamiek waarneembaar dan in Nederland. Renteniers zijn in Frankrijk nog steeds dominant in de top van de inkomensverdeling, terwijl hun aandeel in het inkomen wel is afgenomen.
aandeel (%) in totaal bruto inkomen
14
12
10 VK 8 VS
6 VS 4
NL VK
2
F Frankrijk
bron: Atkinson en Salverda (2005)
NL
0 1913
1918
1923
1928
1933
1938
1943
1948
1953
1958
1963
1968
1973
1978
1983
1988
1993
1998
Sterke dynamiek In deze bijdrage bespraken we resultaten over de Nederlandse inkomensverdeling in de twintigste eeuw. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt is het niet zo dat ‘rijken alleen maar rijker worden’ wanneer gekeken wordt naar hun aandelen in het totale verdiende inkomen. Onze ouders en grootouders leefden in een aanmerkelijk ongelijker Nederland dan wij. Interessant zijn de geobserveerde patronen in de samenstelling van de topinkomensaandelen. Dit duidt op een sterke dynamiek: niet in termen van inkomenshoogte – op dit vlak is de situatie opvallend stabiel - maar in termen van inkomensbronnen. Loon en salaris zijn inmiddels belangrijker dan winst uit onderneming in de top van de inkomensverdeling. Deze reële toename van het inkomen uit arbeid manifesteert zich nadrukkelijk alleen in de top van de verdeling; onder de middeninkomens is deze veel gematigder. Verder onderzoek moet uitwijzen welke rol belastingarbitrage hierin speelt. Relevant is ook het geconstateerde patroon van de inkomensnivellering in het tijdperk na de Tweede Wereldoorlog. De opbouw van een welvaarstaat heeft hier mogelijk veel mee te maken. Het snijden in de welvaartstaat zou in dat geval een even groot effect in omgekeerde richting kunnen hebben. Recent heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau berekend dat de inkomensongelijkheid tussen 1994 en 2000 gelijk bleef. Voorlopige cijfers voor 2001, 2002 en 2003 laten echter wel een stijging zien. De Wet Inkomstenbelasting 2001 kan hierin een statistische én een reële rol hebben gespeeld.
Aanvulling met een langere reeks recentere gegevens moet uitwijzen welke conclusies op dit vlak getrokken kunnen worden. Literatuur Afman, E.R. en W. Salverda (2005) ‘Topinkomens in de twintigste eeuw’ Economisch Statistische Berichten, 7 oktober, pp. 429-431. Atkinson, A.B. en W. Salverda (2005) ‘Top incomes in the Netherlands and the UK over the twentieth century’ Journal of the European Economic Association, 3 (4), pp. 883-913. Atkinson, A.B. en T. Piketty (ed), ‘Top incomes over the twentieth century : A difference between Continental Europe and English speaking countries’ te verschijnen bij Oxford University Press. Sociaal Cultureel Planbureau (2005) ‘De Sociale Staat van Nederland in 2005’ SCP: Den Haag. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid (2006) ‘Ontwikkelingen in belastingopbrengsten en belastingdruk 2000 – 2004’ EIM: Zoetermeer.