Vakbijlage Identificatie van verdovende middelen Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
De vakbijlage algemeen Inleiding in het vakgebied Verloop van het onderzoek Technieken Resultaten, interpretatie en conclusie Contactgegevens Verklarende lijst van termen en afkortingen Bronvermelding en literatuur
1. De vakbijlage algemeen Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kent een groot aantal typen onderzoeken. Normaal gesproken gaat elk onderzoeksrapport van het NFI vergezeld van een vakbijlage. Deze dient als toelichting op het onderzoek en heeft een zuiver informatief karakter. De informatie die van toepassing is op een specifieke zaak staat altijd in het onderzoeksrapport vermeld. De vakbijlage geeft weer volgens welke methoden en met welke technieken en hulpmiddelen een dergelijk onderzoek over het algemeen plaatsvindt. Aan het eind van de vakbijlage zijn een verklarende woordenlijst en een literatuurverwijzing opgenomen.
2. Inleiding in het vakgebied Op de afdeling Verdovende Middelen (VM) van het NFI worden verschillende typen onderzoek
uitgevoerd. Identificatie van middelen als vermeld in de Opiumwet en de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc) is daar één van. Daarnaast omvat het onderzoek het aantonen van sporen van drugs in of op allerlei sporendragers, kwantitatief onderzoek, vergelijkend onderzoek en onderzoek naar de illegale fabricage van drugs. In deze vakbijlage zal nader ingegaan worden op de identificatie. Drugsidentificatie richt zich niet alleen op het onderzoek van de verdovende middelen zelf, maar ook op andere stoffen die een rol spelen bij drugsgebruik, -handel en -productie. Daaronder vallen bijvoorbeeld versnijdingsmiddelen, vervalsingen, geneesmiddelen, zogenaamde “smart products” en de precursoren (grondstoffen) en chemicaliën waarmee drugs worden gemaakt. Onder de Opiumwet valt een grote verscheidenheid aan middelen. Daaronder zijn bewustzijnsverlagende, stimulerende en hallucinogene middelen. Hun chemisch eigenschappen, uiterlijke verschijningsvormen en concentratie of dosering kunnen sterk verschillen, evenals de matrix waarin zij voorkomen. Bij forensisch drugsonderzoek is de kernvraag hoeveel en welke technieken nodig zijn om de identiteit van een stof met zekerheid vast te stellen. Met analytische technieken zoals gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS) en infraroodspectroscopie kunnen de onderzoekers de meeste stoffen identificeren. Maar het resultaat van zo’n onderzoek sluit
andere mogelijkheden niet altijd helemaal uit. Daarom passen ze voor drugsidentificatie een combinatie van technieken toe, die de kans op vals positieven minimaliseert. Welke technieken in aanmerking komen hangt onder andere af van de fysische eigenschappen van de te onderzoeken stof en de mogelijk verstorende invloed van versnijdingsmiddelen. Daarnaast komen in een aantal drugs natuurlijke nevenstoffen of ‘verontreinigingen’ voor, die mogelijk als kenmerkend patroon zijn terug te vinden. Het zichtbaar maken van een dergelijk patroon levert sterk ondersteunende informatie bij de identificatie. Bedrijfsmatige aspecten, zoals een zekere standaardisatie en de geschiktheid van de techniek voor automatisering zijn eveneens van invloed op de uiteindelijke keuze van de methode. De methoden die de afdeling VM toepast, zijn binnen de beroepsgroep geaccepteerd en komen overeen met internationale aanbevelingen.
3. Verloop van het onderzoek Bemonstering In vrijwel alle gevallen is het de aanvrager van het onderzoek die in beslag genomen materiaal bemonstert. Dit gebeurt volgens bepaalde criteria. Deze criteria voor het bemonsteren en aanleveren van monsters van verdovende middelen zijn vastgelegd in de Forensisch Technische norm 120.01 ‘Monsterneming uit verpakkingseenheden verdovende middelen t.b.v. laboratorium-onderzoek’. Deze FT-norm is beschikbaar via het Politie Kennis Net. Vooronderzoek Onderzoek naar drugs vindt gericht plaats. Dat wil zeggen dat een stuk van overtuiging (SVO) niet wordt behandeld als een volslagen onbekende stof. Eerst vindt een visuele inspectie van het materiaal plaats. Op materiaal met een weinig karakteristiek uiterlijk zoals poeders en tabletten wordt een aantal indicatieve kleurtesten uitgevoerd. De gebruikte kleurtesten zijn zo gekozen dat ze een reactie geven met de op de Nederlandse drugsmarkt meest voorkomende stoffen. In sommige gevallen, zoals bij hennep, hasjiesj, ‘paddo’s’ en LSD is het uiterlijk zo karakteristiek, dat toepassen van kleurtesten weinig toegevoegde waarde heeft. De beoordeling
Vakbijlage identificatie van verdovende middelen
van uiterlijke karakteristieken en de kleurtesten zijn te beschouwen als vooronderzoek.
Figuur 1. V ooronderzoek van het nog onbekende materiaal. Bewijzend onderzoek Bij een positief resultaat is de volgende stap gericht bewijzend onderzoek. Ook na een negatief resultaat van de kleurtesten volgt altijd nader onderzoek. Het kan namelijk ook gaan om versnijdingsmiddelen of om drugs die geen kleurreacties geven. Soms levert het vooronderzoek geen enkel aanknopingspunt op over de identiteit van het materiaal. Het vervolgonderzoek is er dan op gericht om uit te zoeken wat het precies is. Als dat niet binnen redelijke termijn lukt, dient het vervolgonderzoek in ieder geval om uit te sluiten dat het om een middel gaat dat onder de Opiumwet valt. Incidenteel worden nieuwe, zogenaamde designer drugs aangetroffen. In die gevallen passen de onderzoekers een verscheidenheid aan technieken toe om tot een definitieve identificatie te komen. Concentratieniveau Het gehalte of de dosering van drugs varieert. Drugs in poedervorm, zoals cocaïne, heroïne en amfetamine, zijn op gebruikersniveau vrijwel altijd versneden, met wisselende concentraties. De dosering van drugs in tabletten zoals MDMA en bijvoorbeeld DOB is mede afhankelijk van de werkzaamheid van de stof. Zo is de dosering van MDMA doorgaans vele tientallen milligrammen, maar de dosering van DOB slechts enkele milligrammen. De dosering van LSD is weer veel lager, namelijk enkele tientallen microgrammen. De onderzoeksmethoden richten zich op het concentratiegebied waarin de drugs meestal voorkomen. Moderne technieken kunnen extreem lage concentraties van drugs goed aantonen; de vraag
Juli 2009 - 2
is of dat bij standaard drugsonderzoek ook altijd nodig of zinvol is. Het komt wel voor dat het onderzoek alleen versnijdingsmiddelen of vulstoffen voor tabletten aantoont, maar geen middelen die onder de Opiumwet vallen. In dat geval analyseren de onderzoekers niet door tot ze eventueel extreem lage concentraties van een bepaalde drugs kunnen aantonen, tenzij dat uitdrukkelijk de vraag is. Wel komt het incidenteel voor dat een standaardonderzoek aanwijzingen oplevert voor mengsels met een veel lagere concentratie Opiumwetmiddelen dan normaal. In die gevallen staat expliciet in het rapport dat het om een ongebruikelijk lage concentratie of dosering gaat. Bij de afdeling VM van het NFI is zelden de context van een zaak bekend. De onderzoekers laten het verder aan de beoordeling van derden over of dit onderzoeksresultaat relevant is voor de zaak.
4. Technieken Voor de uitvoering van het onderzoek staan diverse technieken ter beschikking. Ze lopen uiteen van eenvoudig tot geavanceerd, van snel tot tijdrovend. Hieronder volgt een korte toelichting op de technieken die dagelijks bij drugsonderzoek worden toegepast. Voor bijzondere gevallen staan binnen en buiten het instituut diverse andere technieken ter beschikking. Kleurtesten Bij een kleurtest wordt een beetje van het te onderzoeken materiaal samengebracht met een reagens. Daarbij ontstaat met een aantal veel voorkomende drugs een duidelijk herkenbare kleur. Die kleur geeft een indicatie over de mogelijke aanwezigheid van een bepaalde stof of groep van stoffen. De testresultaten zijn niet bijzonder specifiek, maar wel selectief. Dat betekent dat het testresultaat niet uniek is voor een bepaalde stof, maar dat van slechts een beperkt aantal stoffen bekend is dat ze zo’n reactie geven. Niet alle stoffen zijn ooit onderzocht met zo’n kleurtest. Gepubliceerde gegevens betreffen vooral drugs en geneesmiddelen. De kleurtesten zijn over het algemeen bijzonder gevoelig. Dat wil zeggen dat een lage concentratie
Vakbijlage identificatie van verdovende middelen
van een drug nog een positief resultaat oplevert. Een negatief resultaat bij een combinatie van dit soort testen kan op vrij korte termijn redelijkerwijs uitsluiten dat het om een veel voorkomende drug gaat. Vals negatieve resultaten komen incidenteel voor; bij een negatief resultaat wordt het materiaal nader onderzocht op samenstelling met één of meerdere andere analytische technieken. Plaatchromatografie Plaatchromatografie, ook wel dunnelaagchromatografie (DLC) is een scheidingstechniek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een glasplaat, waarop een dunne laag absorberend materiaal is aangebracht. De onderzoeker maakt van de onbekende stof een oplossing. Een druppel daarvan brengt hij met behulp van een capillair onderaan op de plaat aan. Ter vergelijking brengt hij op dezelfde hoogte ook referentiestoffen aan. Nu plaatst hij de plaat in een bak met een mengsel van een aantal organische vloeistoffen, de loopvloeistof of mobiele fase. Door capillaire werking trekt de vloeistof in de absorberende laag van de plaat en verplaatst zich langzaam omhoog. Afhankelijk van hoe graag een stof zich in de vloeistof bevindt of juist aan de absorberende laag hecht, zullen stoffen in een mengsel met verschillende snelheid met de loopvloeistof mee omhoog gaan. Hierdoor leggen ze in dezelfde tijd verschillende afstanden af en worden ze gescheiden. Voor de detectie wordt de plaat bestraald met UVlicht. Dit maakt de componenten zichtbaar als vlekken. Daarna wordt de plaat bespoten met een kleurreagens. Dit kan deze vlekken een bij daglicht zichtbare kleur geven. De afstand die een stof in een bepaalde loopvloeistof aflegt, is een karakteristiek van die stof. Deze loopafstand, het gedrag onder UV-licht en de reactie met het kleurreagens geven een indicatie voor de aanwezigheid van stoffen. Vergelijking met de resultaten van referentiestoffen dient hierbij als ondersteuning.
Juli 2009 - 3
Figuur 2. Het bespuiten van een DLC-plaat met een kleurreagens; onderzocht zijn hasjiesj/ hennep monsters. Gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS) GC-MS is een combinatie van twee technieken. De gaschromatograaf dient voor de scheiding van mengsels van stoffen, de massaspectrometer is de detector.
Intensiteit
Gaschromatografie (GC) Een gaschromatograaf bestaat uit een oven met daarin een lange kolom. Die laatste is verbonden met een injector en een detector. Op de wand van de kolom is een dun laagje materiaal aangebracht, de stationaire fase. Er zijn diverse stationaire fasen met verschillende eigenschappen verkrijgbaar.
Door de kolom stroomt een gas, de mobiele fase. Een oplossing van de te onderzoeken substantie wordt ingebracht in de injector. Daar wordt de substantie door verhitting in de gasfase gebracht. De ingebrachte stof gaat in de kolom beurtelings mee in de gasstroom of remt af door adsorptie aan de stationaire fase. De mate van interactie met de stationaire fase varieert. Daardoor worden stoffen met verschillende chemische en fysische eigenschappen gescheiden. De tijd waarop een stof van de kolom komt heet de retentietijd. Deze is een karakteristiek voor een stof, maar toch kunnen verschillende stoffen dezelfde retentietijd hebben. Wanneer een stof onder exact dezelfde omstandigheden met een gaschromatograaf wordt onderzocht, zal de retentietijd keer op keer gelijk zijn. De retentietijd van een onbekende stof wordt vergeleken met referenties waarvan de identiteit vaststaat. Dat kan bijvoorbeeld heroïne of cocaïne van farmaceutische kwaliteit zijn. De stoffen die de kolom verlaten en die de massaspectrometer detecteert, worden door een computer omgezet in een chromatogram. Dit is een weergave van de concentratie waarin de componenten in een mengsel voorkomen (y-as), uitgezet tegen de tijd (x-as), zoals afgebeeld in figuur 3.
100
7
75
3 6
50 4
25
5 9
1 2
0
8
1.00 1.50 2.00 2.50 3.00 3.50 4.00 4.50 5.00 5.50 6.00 6.50 7.00 7.50 8.00
Tijd (min) Figuur 3. Chromatogram, verkregen na GC-MS analyse van een methanol extract van een heroïne straatmonster. Identiteit stof 1. paracetamol; 2. meconine; 3. geacetyleerd paracetamol; 4. coffeïne; 5. acetylcodeïne; 6. 6-monoacetylmorfine; 7. heroïne; 8. papavarine en 9. noscapine
Vakbijlage identificatie van verdovende middelen
Juli 2009 - 4
Massaspectrometrie (MS) De gescheiden stoffen verlaten de GC-kolom en gaan dan de massaspectrometer in. Hier worden ze beschoten met elektronen en daardoor geïoniseerd. Daarbij valt een deel van de moleculen in ionen, geladen fragmenten, uiteen. Het ionenmengsel van fragmenten en intacte moleculen wordt vervolgens met behulp van een massafilter gescheiden en daarna gedetecteerd. Een grafiek zet de intensiteit waarin de verschillende fragmenten voorkomen uit tegen hun massa. Dit patroon heet een massaspectrum. Het bevat informatie over de structuur van de stof. Wanneer een stof onder exact dezelfde omstandigheden met een massaspectrometer onderzocht wordt, dan is het massaspectrum keer op keer gelijk. Er zijn bibliotheken beschikbaar met de massaspectra van honderdduizenden verschillende stoffen.
Intensiteit
Het kan voorkomen dat de massaspectra van twee verschillende stoffen op elkaar lijken. Doordat het uitermate onwaarschijnlijk is dat twee (zeer) verschillende stoffen zich zowel in de gaschromatograaf als in de massaspectrometer exact hetzelfde gedragen, is de combinatie van
deze twee technieken geschikt voor identificatie. Het analyseresultaat bestaat uit de combinatie van een karakteristieke retentietijd en het dikwijls specifieke massaspectrum. Dit resultaat geldt als bewijs voor de aanwezigheid van een bepaalde stof in een monster, op een enkele uitzondering na. Er zijn namelijk stoffen, waarvan bekend is dat het massaspectrum in combinatie met de retentietijd niet voldoende onderscheidend is. Vanwege die uitzonderingen breiden de onderzoekers het GC-MS onderzoek uit met een techniek die derivatiseren heet. GC-MS na derivatiseren Bij het derivatiseren voegen de onderzoekers een derivatiseringsreagens toe aan de stof. Als de stof een reactie aangaat met het reagens, verandert de structuur van de stof. Daarmee veranderen ook de retentietijd en het massaspectrum. Deze techniek bewerkstelligt een aanvullend of beter onderscheid tussen stoffen met de GC-MS. Derivatiseren gebeurt ook bij stoffen die in een GC thermisch instabiel of onvoldoende vluchtig zijn. Nog een andere toepassing betreft het afschermen van groepen in het molecuul, die het gedrag in de GC-kolom nadelig beïnvloeden.
100
327 43 268
75
369 310
50
204 215 146
81
25
162
124
0 60
100
140
180
220
260
300
340 m/z
Figuur 4. 70eV massaspectrum van de stof met een retentietijd van 5,50 min; op basis van tijd en spectrum geïdentificeerd als heroïne.
Vakbijlage identificatie van verdovende middelen
Juli 2009 - 5
Infraroodspectroscopie (IR) In een infraroodspectroscoop wordt een beetje poeder of wat vloeistof van het te onderzoeken monster bestraald met infrarood licht. Het monster absorbeert een bepaald deel van dit licht en laat een ander deel door. Dit laatste heet transmissie. Hoe groot de absorptie of transmissie van de chemische bindingen in het onderzochte molecuul zijn en bij welke golflengte ze plaatsvinden, is af te lezen in een grafiek, een infraroodspectrum. Complexe moleculen, zoals de meeste drugs, hebben veel verschillende bindingen. Dit geeft absorpties, waardoor een karakteristiek infraroodspectrum ontstaat.
% Transmissie
In de praktijk zijn veel verdovende middelen onzuiver. Ze zijn versneden of bevatten allerlei van nature aanwezige verontreinigingen. Dit leidt vaak tot een mengspectrum dat lastig is te vergelijken en te interpreteren. Betreft het monster een ‘eenvoudig’ mengsel, dan helpt speciale computersoftware de onderzoekers in hun werk. Deze software kan bijvoorbeeld het spectrum van een versnijdingsmiddel aftrekken van een mengspectrum, waardoor het spectrum van de gezochte stof zichtbaar wordt.
85,0 80,0 75,0 70,0 65,0 60,0 55,0 50,0 45,0 40,0 35,0 30,0 4000
3600
3200
2800
2400
2000
1800
1600
1400
1200
1000
800
Figuur 6. M onstermateriaal van fijngemalen tabletten
5. Resultaten, interpretatie en conclusie Een praktijkvoorbeeld illustreert het resultaat, de interpretatie en de conclusie van een onderzoek: ‘Bij het vooronderzoek van een tablet met het Mitsubishi-logo als diepdruk worden twee verschillende kleurtesten uitgevoerd. Het resultaat van de testen is indicatief voor MDMA en aanverwante verbindingen; andere stoffen zijn niet uit te sluiten. Vervolgens wordt een extract van de tablet gemaakt; dit extract wordt onderzocht met GC-MS en vergeleken met een serie referenties. Het resultaat van de retentietijd en het massaspectrum komt overeen met de referentie MDMA. Omdat er een aan MDMA verwante verbinding bekend is die een vergelijkbare retentietijd heeft en een sterk op MDMA gelijkend massaspectrum, wordt het GC-MS onderzoek uitgebreid door het materiaal en de referentie te derivatiseren. Het resultaat van het gederivatiseerde monster en referentie MDMA is identiek en is duidelijk te onderscheiden van de gederivatiseerde, aan MDMA verwante verbinding. De interpretatie van de resultaten van bovenvermelde onderzoeken leidt tot de conclusie dat de tablet MDMA bevat.’
Golfgetal (cm-1)
Figuur 5. Infraroodspectrum van 3,4-methyleendioxymetamfetamine hydrochloride (MDMA HCl).
Vakbijlage identificatie van verdovende middelen
Juli 2009 - 6
6. Verklarende lijst van termen en afkortingen
MS Massaspectrometrie
Capillair Dun glazen buisje, bedoeld om een kleine hoeveelheid vloeistof op te zuigen.
Reagens Chemische stof of mengsel van stoffen, gebruikt om een bepaalde chemische reactie uit te voeren.
Capillaire werking Natuurkundig verschijnsel waarbij een vloeistof beweegt onder invloed van een aantrekkende kracht van de wand.
Smart products Verzamelnaam voor een aantal middelen die vooral in zogeheten smartshops verkocht worden. Hieronder hallucinogene paddenstoelen, stimulerende en/of lustopwekkende middelen, vaak op plantaardige basis, die ook wel worden verkocht als legale vervangers van drugs als MDMA en cocaïne.
Derivatiseren Toevoegen van een reagens om de structuur van een stof te veranderen, zodanig dat een beter of meer onderscheidend resultaat met GC-MS wordt bereikt. Designer drugs Een groep van verbindingen voortkomend uit bestaande drugs waarbij variatie is aangebracht in de chemische structuur; dit om het effect van het oorspronkelijke middel te wijzigen, maar ook om de wet te omzeilen. DLC Dunnelaagchromatografie of plaatchromatografie DOB 4-Broom-2,5-dimethoxyamfetamine GC Gaschromatografie Hallucinogeen Hallucinaties (waanvoorstellingen) opwekkend IR Infrarood(spectroscopie) LSD Afkorting van het Duitse Lysergsäurediäthylamid, ofwel lyserginezuurdiëthylamide. Matrix Algemene chemische term voor het materiaal dat een bepaalde component omringt.
SVO Stuk van overtuiging
7. Bronvermelding en literatuur S. Bell, Forensic Chemistry, Pearson Prentice Hall, New Jersey, 2006 T.A. Gough (ed.), The analysis of drugs of abuse, Wiley, Chichester, 1991 Jakobs, L. (red.), Gerechtelijke Laboratoria in beeld. Een kennismaking met beoefende deskundigheidsgebieden, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1995 A.C. Moffat et al., Clarke’s Analysis of Drugs and Poisons (third edition), London, Pharmaceutical Press. 2004 Scientific Working Group for the Analysis of Seized Drugs (SWGDRUG): www.SWGDRUG.org (April 2008) Recommended Methods for the Identification and Analysis of Amphetamine, Methamphetamine and their Ring-substituted Analogues in Seized Materials, United Nations Office on drugs and Crime, Vienna 2006; http://www.unodc.org/unodc/en/scientists/ publications.html (April 2008)
MDMA 3,4-Methyleendioxy-N-methylamfetamine, de werkzame stof in een zogenaamde XTC-tablet.
Vakbijlage identificatie van verdovende middelen
Juli 2009 - 7
Contactgegevens Voor algemene vragen kunt u contact opnemen met de Frontoffice, telefoon (070) 888 68 88. Voor inhoudelijke vragen kunt u contact opnemen afdeling Verdovende Middelen (VM), telefoon (070) 888 62 70 Nederlands Forensisch Instituut Postadres Postbus 24044 2490 AA DEN HAAG www.forensischinstituut.nl Bezoekadres Laan van Ypenburg 6 2497 GB DEN HAAG
Vakbijlage identificatie van verdovende middelen
Juli 2009 - 8