Ministerie van Defensie nr. P/96006368 d.d. 9 januari 1997, bijlage 1 Ministerie van Binnenlandse Zaken nr. EA97/U80 d.d. 9 januari 1997, bijlage 1
In de begeleidingscommissie te benoemen: - Namens het ministerie van Binnenlandse Zaken: De Directeur Politie van het Directoraat Generaal Openbare Orde en Veiligheid. Het Plaatsvervangend Hoofd van de afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid van de Directie Politie - Namens het ministerie van Defensie: De Directeur Plannen en Beleidsontwikkeling van het Directoraat Generaal Personeel. De Sous-chef Personeelszaken Centrale Dienst Personeel en Organisatie van de Koninklijke landmacht. - Namens de Korpsbeheerders: De Portefeuillehouder Arbeidsvoorwaardenbeleid De Coördinator Politieorganisatie en Bedrijfsvoering van het Nederlands Politie Instituut - Namens het Landelijk Selectie en Opleidingsinstituut (LSOP): Een lid van de Bestuursraad LSOP De eerstgenoemde vertegenwoordigers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Defensie zijn gezamenlijk belast met het voorzitterschap. De voorzitters dragen zorg voor secretariële ondersteuning. De vertegenwoordigingen in de begeleidingscommissie zijn gerechtigd personele unies aan te gaan. Ook is het de vertegenwoordigingen toegestaan zich in vergaderingen te laten bijstaan door deskundigen of door bij; het project betrokken ambtenaren. De vergaderfrequentie van de begeleidingscommissie wordt gesteld op tenminste eenmaal per kwartaal.
Bijlage 1 bij de overeenkomst met betrekking tot de overgang van defensiepersoneel neer de politie; ministerie van Defensie nr. P/96006368 en ministerie van Binnenlandse Zaken nr. EA97/U80 d.d. 9 januari 1997
De minister van binnenlandse zaken en de staatssecretaris van defensie
Overwegende dat in de komende jaren in verband met herstructurering en reductie van de defensieorganisatie relatief grote aantallen defensiepersoneel moeten afvloeien; dat de regering voornemens is personeelsuitbreidingen bij; de politie te realiseren; dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Defensie in nauw overleg en samenwerking met de korpsbeheerders een inspanning zullen leveren om overtollig defensiepersoneel, na gebleken geschiktheid, bij de politiekorpsen te plaatsen; het gestelde in het plan van aanpak van het ministerie van Defensie (nr. PPB3136/96007784) d.d. 28 mei 1996 en het projectplan nr. P/96006366 d.d. 9 januari 1997 en de overeenkomst waarvan deze beschikking deel uitmaakt. dat de voortgang daarvan regelmatig dient te worden getoetst.
Besluiten Een begeleidingscommissie in te stellen met de volgende taken: •
het toetsen en coördineren op hoofdlijnen van de aangegane inspanningsverplichting aan de hand van het bovengenoemde plan van aanpak, het bovengenoemde projectplan, de bovengenoemde overeenkomst en op basis daarvan binnen de begeleidingscommissie overeen te komen spelregels;
•
het toetsen en signaleren van eventuele knelpunten bij; de uitvoering van het wervings- en selectieproces, het opleidingsproces en het plaatsingsproces;
•
het periodiek doen concretiseren van het aanbod van defensiepersoneel;
•
het zo mogelijk verbreden van het vacatureaanbod van de politiekorpsen naar het ministerie van Defensie;
Ministerie van Defensie nr. P/96006368 d.d. 9 januari 1997 Ministerie van Binnenlandse Zaken nr. EA97/U80 d.d. 9 januari 1997
OVEREENKOMST MET BETREKKING TOT DE OVERGANG VAN DEFENSIEPERSONEEL NAAR DE POLITIE
De minister van Binnenlandse Zaken en de staatssecretaris van Defensie
Overwegende, dat de regering voornemens is personeelsuitbreidingen bij de politie te realiseren; dat in verband met herstructurering en reductie van de defensieorganisatie relatief grote aantallen defensiepersoneel moeten afvloeien
Verklaren te zijn overeengekomen, dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Defensie zich gezamenlijk zullen inspannen om gedurende drie jaren, ingaande 1997, per jaar circa honderd overtollige defensiepersoneelsleden, na gebleken geschiktheid, bij de politiekorpsen te plaatsen; In het bijzonder door: • het uitvoeren van een project 'Overgang defensiepersoneel naar de politie': betrekking hebbende op de georganiseerde overgang van overtollige onderofficieren Beroeps Onbepaalde Tijd (BOT) in het leeftijdssegment circa 25 tot circa 35 jaar naar executieve functies bij de politiekorpsen; •
ter aanvulling (complementerend) daarop de overgang van ad hoc van overtollige militairen (BOT) en overtollig burgerpersoneel in vaste dienst bij het ministerie van Defensie naar andere functies binnen de politiekorpsen te stimuleren en ondersteunen;
dat hiertoe een begeleidingscommissie wordt ingesteld, zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze overeenkomst; dat voor de uitvoering van het project de volgende nadere afspraken gelden: Algemeen 1 In deze overeenkomst wordt verstaan onder: a. militair; een als overtollig aan te merken militair BOT, b. politieambtenaar; de als politieambtenaar in de zin van artikel 3, eerste lid onderdeel a. van de Politiewet 1993, in de rang van agent
Selectie 4 De selectie van de militair vindt plaats volgens de daarvoor geldende normen onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Selectie Centrum Politie (LSCP) en het politiekorps waarbij de militair is voorgedragen. 5
De kosten van de selectie, ten hoogste ten bedrage van de in circulaire EA96/U3092 d.d. 31 oktober 1996 van het ministerie van Binnenlandse Zaken vermelde kosten (prijspeil 1996), komen ten laste van het ministerie van Defensie. Deze kosten zullen op basis van verrichtingen worden vergoed aan het LSCP.
Opleiding 6. De militair blijft gedurende de opleiding in dienst van defensie. 7.
De militair wordt, nadat hij voor een functie als agent bij een politiekorps is geselecteerd, in een ten behoeve van het project onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie te ontwikkelen en te verzorgen opleiding geplaatst. De uitgangspunten van deze opleiding zijn verwoord in bijlage 3 van het tussen partijen overeengekomen projectplan d.d. 9 januari 1997 (brief LSOP AG/DW/GUIB/u961374 d.d. 27 november 1996). De eindtermen gekoppeld aan deze opleiding zijn gelijk aan de eindtermen zoals die gelden voor de reguliere basisopleiding.
8.
Het ministerie van Defensie draagt er zorg voor dat de geselecteerde militairen voor aanvang van de opleiding door het LSOP het overeengekomen vereiste instroomniveau van de opleiding hebben bereikt.
9.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken draagt in samenwerking met het ministerie van Justitie er zorg voor dat de militair in opleiding bij het LSOP gedurende de aan de opleiding verbonden stageperioden buitengewone opsporingsbevoegdheid wordt verleend.
Aanstelling 1 0 . Na voltooiing van de opleiding stelt het politiekorps waardoor de militair was geselecteerd de militair aan als politieambtenaar. 11.
Gelijktijdig met de aanstelling als politieambtenaar verleent het ministerie van Defensie de militair overtolligheidsontslag volgens artikel-39 tweede lid onder d. van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement.
12.
Het ministerie van Defensie vergoedt per aanstelling van een militair als politieambtenaar het ministerie van Binnenlandse Zaken een onderling overeengekomen tegemoetkoming in de opleidings- en overige kosten ten bedrage van fl 32.500,-.
13.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken stelt een deel van het onder 12. hiervoor vermelde bedrag ter beschikking van het politiekorps dat de militair heeft aangesteld, conform het hieromtrent gestelde in
Aldus opgemaakt in tweevoud op 9 januari 1997,
Ministerie van Defensie nr. P/96006368 d.d. 9 januari 1997, bijlage 1 Ministerie van Binnenlandse Zaken nr. EA97/U80 d.d. 9 januari 1997, bijlage 1
In de begeleidingscommissie te benoemen: - Namens het ministerie van Binnenlandse Zaken: De Directeur Politie van het Directoraat Generaal Openbare Orde en Veiligheid. Het Plaatsvervangend Hoofd van de afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid van de Directie Politie - Namens het ministerie van Defensie: De Directeur Plannen en Beleidsontwikkeling van het Directoraat Generaal Personeel. De Sous-chef Personeelszaken Centrale Dienst Personeel en Organisatie van de Koninklijke landmacht. - Namens de Korpsbeheerders: De Portefeuiliehouder Arbeidsvoorwaardenbeleid De Coördinator Politieorganisatie en Bedrijfsvoering van het Nederlands Politie Instituut - Namens het Landelijk Selectie en Opleidingsinstituut (LSOP): Een lid van de Bestuursraad LSOP De eerstgenoemde vertegenwoordigers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Defensie zijn gezamenlijk belast met het voorzitterschap. De voorzitters dragen zorg voor secretariële ondersteuning. De vertegenwoordigingen in de begeleidingscommissie zijn gerechtigd personele unies aan te geen. Ook is het de vertegenwoordigingen toegestaan zich in vergaderingen te laten bijstaan door deskundigen of door bij het project betrokken ambtenaren. De vergaderfrequentie van de begeleidingscommissie wordt gesteld op tenminste eenmaal per kwartaal.
Bijlage 1 bij de overeenkomst met betrekking tot de overgang van defensiepersoneel neer de politie; ministerie van Defensie nr. P/96006368 en ministerie van Binnenlandse Zaken nr. EA97/U80 d.d. 9 januari 1997
De minister van binnenlandse zaken en de staatssecretaris van defensie
Overwegende dat in de komende jaren in verband met herstructurering en reductie van de defensieorganisatie relatief grote aantallen defensiepersoneel moeten afvloeien; dat de regering voornemens is personeelsuitbreidingen bij de politie te realiseren; dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Defensie in nauw overleg en samenwerking met de korpsbeheerders een inspanning zullen leveren om overtollig defensiepersoneel, na gebleken geschiktheid, bij de politiekorpsen te plaatsen; het gestelde in het plan van aanpak van het ministerie van Defensie (nr. PPB3136/96007784) d.d. 28 mei 1996 en het projectplan nr. P/96006366 d.d. 9 januari 1997 en de overeenkomst waarvan deze beschikking deel uitmaakt. dat de voortgang daarvan regelmatig dient te worden getoetst.
Besluiten Een begeleidingscommissie in te stellen met de volgende taken: •
het toetsen en coördineren op hoofdlijnen van de aangegane inspanningsverplichting aan de hand van het bovengenoemde plan van aanpak, het bovengenoemde projectplan, de bovengenoemde overeenkomst en op basis daarvan binnen de begeleidingscommissie overeen te komen spelregels;
•
het toetsen en signaleren van eventuele knelpunten bij de uitvoering van het wervings- en selectieproces, het opleidingsproces en het plaatsingsproces;
•
het periodiek doen concretiseren van het aanbod van defensiepersoneel;
•
het zo mogelijk verbreden van het vacatureaanbod van de politiekorpsen neer het ministerie van Defensie;
Ministerie van Defensie nr. P/96006368 d.d. 9 januari 1997 Ministerie van Binnenlandse Zaken nr. EA97/U80 d.d. 9 januari 1997 OVEREENKOMST MET BETREKKING TOT DE OVERGANG VAN DEFENSIEPERSONEEL NAAR DE POLITIE.
De minister van Binnenlandse Zaken en de staatssecretaris van Defensie,
Overwegende, dat de regering voornemens is personeelsuitbreidingen bij de politie te realiseren; dat in verband met herstructurering en reductie van de defensieorganisatie relatief grote aantallen defensiepersoneel moeten afvloeien.
Verklaren te zijn overeengekomen, dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Defensie zich gezamenlijk zullen inspannen om gedurende drie jaren, ingaande 1997, per jaar circa honderd overtollige defensiepersoneelsleden, na gebleken geschiktheid', bij de politiekorpsen te plaatsen; In het bijzonder door: • het uitvoeren van een project 'Overgang defensiepersoneel naar de politie': betrekking hebbende op de georganiseerde overgang van overtollige onderofficieren Beroeps Onbepaalde Tijd (BOT) in het leeftijdssegment circa 25 tot circa 35 jaar naar executieve functies bij de politiekorpsen; •
ter aanvulling (complementerend) daarop de overgang ad hoc van overtollige militairen (BOT) en overtollig burgerpersoneel in vaste dienst bij het ministerie van Defensie naar andere functies binnen de politiekorpsen te stimuleren en ondersteunen;
dat hiertoe een begeleidingscommissie wordt ingesteld, zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze overeenkomst; dat voor de uitvoering van het project de volgende nadere afspraken gelden:
Algemeen 1. In deze overeenkomst wordt verstaan onder: a. militair: een als overtollig aan te merken militair BOT b. politieambtenaar: de als politieambtenaar in de zin van artikel 3, eerste lid onderdeel a. van de Politiewet 1993, in de rang van agent
Selectie 4. De selectie van de militair vindt plaats volgens de daarvoor geldende normen onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Selectie Centrum Politie (LSCP) en het politiekorps waarbij de militair is voorgedragen. 5.
De kosten van de selectie, ten hoogste ten bedrage van de in circulaire EA96/U3092 d.d 31 oktober 1996 van het ministerie van Binnenlandse Zaken vermelde kosten (prijspeil 1996), komen ten laste van het ministerie van Defensie. Deze kosten zullen op basis van verrichtingen worden vergoed aan het LSCP.
Opleiding 6. De militair blijft gedurende de opleiding in dienst van defensie. 7.
De militair wordt, nadat hij voor een functie als agent bij een politiekorps is geselecteerd, in een ten behoeve van het project onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie te ontwikkelen en te verzorgen opleiding geplaatst. De uitgangspunten van deze opleiding zijn verwoord in bijlage 3 van het tussen partijen overeengekomen projectplan d.d. 9 januari 1997 (brief LSOP AG/DW/GUIB/u961374 d.d. 27 november 1996). De eindtermen gekoppeld aan deze opleiding zijn gelijk aan de eindtermen zoals die gelden voor de reguliere basisopleiding.
8.
Het ministerie van Defensie draagt er zorg voor dat de geselecteerde militairen voor aanvang van de opleiding door het LSOP het overeengekomen vereiste instroomniveau van de opleiding hebben bereikt.
9.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken draagt in samenwerking met het ministerie van Justitie er zorg voor dat de militair in opleiding bij het LSOP gedurende de aan de opleiding verbonden stageperioden buitengewone opsporingsbevoegdheid wordt verleend.
Aanstelling 1 0 . Na voltooiing van de opleiding stelt het politiekorps waardoor de militair was geselecteerd de militair aan als politieambtenaar. 11.
Gelijktijdig met de aanstelling als politieambtenaar verleent het ministerie van Defensie de militair overtolligheidsontslag volgens artikel 39 tweede lid onder d. van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement. 12.
Het ministerie van Defensie vergoedt per aanstelling van een militair als politieambtenaar het ministerie van Binnenlandse Zaken een onderling overeengekomen tegemoetkoming in de opleidings- en overige kosten ten bedrage van fl 32.500,-.
13.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken stelt een deel van het onder 12. hiervoor vermelde bedrag ter beschikking van het politiekorps dat de militair heeft aangesteld, conform het hieromtrent gestelde in
Aldus opgemaakt in tweevoud op 9 januari 1997,
Afdeling Arbeidsvoorwaarden BELEID/DAVB Aan: de leden van de sectorcommissie Defensie Kalvermarkt 32 2511 CB 's-Gravenhage Postbus 20701 2500 ES ' 's-Gravenhage Telefoon 070-318.7355 Telex 34576 MVD/GV/NL
Uw brief
Uw kenmerk
Ons nummer Datum PAV7053/93023844 20
augustus 1993 Onderwerp Sociaal beleidskader Defensie
Hierbij ontvangt u ter informatie een exemplaar van de tekst van het sociaal beleidskader Defensie (SBK) en de aanwijzingen ter zake, waarin de aanvullingen zijn verwerkt waarover met de CCGOM en de BCBPDef op 5 respectievelijk 7 juli jl. overeenstemming is bereikt. Ik merk nog op dat van de tekst van het SBK zoals die thans luidt, de (werkgelegenheidstoets in het kader van de) uitstroombevorderende maatregel (UBM) geen deel uit maakt. Daarover wordt u separaat geïnformeerd.
Bijlagen
Inlichtingen bij
Doorkiesnummer
BR07.044/AVB/AVB3 190893 Verzoeke bij beantwoording datum, nummer en onderwerp te vermelden.
(N. B. met de centrales van overheidspersoneel is op 5 juli 1993 overeenstemming bereikt over enkele aanvullingen op de tekst van het sociaal beleidskader zoals dat sinds 1 november 1991 van kracht is. In onderstaande tekst zijn de aanvullingen opgenomen en in de tekst gemarkeerd middels een kantlijn in de marge).
Algemeen. Het sociaal beleidskader strekt ertoe om bij de reductie- operaties gedwongen ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen. Of als uiterste consequentie personeel desondanks onvrijwillig ontslag moet worden verleend, hangt af van de mogelijkheden om voor betrokkene een plaats in de organisatie te vinden. Het instrumentarium in het SBK is voor het burger- en militair personeel zoveel mogelijk gelijk, met inachtneming van de afwijkingen die voortkomen uit de verschillende structuur van de rechtspositie. Hieronder volgt een opsomming ven de daartoe te hanteren instrumenten met een beknopte uitwerking voor respectievelijk het burger- en militair personeel. Alle maatregelen uit het sociaal beleidskader zijn beschikbaar voor toepassing. Indien het bevoegd gezag slechts een selectie ui. de beschikbare instrumenten wil hanteren. zal daarover met de Bijzondere Commissie overleg worden gevoerd. Noot: dit sociaal beleidskader is in de plaatst gekomen van het sociaal beleidskader overgangsbeleid (Bijlage bij brief nr. P89/081/5681 d.d. 2 november 1989) en het; sociaal beleidskader voor de afslanking burgerpersoneel (brief ven 13 mei 1987, nr. PB87/1537/2305) het ingang van de datum van in werking treden (1 november 1591) van dit sociaal beleidskader zijn deze komen te vervallen. Het voor de andere reorganisaties in de rijksoverheid geldende sociaal beleidskader is niet van toepassing op de reductieoperaties bij Defensie. Voor diverse reorganisaties bij krijgsmachtdelen die op het moment van inwerkingtreden van het sociaal beleidskader nog niet zijn afgerond, bestaan specifieke sociale plannen en -beleidskaders. Op deze reorganisaties worden de maatregelen toegepast die in dit beleidskader zijn opgenomen, voorzover geen sociaal plan is totstandgekomen of een dergelijk plan nog niet is vertaald in concrete individuele afspraken. De afspraken die op basis van specifieke beleidskaders reeds voor de datum van inwerkingtreding van dit beleidskader met individuele personeelsleden zijn gemaakt worden gerespecteerd, voorzover ze betrekking hebben op die reorganisatie. Gevolgen van een nieuwe reorganisatie en nieuw te maken afspraken vallen onder de werking van die sociaal beleidskader. Het sociaal beleidskader is van kracht voor de deur van de reductieoperatie. Zodra dat nodig is zal - in overleg met de Centrales van overheidspersoneel - worden bezien of een bijstelling van het instrumentarium nodig is. Voor de eerste keer is een dergelijke tussentijdse evaluatie voorzien voor het najaar van 1992. Flexibiliteit in de toepassing van het SBK
De toepassing van de remplaçantengedachte (het in de plaats treden van) leidt er in zo'n geval toe, dat iemand uit deze groep die zelf niet direct met overtolligheid en ontslag wordt bedreigd, zo hij dat wenst zijn functie kan aanbieden en kan kiezen voor een instrument uit het SBK. Ook hier beslist het management, op basis van afwegingen als kwaliteit, doeltreffendheid en kostendoelmatigheid. Bij de uitvoering van het uitstroombevorderend beleid (zie onderdeel IV) wordt in de uitvoering wel een volgorde aangehouden. Het komt er op neer, dat ontslag gevolgd door aanspraak op wachtgeld, niet wordt verleend voordat de herplaatsingsmogelijkheden zowel binnen als buiten Defensie volledig zijn onderzocht. Instrumentarium. I. FUNCTIETOEWIJZING 1.
Voor militair personeel dat in verband met het opheffen van functies beschikbaar komt, zal in de eerste plaats via het reguliere proces van functietoewijzing op basis van het bepaalde in hoofdstuk 4 van het AMAR een andere functie worden gezocht. Voor het militair personeel, waarvoor tijdens dit proces geen functie beschikbaar blijkt, komt een herplaatsingsonderzoek (in engere zin) zoals bedoeld in artikel 4; AMAR aan de orde. Voor het personeel (uiteraard voorzover sprake is van overtolligheid) dat bij inwerkingtreden van het sociaal beleidskader reeds boven de sterkte is geplaatst wordt eveneens een dergelijk herplaatsingsonderzoek gestart, als geen functie beschikbaar is in het reguliere proces van functietoewijzing. Voor burgerpersoneel dat door veranderingen in de organisatie van de diensteenheid in beginsel overtollig wordt zal eveneens op de eerste plaats worden bezien of plaatsing in de nieuwe organisatie al dan niet na om-, her- of bijscholing mogelijk is. Eerst indien en voorzover dit niet tot resultaat leidt koet het onderzoek naar herplaatsing in de zin van art. 116 BARD aan de orde. Personeel dat in het buitenland is geplaatst wordt als in h e t buitenland geen passende functie kan worden gevonden, teruggeplaatst naar Nederland en daar, indien mogelijk, herplaatst. Een uitzondering geldt voor personeel dat zo langdurig in het buitenland is geplaatst dat in feite de verwachting is ontstaan dat de rest van de loopbaan aldaar zou worden doorgebracht. In overleg met de Bijzondere commissies zal worden vastgesteld welke categorieën personeel dit betreft. Terugplaatsing naar Nederland kan achterwege blijven voor hen die tot een dergelijke categorie behoren als zij na ontslag in het buitenland wensen te blijven en: •
in aanmerking komen voor 1eeftijdsontslag (pensioen en VUTontslag daaronder begrepen), of:
•
in verband met niet-herplaatsbaarheid in aanmerking k o m e n voor een wachtgeld-VUT ontslag of een wachtgeld-VUT ontslag, of:
Deze faciliteiten zijn: •
•
vrije geneeskundige verzorging (echter voor zolang er ter plaatse geneeskundige verzorging van rijkswege - militairgeneeskundig dienst - aanwezig is); de "defensiewoning (waaronder begrepen de voorwaarden die gelden voor het gebruik van de woning); dit eindigt bij het verlaten van de dienst of op het moment dat de woning niet langer tot het Defensie woningenbestand behoort.
Na ontslag nemen in alle gevallen de defensiefaciliteiten een einde.
II. HERPLAATSING II a. Algemeen. Bij de verkleining. van de Defensie-organisatie wordt een maximale inspanning geleverd om Defensiepersoneel (burger zowel als militair) te herplaatsen; binnen de Defensie-organisatie en, indien de mogelijkheden daartoe ontbreken ook buiten Defensie, bij de rest van de overheid of het bedrijfsleven. Militairen en burgerambtenaren die niet door het eigen krijgsmachtdeel/CO kunnen worden herplaatst, worden aangemeld bij de Centrale Herplaatsingscommissie DGP (CHC/DGP). Herplaatsingskandidaten die in het bestand van de CHC/DGP voorkomen worden tevens 'gematcht' met de vacatures die elders binnen de rijksoverheid ontstaan. Hiertoe neemt Defensie deel aan de gemeenschappelijke interdepartementale vacaturebank, beheerd door RPD-advies. Alle departementen zijn verplicht hun vacatures via deze vacaturebank - een on-line geautomatiseerd systeem waarop alle departementen een aansluiting hebben - bekend te stellen. Dit gebeurt zodra er voor de vacature binnen het departement geen geschikte herplaatsingskandidaten zijn, voorafgaand aan externe publicatie. Indien zich in dit kader een vacature voordoet waarop een defensiekandidaat naar het oordeel van de CHC/DGP kan worden geplaatst, wordt de betrokkene door de CHC/DGP via de RPD voorgedragen. In aanvulling hierop geeft de minister van Defensie de overige departementen een volledig beeld van zijn overtollig personeel. Dit overzicht is in globale termen opgesteld (functiecategorieën, opleidingsniveaus, leeftijden) en wordt, naarmate de reorganisatie en reductie voortschrijden, periodiek bijgesteld. De departementen presenteren waar mogelijk hun behoeften aan personeel in dezelfde globale termen. Met name bij de ministeries waar sprake is van het creëren van nieuwe functies (in de zgn. groeisectoren) kunnen op basis van deze overzichten overeenkomsten worden gesloten voor de overgang van overtollig Defensiepersoneel. Ook dan blijft Defensie verantwoordelijk voor het daadwerkelijk voordragen van potentieel geschikte kandidaten voor concrete vacatures. Defensie draagt eventuele kosten voor om-, her- en bijscholing van overtollig personeel dat alleen na een opleiding voldoet aan de eisen van een vacature.
II. b. Burgerpersoneel 2.
0p basis van artikel 116, tweede lid BARD kan ontslag ten gevolge van overtolligheid van personeel of ten gevolge van opheffing van de functie niet plaatsvinden dan nadat het na een zorgvuldig onderzoek onmogelijk is gebleken de betrokken ambtenaar te plaatsen in een andere passende functie, die hem gelet op zijn persoon en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen. Het begrip passende functie neemt een centrale plaatst in bij de uitvoering van het op herplaatsing gerichte beleid en wordt zo ruim als binnen de rechtspositionele kaders mogelijk is uitgelegd. Bij de beoordeling van de vraag of een functie passend is, speelt de afweging tussen herplaatsing (voorkoming van ontslag) en de mogelijkheid van ontslag volgens art. 116 BARD een belangrijke rol. Een functie is in beginsel passend wanneer de daaraan verbonden werkzaamheden voor de capaciteiten en ervaring van betrokkene zijn berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van betrokkene kan worden gevergd. Het al dan niet passend zijn van een functie kan aan de bezwarencommissie herplaatsing (regeling herplaatsing en ontslag) ter toetsing worden voorgelegd. Het weigeren van een passende functie leidt direct tot ontslag, zonder aanspraak op wachtgeld. Beperkingen die het onmogelijk maken personeel snel te herplaatsen worden vermeden. Voor de procedures voor herplaatsing blijft de Regeling Herplaatsing en Ontslag (MP 33- 210, B101-1) van toepassing. Deze regeling is geactualiseerd i.v.m. de reorganisaties van het DGP). Niet in alle gevallen zal plaatsing in de regio mogelijk zijn. Een centrale herplaatsingscommissie zal als centraal arbeidsbureau het tot aanstellen bevoegd gezag adviseren omtrent herplaatsingsmogelijkheden binnen de totale Defensie-organisatie. Daarbij zal eerst herplaatsing wel binnen de regio meer bij een ander krijgsmachtdeel in beschouwing worden genomen. De termijn van het herplaatsingsonderzoek bedraagt inclusief het hanteren van maatregelen als om-, her-, en bijscholing of externe bemiddeling in beginsel maximaal twee jaar. De herplaatsingstermijn vangt aan op het moment dat de functie van betrokkene is vervallen. Aan betrokkene wordt schriftelijk de datum medegedeeld waarop zijn functie is of zal komen te vervallen. Vanaf het moment dat dit aan betrokkene is medegedeeld kunnen reeds de activiteiten in het kader van de herplaatsing aanvangen. Het tijdstip van mededeling dient zo gekozen te worden dat dit voor betrokkene het gunstigste uitgangspunt voor herplaatsing inhoudt; dit tijdstip kan derhalve liggen voor het tijdstip dat de herplaatsingstermijn aanvangt. Betrokkene is gehouden om zijn medewerking te verlenen bij de herplaatsingsinspanning. Indien na een zorgvuldig onderzoek duidelijk blijkt dat het - met toepassing van alle mogelijkheden niet mogelijk is om voor het betrokken personeelslid een oplossing te vinden, kan binnen de termijn van twee jaar ontslag worden verleend. Indien uit het onderzoek blijkt dat voor betrokkene wel een functie beschikbaar is, echter niet binnen de herplaatsingstermijn van twee jaar wordt geen ontslag als bedoeld in
De ambtenaar- behoudt daarbij (bij voldoende functioneren) het vooruitzicht op het maximum van de schaal die hij bekleedt incl. de eventuele uitloopperiodieken i.v.m. de diensttijd. Met gebruikmaking van het bestaande loopbaaninstrumentarium zal de betrokken ambtenaar in zo'n geval bij voorrang in aanmerking worden gebracht voor een beschikbare passende functie waaraan de schaal is verbonden volgens welke de ambtenaar wordt bezoldigd. In zo'n geval is te ambtenaar verplicht de hem aangeboden functie, voorzover deze passend is, zonder enig voorbehoud te accepteren. Het al dan niet gassend zijn van een functie kan ter toetsing aan de bezwarencommissie herplaatsing (regeling herplaatsing en ontslag) worden voorgelegd. Weigering van een passende functie leidt aanstonds tot ontslag, zonder aanspraak op wachtgeld. b.
Om- her- en bijscholing: De te herplaatsen ambtenaar kan in de gelegenheid worden gesteld of desnoods verplicht worden tot om-, her- of bijscholing op kosten van defensie. Deze scholing zal in de eerste plaats gericht zijn op het "passend maken" voor een bepaalde vacante of vrijkomende functie, toch kan ook dienen tot verbetering van herplaatsings- en bemiddelingsperspectieven. De duur van een eventueel noodzakelijke dagopleiding mag de termijn voor het herplaatsingsonderzoek van twee jaar in principe niet overschrijden. Het spreekt voorts vanzelf dat met een redelijk rendement van de omscholing rekening gehouden dient te worden. Betrokkene kan in dit verband zelf initiatieven nemen en een voorstel doen.
c.
Financiële voorzieningen bij herplaatsing: Op grond van het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (VKB) heeft degene die in verband met een verplaatsing i n opdracht is verhuisd, aanspraak op een verhuiskostenvergoeding, bestaande uit transportkosten, een tegemoetkoming. voor eventuele dubbele woonlasten en een tegemoetkoming voor "andere kosten". Om verplaatsingen in verband met inkrimpingen te stimuleren zal de tegemoetkoming voor de "andere kosten" voor degene die een eigen huishouding voert, worden gesteld op f 14.300,= (gedeeltelijk belastbaar). Indien belanghebbende geen eigen huishouding voert, zal in deze situatie een tegemoetkoming van f 7.150,= worden toegekend. Deze bedragen treden in de plaats van de in het KB bij de verhuiskosten geregelde aanspraak op tegemoetkoming in "andere kosten" en zijn ontleend aan de functieverplaatsingstoelage. Voor de ambtenaren voor wie na herplaatsing de afstand tussen de woning en het werk toeneemt zonder dat hij verhuist, zal voor de kosten van het dagelijkse heen en weer reizen in afwijking van de geldende regels een emolumententermijn gelden Van 3 jaar voor diegenen die jonger zijn ten 50 jaar op het moment van verplaatsing en 5 jaar voor diegenen die op het moment van verplaatsing 50 jaar of ouder zijn. Voor beide categorieën
II.c.
Militair personeel
3.
Gelet op het bepaalde in artikel 43, eerste lid van het AMAR moet zorgvuldig worden onderzocht of binnen het eigen krijgsmachtdeel, of, indien dat niet mogelijk blijkt, bij een ander krijgsmachten (in het kader- van de zgn. "horizontale mobiliteit), voor de betrokken militair een mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passende functie beschikbaar is. Het begrip passende functie zal zo ruim als binnen de rechtspositionele kaders mogelijk is, worden uitgelegd. De termijn ven het herplaatsingsonderzoek bedraagt inclusief het hanteren van maatregelen als om-, her-, en bijscholing of externe bemiddeling in beginsel maximaal twee jaar. De termijn start op het moment dat de betrokken militair schriftelijk is meegedeeld dat binnen het normale functietoewijzingsproces geen functie voorhanden is; gelet op de verwevenheid met de normale functieroulatie moet daarvoor een moment gekozen worden dat voor betrokkene de meest gunstige uitgangspositie voor herplaatsing inhoudt. Voor boven de sterkte geplaatst personeel (uiteraard voorzover het betreft personeel dat in principe overtollig is; welk personeel het hier betreft zal in de Bijzondere commissies worden besproken) wordt overeenkomstig gehandeld. Indien na een zorgvuldig onderzoek duidelijk blijkt dat het - met toepassing van alle mogelijkheden - niet mogelijk is om voor het betrokken personeelslid een oplossing te vinden, kan binnen de termijn van twee jaar ontslag worden verleend. Indien uit het onderzoek blijkt dat voor betrokkene wel een functie beschikbaar is, echter niet binnen de termijn van twee jaar wordt geen ontslag als bedoeld in art. 43 AMAR verleend. Betrokkene wordt dat schriftelijk meegedeeld. Weigering van een passende functie leidt aanstonds tot ontslag zonder aanspraak op wachtgeld. Bij herplaatsing dient het volgende in acht te worden genomen. a.
Behoud van rang: In verband met het evenwicht tussen functie- en personeelsbestand geldt in beginsel dat aan de nieuwe functie tenminste de rang verbonden is die de militair bekleedt. In dit verband wordt uitgegaan van de rangen zoals die verbonden zijn aan functies in een vastgestelde formatie. Er wordt naar gestreefd een militair niet op een functie waaraan een lagere rang verbonden is tewerk te stellen. Wanneer een militair echter in een uitzonderlijk geval een functie wordt toegewezen' waaraan een lagere rang is verbonden dan die hij bekleedt, behoudt hij op basis van artikel 30 AMAR zijn rang. Hij zal ook dan bij voorrang in aanmerking worden gebracht voor een functie overeenkomstig zijn rang. Toewijzing van een functie waaraan een lagere rang is verbonden zal plaatsvinden indien op termijn, op basis van planningsgegevens een functie waaraan tenminste de rang is
vervullen en er voor hem overigens geen functie (waaraan een lagere rang is verbonden) beschikbaar is.
b.
0m- en bijscholing: In het onderzoek naar een passende functie wordt de mogelijkheid tot - desnoods verplichte - omen bijscholing betrokken. Indien te militair niet tijdig voor te benodigde opleiding kan worden aangewezen kan hij met toepassing van artikel 26 AMAR tijdelijk worden ontheven van de voorwaarde te voldoen een bepaalde functie-eisen. De duur van een eventueel noodzakelijke dagopleiding mag de termijn van het herplaatsingsonderzoek van twee jaar in principe niet overschrijden. Het spreekt voorts vanzelf dat met een redelijk rendement van de omscholing rekening gehouden dient te worden. Betrokkene kan in dit verband zelf initiatieven nemen en een voorstel doen.
c.
Financiële voorzieningen na verplaatsing: Gelet op het feit dat geografische verplaatsingen en te daarmee eventueel gepaard gaande verhuizingen een normaal aspect zijn van het militaire beroep, zullen de normale financiële voorzieningen na verplaatsing gelden. Het maakt immers voor het niveau van de voorzieningen niet uit, of een verplaatsing plaatsvindt als gevolg van reorganisaties of in het kader van het normale functieroulatieproces. De voorzieningen in het nieuwe verplaatsingskostenbesluit (bijvoorbeeld de emolumententermijn) en de ruimte die voor autoriteiten geboden wordt voor de afweging van omstandigheden worden dan ook als toereikend beschouwd. Voor uit het buitenland terugkerend personeel zullen geen beperkingen worden gesteld t.z.v. de regio van vestiging. Voorts zal voor het uit het buitenland terugkerend personeel voor de tegemoetkoming in te kosten van woon/werkverkeer een emolumententermijn van vijf jaar gelden; ook als men zich niet zou vestigen in het woongebied van de standplaats. Met gemeentes, provincies en beleggingsmaatschappijen wordt gesproken over (totstandkoming van) de nodige hoeveelheden woningen om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk bij omvangrijke verplaatsingen in het kader ven het herstructureringsproces voldoende woningen in of nabij de plaats van tewerkstelling beschikbaar zijn. Een concretisering hiervan is afhankelijk van de inhoud en vormgeving van het herstructureringsproces. Daarover zal in oktober 1991 voldoende duidelijkheid bestaan. Wat dat betreft zal dan ook in oktober 1991 gerapporteerd worden. In de gesprekken met de gemeentes wordt ook het punt van de sociale- en economische binding meegenomen. Wanneer blijkt dat deze inspanningen zullen leiden let voldoende woningen in de regio zal de Rijkshypotheekgarantieregeling - die in dit opzicht den geen toegevoegde waarde heeft - ook voor het militair personeel komen te vervallen. In dat geval zullen ook de bijzondere emolumenten voor het uit het buitenland terugkerend personeel komen te vervallen.
Voorzover de genoemde elementen tevens onbekwaamheid of ongeschiktheid in de zin van artikel 39, tweede lid onder f of j opleveren, kan hierin overigens een zelfstandige aanleiding voor ontslag besloten liggen. e.
Heroverweging bij bezwaar tegen een passend geachte functie. Indien een besluit tot herplaatsing binnen een krijgsmachtdeel op een lager niveau dan (door of namens) te minister wordt genomen, is artikel 153e AMAR van toepassing. Indien het besluit door of namens de minister wordt genomen kan betrokkene binnen 30 dagen om heroverweging verzoeken. In overleg met de Bijzondere commissies is afgesproken dat voor bezwaren tegen herplaatsing een bezwarencommissie wordt ingesteld die de minister hierbij adviseert. De termijn voor beroep bij de ambtenarenrechter begint te lopen vanaf het moment dat de beslissing op het verzoek om heroverweging aan betrokkene is medegedeeld. Indien het besluit een herplaatsing van militair personeel buiten het eigen krijgsmachtdeel of buiten de defensieorganisatie betreft, beslist het bevoegd gezag neer aanleiding van het bezwaar niet, dan nadat de bezwarencommissie heeft geadviseerd. De bezwarencommissie wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van het directoraat-generaal personeel. Een vertegenwoordiger namens de vier centrales van overheidspersoneel is in de commissie opgenomen als lid:
III.
VERRUIMEN HERPLAATSINGSMOGELIJKHEDEN
4.
In het kader van het verruimen van herplaatsingsmogelijkheden kan een militair op vrijwillige basis worden aangewezen om bij wijze van remplaçant te worden bestemd voor een andere groep van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd, inclusief de daarbij behorende om- en bijscholing. De militair- kan hiervoor ook opteren; de organisatie beslist echter of daarvan gebruik zal worden gemaakt.
5.
Gedurende het herplaatsingsonderzoek is het mogelijk om burger- of militair personeel in afwachting van definitieve herplaatsing tijdelijk - met behoud van rechtspositie - te werk te stellen op een functie die in principe bestemd is voor personeel van de andere personeelscategorie, d.w.z. burgers op militaire en militairen op burgerfuncties.
6.
In het verlengde hiervan wordt voor overtollig militair personeel een voorkeursregeling gehanteerd voor aanstelling als burgerambtenaar bij een vacature waarvoor geen geschikte burgerambtenaar (in dienst van Defensie) kon worden gevonden; hierbij is door de werking van de anticumulatiebepalingen van de militaire wachtgeldregeling het niveau van de laatstgenoten bezoldiging voor de duur van de wachtgeldaanspraak gewaarborgd. Door de centrale herplaatsingscommissie wordt getoetst of er nog burgerkandidaten zijn voor de vervulling van een functie alvorens
IV. STIMULEREN UITSTROOM 7
Om de herplaatsingsruimte te vergroten en aldus ontslagen als gevolg van overtolligheid zoveel als mogelijk te vermijden, is het noodzakelijk om personeel dat binnen afzienbare tijd regulier de organisatie zal verlaten onder bepaalde voorwaarden in de gelegenheid te stellen hun vertrek op een eerder tijdstip te laten plaatsvinden. In dezelfde lijn past het om de mogelijkheden om na de reguliere ontslagdatum aan te blijven te beëindigen. Daarom is het stimuleringsbeleid vrijwillig nadienen voor militair personeel beëindigd. Om ruimte te maken binnen de Defensie-organisatie steen het management; de wachtgeld-UKW voor militair personeel en de wachtgeld-VUT- voor burgerpersoneel ter beschikking. Reorganisatieontslag wordt in deze gevallen, met toepassing van die maatregelen, zoveel mogelijk met instemming van de betrokkene verleend, voor zover de organisatie geen bezwaar heeft tegen het vertrek van de betrokkene.
Overgang wachtgeld-vut 8.
Voor burgerambtenaren vanaf 55 jaar van wie de functie wordt opgeheven en voor wie herplaatsing niet mogelijk is kan een afvloeiingsregeling gelden. De mogelijkheid wordt geboden om zoveel mogelijk "vrijwillig" (zoveel mogelijk met instemming) te worden ontslagen met aanspraak op wachtgeld en met behoud van het VUT-vooruitzicht, waarbij; de wachtgeldgrondslag tevens de VUT-grondslag is. Hierbij geldt een garantie dat zij van eventuele wijzigingen in wachtgeldregeling na 1/1/1990 geen nadeel zullen ondervinden. Voor wat betreft het moment waarop in de VUT kan worden overgegaan geldt de wettelijke VUT-leeftljd (in 1991: 61 jaar dan wel 40 dienstjaren) zoals die op het ontslagmoment wordt gehanteerd. Er wordt gegarandeerd dat ambtenaren aan wie een 55+ wachtgeld-VUT ontslag is verleend geen nadeel zullen ondervinden van een na de ontslagdatum eventueel gewijzigde of afgeschafte VUT-regeling. De sollicitatieverplichting komt met toepassing van de wachtgeld-VUT maatregel te vervallen. Personen die vanuit een FLO-functie met recht op wachtgeld in verband met de reorganisaties de defensie-organisatie verlaten, zijn niet uitgezonderd van de wachtgeld-VU-maatregel.
Overgang wachtgeld-ukw 9.
Aan de militair die ten hoogste drie jaar verwijderd is van de datum van het voor hem geldende leeftijdsontslag kan de mogelijkheid worden geboden om zoveel mogelijk "vrijwillig" (d.w.z., zoveel mogelijk met zijn instemming) ontslag te worden verleend met aanspraak op wachtgeld volgens de condities van de Militaire wachtgeldregeling 1961 en op het niveau van 1/1/1990. De wachtgeldregelingen voor militairen en burgers stemmen qua voorzieningen niveau overeen. Op de datum van bovengenoemd leeftiidsontslag eindigt het wachtgeld en volgt aanspraak op een uitkering ingevolge de UKW, met dien verstarde dat de wachtgeldgrondslag tevens de UKW-grondslag zal vormen. De
Remplaçantenregeling 10.
Ten behoeve van de verruiming van herplaatsingsmogelijkheden kan, naast het in paragraaf III genoemde, voor burgers en militairen een Remplaçantenregeling worden gehanteerd, inhoudende dat burgers of militairen onder de hierboven beschreven modaliteiten in de gelegenheid worden gesteld om vrijwillig plaats te maken voor een collega, die met ontslag wordt bedreigd. Toepassing van dit instrument kan alleen geschieden weer dit voor de organisatie doelmatig is, en zal uit een oogpunt van kostendoelmatigheid als laatste middel worden gehanteerd, indien er geen alternatief beschikbaar is om een gedwongen ontslag te vermijden. De organisatie zal in principe degenen benaderen die in aanmerking zouden kunnen komen om als remplaçant te dienen. Uiteraard is instemming van betrokkene vereist. Ook het kenbaar maken van de bereidheid eventueel als remplaçant te dienen is mogelijk, meer de organisatie beslist of daarvan gebruik wordt gemaakt. Indien dit binnen de organisatiestructuur mogelijk is, kan een burger voor een militair als remplaçant dienst doen en vice-versa.
11.
Voorts kan een aantal aanvullende instrumenten worden gehanteerd ter bevordering van "vrijwillige" uitstroom. ' De in dit punt genoemde instrumenten zullen alleen in bepaalde individuele gevallen kunnen worden toegepast. Zoals in punt 11 beschreven ligt het initiatief voornamelijk bij de organisatie. Er wordt namelijk in elk afzonderlijk geval een afweging met betrekking tot doelmatigheid en kosten gemaakt. Immers waar herplaatsing mogelijk is, is ontslag niet aan de orde. Personeel dat een bindingspremie in het vooruitzicht is gesteld zal niet gauw in de positie komen te verkeren dat sprake is van overtolligheid of ontslagdreiging. In het algemeen zullen de hieronder genoemde instrumenten den ook niet op dit personeel toepasbaar zijn. Bij vertrek op eigen initiatief vervalt de aanspraak op bindingspremie. Omgekeerd blijft de aanspraak op de volledige bindingspremie bestaan, indien binnen de bindingstermijn toch overtolligheidsontslag zou plaatsvinden. a.
Studiefaciliteiten: De met ontslag bedreigde militair of burgerambtenaar kan op zijn verzoek in het genot worden gesteld van faciliteiten gericht op het volgen van een beroepsgerichte cursus of opleiding. In dit kader kan voor een studie of opleiding voor het genoemde personeel het begrip "in het belang van de dienst'' ruim worden geïnterpreteerd mits de studie of opleiding duidelijk uitzicht geeft op een betrekking buiten de Defensie-organisatie. De faciliteiten, die mede kunnen betreffen het geheel of gedeeltelijk vrijstellen van werkzaamheden, worden verleend binnen de voor het herplaatsingsonderzoek geldende termijn van ten hoogste twee jaren. Ook hier geldt dat bij de beslissing overwegingen van effectiviteit en doelmatigheid worden betrokken.
c
Stimuleren van zelfstandig ondernemerschap door middel van startsubsidies en andere voorzieningen: personeelsleden die een eigen bedrijf willen starten of die zich in een maatschap willen inkopen, kunnen in de gelegenheid gesteld worden vrijwillig ontslag te nemen. Niet alleen indien zij zelf met overtolligheid bedreigd worden, maar ook als zij, naar het oordeel van het bevoegd gezag, door 'vrijwillig' ontslag te accepteren, een functie vrijmaken voor iemand die overtollig dreigt te worden en het vertrek van de betrokkene niet strijdig is met het dienstbelang (zie de voorwaarden bij de Remplaçantenregeling onder punt 11). In dat geval zal het management de hiervoor bedoelde doelmatigheidsafweging maken. Voor een goed begrip wordt er op gewezen dat toepassing van onderstaande maatregelen in een concrete situatie geschiedt als 'maatwerk', dat wil zeggen in overleg tussen het bevoegde gezag en de betrokkene. De opsomming is hier slechts bedoeld om de gedachten te bepalen. Concrete afspraken worden per individu gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met het arbeidsverleden, de persoonlijke wensen en de omstandigheden. Tevens kan worden bezien in hoeverre defensie nog zou kunnen bijdragen aan de verdere begeleiding van de betrokkene gedurende de eerste jaren, door bijvoorbeeld de kosten van noodzakelijke individuele ondernemersbegeleiding geheel of voor een deel te betalen: •
een door Defensie betaalde algemene oriëntatiedag voor 'starters', die in samenwerking met bijvoorbeeld de Kamer(s) van Koophandel en bijvoorbeeld het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) kan worden georganiseerd. Iedere (serieuze) belangstellende kan zich hiervoor aanmelden. Met -bijvoorbeeld het IMK worden in overleg met de krijgsmachtdelen afspraken gemaakt over het zo mogelijk verzorgen van 'in company' oriëntatiedagen (bijvoorbeeld per krijgsmachtdeel, of regionaal);
•
indien men daarna verdere initiatieven wil ontplooien: een door Defensie betaalde en in samenwerking met Defensie door derden, te organiseren 'starters-cursus', waarin men leert een ondernemingsplan te maken, zodat men aan het eind van de cursus gefundeerd en in overleg met de werkgever kan beslissen of de plannen haalbaar zijn of niet;
•
in het verdere traject kan Defensie de kosten voor zijn rekening nemen van meer gerichte cursussen, op het terrein van het verwerven van financieel inzicht, commercieel handelen, management enz., tot een bedrag van bijvoorbeeld ca. f 5.000,= à f 7.500,=. Een cursusplan daartoe wordt op maat opgesteld in overleg met de betrokkene, het bevoegd gezag en, bijvoorbeeld, het IMK en de desbetreffende Kamer van Koophandel. Defensie bemiddelt bij het tot standkomen van advisering over de
startsubsidie. Omdat in dit kader vele modaliteiten denkbaar zijn (zoals een langere uitkering en een kleinere startsubsidie of een korte of geen uitkering, maar een grotere subsidie) is hier sprake van maatwerk.
De mogelijkheid wordt aldus geboden om een deel van de -in dit geval fictieve- toekomstige wachtgeldaanspraken, naar voren te halen, door het uitbetalen van de contante waarde daarvan. In de praktijk betekent dit een uitkering van 30% van de gekapitaliseerde (resterende) wachtgeldaanspraak. De uitbetaling kan over meerdere jaren worden gespreid, indien dit om fiscale redenen aantrekkelijker is (de uitkering is fiscaal belast). Daarnaast bestaat de mogelijkheid de startsubsidie pas na enkele jaren uit te betalen, bijvoorbeeld indien eerst een stage-periode afgerond moet worden. Randvoorwaarde voor de toepassing van startsubsidies en/of uitkeringen is. dat de individueel te maken over het betalen van een uitkering en/of een startsubsidie inpasbaar moeten zijn in het (financiële) speelveld van 30% van de gekapitaliseerde wachtgeldaanspraak van de betrokkene en de wachtgeldregelingen overigens*. Daardoor wordt tevens recht gedaan aan de relatie van de hoogte van de te verstrekken subsidies en het arbeidsverleden van de betrokkene. Indien in een concrete situatie, op basis van een voorliggend ondernemings- of financieringsplan zou blijken dat de hoogte van het afkoopbedrag ontoereikend is om de plannen te verwezenlijken, zal het tot ontslag bevoegde gezag in overleg met het directoraat generaal personeel van het ministerie bezien of er mogelijkheden zijn desondanks een oplossing voor de situatie te vinden ' Dit aanbod kan ook worden gedaan aan personeelsleden die in het kader van het SER wachtgeld ontvangen en later alsnog besluiten zich als zelfstandig ondernemer te vestigen. Kosten van om-, her- of bijscholing kunnen ten laste van het opleidingsbudget komen -en worden dus niet betaald uit de (individueel bepaalde) ruimte van de wachtgeldaanspraak. *Financieel 'speelveld'; afkoop wachtgeld: Met de afkoop van wachtgeld vervallen alle opgebouwde aanspraken op wachtgeld en alle aanspraken waarop op grond van te wachtgeldregeling aanspraak zou kunnen bestaan (bijv. invaliditeitspensioen). Er bestaat niet tevens aanspraak op door Defensie betaalde scholing of de uitkering bij externe bemiddeling. De afkoopsom bedraagt 30% van de nominale waarde van het voor betrokkene geldende recht op wachtgeld of uitkering. Indien de belanghebbende binnen vijf jaren naast het recht op wachtgeld of uitkering is afgekocht weer bij Defensie in dienst zou treden (burger of militair), is hij verplicht van het ontvangen bedrag terug te betalen, indien te indiensttreding geschiedt: a. b. c. d.
binnen een jaar: 90%; na een jaar maar binnen twee jaren: 80%; na twee jaren maar binnen drie jaren: 60%; na drie jaren maar binnen vier jaren: 40%;
niet beperkt tot functies binnen de organisatie.
Indien reeds in een vroeg stadium blijkt dat de kansen op interne herplaatsing niet groot zijn, is het zinvol reeds in dat stadium de mogelijkheden van plaatsing buiten de defensie-organisatie (binnen of buiten de overheidssector) te onderzoeken. Dat betekent dat externe bemiddeling niet pas aan het eind van de herplaatsingstermijn actueel hoeft te worden. Van volgtijdelijkheid in die zin is geen sprake, hoewel uiteraard het herplaatsingsonderzoek formeel start met het bezien van interne herplaatsingsmogelijkheden. Waar binnen een duidelijk afgebakende groep personeel een collectieve overtolligheid is vastgesteld, ken per krijgsmachtdeel bezien worden, of personeel op vrijwillige basis voor externe bemiddeling in aanmerking kan worden gebracht. 13.
Via bemiddeling van de RPD kan binnen de voor het herplaatsingsonderzoek geldende termijn van twee jaar worden gezocht naar herplaatsingsmogelijkheden elders binnen de rijksoverheid als plaatsing binnen de defensie- organisatie niet mogelijk blijkt. Ter vergroting van kansen op de arbeidsmarkt kunnen in dat kader studiefaciliteiten worden geboden. Indien interdepartementale herplaatsingsinspanningen naar verwachting niet tot resultaat zullen leiden of minder zinvol worden geacht zal eveneens binnen de termijn van het herplaatsingsonderzoek getracht kunnen worden of d.m.v. een actieve vorm van bemiddeling een betrekking elders kan worden gevonden. Personeelsleden zijn binnen het raam van de afspraken in dit SBK gehouden hieraan hun medewerking te verlenen. Indien een passende functie buiten de Defensieorganisatie wordt gevonden zullen zij die moeten aanvaarden, waarbij betrokkene uiteraard de mogelijkheid heeft tegen die beslissing in bezwaar te komen. Voor het zoeken naar functies buiten de defensie-organisatie kan gebruik gemaakt worden van een scala van mogelijkheden zoals actieve bemiddeling door speciaal daarvoor geëquipeerde organisatieeenheden van Defensie; van de op de arbeidsmarkt opererende particuliere outplacementbureaus, maar ook kan een samenwerkingsverband met de arbeidsvoorzieningsorganisaties worden aangegaan. Over de inrichting van de organisatie voor actieve bemiddeling worden nog nadere afspraken gemaakt met het georganiseerd overleg. Uitgangspunt is te komen tot een effectieve organisatie. Als het betrokken personeelslid na bemiddeling van Defensie definitief buiten de Defensie-organisatie is herplaatst - en dus wordt ontslagen - bestaat aanspraak op een uitkering na externe bemiddeling.
14.
Indien externe bemiddeling slaagt, zal eerst tot ontslag worden overgegaan indien de proeftijd (die op grond van artikel 1639 N, derde lid BW maximaal 2 maanden is) in de nieuwe betrekking is verstreken. Voor de periode van de proeftijd zal buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging worden verleend, waarbij de in de nieuwe functie verworven inkomsten in mindering op de bezoldiging worden gebracht. De anticumulatiebepalingen van de wachtgeldregelingen waarborgen na ontslag voor de duur van de wachtgeldaanspraak in voorkomend geval het niveau van de laatstgenoten bezoldiging. Indien betrokkene binnen twee jaar na
"Loonsuppletie". 16.
De anti-cumulatiebepalingen in de wachtgeldregelingen garanderen de laatstgenoten bezoldiging voor de duur van de wachtgeldaanspraak. Dat wil zeggen, dat inkomsten uit arbeid of bedrijf welke betrokkene na het ontslag gaat genieten, pas gekort worden voor zover die inkomsten, vermeerderd met de wachtgelduitkering, de laatstgenoten bezoldiging overschrijden. Indien na ontslag werk wordt aanvaard waaraan een lager salaris is verbonden, wordt tot het niveau van de laatstgenoten bezoldiging aangevuld voor de duur van de wachtgeldaanspraak. Inkomsten uit arbeid of bedrijf die de betrokkene genoot voordat het ontslag werd aangezegd of aangevraagd worden niet gekort. Indien na het ontslag de inkomsten uit die bron hoger worden door een verhoogde activiteit gebeurt dat wel.
Inrichting externe bemiddeling ("platform flankerend beleid reductie"). 17.
De krijgsmachtdelen en de centrale organisatie hebben inmiddels ieder een stafeenheid die specifiek belast is met externe bemiddeling. Daar vindt veelal ook de coördinatie met de herplaatsing plaats. Om te komen tot afstemming tussen de ressorts, is er een platform, waarin wordt geparticipeerd door vertegenwoordigers van werkgever en werknemers. Het platform volgt de decentraal te ontwikkelen activiteiten en stimuleert de samenwerking, informatieuitwisseling en gegevensverzameling, tussen de ressorts en bevordert de samenwerking met het Centraal Bestuur voor de Arbeids- voorziening (CBA) en de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA) en waar nodig of mogelijk andere instanties. Het platform bestaat uit de DirecteurGeneraal Personeel, voorzitter, de Directeuren Personeel van de krijgsmachtdelen, het hoofd van de afdeling personeelszaken/CO (of hun vaste plaatsvervanger) en een vertegenwoordiger van elke centrale van overheidspersoneel (of hun vaste plaatsvervanger).
Vl. ONTSLAG ALS GEVOLG VAN OVERTOLLIGHEID Burgerpersoneel 18.
Indien toch onverhoopt moet worden overgegaan tot ontslag wegens overtolligheid zal het voornemen daartoe worden voorgelegd aan een (in de regeling Herplaatsing en ontslag op te nemen) "toetsingscommissie overtolligheidsontslag". Deze commissie zal bestaan uit een vertegenwoordiger van DGP en een vertegenwoordiger van de Centrales van overheidspersoneel. De commissie zal - onafhankelijk van de vraag of er bezwaar gemaakt is - toetsen, of bij het herplaatsingsonderzoek de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen. Daarbij kan de herplaatsingsinspanning nog gedurende een bepaalde periode voortgezet moeten worden. Bij ontslag wegens overtolligheid bestaat ingevolge artikel 125 BARD aanspraak op een wachtgelduitkering volgens de voorwaarden van het wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, waarvan het niveau voor de periode dat dit sociaal beleidskader geldt wordt
19.
Voor ontslagen wegens overtolligheid zal in voorkomende gevallen de op basis van artikel 116, derde lid BARD geldende richtlijn voor een ontslagvolgorde worden gehanteerd. Deze volgorde heeft primair (althans als spiegelbeeld) betekenis als herplaatsingsvolgorde bij gelijke geschiktheid en zal bij reorganisaties van dienstonderdelen ook op die wijze worden gebruikt. Er wordt tenslotte nog op gewezen, dat een wachtgelder die tijdens de wachtgeldperiode een andere baan vindt en daarvoor moet verhuizen, aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding volgens de normen van de desbetreffende verplaatsingskostenregeling.
Militair-personeel 20.
Indien toch onverhoopt moet worden overgegaan tot ontslag wegens overtolligheid geschiedt dit op basis van artikel 39, tweede lid onder d van het AMAR. Wanneer het voornemen bestaat een militair op basis van artikel 39, tweede lid onder d van het AMAR ontslag te verlenen zal dit voornemen worden voorgelegd aan een "toetsingscommissie overtolligheidsontslag". De commissie zal onafhankelijk van de vraag of er bezwaar gemaakt is - toetsen, of bij het herplaatsingsonderzoek de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen. Daarbij kan de herplaatsingsinspanning nog gedurende een bepaalde periode voortgezet moeten worden. De nadere vormgeving kan in het overleg met de betrokken bijzondere commissie worden geregeld. . Ontslag wegens overtolligheid leidt tot wachtgeldaanspraak volgens de condities van de militaire wachtgeldregeling 1961, waarvan het niveau voor de periode dat dit sociaal beleidskader geldt wordt gegarandeerd op ten minste het niveau van 1/1/1990. Dat betekent dat een tijdens die periode ontslagen betrokkene geen nadeel zal ondervinden van een eventuele toekomstige wijziging van de wachtgeldregeling. Tevens bestaat er bij voldoen aan de referte-eis aanspraak op een proportionele ambtsjubileumgratificatie. Indien tussen de datum van het ontslag en de datum van het voor de militair geldende leeftijdsontslag, als hij in werkelijke dienst zou zijn gebleven, een periode van ten hoogste vijf jaren ligt, eindigt het wachtgeld op de datum van het vorengenoemd leeftijdsontslag en volgt aanspraak op een UKW-uitkering, met de wachtgeldgrondslag als UKW-grondslag. Indien betrokkene daarom verzoekt kan een voortzetting van het wachtgeld hiervoor in de plaats treden.
21.
Personeel dat wegens;overtolligheid wordt ontslagen wordt vanzelfsprekend niet aan een dienverplichting gehouden. Evenmin wordt terugbetaling van de kosten van de initiële opleiding c.q. een bijscholingsopleiding gevraagd. De aanspraak op een bindingspremie blijft gehandhaafd en wordt na het ontslag (als eerder een voorschot werd verstrekt: voor het resterende deel) uitbetaald.
22.
De bepalingen van artikel 43 en artikel 39, tweede lid AMAR zijn toegesneden op individuele militairen en niet op een collectief. Zo kent artikel 43 in het eerste lid vanwege dit individuele karakter,
voor een bepaalde reorganisatie kunnen worden vastgesteld.
23.
Er wordt tenslotte nog op gewezen, dat een wachtgelder die tijdens de wachtgeldperiode een andere baan vindt en daarvoor moet verhuizen aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding volgens de normen van de desbetreffende verplaatsingskostenregeling.
MINISTERIE VAN DEFENSIE Afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid/DAVB Koninklijke
Nota bestemd voor de secretaris-generaal de Directeur Personeel marine de Directeur Personeel
Koninklijke landmacht de Directeur Personeel Koninklijke luchtmacht i.a.a.: de Bevelhebber der zeestrijdkrachten Nummer Datum landstrijd-PAV7053/93023846 Onderwerp luchtstrijd Aanvulling aanwijzingen inzake het sociaal beleidskader bij de personeelsreducties.
de Bevelhebber der 20 augustus 1993 k r a c h t e n de Bevelhebber der krachten
Met de centrales van overheidspersoneel is overeenstemming bereikt over een 'uitstroombevorderende maatregel (UBM). De UBM maakt geen deel uit van het sociaal beleidskader (SBK). 0ver de inhoud van de afspraken over de UBM wordt U separaat geïnformeerd. Deze brief bevat enkele aanvullende aanwijzingen voor de uitvoering van het SBK. In het kader van de gesprekken over de UBM is namelijk tevens overeenstemming met de centrales bereikt over een aantal aanvullingen op de tekst van het SBK. Deze aanvullingen zijn in de tekst van het SBK opgenomen. De integrale tekst van het SBK, met daarin gemarkeerd de nieuwe tekstdelen, gaat hierbij. De aanvullingen betreffen: • flexibiliteit van de instrumenten. uit het SBK; • de mogelijkheid om zelfstandig ondernemerschap weer mogelijk te stimuleren; • afspraken over een "platform' voor het verloop van het flankerend beleid bij de reductie; • studiefaciliteiten (de mogelijkheid van onder omstandigheden gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de werkzaamheden voor ten hoogste de herplaatsingstermijn); • een toelichting op te werking van de wachtgeldregelingen als loonsuppletie. Voor de uitvoering geef ik U de volgende aanwijzingen, welke ingaan per de datum van dagtekening van deze brief : 1. Flexibele toepassing van het SBK. In de toepassing van de diverse instrumenten uit het SBK is er in zekere zin een logische lijn, namelijk:
2. Stimuleren zelfstandig ondernemerschap. Met (vertegenwoordigers van) de secretaris-generaal en de directeuren personeel zullen nog nader afspraken worden gemaakt over de organisatie van de activiteiten genoemd in de passage in de tekst van het SBK over dit onderwerp. Voor die gevallen waarin naar het oordeel van het tot ontslag bevoegde gezag een ondernemingsplan gereed is dat een redelijke kans van slagen heeft, dient voor het bepalen van de individuele afkoopmodaliteit, binnen het financiële kader van de afkoopsom ten bedrage van 30% van de gekapitaliseerde wachtgeldaanspraak van betrokkene, vooraf contact te worden gezocht met de desbetreffende uitkeringsinstantie (DZPH of MinBiZa/DUO). Indien op basis van een concreet ondernemings- of financieringsplan zou blijken dat het afkoopbedrag ontoereikend is om de (reële) plannen te verwezenlijken, kan na overleg met het directoraatgeneraal personeel worden bezien of tot een verhoging van het afkoopbedrag kan worden besloten. In de individuele ontslagbeschikking c.q. te beschikking waarin te afkoop wordt geregeld, dient voorts de terugbetalingsverplichting zoals bedoeld in het SBK opgenomen te worden. 3. Platform verloop sociaal beleid reductie. De krijgsmachtdelen en de centrale organisatie hebben inmiddels ieder een stafeenheid belast met externe bemiddeling en coördinatie van te herplaatsing. De verantwoordelijkheid voor te herplaatsing van personeel ligt daar waar personeel overtollig is. Aangezien echter de vier ressorts zich bewegen op dezelfde arbeidsmarkt en ten dele ook in dezelfde regio's, is in overleg met de centrales van overheidspersoneel besloten tot een afstemming van te aanpak van externe bemiddeling, de betrokken instanties en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Datzelfde geldt voor de afspraken over doorstroming van overtollig Defensiepersoneel naar sectoren buiten Defensie. De centrales van overheidspersoneel hebben tevens te wens te kennen gegeven dat zij het verloop van het reductieproces van nabij willen volgen. Aan het streven om te komen tot afstemming tussen te ressorts en om tegemoet te komen aan te wens van de centrales wordt invulling gegeven door het instellen van een platform, waarin wordt geparticipeerd door vertegenwoordigers van werkgever en werknemers. Dit platform zal de decentraal te ontwikkelen activiteiten bij de opvang van de personele gevolgen van de reductie gaan volgen. Het platform stimuleert de samenwerking, informatie- uitwisseling en gegevensverzameling, tussen de ressorts, stimuleert voorts de samenwerking met het Centraal Bestuur voor de Arbeids- voorziening (CBA) en de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoor ziening (RBA) en waar nodig of mogelijk andere instanties. In het college hebben zitting de Directeur-Genereal Personeel, voorzitter, de Directeuren Personeel van te krijgsmachtdelen en het hoofd van de afdeling personeelzaken/CO (of hun vaste plaatsvervanger) en een vertegenwoordiger van elke centrale van overheidspersoneel (of hun vaste plaats vervanger). Het college vergaderen zoveel als nodig, maar komt tenminste twee maal per jaar bijeen. Binnenkort zullen werkafspraken met de leden van het platform worden gemaakt.
SOCIAAL PLAN KONINKLIJKE LANDMACHT INHOUDSOPGAVE pagina H oofdstuk I
Inlelding
1
Het Sociaal Beleidskader personeelsreducties De strekking en de uitgangspunten van het SPKL De voorlichting aan het personeel De indeling van het SPKL
2 2 3 4
DEEL BESTEMD VOOR MILITAIR PERSONEEL Hoofdstuk I I
De functietoewijzing en herplaatsing
5
Het deels veranderende functiebestand De aanpak op hoofdlijnen De verkleining van het personeelsbestand per categorie De reguliere functietoewijzing en de gevolgen van het opheffen van een functie Het herplaatsingsonderzoek Thans "neergeschud" functionerend personeel Verruiming van de herplaatsingsmogelijkheden De herplaatsingsvolgorde bij de toewijzing van militaire functies Externe bemiddeling Verhuizingen als gevolg van herplaatsingen Militairen aangesteld voor een bepaalde tijd In het buitenland geplaatst personeel Hoofdstuk I I I
:Het vergroten van de uitstroom
De overgang wachtgeld - UKW De remplacantenregeling Het BV-LOM Aanvullende maatregelen Hoofdstuk I V
Het ontslag
De ontslaggrond Bijzondere bepalingen Hoofdstuk V
De bezwaar- en beroepsprocedures
De procedures
5 5 6 6 7 11 11 12 12 12 12 12
14 14 15 15 15 17 17 19 20 20
Bijlagen: 1. 2. 3.
Belangstellingsinventarisatieformulier Telefoonnummers van de Afdeling ICP/DPKL en Staf KMar Model bezwaarschrift
Hoofdstuk I 1.
INLEIDING
Algemeen
In de Defensienota 1991 is aangegeven dat de Koninklijke Landmacht (KL) anders, maar ook kleiner zal worden. Er zal een ingrijpende herstructurering plaatsvinden, waarmee elke burger bij Defensie en elke beroepsmilitair in aanraking zal komen. Er zullen eenheden worden opgeheven, mobilisabel gesteld en geheel veranderd, maar er zullen ook eenheden worden opgericht. Als gevolg hiervan zullen functies veranderen o' zelfs verdwijnen, maar ook zullen er nieuwe functies bijkomen. De organisatie van de KL zal kleiner worden. Het aantal beroepsmilitairen - nu ca. 23.000 - zal tussen 1991 en 1996 met 2400 moeten verminderen. In dezelfde periode zal het aantal burgerambtenaren nu ca. 11.400 - met 1700 afnemer.. In de periode van 1996 tot 1998 zal een aanvullende vermindering van het personeelsbestand worden doorgevoerd met naar verwachting nog eens twintig procent; details hieromtrent zijn echter nu nog niet bekend. ~ Zoals het zich nu laat aanzien zal de Koninklijke Marechaussee (KMar) de eerstkomende jaren niet met de effecten van reducties worden. geconfronteerd, onder andere ten gevolge van een verandering en een gedeeltelijke uitbreiding van taken van dat Wapen. Omdat verdere reducties in de toekomst echter niet zijn uit te sluiten valt het personeel van de KMar ook ander de werking van dit Sociaal Plan; niet alle maatregelen zullen echter direct voor algemene toepassing in aanmerking komen. 2. De personeelreductie kan op twee manieren worden bereikt, namelijk door: - de beperking van de instroom van nieuw personeel en - het vergroten van de uitstroom. De personeelsreductie moet gelijk lopen met de afnemende personeelsbehoefte van de organisatie. De normale uitstroom van personeel, o.m. ten gevolge van leeftijdsontslag, leidt daar niet vanzelf toe. Met die normale uitstroom verlaten immers niet altijd die mensen de organisatie die in de geherstructureerde KL en KMar niet meer nodig zijn. Bovendien is de normale uitstroom onvoldoende om de reductie in het voorgenomen tempo uit te voeren. Om deze redenen is het noodzakelijk de in- en uitstroom te sturen. Ten aanzien van het militaire personeel van de KL zijn in dit verband al twee maatregelen getroffen: de instroom van nieuw personeel is reeds met 25% beperkt en het stimuleringsbeleid voor het vrijwillig nadienen is beëindigd. Toch zijn aanvullende maatregelen nodig om het huidige en toekomstige personeelsbestand te laten aansluiten op het veranderende
3. Het Sociaal beleidskader personeelsreducties De herstructurering en verkleining van de KL en KMar staan - zoals bekend niet op zichzelf, ook de Koninklijke Marine en Koninklijke a l het Luchtmacht zijn daarmee doende. Omdat derhalve Defensiepersoneel bij deze grote operatie betrokken is heeft de minister van Defensie - in nauw overleg met de belangenverenigingen van militairen en de centrales van overheidspersoneel - een speciaal beleid ontwikkeld om de reorganisatie goed te laten verlopen. Dit flankerend beleid bij de inkrimping van het personeelsbestand is verwoord in het Sociaal beleidskader Defensie. (SBK), de basis voor het SPKL. Deze beide documenten gezamenlijk vormen voor alle reorganisatieprojecten het sociaal plan waarmee invulling wordt gegeven aan de algemene personele aspecten als bedoeld in artikel 3, lid, van de Regeling Overlegprocedure bij Reorganisaties. wet SBK bestaat uit een aantal beleidsinstrumenten om in een met een reductie gepaard gaande reorganisatie zo veel mogelijk mensen voor de organisatie te behouden en gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen. (De tekst van het SBK is ter inzage bij de commandant, de personeelsfunctionaris en de personeelsconsulent en is daarnaast op verzoek verkrijgbaar.) Het Sociaal Beleidskader Defensie treedt in de plaats van enkele bestaande sociale beleidskaders. Dit betreft in de eerste plaats het sociaal beleidskader voor de afslanking burgerpersoneel. Dit was bedoeld voor de omvangrijke afslankingsoperatie voor het burgerpersoneel in de jaren '87 tot '91. Een aantal maatregelen uit dit sociaal plan is dan ook niet nieuw voor dit personeel. 'Het SCK komt ook in de plaats van het sociaal beleidskader "Overgangsbeleid nieuw personeelsbeleid voor militair personeel" (zie de bijlage bij de brief van de staatssecretaris van Defensie van 2 november 1989, nr. P89/81/5681.) en de daarop gebaseerde KL-bepalingen die betrekking hebben op de invoering van dat nieuwe beleid per 1 januari 1990. De bevorderingsgaranties uit dat overgangsbeleid blijven vooralsnog nog wel bestaan. Voor de ,reorganisaties die reeds voor de Defensienota 1991 waren begonnen gelden specifieke sociale plannen. De afspraken die op grond van die plannen reeds met individuele personeel sleden zijn gemaakt worden nagekomen, uiteraard voorzover deze betrekking hebben op die eerdere reorganisaties.
4. De strekking en de uitgangspunten van het SPKL Het SPKL geeft met name aan hoe naar passende functies wordt gazocht voor hen die geen functie meer zullen hebben. Daarnaast geeft het aan hoe de vrijwillige uitstroom wordt vergroot om zo veel mogelijk ruimte te scheppen voor de herplaatsing van personeel. De Directie Personeel KL (DPKL) hanteert de volgende drie uirgangspunten. a. Om gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te vermijden is in de eerste plaats het behoud van werk in beginsel belangrijker dan carriere- en loopbaanverwachtingen. De herstructurering en verkleining raakt een ieder bij de KL en de KMar. Het gaat er dan om de lasten zo evenwichtig mogelijk te verdelen. b. Het tweede uitgangspunt is dat het personeel actief bij de gevolgen van de reductie wordt betrokken. Daarom zal het personeel ruim in de gelegenheid worden gesteld zijn belangstelling voor (andere) functies kenbaar te maken. Dit gebeurt op de volgende wijze. Elk personeelslid waarvan de functie wordt opgeheven of dat geen functie heeft, krijgt een belangstellingsinventarisatieformulier toegezonden of uitgereikt. (Een voorbeeld van zo'n formulier vindt u in bijlage 1.) Daarnaast zal het normale belangstellingsregistratieformulier voor militairen in verband met de reductie- operatie met een aantal specifieke vragen worden uitgebreid, zodat iedereen periodiek in de gelegenheid wordt gesteld zijn wensen meer uitgebreid kenbaar te maken. c. Het derde uitgangspunt is dat de belangenverenigingen van militairen en de certrales van overheidspersoneel in een vroeg stadium bij de herplaatsingen worden betrokken. Daarom zal voor militairen een zgn. begeleidingscommissie (BCO) waarin naast vertegenwoordigers van de DPKL ook vertegenwoordigers van die belangenverenigingen zitting hebben worden ingesteld. De BCO zal met name een rol spelen wanneer het aantal beschikbare functies zodanig is afgenomen dat niet aan alle te herplaatsen militairen een functie kan worden toegewezen en zal in dat verband de DPKL van advies kunnen dienen. Voor het. burgerpersoneel zullen soortgelijke begeleidingscommsissies worden ingesteld; deze zullen in het kader van het herplaatsingsonderzoek de tot aanstelling bevoegde autoriteiten (TABA's) van advies kunnen dienen. Medewerkers van de afdeling ICP en de personeelsconsulent voor het burgerpersoneel zullenaan te het reorganiseren De voorlichting personeel eenheden bezoeken, o.a. met het 5. doel om eventuele vragen van het personeel te beantwoorden. Dit document heeft het verstrekken van algemene informatie voor al het Verder er werkzame regelmatig over totdedoel. herstructureringsoperatie bij de KLwordt en Kmar personeel Voor de beantwoording gepubliceerd. Dat gebeurt maandelijks in het blad 'Flex', uitgegeven door van specifieke en individuele vragen is in eerste instantie de commandant het Projectbureau het aanspreekpunt. Herstructurering KL, en - 'speciaal voor personeel werkzaam bij de Kmar - in de Markrant. Militairen kunnen voorts informatie inwinnen bij het hoofd van de sectie
6.
De indeling van het SPKL
Hoewel de voor militairen en burgerpersoneel te treffen maatregelen vrijwel identiek zijn, is het resterende deel van deze brochure uit praktische overwegingen gesplitst in een deel voor militair en een deel voor burgerpersoneel. In het vervolg van deze brochure wordt u achtereenvolgens geïnformeerd over de wijze van functietoewijzing en herplaatsing (hoofdstuk II), het vergroten van de uitstroom (hoofdstuk III), de procedures bij gedwongen ontslag (hoofdstuk IV) en tot slot de bezwaar- en beroepsmogelijkheden (hoofdstuk V).
Hoofdstuk II.
DE FUNCTIETOEWIJZING EN HERPLAATSING
7. Algemeen . In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de functietoewijzing en herplaatsing geschieden voor de militairen, waarvoor dat in verband met het opheffen van functies noodzakelijk is. Het deels veranderende functiebestand 8. Bij de herstructurering kan er met bestaande functies het volgende gebeuren. - De functie gaat (vrijwel) onveranderd over naar de nieuwe organisatie. In dit geval blijft de zittende functionaris op de functie1) . Door deze benadering wordt de onzekerheid bij het betrokken personeel geminimaliseerd. Kennis en ervaring blijven behoudern en de continuiteit op niet gewijzigde functies is gegarandeerd. Dit is een voordeel in een veranderende omgeving. -
Daarnaest is mogelijk dat in de nieuwe organisatie de functie * * *
(vrijwel) onveranderd terugkeert, maar in een kleiner aantal dan voorheen, sterk is veranderd naar zwaarte en/of inhoud, of zelfs geheel vervallen is.
In deze 3 situaties wordt de zittente functionaris van zijn functie ontheven en wordt hij in beschouwing genomen - mede op basis van de door hem kenbaar gemaakte voorkeuren - voor een functie in de nieuwe organisatie; dit kan een soortgelijke maar ook een geheel andere functie zijn. 9.
De aancak oc hoofdlijnen
Bij de aanvang van de herstructurering is het functiebestand groter dan het personeelsbestand. De verkleining van de organisatie zal er echter toe leiden dat op termijn de situatie gaat ontstaan dat het aantal beschikbare functies geringer wordt dan het aantal militairen dat daar que rang, wapen en/of dienstvak voor in aanmerking komt. Overigens zal dit probleem zich bij de diverse c a t e g o r i e e n 2 ) personeel niet op het zelfde moment en in de zelfde mate voordoen. Hoe die ontwikkeling per categorie exact verloopt is nu niet met volledige zekerheid aan te geven; daarover wordt tijdens het verloop van de herstructurering steeds tijdig informatie verstrekt. 1) Uiteraard tenzij de betreffende functionaris voorafgaande aan of gelijktijdig met te overgang van de functie naar de nieuwe organisatie -regulier- van zijn functie wordt ontheven. 2) Onder- categorie wordt hier verstaan: alle militairen van een wapen of dienstvak met de zelfde -rang, bestemd voor- een bepaalde functie of
Om nu gedwongen ontslagen zoveel mogelijk te vermijden - de centrale doelstelling van het Sociaal Beleidskader - is het zaak tijdig maatregelen te treffen opdat de omvang van het personeelsbestand in de pas blijft lopen met het afnemende functiebestand. Daarmee wordt immers voorkomen dat degene wiens functie in de toekomst wordt oggeheven in beginsel overtollig wordt en moet worden ontslagen. Daarom wordt de volgende benadering gehanteerd: Al het personeel behorend tot een categorie waar het functiebestand op termijn te klein zal zijn om alle militairen van die categorie adequaat te herplaatsen zal actief worden benaderd om hetzij de organisatie te verlaten dan wel zich te bekwamen voor het vervullen van functies buiten de eigen categorie. De tweede stap is dan dat de te herplaatsen militairen, tesamen met degenen die op grond van het reguliere functietoewijzingsbeleid van hun functie zijn c.q. worden ontheven, gaan deelnemen aan het functietoewijzings- en herplaatsingsproces. Deze twee sta?pen worden hierna nader toegelicht. 10.
De verkleining van het personeelsbestand per categorie
Er is een aantal maatregelen beschikbaar om verkleining van het personeelsbestand in een categorie te bewerkstelligen. Dit zijn achtereenvolgens: Buitengewoon Verlof voorafgaande aan het leeftijdsontslag. (BVLOM) Op grond van deze maatregel kan personeel dat uiterlijk op 31 maart 1995 met leeftijdsontslag zou gaan buitengewoon verlof worden verleend met een duur van maximaal 3 jaar voorafgaande aan de ontslagdatum. 3 ) Het wachtgeld-UKW ontslag, o.a. als remplacant. Militairen die maximaal 3 jaar van hun leeftijdsontslag zijn verwijderd kunnen in aanmerking worden gebracht voor ontslag met een aanspraak op wachtgeld. Wanneer de ontslagleeftijd wordt bereikt, krijgt men de gebruikelijke UKW-uitkering. Het zijn van remplacant houdt in dat men vrijwillig plaats maakt voor een jongere met ontslag bedreigde collega. Omscholing Omscholing heeft tot doel een militair te bekwamen voor het vervullen van andere functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd. In het algemeen zal omscholing leiden tot indeling bij een ander wapen of dienstvak. Zoals hiervoor al aangegeven zullen m.n. die militairen die behoren tot een categorie waarbinnen overtolligheid dreigt actief voor de toepassing van een van deze maatregelen worden benadert. Daarvoor is niet vereist dat de functies van betrokkenen op de nominatie staan op te worden opgeheven. Doel is immers het creeren van herplaatsingsruimte voor degenen wier functie (wel) zal worden opgeheven. Initieel geschiedt de toepassing van deze maatregelen op vrijwillige basis; indien noodzakelijk kunnen het wachtgeld-UKW ontslag en omscholing echter ook dwingend uorden voorgeschreven.
1 1 . De reguliere functietoewijzing en de gevolgen van het opheffen van een functie Gedurende de reductie-operatie blijft de huidige procedure van functietoewijzing van kracht. Functies worden in het algemeen toegewezen voor een termijn van in beginsel tenminste 3 jaar, tenzij in de loopbaanpatronen anders is vermeld of er anderszins redenen zijn om van deze normale duur van functievervulling af te wijken. Na afloop van de termijn zal de militair in beginsel wederom aan het functietoewijzingsproces gaan deelnemen. In het reguliere functietoewijzingsproces wordt gezocht naar een functie die past in het loopbaanpatroon; daarbij worden ook de zogenoemde algemeen-functies in beschouwing genomen. Gegeven het (vooralsnog)- bestaan van vacatures en de hiervoor beschreven mogelijkheden om herplaatsingsruimte te creëren zal zo vroeg mogelijk voor een militair in verband met het veranderen of opheffen van functies voor herplaatsing beschikbaar gast komen, zowel door betrokkene als door de DPKL via het normale proces van functietoewijzing - op basis van het in 1990 ingevoerde nieuwe personeelsbeleid - naar een andere functie worden gezocht. Dit geldt ook voor militairen die bij de inwerkingtreding van dit pier. wegers overcompleetheid boven de autorisatiesterkte - (bas) bij een onderdeel zijn geplaatst en derhalve geen Functie toegewezen hebben gekregen. (Het betreft hier de zgn. bascode 3 - plaatsing; deze heeft geer. betrekking op personeel dat bas is geplaatst in verband met de overgave/overname van functies, een sociale of medische indicatie of eer. op handen zijnde OTAS- wijziging en ook niet op personeel dat "boven de organieke sterkte~ (bdos) is geplaatst.) Van de militair wordt bij net zoeken naar een andere functie duidelijk eer. eigen inbreng verwacht; daarvoor dient onder andere het belangstelllngs inventarisatieformulier. (Zie de bijlage 1 voor militairen.) Wanneer het normale functietoewijzingsproces niet tot het toewijzen van een functie leidt komt het hierna te behandelen "herplaatsingsonderzoek" aan de orde. 12.
Het herplaatsingsonderzoek
Het herplaatsingsonderzoek is gebaseerd op artikel 43 van het Algemeen Militair- Ambtenarenreglement.: (AMAR). Dit artikel bepaalt dat een ontslag wegens overtolligheid pas kan plaatsvinden, nadat een zorgvuldig onderzoek heeft uitgewezen dat de militair noch binnen zijn eigen krijgsmachtdeel, noch binnen een ander krijgsmachtdeel een andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passende functie kan worden toegewezen.
Dat betekent in de 'praktijk het volgende: wanneer het reguliere functietoewijzingsproces geen resultaat heeft gehad wordt binnen de KL of Kma- en - indien dit niet tot resultaten leidt - bij andere krijgsmachtdelen en de Centrale Organisatie naar een passende functie gezocht. Zodra blijkt dat herplaatsing binnen Defensie niet mogelijk is, worden ook de mogelijkheden voor een plaatsing buiten de Defensie-organisatie onderzocht. De rol van de Begeleidingscommissie (BCO) Alvorens nader in te gaan op de details van het herplaatsingsonderzoek is het van belang stil te staan bij de zgn. Begeleidingscommissie (BCO). De BCO, samengesteld uit vertegenwoordigers van de belangenverenigingen en de Directie Personeel KL, is bevoegd de Directeur Personeel Koninklijke Landmacht te adviseren bij de aanwijzing van militairen voor een herplaatsingsonderzoek en vervolgens over de herplaatsing van deze militairen. In concreto gaat het dan over de herplaatsing van militairen aan wie in eerste instantie met behulp van het reguliere functietoewijzingsproces geen functie binnen het eigen loopbaanpatroon kan worden toegewezen. De militair wordt schriftelijk van het eventuele advies van de BCO in kennis gesteld, indien hij het niet met het advies eens is bijv. omdat hij de voorgestelde functie niet passend acht - kan hij verzoeken om het advies nog eens te bezien. Daarna zal de BCO de Directeur Personeel KL (definitief) adviseren en zal deze laatste een beslissing nemen.
(De beroeps- en bezwaarprocedures zijn meer uitgebreid beschreven in hoofdstuk V.) De start van het herplaatsingsonderzoek Degene van wie de functie wordt opgeheven en voor wie binnen het reguliere functietoewijzingsproces geen (andere) functie beschikbaar was, ontvangt daarvan schriftelijk bericht; met deze mededeling start voor betrokkene het herplaatsingsonderzoek. De mededeling zal doorgaans plaatsvinden rond de door de organisatie vastgestelde datum waarop de functie van betrokkene vervalt. (Deze datum is vermeld in het betreffende zgn. realisatiememorandum van de reorganisatie.) De uitzonderingen op die hoofdregel zijn de volgende: - wanneer de militair bij de op te heffen of te reorganiseren eenheid nog werkzaamheden dient te verrichten die verband houden met de opheffing van zijn functie of de opheffing van de eenheid; in een dergelijk geval start de herplaatsingstermijn zodra die werkzaamheden zijn voltooid; _ wanneer een vervroeging van de start van de herplaatsingstermijn een betere uitgangspositie -voor de militair biedt - zoals zal blijken biedt het herplaatsingsonderzoek meer mogelijkheden- wordt de
ingangsdatum zoveel als nodig vervroegd. Dit laatste geschiedt alleen met instemming van de militair. Ten aanzien van militairen die bij de inwerkingtreding van dit plan wegens overcompleetheid .bij een eenheid boven de aucorisatiesterkte zijn geplaatst - zie voor een omschrijving van dit begrip pt. lO hiervoor - zal gedurende 6 maanden worden getracht via het reguliere proces een functie toe te wijzen. Is dat niet succesvol - hetgeen de militair uiteraard schriftelijk wordt medegedeeld - dan start het herplaatsingsonderzoek. Dit moment kan conform het hiervoor gestelde worden vervroegd indien dit de militair een gunstiger uitgangspositie biedt, en in het geval de eenheid waarbij hij is geplaatst eerder wordt opgeheven. De in de vorige alinea beschreven procedure geldt ook voor militairen die een opleiding hebben afgerond of regulier van hun functie zijn ontheven en aan wie niet direct een (andere) functie kan worden toegewezen. Wat houdt het herplastsingsonderzoek precies in Het herplaatsingsonderzoek heeft tot doel een passende functie te vinden. in de situatie dat binnen de categorie van degene wiens functie is opgeheven te weinig herplaatsingsmogelijkheden zijn wordt niet alleen hij, maar worden ook de overige militairen van zijn categorie in het onderzoek betrokken. Bij het onderzoek worden niet alleen de toepassing van de hierna onder a. t/m d. opgesomde maatregelen in beschouwing genomen, maar ook het in pt. 10 reeds genoemde (gedwongen) wachtgeld - UKW-ontslag. Indien immers tijdens het herplaatsingsonderzoek (alsnog) herplaatsingsruimte kan worden gecreëerd kan de militair in kwestie (regulier) een functie krijgen toegewezen. De volgende mogelijkheden worden onderzocht: a. Bezien blijft worden of de militair niet alsnog regulier een functie toegewezen kan krijgen, bijv. door zich plotseling voordoende vacatures. Datzelfde geldt de mogelijkheid om zich door het volgen van een zgn. bijscholingsopleiding te bekwamen voor andere functies binnen het eigen loopbaanpatroon. b. Ook wordt onderzacht of de Militair zich kan omscholen voor functies buiten het eigen loopbaanpatroon; een dergelijke omscholing zal zoals gezegd vaak leiden tot indeling bij een ander wapen of dienstvak. Defensie zal in geval van bij- of omscholing zorgdragen voor de nodige faciliteiten in tijd en geld. De duur van een dagopleiding mag de termijn van 2 jaar in principe niet overschrijden. Uit rendementsoverwegingen zal aanwijzing voor een bij- of omscholing alleen plaatsvinden wanneer de betreffende militair nog een bepaalde termijn voor de organisatie beschikbaar kan zijn. (M.n.
gelet op het moment waarop hij regulier met leeftijdsontslag zou gaan.) Als hoofdregel wordt gehanteerd dat betrokkene nog tweemaal de duur van de bij- of omscholing bij Defensie werkzaam moet kunnen zijn. Wanneer het onder bijzondere omstadigheden niet mogelijk is gebleken de militair tijdig bij of om te scholen, kan bij de functietoewijzing onder toepassing van art. 26 van het AMAR tijdelijk een ontheffing van de betreffende kennis-eis worden verleend. De vereiste opleiding dient dan zo spoedig mogelijk na de functietoewijzing te worden gevolgd. Aanwijzing voor een bij- of omscholing geschiedt - uiteraard in overleg met de militair, maar het volgen van dergelijke opleidingen kan ook verplicht worden gesteld. c. Plaatsing op een functie waaraan een lagere rang is verbonden dan de militair bekleedt behoort eveneens tot de mogelijkheden, zij het dat dit slechts zal plaatsvinden wanneer op basis van plaatsingsgegevens voorzienbaar is dat er een functie vrijkomt waaraan (tenminste) de rang is verbonden die de militair bekleedt. De militair behoudt bij een dergelijke 'plaatsing beneden niveau' zijn rang. Aan deze wijze van functievervulling is in beginsel een maximale termijn van 3 jaar verbonden; de betreffende militair wordt daarom bij voorrang in aanmerking gebracht voor een functie overeenkomstig zijn rangniveau. Indien tijdens de periode van 3 jaar blijkt dat toewijzing van een functie overeenkomstig het rangniveau van de militair niet mogelijk is, dan worden de herplaatsingsinspanningen voortgezet. Mochten die niet slagen dan zal de militair aan het einde van de periode van 3 jaar wegens overtolligheid worden ontslagen, indien de functie nodig is in het kader van de normale functietoewijzing aan een collega en er - voor de in beginsel overtollige militair - geen andere functie (op een lager rangniveau) beschikbaar is. d. Waar nodig wordt ook de mogelijkheid van functietoewijzing bij een ander krijgsmachtdeel, het definitief als burger gaan vervullen van een burgerfunctie bij Defensie, of - met gebruikmaking van externe bemiddeling (zie pt. 15 hierna) - het vinden van een passende functie buiten Defensie onderzocht. Daarbij zal uiteraard zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de door de militair opgedane kennis en ervaring. Het herplaatsingsonderzoek zal in de regel resulteren in een voorstel om een van de bovengenoemde maatregelen toe te passen. In de situatie dat binnen de categorie van degene wiens functie is oggeheven te weinig herplaatsingsmogelijkheden zijn kan dus ook worden voorgesteld de betreffende maatregel toe te passen op een van de andere militairen die tot de zelfde categorie behoren. In dat geval moet echter duidelijk zijn dat
toepassing van de maatregel op die militair meer geëigend is dan op de militair wiens functie wordt opgeheven. De duur van het herplaatsingsonderzoek Een herplaatsingsonderzoek duurt in beginsel maximaal 2 jaar. Indien uit het anderzoekblijkt dat voor de betreffende militair wel een bepaalde functie beschikbaar komt maar niet exact binnen de termijn van 2 jaar, wordt geen ontslag wegens overtolligheid verleend. Wanneer - aan de andere kant - is gebleken dat geen van de beschikbare mogelijkheden tot een oplossing leid" kan binnen de herplaatsingstermijn van twee jaar ontslag worden verleend. Het begrip 'passende functie' Zoals gezegd hee'ft het herplaatsingsonderzoek tot doel een 'passende functie' te vinden. Wat in een concreet geval "passend" is, is niet in algemene termen vooraf aan te geven. .Bepalend zijn mede de persoonlijkheid van betrokkene en de omstandigheden. In ieder geval kunnen factoren als (verandering in) de plaats van tewerkstelling, de reisafstand woning/werk, de positie en de "status" van een functie etc. op zichzelf geen zelfstandige redenen zijn om te concluderen dat een functie niet passend is. Pas als blijkt dat de aanvaarding van de werkzaamheden om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard in redelijkheid niet van betrokkene kan worder gevergd, kan de conclusie luiden dat de functie niet passend is. Het weigeren van een passende functie leidt direct tot ontslag, zonder aanspraak op wachtgeld. Indien de militair van mening is dat een hem toegewezen functie niet "passend" is, is dat een zelfstandige reden voor het maken van bezwaar. Soms plaatsing bij een andere eenheid of - tijdelijk - op een burgerfunctie Wanneer men bij aanvang van het herplaatsingsonderzoek geen functie (meer) heeft wordt men bij een eenheid boven de autorisatiesterkte geplaatst en worder passende werkzaamheden opgedragen. Deze plaatsing kan bij de gereorganiseerde eenheid zijn maar ook bij een ander orderdeel, bij voorkeur in de regio van de woonplaats. Tijdelijke plaatsing op een functie die normaliter voor burgerpersoneel is bestemd, is - voor de duur van het herplaatsingsonderzoek ook mogelijk; de militair behoudt daarbij zijn eigen (militaire) rechtspositie en status. Een plaatsing wegens mogelijke overtolligheid is herkenbaar aan de code 7 op de plaatsingsbeschikking. 13.
Thans 'neergeschud' functionerend personeel
Militairen die bij de inwerkingtreding van dit plan een functie vervullen waarvan een lagere rang is verbonden dan zij zelf bekleden zullen met voorrang voor een functie overeenkomstig hun rangniveau in aanmerking worden gebracht. Indien op 1 januari 1995 blijkt dat toewijzing van een functie overeenkomstig het rangniveau van de militair niet mogelijk is
geweest, dan start voor betrokkene een herplaatsingsonderzoek, indien de functie nodig is in het kader van de normale functietoewiJzing aan een collega en er- voor de "neergeschud" functionerende militair - geen andere functie (op een lager rangrniveau) beschikbaar is. 14.
verruiming van de herplaatsingsmogelijkheden
Voor met overtolligheidsontslag bedreigd personeel bestaat er een voorkeursregeling om aangesteld te worder als burgerambtenaar en in die hoedanigheid een burgerfunctie te geen vervullen. Dit is mogelijk wanneer binnen Defensie geen geschikte herplaatsingskandidaat van het (Defensie)burgerpersoneel wordt gevonden. Het niveau van de laatst genoten bezoldiging wordt voor de duur van de aanspraak op wachtgeld gewaarborgd. (Op de militaire wachtgeldregeling en de daaruit voortvloeiende aanspraken wordt overigens in hoofdstuk IV nader ingegaan.) De aanstelling als burgerambtenaar geschiedt uitsluitend met instemming van betrokkene. 15.
De herplaatsingsvolgorde bij de toewijzing van militaire functies
Bij de beslissing over de (definitieve) toewijzing van (militaire) functies in de KL- en KMar-organisatie zal als richtlijn deze volgorde worden gehanteerd: a. b. c.
Militairen van de KL of KMar Militairen van andere krijgsmachtdelen Burgerpersoneel dat als militair dienst gaat verrichten
16.
Externe bemiddeling
Volgt; de tekst betreffende externe bemiddeling wordt opgenomen nadat in het Centraal Georganiseerd Overleg Militairen overeenstemming over de toepassing van dit instrument is bereikt. 37.
Verhuizingen als gevolg van overplaatsingen
bij eventuele verhuizingen ten gevolge van een functietoewijzing gelden de no.rmale regels uit het verplaatsingskostenbesluit. Het maakt immers niet uit of de verhuizingen, die van verplaatsingen het gevolg zijn, door normale functietoewijzing of door de herstructurerings-operatie worden veroorzaakt. Militairen die uit het buitenland terugkeren zijn vrij in de kenze van de woonplaats. Voor dit personeel geldt een emolumententermijn van 5 jaar voor de tegemoetkoming in de kosten van woon-werkverkeer. Op dit moment is overleg met civiele instanties gaande om voldoende woningen voor defensiepersoneel te claimen, zodat personeel in de omgeving van de plaats van tewerkstelling kan gaan wonen. Wanneer dit overleg succesvol is, vervallen de bijzondere emolumenten voor het in de vorige alinea bedoelde uit het buitenland terugkerend personeel.
18.
Militairen aangesteld voor een bepaalde tijd
Voor de positie van militairen aangesteld voor een bepaalde tijd de zgn. KVV'ers, TSP'ers en KCV'sters - geldt het volgerde. Als de betrokken militair dat wenst wordt hem bij opheffing van de functie ontheffing verleend van de nog op hem rustende dienverplichting, onder - wanneer toepasselijk - toekenning van de tot dat moment opgebouwde premie. Indien hij in dienst wenst te blijven wordt ook voor hem via het functietoewijzingsproces een passende functie gezocht. Daarbij geldt dat militairen aangesteld voor onbepaalde tijd en te herplaatsen burgerambtenaren voorrang hebben. 1 9 . In het buitenland geplaatst personeel In het buitenland geplaatst personeel wordt, indien er in het buitenland geen passende functie kan worden gevonden teruggeplaatst naar Nederland en daar indien mogelijk herplaatst. Personeel dat al zo lang in het buitenland is geplaatst dat in redelijkheid de verwachting kon ontstaan dat daar de rest van de loopbaan zou worden doorgebracht - hieronder begrepen degenen aan wie toezeggingen met die strekking zijn gedaan en degenen die er op basis van het vigerende beleid van uit kunnen gaan dat, voorafgaande aan hun }eertijdsontslag, na de thans in het buitenland vervulde functie geen andere functie meer zal worden toegewezen - kan van de volgende bijzondere regeling gebruik maken. Wanneer deze militairen dat wensen kan terugplaatsing naar Nederland achterwege blijven mits zij: voor baan
in aanmerking komen voor leeftijdsontslag of, in verband met de niet-herplaatsbaarheid in aanmerking komen wachtgeld-UKWU ontslag, of, worden ontslagen, nadat men elders in het buitenland een nieuwe heefs gevonden.
Hoofdstuk III. HET VERGROTEN VAN DE UITSTROOM 20.
Algemeen
In het vorige hoofdstuk is al aangegeven dat de mogelijkheden voor functietoewijzing en herplaatsing uiteraard groter zijn naarmate er meer herplaatsingsmogelijkheden in de gereorganiseerde KL en Kmar zijn. Daarom zijn er maatregelen ontwikkeld om herplaatsingsmogelijkheden te vergroten; deze maatregelen bijzonder als doel de zgn. vrijwillige voortijdige uitstroom personeel dat toch al binnen afzienbare tijd regulier de verlaten wordt in de gelegenheid gesteld dat tegen voorwaarden eerder te doen.
dat aantal hebben in het te bevorderen: organisatie zal aantrekkelijke
Daarbij zullen in beginsel alleen die personeelsleden de organisatie tegen die voorwaarden voortijdig kunnen verlaten, voor wie in de nieuwe structuur geen plaats meer is. Verder worden deze maatregelen alleen toegepast waar dat voor de organisatie doelmatig of doeltreffend is. De Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Marechaussee blijven immers ook in de geherstructureerde organisatie behoefte houden aan personeel met een specifieke ervaring en kwaliteit. De regelingen voor de oudere militairen zijn de al genoemde overgang wachtgeld - UKW en de remplaçantenregellng. Deze worden hierna meer in detail besproken. Gegeven de vooralsnog beperkte reducties bij de KMar zal personeel van dit Wapen slechts bij uitzondering voor toepassing van de hierna beschreven maatregelen in aanmerking worden gebracht. 21.
De overgang wachtzeld - UKW
Aan de militair die ten hoogste 3 jaar verwijderd is van het leef.ijdsontslag kan zoveel mogelijk "vrijwillig" (d.w.z. zoveel mogelijk met zijn instemming) ontslag worden verleend met aanspraak op wachtgeld volgens de Militaire wachtgeldregeling 1961 en wel op het niveau van 1 januari 1990. De sollicitatieverplichting komt bij toepassing van de wachtgeld - UKW-maatregel te vervallen. De hoogte van de wachtgelduitkering verandert in de tijd: - over de eerste drie maanden - over de volgende negen maanden _ voor de resterende periode
93 % 83 % 73 % van de laagste bezoldiging inclusief vakantiegeld en bepaalde in de pensioengrondslag opgenomen toelagen.
Op de datum dat men normaliter voor leeftijdsontslag in aanmerking zou komen eindigt het wachtgeld en ontstaat recht op een UKW uitkering; de UKW-grondslag is dezelfde als de wachtgeldgrondslag. 2 2 . De remplaçantenregeling Oudere militairen kunnen in de gelegenneid worden gesteld met toepassing van de genoemde wachtgeldregeling plaats te maken voor een jongere met ontslag bedreigde collega. De DPKL zal mogelijke remplaçanten benaderen; men kan zich daar echter ook zelf voor opgeven. Toepassing van deze regeling geschiedt alleen met instemming van de betrokkenen en wanneer dit voor de organisatie doelmatig is. Een militair kan ook in de plaats treden voor een burger en omgekeerd, wanneer de aard van de functie dat toelaat.
2 3 . Het BV-LOM De BV-LOM maatregel maakt strikt genomen geen deel uit van het SBK en het SPKL, maar heeft een uitstroombevorderende werking. Op grond van deze maatregel kan personeel dat uiterlijk op 31 maart 1995 met leeftijdsontslag zou gaan buitengewoon verlof worden verleend met een duur van maximaal 3 jaar voorafgaande aan de ontslagdatum. De beslissing tot verlening van BV-LOM dient voor 1 april 1992 te worden genomen; militairen die voor BV-LOM in aanmerking willen komen dienen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 31 maart 1992 een daartoe strekkend rekest in te dienen c.q. te hebben ingediend bij de afdeling Individuele Rechtspositie (IRP) van de Directie Personeel KL. Of deze maatregel ook na 1 april 1992 in de huidige of een andere vorm zal blijven bestean is nog onderwerp van overleg. Voor in het buitenland geplaatste militairen aan wie BV-LOM wordt verleend is het volgende van belang. Wanneer deze militairen in het buitenland wensen te blijven wonen kan dit worden toegestaan. De NAVOstatus en de daar geldende emolumenten vervallen maar een aantal faciliteiten blijft gehandhaafd tot de ontslagdatum: - men behoudt recht op de gebruikelijke vrije geneeskundige verzorging zolang ter plaatse van rijkswege de militair geneeskundige dienst aanwezig is; - men kan in de 'defensie-woning' blijven wonen, zolang deze tot het defensie-woningenbestand blijft behoren. 24. Aanvullende maatregelen Naast de in het bijzonder voor oudere militairen bedoelde regegingen bestaan er nog enkele aanvullende maatregelen om vervroegde dienstverlating van personeel dat in de nieuwe organisatie niet meer nodig is te begeleiden. Deze zullen echter slechts in uitzonderingsgevallen worden toegepast en dan m.n. in situaties waarin personeel met ontslag wordt bedreigd. De aanvullende maatregelen zijn de volgende: a. Het ontslag bedreigd personeel kan op verzoek studiefaciliteiten krijgen om een beroepsgerichte cursus of opleiding te volgen. Het in dit verband te hanteren criterium 'in het belang van de dienst' zal ruim worden geïnterpreteerd, indien de cursus of opleiding duidelijk uitzicht geeft op een baan buiten Defensie. b. Aan het betrokken personeel kan buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging voor sollicitatie-bezoeken worden verleend; de bevoegde autoriteit is in dit geval de compagnies of overeenkomstige commandant. .. c. Het is mogelijk de aanspraak op het wachtgeld af te kopen; het dan vrijkomende bedrag kan bijvoorbeeld als "startsubsidie" worden benut.
De afkoopsom bedraagt 30% van de nominale waarde van het voor betrokkene geldende recht op wachtgeld. Wel is van belang dat met de afkoop van het wachtgeld de aanspraak op daarop gebaseerde voorzieningen - zoals bijv. het recht op een invaliditeitspensioen eveneens vervalt. Indien betrokkene binnen 5 jaar na het ontslag terugkeert bij Derensie is een terugbetalingsregeling van toepassing. Bij de toepassing van de in dit punt genoemde maatregelen zal telkenmale een afweging tussen doelmatigheid en kosten worden gemaakt. Immers: waar herplaatsing mogelijk is, is ontslag niet aan de orde. Het zal duidelijk zijn dat bij velen voortijdig vetrek juist niet zal worden bevorderd omdat ook in de nieuwe organisatie personeel in de juiste aantallen en met de juiste kwaliteit en ervaring nodig zal zijn.
HOOFDSTUK IV. HET ONTSLAG 25.
Algemeen
Zoals reeds vermeld zijn alle voorafgaande maatregelen bedoeld om de reductie zo goed mogelijk te laten verlopen en gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen. De inschatting is thans dat dat laatste inderdaad zou kunnen lukken. Voorwaarde is daarbij wel dat zowel de organisatie als ook elke individuele militair zich maximaal inzetten om dat streven te realiseren. Toch kan het voorkomen dat in sommige gevallen, alle inspanningen ten spijt, gedwongen ontslag niet kan worden vermeden. Daarover handelt dit hoofdstuk. Hieronder wordt beschreven om welke redenen personeel voor gedwongen ontslag in aanmerking kan komen. Vervolgens wordt een aantal bijzonderheden nader uiteengezet. 26.
Gedwongen ontslag zal in de volgende gevallen plaatsvinden:
a. Bij weigering van een aangeboden passende functie. Deze weigering leidt direct tot ontslag, zonder aanspraak op wachtgeld. b. Indien de termijn van het herplaatsingsonderzoek - in beginsel maximaal 2 jaar - is verstreken, en er geen passende functie beschikbaar is. Er ontstaat aanspraak op wachtgeld. c. Indien aan een militair na 3 jaar functievervulling beneden rangniveau geen functie op het eigen of lagere rangniveau kan worden toegewezen en de functie die hij vervult aan een andere militair moet worden toegewezen. Ook in dit geval ontstaat er aanspraak op wachtgeld. 2 7 . De ontslaggrond Wanneer het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de militair binnen het eigen krijgsmachtdeel of - indien dat niet mogelijk is bij een ander krijgsmachtdeel een andere passende functie toe te wijzen, wordt hij wegens overtolligheid ontslagen op grond van artikel 39, tweede lid onder d van het AMAR. De militair wordt eveneens op deze grond ontslagen wanneer hij een hen aangeboden passende functie weigert te aanvaarden. Bestaat voorshands geen aanleiding om een zogenaamde ontslagvolgorde vast te stellen. Indien de wenselijkheid daartoe op termijn ontstaat zal daarover overleg worden gevoerd met de belangenverenigingen. 28
Bij ontslag zijn de volgende punten van belang. a. Gedwongen ontslag leidt tot aanspraak op wachtgeld volgens de Militaire Wachtgeldregeling 1961, waarvan het niveau voor de periode dat dit plan geldt wordt gegarandeerd op tenminste het niveau van ' januari i990. Dat betekent dat een militair die wordt ontslagen geen
nadeel zal ondervinden van een eventuele toekomstige wijziging van de wachtgeldregeling. De duur van de aanspraak op wachtgeld is met name afhankelijk van de leeftijd. Omdat de Militaire Wachtgeldregeling zich niet goed leent voor samenvatting in dit SPKL kan men voor een exacte berekening van de duur van de eigen wachtgeldaanspraak contact opnemen met de Dienst Zorg Postactieve Militairen, Groep Werkloosheid te Heerlen, tel.nr.: 045737555. MDTN *06 114. Teneinde een indicatie te geven is in bijlage 4. een drietal voorbeelden opgenomen. pe hoogte - over de - over de - over de - voor de duur van
van de wachtgelduitkering verandert in de tijd: eerste drie maanden 93% volgende negen maanden 83% volgende 48 maanden 73% 70% van de laatste resterende periode van de de wachtgeld-aanspraak bezoldiging inclusief vakantiegeld en bepaalde in de pensioengrondslag opgenomen toelagen.
Het is toegestaan om als wachtgeld-genietende aanvullende inkomsten te verwerven. Echter, wanneer deze inkomsten samen met de wachtgelduitkering meer zijn dan het bedrag van de laatst genoten bezoldiging, dan wordt het wachtgeld gekort. Het bedrag van de korting is dan gelijk aan het bedrag waarmee die laatst genoten bezoldiging wordt overschreden. b. indien tusser de datum van het gedwongen ontslag en de datum van het voor de militair geldende leeftijdsontslag, gesteld dat hij wel in werkelijke dienst zou zijn gebleven, een periode van ten hoogste vijf jaren ligt, heeft men recht op wachtgeld tot de datum van dat leeftijdsontslag. Vervolgens heeft men aanspraak op een UKW-uitkering; De grondslag voor de berekening van de hoogte van de UKWuitkering is dezelfde als die waarop het wachtgeld werd gebaseerd. Indien betrokkene daarom verzoekt kan een voortzetting van het wcchtgeld - in plaats van de UKW-uitkeringplaatsvinden. c. Militairen aangesteld voor bepaalde tijd die voortijdig wegens overtolligheid worder, ontslagen, krijgen de tot het moment van ontslag oggebouwde premie. d. Voordat daadwerkelijk tot ontslag wordt overgegaan wordt het voornemen daartoe eerst voorgelegd aan een "toetsingscommissie overtolligheidsontslag". Deze commissie controleert het herplaatsingsonderzoek op zorgvuldigheid, ongeacht of er door betrokkene bezwaar is gemaakt. Pas daarna zal in voorkomend geval tot ontslag worden overgegaan. De toetsingscommissie kan adviseren dat de herplaatsingsinspanning nog gedurende een bepaalde termijn zal worden voortgezet. De commissie zal bestaan uit vertegenwoordigers van de Directie
Personeel Koninklijke Landmacht en de belangenverenigingen van mlilitairen.
Hoofdstuk V. DE BEZWAAR- EN BEROEPSPROCEDURES. 30. Algemeen Het is mogelijk dat de militair het op enig moment gedurende de reductieoperatie het niet eens is met besluiten, die hem rechtstreeks in zijn belang treffen. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaarn om besluiten op het gebied van functietoewijzing of herplaatsing, aanwijzing voor een opleiding of het ontslag. Hierna wordt aangegeven hoe men dan "rechtsingang" heeft. Desgewenst wordt door commandanten assistentie verleend bij het instellen van bezwaar of beroep. 3 1 . De procedures Militair personeel kan bezwaar hebben tegen voorstellen van de begeleidingscommissie en besluiten van respectievelijk de Directeur Personeel Koninklijke Landmacht, de minister van Defensie en de Kroon. (Ter toelichting: de toewijzing van functies binnen de KL geschiedt door de DPKL. Functietoewijzing buiten de KL geschiedt door de minister van Defensie; deze laatste neemt ook de ontslagbesluiten ten aanzien van onderofficieren, korporaals en soldaten. De Kroon is bevoegd voor het ontslag van officieren.) De procedure van bezwaar en beroep verschilt naar belang de bevoegde instantie die het besluit heeft genomen a. De begeleidingscommissie (BC0) is in bet kader van de herplaatsing belast met het formuleren van een advies aan de functietoewijzingsautoriteit. Militairen die het betreft worden van dit advies in kennis gesteld. Indien men niet kan instemmen met dat advies kan men binnen 30 dagen verzoeken het advies nog eens te bezien; dit is overigens niet verplicht. De functietoewijzingsautoriteit neemt vervolgens op basis van het (definitieve) advies een besluit. b. Tegen een door de DPKL genomen besluit waardoor men rechtstreeks in zijn belang meent getroffen te zijn, staat op grond van artikel 153a AMAR binnen 30 dagen bezwaar open bij de minister van Defensie. De procedure staat vermeld in de Regeling Bezwaarschriftenprocedure Mi-litairen. (MP-bundel 31-111, nr. 1140.) De bezwaarde kan zich laten bijstaan door een raadsman. De minister van Defensie besluit zo spoedig mogelijk. c. Indien de minister van Defensie heeft besloten aan een militair een functie bij een ander krijgsmachtdeel toe te wijzen, kan betrokkene indien hij daartegen bezwaar heeft- de minister binnen 30 dagen om heroverweging van dit besluit verzoeken. Dit verzoek zal door de minister voor advies aan een speciale commissie worden voorgelegd. Deze commissie staat onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van het Directoraat-Generaal Personeel. De belangenverenigingen van militairen zijn in deze commissie vertegenwoordigd. De minister beslist
naar aanleiding van het verzoek om heroverweging niet dan nadat de commissie heeft geadviseerd.
d. Wanneer men het niet eens is met een besluit van de Kroon of de minister van Defensie kan men binnen 30 dagen (schriftelijk) in beroep gaan bij het Ambtenarengerecht, rechtsprekend in militaire ambtenarenzaken, Paleis van Justitie, Postbus 20302, 2500 EH 's-Gravenhage. Van de uitspraken van het Ambtenarengerecht kan men binnen 30 dagen in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep.
PERSONEELSVERTROUWELIJK BIJLAGE M1
Belangstellingsirnventarisatieformulier personeel
voor militair
Bijgaand treft u een vragen lijst aan. De vragenlijst dient u te zien als een aanvulling op het reeds door u ingediende belangstellingsregistratieformulier. Voor een juiste afstemming tussen het functiebestand en het personeelsbestand is het voor de DPKL noodzakelijk kennis te nemen van uw wensen ten aanzien van een (toekomstige) functie/plaatsing. Uw persoonlijke inbreng is daarbij van essentieel belang. Mocht u bij de invulling van dit formulier vragen hebben, dan kunt u zich in eerste instantie wenden tot uw personeelsfunctionaris. Mocht deze functionaris u niet de gewenste informatie kunnen verschaffen, dan kunt u zich wenden tot de wapen/dienstvak-sectie van de afdeling individueel carriere en plaatsingsbeleid van de DPKL. (zie voor telefoonnummers bijlage M2)
PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK PERSOONSGEGEVENS: 1. Naam en voorletters
: ............................
2. Registratienummer
: ............................
3. Rang
: ............................
4. Wapen/Dienstvak
: ............................
5. Beroeps bepaalde tijd*/ onbepaalde tijd* 6. In dienst sedert
: ............................
7. Op functie sedert
: ............................
8. Functie
: ............................
9. Onderdeel
: ............................
10.Huisadres
: ............................
11. Postcode en woonplaats
: ............................
12. Burgerlijke staat
: ............................
13.
Aantal thuiswonende kinderen Leeftijden
: ............................ : ............................
* doorhalen hetgeen niet van toepassing is ________________________________________________________________ Het Sociaal Plan KL/Kmar is opgesteld om gedwongen ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen. Hiervoor heeft de DPKL de beschikking over de volgende instrumenten: a. functietoewijzing binnen het eigen loopbaanpatroon (incl de zogenaamde algemene functies); b. functietoewijzing buiten het eigen 1oopbaanpatroon, bijvoorbeeld bij een ander wapen of dienstvak of bij een ander krijgsmachtdeel; c. stimuleren van de uitstroom Om deze instrumenten zo goed mogelijk toe te passen, is de DPKL aangewezen op de beantwoording van de volgende vragen. blad 2 van 9 bladen
* Indien er reeds gegevens zijn ingevuld, wordt u verzocht deze gegevens te controleren en zonodig te wijzigen PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK HERPLAATSING 14.
Wilt u bij voorkeur belast blijven met een soortgelijke functie als u thans vervult? . Zo nee, wat is hiervoor de reden?
ja /nee*
1 5 . Indien u niet binnen uw (hoofd/deel/sub)functiegebied * tewerkgesteld kunt worden naar welke (hoofd/deellsub)functiegebied gaat dan uw voorkeur uit? (vul de code in; zie bijlage1 bij de vragenlijst) 1e voorkeur: .......................................... 2e voorkeur: .......................................... 3e voorkeur: ..........................................
1) Bij de term (hoofd/deel/sub) functiegebied wordt verwezen naar de bestaande functiegebieden zoals weergegeven in het FISKL en het belangstellingsregistratieformulier alsmede in de gevoegde bijlage 1 PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK blad 3 van 9 bladen
PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK 1 6 . Onderstaand kunt u aangeven in welke mate u bereid bent om een functie bij een der krijgsmachtdelen of de Koninklijke marechaussee te vervullen.
Koninklijke Marine Koninklljke Landmacht (alleen in te vullen door Kmar personeel)
Koninklijke Luchtmacht
Koninklijke Marechaussee (alleen in te vullen door KL-personeel) 1 7 . Heeft u daarbij bepealde functies op het oog waarvoor u mogelijk in aanmerking zou kunnen komen? 1 = ja 2 = nee 18.
Indien ja, kunt u hieronder deze functie(s) aangegeven?
blad 4 van 9 bladen PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK 1 9 , Bent u bereid om tijdelijk (maximaal 2 jaar) als militair een burgerfunctie te vervullen? 1 = ja 2 = nee 3 = weet niet
20.
Bent u bereid om als burger bij Defensie te werken?
1 = ja 2 = nee 3 = weet niet
2 1 . Heeft u bepaalde burgerfuncties op het oog waarvoor u in aanmerking zou kunnen komen? 1 = ja 2 = nee
22.
Indien ja, kunt u hieronder deze functie(s) aangegeven?
PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK 2 3 . Bovenstaand heeft u uw bereidheid aangegeven bij een eventuele herplastsing. Kun. u dan bij onderstaande maatregelen een voorkeursvolgorde aangeven? U heeft de keuze uit de volgende mogelijkheden: 1 2 3 1
= = = =
1e 2e 3e bij
voorkeur voorkeur voorkeur voorkeur niet
a.
om-, bijscholing?
b.
tijdelijke plaatsing als militair op een burgerfunctie?
c.
tewerkstelling als burger bij Defensie
d.
de overgang naar een ander krijgsmachtdeel
24.
Bent u bereid om voor het vervullen van een nieuwe functie te verhuizen?
ja/nee*
Zo nee, wat is hiervoor dan de reden?
25.
Hoe lang wilt u (per dag) maximaal reizen?
...
blad 6 van 9 bladen PERSONEELSVERTROUWELIJK
uur
PERSONEELSVERTROUWELIJK STIMULEREN UITSTROOM In het Sociaal Plan treft u een aantal maatregelen aan om de uitstroom te stimuleren. Als de organisatie u een van deze maatregelen aanbiedt kunt u dan aangeven in hoeverre u denkt dat u daar gebruik van zult maken. U heeft de keuze uit de volgende mogelijkheden: 1 = ik zal daar zeer zeker gebruik van maken 2 = ik twijfel of ik daar gebruik van zal maken 3 = ik zal daar zeer zeker geen gebruik van maken
26.
De wachtgeld-ukw regeling uit het Sociaal Plan
27.
Het volgen van een opleiding t.b.v. een functie buiten Defensie
28.
Buitengewoon verlof in afwachting van leefti jdsontslag (BV-LOM) voor personeelsleden die voor 1 april 1992 52 jaar of ouder
29.
De mogelijkheid tot externe bemiddeling bij een functie buiten Defensie zijn .
blad 7 van 9 bladen
PERSONEELSVERTROUWELIJK 30.
Zijn er in uw geval bijzondere omstandigheden waarmee volgens u bij herplaatsing rekening moet worden gehouden? Zoja, wilt u deze hieronder nader toelichten.
blad 8 van 9 bladen PERSONEELSVERTROUWELIJK
FUNCTIE GEBIEDEN OPERATIEN EN PERSONEEL
FUNCTIEGEBIEDEN LOGISTIEK en FINANCIEEL/ADMINISTRATIEF
Sociaal Plan KL/Kmar REGIO- INDELING
BIJLAGE M2
Telefoonnummers van de Afdeling Individueel Carrière en Plaatsingsbeleid van de DPKL en de Staf KMAr
Aankiesnummer MDTN: * 06 546 .... Aankiesnummer PTT : 070 - 316 .... Toestelnummer: Sectie Aan- en Arvoertroepen Sectie Artillerie Sectie Bijzondere Categorieen / Algemene Functies Sectie Brevetfuncties Sectie Cavalerie Sectie Geneeskundige Troepen / Geneeskundige Dienst Sectie Genie Sectie Infanterie Sectie Intendance Sectie Militaire Administratle Sectie Technische Dienst Sectie Verbindingsdienst Afdeling Personeelszaken Staf KMar
5472 5518 5525 5526 5520 5505 5480 5516 5473 5510 5463 5477 6317
BIJLAGE M3
Model bezwaarschrift Aan: ....................
4)
Ondergetekende, ................... 5), tewerkgesteld bij ......................................
6),
maakt hierbij bezwaar tegen het door ...................
7)
genomen besluit
d.d. ................... om ...................................... 8) Het voornoemde besluit is ondergetekende ter kennis gebracht op .......... 9) Ik heb om de volgende reden(en) bezwaar tegen dit besluit: ............................................................................. 10) Ondergetekende wenst als adviseur of getuige te doen horen: ................... 11) Ondergetekende vordert ......................................................... 12) ..................., ................... ........................... 12) 4) De autoriteit die op het bezwaarschrift moet beslissen; zie hoofdstuk V. 5) Vermeld naam, voorletters, rang, registratienummer. 6) Onderdeel, evt. afdeling of sectie. 7) Vermeld de naam van de autoriteit die de beslissing heeft genomen. 8) Vermeld hier een korte samenvatting van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt. Het is verstandig een fotocopie van dat besluit mee te zenden. 9) Vermeld de datum waarop u het besluit heeft ontvangen of - wanneer het een mondeling besluit was - wanneer het u is medegedeeld. 10) Vermeld kort en bondig, maar wel volledig, uw bezwaren 11) Indien van toepassing: vermeld de persoonlijke gegevens (naam, voorletters, adres; evt rang, onderdeel en functie). 12) Vermeld hier wat u met uw bezwaarschriftt beoogt te bereiken; bijv.: vernietiging van het bestreden besluit en/of het nemen van een ander (door u aan te geven) besluit. 13) Vermeld (woon)plaats, datum en handtekening.
BIJLAGE M4
Voorbeelden berekening wachtgeld
1. Algemeen In deze bijlage worden enkele v o o r b e e l d e n gegeven van de duur van de aanspraak op wachtgeld. Voor de berekening van de duur van de e i g e n wachtgeldaanspraak wordt men met nadruk geadviseerd contact op te nemen met de Dienst Zorg Postactieve Militairen, Groep Werkloosheid te Heerlen, tel.nr.: 045-737555. MDTN *06 114. Voor de vaststelling van de duur van de wachtgeldeanspraak worden steeds twee berekeningen gemaakt, een volgens de zgn. WWbodemmethode en een volgens de zgn. basiswachtgeldberekenings-methode.De berekening die de langste duur van de wachtgeldaansprask oplevert is bepalend. Achtereenvolgens worden hierna voorbeelden behandeld van een korporaal der eerste klasse met 6 dienstjaren, een adjudantonderofficier met 16 dienstjaren en een majoor met 24 dienstjaren. 2.
Voorbeelden a. Korporaal der eerste Klasse, geboortedatum 01-06-1964, lft 27 jr, ontslagen m.i.v. 1 september 1991, wedde f 2769,-, 6 jaar in militaire dienst geweest. Berekening van de uitkeringsgrondslag: Wedde = Vakantie-uitkering = Emolument geneeskundige verzorging = Bruto uitkeringsgrondslag Dit laatste bedrag is de zgn. laatst genoten bezoldiging (LGB).
f 2769, 221,52 4,f 2994,52
(1) Duur van de basisuitkering berekend volgens de WW-bodemmethode inclusief vervolgwachtgeld. De hoogte van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit hoger kan zijn dan 70% van de laatst genoten bezoldiging.
De uitkeringsgerechtigde krijgt een uitkering berekend naar de wachtgeldmethode (geen vervolgwachtgeld). b.
Adjudant-onderofficier, geboortedatum 1 juli 1955, leeftijd 36 jaar, ontslagen m.i.v. 1 september 1991, wedde f 3788,-, 16 jaren militaire dienst. Berekening van de uitkeringsgrondslag Wedde Vakantie-uitkering Emolument geneeskundige verzorging Bruto uitkeringsgrondslag Dit lastste bedrag is de zgn. laatst genoten bezoldiging (LGB).
= = = =
f
f
3788, 303,04 6,4097,04
(1) Duur van de basisuitkering berekend volgens de WW- bodemmethode inclusief vervolgwachtgeld. De hoogte van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit hoger kan zijn dan 70% van de laatst genoten bezoldiging.
c.
Majoor, geboortedatum _ augustus , 1942, leeftijd 49 jaar, ontslagen m.i.v. 1 september 1991, wedde f 7511,-, 24 jaar militaire dienst. Berekening van de uitkeringsgrondslag.
.
. Wedde Vakantie-uitkering Emolument geneeskundige verzorglng Bruto uitkeringsgrondslag Dit lastste bedrag is de zgn. laatst genoten bezoldiging (LGB).
= = = =
f
f
7511, 600,88 8,8119,88
(1) Durr van de basisuitkering berekend volgens de WWbodemmethode inclusief vervolgwachtgeld. De hoogte van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit hoger kan zijn dan 70% van de laatst genoten bezoldiging.
De uitkeringsgerechtigde krijgt een uitkering berekend naar de wachtgeld-methode (geen vervolgwachtgeld). Omdat in dit concrete geval de som van de leeftijd van betrokkene en diens aantal dienstjaren een totaal van meer dan 60 oplevert, wordt de uitkeringstijd verlengd tot aan het 65e levensjaar en bestaat derhalve ook na 5 september 2006 nog aanspraak op een uitkering. De hoogte van deze uitkering wordt berekend aan de hand van het pensioenpercentage.
Ministeriële beschikking van 2 dcember 1991, Directie Personeel Koninklijke Landmacht, afdeling Rechtstoestand. nr. KL. / 16.939 DE MINISTER VAN DEFENSIE Gelet op het gestelde in het Sociaal Beleidskader Personeelsreducties, zoals vastgesteld bij brief nr. DAVB 91.3055, d.d. 31 oktober 1991, en het gestelde in het Sociaal Plan Koninklijke Landmacht / Koninklijke Marechaussee, zoals vastgesteld bij brief nr. KL 15.140/5 , d.d. 2 december 1991, Besluit: Artikel I In deze beschikking wordt verstaan onder: a. minister: de minister van Defensie; b. militair: de militair, aangesteld bij het beroepspersoneel als bedoeld ln artikel 4, eerste lid, sub a. of b., van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement. (Stb. 279) Artikel II Ingesteld wordt een Begeleidingscomissie militair personeel, hierna te noemen BCO. De BCO heeft tot taak de Directeur Personeel Koninklijke Landmacht te adviseren met betrekking tot het aanwijzen van een militair voor een herplaatsingsonderzoek, als bedoeld in artikel 43, eerste lid AMAR, alsmede met betrekking tot de eventuele herplaatsing van dle militair.
Artikel III De BCO is als volgt samengesteld: - Voorzitter:
het hoofd van de afdeling Individueel Carriere- en Plaatsingsbeleid van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht
- Lid:
het hoofd van de sectie van de afdeling Individueel Carriere- en Plaatsingsbeleid van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht waarbij de militair in beheer is;
- Lid:
een vertegenwoordiger van de afdeling Rechtstoestand van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht;
- Lid:
een vertegenwoordiger van de Bijzondere Commissie overleg militairen landmacht;
- Lid:
een vertegenwoordiger van de Bijzondere Commissie overleg militairen landmacht;
- Secretaris, geen lid: een functionaris van de Afdeling Individueel Carriere- en Plaatsingsbeleid van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht, aan te wijzen door de voorzitter. . Artikel IV Ingesteld wordt een Toetsingscommissie overtolligheidsontslag militair personeel, hierna te noemen de Toetsingscommissie. Indien het voornemen bestaat een militair wegens overtolligheid te ontslaan, als bedoeld in artikel 39, tweede lid, sub d. AMAR, toetst de Toetsingscommissie of bij het herplaatsingsonderzoek de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen. Deze toetsing vindt plaats ongeacht of de militair bezwaren tegen het onderzoek kenbaar heeft gemaakt. De Toetsingscommissie rapporteert haar bevindingen aan de minister. De Toetsingscommissie is voorts bevoegd de Directeur Personeel Koninklijke Landmacht te adviseren de duur van het herplaatsingsonderzoek met een bepaalde termijn te verlengen. Artikel V De Toetsingscommissie ls als volgt samengesteld: - Voorzitter:
het hoofd van de afdeling Individuele Rechtspositie van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht
- Lid:
het hoofd van de sectie Officieren van de afdeling Individuele Rechtspositie van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht, danwel het hoofd van de sectie Onderofficieren van die afdeling, indien de militair een rang bekleedt beneden die van tweede luitenant; ',
- Lid:
een vertegenwoordiger van de afdeling Rechtstoestand van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht;
- Lid:
een vertegenwocrdiger van de Bijzondere Commissie overleg militairen landmacht;
- Lid:
een vertegenwoordiger van de Bijzondere Commissie overleg militairen landmacht;
- Secretaris, geen lid: een functionaris van de Afdeling Individuele Rechtspositie van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht, aan te wijzen door de voorzitter.
Artikel VI Deze beschikking treedt in werking bij in werking treding van het Sociaal Plan Koninklijke Landmacht / Koninklijke Marechaussee.
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING
1
BEGELEIDING VAN DE REORGANISATIES. Uitgangspunten Struktuur van de begeleidingsorganisatie
1 1 2
HOE VERLOOPT HET PROCES
6
Realisatiememorandum
6
Wat kan er met de huidige funktie gebeuren Plastsing en herplastsing Externe bemiddeling Doorlopend proces
6 7 10 11
DIVERSE .~ANDACXTS~UNTEN 12 Om-, her-, en bijscholing. 12 Wat er gebeurt nadat de huidige funktie daadwerkelijk is vervallen en er nog geen andere permanente funktie is gevonden 12 Wachtgeld 12 Consequenties bij weigering van een passende funktie 12 Overige voorzieningen 13 Informatieverstrekklng. 13 BIJLAGEN
14
I.
INLEIDING
Naar aanleiding van de in de Defensie Nota neergelegde beleidsplannen en de daaruit voortvloeiende herstrukturering en reduktie van de gehele krijgsmacht zal ook de KL zich in de komende jaren geplaatst zien voor een omvangrijke afslankingsoperatie. Deze operatie moet er toe leiden, dat over een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari 1991, een reduktie wordt bereikt van circa 1700 burger-arbeidsplaatsen. De herstrukturering zal belangrijke gevolgen hebben voor het personeel. Voor zowel burger als militair personeel is daartoe een S o c i a a l beleidskader (SBK) ontworpen. Dit Sociaal beleidskader, waarover overeenstemming is bereikt met het georganiseerd overleg, bevat tal van maatregelen die als ondersteuning kunnen dienen om de reorganisatie in goede (sociale) banen te leiden. Alle in het SBK genoemde maatregelen zullen in principe van toepassing kunnen zijn bij de afslanking van de KL. Op basis van het Sociaal beleidskader is voor het bij de KL werkzame burgerpersoneel een sociaal plan opgesteld, het Sociaal Plan KL/KMAR. In dit SPKL/KMAR wordt aangegeven hoe de begeleiding van de reorganisaties voor het burgerpersoneel van de KL wordt ingericht (hoofdstuk 2) en hoe e.e.a. op de individuele ambtenaar van toepassing kan zijn (hoofdstuk 3). Voor militair personeel is een soortgelijk Sociaal Plan opgesteld. De werkingsduur van het SPKL/KMAR is gelijk aan die van het SBK. II.
BEGELEIDING VAN DE REORGANISATIES.
A.
Uitgangspunten
Voor de begeleiding van de komende reorganisaties is door DPKL, in samenspraak met de Bijzondere Commissie Burgerpersoneel KL (BCBPKL), een aantal uitgangspunten geformuleerd, dat richtinggevend is voor dit Sociaal Plan. De uitgangspunten zijn: 1.
Aansluiting op bestaande regelingen. Naast genoemd SBK blijven uiteraard de gebruikelijke regelingen zoals het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en de Regeling Herplaatsing en Ontslag van kracht.
2.
Primaire verantwoordelijkheid van de Tot Aanstellen Bevoagde Autoriteit (TABA). De primaire verantwoordelijkheid voor de zorgvuldige personele begeleiding berust bij de TABA. Door de TABA zal dan ook geplaatst en herplaatst worden.
3.
Realisatiememoranda zijn de basis voor plaatsing en herplaatsing. Door de TABA zal uitsluitend op basis van het door de Legerraad goedgekeurde realisatiememorandum een personeelsplan mogen worden ingediend bij de betreffende BegeleidingsCommissie (BCO) (zie punt 2.2.2.).
4.
Betrokkenheid van de Centrales voor Overheidspersoneel vertegenwoordigd in de Bijzondere Commissie Burgerpersoneel KL (BCBPKL) . Door de DPKL is besloten de BCBPKL reeds in een vroeg stadium te betrekken bij de uitwerking van de personele consequenties. Daartoe zullen binnen de KL regionale BCO's worden ingesteld waarin hiervoor genoemde centrales kunnen participeren.
5.
Regionale Decentrale HerplaatsingsCommissies (DHC). In het proces van herplaatsing zal een belangrijke rol zijn weggelegd voor een beperkt aantal regionaal opererende DHC'n.
6.
Man/vrouw volgt funktie. Indien een funktie (vrijwel) ongewijzigd overgaat naar de nieuwe organisatie zal de huidige funktionaris in principe in die. nieuwe funktie worden geplaatst.
B.
Struktuur van de begeleidingsorganisatie. Voor de uitvoering van de begeleiding van de reorganisaties is aansluiting gezocht bij de voorgeschreven structuur (Regeling Herplaatsing en Ontslag). Op basis van ervaringen is deze structuur, waar nodig, aangepast. Om hiervan een beeld te geven is de nieuwe structuur onderstaand beschreven.
1.
VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE TOT AANSTELLEN BEVOEGDE AUTORITEIT (TABA)
Zoals eerder aangegeven berust de primaire verantwoordelijkheid voor de personele begeleiding bij de TABA. In dit SPKL/KMAR wordt bij het begrip TABA altijd gedoeld op de laagst mogelijke TABA in de gelaagde delegatiestructuur. Met andere woorden: Indien een rechtstreeks door de DPKL gedelegeerde autoriteit er voor heeft gekozen de aan hem toegewezen personele bevoegdheden verder door te delegeren aan onder hem ressorterende (lijn)functionarissen , dan is de TABA in de zin van het SPKL/KMAR die laatst genoemde (lijn)functionaris. De TABA wordt bijgestaan/geadviseerd door zijn personeelsconsulent(en). Door de TABA van de nieuwe organisatie wordt aan de hand van een door de Legerraad goedgekeurd realisatiememorandum een personeelsplan opgesteld. Indien het realisatiememorandum betrekking heeft op meerdere ressorts c.q. meerdere eenheden binnen een ressort kan in samenspraak met de BCO een herplaatsingswerkgroep worden ingesteld die de desbetreffende nieuwe TABA('s) adviseert t.a.v. het personeelsplan. Het personeelsplan, waarin alle kwantitatieve en kwalitatieve personele consequenties dienen te zijn opgenomen, wordt voorgelegd aan de betrokken regionale BCO. 2.
DOEL EN TAAK BEGELEIDINGSCOMMISSIE
Zoals reeds is opgenomen in de uitgangspunten wordt in een vroeg stadium de BCBPKL betrokken bij de (her)plaatsing van personeel. Hiertoe zullen vier Begeleidings Commissies worden ingesteld, waarin de BCBPKL zal participeren. De BCO's zullen regionaal worden ingesteld, te weten een in de regio NoordOost, een in de regio West-Midden, een in de regio Zuid en een in Den Haag. Het doel van de BCO is de zorgvuldigheid van de personele begeleiding te garanderen en de betrokkenheid van de BCBPKL te optimaliseren. Hiertoe worden de door de TABA's opgestelde personeelsplannen voor advies voorgelegd aan de betreffende BCO. De BCO zal over de door de TABA's ingediende personeelsplannen advies uit brengen, eventueel voorzien van voorstellen tot wijziging. Gelet op de intensieve samenwerking met de hierna te behandelen DHC'n zal d.m.v. dubbelfunkties een koppeling worden gelegd tussen de BCO en de DHC.
De BCO zal als volgt worden samengesteld: voorzitter aan te wijzen door DPKL, zal zijn een hoofd Burgerpersoneel van een van de ressorts. sekretaris / koordinator aan te wijzen door DPKL, full time leden vertegenwoordigers aan te wijzen door de Centrales voor Overheidspersoneel die deel uit maken van de Bijzondere Commissie Burgerpersoneel KL (BCBPKL) . 3.
FUNKTIE DECENTRALE HERPLAATSINGSCOMMISSIE
Door DPKL zullen t.b.v. het herplaatsingstrajekt vier DHC-en worden ingesteld, waarbij de regio-indeling gelijk zal zijn aan die van de BCO's, te weten de regio's Noord-Oost, Zuid en West- Midden Nederland, alsmede in Den Haeg. Zie overzicht (bijlage 1). De taken en bevoegdheden zijn konform het gestelde in de artikelen 8 en 10 van de Regeling Herplaatsing en Ontslag, met als aanvulling dat tevens wordt gecoordineerd binnen de regio. Concreet betekent dit dat de DHC de TABA adviseert m.b.t. de mogelijkheden voor een herplaatsing binnen de regio. De samenstelling van de DHC is als volgt: Voorzitter Hoofd Burgerpersoneel van een van de ressorts, aan te wijzen door DPKL, tevens voorzitter BCO. Secretaris/koordinator Full-time aangestelde personeelsfunktionaris aangewezen door DPKL, tevens secr BCO. Leden Per ressort, dat zich in de regio bevindt, een vertegenwoordiger op voorstel van de desbetreffende TABA. Indien de regionale DHC niet binnen de gestelde termijn (zie punt 3.3.3.) tot een oplossing kan komen schakelt de TABA de DPKL in. 4.
VERANTWOORDELIJKHEID DPKL
Herplaatsingskandidaten, waarvoor geen passende funktie beschikbaar, is worden door BP/DPKL - met inachtneming van het door de Minister van Defensie t.a.v. de herplaatsingsvolgorde bepaalde - in beschouwing genomen voor herplaatsing in de overige regio's van de KL. Indien dit niet tot resulteat leidt, wordt de Centrale HerplaatsingsCommissie / DGP (CHC) ingeschakeld. De DPKL is binnen de KL eindverantwoordelijk voor het herplaatsingsproces. Daartoe zal op het niveau van DPKL een coordinatieteam worden gevormd. Hierin participeren DPKL/BP als voorzitter en de voorzitters van de BCO'n/DHC'n als leden.
5.
TAAK CENTRALE HERPLAATSINGSCOMMISSIE
De CHC opereert binnen de gehele defensie-organisatie. Herplaatsingskandidaten waarvoor binnen de KL geen passende funktie beschikbaar is worden door CHC/DGP gedurende twee maanden in beschouwing genomen voor herplasatsing in de totale Defensie-organisatie.
III. HOE VERLOOPT HET PROCES Hieronder wordt aangegeven hoe het proces van personele begeleiding in de praktijk zal verlopen. A.
Realisstiememorandum en personeelsplan.
Op basis van een realisatiememorandum wordt door de TABA een personeelsplan opgesteld. In dit plan zal worden aangegeven wat de consequenties zijn voor het zittend personeel. Met andere woorden, wie komt op welke funktie in de nieuwe organisatie terecht en wie kan niet worden geplaatst. Ook wordt aandacht besteed aan opleidingsaspecten e.d. Dit plan wordt, zoals reeds eerder asugegeven, door de betrokken BCO getoetst. B.
Wat kan er met de huidige funktie gebeuren.
Bij de herstrukturering zijn er voor bestaande funkties 4 mogelijkheden, te weten: a.
De funktie gaat (vrijwel, onveranderd over naar de nieuwe organisatie .
Op grond van het eerder gestelde man / vrouw volgt funktie blijft de zittende funktionaris gehandhaafd in de funktie. Enige bijscholing kan noodzakelijk zijn, hierover later meer. b.
De funktie komt ook in de nieuwe organisatie voor, maar is naar zwaarte en/of inhoud sterk gewijzigd.
De funktie wordt geacht te zijn vervallen. Het betrokken personeel dient op een funktie in de nieuwe organisatie te worden herplaatst. Dit kan een soortgelijke maar ook een geheel andere funktie zijn. Het betreft hier opheffing van de funktie zoals bedoeld in artikel 96, lid 1, sub a van het ARAR.
c. De funktie komt in de nieuwe organisatie in het geheel niet meer voor. De funktie wordt geacht te zijn vervallen. Het betrokken personeel dient op een funktie in de nieuwe organisatie te worden herplaatst. Dit kan een soortgelijke maar ook een geheel andere funktie zijn. Het betreft hier opheffing van de funktie zoals bedoeld in artikel 96, lid 1, sub a van het ARAR. De funktie keert in de nieuwe organisatie (vrijwel, onveranderd d. terug, maar in een kleiner aantal dan voorheen. Het betreft voor diegenen die niet geplaatst kunnen worden, overtolligheid van personeel, zoals bedoeld in artikel 96, lid 1 sub b van het ARAR. In dat geval zal de herplaatsingsvolgorde worden gehanteerd, welke in het SBK is aangegeven. Al deze consequenties dienen te zijn aangegeven in het door de (nieuwe) TABA opgestelde personeelsplan.
C.
Plaatsing en herplaatsing.
In de volgende punten komt de procedure van plaatsing en herplaatsing aan de orde. 1.
Besluitvorming tot plaatsing of niet plaatsing.
Reorganisaties kunnen plaatsvinden binnen het gezagsbereik van een of meerdere Taba's. Een TABA In het geval dat sprake is van een TABA zal de besluitvorming en uitwerking (opstellen personeelsplan en verdere uitvoering) door die zelfde TABA plaatsvinden. Meerdere TABA's Indien meerdere TABA's bij een reorganisatie zijn betrokken, dient het opstellen van het personeelsplan en de verdere uitwerking te worden gecoordineerd tussen de betrokken TABA's. In dit geval wordt het personeelsplan opgesteld door de nieuwe TABA in samenspraak met de TABA('s) welke personeel overdragen. Dit kan, op advies van de BCO, worden ondersteund door de in punt 2.2.1. genoemde herplaatsingswerkgroep. Voornemen tot plaatsing of nietplaatsing Zodra de BCO advies heeft uitgebracht over het personeelsplan zal door de nieuwe TABA het voornemen tot plaatsing aan de betreffende ambtenaar schriftelijk worden bekend gesteld.
Door de oude TABA zal het v o o r n e m e n tot niet plaatsing aan de betreffende ambtenaar schriftelijk worden bekend gesteld. In een voornemen tot niet plaatsen zal door de TABA tevens worden aangegeven op welk moment de huidige funktie komt te vervallen. (Vanaf dat moment staat de herplaatsingstermijn, zie punt 3.3.2.) Tegen een voornemen tot plaatsing of niet plaatsing kan binnen 14 dagen aan de desbetreffende TABA worden verzocht dit voornemen ognieuw te bezien. Een dergelijk verzoek dient altijd door deze Taba bij de BCO ter kennis worden gebracht. Voorts dient te worden overlegd tussen Taba en BCO en zal het standpunt van de Taba aan de BCO worden bekend gesteld. Definitief besluit tot plaatsing of nietplaatsing Door de (nieuwe) TABA wordt, binnen 14 dagen na het verstrijken van de periode waarin om heroverweging kan worden gevraagd, een d e f i n i t i e f b e s l u i t genomen m.b.t. de plaatsing of niet plaatsing. Dit besluit wordt schriftelijk aan de betreffende medewerkers bekend gesteld. Dit impliceert dat de definitieve besluiten t.a.v. het personeel welk niet om overweging heeft gevraagd niet mogen worden bekendgesteld voordat op de verzoeken om het voornemen tot plaatsing of nietplaatsing opnieuw te bezien is beslist. Passendheid van de funktie Indien een medewerker het niet eens is met de passendheid van de aangeboden funktie, kan hij de (nieuwe) TABA binnen 30 dagen verzoeken zijn definitief besluit tot plaatsing in heroverweging te nemen. Op dit verzoek wordt niet beslist dan nadat advies is ingewonnen bij de Bezwarencommissie Herplaatsing (Regeling Herplaatsing en Ontslag). Zowel bij het opstellen van het verzoek, als bij de eventuele mondelinge toelichting kan de ambtenaar zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Deze mag geen lid zijn van een BCO of een Herplaatsingscommissie. Tegen voornoemd besluit kan door de ambtenaar ook binnen 30 dagen b e r o e p worden ingesteld bij de Ambtenarenrechter. Wanneer men geen ambtenaar is, maar arbeidscontractant kan beroep worden ingesteld bij de kantonrechter. 2.
Herplaatsingstermijn.
Formeel begint de herplaatsingstermijn op het moment dat de funktie is komen te vervallen. Hierbij dient echter te worden opgemerkt, dat de herplaatsingsinspanningen eerder mogen worden gestart. 3.
De procedure van (her)plaatsing.
Deze procedure geldt voor het personeel waarvan de funktie wordt geacht te zijn vervallen (zie punt 3.2.).
Tevens geldt deze procedure voor personeel dat bij de inwerking beding van dit plan wegens overcompleetheid boven de autorisatiesterkte (BAS) is geplaatst en daardoor geen funktie heeft toegewezen gekregen. (Het betreft hier niet het personeel dat BAS is geplaatst in verband met een sociale of medische indicatie of een op handen zijnde OTAS-wijziging en ook niet personeel dat (boven de organieke sterkte. (BDOS) is geplaatst.) . De herplaatsing van een burgerambtenaar van wie de funktie vervalt en niet herplaatsbaar is in de huidige organisatie, verloopt chronologisch als volgt: -
TABA
In de eerste plaats beziet de (nieuwe) TABA of betrokkene in de gereorganiseerde/nieuwe dienst kan worden geplaatst, waarbij het advies van de BCO is meegenomen. Indien dat niet mogelijk blijkt, meldt de (oorspronkelijke) TABA de betrokken medewerker bij de regionale DHC. De betreffende medewerker wordt hierover schriftelijk door de TABA in kennis gesteld. Van het burgerpersoneel wordt bij het zoeken naar een andere funktie duidelijk een eigen inbreng verwacht; daarvoor dient het belangstellingsinventarisatieformulier. Zie bijlage 2. Dit formulier wordt toegezonden of uitgereikt aan iedere burgerambtenaar die rechtstreeks bij de reorganisatie is betrokken; daarnaast is het voor iedereen bij de personeelsconsulent verkrijgbaar. (N.B. Het formulier kan niet voor sollicitaties worden gebruikt.) -
Decentrale HerplaatsingsCommlssie (DHC).
Indien de ambtenaar niet plaatsbaar blijkt, wordt hij door zijn (oorspronkelijke) TABA aangemeld bij de DHC voor- herplaatsing in de regio. Betrokkene wordt hierover schriftelijk door de TABA geinformeerd. Na maximaal 6 maanden zal de DHC de volgende instantie inschakelen. Tegen een besluit tot herplaatsing dat door de TABA, na een advies van de DHC, is genomen, kan schriftelijk bezwaar worden aangetekend binnen een periode van 30 dagen bij de TABA. -
DPKL.
Herplaatsingskandidaten waarvoor in de regio geen passende funktie beschikbaar is, worden door DPKL - met inachtneming van het door de Minister van Defensie t.a.v. de herplaatsingsvolgorde bepaalde - in beschouwing genomen voor herplaatsing in de overige regio's. Bovendien wordt bezien in hoeverre tijdelijke plaatsing in andere, zowel burger als militaire funkties, mogelijk/noodzakelijk is.
Tegen een besluit tot herplaatsing dat door de TABA na een advies van de DPKL is genomen, kan schriftelijk bezwaar worden aangetekend binnen een periode van 30 dagen bij de TABA. -
Centrale Herplaatsingscommissie (CHC).
Herplaatsingskandidaten waarvoor binnen de KL geen passende funktie beschikbaar is worden door de CHC in beschouwing genomen voor herplaatsing bij de overige krijgsmachtdelen en de Centrale Organisatie. De betreffende medewerker wordt hierover schriftelijk door de TABA in kennis gesteld. Tegen een besluit tot herplaatsing dat door de TABA na een advies van de CHC is genomen, kan schriftelijk bezwaar worden aangetekend binnen een periode van 30 dagen bij de TABA. Dit trajekt is in bijlage 3 schematisch aangegeven.
D.
Externe bemiddeling.
Hoewel externe bemiddeling ook een vorm van herplaatsing is, verdient dit punt toch extra aandacht. Indien het herplaatsingstraject tot en met de CHC is doorlopen en is gebleken dat de kans op herplaatsing binnen defensie zeer klein is, kan ook buiten defensie naar een passende funktie worden gezocht. De betrokken ambtenaar dient hieraan mee te werken. Bij de KL zal de externe bemiddeling regionaal, door leden van de DHC, inhoud worden gegeven. E.
Doorlopend proces.
Het in de punten 3.3. en 3.4. in bestuurlijke lagen aangegeven proces is een voor die lagen doorlopend proces. Als een te herplaatsen ambtenaar door zo'n herplaatsingsinstantie aan de volgende instantie voor bemiddeling wordt aangeboden, worden daarmee de bemiddelende activiteiten van de aanbiedende instantie voor die betreffende ambtenaar niet beeindigd. Eerst nadat definitieve herplaatsing of ontslag heeft plaatsgevonden, worden de activiteiten gestaakt.
IV.
DIVERSE AANDACHTSPUNTEN
A.
Om-, her-, en bijscholing.
Wanneer de ambtenaar een nieuwe funktie krijgt, of wanneer de huidige funktie verandert, kan het zijn dat om-, her- of bijscholing noodzakelijk is. Defensie zal de ambtenaar in zo'n geval in de gelegenheid stellen deze scholing te volgen en draagt zorg voor de nodige faciliteiten (tijd en geld). De duur van een eventueel noodzakelijke dagopleiding mag de duur van de herplaatsingstermijn van 2 jaar in principe niet overschrijden. Uit rendements overwegingen zal aanwijzing voor een opleiding alleen plaatsvinden wanneer de betreffende ambtenaar nog een bepaalde termijn voor de organisatie beschikbaar kan zijn. Als hoofdregel wordt gehanteerd dat betrokkene nog tweemaal de duur van de scholing bij Defensie werkzaam moet zijn. B. Wat er gebeurt nadat de huidige funktie daadwerkelijk is vervallen en er nog geen andere permanente funktie is gevonden. Indien de funktie daadwerkelijk is komen te vervallen en er voor de ambtenear nog geen andere permanente passende funktie is gevonden, zal er naar worden gestreefd de ambtenaar, met toepassing van artikel 58 van het Algemeen RijksAmbtenarenReglement (ARAR), in de regio tijdelijk andere werkzaambeden te laten verrichten. C.
Wachtgeld.
Ingeval van gedwongen ontslag bestaat ingevolge artikel 100 ARAR aanspraak op een wachtgelduitkering volgens de voorwaarden het Rijkswachtgeldbesluit 1959. Voor de periode dat het SBK geldt, wordt het niveau gegarandeerd op ten minste het niveau van 1 januari 1990. Een eventuele nadelige wijziging van de wachtgeldregeling heeft dan ook geen gevolg voor de betrokken ambtenaar . De duur van de aanspraak op wachtgeld is m.n. afhankelijk van de leeftijd en het aantal dienstjaren bij de Rijksoverheid. Het Rijkswachtgeldbesluit leent zich niet goed voor een samenvatting in dit Sociaal Plan. De eigen personeelsconsulent zal, in die gevallen waar wachtgeld aan de orde komt, een exacte berekening van de duur van de wachtgeldaanspraak kunnen verzorgen. D.
Consequenties bij weigering van een passende funktie.
De aanspraak op wachtgeld vervalt indien een passende funktie wordt geweigerd. Voorts leidt weigering van een passende funktie tot direct ontslag zonder recht op wachtgeld. De vraag of een funktie al dan niet passend is dient door te TABA in geval van een voorgenomen ontslag, als gevolg van een weigering van een funktie, aan de Bezwarencommissie herplaatsing (Regeling Herplaatsing en Ontslag) ter toetsing te worden voorgelegd.
E.
Overige voorzieningen.
Het SBK voorziet verder nog in een aantal voorzieningen die van toepassing kunnen zijn. In dit kader behoeven zij niet verder te worden toegelicht, aangezien e.e.a. uitvoerig is beschreven in het SBK. Voor de volledigheid worden een aantal er van echter toch nog opgesomd. Ter ondersteuning van de herplaatsing: -
Schaalgarantie.
-
Financiële voorzieningen bij herplaatsing.
Ter bevordering van de uitstroom: -
Remplacantenregeling.
-
Overgang wachtgeld-VUT maatregel.
-
Sollicitatieverlof.
-
Afkoop wachtgeld.
F.
Informatieverstrekking.
Voor iedere individuele werknemer is het uiteraard mogelijk zich te wenden tot de commandant en/of de personeelsconsulent wanneer er zich vragen voordoen inzake rechtspositie en voorzieningen uit het SBK. V.
BIJLAGEN
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
B1 B2 B3 B4
: : : :
Bijlage B5 :
Regio-indeling. Belangstellingsinventarisatieformulier. Overzicht herplaatsingsstructuur. Instellingsbeschikking Decentrale Herplaatsings commissie. Instellingsbeschikking Begeleidingscommissie.
BIJLAGE B2
Belangstellingsinventarisatieformulier voor burgerpersoneel
Bijgsand treft u een vragenlijst aan. Voor een juiste afstemming tussen het functiebestand en het personeelsbestand is het voor uw tot aanstelling bevoegde autoriteit noodzakelijk om kennis te nemen van uw wensen ten aanzien van een (toekomstige) functie/plaatsing, om daarmee eventuele herplaatsingsmogelijkheden optimaal - te benutten. Uw persoonlijke inbreng is daarbij van essentieel belang. Mocht u bij de invulling van dit formulier vragen hebben, dan kunt u zich wenden tot uw personeelsconsulent.
Belangstellingsinventarisatie-formulier PERSOONSGEGEVENS 1.
Naam en voorletters
:
2.
Man/vrouw*
3.
Postcode en woonplaats
:
4.
Adres
:
5.
Burgerlijke staat
:
6. 7.
Aantal thuiswonende kinderen Persoonsnummer
: :
8.
Dienstverband
:
9.
Schaal
:
lOa. In dienst van de overheid sinds
:
lOb. Aantal pensioenjaren
:
11.
Functie
:
12.
Werkzaam bij
- onderdeel - ardeling
vast/tijdelijk/arbeidscontract aantal uren . . . . . p.w.
: :
13. Welk onderwijs werd door u genoten? Soort en vakrichting van cursus, opleiding en/of cursus
Aantal klassen c.q.Diploma aantal cursusjaren ja/nee* ja/nee* ja/nee* ja/nee* ja/nee* ja/nee*
* doorhalen hetgeen niet van toepassing is
blad 2 van 7 bladen PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK
14.
15.
Wilt u bij voorkeur belast blijven met soortgelijke werkzaamheden als u thans vervult? Zo nee, wat is hiervoor de reden?
ja/nee*
Indien u niet in uw eigen functie kunt of wilt blijven, waar gaat dan uw voorkeur naar uit? 1e voorkeur: 2e voorkeur: 3e voorkeur:
1 6 . Onderstaand kunt u aangeven in welke mate u bereid bent om een functie bij een der andere krijgsmachtdelen of de Koninklijke marechaussee te vervullen. U heeft de keuze uit de volgende mogelijkheden: 1 = in zeer grote mate 2 = nee 3 = weet niet
Koninklijke Marine
Koninklijke Landmacht
blad 3 van 7 bladen PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK
Koninklijke Luchtmacht
Koninklijke Marechaussee
1 7 . Beeft u daarbij bepaalde functies op het oog wearvoor u mogelijk in aanmerking zou kunnen komen? l = ja 2 = nee Indien ja, kunt u hieronder deze functie(s) aangegeven?
18.
Bent u bereid tot om- her- of bijscholing?
l9.
Bent u bereid tot het volgen van een opleiding t.b.v. een functie buiten Defensie
20.
Wilt u eventueel kiezen voor vrijwillig ontslag wanneer u van de wachtgeldregeling uit het SBK gebruik kunt maken?
21.
ja/nee*
ja/nee*
Wilt u eventueel gebruik maken van de mogelijkheid tot externe bemiddeling voor een functie buiten Defensie? blad 4 van 7 bladen PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK 22.
Zijn er voor u bijzondere omstandigheden waarmee volgens u bij herplaatsing rekening gehouden moet worden? ja/nee*
23.
Zo ja, wilt u deze hieronder nader toelichten.
24.
Bent u bereid om voor het vervullen van een nieuwe functie te verhuizen?
blad 5van 7 bladen PERSONEELSVERTROUWELIJK
ja/nee*
PERSONEELSVERTROUWELIJK 25.
Zo nee, wat is hiervoor dan de reden?
26.
Zo ja, in welke standplaats of regio wilt u bij voorkeur geplaatst worden? S.v.p. maximaal 3 mogelijkheden aangeven.
1e voorkeur: .................................................... 2e voorkeur: .................................................... 3e voorkeur: ....................................................
27.
Hoe lang wilt u (per dag) maximaal reizen?
... uur
28.
Bent u, indien u 55 jaar of ouder bent, bereid j a / n e e om als remplaçant op te treden voor een jongere met ontslag bedreigde collega en gebruik te maken van de wachtgeld-VUT - ontslagmogelijkheid ?
29.
Bent u bereid om tijdelijk (maximaal 2 jaar) als burger een miltaire functie te vervullen ?
ja/nee
Indien ja, kunt u hieronder deze functie(s) aangegeven?
blad 6 van 7 bladen PERSONEELSVERTROUWELIJK
PERSONEELSVERTROUWELIJK 29.
Bent u bereid om als militair bij Defensie te werken ?
ja/nee
30.
Heeft u bepaalde militaire functies c.q. een wapen/dienstvak op het oog ? Zo ja, wilt u deze hieronder aangeven ?
ja/nee
31. Aanvullende opmerkingen:
............................................................................................................................................... (plaats) (datum)
................................... (handtekening)
blad 7 van 7 bladen PERSONEELSVERTROUWELIJK
BIJLAGE B3
OVERZICHT HERPLAATSINGSSTRUCTUUR.
1.
Realisatiememorandum.
2.
Personeelsplan van TABA aan BCO.
3.
Advies BCO aan TABA.
4.
Aanbieden herplaatsingskandidaten door TABA aan DHC.
5.
Aanbieden herplaatsingskandidaten aan DPKL.
6.
Voordracht herplaatsingskandidaten door DPKL aan CHC.
7.
Advies CHC m.b.t. herplaatsingsmogelijkheden.
8.
Coordinerend overleg tussen DPKL en BCO'n.
BIJLAGE B4 Directie Personeel KL Instellingsbeschikking regionale Decentrale HerplaatsingsCommissie De Directeur Personeel Koninklijke Landmacht, 1. Gelet op het bepaalde in artikel 96 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 2 van de Regeling Herplaatsing en Ontslag. 2.
Besluit
a.
In te stellen een Decentrale HerplastsingsCommissie voor de regio ............................................................................................................................
b.
De commissie heeft de taak zoals omschreven in artikel 8 van de Regeling Herplaatsing en Ontslag.
c.
De commissie treedt cobrdinerend op met betrekking tot h e t herplaatsingsproces in de regio.
d.
De commissie uitvoering geeft aan de externe bemiddeling van personeel dat naar oordeel van de DPKL daarvoor in aanmerking dient te komen.
e.
De commissie is als volgt samengesteld: Voorzitter
:
Secretaris
:
Leden
:
Vertegenwoordigers van de Tot Aanstelling Bevoegde Autoriteiten (TABA's) in de regio, bijvoorkeur personeelsconsulenten.
e.
De voorzitter is bevoegd andere functionarissen, dan genoemd onder punt e. alsmede materiedeskundigen (tijdelijX) deel te laten te nemen aan bijeenkomsten van de DHC.
f.
Deze beschikking treedt inwerking met ingang van de datum van dagtekening.
g.
Bekendstelling: Taba's KL DPKL Leden BCBPKL Voorzitter/secretaris en leden. Projectteam HKL De Directeur Personeel KL
BIJLAGE B5 Directie Personeel KL
Instellingsbeschikking regionale Begeleidingscommissie Burgerpersoneel De Directeur Personeel Koninklijke Landmacht, Overwegende, -
de noodzaak om, in het kader van de herstrukturering van de Koninklijke Landmacht, te komen tot vulling van nieuwe organisaties, respectievelijk delen daarvan;
-
dat bij die vulling zowel burger als militair personeel is betrokken; -
dat er sprake zal zijn van verplaatsing van personeel;
-
dat het thans beschikbare personeel niet in alle gevallen in zijn geheel kan worden geplaatst in de nieuwe organisaties, respectievelijk delen daarvan;
-
dat bij de uitvoering van de herstrukturering maximale aandacht moet worden besteed aan het voorkomen van gedwongen ontslagen.
Gelet op, -
de randvoorwaarden, gesteld in het Sociaal Beleidskader.
-
het gestelde in het Sociaal Plan KL/KMAR, punt 2.2.2.;
Besluit: Artikel 1 Ingesteld wordt dc Begeleidingscommissie burgerpersoneel, regio ....................................................
Artikel 2 1. De Begeleidingscommissie Burgerpersoneel regio ....................... is als volgt samengesteld: Voorzitter :
Hoofd Burgerpersoneel
Secretaris : Leden
:
Vertegenwoordigers van de belangenverenigingen burgerpersoneel.
2. De voorzitter is bevoegd andere functionarissen dan die genoemd in lid 1, alsmede deskundigen uit te nodigen aan de vergaderingen van de begeleidingscommissie deel te nemen, indien en voorzover hij dit voor de uitvoering van de taak noodzakelijk acht. Artikel 3 1. De begeleidingscommissie heeft tot taak: -
het, per planningsmemorandum, toetsen van de door de betrokken Tot Aanstelling Bevoegde Autoriteit (TABA) opgestelde personeelsplannen;
-
het, indien nodig, doen van voorstellen ter verbetering van genoemde personeelsplannen;
2.
De voorzitter ziet er op toe dat, bij eventuele relaties met andere planningsmemoranda, de juiste afstemming plaatsvindt. Artlkel 4 Deze beschikking treedt in werking met ingang van de datum van dagtekening. Artikel 5 Afschrift van deze beschikking zal worden gezonden aan: a. De voorzitter van het PT-HKL; b. DPKL c. De TABA's KL; d. De BCBP/KL; e. De Inspecteur Genereal Krijgsmacht; f. De voorzitter, secretaris en leden van de begeleidingscommissie.
De Directeur Personeel KL