Toespraak Akke Fokje Stienstra Ekklesia Twente op zondag 19 april 2015 Thema ‘Om mensen bewogen: Word wakker, sta op’ Drempelgebed Behoed mijn weg. Richt mij, dat ik niet vastloop dat ik mij niet voeg in de kringloop van het lot dat ik niet, ten einde raad, mij aan wanhoop overgeef, in het kwaad berust, mij voeg naar ongerechtigheid en niet meer horen wil van nieuw begin. Doe mij uitzien naar een toekomst van nieuwe aarde. Doe mij heugen wat gij gewild hebt, Roep mij, vandaag nog. Word wakker, sta op. Wijs mij terecht. Ten geleide Om mensen bewogen. Die richting wijzen ons de verhalen over God en mensen, daartoe zijn wij op aarde: elkaar tot mens zijn opdat wij leven samen. Elkaar in het vizier hebben. Wat als mensen uit het zicht dreigen te verdwijnen, als er geen ogen meer zijn die hen zoeken, volgen, als zij een bocht om zijn gegaan waar geen licht komt, geen hand hen vastgrijpt, geen oor hun stem herkent, geen stem hen groet, geen naam hen past, wat als mensen een bocht om zijn gegaan waar geen licht komt, tot waar geen mens is, tot waar geen god is. Zij hopen en wachten op ogen die hen zien, hen aanzien daar. Word wakker, sta op uit de dood en ontmasker het duister, breng het aan het licht op hoop van zegen, wees een hand die doet, een oor dat hoort, opdat wij menswaardig bestaan. Inleiding op de gelezen fragmenten uit de dagboeken van Etty Hillesum Wij hebben van Etty Hillesum gehoord omdat zij haar bevindingen tijdens de tweede wereldoorlog heeft opgetekend in een dagboek. Etty en haar familie waren joods, niet religieus, ze hadden zich uit laten schrijven uit de joodse gemeente. Ze leefden (vanaf haar 10e in Deventer) geheel geassimileerd, dus net zo als alle andere Nederlanders. Door de oorlog werden zij volgens de wetten en regels van de duitse Nationaalsocialisten weer bestempeld als joods (4 joodse grootouders) en moesten zij vernietigd worden. Tijdens de oorlog leert ze een zekerheid in zichzelf kennen, iets dat haar nooit afgenomen kan worden. Soms noemt ze dat stukje ziel van zichzelf ‘god’. Soms lijkt het wel of ze daardoor ‘onkwetsbaar’ is voor alles om haar heen. Collage uit de dagboeken van Etty Hillesum ...met deze slanke vulpen zou ik nu moeten zwaaien als was het een hamer en de woorden zouden even zovele mokerslagen moeten zijn om te vertellen over een lot en een geschiedenis zoals het er voordien nog niet was.
Niet in deze totalitaire en massaal georganiseerde en geheel Europa omspannende vorm. Er moeten toch een paar mensen overblijven om later de kroniekschrijvers te zijn van deze tijd. Ik wil zo graag een kleinkroniekschrijfstertje zijn later. ,,, Wat is dat toch op het ogenblik in mij? Zo een lichte en bijna speelse vrolijkheid? Gisteren was het een zware, een heel zware dag, waarin innerlijk veel doorleden en verwerkt moest worden. En ik heb weer alles, wat op me is afgestormd, verwerkt en ik kan al weer iets meer dragen dan gisteren. En dat geeft mij waarschijnlijk de innnerlijke rust en blijmoedigheid: hoe ik iedere keer weer merk dat ik klaar kom met de dingen, helemaal alleen klaar en hoe mijn hart daarbij niet uitdroogt door verbittering en hoe ook mijn momenten van diepste treurigheid en ook van wanhoop hun vruchtbare sporen in mij achterlaten en me sterker maken. Ik maak me niet veel wijs over de werkelijke stand van zaken en zelfs de pretentie anderen te helpen, laat ik varen, ik zal er altijd van uit gaan God zo veel mogelijk te helpen en als me dat lukt, welnu, dan ben ik er voor anderen ook. Maar heroische illusies daarover mag men ook niet hebben. ...Over de laatste en ernstigste dingen van dit leven mag men eigenlijk pas spreken, als de woorden zo eenvoudig en natuurlijk uit je opwellen als water uit een bron. ...Als God mij niet verder helpt, dan zal ik God wel helpen. Gelezen psalm 41 vrij - Huub Oosterhuis Voor mij stond een arme in vodden uitgeteerd. Zij vroeg mij geld, dat ze voor één nacht... Ik gaf genoeg voor twee. En nu word ik overal geprezen om mijn weldadigheid: ‘de Here heeft het gezien met behagen’ en ‘wie één mens redt, redt de hele wereld.’ De waarheid is dat ik mij schaam en schuldig voel te leven in een heelal van zoveel pralende rijkdom en bittere armoe.
Ik praat erover met vrienden en bekenden. Waar ik mij druk over maak, vragen zij. Zo ís de wereld, gewoon deze wereld. En wie arm is heeft toch handen. En zo’n vrouw, die kan er wordt hard gelachen. En zelfs mijn jongen, die mijn brood eet mijn gedachten deelt, lacht mee. Hoe verder? ‘Here’, die ik noem mijn God-Ik-zal-er-zijn, hoe verder met deze wereld? Zal uw woord over gerechtigheid en genade op ons geweten inwerken en brengen een keer in onze gedachtenstroom en ons stil maken en wakker?
Toespraak Het is twee weken na Pasen. Het gebeuren dat ons oproept wakker te worden en op te staan, er in te geloven, hoop te houden en lief te hebben, nieuwe wegen in te slaan. Die wegen zie je echter niet altijd een-twee-drie. Het lijkt alsof alle wegen eindigen in duisternis, in hopeloosheid. Als het verhaal van Pasen je aanspreekt, is opgeven niet echt een optie, dus je zoekt en probeert, totdat je niets meer kunt doen, de omstandigheden het voor het zeggen lijken te hebben, anderen de dienst uitmaken. Psalm 41, vrij vertaald door Huub Oosterhuis, vertelt dat de ik persoon een arme geld geeft. - Die arme kan ook een zieke zijn, iemand die het psychisch moeilijk heeft of sociaal zwak staat. - De ik persoon geeft deze arme geld. Niet voor een nacht, wat ze vraagt, maar voor twee nachten. En de ik-persoon wordt hiervoor geprezen. Als je zo doet, gaat het je goed. Je draagt je steentje bij. Dat is niet waar het de ik-persoon om gaat. Juist door de reacties van anderen dringt dat nog meer tot hem door. Het gaat niet om wat hij doet, het gaat er om hoe wij in onze wereld met elkaar om gaan, hoe wij de boel verdelen. De ik-persoon komt erachter dat hij zich schaamt en schuldig voelt. Als hij daar echter over praat met zijn vrienden en bekenden, blijken zij het niet te willen horen. Zij kijken er anders tegenaan. Waar maak je je druk over? Zo is het nu eenmaal. Zij kan toch gaan werken? Er wordt hard gelachen. Zo doen wij dat blijkbaar als wij ons niet willen bezinnen, als wij niet naar binnen willen kijken. Wij dutten in doordat we ons neerleggen bij de situatie, bij de heersende opvatting dat die niet veranderd kan worden. Misschien knaagt het nog wel even aan ons geweten, maar we vinden wegen om daar mee om te gaan en sussen zo de stem van het appel wat er op ons wordt gedaan. Door de aandacht te verleggen naar degene die goed doet en zo niet de arme, de behoeftige in de ogen te hoeven zien. Door te benadrukken dat de economie, de zorg, de maatschappij nu eenmaal zo in elkaar zit. Je kunt hoogspringen, je kunt laagspringen. Daar verander je niks aan. Verspilde moeite. Intellectueel loop je daarin vast. De waarheid kan alleen geleefd worden. Daarvoor kun je weglopen of het gelaten ondergaan omdat je je
machteloos voelt, onzeker, je die weg niet kunt overzien, zelfs niet weet of er wel een weg is en of die begaanbaar is. Het is zoals het in slaap vallen van de leerlingen, als Jezus gaat bidden in de hof van Gethsemane. Jezus is verderop, wij kunnen niets doen dus vallen we in slaap. Hoe worden we weer wakker? Hoe verder, ‘Here’, die ik noem mijn God-Ik-zal-er-zijn? Hoe moet het verder met deze wereld? Dat is de vraag die de ik-persoon uit psalm 41 stelt als hij merkt dat zijn inzichten geen gehoor vinden, als hij zijn gevoelens van schaamte en schuld niet kan delen. Zal het woord van de Eeuwige over gerechtigheid en genade op ons geweten inwerken en een keer brengen in onze gedachtenstroom, ons stil maken en wakker? Kunnen wij ons van binnenuit verplaatsen in de situatie van de arme, de zwakke, de ikpersoon die zich deels met haar vereenzelvigt? Zodat wij als het ware meemaken hoe zij eraan toe was, hoe zij ermee omging, wat zij daarbij ondervond? En dan niet om weer wat meer te ‘weten’ , maar om er anders door te worden. Ons bij de arme bezinnen, zodat we er een bezonnen mens van worden. We zijn er als het ware getuige van dat in het roepen ‘Hoe verder, God, die-er-is, hoe in het uitroepen van die naam, een uitnodiging, een appel gehoord wordt, er-te-zijn, te leven, want ik-ben-er-voor-jou. Door deze nauwe poort van overgave en gehoord-zijn ontsnapt de arme aan de ondergang en vindt zij de weg terug naar het leven. In het volgende gedicht van Huub Oosterhuis wordt deze ommekeer samengevat: Klein woord vluchtig leeg gevloekt woord ‘god’ wees van kracht sta op, nu levend Naam. Het is de weg van stil worden, god aanroepen, overgave en wakker worden, opstaan. Je ziet, hoort, voelt het gebeuren en toch kan het nog verder van je afstaan dan je wilt. Want waar gaat het om? Dat je die onbegaanbare begaanbare weg gaat, dat je als je het gevoel hebt dat god jou niet verder helpt, jij god helpt, dat je met onverhuld gelaat het licht van God weerkaatst, dat de gerechtigheid en genade van God zichtbaar wordt, heel concreet. Verhalen van anderen kunnen je op het spoor zetten. Etty Hillesum schrijft ook over deze innerlijke weg die haar rust en blijmoedigheid geeft. Hoe ze iedere keer weer merkt dat ze klaar komt met de dingen, en hoe haar hart daarbij niet uitdroogt door verbittering en hoe ook haar momenten van diepste treurigheid en ook van wanhoop hun vruchtbare sporen in haar achterlaten en haar sterker maken. Doordat zij weet dat zij de mensen die zij lief heeft los moet laten, beseft ze dat ze dat ze anders in het leven moet staan: ‘Ik weet voor mezelf nu dit: zelfs moet men z’n zorgen loslaten om anderen, die men lief heeft. Ik bedoel dit: alle kracht en liefde en godvertrouwen die men in zich heeft en die bij mij de laatste tijd zo wonderbaarlijk groeiende zijn, moet men bereid houden voor ieder die ons toevallig op ons pad tegenkomt en die het nodig heeft.’ Ook als er iets met hen gebeurt, moet men verder kunnen. Doordat Etty zo in het leven staat, kan ze verder, kan ze bewogen worden om mensen die ze ontmoet, kan ze voor hen die haar pad kruisen iets betekenen. ‘Maar dit ene wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen wij onszelf. En dit is het enige wat we in deze tijd kunnen redden en ook het enige waar het op aankomt: een stukje van jou in onszelf, God. En misschien kunnen we ook eraan meewerken jou op te graven in de geteisterde harten van anderen.’ Waar de vrienden en bekenden van de ik-persoon van psalm 41 het innerlijk gesprek niet met hem aangaan, gaat Etty Hillesum dat wel. Wij kunnen dat ook doen. Het innerlijk gesprek aangaan met de ik-persoon van psalm 41, met de arme en zwakke, met Etty Hillesum, met Jezus. Laten we dan wel in gedachten houden wat Frits Grimmelijkhuizen over de dagboeken van Etty zegt: Het zijn geen spoorboekjes, geen protocollen. ‘De dagboeken van Etty Hillesum zijn hooguit een oude knopendoos, met kraaltjes, steentjes, halfaffe kettingen,
lapjes, papiertjes, losse en aaneengeregen knopen, Nooit bedoeld als zelfstandig iets, als kunstwerk, literatuur of handreiking. De knopendoos van Etty Hillesum is geen jurk die je aan kunt trekken, hooguit iets dat je kan inspireren om je eigen knopendoos op te zoeken. Misschien dat je dan iets terugvindt van wat je al lang kwijt was. Misschien werpt zoiets een nieuw licht op een oud probleem.’ Hoe gaan wij het innerlijk gesprek aan met het oog op de actualiteit in Nederland en Europa wat betreft de vluchtelingen, de asielzoekers, de uitgeprocedeerde asielzoekers? Hoe gaan wij het innerlijk gesprek aan met het oog op de mensen in ons land die hun hoofd niet boven water kunnen houden en daardoor de zorg die ze zo nodig hebben mijden, hoe gaan wij om met de armen, de zwakken. Hebben wij over hen een mening? Lachen wij onze gevoelens van schuld en schaamte weg? Of worden wij hen tot naaste, vereenzelvigen wij ons deels met hen en gaan wij het innerlijk gesprek aan, roepen wij de naam van God- ik-ben-er en zijn wij er, weerkaatsen wij het licht van Gods liefde en gerechtigheid? Dat uw woord over gerechtigheid en genade een keer in onze gedachtenstroom brengt en ons stil maakt en wakker, ons doet opstaan, wij U helpen! Dat wij onze naaste lief hebben die is als wij. Dat we de vluchteling, de arme recht doen. Dat het zo moge zijn.