Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 Algemene toelichting Inleiding De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) schrijft voor dat het college moet zorgdragen voor maatschappelijke ondersteuning. Hieronder valt: 1. het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; 2. het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen; 3. het bieden van beschermd wonen en opvang. Hoe aan deze opdracht invulling wordt gegeven, moet worden vastgelegd in een plan dat door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Ten aanzien van en groot aantal zaken moet de gemeenteraad echter ook bij verordening regels stellen. Deze regels hebben voornamelijk betrekking hebben op aspecten van de hierboven bij 2 en 3 genoemde onderdelen van de maatschappelijke ondersteuning, maar ook op de ondersteuning van mantelzorgers. Deze verordening geeft uitvoering aan deze opdracht. Eigen verantwoordelijkheid van de burger voor zelfredzaamheid en participatie De Wmo 2015 legt, meer dan de Wet maatschappelijke ondersteuning, de nadruk op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van de burger voor zijn eigen leven, zijn zelfredzaamheid en participatie. Die eigen verantwoordelijkheid heeft meerdere kanten: Een burger zal zich rekenschap moeten geven van en anticiperen op wat vaak inherent is aan nieuwe levensfases. Bij iedere levensfase horen bijvoorbeeld andere wensen ten aanzien van de toegankelijkheid van de woning, de grootte van de woning, de bereikbaarheid van winkels en voorzieningen. Een burger moet hierop anticiperen door tijdig maatregelen te nemen om voorbereid te zijn op een nieuwe levensfase. Verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven betekent eveneens dat de burger ervoor zal moeten zorgen dat hij voldoende is verzekerd en eventueel gebruik kan maken van de faciliteiten van een thuiszorgorganisatie voor de situatie dat hij tijdelijk ondersteuning nodig heeft of waar hij hand- en spandiensten. Ook zal hij bereid moeten zijn zelf te investeren in bepaalde hulpmiddelen die hij kan kopen in een gewone winkel of bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel, zoals een sta-op stoel, een wandelstok of een rollator. Dit zijn hulpmiddelen die de Rijksoverheid in het verleden bewust uit het hulpmiddelenpakket van de Zorgverzekeringswet heeft gehaald, omdat zij betaalbaar zijn, veel gebruikt worden of passen binnen een bepaalde levensfase, net als een kinderwagen bij jonge mensen. Feitelijk hebben deze hulpmiddelen hiermee een algemeen gebruikelijk karakter gekregen. Het kan ook betekenen dat rollen in huis anders verdeeld moeten worden of dat een kind dat toch op bezoek komt, meteen wat boodschappen meeneemt.
Versie consultatie definitief
1
Waar een burger niet meer in staat is om zelf te voorzien in zijn zelfredzaamheid en participatie, kan hij een beroep doen op ondersteuning door het college. Het college kijkt naar de mogelijkheden van de cliënt, de mogelijkheden van gebruikelijke hulp, van het netwerk rond de cliënt of om een vrijwilliger in te zetten, de beschikbaarheid van voorliggende voorzieningen, de mogelijkheid om gebruik te maken van voorzieningen in zijn buurt, zoals een maaltijdservice, een boodschappendienst of klussendienst of van algemene voorzieningen die het college ter beschikking stelt. Als dit alles onvoldoende is om de cliënt voldoende te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid en participatie, kan de cliënt een aanvraag indienen voor een (aanvullende) maatwerkvoorziening. Opvang en beschermd wonen Het college is er ook verantwoordelijk voor om opvang en beschermd wonen te bieden. Opvang kan allereerst betrekking hebben op het bieden van onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. Maar opvang kan ook in diverse vormen worden geboden aan personen die zich in verband met psychische of psychosociale problemen, verslaving of een combinatie daarvan niet op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving. Er kan sprake zijn van dag- of nachtopvang of begeleid wonen. Voor personen met ernstige psychische of psychosociale problemen die zich niet zelfstandig kunnen handhaven, kan beschermd wonen worden geboden in een accommodatie van een instelling. De begeleiding die wordt geboden is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen. Mantelzorgondersteuning Mantelzorgers dragen vaak in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van burgers en aan de mate waarin hun naasten nog in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. De mantelzorger is vertrouwd voor de persoon die ondersteuning behoeft en daardoor wordt deze vaak beter geaccepteerd dan professionele ondersteuning. Een groot risico is dat mantelzorgers worden overbelast. Om dat te voorkomen kan ondersteuning aan de mantelzorger worden geboden. Bijvoorbeeld door de cliënt voor 1 of meer dagdelen per week naar de dagbesteding te laten gaan, zodat de mantelzorger even iets voor zichzelf kan doen. Ook respijtzorg is mogelijk, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat. In dat geval wordt de mantelzorg tijdelijk overgenomen door een professionele hulpverlener. Onder voorwaarden kan een cliënt ook 1 of meer etmalen per week worden opgenomen in een instelling. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat de cliënt permanent toezicht nodig heeft. In de verordening is ook opgenomen dat het college zal zorgdragen voor een passende jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorger.
Versie consultatie definitief
2
Afbakening andere wetgeving De ondersteuning via de Wmo 2015 wordt begrensd door de ondersteuning en zorg die kan worden geboden op grond van de Jeugdwet, de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg. Een persoon die qua leeftijd tot de doelgroep van de Jeugdwet behoort, kan geen beroep doen op de Wmo 2015, tenzij het gaat om voorzieningen die de wetgever expliciet onder de Wmo 2015 laat vallen, zoals woningaanpassingen. Zorg die valt onder de Zorgverzekeringswet wordt niet geleverd via de Wmo 2015. Een combinatie van zorg via de Zorgverzekeringswet en ondersteuning via de Wmo 2015 is wel mogelijk. Als iemand is geïndiceerd voor intramurale zorg via de Wet langdurige zorg, bestaat er geen recht op ondersteuning via de Wmo 2015, tenzij het gaat om het gebruik van algemene voorzieningen of een voorziening voor sociaal recreatief vervoer. Dit betekent dat als iemand zijn zorg op grond van de Wet langdurige zorg niet verzilvert, maar met een zogenaamd Volledig Pakket Thuis of pgb thuis blijft wonen, geen beroep kan doen op aanvullende ondersteuning op grond van de Wmo 2015 voor bijvoorbeeld ondersteuning bij het doen van het huishouden of woningaanpassingen. Toegang tot ondersteuning De toegang tot ondersteuning verloopt via een aantal kanalen, te weten: stedelijke kanalen, zoals het digitale kanaal, Centraal Onthaal en het Jongerenloket ; in het gebied via de 14 (verbrede) VraagWijzerloketten. De VraagWijzer heeft een adviesfunctie voor de Rotterdammer die zichzelf meldt. In de verbrede VraagWijzer zit deskundigheid om advies te geven op hulpvragen over wonen, welzijn, zorg, inkomen/schulden en activering. In de wijk via wijkteams. De werkwijze van de VraagWijzers en wijkteams is aanvullend op elkaar. In het VraagWijzerloket vindt vraagverheldering plaats en wordt indien mogelijk in maximaal 3 gesprekken samen met de burger toegewerkt naar een oplossing voor zijn probleem. Is er meer tijd nodig om te komen tot een goed advies, dan treedt een medewerker uit het wijkteam in gesprek met de burger. De wijkteams geven kortdurende ondersteuning in een periode van o tot 6 maanden. Als uit de vraagverheldering of gedurende het traject van het wijkteam blijkt dat de nodige begeleiding langer dan 6 maanden zal gaan duren, wordt er direct of na/naast de interventies van het wijkteam toe geleid naar de juiste zorg of ondersteuning (o.a. de integrale ondersteuningsarrangementen). Er zijn situaties waarin het mogelijk is dat een burger zowel kortdurende begeleiding vanuit het wijkteam krijgt als langdurige ondersteuning van een zorgaanbieder via een arrangement. Wanneer in zo’n geval casusregie noodzakelijk is, wordt deze gevoerd door de organisatie waar het zwaartepunt van de ondersteuning ligt. In ieder wijkteam is in ieder geval op de volgende domeinen kennis en kunde aanwezig: Hierbij moet gedacht worden aan deskundigdheid op het gebied van financiënt enschulden, activering, werk en dagbesteding, huisvesting en zelfstandig wonen, huiselijke relaties/huiselijk geweld, maatschappelijke participatie, problematiek gerelateerd aan (lichte en matige) psychiatrische beperkingen, verstandelijke beperkingen of ouder worden, alsmede opvoeding. Daarnaast is er kennis op het gebied van bijvoorbeeld: Inzet eigen kracht en sociaal netwerk;
Versie consultatie definitief
3
Werken volgens het ‘één huishouden, één plan, één regisseur’ principe; Het gebruik van de zelfredzaamheidsmatrix; De sociale kaart; (de toegang tot) voorzieninge, al dan niet op basis van de Wmo 2015; Het herkennen van huiselijk geweld; Het herkennen van laaggeletterdheid.
In een aantal wijken zal een zogenaamd integraal wijkteam actief zijn. Dat is een wijkteam dat zowel aan volwassenen als aan de jeugdige inwoners van een wijk benodigde ondersteuning kan bieden en/of hen kan toe leiden naar de juiste zorg of ondersteuning. Het is de bedoeling dat er op termijn alleen maar met integrale wijkteams wordt gewerkt. Ter ondersteuning aan de wijkteams wordt een consultatie / expertise team ingericht met professionals vanuit Centraal Onthaal, Stedelijke zorg, team Vangnet & Advies en Gebiedsteams. Op de domeinen (o)GGZ en huiselijk geweld bieden zij de doelgroep en de wijkteams consultatie, diagnose, toeleiding en vangnet. Ondersteuningsmodel Rotterdammers die met ingang van 2015 gebruik gaan maken van ondersteuning op grond van de Wmo 2015 krijgen een indicatie die is gebaseerd op een nieuw ondersteuningsmodel binnen de gemeente Rotterdam, het model van integrale ondersteuningsarrangementen. Dit geldt voor zowel nieuwe cliënten als cliënten die een herindicatie hebben ontvangen na afloop van hun overgangsrecht. De arrangementen worden integraal opgebouwd uit een aantal resultaatgebieden, die tezamen de zelfredzaamheid en participatie vergroten en versterken of voorzien in opvang of beschermd wonen. De volgende resultaatgebieden worden gehanteerd in de beschrijving van de te behalen resultaten in het ondersteuningsplan: Sociaal en persoonlijk functioneren cliënt; Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden; Financiën; Dagbesteding; Ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid; Huisvesting; Mantelzorgondersteuning waarbij verblijf aan de orde is. Binnen de arrangementen vindt een differentiatie plaats in de zwaarte van de ondersteuningsvorm. Om te bepalen hoe wordt vastgesteld welk arrangement voor een cliënt aangewezen is, zal het college een indicatieprotocol vaststellen
Versie consultatie definitief
4
Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Definities Het aantal definities in deze verordening is beperkt, omdat er al een groot aantal definities zijn opgenomen in de Wmo 2015 en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Centraal Onthaal: De melding vindt normaal gesproken plaats bij de wijkteams. Voor de doelgroep van de opvang vindt de melding echter plaats bij een gespecialiseerd team, Centraal Onthaal. Voor jongeren tot 23 jaar is er een apart Sociaal Onthaal Jongeren, het zogenaamde Jongerenloket. dienstverlening Anders dan onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kent de Wmo 2015 geen begrippen als “huishoudelijke verzorging” of “persoonlijke verzorging”. Wel kent de wet het begrip “begeleiding”. Om de ondersteunende taken in de vorm van dienstverlening te onderscheiden van ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld hulpmiddelen en woningaanpassingen, is hier het begrip dienstverlening opgenomen. Bij dienstverlening gaat het om ondersteuning in de vorm van menselijk handelen. instelling Binnen een instelling wordt ondersteuning in de vorm van dienstverlening geboden. Het kan gaan om beschermd wonen, maar bijvoorbeeld ook om een instelling waar kortdurend verblijf wordt geboden. medewerker De medewerker is gedefinieerd als de persoon die de melding of aanvraag in behandeling neemt. Dat kan iemand zijn van het Wijkteam, Vraagwijzer, of een andere organisatorische afdeling van de gemeente. melding De melding is in de wet niet gedefinieerd, terwijl het wel een belangrijk moment markeert inde toegang. Om die reden is hier een definitie van het begrip opgenomen. Vanaf de melding start de onderzoeksperiode, afgesloten door een verslag. wijkteam: Multidisciplinair samengesteld team van professionals die een melding van een persoon in behandeling kan nemen. Onder een wijkteam kan ook de verbrede Vraagwijzer worden verstaan. Artikel 1.2 Reikwijdte verordening Om in aanmerking te kunnen komen voor ondersteuning op grond van deze verordening moet iemand ingezetene zijn van Rotterdam.
Versie consultatie definitief
5
Iemand is ingezetene als hij staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie als inwoner van de gemeente. In het derde lid staat ten overvloede de wettelijke uitzondering op dit vereiste van ingezetenschap opgenomen: Voor de opvang, al dan niet in verband met huiselijk geweld (vrouwenopvang, mannenopvang) kan iedere ingezetene van Nederland zich melden. Het kan voor het succes van een traject wenselijk zijn dat een cliënt elders opvang krijgt, bijvoorbeeld omdat hij daar personen heeft die hem kunnen ondersteunen. In dat geval kan het college in overleg treden met het college van die andere gemeente om de cliënt daar opvang te bieden. Artikel 1.3 Vertegenwoordiger In de wet is de vertegenwoordiger gedefinieerd als “persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake”. Als een cliënt niet zelfstandig in staat zijn tot het behartigen van zijn belangen, bijvoorbeeld als gevolg van een verstandelijke of psycho-geriatrische beperking, of omdat het om een kind gaat, kan deze vertegenwoordiger zijn plaats innemen bij het doen van de melding en het indienen van de aanvraag. Het college zal er op toezien dat de vertegenwoordiger ook werkelijk de belangen van de cliënt vertegenwoordigt. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan het college een gemachtigde (waarmee de vertegenwoordiger feitelijk gelijk gesteld kan worden) worden geweigerd als tegen die gemachtigde ernstige bezwaren bestaan.
Artikel 1.4
Nadere regels en beleidsregels
Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen ter uitvoering van deze verordening. Nadere regels zijn slechts mogelijk, voor zover dit past binnen de artikelen 147 en 156 van de Gemeentewet en de Wmo 2015 niet bepaalt dat de regels bij verordening moeten worden vastgesteld. Bij een aantal artikelen in deze verordening staat expliciet opgenomen dat hierover nadere regels (kunnen) worden opgesteld. Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hoeft formeel niet in deze verordening te worden opgenomen dat het college ook bevoegd is tot het vaststellen van beleidsregels omdat het college de taak heeft de Wmo 2015 uit te voeren en daarmee ook de bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels. Voor de volledigheid is deze bevoegdheid toch in dit artikel opgenomen, zodat hier geen twijfel over kan bestaan. Onder beleidsregel wordt in de Awb verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan
Hoofdstuk 2
Maatschappelijke ondersteuning
Paragraaf 2.1
Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 2.1.1
Melding en onderzoek
Versie consultatie definitief
6
In dit artikel is de toegangsprocedure opgenomen. Een melding kan digitaal, telefonisch, schriftelijk of in persoon bij een wijkteam (waaronder dus ook Vraagwijzer wordt gerekend) plaatsvinden. Een digitale of schriftelijke melding zal worden gevolgd door een gesprek met een medewerker die de melding verder in behandeling neemt. Wie dat is, is afhankelijk van de hulpvraag en of iemand al bekend is bij de gemeente. Voor de doelgroep van de opvang is een toegang geregeld via Centraal Onthaal of Centraal Onthaal Jongeren (het Jongerenloket) geregeld. Mocht een cliënt die behoefte heeft aan opvang zich melden bij een wijkteam, dan wordt deze doorgestuurd naar Centraal Onthaal (Jongeren). Het college kan ook andere toegangsmogelijkheden openstellen. Bij de melding en het onderzoek dat de medewerker uitvoert, kan de cliënt gebruik maken van cliëntondersteuning die door de gemeente wordt georganiseerd. Bij het onderzoek is zoveel mogelijk degene aanwezig die namens een cliënt de melding heeft gedaan en de mantelzorger of diens vertegenwoordiger. Een vertegenwoordiger is in artikel 1.1.1 omschreven als “de persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake”. Tijdens het onderzoek zullen ten minste de onderwerpen aan de orde komen, zoals zijn opgenomen in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet, tenzij de situatie van cliënt al voldoende bekend is, bijvoorbeeld op grond van een eerdere melding. Het college zal de cliënt daarnaast er op wijzen dat hij ook zelf een persoonlijk plan kan indienen waarin hij ingaat op de omstandigheden die in dit artikel zijn opgenomen. Dit plan vormt dan het uitgangspunt voor het onderzoek. Onderzocht wordt wat de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt zijn. Daarnaast wordt gekeken naar wat de cliënt zelf kan doen om in zijn behoefte aan ondersteuning te voorzien, al dan niet met gebruikmaking van zijn huisgenoten (gebruikelijke zorg), mantelzorgers, hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of vrijwilligers. Voor een cliënt is niet altijd een dure maatwerkvoorziening nodig om te voorzien in zijn behoefte aan opvang, participatie of zelfredzaamheid. In sommige gevallen kan een cliënt op andere wijze gestimuleerd worden om te participeren, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk te doen, activiteiten te doen bij een wijkaccommodatie of buurthuis, of gebruik te maken van een algemene voorziening die de gemeente ter beschikking stelt. In andere gevallen kan een cliënt gewezen worden op programma’s van een zorgverzekeraar, sport of de mogelijkheden om tijdelijk hulpmiddelen te huren of te kopen bij een thuiszorgwinkel. Mocht tijdens het onderzoek blijken dat een maatwerkvoorziening aangewezen is, dan informeert het college de cliënt over de mogelijkheid deze in natura of in pgb te ontvangen, waarbij de cliënt geïnformeerd wordt over de consequentie van deze keuze. Ook ontvangt de cliënt informatie over eventuele eigen bijdragen die verschuldigd zijn. Aangezien de verantwoordelijkheid tot het vaststellen en innen van de eigen bijdrage berust bij het CAK, kan de cliënt daarover niet tot in detail worden geïnformeerd, maar de medewerker zal de cliënt zoveel mogelijk informatie verstrekken, zodat hij een idee heeft wat de eigen bijdrage ongeveer zal worden danwel hoe deze wordt berekend.
Versie consultatie definitief
7
Als de situatie van de cliënt al voldoende bekend is, of als lopende het onderzoek de cliënt aangeeft voldoende informatie te hebben ontvangen, kan het onderzoek worden afgerond zonder dat alle punten die in de wet beschreven zijn aan de orde zijn geweest. Artikel 2.1.2 Gespreksverslag Het onderzoek wordt afgesloten met een gespreksverslag. In het verslag staan de bevindingen en de eventueel gemaakte afspraken opgenomen. Deze gemaakte afspraken vormen het ondersteuningsplan voor de cliënt. Artikel 2.1.3 Aanvraag Als de cliënt besluit een aanvraag in te dienen voor een maatwerkvoorziening, moet dit schriftelijk gebeuren. Het college kan in nadere regels bepalen dat het indienen van een aanvraag alleen mogelijk is via een daartoe door het college vastgesteld formulier. Voor zover het college het mogelijk maakt om een aanvraag digitaal in te dienen, stelt het ook altijd de mogelijkheid open om dit schriftelijk te doen.
Paragraaf 2.2
Vormen van maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.2.1 Inzet voorzieningen Het college kan algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen inzetten voor de ondersteuning. Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of op opvang. Voor de opvang is bijvoorbeeld een inloop als algemene voorziening aanwezig. Verder zijn er bijvoorbeeld sportvoorzieningen en club- en buurthuizen die als algemene voorziening beschikbaar zijn. Een algemene voorziening is ook de kortdurende ondersteuning door het wijkteam of cliëntondersteuning. De voorwaarden die het college aan het gebruik van algemene voorzieningen verbindt, zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening, een maximaal aantal dagdelen dat iemand gebruik kan maken van de algemene voorziening (bij meer dagdelen wordt het een maatwerkvoorziening), de verplichting tot het betalen van een bijdrage voor bijvoorbeeld het gebruik van materialen, koffie of thee of een redelijke toegangsprijs voor de activiteit, het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening. Het gaat derhalve om algemene criteria en voorwaarden die niet afhankelijk zijn van de persoonlijke situatie van de cliënt. Ook personen die op grond van de Wet langdurige zorg in een instelling verblijven kunnen gebruik maken van een algemene voorziening. Een maatwerkvoorziening is in de wet gedefinieerd als een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen. Het gaat hierbij om ondersteuning op maat, waarvoor een beschikking wordt afgegeven. Voor de maatwerkvoorziening kan een inkomensfhankelijke of inkomensonafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd zijn. Ook hier geldt dat het college voorwaarden of verplichtingen kan verbinden
Versie consultatie definitief
8
aan de maatwerkvoorziening. Dat kunnen algemene voorwaarden en verplichtingen zijn. Bijvoorbeeld dat een scootmobiel overdekt moet worden gestald, dat iemand in de opvang mee moet werken aan het opstellen en nakomen van een ondersteuningsplan of dat iemand zich in een instelling voor beschermd wonen houdt aan de leefregels die daar gelden. Ook kunnen de verplichtingen meer toegespitst zijn op de cliënt, bijvoorbeeld in relatie tot de gewenste te behalen resultaten. De algemene en maatwerkvoorzieningen zijn altijd gericht op het behalen van een of meer resultaten. Deze zijn gegroepeerd in 7 resultaatgebieden. Deze zijn in de volgende artikelen opgenomen. Er zijn diverse maatwerkvoorzieningen mogelijk. Omdat er geen limitatieve lijst is, zijn de diverse vormen niet in de verordening opgenomen. Voorbeelden van voorzieningen zijn: Opvang en huisvesting. Dit is in de algemene toelichting al beschreven. Het gaat om dagen nachtopvang, begeleid wonen en beschermd wonen. Dienstverlening. Begeleiding kan zich in verschillende vormen voordoen. Het kan gaan om ondersteuning en begeleiding op vele fronten, zoals het voeren van de administratie, het verzorgen van het huishouden, zelfzorg en het voeren van regie over het eigen leven. Vervoersvoorzieningen voor het lokaal vervoer. Voor het bovenlokale vervoer stelt het Rijk een aparte vervoersvoorziening ter beschikking. Er zijn diverse vervoersvoorzieningen denkbaar. Een algemene voorziening is de wijkbus. Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen zijn het collectief aanvullend vervoer (CAV), een aangepaste fiets, een scootmobiel, een open of gesloten gehandicaptenvoertuig. Eventueel is ook een combinatie van vervoersvoorzieningen mogelijk, afhankelijk van de vervoersbehoefte van de cliënt. Hulpmiddelen, zoals rolstoelen, aangepaste kinderzitjes voor de fiets of auto, een speciale douchestoel, een tillift. Woonvoorzieningen, bedoeld om de basisruimtes van de woning voor de cliënt bruikbaar te maken. Bij de basisruimtes gaat het in ieder geval om de woonkamer, slaapkamer, toilet en badkamer. Afhankelijk van de situatie van de cliënt kan de woonvoorziening ook betrekking hebben op de keuken. In voorkomende gevallen kan ook een verhuiskosten vergoeding aan de orde zijn. Bijvoorbeeld als de woning niet geschikt is om aan te passen aan de beperkingen van de cliënt of een woningaanpassing niet de goedkoops adequate oplossing is. Mantelzorgondersteuning met verblijf. Het gaat hierbij om de logeerfunctie voor een cliënt die permanent toezicht nodig heeft, ter ondersteuning van de mantelzorger. Artikel 2.2.2 Ondersteuning binnen resultaatgebieden De ondersteuning wordt door het college aangeboden binnen een aantal in dit artikel genoemde resultaatgebieden. Deze resultaatgebieden zijn uiteindelijk gericht op de doelstelling van de wet: participatie en zelfredzaamheid en voor wie dat nodig heeft: opvang en beschermd wonen. Ad a Sociaal en persoonlijk functioneren Om langer zelfredzaam te blijven en eenzaamheid te voorkomen, is het van belang dat een cliënt beschikt over een sociaal netwerk. Een cliënt kan ondersteuning krijgen om zo’n netwerk op te bouwen, maar ook om hier gebruik van te maken om bijvoorbeeld zijn zelfredzaamheid te bevorderen of in stand te houden.
Versie consultatie definitief
9
Van belang is dat het om een gezond sociaal netwerk gaat. Dat wil zeggen dat het geen netwerk is waardoor de cliënt bijvoorbeeld het risico heeft terug te vallen in een verslavingsproblematiek. Ad b Het voeren van een huishouden Tot het voeren van een huishouden kunnen meerdere aspecten worden gerekend: Schoon en leefbaar huis Dit betekent dat de woning opgeruimd en functioneel moet zijn, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Daarnaast moet de woning schoon zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Zo moet iedereen gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, slaapvertrek, keuken, douche/toilet en gang. Om dit te realiseren is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat de vertrekken gedweild of gestofzuigd worden, de ramen worden gezeemd etc.. Ook het verschonen van het bed kan tot dit resultaatgebied behoren. Het verzorgen van de buitenruimte, zoals de tuin of het zemen van de ramen aan de buitenzijde, behoort niet tot het resultaatgebied “schoon en leefbaar huis”. Beschikken over primaire levensbehoeften en maaltijden Het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en maaltijden waar nodig te bereiden is het tweede resultaatgebied. Het gaat er hierbij om dat de cliënt beschikt over de noodzakelijke boodschappen. Vaak zal het inschakelen van een boodschappendienst mogelijk zijn, al niet met ondersteuning van de dienstverlener. In sommige gevallen zal de cliënt echter op andere wijze ondersteund moeten worden bij de boodschappen, bijvoorbeeld doordat de dienstverlener de boodschappen doet. Het verzorgen van maaltijden kan bestaan uit het verzorgen van een warme maaltijd, het opwarmen van een maaltijd, het verzorgen van een broodmaaltijd. Soms kan volstaan worden met het bestellen van warme maaltijden bij een maaltijdservice, of het deelnemen aan “open tafels” in de wijk. In andere gevallen zal de dienstverlener zelf een maaltijd moeten bereiden. Zowel in de wijze waarop, als de frequentie waarmee voorzien wordt in de warme maaltijd zijn diverse varianten mogelijk, afhankelijk van de situatie van de cliënt. Beschikt over schone en draagbare kleding Een cliënt moet kunnen beschikken over schone en draagbare kleding. Dat wil zeggen dat kleding gewassen wordt en gedroogd wordt en bovenkleding waar nodig ook gestreken. Ook zal de kleding weer opgevouwen en opgeborgen moeten worden in de kast. Afhankelijk van de situatie van de cliënt en het aanbod in de wijk of van de zorgaanbieder, kan de was bijvoorbeeld via een wasservice worden gedaan of bij de cliënt thuis. Het thuis zorgen voor minderjarige kinderen die tot het gezin behoren Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding, inclusief zorg bij ziekte. Van de ouders wordt verwacht dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg overneemt. Zonodig kan hij gebruik maken van de mogelijkheden van zorgverlof, kinderopvang, buitenschoolse opvang en dergelijke. Een maatwerkvoorziening voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. Slechts bij calamiteiten en als alle voorliggende voorzieningen en mogelijkheden onvoldoende oplossing bieden kan het
Versie consultatie definitief
10
college besluiten een voorziening voor de verzorging van kinderen te indiceren. Onder deze verzorging verstaat de gemeente het wassen en aankleden van kinderen jonger dan 9 jaar. Het voeren van regie over het doen van het huishouden. Wanneer een cliënt de huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren maar iemand anders moet toezien/stimuleren, dan kan ook hiervoor ondersteuning worden geboden. Dit geldt ook wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel en soms niet zelf kan uitvoeren. Het voeren van regie betreft het organiseren van het voeren van de huishouding met als doel dat de cliënt weer in staat gebracht wordt het huishouden zelf te regisseren. Het voeren van regie omvat de volgende activiteiten: 1. helpen bij de organisatie van het huishoudelijk werk: - leren hoe en wanneer de cliënt huishoudelijke activiteiten uitvoert; - leren plannen en beheren van middelen in relatie tot huishoudelijke activiteiten; - observatie en controle van de huishoudelijke activiteiten 2. tijdelijk instrueren van de leefeenheid in het kader van gebruikelijke zorg: geven van advies, instructie, voorlichting gericht op het huishouden waarbij de onder 1 genoemde aspecten aan de orde kunnen komen. Ad c Financiën Bij dit resultaatgebied kan het er bijvoorbeeld om gaan dat de cliënt zijn overzicht en administratie op orde heeft en de rekeningen tijdig worden betaald. Ook kan een resultaat zijn dat hij formulieren kan invulllen of weet bij welke instantie hij terecht kan voor een vraag. Ook kan de dienstverlening gericht zijn op het oplossen van de schuldenproblematiek van de cliënt.
Ad d Dagbesteding De dagbesteding kan zowel gericht zijn op het bereiken van een resultaat bij de cliënt zelf als bij de mantelzorger. Voor de cliënt zelf kan de ondersteuning er bijvoorbeeld op gericht zijn dat deze een zinvolle dagbesteding heeft of een evenwichtig dag- en nachtritme. Daarnaast kan de dagbesteding bestemd zijn om de mantelzorger één of meerdere dagdelen per week te ontlasten, waardoor deze de mantelzorgtaken beter vol kan houden. Ad e Zelfzorg en gezondheid Bij dit resultaatgebied staat de eigen verzorging centraal. De cliënt wordt ondersteund met de bedoeling dat hij schoon is, schone kleding draagt, er verzorgd uitziet. De ondersteuning kan ook meer gericht zijn op de gezondheid van de cliënt: stimuleren om de lichamelijke conditie te verbeteren, afspraken met zorgprofessionals nakomen, medicatie op tijd innemen. Dit resultaatgebied kan niet aan de orde zijn als er sprake is van ondersteuning als gevolg van een somatische, lichamelijke of psycho-geriatrische beperking. In die gevallen wordt ondersteuning voor dit resultaatgebied geboden vanuit de Zorgverzekeringswet. Het gaat alleen om personen met een zintuiglijke beperking of een psychiatrische beperking. Ad f
Huisvesting
Versie consultatie definitief
11
Binnen dit resultaatgebied zijn verschillende gradaties mogelijk. Soms is het maximaal te bereiken resultaat dat hij een (tijdelijke) slaapplek heeft en een plaats waar hij zich kan wassen en verzorgen. Het kan betekenen dat de cliënt toegeleid is naar en beschikt over tijdelijk onderdak. Het beoogde resultaat kan ook zijn dat hij ergens woont met intensieve ondersteuning en toezicht. Ook kan als resultaat worden benoemd dat iemand geheel zelfstandig woont. De vormen van opvang en beschermd wonen zijn op deze resultaatgebieden ingericht, zoals dag- en nachtopvang, begeleid wonen, beschermd wonen. Ad g Mantelzorgondersteuning De mantelzorger vormt een belangrijke schakel in de ondersteuning van de cliënt en kan er vaak in belangrijke mate aan bijdragen dat de cliënt langer in zijn vertrouwde omgeving kan blijven wonen. De mantelzorger is ook vertrouwd voor de cliënt, waardoor de ondersteuning door een mantelzorger vaak beter wordt geaccepteerd. Het doel van de mantelzorgondersteuning is dat de mantelzorger in staat blijft om zijn mantelzorgtaken uit te voeren en te voorkomen dat deze overbelast raakt. Dat is immers niet in het belang van de mantelzorger, maar evenmin van de cliënt. De mantelzorgondersteuning kan betrekking hebben op bijvoorbeeld respijtzorg, zodat de mantelzorger bijvoorbeeld een of meerdere dagdelen per week van zijn zorg ontslagen is. De zorg wordt op die momenten overgenomen door een ander. Bij cliënten die permanent toezicht nodig hebben in verband met hun beperkingen, kan ook een kortdurend verblijf (maximaal 3 etmalen per week) in een zorginstelling de nodige ontlasting brengen voor de mantelzorger. Een combinatie van resultaatgebied “voeren van het huishouden” en resultaat “huisvesting” is niet mogelijk, omdat het voeren van het huishouden onderdeel uitmaakt van het resultaat huisvesting. Zelfzorg en gezondheid bij personen met een somatische, lichamelijke of psychogeriatrische grondslag valt onder de zorgverzekeringswet en valt daarom voor deze doelgroep niet onder de Wmo 2015.
Paragraaf 2.3 Criteria voor verstrekking van een maatwerkvoorziening Artikel 2.3.1 Algemene criteria voor maatwerkvoorziening In het eerste lid wordt verwezen naar de algemene criteria die zijn opgenomen in de artikelen 1.2.1 en 1.3.5 van de wet. In deze artikelen wordt verwoord dat er sprake moet zijn van: Beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen; Problemen in de zelfredzaamheid, participatie of het zelfstandig functioneren; Een onvermogen om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende oplossingen te vinden voor deze problemen; Daarnaast moeten ook algemene voorzieningen onvoldoende bijdragen aan een oplossing. Eerst wordt derhalve gekeken naar de eigen kracht en andere mogelijkheden om de cliënt te helpen met zijn problemen met betrekking tot zijn zelfredzaamheid, participatie of zelfstandig
Versie consultatie definitief
12
functioneren. Dat kan bijvoorbeeld simpelweg een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van zijn eigen netwerk, kortdurende ondersteuning door het wijkteam of een verwijzing naar een algemene voorziening, zoals de inloop voor drugsverslaafden. De maatwerkvoorziening vormt het (aanvullende) sluitstuk, als dit soort opties niet voldoende zijn. Voor opvang voor een persoon die de thuissituatie heeft verlaten in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, geldt niet dat er sprake moet zijn van beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen. Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de goedkoopst doelmatige voorziening. Voorop staat dat de voorziening adequaat (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn, kiest het college voor de goedkoopste variant. Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, kan het college met de cliënt een bruikleenovereenkomst afsluiten. Uiteraard bestaat voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening deze keuzemogelijkheid niet.
Paragraaf 2.4
Aanvullende criteria maatwerkvoorzieningen zelfredzaamheid of participatie
Artikel 2.4.1 Algemene aanvullende criteria In dit artikelen zijn algemene aanvullende criteria geformuleerd voor een maatwerkvoorziening, gericht op zelfredzaamheid of participatie. Als een cliënt niet voldoet aan deze criteria, komt hij in principe niet in aanmerking voor de betreffende maatwerkvoorziening. De Wmo 2015 betekent echter maatwerk, zodat ook bij de toepassing van deze criteria maatwerk wordt toegepast. Zoals ook in de algemene toelichting is verwoord, is de cliënt in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor zijn zelfredzaamheid en participatie. Dat betekent dat een cliënt tijdig maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat hij kan verhuizen naar een meer geschikte woning, die past bij zijn levensfase en omstandigheden. Een maatwerkvoorziening voor een verhuizing zal in zo’n geval niet snel aan de orde zijn. Dat staat los van het feit dat als een verhuizing niet gewenst is, bijvoorbeeld in verband met de beschikbaarheid van mantelzorg, of als er sprake is van een plotseling optredende situatie, het college wel kan overgaan tot een maatwerkvoorziening. Dat kan ook het geval zijn als een cliënt door gewijzigde omstandigheden moet verhuizen naar een andere woning en daar aanpassingen noodzakelijk zijn. Een voorziening moet veilig zijn en geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengen voor hemzelf of een ander. Zo zal bijvoorbeeld iemand die geen verkeersinzicht heeft niet in aanmerking kunnen komen voor een aangepaste auto of een snelle scootmobiel.
Versie consultatie definitief
13
Als er al eerder een maatwerkvoorziening (of individuele voorziening, zoals dat heette onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning) is verstrekt en deze voorziening biedt nog voldoende ondersteuning en is nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig. Het is voor het college belangrijk dat het objectief kan vaststellen of de voorziening noodzakelijk is. Als een cliënt zich op een zodanig moment meldt dat dit niet meer mogelijk is, dan komt dat voor rekening en risico van de cliënt. Bovendien blijkt hier dan ook uit dat de cliënt in staat is gebleken zelf met oplossingen te komen voor zijn probleem, zodat ondersteuning door het college niet aan de orde is. De Wmo 2015 en ook deze verordening is gericht op het bereiken van resultaten: versterking of behoud van zelfredzaamheid en participatie staan daarbij centraal. Een en ander is verder uitgewerkt in de resultaatgebieden die in deze verordening staan opgenomen. De inzet van maatwerkvoorzieningen kan onderdeel uitmaken van een ondersteuningsplan, waar behalve de maatwerkvoorziening ook inzet van de cliënt wordt verwacht, gebruik van algemene voorzieningen of deelname aan bepaalde activiteiten. Als een cliënt weigert om aan een dergelijk ondersteuningsplan mee te werken die het college noodzakelijk vindt voor het bereiken van de resultaatgebieden, of niet meewerkt aan de uitvoering daarvan, kan dit tot gevolg hebben dat ook de maatwerkvoorziening wordt geweigerd. Als de noodzaak tot het opnieuw verstrekken van een voorziening aan de cliënt te verwijten is, bijvoorbeeld omdat de voorziening niet op de juiste manier is onderhouden, of de cliënt zijn eerder verstrekte pgb niet op de juiste wijze heeft besteed, kan dit aanleiding zijn om een nieuwe aanvraag om een maatwerkvoorziening te weigeren. Als er sprake is van een maatwerkvoorziening, maar deze maatwerkvoorziening leidt niet of nauwelijks tot meerkosten ten opzichte van een algemeen gebruikelijke voorziening, dan kan een maatwerkvoorziening worden afgewezen. Iemand wordt dan in staat geacht hier zelf in te voorzien. Artikel 2.4.2
Aanvullende criteria maatwerkvoorziening mantelzorgondersteuning met verblijf Mantelzorgondersteuning met verblijf is slechts gedurende maximaal 3 etmalen per week mogelijk. Als er behoefte is aan meer etmalen per week, dan moet de cliënt een beroep doen op de Wet langdurige zorg. Er moet permanent toezicht noodzakelijk zijn in verband met de beperkingen van de cliënt. Daarnaast moet duidelijk zijn dat ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Daarbij is het verhaal van de mantelzorger leidend. Een maatwerkvoorziening voor mantelzorgondersteuning met verblijf is niet aan de orde als de dominante grondslag voor de gevraagde ondersteuning ligt in een psychiatrische beperking van de cliënt. Als er dan sprake is van een noodzaak tot permanent toezicht, is een voorziening voor het resultaatgebied huisvesting aan de orde. Artikel 2.4.3
Aanvullende criteria voor maatwerkvoorziening doventolk
Versie consultatie definitief
14
De doventolk is bestemd voor ondersteuning in de dagelijkse privésituatie. Als een doventolk noodzakelijk is voor het werk, dan kan een beroep worden gedaan op een voorliggende voorziening via het UWV. Het college kan het aantal uren dat het beschikbaar stelt maximeren. Artikel 2.4.4 Aanvullende criteria maatwerkvoorziening sociaal-recreatief vervoer Het sociaal recreatief vervoer is bestemd voor lokaal vervoer. Op grond van bestaande jurisprudentie wordt er vanuit gegaan dat een cliënt met 1.500 km lokaal vervoer of 312 ritten met een taxi of collectief aanvullend vervoer kan voldoen in zijn behoefte aan maatschappelijke participatie. Dit aantal wordt ook in deze verordening als maximum gehanteerd. In individuele gevallen kan hiervan, op basis van een gemotiveerd verzoek van de cliënt, worden afgeweken. Het primaat ligt bij het CAV. Dat wil zeggen dat als het CAV naar het oordeel van het college volstaat om te voldoen in de behoefte aan participatie van de cliënt, de cliënt een pasje voor ht CAV ontvangt. Als betrokkene is aangewezen op het CAV, dan kan hij niet in aanmerking komen voor een pgb ten behoeve van het sociaal-recreatief vervoer. Dat is geregeld in artikel 3.1, tweede lid, onder b, van deze verordening. In het derde lid is geregeld dat van deze algemene bepaling kan worden afgeweken als hij voor het pgb een gehandicaptenvoertuig of aanpassing van de eigen personenauto of brommobiel wil aanschaffen. Hij moet dan voor 5 jaar afzien van het gebruik van het CAV. Het primaat van het CAV laat onverlet dat een cliënt wel in aanmerking kan komen voor een vervoermiddel voor de korte afstand, zoals een scootmobiel of een aanpassing aan de fiets. In het vierde en vijfde lid zijn mogelijkheden opgenomen tot het meenemen van een begeleider of meereizende. Voor een begeleider zijn geen kosten aan het vervoer verbonden. Dit is wel het geval als de cliënt een meereizende meeneemt. Deze betaalt het volle tarief openbaar stadsvervoer, net als de cliënt zelf. Een cliënt van 75 jaar of ouder kan na 19.00 uur gebruik maken van het CAV, ook als deze normaal gesproken wel in staat is tot het gebruik van het reguliere openbare vervoer. De achterliggende gedachte is dat personen van deze leeftijd zich vaak niet veilig voelen in het openbaar vervoer in de avonduren, waardoor hun participatiemogelijkheden worden beperkt. Voor het gebruik van het CAV is een cliënt een vergoeding verschuldigd. Deze is ook verschuldigd als de cliënt een rit niet tijdig annuleert. Daarnaast wordt een niet tijdig geannuleerde rit ook afgeboekt op het totaal aantal ritten waar de cliënt aanspraak op heeft. Artikel 2.4.5 Aanvullende criteria maatwerk woonvoorzieningen Om te kunnen blijven wonen in de eigen woning kan het noodzakelijk zijn daarin de noodzakelijke voorzieningen aan te treffen, zodat de cliënt voldoende zelfredzaam blijft. Het college doet dit pas als het de afweging heeft gemaakt dat een verhuizing voor de cliënt niet een meer aangewezen oplossing is. De term eigen woning impliceert dat de voorzieningen alleen aangebracht kunnen worden op het adres waar de cliënt woont. De aanpassing kan derhalve geen betrekking hebben op verblijfplaatsen die niet geschikt of bestemd zijn om het gehele jaar door te worden bewoond.
Versie consultatie definitief
15
Dit vloeit ook voort uit het zesde lid. Daarvan kan slechts in bijzondere individuele situaties worden afgeweken. Ook als de cliënt feitelijk grotendeels elders verblijft, kan de conclusie zijn dat een woonvoorziening geen meerwaarde heeft. Als betrokkene in een instelling verblijft op grond van de Wet langdurige zorg, is een woonvoorziening niet aan de orde. Er is immers geen sprake van verbetering of handhaving van de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt en bovendien is de Wet langdurige zorg in dat geval voorliggend. Als een cliënt in de opvang verblijft, kan een woonvoorziening wel aan de orde zijn. Een instelling voor beschermd wonen wordt geacht toegerust zijn op bewoners met een beperking. Een woonvoorziening kan ook betrekking hebben op het bezoekbaar maken van een woning. Dit gebeurt in principe slechts bij één woning. Slechts in uitzonderingssituaties is het mogelijk nog een andere woning aan te passen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de ouders van een kind gescheiden zijn en het kind hierdoor één van de ouders niet thuis kan bezoeken. De eigenaar van de woning is er voor verantwoordelijk dat de woning bewoonbaar is. Problemen zoals lekkages, schimmelvorming etc. kunnen tot een voor de cliënt ongezonde situatie leiden, doch behoren in principe niet tot de verantwoordelijkheid van de gemeente. In het vijfde lid is geregeld dat van dit principe in bijzondere situaties kan worden afgeweken. De problemen in de woning worden niet door het college opgelost, maar de cliënt wordt wel in de gelegenheid gesteld te verhuizen naar een andere woning. Daarvoor stelt het college een tegemoetkoming in de verhuiskosten beschikbaar.
Paragraaf 2.5
Blijk van waardering mantelzorgers
Artikel 2.5.1 Activiteit voor mantelzorgers Voor de inwerkingtreding van de wet kon een cliënt die extramurale zorg op grond van de AWBZ of Wmo ontving, een mantelzorgcompliment aanvragen voor zijn mantelzorger. Deze fiscaal onbelaste vergoeding werd vervolgens op de rekening van de mantelzorger gestort. Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het mantelzorgcompliment van de rijksoverheid vervallen. In plaats daarvan moet het college zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten. De wijze waarop is vrij. Het college zal zorgdragen voor passende invulling.
Hoofdstuk 3
Ondersteuning in de vorm van een pgb
Artikel 3.1 Mogelijkheden tot het kiezen voor een pgb Op grond van artikel 2.3.6 van de wet moet de cliënt voldoen aan een aantal voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze zijn: hij moet, al dan niet met ondersteuning, in staat zijn om een pgb te beheren. Dat wil zeggen dat hij de administratieve verantwoordelijkheden aankan, maar ook kan bepalen wat hij nodig heeft en door hem ingeschakelde personen kan aansturen; hij kan motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst te ontvangen; de diensten, hulpmiddelen e.d. die hij met het pgb wenst in te kopen worden veilig, doeltreffend en cliëntgeericht verstrekt en dragen bij aan het behalen van het beoogde resultaat.
Versie consultatie definitief
16
Ook bepaalt de wet dat het college een pgb kan weigeren: voor zover de kosten van de met het pgb in te kopen ondersteuning hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening; of indien het college eerder een beslissing voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening of pgb heeft herzien in verband met het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, het niet voldoen aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de maatwerkvoorziening of pgb of een onjuiste besteding van een pgb. Om te kunnen vasttellen of de cliënt aan deze voorwaarden voldoet, wordt van de cliënt verwacht dat hij een gemotiveerd verzoek indient als hij voor een pgb in aanmerking wil komen. Aan dit verzoek wordt een aantal eisen verbonden, dat is opgenomen in het eerste lid. In het tweede lid zijn aanvullende eisen voor een pgb opgenomen. Uitgangspunt is dat de cliënt naar het oordeel van het college voldoet aan alle in artikel 2.3.6, tweede lid, van de wet, genoemde voorwaarden en dat op de cliënt ook niet de in dat artikel genoemde weigeringsgronden van toepassing zijn. Als een cliënt niet zelf tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is, moet zijn gewaarborgd dat een derde die de cliënt daarbij ondersteunt hiertoe wel in staat is en er ook geen ongewenste belangenverstrengeling aan de orde is. Om die reden is een aantal voorwaarden aan deze begeleiding opgenomen onder c. In het derde lid is een aantal aanvullende weigeringsgronden opgenomen. Als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet is er nog geen sprake van geïndiceerde ondersteuning. In zo’n geval is de ondersteuning niet mogelijk via een pgb. Zodra het reguliere onderzoek is afgerond en een maatwerkvoorziening blijkt aan de orde, dan kan de cliënt uiteraard wel een verzoek indienen voor een pgb. Besteding van een pgb in het buitenland is alleen mogelijk als hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven. Het college zal hierbij toetsen of de besteding van het pgb past binnen het ondersteuningsplan en de te behalen resultaatgebieden. Als Vervoer op Maat als maatwerkvoorziening voor een cliënt passend wordt geacht, is een pgb in principe niet mogelijk. Het college kan daarop een uitzondering maken als het pgb wordt bestemd voor de aanschaf van een gehandicaptenvoertuig of de aanpassing van de eigen personenauto of brommobiel. Voorwaarde is wel, dat hij voor 5 jaar afziet van het gebruik van Vervoer op Maat. Dit is opgenomen in artikel 2.3.6, derde lid. Een pgb is niet mogelijk voor de betaling van een persoon die hem begeleidt met het beheer van het pgb. Ook mogen er van het pgb geen administratiekosten worden betaald. Als een cliënt het pgb wil besteden aan ondersteunende dienstverlening via het informele circuit, geldt dat hij hiervoor niet meer mag uitgeven dan het maximale pgb-bedrag dat op grond van deze verordening hiervoor wordt gehanteerd.
Versie consultatie definitief
17
Binnen een resultaatgebied moet de cliënt kiezen om deze òf in natura òf in de vorm van een pgb te ontvangen. Als een cliënt voor meerdere resultaatgebieden ondersteuning nodig heeft, kan hij wel tussen de resultaatgebieden onderscheid maken of hij deze in natura of in de vorm van een pgb wenst te ontvangen. Voor aanvullende voorzieningen die binnen een resultaatgebied nodig zijn, anders dan voor dienstverlening, behoudt de cliënt de vrije keuze. Dus als een cliënt voor het resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren voor de dienstverlening een pgb wenst te ontvangen, maar voor dit resultaatgebied ook een vervoersvoorziening nodig heeft, kan hij deze vervoersvoorziening in natura ontvangen. Artikel 3.2 Hoogte van het pgb en begroting De basis voor de vaststelling van de hoogte van het pgb is de door de cliënt ingediende begroting. Het college begrenst het pgb echter op de tarieven zoals die in de volgende artikelen zijn omschreven. Deze tarieven zijn derhalve de feitelijke maxima. Daarnaast houdt het college rekening met het feit of de ondersteuning binnen het informele circuit wordt geleverd (familie, buren, sociale netwerk) of door een professionele dienstverlener. Het college zal beoordelen of er inderdaad sprake is van een professionele dienstverlener op basis van een aantal door het college op te stellen criteria. Een professionele dienstverlener heeft hogere kosten dan een informele dienstverlener en daarom wordt hiervoor een hoger budget als maximum gehanteerd. Voor zover de cliënt door de verstrekking van een pgb kosten bespaart voor een in zijn situatie algemeen gebruikelijk te achten product, kan het college besluiten die kosten in mindering te brengen op het pgb. De cliënt kan bij een pgb voor dienstverlening maximaal € 250,-- per jaar opnemen in zijn begroting dat niet bestemd is voor salariskosten, maar voor andersoortige kosten in relatie tot de dienstverlener. Te denken valt aan een extraatje voor de hulp bij een verjaardag of ziekte. Artikel 3.3 Pgb voor dienstverlening Het maximum budget voor een professionele dienstverlener is afgeleid van de kostprijs voor de ondersteuning in natura. Het budget is hieraan niet gelijk, omdat verondersteld wordt dat bij een dienstverlener die op basis van een pgb werkt sprake is van lagere kosten (bijvoorbeeld als gevolg van administratieve verplichtingen en het niet hoeven voldoen aan verplichtingen op grond van Social Return on Investment) en van een hogere productiviteit. Om die reden bedraagt het pgb bij een professionele dienstverlener maximaal 90% van de kostprijs voor de ondersteuning in natura. Bij ondersteuning in het informele circuit wordt uitgegaan van lagere percentages, omdat in dat geval sprake is van het ontbreken van kosten die professionele dienstverleners wel hebben. Te denken valt aan overheadkosten, verzekeringen en pensioenvoorzieningen. Artikel 3.4 Pgb voor mantelzorgondersteuning met verblijf Op dezelfde manier als genoemd in artikel 3.4, wordt ook bij mantelzorgondersteuning met verblijf een onderscheid gemaakt tussen professionele en informele ondersteuning.
Versie consultatie definitief
18
Daarbij is ook van belang dat er bij informele ondersteuning geen sprake is van kapitaallasten voor het pand. Artikel 3.5 Pgb voor huisvesting Een pgb zal voor dit resultaatgebied niet snel aan de orde zijn, omdat er hoge kwaliteitseisen worden gesteld aan de ondersteuning die voor deze cliënten nodig is. Het gaat immers veelal om cliënten met een multiproblematiek van verslaving en psychiatrische klachten. Als een cliënt dergelijke ondersteuning desondanks op verantwoorde wijze in het informele circuit kan ontvangen, wordt de ondersteuning vastgesteld op basis van de resultaatgebieden voor extramurale ondersteuning. De cliënt wordt geacht de kosten van zijn huisvesting uit eigen middelen te kunnen voldoen, bijvoorbeeld in de vorm van kamerhuur of huur van zelfstandige woonruimte. Als de ondersteuning plaatsvindt in een professionele omgeving, dan wordt het maximum pgb afgeleid van de kostprijs van deze ondersteuning in natura.
Artikel 3.6 Pgb overige maatwerkvoorzieningen Voor overige maatwerkvoorzieningen, zoals woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen wordt het maximale pgb-tarief afgeleid van de kostprijs van de voorziening in natura. Het college kan daarbij wel rekening houden met verlaging van de kostprijs als er bijvoorbeeld geen sprake is van arbeidsloon door een aannemer, omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd binnen het informele circuit. Artikel 3.7 Besteding en verantwoording van het pgb De Sociale Verzekeringsbank beheert het pgb van de cliënt en keert het pgb uit aan de leverancier of dienstverlener, op basis van de facturen die de cliënt bij de Sociale Verzekeringsbank indient. Het college zal in nadere regels vastleggen welke regels er voor de cliënt gelden ten aanzien van de besteding en verantwoording van het pgb. Daarbij staat voorop dat het pgb zal moeten worden besteed voor het bereiken van de vastgestelde resultaten. Ook zal het niet mogelijk zijn om een pgb onbeperkt op te sparen.
Hoofdstuk 4
Bijdragen voor het gebruik van voorzieningen
Paragraaf 4.1
Verschuldigdheid bijdrage voor voorzieningen
Artikel 4.1.1 Compensatie algemeen gebruikelijke kosten Als een cliënt gebruik maakt van een algemene of maatwerkvoorziening, dan kan de aanbieder van deze voorziening een bijdrage vragen voor de kosten die onderdeel uitmaken van de voorziening maar feitelijk algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat daarbij om kosten van bijvoorbeeld maaltijden, het doen van de was, kosten van vervoer die niet hoger zijn dan de kosten van het openbaar vervoer stadsvervoer, een reguliere toegangs- of lidmaatschapsprijs of bijdrage aan materiaalkosten bij een creatieve activiteit. Het college maakt hierover afspraken met de aanbieder van de voorziening.
Versie consultatie definitief
19
De aanbieder moet transparant zijn over de kosten die hij in rekening brengt en dit op een duidelijke en begrijpelijke manier kenbaar maken aan de cliënt die gebruik maakt van de voorziening. Dit kan op een bord in de instelling, op een website, met een brief of op een andere duidelijke wijze. Artikel 4.1.2 Inkomensafhankelijke eigen bijdrage maatwerkvoorziening en pgb De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb is inkomens- en vermogensafhankelijk. De hoogte van de eigen bijdrage wordt begrensd door landelijk criteria, opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015. Ook voor een woningaanpassing van een minderjarig kind is een eigen bijdrage verschuldigd. Deze eigen bijdrage wordt in rekening gebracht bij de onderhoudsplichtige ouders, waaronder ook wordt verstaan de stiefouders en anderen die de jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Ook wordt tot de ouders gerekend de verwekker van een kind tegen wie een vaderschapsactie is toegewezen. Daarnaast kan de eigen bijdrage in rekening worden gebracht bij degene die samen met de ouder het gezag uitoefent over een jeugdige. In de wet is opgenomen dat geen bijdrage is verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet. In de wet is tevens opgenomen dat als ouders gescheiden wonen en er geen alimentatie is bepaald, alleen die ouder bijdrageplichtig is dien onmiddellijk voorafgaand aan de verstrekking van de woningaanpassing of het persoonsgebonden budget recht op kinderbijslag heeft. In het derde lid is opgenomen dat voor een aantal voorzieningen geen eigen bijdrage verschuldigd is. Voor het gebruik van Vervoer op Maat voor sociaal-recreatief is alleen een bijdrage verschuldigd op basis van het volle openbaar stadsvervoertarief verschuldigd. Dit is geregeld in artikel 4.1.5. In de wet is geregeld dat voor cliëntondersteuning geen eigen bijdrage verschuldigd is. Aangezien een doventolk in het verlengde hiervan ligt, is ook voor de doventolk geen eigen bijdrage verschuldigd. Artikel 4.1.3 Berekening eigen bijdrage maatwerkvoorziening en pgb In het besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 is opgenomen dat, afhankelijk van de situatie van de cliënt (AOW-gerechtigd of niet, alleenstaand of niet) een basisbedrag verschuldigd is. Heeft een cliënt een hoger bijdrageplichtig inkomen dan voor dit basisbedrag geldt, dan is de cliënt een percentage van dit meerdere inkomen verschuldigd als eigen bijdrage. De hoogte van de eigen bijdrage wordt derhalve begrensd op grond van dit bijdrageplichtig inkomen. Als er meerdere maatwerkvoorzieningen worden verstrekt, wordt de eigen bijdrage voor al deze maatwerkvoorzieningen samen begrensd door het bijdrageplichtige inkomen van de cliënt. Zou de kostprijs van de voorziening per periode hoger uitvallen dan de berekende eigen bijdrage op grond van inkomen en vermogen, dan wordt de eigen bijdrage over die periode gemaximeerd op de kostprijs.
Versie consultatie definitief
20
In het derde lid is opgenomen hoe lang iemand een eigen bijdrage verschuldgd is. Bij dienstverlening geldt dat de eigen bijdrage verschuldigd is over iedere periode waarin dienstverlening is geboden. Ook als bijvoorbeeld een week geen dienstverlening is geboden, maar de andere weken wel, is een cliënt een eigen bijdrage verschuldigd. In hoeverre de kostprijs van de dienstverlening hierdoor wijzigt, is afhankelijk van het contract dat de gemeente met de dienstverlener heeft afgesloten. Zodra de indicatie voor de dienstverlening wordt ingetrokken, vervalt ook de verschuldigdheid van de eigen bijdrage. Voor een voorziening in natura is de eigen bijdrage verschuldigd zolang de cliënt in het bezit is van de voorziening. Als de kostprijs eerder is voldaan, eindigt de verplichting tot het betalen van de eigen bijdrage zodra de kostprijs is voldaan. Ditzelfde geldt voor de eigen bijdrage over een eenmalig pgb. Bij een periodieke pgb-verstrekking is de cliënt een eigen bijdrage verschuldigd over iedere periode waarin een pgb is verstrekt. Als een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een eigen bijdrage is verschuldigd, dan komt de betaalde eigen bijdrage allereerst ten goede van de voorziening die incidenteel is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is. Op deze manier worden de kosten van deze voorziening als eerste “afbetaald”. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Artikel 4.1.4 Eigen bijdrage verblijf Bij verblijf in de opvang of beschermd wonen is een eigen bijdrage verschuldigd die berekend wordt over de kostprijs van de voorziening. De eigen bijdrage is in principe gelijk aan de kostprijs. De cliënt moet echter altijd de beschikking houden over een bedrag voor zak- en kleedgeld, vermeerderd met de standaardpremie voor de ziektekostenverzekering, gecorrigeerd met de zorgtoeslag, omgerekend naar een periode van 4 weken. In het derde lid is geregeld het bijdrageplichtig inkomen wordt verminderd met dezelfde componenten als ook zijn opgenomen voor de Wet langdurige zorg. Er vindt een correctie plaats voor het bedrag van de standaardpremie, omdat deze al is verdisconteerd via het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De eigen bijdrage voor de opvang met verblijf of beschermd wonen blijft ook doorlopen bij tijdelijke afwezigheid van de cliënt. Immers, de cliënt houdt de beschikking over de plek/woonruimte binnen de opvang en ook de overige kosten voor de opvang blijven gewoon doorlopen, al maakt de cliënt er niet feitelijk gebruik van. Dit was op dezelfde manier geregeld onder de AWBZ. Als de cliënt nog een woning heeft waarvoor huur of hypotheek is verschuldigd, kan gedurende maximaal 6 maanden een lagere eigen bijdrage worden betaald. Ook hierbij wordt aangesloten bij de systematiek zoals gold bij de AWBZ.
Versie consultatie definitief
21
Als de cliënt in een vorm van opvang verblijft waarbij hij zelf woonruimte huurt of in bruikleen heeft van de eigen bijdrage, dan valt dit niet onder het begrip “verblijf”. Hij is voor de woonruimte een bijdrage voor de woonkosten verschuldigd (zie 4.1.5). Hij is dan alleen een eigen bijdrage verschuldigd voor de ondersteuning die hij ontvangt.
Paragraaf 4.2 Vaststelling kostprijs Artikel 4.2.1 Vaststelling kostprijs pgb De kostprijs van een pgb is altijd gelijk aan de hoogte van het pgb. Artikel 4.2.2 Vatstelling kostprijs maatwerkvoorziening in natura Bij een maatwerkvoorziening in natura zijn diverse situaties mogelijk: Er is sprake van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening, anders dan voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen. Bijvoorbeeld voor een woonvoorziening, rolstoel of scootmobiel. Als de gemeente de maatwerkvoorziening inkoopt, dan is de kostprijs gelijk aan de inkoopprijs die de gemeente verschuldigd zou zijn. Hier kunnen ook de onderhoudskosten bij inbegrepen zijn. In dat geval wordt de kostprijs derhalve afgeleid van de contracten die de gemeente heeft met leveranciers of wordt vastgesteld op basis van marktonderzoek of het opvragen van offertes. Als de gemeente de maatwerkvoorziening huurt, dan wordt de kostprijs per periode vastgesteld en is deze gelijk aan de huurprijs die de gemeente per periode betaalt. Er is sprake van een voorziening voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen. Een dergelijke voorziening wordt over meerdere periodes verstrekt, waardoor er geen eenmalig bedrag aan is op te hangen. De kostprijs wordt daarom per periode vastgesteld op de kosten die de gemeente op grond van een subsidierelatie of contract met de aanbieder verschuldigd is voor de dienstverlening, opvang of beschermd wonen.
Hoofdstuk 5
Kwaliteit, klachten en inspraak
Artikel 5.1 Kwaliteitseisen In artikel 3.1 van de wet staat dat de aanbieder van een voorziening er zorg voor moet dragen dat een voorziening van goede kwaliteit is. De voorziening wordt in ieder geval: a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt; b. afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt; c. verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard; d. verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt. In dit artikel worden de wettelijk vastgestelde kwaliteitseisen die worden gesteld aan de aanbieder verder uitgebreid. Zo zal het college een keurmerk of vergelijkbare kwaliteit eisen van een aanbieder, als er voor zijn branche een keurmerk bestaat. Daarnaast worden er eisen gesteld aan het ingezette personeel. Ook wordt er op gewezen dat de hoofdaannemer er zorg voor draagt dat de door hem ingezette onderaannemers aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen.
Versie consultatie definitief
22
De kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten die met de aanbieders worden afgesloten. De kwaliteitseisen hebben geen betrekking op de kwaliteit van de voorziening die een cliënt met een pgb inkoopt. Welke kwaliteitseisen de cliënt wil stellen, is in eerste instantie aan de pgb-houder. Het college toetst slechts in algemene zin, mede in relatie tot doelmatigheid, veiligheid en doeltreffendheid. Artikel 5.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden Het college is verplicht de tarieven die voor de dienstverlening, opvang en beschermd wonen worden vastgesteld op zodanige wijze vast te stellen dat er sprake is van een goede prijskwaliteitverhouding. Dit artikel handelt over de tarieven van aanbieders. Aanbieders zijn volgens artikel 1.1.1 natuurlijke personen of rechtspersonen die jegens het college verplicht is een algemene of maatwerkvoorziening te leveren. Het gaat dus niet om dienstverleners die een cliënt met een pgb betaalt. In het tweede lid wordt aangegeven waarmee het college in ieder geval rekening houdt bij de vaststelling van de budgetten. a. de personele kosten voor de inzet van voldoende geschoold en ervaren personeel in relatie tot de doelgroep aan wie de ondersteuning wordt geboden, waarbij sprake is van een reële mix van opleiding en ervaring; b. een redelijk percentage voor overheadkosten; c. een redelijke norm voor inzetbaarheid van personeel De personele kosten zijn bijvoorbeeld afhankelijk van het type voorziening, de aard van de doelgroep of de ernst van de beperking.. Bij “zwaardere” cliënten zal ook beter opgeleid of gespecialiseerd personeel nodig zijn, wat hogere kosten met zich meebrengt. De gemeente gaat uit van een reële mix van opleiding en ervaring van het personeel en de verplichtingen die er gelden op basis van CAO’s. Onder overheadkosten vallen kosten van personele ondersteuning (leidinggevenden, secretariaat, management & staf) en overige kosten (vervoer, ICT, communicatie, werkruimte, reserveringen, kapitaallasten, innovatie, administratieve lasten et cetera). De inzetbaarheid van een medewerker wordt beïnvloed door zaken als ziekteverzuim, vakantie, verlof, studie, overlegtijd, reistijd, etc. Dit is niet voor alle functies gelijk. In het derde lid wordt aangegeven dat daarnaast kritisch wordt gekeken naar bezoldigingen en ontslagvergoedingen van medewerkers, bestuurders en toezichthouders. Als deze in een kalenderjaar boven de zogenaamde WNT-norm uitkomen, kan het college besluiten de vergoeding over dat kalenderjaar met dat meerdere te korten. In het vierde lid staan extra criteria voor het vaststellen van de juiste budgetten voor overige voorzieningen, zoals bijvoorbeeld voor de levering van trapliften en rolstoelen. Voor dit soort voorzieningen gelden andere kwaliteitseisen en worden ook andere taken van de leverancier verwacht. Artikel 5.3 Medezeggenschap en klachten Iedere aanbieder van een maatwerkvoorziening is verplicht te beschikken over een klachtenprocedure.
Versie consultatie definitief
23
Daarnaast heeft de cliënt de mogelijkheid om bij de gemeentelijke organisatie een klacht in te dienen. Voor aanbieders van maatwerkvoorzieningen voor dienstverlening is het daarnaast verplicht om een regeling te treffen voor medezeggenschap. Dit zal in veel gevallen een cliëntenraad zijn. Op deze manier kunnen cliënten invloed uitoefenen op besluiten die voor hen van belang zijn. De aanbieders zijn verplicht helder te maken hoe de medezeggenschap en klachtenregeling bij hun organisatie is geregeld. Artikel 5.4 Melding calamiteiten en geweld De aanbieder van een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening dient te handelen conform de regels en afspraken die gelden voor de Rotterdamse meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en het Samenwerkingsverband SISA, verwijsindex risico’s jeugdigen Rotterdam. De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder. Artikel 5.5 Betrokkenheid ingezetenen bij de uitvoering van de wet De door het college ingestelde adviesraad wordt nauw betrokken bij de beleidsvoorbereiding en –evaluatie met betrekking tot de wet. De raad mag gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen en voert periodiek overleg over de uitvoering van de wet, waarbij ze zelf ook agendapunten mag aandragen. Daarnaast kan het college kleine doelgroepen apart benaderen voor overleg en advies. De adviesraad wordt ambtelijk ondersteund.
Hoofdstuk 6
Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet
Artikel 6.1 Tegengaan oneigenlijk gebruik De raad zet in op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Daartoe is in dit artikel een aantal maatregelen opgenomen die in dit kader in ieder geval van het college worden verwacht. Het gaat bijvoorbeeld om een goede toegangsprocedure, resultaatsturing, monitoring en het aanwijzen van toezichthouders. Ten aanzien van pgb-verstrekkingen speelt daarnaast een rol dat er sprake is van een trekkingsrecht: de cliënt krijgt het pgb niet in handen, maar de rekeningen worden gedeclareer bij het SVB die deze vervolgens na controle uitkeert. Artikel 6.2 Terugvordering De terugvordering van een maatwerkvoorziening geschiedt op basis van de kostprijs van de maatwerkvoorziening. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat het college de maatwerkvoorziening terug te halen. Ook een met een pgb betaalde voorziening kan het college in voorkomende terugvragen als het besluit tot verstrekking van het pgb is ingetrokken.
Versie consultatie definitief
24
Pas als het terug te betalen bedrag is voldaan, meldt het college dit aan het CAK, zodat een herberekening van de verschuldigde eigen bijdrage kan plaatsvinden.
Hoofdstuk 7
Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 7.2 Overgangsbepalingen In de wet is overgangsrecht opgenomen voor cliënten die vanuit de AWBZ onder de verantwoordelijkheid van de gemeente komen te vallen. Om die reden zijn voor deze doelgroep geen overgangsbepalingen opgenomen in deze verordening. De overgangsbepalingen hebben slechts betrekking op de situatie waarin voor inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor ondersteuning is ingediend. In het eerste lid is geregeld dat op een aanvraag die voor 1 januari 2015 is ingediend, maar waarop op 1 januari 2015 nog niet is beslist, de afhandeling geschiedt op basis van de deze verordening en dus met toepassing van de Wmo 2015. In bezwaarprocedures is de regelgeving van toepassing die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit waartegen bezwaar is ingediend. In de verordening zijn eisen opgenomen die betrekking hebben op de werkwijze en organisatie van aanbieders van (maatwerk)voorzieningen. Er kan sprake zijn van een overeenkomst of subsidierelatie met een aanbieder die al voor de inwerkingtreding van deze verordening is ingegaan. In dat geval zullen niet altijd alle eisen zijn opgenomen die nu in de verordening zijn opgenomen. De eisen zullen dan pas kunnen worden opgenomen bij de verlenging van de overeenkomst of subsidierelatie of als er een nieuwe overeenkomst in werking treedt. Bij een cliënt op 1 januari 2015 al huishoudelijke verzorging ontving en wil overstappen naar een andere aanbieder of wil switchen tussen een voorziening in natura en pgb of vice versa, zal een heronderzoek plaatsvinden met toepassing van de criteria van de nieuwe wet en deze verordening. Hetzelfde geldt als een cliënt een uitbreiding van zijn indicatie wenst. Daardoor kan de cliënt direct worden ingepast in de werkwijze die op basis van deze verordening ten aanzien van de aanbieders van voorzieningen en vaststelling van de hoogte van een pgb wordt gehanteerd. Onder de Wmo was het niet mogelijk een eigen bijdrage te vragen voor een rolstoel, noch voor een woonvoorziening voor een minderjarige. Dat is op grond van de Wmo 2015 en deze verordening wel mogelijk. Voor een rolstoel of woonvoorziening voor een minderjarige die is verstrekt onder de Wmo zal niet alsnog een eigen bijdrage worden gevraagd.
Versie consultatie definitief
25