Door Paul van der Linden en Tim Mies MT2a
Taak 2.1.2 – Samenwerken Inhoud Taak 2.1.2 – Samenwerken ........................................................................................................ 1 Inhoud .................................................................................................................................... 1 Inleiding .................................................................................................................................. 2 Arbeidsverhouding ................................................................................................................. 3 Opdracht 1 Primaire groepen ............................................................................................ 3 Opdracht 2 Secundaire groepen ........................................................................................ 3 Opdracht 3 Macht in relaties ............................................................................................. 3 Opdracht 4 Politiek............................................................................................................. 4 Socialisatie.............................................................................................................................. 4 Opdracht 5 Socialisatie en internalisatie ........................................................................... 4 Opdracht 6 .......................................................................................................................... 5 Opdracht 7 .......................................................................................................................... 5 Opdracht 8 .......................................................................................................................... 6 Arbeidsverhoudingen................................................................................................................. 6 Opdracht 9 .......................................................................................................................... 6 Opdracht 10 ........................................................................................................................ 6 Opdracht 11 ........................................................................................................................ 7 Opdracht 12 ........................................................................................................................ 7
Inleiding Deze periode krijgen wij lesbrieven en opdrachten over Samenleven, of socialisatie. En informatie over verschillende groepen.
2
Arbeidsverhouding
Opdracht 1 Primaire groepen Familie is bijvoorbeeld een primaire groep. Ook je vrienden of je vriendin is iemand uit je primaire groep. Met je familie waar je hecht mee omgaat heb je een persoonlijke relatie. Dit zijn mensen waar je lief en leed mee deeld, bijvoorbeeld je vriend of vriendin. Dit zijn mensen die hacht met je leven in jou persoonlijk leven. Ook mensen waarmee je werkt op je werk of op school zijn uit je primaire groep. Je gaat er vaker, direct mee om of bent fan van de zelfde soort muziek. Dit zijn mensen die je helpen of die jij ondersteund. Je hebt er een persoonlijke, vriendschappelijke of intieme geliefde relatie mee. Wij hebben onze eigen groepen zoals onze eigen familie, waarmee wij dagelijks in omgang zijn. Ook onze vriendinnen zijn belangrijk voor ons. Deze komen allen uit de primaire groep.
Opdracht 2 Secundaire groepen Deze relaties heb je vanwege wederzijdse belangen of verplichtingen. De economie speeld hier vaak een belangrijke rol. Bijvoorbeeld op je werk moet je werken voor je baas. Maar je baas heeft ook de plicht om jou je salaris uit te betalen. Op school moet je met je leeraar werken. Dit uit jou belang om meer kennis bij te krijgen. Wij als klasgenoten hebben een sterke band maar daarnaast hebben wij een contact in de secundaire groep vanwege de wederzijdse belangen of verplichtingen die wij hebben naar school en docenten.
Opdracht 3 Macht in relaties Fysieke macht Ruzie tussen twee mensen wordt wel eens opgelost met fysieke kracht. Zo wint de sterkste en dus heeft die meer macht. Ook kinderen krijgen wel eens een corrigerende tik van hun ouders. Dit om te laten merken dat ze meer macht hebben. In de 2e groep heb je bijvoorbeeld je mede sporters. Of juist je tegenstanders die met kracht meer macht proberen uit te oefenen op jou en je sport. Economische macht Met geld heb je meer macht. In groep 1 heb je bijvoorbeeld meer macht om een mooiere auto te kopen dan iemand anders. Of iemand omkopen bijvoorbeeld. In groep 2 is dat bijvoorbeeld dat je je eigen personeel kan inhuren en voor je kan laten werken. Politieke macht De overheid heeft veel macht. De overheid beheerd de wet en zal er ook alles aan doen om jou daar naar te laten streven. In een bedreif is dat ook zo. De baas bepaald de regels en je
3
zal er voor moeten zorgen dat je je er aan houdt. Anders is je werkplek niet meer zeker binnen dat bedreif. Kennis Met kennis heb je meer macht. Mensen die slimmer zijn, of verstandiger als het ander krijgt dit persoon meer aanzien. Iedereen is afhangkelijk van elkaar. Zo is niet iedereen goed in alles. Vriendschap en liefde Mensen hebben een persoonlijke of zakelijke relatie, maar altijd is er vriendschap en liefde bij betrokken. Zo doen mensen dingen voor elkaar. Ze helpen elkaar in omstandigheden. Zo ook juist niet als het niet goed gaat tussen de vriendschap of liefde.
Opdracht 4 Politiek Mijn mening is dat er wel invloed moet zijn van de overheid anders zal er hoogstwaarschijnlijk een totale chaos ontstaan, omdat mensen wel een verzekering moeten hebben, omdat ze anders om kosten te besparen geen verzekering nemen. En dus als er problemen komen met de gezondheid mensen in de problemen komen omdat ze dan geen hulp krijgen, of het niet kunnen betalen. Verders vind ik wel dat de overheid zich er verders niet zoveel mee moet bemoeien, omdat als ze dat wel doen, de belasting en accijnzen allemaal omhoog gaan. Benzine word duurder, sigaretten worden duurder, dus ik vind wel dat de overheid zich met bepaalde zaken moet bemoeien, maar er verders buiten moet blijven, en gewoon omdat ze de prijzen altijd maar hoger maken, om de spaarkas te spekken. De test: Wij zijn niet uitgesproken links of rechts, wat de economie betreft. De overheid mag op sommige punten best ingrijpen, maar alleen als het niet anders kan. wij staan daarnaast ambivalent tegenover maatschappelijke veranderingen. Waarschijnlijk vinden wij wel dat we er in Nederland de laatste decennia op vooruit zijn gegaan, maar aan de andere kant zien we ook dingen die ons absoluut niet bevallen, zoals misschien de seksualisering van de maatschappij. We maken ons wat dat betreft een beetje zorgen over de toekomst. We zijn verder op zoek naar een tussenweg in het moderne leven, tussen geld kunnen verdienen aan de ene kant, en aandacht voor milieu, kunst, en andere mensen aan de andere kant. Misschien zijn wij blij dat wij op zondag nog even snel een boodschap kunnen doen, maar een totale 24‐uurs‐economie hoeft voor ons niet perse. Tot slot zien we met al die verschillende religies maar één oplossing: religie mag geen enkele invloed hebben op de politiek. we vinden dat geloof bij uitstek een privézaak is. Onze partijen zijn daarom: D66 en PvdA.
Socialisatie Opdracht 5 Socialisatie en internalisatie
4
Socialisatie: Een proces waarbij je de normen en waarden van familie of cultuur aanleert. Dmv het samenleven in onze samenleving. Internalisatie: Het leren van een automatisme voor het dagelijks leven waaraan je moet voldoen, om niet raar gevonden te worden. Veel buitenlandse jongeren leren in Nederland snel en gemakkelijk onze manieren aan. Door omgang met Nederlandse jongeren is het inburgeren geen enkele moeite. Ze doen dit om niet het “buitenbeentje” van de maatschappij te worden. En de meeste merken er niets van en gaan gewoon mee met de stroming. “Go with the flow”. Socialiserende instituties: ‐ Gezin, je leert hier manieren aan, en wie er de baas is. Soort van discipline. ‐ School, samenwerken en leren dat iedereen dezelfde rechten heeft. ‐ Werk, samenwerken en respect hebben voor mede collega’s en baas. ‐ Overheid, zorgen dat je zorg draagt voor de medemens en in beleid leeft. ‐ Media, nieuwtjes en talen van andere landen, je leert hoe mensen ergens anders in een ander gebied leven. (cultuur) Dit zijn belangrijke factoren voor het bijleren van normen en waarden.
Opdracht 6 Voorbeeld, als je bij een bedrijf voor stand en interieurbouw werkt, heb je normaal handige bedrijfskleding aan. Maar als je naar een klant moet om de offerte toe te lichten, wordt er van je geëist dat je er netjes en verzorgd uitziet. Ga je dan in je gewone werkkleding dan zal je chef je duidelijke zeggen dat je je niet aan de regels houdt. Hij stuurt je misschien wel naar huis om je te gaan verkleden. Er vindt dus sociale controle plaats. Sociale controle vind je op veel plaatsen in de samenleving. Als bijvoorbeeld in een huis wordt in gebroken waarvan de bewoner op vakantie zijn, zullen de buren meestal meteen de politie bellen. Belonen: “dank u wel” zeggen als je in een winkel door een verkoper leuk bent geholpen of de fooi die je een ober geeft na een leuk avondje uit. Straffen: een boete voor iemand die door rood licht rijd, de gele kaart die een voetballer na een overtreding krijgt en het terugzetten in functie als je in een bedrijf slecht functioneert.
Opdracht 7 Scholen: niet echt streng, maar dit is ook niet nodig. Als werk niet gedaan word straf je jezelf er mee. En niet de leraar. Het is jouw toekomst, niet de zijne. Controle: Proefwerken en gedrag tegenover leraren en leerlingen. Belonen: Goed punt en vriendschap tussen medewerkers van school en leerling. Straffen: Herkansing altijd ruzie en dus mogelijk schorsing of erger. 5
De overheid: De overheid is met bepaalde zaken té streng. Zoals het rookverbod dat sinds 1 juli is ingegaan. Dit slaat echt totaal nergens op! Je hoort gewoon te roken tijdens het drinken van een pilsje. Mensen kiezen er toch zelf voor om naar een kroeg te gaan. Daar hoort dus ook bij dat er gerookt word. Het blijft en is altijd de keuze van de mensen die ernaartoe gaan. Controle: Inspecteurs komen langs en controles op wegen (alcohol, rijbewijs),belastingen Belonen: Goedgekeurd en bij controles bijvoorbeeld een “bobsleutelhanger”, belasting teruggave, subsidies. Straffen: Boetes, rijbewijs kwijt, belastingaanslagen en mogelijk celstraffen.
Opdracht 8 Wij doen ons voor als leerlingen, die alles doen op school. Thuis proberen wij de perfecte zoons uit te hangen.
Arbeidsverhoudingen
Opdracht 9 Informele verhoudingen, gaat het om persoonlijke verhoudingen op de werkplek, sommige collega’s liggen je nu eenmaal beter dan anderen. Formele verhoudingen, zijn gebaseerd op taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden binnen een bedrijf. Uit de verdeling van taken en functies vloeit voort dat de een leidinggeeft en de andere ondergeschikt is. Als er geen informele en formele verhoudingen zijn veroorzaken we chaos en komt er nergens niets van.
Opdracht 10 Een functioneringgesprek is een gesprek tussen leidinggevende en een ondergeschikte over het functioneren van beiden. Het gaat niet alleen over de ondergeschikte maar ook over de leidinggevende. Een beoordelinggesprek beoordeelt de leidinggevende of een werknemer zijn werk goed doet. In dit gesprek heeft de werknemer weinig eigen inbreng. Er wordt besproken of de prestaties van de afgelopen periode goed of minder goed zijn geweest in de ogen van de leidinggevende. Bij een slecht functioneringsgesprek is het mogelijke gevolg dat de werknemer een minder grote beloning krijgt of een verlaging van functie.
6
Opdracht 11 OR is een groep gekozen werknemers die opkomt voor de belangen van de werknemers en overlegt met het management over het beleid en het functioneren van het bedrijf. Wie zitten erin? Werknemers Taken en bevoegdheden: Overleg over het beleid en het functioneren van het bedrijf.
Opdracht 12 Tijdens de industriële revolutie waren de arbeidsomstandigheden heel slecht, er was kinderarbeid en arbeiders maakten in de fabrieken werkdagen van 16 uur en verdiende nauwelijks genoeg om van te kunnen leven. Vakbonden komen zowel op voor de individuele belangen van elk vakbondslid afzonderlijk, als voor de collectieve belangen van groepen werknemers in een bepaald bedrijf of een hele bedrijfstak. Wij zouden gaan staken als onze salarissen niet genoeg met de inflatie omhoog gaan, dus als onze koopkracht er door achteruit gaat. Wij volgens gewoon de CAO want dan heb je meer kans op succes, want als je in je eentje gaat protesteren hebben de werkgevers zoiets van. Voor jouw zijn er 10 anderen. Als je met meer bent heb je dus meer kans op succes.
7