SJABBAT SJALOM Jaargang XI, Nr. 421
Parasjat Tsav
8 Niesan 5772 30/31 maart 2012
Sjabbat Hagadol
Overzicht Parasjat Tsav
D
e Tora richt zich tot Aharon en zijn zonen om hen nog meer lessen te leren, die betrekking hebben op hun dienst. De as van het korban olah – het offer dat de hele nacht op het altaar brandt – moet daar door de kohen worden weggehaald, nadat hij zijn speciale linnen kleren heeft uitgedaan. Het olah wordt gebracht door iemand die vergeten is een positief gebod van Tora te doen. De kohen mag de huid houden. Het vuur op het altaar moet constant brandend gehouden worden. Het korban mincha is een meel offer dat bestaat uit fijn meel, olie en specerijen. Een handvol ervan wordt op het altaar verbrand en een kohen eet de rest op voordat het gaat gisten. De parasja beschrijft de speciale korbanot die iedere dag door de kohen ĝ adol geofferd worden, en door de zonen van Aharon en hun toekomstige afstammelingen, op de dag van hun inauguratie. Het korban chataat – het schuldoffer dat gebracht wordt na een onopzettelijke overtreding, wordt beschreven, evenals de wetten voor het slachten en het sprenkelen van het bloed van het korban asjam – het schuldoffer. De details van korbanot sjelamiem – verschillende vredeoffers – worden beschreven, waaronder het verbod om het korban todah – het dankoffer – ongegeten tot de ochtend achter te laten. Alle offers moeten verbrand worden, wanneer de tijd dat zij gegeten mogen worden is verstreken. Een offerdier mag niet geslacht worden met de bedoeling om het na de toegestane tijd te eten. Wanneer korbanot onrein zijn geworden, mogen zij niet meer worden gegeten, maar moeten verbrand worden. Men mag een ritueel onrein korban niet eten. Bloed en chelev – de verboden dierlijke vetdelen – mag men niet eten. Aharon en zijn zonen mogen van ieder korban sjelamiem het borststuk en de schenkel hebben. De inauguratie ceremonie voor Aharon, zijn zonen, het Misjkan en alle bijbehorende gebruiksvoorwerpen wordt beschreven. Door Ohr Somayach in Jeruzalem, Israël ©1998 Ohr Somayach International - Alle rechten voorbehouden
De Haftara voor Sjabbat HaGadol De Parasja van deze week is Parasjat Tsav. Maar het is de Sjabbat voor Pesach en dat noemen we de Sjabbat HaGadol. De Hafatara wordt dan gelezen uit Malachie 3:4-24. De Profeet Malachi voorspelt dat Hasjem blij zal zijn met de toekomstige offers van Israël. Hasjem stoort zich echter aan het wangedrag van Israël en daar zal Hij streng naar handelen. Hasjem keurt het af dat de Joden de giften voor de Kohaniem achterhouden. Het Joodse volk mag 90% van hun inkomen houden, en hoeft slechts 10% af te dragen aan mensen die dat meer nodig hebben, en als erkenning daarvoor zullen zij de bron van zegen van Hasjem zijn. Hasjem zegt, dat wanneer het Joodse volk zich houdt aan de voorschriften van ma’aser (het geven van een tiende van iemands inkomen aan de armen), dat dan hun lippen rauw zullen worden van het herhaalde zeggen van „Baroech Hasjem” „Dank U, Hasjem, ik heb veel om dankbaar voor te zijn.” Vervolgens wordt Israël vermaand dat zij Hasjems voorzienigheid en bescherming in twijfel trekken. In de toekomst zal Hasjem grote beloningen geven aan hen die Hem trouw zijn gebleven. De grote Dag des Oordeels komt eraan en de slechte mensen zullen gestraft worden en de goede beloond. Hasjem drukt het Joodse volk op het hart zich aan Tora te houden. De Haftara eindigt met de belofte dat op een zekere dag Hasjem Eliahoe Hanawie – Elia de Profeet – zal sturen, als aankondiger van de Grote Dag van de komst van de Masjiach.
Het verband met Sjabbat HaGadol De Sjabbat voor Pesach wordt „Sjabbat HaGadol” – de Grote Sjabbat – genoemd. Eén van de verklaringen voor deze naam is dat er een „groot wonder gebeurde op die Sjabbat.” De Midrasj vertelt, dat de Egyptische eerstgeborenen, bezorgd waren dat de op handen zijnde plaag hen zou uitroeien en van hun vaders eisten dat zij de Joden zouden laten gaan. Toen hun verzoek geweigerd werd, trokken zij hun zwaarden en doodden hun eigen vaders (Tosafot Sjabbat 87, Sjemot Rabba). Volgens een andere mening is de naam ‘Sjabbat Hagadol’ afgeleid van het laatste vers van de Haftara van deze dag, waarin staat dat „de grote en ontzagwekkende dag van de rechtspraak nadert.” Daar dit vers ook voorspelt dat Eliahoe zal komen om de uiteindelijke verlossing aan te kondigen, past het om dit gedeelte te lezen op de Sjabbat voor Pesach, „de tijd van de verlossing.” Onze Geleerden hebben gezegd: „In Niesan werden onze voorouders verlost, en in de toekomst zullen wij ook in die maand verlost worden.” Uitgave: Zwi Goldberg – P.O.Box 3220 – Netanya 42132 – Israël –
[email protected] – www.joodsleven.nl
1
Jaargang IX, Nr. 421
SJABBAT SJALOM — PARASJAT TSAV
8 Niesan 5772
Inzicht in Parasjat Tsav 5772 De heiliging van het oor, de hand en de voet In de parasja van deze week lezen we een beschrijving van de inwijding van Aharon en zijn zonen in het priesterschap. Hasjem had Mosjé opgedragen wat van het bloed van het inauguratieoffer te nemen en daarvan wat aan te brengen „op Aharons rechter oorlelletje, op de duim van zijn rechter hand en op de grote teen van zijn rechter voet” (8:23). Deze ceremonie moest herhaald worden voor de zonen van Aharon. Hoewel dit ritueel een gebod van Tora is, leert het ons een morele les die niet alleen op Kohaniem, maar op iedere Jood van toepassing is. Het oor, de hand en de voet werden geheiligd. Met het oor kan men horen wat de Almachtige, zowel als wat iemands medemens tegen hem zegt. Zonder oor en gehoor kan er geen zinvolle communicatie zijn met anderen, of het nu met G-d is of met zijn naaste. De hand vertegenwoordigt actie – doen en produceren. De voet van een mens vertegenwoordigt zijn vermogen om zich voort te bewegen en symboliseert vooruitgang. Toen het Mosjé geboden werd om het bloed van het inauguratieoffer aan te brengen op het oorlelletje, de duim van de hand en de grote teen van de voet, heiligde hij zowel de oren van de Kohaniem, als ook hun handen en voeten, en daarmee werden ze alledrie ingewijd in de dienst van G-d en het volk van Isaël. Toen Sjlomo HaMelech (Koning Salomo) door G-d werd uitgenodigd om Hem een verzoek te doen, vroeg hij om een luisterend hart. Opdat het hart kan horen moet er een oor zijn dat luistert. Aharon en zijn zonen moesten een gevoelig oor ontwikkelen om te horen wat de mensen hun te zeggen hadden en om gewaar te zijn wat er in hun omgeving gebeurde. Als leiders van het volk moesten zij hun angsten, zorgen en hoop aanhoren en hun geen doof oor toewenden. Ze konden zich niet afzonderen of isoleren en zij konden zeker niet ongevoelig of geisoleerd zijn van de diepste gevoelens van het volk van Israël. Wanneer hij zijn volk naar behoren wilde dienen, dan moest het oor van de Kohen geheiligd en toebereid zijn. Toen Jehosjoea Mosjé aan de voet van de berg tegemoet ging en hem naar het kamp van Israël begeleidde toen het Gouden Kalf gebouwd en aanbeden werd, hoorden ze het geluid van de massa’s, hetgeen Jehosjoea identificeerde als kol milchama – „oorlogskreten” (Sjemot 32:17). Echter, dit was „wishful thinking” van zijn kant, want hij hoopte dat er in het legerkamp waren die tegen die afgderij waren en die bereid waren daartegen te vechten. Maar Mosjé, de ervaren leider, corrigeerde zijn leerling en vertelde hem dat dit helaas het geluid was van ongeremde feestviering. Jehosjoea had nog niet het oor van een leider en inderdaad, volgens onze Geleerden (Talmoed Jeroesjalmi, Ta’aniet 4:5) vermaande Mosjé hem met de woorden: „Iemand die is voorbestemd om het volk te leiden moet onderscheid weten te maken tussen een kol en een kol [tussen het een geluid en het andere].” Je oor is nog niet gevoelig genoeg, dus ben je nog niet geschikt als leider. Nu begrijpen we waarom de eerste stap van de inwijding van Aharon en zijn zonen het bloed van het inauguratieoffer op hun oren moest gesmeerd worden. De tweede plaats waar het bloed werd aangebracht, was op de duim van de hand, want het is niet voldoende om te kunnen horen, zelfs niet om een luisterend hart te hebben, als dat niet leidt tot actie. In het Hebreeuws is er een uitdrukking – chiboek jadajiem – hetgeen niet betekent dat men met zijn armen over elkaar zit, maar het betekent letterlijk jezelf omarmen. Zelfomarming is symbolisch voor de behoefte aan comfort en impliceert dat men niet gestoord wenst te worden. Dit kan niet de manier van doen zijn van een Kohen, een koning of een leider. Dat is de reden waarom ons verteld wordt dat de Torarol van de Joodse koning, die hem te allen tijde begeleidt, aan zijn arm bevestigd moet zijn, hetgeen symboliseert dat de leringen van Tora moeten worden omgezet in handelingen. Zonder dat zijn de beste bedoelingen en politieke ideeën van een leider nutteloos. Dat is de reden waarom de duim van de rechterhand geheiligd moest worden. Tenslotte leert het aanbrengen van het bloed aan de grote teen dat de Kohaniem, zowel als alle Joodse leiders, holchiem moeten zijn, dat wil zeggen dat zij zich moeten voortbewegen en vooruitgaat en dat zij actief moeten zijn, in tegenstelling tot hen die stilstaan, als bevroren op hun plaats. Het is interessant te weten dat engelen omdiem – zij die staan – genoemd worden, want zij kunnen geen eigen initiatief nemen of zich zelfs maar bewegen zonder daarvoor opdracht te hebben gekregen, in tegenstelling tot de mens die een holeech genoemd wordt – iemand die loopt – want hij heeft vrijheid van wil en keuze om zich te bewegen en vooruit te gaan. Inderdaad, dat is zijn opdracht en doel. De profeet zegt, in naam van Hasjem, wanneer Hij spreekt tot de Kohen Gadol: „En Ik zal je de mogelijkheid geven om te midden van deze engelen te lopen, die stilstaan” (Zecharja 3:7). Het is om deze reden dat ook de teen van de voet geheiligd moest worden door Mosjé. De hele parasja over de inwijding van Aharon en zijn zonen is uiterst belangrijk en een veelbetekenende les voor het Joodse volk voor alle tijden. 2
Jaargang IX, Nr. 421
SJABBAT SJALOM — PARASJAT TSAV
8 Niesan 5772
Een chassidisch verhaal Alleen om te zien In de stad van Kremenchug, in Oekraïne, leefden vele vrome en geleerde Joden, waaronder een aantal rijken die de gemeenschappelijke behoeften royaal financierden. Eén rijke man, de eigenaar van een graan-molen, was uitzonderlijk rijk en had veel contacten met hoge Russische ambtenaren. Na verloop van tijd verliet hij het pad van Tora-jodendom volledig. Erg trots op zijn rijkdom en hoge officiële verbindingen, bracht hij zijn tijd door met het socialiseren met de Russische ministers. Eens, terwijl de rijke molen eigenaar voor zijn werk in Petersburg was, hoorde hij dat de Rebbe Rashab [Rabbi Shalom-DovBer Shneersohn] in de stad was, en in een hotel logeerde. Hoewel hij was doordrenkt van wereldlijke wensen, had hij een sterke wens om de Rebbe te zien, die bekend was in de hele wereld voor zijn wijsheid en heiligheid. Toen de molenaar was aangekomen bij het hotel werden de chasidiem tot particuliere audiëntie met de Rebbe toegelaten, maar de begeleider van Rebbe weigerde hem onmiddellijk toe te laten, omdat anderen al zaten te wachten. In reactie, probeerde hij om met geweld naar binnen te gaan, en dit veroorzaakte een grote commotie. Toen hij het lawaai hoorde, opende de Rebbe Rashab de deur en wenkte de molenaar naar binnen. Toen de welgestelde man de kamer was binnengekomen en de Rebbe zag, voelde hij zich overweldigd van ontzag en vrees en was niet in staat om een woord uit te brengen. De Rebbe kalmeerde hem en vroeg waarom hij was gekomen, maar pas na enige tijd was hij in staat om voldoende tot zichzelf te komen om te kunnen antwoorden. „Ik kwam niet ergens voor, ik kwam enkel om u te zien,” mompelde hij. Vervolgens zegende de Rebbe hem, en hij vertrok. Jaren later, vertelde deze rijke man: „Vanaf het moment dat ik de Rebbe zag, veranderde ik volledig, want het zien van zijn heilig gezicht maakte een diepe indruk op me. Ik heb grote ministers en leiders van het Koninkrijk gezien, maar nooit voelde ik angst; maar toen ik de Rebbe zag, werd ik bevangen door een intense angst en ik besloot om mijn levenswijze te wijzigen. Toen ik thuis kwam, ik deed ik al mijn (nietkosher) eetgerei weg en begon ik mijn molen op Sjabbat sluiten.” Hij werd een goede jood in ieder opzicht en vormde een sterke binding met de Rebbe.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~ Bron: Oorspronkelijke titel: „Only to See” – met toestemming van Yerachmiel Tilles vertaald van http://ascentofsafed.com/. Yerachmiel Tilles is mede-oprichter en mede-directeur van Ascent-of-Safed, en redacteur van Ascent Quarterly en van AscentOfSafed.com en KabbalaOnline.org websites. Heeft heeft honderde verhalen gepubliceerd. Hij vraagt: VERSPREIDT DIT VERHAAL NIET ZONDER EXPLICIETE TOESTEMMING.
Hilchot Pesach Bedikat chameets 1. Tora heeft ons verboden chameets in huis te hebben op Pesach. Wie toch chameets in huis heeft, overtreedt twee verboden, zelfs al eet hij er niet van: er staat geschreven: er mag geen chameets bij je gezien worden, noch mag er iets dat gisting kan veroorzaken gezien worden in je hele gebied. En voorts staat er geschreven: Zeven dagen mag al wat gisting kan veroorzaken, niet gevonden worden in jullie huizen. Deze twee verboden staan bekend als het ‘verbod om het te zien’ en ‘het verbod om gevonden te worden’. 2. Voorts heeft Tora ons opgedragen om al het chameets weg te ruimen: maar op de eerste dag moeten jullie alles was gisting kan veroorzaken wegruimen uit jullie huizen. Het kan niet zijn, dat Tora bedoelt dat wij inderdaad op de eerste dag Pesach het chameets moeten wegruimen, want we hebben al geleerd dat gedurende zeven dagen er geen chameets gezien of gevonden mag worden. Daarom begrijpt de Talmoed dat 3
Jaargang IX, Nr. 421
SJABBAT SJALOM — PARASJAT TSAV
8 Niesan 5772
dit gebeuren moet op de dag ervoor. En daarom ook staat er in de vertaling van Dr. Dasberg: reeds op de eerste dag moeten jullie (…) weggeruimd hebben. Onze geleerden hebben vastgesteld, dat de eerste helft van de dag vóór Pesach men chameets mag eten, maar dat men op de tweede helft van de dag het chameets niet meer in bezit mag hebben. De helft van de dag is wanneer de zon op het hoogste punt aan de hemel staat, het zesde uur op de dag, noentijd. Omdat men vroeger geen klokken had en zich makkelijk in de tijd kon vergissen hebben de geleerden de grens twee uur vervroegd, zodat men nu nog slechts de dag voor Pesach chameets mag eten tot het eind van het vierde uur op de dag*. Gedurende het vijfde uur op de dag mag men het chameets dat men in zijn bezit heeft, nog verkopen aan een niet-jood. Daarna hebben de geleerden verboden om het nog in zijn bezit te hebben. 3. Men moet het huis op chameets doorzoeken op de avond voor Erev Pesach, dat wil zeggen op de vooravond van de 14 Niesan. 4. Iedereen moet zijn huis schoonmaken voordat het zoeken begint. Het is de minhağom de schoonmaak van het huis te doen op de dag of dagen vóór de 14 Niesan. Men moet de zakken van kleren binnenste buiten halen en nakijken op chameets dat men er misschien onbewust heeft ingestopt, zoals snoepjes voor kinderen e.d. 5. Het is een minhağom tien kleine stukjes chameets verspreid door het huis te leggen, voordat men met het zoeken begint, op plaatsen waar degene die zoekt ze zal vinden. Zo zal men geen nodeloze beracha zeggen. Men moet wel oppassen dat het chameets niet kruimelt. Men kan bijvoorbeeld kleine stukjes brood of koek in stukjes doorzichtig plastic wikkelen. Indien men echter die stukjes chameets niet heeft gelegd, maakt men toch de beracha. De reden is, dat de mitswa eigenlijk het zoeken naar het chameets betreft en men heeft ingedachte het wegruimen dat men de volgende dag doet. 6. Men moet daarmee onmiddellijk na het uitkomen van de sterren beginnen, zodat men het later op de avond niet zal vergeten. Men moet zoeken met behulp van het licht van een kaars en men zoekt in alle hoeken en gaten waarin chameets gekomen kan zijn. We zoeken ’s avonds omdat dan de kaars meer licht geeft en omdat dan de meeste mensen thuis zijn. 7. Het is verboden enig werk te doen of te eten vanaf een half uur voordat men moet gaan zoeken. Het is ook verboden om in die tijd een bad of douche te nemen. 8. Het is wel toegestaan om Tora te leren, voordat men zoekt, maar slechts tot de tijd voor het zoeken is aangebroken. 9. Iemand die rouwt over een dode, die nog niet begraven is, hoeft niet naar chameets te zoeken maar moet een ander voor zich laten zoeken. 10.
In het algemeen geldt dat men eerst ma’ariv davvent en daarna zoekt men naar chameets.
11. Men moet een niet druipende waskaars gebruiken. Het mag geen gevlochten kaars zijn zoals men gebruikt bij havdala, want dat zou brand kunnen veroorzaken, ch.w. De kaars moet gemaakt zijn van kosjer materiaal, zodat, wanneer het kaarsvet ergens op druipt, dat niet onbruikbaar wordt. Het is in principe toegestaan om te zoeken met behulp van een elektrische zaklantaarn, maar een Jerat Sjamajiem zal een mitswa, die men maar eenmaal per jaar kan uitvoeren, zo mooi mogelijk willen doen op de manier zoals onze voorvaders dat deden. 12. Voordat men begint te zoeken, wast men zijn handen, opdat die schoon zijn, en dan zegt men de beracha: Asjèr kiddesjanoe bemitswotav wetsiewanoe ’al bi’oer chameets – die ons geheiligd heeft met Zijn voorschriften en ons geboden heeft het chameets weg te ruimen. Men praat niet tussen de beracha en het begin van het zoeken. Het is het beste om in het geheel niet te praten over andere zaken tijdens het hele zoeken. Maar wanneer men, nadat men reeds begonnen was met zoeken, toch gepraat heeft, hoeft men niet meer opnieuw de beracha te maken. Het is tijdens het zoeken toegestaan te spreken over zaken die met het zoeken te maken hebben; dat is geen onderbreking. 13. Het is toegestaan dat het hoofd van het gezin de beracha zegt, waar de overige leden van zijn gezin bij aanwezig zijn en dan gaat ieder vervolgens in zijn eigen kamer zoeken, vertrouwende op die ene beracha, die
*
Omdat Nederland de Midden-Europese tijd aanhoudt, dat is ongeveer de zonnetijd van Berlijn, en omdat in Berlijn de zon ongeveer 40 minuten eerder op zijn hoogste punt staat dan in Nederland, valt noen ’s winters om ongeveer 12.40 uur, en ’s zomers om ongeveer 13.40 uur. Het eind van de tijd dat men nog chameets mag eten, is ongeveer twee uur daarvoor; volgens de wintertijd is dat tot ongeveer 10.40 uur. Voor de exacte tijd, die van jaar tot jaar schommelt, raadplege men de plaatselijk gepubliceerde tijden.
4
Jaargang IX, Nr. 421
SJABBAT SJALOM — PARASJAT TSAV
8 Niesan 5772
het gezinshoofd heeft uitgesproken. Het is echter beter wanneer een halachisch meerderjarige man zoekt. Men laat niet zoeken door een niet-joodse bediende. 14. Men moet in alle kamers en vertrekken zoeken waar chameets gebracht kan zijn. Dit geldt niet alleen voor die kamers waar men regelmatig eet, want daar is het duidelijk dat men naar chameets moet zoeken. Maar ook in die vertrekken, waar het niet waarschijnlijk lijkt dat men er is binnen gegaan met brood of koek of iets dergelijks in zijn hand, maar waar dat toch wel eens kan gebeuren. Ook daar moet men zoeken. Aan de andere kant: opslagplaatsen waar men zeker nooit met chameets naar binnen gaat, die hoeven niet onderzocht te worden. Men moet ook de sjoel doorzoeken op chameets. Vroeger was het niet zo de gewoonte als tegenwoordig om met eten in de hand overal rond te lopen. Vooral kleine kinderen worden vaak allerlei etenswaren in de hand gegeven, waar zij overal mee rondlopen. Het is daarom mijn mening dat men tegenwoordig overal, waar mensen of kinderen komen, moet zoeken naar chameets. Kinderen kunnen hun chameets in allerlei onverwachte kleine hoekjes en gaatjes verbergen. Daarom moet in een huis met kinderen ook daar in die hoekjes en gaatjes gezocht worden. 15. Het is minhağom bij het zoeken een veer en een lepel te gebruiken om daarmee het chameets dat men vindt bij elkaar te vegen. 16. Men moet zoeken in auto’s, kinderwagens, tassen, tussen boeken, in en achter kasten; hier moet overal worden gecontroleerd op chameets. 18. Hieronder volgt een (onvolledige) lijst van plaatsen waar men moet zoeken: Aquarium Attachékoffertjes Auto (tussen en onder de zittingen, handschoenenkastje, asbak, kinderzitje) Baby- en kinderwagen Badkamers Balkon Bar Bensj-boekjes Berghok Boeken Boekenplanken Boodschappentassen Boodschappenwagentje Broekomslag Broodtrommel Bureauladen Cosmeticakoffertje Dameshandtasjes Dierenvoedsel Eettafel Entree van het huis Garage Gootsteen Hondenhok Juwelenkistje
Kelder Keukenkastjes en -laden Kinderkamer Kinderstoel Klerenkasten Kluisje Koektrommel Koelkast Koffers Medicijnkastje Oven Paardenstal Parfums Portemonnee Radiator Rugzak Slaapkamers Speelgoed Speelkamer Stoelen (tussen de bekleding) Stofzuiger Tallietzak Toilettafel Vogelkooi Vriezer Zolder
19. Wie ’s avonds vergeten is te zoeken, moet dat onmiddellijk de volgende ochtend doen, zodra hij zich dat herinnert. 20. Boeken die niet gebruikt zijn voor Pesach hoeven niet onderzocht te worden maar mogen niet op de tafel gelegd worden gedurende Pesach. 21. Op plaatsten waar een kaars gevaar kan opleveren, zoals in kasten met brandbare kleding of iets dergelijks, mag men een elektrische zaklantaarn gebruiken. 23. Het is het beste om het elektrische licht aan te laten tijdens het zoeken, want hoe meer licht er is hoe beter men kan zoeken. 24. Bensjboekjes moeten met het chameets verkocht worden. 5
Jaargang IX, Nr. 421
SJABBAT SJALOM — PARASJAT TSAV
8 Niesan 5772
MISJNA VAN DE WEEK PESACHIEM – HOOFDSTUK EEN Misjna 3
ים מ ִ כ ָ ח ֲ ו ַ.ר וּ בּע ִ ה ַעת ַ שׁ ְ ב ִ יתוּ ר ִ ח ֲ שׁ ַר שׂ ָ ע ָעה ָ בּ ָ ר ְ באַ ְ רוּ שׂ ָ ע ָעה ָ בּ ָ ר ְ ראַ וֹ ןא י ק ִ ד ְ וֹ בּ,ר מ ֵ וֹ דהא ָ וּ ה י ְי בּ ִ ר ַ ,ר ך ְ וֹ בּת ְק וֹ דּ ב ְ י ִ,ר שׂ ָ ע ָה ע ָ בּ ָ ר ְ אַ בּ ְק ד ַ ב ָא ֹ ל.ר שׂ ָ ע ָה ע ָ בּ ָ ר ְ אַ בּ ְק וֹ דּ ב ְ י ִ שׂ ָ ע ָעה ָ בּ ָ ר ְ ראַ וֹ קא ד ַ ב ָא ֹ ל,ם י ר ִ מ ְ וֹ א ,ד ע ֵ הא ֵ י ְ א ֹ לּ שׁ ֶי ד ֵ כּ ְ,עא ָ נ ְ צ ִ ב ְוּ נּ ח ֶ י נּ ִ י,ר ַ יּ ֵ שׁ ַ מּ ְ שּׁ ֶה מ ַ וּ.ד ע ֵ וֹ המּ ַר ח ַ לאַ ְק וֹ דּ ב ְ י ִ ע ֵ וֹ המּ ַך ְ וֹ בּת ְק ד ַ ב ָֹא ל.ד וֹ המּ ַ :ו י ר ָ ח ֲ האַ ק ָ י ד ִ בּ ְ ך ְ י ר ִ צ ָ Rabbi Jehoeda zegt: men zoekt [naar chameets] in de avond van de veertiende [Niesan] of op de [volgende] ochtend van de veertiende of tijdens het uur van het wegruimen 1. Maar de [andere] Geleerden zeggen: als men niet [naar chameets] gezocht heeft in de avond van de veertiende, dan moet men [op de dag van] de veertiende zoeken 2. Heeft men [ook] niet [op de ochtend van] de veertiende gezocht, dan zoekt men op de vastgestelde tijd3. Heeft men ook niet op de vastgestelde tijd gezocht, dan zoekt men na [afloop van] de vastgestelde tijd4 [d.w.z., de rest van die dag, maar niet tijdens het feest]. En dat wat is overgebleven5, legt men op een verborgen plaats 6, zodat men niet daarna nog eens moet zoeken 7. Toelichting op Misjna 1:3 1. Het uur van het wegruimen – Dat is, volgens de volgende misjna, het zesde uur van de dag. De dag wordt van zonsopgang tot de nacht verdeeld in twaalf gelijke delen, die een „uur” genoemd worden, ongeacht hoelang zo’n „uur” duurt, want ’s zomers is de dag langer dan ’s winters en dus duurt zo’n „uur” van de misjna’s zomers ook langer dan ’s winters. Tijdens het zesde uur is op 21 maart tussen 11.00 en 12.00 uur zonnetijd. Na afloop van het zesde uur mag men niet meer wegruimen, want R. Jehoeda is bang dat als men dan nog chameets vindt, men het misschien zou opeten, hetgeen dan door Tora verboden is. 2. Op de dag van de veertiende – Dat wil zeggen, de hele dag. De Geleerden zijn niet bang dat men na het zesde uur nog chameets zal eten, want men zoekt juist naar chameets om het weg te ruimen omdat Tora verbiedt om het dan nog te eten. 3. Op de vastgestelde tijd – [Heb.: ד ע ֵ וֹ מּ ה ַך ְ וֹ בּת ְ – Betoch hamo’eed.] Op de tijd voor het wegruimen, dat is het zesde uur (Rav). Een andere verklaring: Op het feest – Dat wil zeggen, gedurende de zeven (of buiten Israël acht) dagen Pesach. 4. Na [afloop van] de vastgestelde tijd – Vanaf 12.00 uur totdat het nacht wordt (Rasji op de Gemara). Tosafot verklaart het anders: betoch hamo’eed – wil zeggen vanaf 12.00 uur ’s middags tot het einde van Pesach. Zij vertalen mo’eed met ‘feest’, hetgeen de algemene betekenis ervan is. ‘Na de mo’eed’ betekent dan na Pesach, want chameets dat gedurende Pesach in huis was, is ook verboden na Pesach. 5. Wat is overgebleven – Dat wat men bij het doorzoeken gevonden heeft. Of dat wat men nog de volgende ochtend wil gebruiken. 6. Legt men op een verborgen plaats – Zodat kinderen er niet van kunnen snoepen en er zo mee door het huis zouden kunnen lopen. 7. Zodat men niet daarna nog eens moet zoeken – Maar als men de volgende ochtend minder vindt dan men de vorige avond heeft weggelegd, dan moet men opnieuw het huis doorzoeken.
Ik zal nooit de scene vergeten. Mijn grootvader, Rabbi Chaim Meir Bukiet, een Talmoed geleerde, sprak in Lexington, Mass., (USA), waar mijn oom Rabbi Alter Bukiet rabbijn is. „De Gemara,” zo begon hij, citerend uit de Talmoed, „zegt dat als een vrouw en haar man geen vrede samen hebben, het mizbeach tranen stort,” daarmee doelend op het altaar dat in de Heilige Tempel in Jeruzalem stond. „Waarom speciaal het altaar? Waarom niet de Menora (de grote kandelaar) of het wasbekken? „De meesters van de Kabbala leren ons dat de offers niet alleen maar in de Heilige Tempel waren, maar dat zij een deel vormen van ieders dagelijks leven. Wanneer ik mijn eigen noden opzij leg ten behoeve van een ander – dan is dat een offer. Wanneer er geen vrede in een huis is, geen sjalom bajit, dan offeren we niet genoeg. Om deze reden,” concludeerde mijn grootvader, „vergoot het altaar tranen. Het huilt, want het denkt dat wij gefaald hebben en niet voldoende geofferd hebben.” Deze week lezen we de Tora-afdeling Tsav, dat voornamelijk over offers gaat. Neem wat tijd om te zien waar je kunt offeren, voor je familie, voor je gemeenschap, voor de wereld. En natuurlijk, schep genoegen in de vele artikelen die graven in de verschillende practische lessen die we kunnen leren van de offers in de Heilige Tempel. Dovid Zaklikowski,
Uit naam van het redactieteam van Chabad.org 6