RICHTLIJN VAN DE RAAD van 7 maart 1988 ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in zaak 131/86 (vernietiging van Richtlijn 86/113/EEG van de Raad van 25 maart 1986 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van legkippen in batterijen) (88/166/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 176, Overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, bij zijn arrest van 23 februari 1988 (1), Richtlijn 86/113/EEG van de Raad van 25 maart 1986 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van legkippen in batterijen heeft vernietigd omdat in de versie van deze akte waarvan kennis was gegeven bepaalde redactionele wijzigingen werden aangebracht na aanneming ervan; Overwegende dat de Instelling welke de vernietigende handeling heeft verricht, uit hoofde van artikel 176 van het Verdrag is gehouden de maatregelen te nemen, welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie; dat het daartoe volstaat de tekst van de vernietigende richtlijn te bevestigen in de versie die door de Raad is aangenomen, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 Richtlijn 86/113/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van legkippen in batterijen moet worden geacht te zijn aangenomen in de in bijlage dezes opgenomen versie. Artikel 2 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Brussel, 7 maart 1988. Voor de Raad De Voorzitter I. KIECHLE
(1) Arrest 131/86, nog niet gepubliceerd.
BIJLAGE RICHTLIJN VAN DE RAAD tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van legkippen in batterijen DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europese Parlement (1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2), Overwegende dat de meeste Lid-Staten het Europese Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren hebben geratificeerd; dat de Gemeenschap dit Verdrag eveneens heeft goedgekeurd bij Besluit 78/923/EEG van de Raad (3); dat het houden van legkippen in batterijen in de Gemeenschap het meest verbreide systeem voor de produktie van eieren is en dat dit systeem in aanzienlijke mate bijdraagt tot de hoge produktiviteit in deze sector; dat dit systeem echter in bepaalde gevallen onnodig en ernstig lijden voor deze dieren kan veroorzaken; Overwegende dat de nationale wetgevingen die momenteel van kracht zijn op het gebied van de bescherming van landbouwhuisdieren, echter verschillen vertonen die de concurrentievoorwaarden kunnen vervalsen en daardoor de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening van eieren en slachtpluimvee schaden; Overwegende dat derhalve prioritaire parameters en gemeenschappelijke minimumeisen moeten worden vastgesteld, die van toepassing zijn in alle intensieve systemen, om een tevredenstellende werking van de markt mogelijk te maken, met name gelet op de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de noodzaak om de dieren te beschermen; dat het daartoe nodig is voor een eerste periode gemeenschappelijke maatregelen vast te stellen voor kippen in legbatterijen; Overwegende dat, ter wille van de doeltreffendheid van de in deze richtlijn vervatte bepalingen, communautaire controlemaatregelen moeten worden vastgesteld; Overwegende dat, als basis voor verdere communautaire maatregelen, het onderzoek naar de bescherming van legkippen, niet alleen in batterijen, maar ook in andere mogelijke huisvestingssystemen, moet worden voortgezet; Overwegende dat in sommige Lid-Staten de aanpassing van de bestaande structuren aan de in deze richtlijn vastgestelde normen een vermindering van de produktie met zich brengt; dat het dus dienstig is deze aanpassing onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden te vergemakkelijken zonder het structurele evenwicht en het marktevenwicht te verstoren, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 In deze richtlijn worden minimumnormen vastgesteld ter bescherming van legkippen in batterijen. Artikel 2 In deze richtlijn wordt verstaan onder: 1. legkippen: volwassen hennen van de soort Gallus gallus die gehouden worden voor de produktie van eieren; 2. batterijkooi: een afgesloten ruimte voor legkippen in een batterij; 3. batterij: kooien naast elkaar en/of boven elkaar.
Artikel 3 1. De Lid-Staten zien erop toe dat met ingang van 1 januari 1988: - alle nieuw gebouwde kooien voor gebruik binnen de Gemeenschap, - alle kooien die voor het eerst in gebruik worden genomen, ten minste voldoen aan de volgende eisen: a) de legkippen moeten beschikken over een kooioppervlakte van ten minste 450 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is, en waarin met name niet is meegerekend de installatie van deflecterende anti-morsranden die de beschikbare oppervlakte kunnen beperken; b) er moet een vrij beschikbare voederbak aanwezig zijn, met een lengte van ten minste 10 cm, vermenigvuldigd met het aantal dieren in de kooi; c) tenzij er drinknippels of drinkbakjes zijn gemonteerd, moet in elke batterijkooi een continu werkend drinkwaterkanaal met dezelfde lengte als de onder b) bedoelde voederbak aanwezig zijn. Bij waterverstrekking via nippels of drinkwaterbakjes moeten ten minste 2 nippels of 2 drinkbakjes per kooi bereikbaar zijn; d) de batterijkooien moeten ten minste 40 cm hoog zijn over 65 % van de kooioppervlakte en mogen nergens lager zijn dan 35 cm; e) de bodems van de batterijkooien moeten zo zijn geconstrueerd dat daarop elk van de naar voren gerichte tenen van elke poot behoorlijk kan steunen. De bodemhelling mag niet meer bedragen dan 14 % of 8°. Voor bodems waarin ander dan rechthoekig draadgaas wordt gebruikt, kunnen de Lid-Staten een steilere helling toestaan. 2. Voorts zien de Lid-Staten erop toe dat met ingang van 1 januari 1995 de in lid 1, onder a) tot en met e), omschreven minimumeisen voor alle batterijkooien gelden. Artikel 4 De Lid-Staten zien erop toe dat de omstandigheden voor legkippen in batterijen in overeenstemming zijn met de in de bijlage opgenomen algemene voorschriften. Artikel 5 De bijlage bij deze richtlijn kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 8 ten einde rekening te houden met wetenschappelijke ontwikkelingen. Artikel 6 De Lid-Staten zien erop toe dat de bevoegde instantie inspecties uitvoert om na te gaan of deze richtlijn, met inbegrip van de bijlage, in acht wordt genomen. Artikel 7 1. Voorts stelt de Commissie, met het oog op de naleving van deze richtlijn en de uniforme toepassing ervan door de Lid-Staten, ter plaatse regelmatig een passend onderzoek in naar de toepassing van de richtlijn, in samenwerking met de nationale diensten.
2. Te dien einde verrichten deskundigen van de Commissie samen met de nationale diensten inspecties in het kader van inspectieprogramma's die door de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten in samenwerking worden vastgesteld. Wanneer wordt geconstateerd dat deze richtlijn niet wordt nageleefd, stelt de Commissie de bevoegde nationale autoriteiten daarvan in kennis. De Commissie stelt algemene periodieke verslagen op over de resultaten van de verrichte inspecties. Deze verslagen worden aan de Lid-Staten toegezonden. 3. De Gemeenschap neemt op passende wijze de kosten in verband met de deelneming van de Commissie aan de in lid 1 bedoelde inspecties voor haar rekening. 4. De algemene uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 8. Volgens die procedure kan ook een code worden opgesteld met de voorschriften die in acht moeten worden genomen bij de in lid 1 van dit artikel bedoelde inspecties. Artikel 8 1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de Voorzitter van het Permanent Veterinair Comité, hierna »Comité" te noemen, deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onmiddellijk bij het Comité in. 2. In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De Voorzitter neemt geen deel aan de stemming. 3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt binnen twee dagen advies uit over de betrokken maatregelen. Het spreekt zich uit met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. 4. De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Indien zij niet in overeenstemming zijn met het advies of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast. Indien de Raad na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van indiening van het voorstel bij de Raad, geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast en legt zij deze onmiddellijk ten uitvoer, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen heeft uitgesproken tegen genoemde maatregelen. Artikel 9 De Commissie dient vóór 1 januari 1993 een verslag in over de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van het welzijn van kippen in verschillende huisvestingssystemen, en over de bepalingen van de bijlage, in voorkomend geval te zamen met passende aanpassingsvoorstellen.
Artikel 10 Nationale steunmaatregelen voor functionele vergroting van de gebouwen waarin de batterijen zijn ondergebracht welke, mede gelet op de afschrijving van deze gebouwen, noodzakelijk zijn om hetzelfde aantal kippen te huisvesten, kunnen vanaf de datum waarop deze richtlijn van kracht wordt tot het einde van de overgangsperiode worden beschouwd als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt uit hoofde van de artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag. Artikel 11 De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 1987 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis. Artikel 12 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
(1) PB nr. C 125 van 17. 5. 1982, blz. 183. (2) PB nr. C 343 van 31. 12. 1981, blz. 48. (3) PB nr. L 323 van 17. 11. 1978, blz. 12.
BIJLAGE 1. De vorm en het type van het kooimateriaal, alsmede het model en de kenmerken van de kooien moeten zodanig zijn dat, voor zover zulks bij de huidige stand van de techniek mogelijk is, letsels bij de dieren worden voorkomen. 2. De vorm en de grootte van de kooiopening moeten zodanig zijn dat een volwassen kip zonder onnodig lijden of letsel uit de kooi kan worden genomen. 3. De kooien moeten zo zijn gebouwd dat de kippen niet kunnen ontsnappen. 4. Alle dieren moeten dagelijks toegang hebben tot passend voedzaam en hygiënisch voeder en moeten steeds voldoende vers water kunnen drinken, behalve in geval van therapeutische of profylactische behandeling. 5. Aangepaste isolatie en ventilatie moeten ervoor zorgen dat luchtverplaatsingssnelheid, stofgehalte, temperatuur, relatieve vochtigheid en gasconcentratie binnen grenzen worden gehouden die niet schadelijk zijn voor de kippen. 6. Bij verlichting met kunstlicht moeten de kippen dagelijks een aangepaste rustperiode krijgen gedurende welke de lichtsterkte dusdanig wordt verminderd dat de kippen behoorlijk kunnen rusten. 7. Voor de verzorging van de kippen moet voldoende personeel beschikbaar zijn met voldoende kennis van en ervaring met legkippen en de gevolgde produktiemethode. 8. De pluimveestapels of -tomen moeten minstens eenmaal daags geïnspecteerd worden; hiertoe moet een lichtbron worden aangebracht die sterk genoeg is om elke kip goed te kunnen bekijken en zo nodig zorgvuldig te onderzoeken.
9. Meer dan drie etages kooien zijn slechts toegestaan indien de nodige voorzieningen aanwezig zijn of de nodige maatregelen worden getroffen om alle etages zonder moeite te kunnen inspecteren. 10. Indien de gezondheidstoestand van de kippen te wensen overlaat, alsmede wanneer er gedragswijzigingen optreden, dient men de oorzaak daarvan vast te stellen en de nodige maatregelen te nemen - dat wil zeggen behandelen, isoleren of slachten van de kippen of controleren van het leefklimaat. Indien een en ander door het leefklimaat in de produktie-eenheid wordt veroorzaakt en het niet van wezenlijk belang is onmiddellijk op te treden, dan geschiedt zulks na het verwijderen van het bestand en voordat een nieuw bestand in produktie wordt genomen. 11. Alle automatische of mechanische apparatuur waarvan de gezondheid en het welzijn van de dieren afhangt, moet ten minste eenmaal per dag worden gecontroleerd. Wanneer er defecten worden ontdekt, moeten deze onmiddellijk worden hersteld of moeten er, wanneer dit onmogelijk is, passende maatregelen ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van de dieren worden genomen totdat het defect kan worden hersteld. Er moeten noodvoorzieningen voor het voeden en voor het in stand houden van een bevredigend leefklimaat beschikbaar zijn om in geval van een defect te kunnen worden gebruikt. Een alarmsysteem moet de fokker onmiddellijk waarschuwen wanneer vitale automatische ventilatieapparatuur uitvalt. 12. De delen van de kooi waarmee het pluimvee in aanraking komt, moeten grondig schoongemaakt en gedesinfecteerd worden telkens nadat de kooi is geledigd en alvorens een nieuw bestand wordt opgenomen. Zolang pluimvee in de kooi aanwezig is, moeten de vlakken en de gehele apparatuur op passende wijze schoon worden gehouden.