OVERZICHT VAN WETGEVING EN RECHTSPRAAK OVER NATIONALITEIT Johan De Nolf Assistent Instituut voor IPR Universiteit Gent Advocaat te Brugge
Inhoudstafel INHOUDSTAFEL ................................................................................................................................................. 1 INLEIDING ........................................................................................................................................................... 1 VERDRAG VAN DEN HAAG 12 APRIL 1930.................................................................................................. 2 DE BELGISCHE NATIONALITEITSWETGEVING ...................................................................................... 3 KONINKLIJK BESLUIT VAN 14 DECEMBER 1932................................................................................................... 3 WETBOEK VAN DE BELGISCHE NATIONALITEIT ................................................................................................... 3 Toekenning van de Belgische nationaliteit..................................................................................................... 4 Verkrijging van de Belgische nationaliteit..................................................................................................... 6 Verlies van de Belgische nationaliteit.......................................................................................................... 10 Herkrijging van de Belgische nationaliteit .................................................................................................. 10
Inleiding Navolgende tekst werd in oorsprong geschreven voor de studenten van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen richting Internationale Betrekkingen. Echter werd de tekst als maar uitgebreider, en van talrijke "links" en rechtspraak voorzien, zodat ook een plaats op de site van internationaalprivaatrecht.com van het Instituut voor Internationaal Privaatrecht te verdedigen was. In eerste instantie wordt de vraag gesteld wie de nationaliteit van een persoon bepaalt. Het Verdrag van Den haag van 12 april 1930 biedt ons het antwoord. De problematiek van de staatloosheid of de meervoudige nationaliteit komt daarbij eveneens aan bod. Vluchtelingen vraagstukken worden niet behandeld vermits zij buiten het strikte werkingsveld van het Internationaal Privaatrecht vallen. De vraag naar nationaliteit op zich, niet. Immers is deze in talrijke gevallen het aanknopingspunt om het toe te passen recht te bepalen. Soms is het immers de lex patriae, de nationale wet, die de discussie, het probleem, van een antwoord moet voorzien. In toepassing van artikel 3 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek is de lex patriae van toepassing bij de beoordeling van het personeel statuut. Daarmee wordt de staat van personen (naam, huwelijk, gevolgen van het huwelijk, echtscheiding, afstamming, adoptie,…) en hun bekwaamheid (de mogelijkheid rechtshandelingen te stellen : (verlengde) minderjarigheid, onbekwaamverklaring, vormen van onbekwaamheid, ontvoogding,…) bedoeld. Verder wordt de Belgische nationaliteitswetgeving onder de loep genomen. In vogelvlucht gaat het dan om het Koninklijk Besluit van 14 december 1932 en uitgebreid om het Wetboek van de Belgische nationaliteit.
http://www.ipr.be
1
Verdrag van Den Haag 12 april 1930 In toepassing van het Verdrag van Den Haag van 12 april 1930 bepaalt elk land soeverein wie zijn onderdanen zijn,. De interne wetgeving zegt wie de nationaliteit van het betrokken land zal dragen. Een éénvormig nationaliteitscriterium ontbreekt. Immers hanteert het ene land het jus soli (waarbij de plaats van geboorte bepalend is), het andere land het jus sanguinis (waarbij de afkomst, de bloedband bepalend is) en nog een ander heeft een gemengd systeem.1 Door deze verschillende benaderingen is het mogelijk dat één en dezelfde persoon twee of zelfs meer nationaliteiten draagt. Men heeft het dan over een positief nationaliteitsconflict. In België zullen deze personen, indien zij ook de Belgische nationaliteit bezitten, door de administratie enkel als Belg worden beschouwd (artikel 3 van het Verdrag van Den Haag van 12 april 1930).2 Pas wanneer een persoon met een dubbele nationaliteit niet de Belgische heeft moet een echte keuze worden gemaakt. In toepassing van artikel 5 van voormeld verdrag dient te worden gehandeld alsof hij er slechts één had. Men zal de nationaliteit erkennen hetzij "van het land, waarin de persoon zijn gewone en voornaamste verblijfplaats heeft, hetzij de nationaliteit van het land waaraan deze persoon in de gegeven omstandigheden feitelijk het nauwst verbonden schijnt te zijn". Welk criterium nu de voorkeur draagt is niet uitgemaakt. De ene keer opteert de rechtspraak voor de voornaamste verblijfplaats terwijl de andere keer wordt gekozen voor de nauwste binding..3 Bij het onderzoek naar de nationaliteit kan het Verdrag van Parijs van 10 september 1964 inzake het uitwisselen van gegevens met betrekking tot het verkrijgen van nationaliteit, hulp bieden. Het verdrag, afgesloten onder impuls van het Comité International de l'état Civil, verplicht de lidstaten elkaar in te lichten zodra een onderdaan van een andere lidstaat de nationaliteit van hun staat verwerft. De dubbele nationaliteit kan ook voor de betrokkene zelf problemen opleveren. Zo stelt zich de vraag in welk land hij zijn legerdienst zal vervullen. Ter voorkoming van de meervoudige nationaliteit worden antwoorden gegeven in het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, gesloten te Straatsburg op 6 mei 1963. Voor wat de Belgische wetgeving betreft is er op het punt van de meervoudige nationaliteit eerder een dubbelzinnig antwoord. Aan de ene kant verplicht het Wetboek van de Belgische nationaliteit niemand om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit wanneer hij de Belgische nationaliteit op vrijwillige wijze wenst te bekomen. Wel in tegendeel worden de voorwaarden om Belg te worden als maar versoepeld. Anderzijds voorziet de Belgische wetgeving wel dat de Belg die een andere nationaliteit verwerft de Belgische automatisch verliest (artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit). Met andere woorden wordt van een vreemdeling wel getolereerd dat hij naast zijn bestaande nationaliteit ook de Belgische bekomt terwijl het omgekeerde, dat een Belg ook een vreemde nationaliteit krijgt, blijkbaar niet door de beugel kan.
1
Uitleg omtrent de begrippen jus sanguinis en jus soli in het Romeinse en het hedendaagse recht zie Henri ROLAND, Laurent BOYER, Locutions latines du droit français, Paris, 3e ed., Litec, 1993. 2 Voor Belgische toepassingen: Cass. 14 november 1997, Rev. not. b. 1998, 99; Luik 16 november 1993, T.B.B.R. 1994, 503, noot L. Barnich; Luik 8 september 1992, J.L.M.B. 1994, 879, noot L.-L. Christians en J.T. 1993, 577; Rb. Brussel 6 november 1996, A.J.T. 1996-97, 344, noot K. Lambein; Rb. Aarlen 21 februari 1992, J.T. 1992, 661 en T.B.B.R. 1993, 406; Rb. Brussel 28 januari 1987, T.B.B.R. 1988, 340; Vred. Antwerpen 27 maart 1997 en 9 oktober 1997, R.W. 1997-98, 1393, noot J. Verhellen 3 Voor Belgische toepassingen: Cass. 14 november 1997, Rev. not. b. 1998, 99; Luik 16 november 1993, T.B.B.R. 1994, 503, noot L. Barnich; Luik 8 september 1992, J.L.M.B. 1994, 879, noot L.-L. Christians en J.T. 1993, 577; Rb. Brussel 6 november 1996, A.J.T. 1996-97, 344, noot K. Lambein; Rb. Aarlen 21 februari 1992, J.T. 1992, 661 en T.B.B.R. 1993, 406; Rb. Brussel 28 januari 1987, T.B.B.R. 1988, 340; Vred. Antwerpen 27 maart 1997 en 9 oktober 1997, R.W. 1997-98, 1393, noot J. Verhellen.
http://www.ipr.be
2
Naast de positieve komen ook negatieve nationaliteitsconflicten voor. In die gevallen hebben we te maken met apatriden, staatlozen, personen die geen enkele nationaliteit hebben. Voor hen zijn de problemen veel aanzienlijker : nergens genieten zij enige diplomatieke bescherming, bij beoordeling van hun staat en bekwaamheid is er geen aanknopingspunt, … Voor een omschrijving van het begrip "staatloze" kan worden verwezen naar artikel 1 van het Verdrag betreffende status van staatlozen ondertekend te New York op 28 september 1954. Een apatride is er "een persoon die door geen enkele Staat, krachtens diens wetgeving als onderdaan wordt beschouwd" (Rb. Huy 18 januari 1999, Rev. Dr. Etr., 1999, p. 737). "De persoonlijke staat van een staatloze wordt beheerst door de wet van het land van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, van het land van zijn verblijf.(Artikel 12 van het Verdrag van New York van 28 september 1954)" Zij worden met andere woorden gelijkgeschakeld met de onderdanen van het land van hun woonplaats of gewone verblijfplaats. Merke op dat op geen enkele wijze het Verdrag van New York enig verblijfsrecht doet ontstaan. Enkel de nationale wetgeving kan hier een antwoord op geven (cf. erkenning als vluchteling). Ter voorkoming van staatlozen worden minderjarigen, in België geboren, bedacht met de Belgische nationaliteit indien zij voor hun meerderjarigheid staatloos zouden zijn indien ze de Belgische nationaliteit niet zouden hebben. Eveneens kan men slechts afstand doen van de Belgische nationaliteit eens men heeft aangetoond over een andere te beschikken.
De Belgische nationaliteitswetgeving Koninklijk Besluit van 14 december 1932 Tot en met 31 februari 1984 werd de Belgische nationaliteitswetgeving geregeld door het Koninklijk Besluit van 14 december 1932 houdende coördinatie van de wetten op de verwerving, het verlies en de herkrijging van de Belgische nationaliteit. Deze wettelijke regeling heeft nog zijn belang voor hen die voor 1 januari 1985 hun nationaliteit bepaald of gewijzigd zagen. Tot dan gold een in zeer grote mate op het jus sanguine gesteunde regeling. Men was Belg door afstamming van een Belg en slechts in veel mindere mate omdat men geboren was op het Belgische territorium. Vreemde vrouwen die met een Belg huwden werden Belg van rechtswege. Zij kon van deze wettelijke regeling echter wel afzien (artikel 4). Belgische vrouwen die huwden met een vreemdeling en door het huwelijk de vreemde nationaliteit verkregen verloren hun Belgische nationaliteit (artikel 18). Ook hier kon zij dit door een verklaring voorkomen.
Wetboek van de Belgische nationaliteit Met ingang van 1 januari 1985 was er dan de geheel nieuwe regeling van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij wet van 28 juni 1984 en sedertdien reeds meerdere keren gewijzigd. De gelijkheid tussen man en vrouw, tussen vader en moeder (het gebruikte woord "ouder" duidt op beiden, cf. circulaire van 6 augustus 1984), zijn in dit wetboek kenmerkend waardoor ook vrouwen hun nationaliteit kunnen overdragen. De verschillende behandeling, de discriminatie tussen wettige en natuurlijke kinderen werd eveneens weggewerkt.
http://www.ipr.be
3
Waar het overwicht van het jus sanguinis uitgesproken aanwezig was in de regeling van 1932, vervalt het als voornaamste criterium in het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Er is nu een meer gemengd systeem waarbij de territoriale binding, het jus soli, centraler is geworden. Het huwelijk heeft geen invloed meer op de nationaliteit, noch in positieve, noch in negatieve zin. Echter geeft het wel aanleiding tot een vereenvoudigde manier om Belg te worden. Immers kan het worden gezien als een belangrijke factor van verbondenheid met België. De talrijke wijzigingen die sinds de inwerkingtreding van het wetboek werden aangebracht zorgden voor een aanzienlijke versoepeling om de Belgische nationaliteit te bekomen. Tot de Wet van 1 maart 2000 was een belangrijk criterium voor de nationaliteitsverklaring en andere, de integratiewil. Sedert 1 mei 2000 bestaat deze voorwaarde niet meer. De betreffende rechtspraak werd dan ook niet meer opgenomen. De integratiewil wordt vermoed aanwezig te zijn door het afleggen van de verklaring zelf (Omzendbrief van 25 april 2000). De bepalingen van het Wetboek raken de openbare orde vermits ze betrekking hebben op de staat van de personen. De overtreding ervan leidt tot nietigheid (Brussel 3 november 1987, R.W., 1987-1988, p. 780). Het Wetboek maakt een onderscheid tussen de toekenning en het verkrijging van de Belgische nationaliteit. Bij de toekenning bekomt wordt men Belg zonder enige handeling te moeten stellen. De verkrijging daarentegen, veronderstelt een vrijwillige handeling, een uitdrukkelijke wilsuiting, van de betrokkene.
Toekenning van de Belgische nationaliteit Toekenning op grond van de nationaliteit van een ouder (jus sanguinis) Het kind van een Belgische ouder, vader of moeder (zie de circulaire van 6 augustus 1984), dat wordt geboren in België is Belg (artikel 8). Hetzelfde is het geval voor elk kind geboren in het Buitenland uit een Belgische ouder die zelf is geboren in België of in een gewezen kolonie. Kinderen geboren buiten België wiens ouder(s) evenmin op het Belgisch territorium of op dat van de kolonies werden geboren zijn Belg op voorwaarde dat de ouder daarom verzoekt voor het kind 5 jaar is geworden. Dit verzoek wordt afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de Burgerlijke stand van de hoofdverblijfplaats van de verklarende persoon of, in het buitenland, ten overstaan van het hoofd van een Belgische diplomatieke zending of consulaire post (Parlementaire vraag De Loore-Raeymaekers van 17 april 1986). Uiteindelijk is men ook Belg wanneer men is geboren uit een Belgische ouder en men geen ander nationaliteit bezit of behoudt tot de leeftijd van 18. De ouder die verzoekt om zijn kind de Belgische nationaliteit toe te kennen behoeft niet het gezag over het kind uit te oefenen. De ambtenaar van de burgerlijke stand dient enkel na te gaan of er een, naar Belgisch recht, geldig vastgestelde afstammingsband bestaat tussen de ouder en het kind (circulaire van 6 augustus 1984).
Toekenning op grond van de nationaliteit van een adoptant In het kader van de adoptie geldt mutatis mutandis dezelfde regeling als bij de toekenning op grond van de nationaliteit een ouder. Op het ogenblik van de adoptie mag het kind echter nog niet 18 jaar oud zijn (artikel 9) (Rb. Liège 8 juni 1990, J.T., 1991, p. 243). Ook buitenlandse adopties kunnen aanleiding geven tot toekenning van de Belgische nationaliteit (circulaire van 6 augustus 1984). Het volstaat dat de adoptie volgens de aldaar geldende regels correct is verlopen en het persoonlijk statuut van de partijen werd gerespecteerd.
Toekenning op grond van de geboorte in België (jus soli) Teneinde staatloosheid en de probatio diabolica (duivelsbewijs) te voorkomen is elk kind Belg zodra het op het Belgische grondgebied werd geboren en op het ogenblik van zijn meerderjarigheid geen andere nationaliteit heeft (artikel 10 ; Rb. Nivelles 9 oktober 1990, T.B.B.R., 1991, p. 410). Daarmee zijn ook kinderen gedekt die
http://www.ipr.be
4
aanvankelijk wel een vreemde nationaliteit hadden bij de geboorte doch deze bij hun ontvoogding of aan 18 jaar verloren zijn. Vondelingen, in België aangetroffen, worden vermoed er ook geboren te zijn. Bovendien is ook Belg het kind dat geboren is in België en wiens ouder, onafgezien zijn nationaliteit, in de 10 jaren voorafgaand aan de geboorte daarvan minstens 5 jaar in België zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad (artikel 11 1e lid). Deze regeling is gericht op migranten van de derde generatie (Circulaire van 8 november 1991). Waar men zijn hoofdverblijf houdt is een feitelijk gegeven. De inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister is een belangrijke aanwijzing maar geen bewijs van hoofdverblijfplaats (Circulaire van 8 november 1991). Ten voordele van de tweede generatie migranten is bepaald dat de ouders, of adoptanten, van elk kind dat in België is geboren en voor het de leeftijd van 12 bereikt een verklaring kunnen afleggen waardoor het kind de Belgische nationaliteit wordt toegekend (zie ook de Circulaire van 8 november 1991). De ouders, c.q. de adoptanten moeten dan wel in de tien jaren voorafgaand aan de verklaring hun hoofdverblijfplaats in België hebben gehad terwijl het kind het Belgisch er sedert zijn geboorte moet zijn gebleven (artikel 11bis). Bij gebreke aan definitie van “hoofdverblijfplaats” dient dit begrip te worden begrepen in de algemeen gangbare betekenis, t.t.z. de plaats waar de betrokkene zijn effectieve en werkelijke verblijfplaats of zijn zaken of activiteitencentrum heeft (Liège 9 september 1997, T.V.R., 1998, p. 54 ; Rb. Brussel 14 april 1999, Rev. Dr. Etr, 1999, p. 249 ; Rb. Bruxelles 12 februari 1998, T.V.R., 1998, p. 234). “Hoofdverblijfplaats” heeft in trouwens in het gehele wetboek dezelfde betekenis (Rb. Luik 26 juni 1998, Rev.Dr.Etr., 1998, p. 328). Het feit dat een ouder enkele malen terugkeert naar zijn geboorteland heeft geen belang (Liège 9 september 1997, T.V.R., 1998, p. 54). De verklaring wordt in beginsel door beide ouders, c.q. adoptanten, gezamenlijk afgelegd (artikel 11 bis §2). Overleed één van de ouders, c.q. adoptanten, of is hij in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven, afwezig is verklaart of zijn hoofdverblijfplaats niet meer in België heeft maar wel instemt met toekenning van de Belgische nationaliteit kan de verklaring ook door de andere ouder, c.q. adoptant, volstaan. Het akkoord van de in den vreemde verblijvende ouder kan blijken uit een onderhands stuk (Liège 20 september 1993, J.L.M.B., 1994, p. 170). Een ouder die in België noch in het buitenland een gekende vaste woonplaats heeft is in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven (Rb. Brussel 14 april 1999, Rev. Dr. Etr., 1999, p. 252, Rb. Brussel 14 april 1999, Rev. Dr. Etr, 1999, p. 249). Weigert een ouder zijn toestemming te verlenen kan het kind toch, mits tussenkomst van de Rechtbank van Eerste Aanleg, de Belgische nationaliteit verkrijgen (artikel 11 bis § 7). De Procureur des Konings kan zich tegen de toekenning van de Belgische nationaliteit verzetten wanneer blijkt dat de verklaring andere belangen dient dan die van het kind. Hij beschikt daarvoor over 1 maand vanaf de ontvangstmelding. De wet voorziet echter geen termijn waarbinnen deze ontvangstmachtiging dient te gebeuren, evenmin is er een sanctie wanneer een zekere tijd verloopt tussen de ontvangstmelding en het ogenblik waarop de ambtenaar van de burgerlijke stand het dossier heeft overgezonden (Liège 20 september 1993, J.L.M.B., 1994, p. 170) Echter moet de ontvangstmelding nochtans onmiddellijk gebeuren (Omzendbrief van 25 april 2000 aangevuld door de Omzendbrief van 20 juli 2000 en uitdrukkelijk bevestigd naar aanleiding van de Parlementaire Vraag nr. 4434 CHASTEL van 24 april 2001). De berekening van deze termijn gebeurt aan de hand van artikel 48 et seq. van het Gerechtelijk Wetboek (Rb. Brussel 14 april 1999, Rev. Dr. Etr, 1999, p. 249). Dat de verklaring ook voor de ouders voordeel biedt kan geen beletsel zijn (Rb. Nivelles 8 oktober 1998, J.T., 1999, p. 229). De verklaring en de navolgende procedure is mutatis mutandis gelijk aan deze zoals infra besproken bij "verkrijging van de Belgische nationaliteit".
Toekenning als gevolg van een akte van verkrijging Wanneer een ouder of een adoptant de Belgische nationaliteit vrijwillig verkrijgt of herkrijgt wordt eveneens aan het minderjarig kind waarover hij het ouderlijk gezag uitoefent de Belgische nationaliteit toegekend.
http://www.ipr.be
5
Verkrijging van de Belgische nationaliteit Verkrijging door nationaliteitsverklaring (artikel 12 bis) Elke, in België geboren, vreemdeling die er reeds sedert de geboorte zijn hoofdverblijfplaats heeft kan de Belgische nationaliteit verkrijgen. Hetzelfde geldt voor de vreemdeling die weliswaar in het buitenland werd geboren doch wiens ouder inmiddels de Belgische nationaliteit heeft verworven. Uiteindelijk, en dit is de meest soepele regeling, kan ook de vreemdeling die sedert ten minste 7 jaar zijn hoofdverblijfplaats in België heeft en die officieel gemachtigd was alhier voor onbeperkte duur te verblijven, de Belgische nationaliteit verkrijgen. In de drie gevallen moet de aanvrager 18 jaar of ouder zijn. Kan men toepassing maken van zowel de eerste mogelijkheid als de derde dan is het aan de betrokkene zelf om de keuze te maken. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan hem niet in de ene of andere richting dwingen (Omzendbrief van 20 juli 2000). Wie zich beperkt tot het louter houden van een domicilie in België en zijn middelbare en universitaire studies in Turkije doet, voldoet niet aan de voorwaarden, ook al keerde hij tijdens de vakanties nu en dan terug naar België (Brussel 19 oktober 1995, A.J.T., 1995-96, p. 311, noot Katrien Lambein & Wim Wauters). De betrokken vreemdeling legt de nationaliteitsverklaring af bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn hoofdverblijfplaats. De bevoegde ambtenaar is deze van de werkelijke, feitelijke verblijfplaats. De mogelijkheid om de verklaring in het buitenland af te leggen ten overstaan van het hoofd van een Belgische diplomatieke zending of consulaire post is door de wet niet voorzien zodat het niet mogelijk is (Parlementaire Vraag nr. 3307 GENOT van 6 februari 2001). Voor deze aanvraag bestaat geen modelformulier (de omzendbrieven stellen "De ambtenaar (…) akteert de verklaring op een los blad"). Elke gemeente bepaalt zelf de vorm ervan. Bij koninklijk Besluit van 13 december 1995 werden de noodzakelijk toe te voegen stavingsstukken vastgelegd. Andere documenten kunnen niet worden gevraagd (Omzendbrief van 20 juli 2000). Onmiddellijk nadat de verklaring is afgelegd stuurt de ambtenaar een kopie ervan naar het Parket. Hoewel de Wet één en ander niet voorziet, zegt de Omzendbrief van 25 april 2000 de ambtenaren tevens om een kopie over te maken aan de Staatsveiligheid en de Dienst Vreemdelingenzaken. Het Parket beschikt over één maand om een negatief advies uit te brengen. De enige toetsingsgronden zijn gewichtige feiten eigen aan de aanvrager en de grondvoorwaarden zoals hoger beschreven. De maand waarover het Openbaar Ministerie beschikt neemt een aanvang vanaf de ontvangstmelding. Deze melding van ontvangst van het dossier behoort onmiddellijk te gebeuren (Omzendbrief van 25 april 2000 aangevuld door de Omzendbrief van 20 juli 2000 en uitdrukkelijk bevestigd naar aanleiding van de Parlementaire Vraag nr. 4434 CHASTEL van 24 april 2001). Het begrip "gewichtige feiten" behoeft geen (Belgische) strafrechtelijke veroordeling (zie Circulaire van 6 augustus 1984). Ook al werd de betrokkene vrij gesproken in een strafprocedure wegens de verjaring van de feiten, deze kunnen "gewichtige feiten" uitmaken (Rb. Brussel 15 maart 1989, J.L.M.B., p. 366). Buitenlandse veroordelingen kunnen een beletsel uitmaken (Circulaire van 6 augustus 1984). Omgekeerd is een strafrechtelijke veroordeling niet uit zich zelf een "gewichtig feit" (ibidem). Bijvoorbeeld een eenmalige kassadiefstal in een winkel waar de betrokkene op leercontract was, is geen gewichtig feit (Antwerpen 3 februari 1998, T.V.R., 1998, p. 81). Bovendien moeten naast de veroordeling ook andere overwegingen in rekening worden gebracht, zoals de tijd die sedertdien is verlopen, het gedrag van de betrokkene en de wil tot reclassering (Bruxelles 21 januari 1999, J.T., 1999, p. 606 ; Rb. Brussel 9 december 1998, T.Vr. R., 1998, p. 367). Vooral het nadeel voor de gemeenschap en de houding die de betrokkene heeft toen opzichte van het gemeenschapsleven lijken belangrijk (Rb. Turnhout 17 september 1992, Turn. Rechtsl., 1992, p. 162). Drugsdelicten, vluchtmisdrijf plegen en Pedofilie maken bijvoorbeeld gewichtige feiten uit (Rb. Bruxelles 27 maart 1996, T.B.B.R., 1997, p. 116 ; Bruxelles 10 januari 1989, J.L.M.B., 1989, p. 396 ; Mons 12 januari 1999, J.T., 1999, p. 274)).
http://www.ipr.be
6
De omzendbrief van 8 november 1991 laat dan weer doorschemeren dat de "gewichtige feiten" nogal ernstig moeten worden gezien. Er is daar immers sprake van "zware delinkwentie die al dan niet in België of in het buitenland worden gestraft, inbreuken op de veiligheid van de Staat, terroristische activiteiten, spionage of uitgesproken weigering om de Belgische wetten na te leven". Omtrent de wijze waarop het Parket zijn onderzoek voert vaardigde de Minister van Justitie richtlijnen uit. Bij het verstrijken van de adviestermijn en bij gebreke aan negatief advies binnen deze termijn of onmiddellijk na overzending van een attest dat er geen negatief advies wordt uitgebracht, schrijft de ambtenaar de verklaring van de betrokkene in. Daarnaast wordt de verklaring vermeld op de kant van de geboorteakte die in België is opgemaakt of overgeschreven (artikel 22 §4). De verklaring heeft uitwerking vanaf de inschrijving in de registers. Meent de Procureur des Konings een negatief advies te moeten uitbrengen dan betekent hij zijn gemotiveerd advies per aangetekende brief aan de ambtenaar van de burgerlijke stand en aan de betrokkene. Deze laatste kan dan, indien hij dit wenst, de zaak voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te brengen. Daartoe nodigt hij de ambtenaar van de Burgerlijke stand, binnen de 15 dagen na de kennisgeving, uit om het dossier over te zenden naar de Rechtbank. De Rechtbank doet uitspraak over de gegrondheid van het negatief advies. De betrokkene dient te worden gehoord. De beschikking van de Rechtbank van Eerste Aanleg wordt door het Parket aan de betrokkene betekend, die vanaf dat ogenblik weer over een termijn van 15 dagen beschikt om beroep aan te tekenen en de zaak voor het Hof van Beroep te brengen. Deze beroepsprocedure is tegensprekelijk zodat het inleidend verzoekschrift van de in het ongelijk gestelde aanvrager het Openbaar Ministerie als verwerende partij dient aan te duiden. Wordt dit niet gedaan dan is het hoger beroep onontvankelijk (Luik 25 maart 1997, J.L.M.B., 1998, p. 1202; A.J.T., 199899, p. 230, noot LAMBEIN). Komt er bij de Rechtbank van Eerste Aanleg of het Hof van Beroep een beslissing waarbij het negatief advies wordt verbroken dan wordt de verklaring van de betrokkene overgeschreven in de registers. Tekent de aanvrager geen beroep aan tegen het negatief advies dan wordt zijn aanvraag omgevormd tot een naturalisatieverzoek waarbij de ambtenaar van de Burgerlijke stand het dossier samen met het negatief advies overmaakt aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Dit laatste is uiteraard maar mogelijk indien de betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie (Omzendbrief van 25 april 2000).
Verkrijging door nationaliteitskeuze Vier categorieën personen kunnen de Belgische nationaliteit kiezen. Het gaat om kinderen in België geboren, kinderen ook in den vreemde geboren wanneer op het ogenblik van hun verklaring hun adoptant Belg is, kinderen in den vreemde geboren wiens ouder of adoptant op het ogenblik van die geboorte Belg was, of geweest was, en uiteindelijk kinderen die voor de leeftijd van 6 jaar gedurende minstens 1 jaar hun hoofdverblijfplaats in België hebben gehad samen met een persoon die over hen het wettelijk gezag uitoefende (artikel 13). Om een keuze te kunnen maken behoren deze personen tussen 18 jaar oud en 22 jaar oud te zijn, in de aan de keuze voorafgaande periode minstens twaalf maanden in België hun hoofdverblijfplaats hebben gehad en hetzij vanaf de leeftijd van 14 tot 18 jaar, hetzij gedurende minstens 9 jaar in België hun hoofdverblijfplaats hebben gehad. Deze laatste voorwaarde is niet van toepassing wanneer op het ogenblik van de geboorte een van de ouders of adoptanten Belg was of geweest was (artikel 14). Bovendien moet die negenjarige termijn niet onafgebroken zijn (Rb. Gent 18 april 1996, T.G.R., 1996, 126). De periode van 18 tot 22 jaar kan niet worden verlengd vermits dit door het Wetboek niet wordt voorzien (Brussel 3 november 1987, R.W., 1987-88, p. 780). In voorgaande voorwaarden wordt een verblijf in het buitenland met een Belgische verblijf gelijkgesteld indien de betrokkene een werkelijke en blijvende band met België kan aantonen. Deze werkelijke band veronderstelt
http://www.ipr.be
7
een persoonlijke en regelmatige sociale, culturele of morele band met België, de Belgische maatschappij of de Belgische inwoners. Een gevoel van verbondenheid met België is slechts een subjectief gegeven en bijgevolg onvoldoende (Brussel 9 september 1997, A.J.T., 1998-99, p.229, noot Katrien LAMBEIN ; J.L.M.B., 1998, p.1215 ; Rb. Bruxelles 8 oktober 1997, T.B.B.R., 1998, p. 470). Wie studeert in België heeft daardoor een werkelijke band met ons land ook al heeft hij er niet zijn hoofdverblijfplaats (Rb. Luik 26 juni 1998, Rev.Dr.Etr., 1998, p. 328). De nationaliteitskeuze wordt gedaan voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de hoofdverblijfplaats. Onder hoofdverblijfplaats dient niet te worden verstaan de plaats waar men is ingeschreven in het bevolkingsregister doch wel de plaats waar de betrokkene zijn effectieve en werkelijke verblijfplaats heeft (Brussel 3 november 1987, R.W., 1987-88, p. 780). Het hoofdverblijf kan met alle rechtsmiddelen worden bewezen (Antwerpen 5 november 1996, T.Vreemd., 1996, p. 366). Ook hier zijn geen specifieke vormvereisten. Heeft de betrokkene zijn hoofdverblijfplaats in het buitenland dan legt hij zijn verklaring af voor het hoofd van de diplomatieke zending of consulaire post van die verblijfplaats. Het vervolg van de procedure verloopt zoals supra beschreven voor de verkrijging door nationaliteitsverklaring. Bij afwezigheid van beroep wordt ook hier de zaak doorgeschoven Volksvertegenwoordigers, om er behandeld te worden als een naturalisatieaanvraag.
naar
de
Kamer
van
Verkrijging door de vreemde echtgenoot van een Belg Zoals supra reeds aangehaald opent het huwelijk geen rechten op de Belgische nationaliteit. Echter geldt voor de vreemde huwelijkspartner een vereenvoudigde nationaliteitskeuze. De vreemdeling die huwt met een Belg of wiens echtgenoot gedurende het huwelijk de Belgische nationaliteit verwerft kan indien zij gedurende tenminste 3 jaar in België hebben samengeleefd en zolang zij in België samen blijven (Rb. Turnhout 9 april 1992, Turnh. Rechtsl., 1992, p. 161), door nationaliteitskeuze Belg worden. Voor wie minstens drie jaar gemachtigd of toegelaten werd tot een verblijf van meer dan drie maanden op het Belgische grondgebied is slechts een samenleving van 6 maand met de Belgische echtgenoot noodzakelijk. Een verblijf in België toegestaan om te studeren voldoet aan de verblijfsvoorwaarde (Rb. Liège 27 september 1996, J.L.M.B., 1997, p. 1043 ; T. Vreemd., 1998, p. 59 (noot).) Ook hier kan de samenleving in het Buitenland worden gelijkgesteld met samenleven in België wanneer men een werkelijke band met België was ontstaan. Voor de berekening van de vermelde samenwoningtermijn kan enkel rekening worden gehouden met de periode na het huwelijk. Voorhuwelijks samenleven kan niet in de termijn worden opgenomen (Brussel 3 januari 1989, Pas., II, 1989, p. 165, noot A.K.). Omtrent het ogenblik van de plicht tot samenleven bestond discussie. Bepaalde Hoven en Rechtbanken zijn van mening dat deze voorwaarde niet alleen ten tijde van de verklaring aanwezig dient te zijn doch ook gedurende het volledig verloop van de procedure moet blijven bestaan (zie Luik 29 april 1997, Rev. Dr. Fam., 1998, p. 33 ; Luik 28 juni 1988, J.L.M.B., 1988, p.1470). Wanneer de vreemdeling in de loop van de procedure zijn echtgenoot verlaat en definitie met haar heeft willen breken zijn de voorwaarden niet meer vervuld en moet de verklaring afgewezen worden (Brussel 12 mei 1987, R.W., 19871988, p. 716 ; Rb. Gent 28 september 1995, T.G.R., 1996, p.2 ; Rb. Gent 4 april 1996, T.G.R., 1996, p. 125). Ook wanneer op het ogenblik van de inschrijving van de verklaring van nationaliteitskeuze de Belgische echtgenoot overleden is, zijn de voorwaarden niet meer vervuld en is de inschrijving ongeldig en zonder gevolg (Rb. Luik 13 juni 1986, J.L.M.B., 1987, p. 1075, Noot Ch. P.) Andere Rechtscolleges verdedigen echter het tegendeel : dat de samenleving in de loop van de procedure een einde kent heeft geen enkel belang. De aanwezigheid van de voorwaarden dient enkel op het ogenblik van de verklaring te worden beoordeeld. Doch niet op het tijdstip van de inwilliging. Anders oordelen zou een voorwaarde aan de wet toevoegen (zie Mons 24 mei 1995, J.T., 1996, p. 371 ; Mons 20 april 1995, Rev. Rég.
http://www.ipr.be
8
Dr., 1996, p. 524 ; Mons 20 april 1995 , Rev. Rég. Dr., 1996, p. 528; Gent 19 juni 1990, T.G.R., 1991, p. 3 ; Antwerpen 9 juni 1987, T. Vreemd., Juni-Juli-Augustus 1987, p. 21). Bij circulaire van 3 september 1993 verdedigde de Minister het standpunt dat het overlijden van de Belgische echtgenoot na de nationaliteitsverklaring doch voor het einde van de procedure, geen beletsel kan vormen om de Belgische nationaliteit te verwerven. Bij arrest van 10 februari 2000 trancheerde het Hof van Cassatie. Het Hof kiest resoluut voor de eerste strekking en oordeelt dat aan de samenlevingsverplichting moet voldaan zijn gedurende de gehele procedure. Samenleven impliceert ondermeer dat de echtgenoten de nacht samen doorbrengen. Nu en dan eens langskomen bij de andere echtgenoot is niet voldoende (Mons 14 juni 1995, Rev. Rég. Dr., 1996, p. 534).
Verkrijging door bezit van staat Teneinde de probatio diabolica (duivelsbewijs)4 te voorkomen kan men ook de Belgische nationaliteit verkrijgen door een verklaring van nationaliteitskeuze wanneer zijn Belgische nationaliteit wordt betwist (artikel 17). De voorwaarde hiertoe is een ononderbroken genot van het bezit van staat van Belg gedurende 10 jaar. Bedoeld wordt dat gedurende deze 10 jaar iedereen de betrokkene heeft behandeld, ook de overheid, alsof hij Belg was. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer alle akten van de burgerlijke stand de betrokkene Belg noemen, hij zijn legerdienst heeft verricht en hij toestemming nodig had van de militaire overheid om te huwen (Rb. Mons 9 April 1997, J.L.M.B., 1997, p. 1582). Ook hier heeft het Parket de mogelijkheid een negatief advies uit te brengen. Dit advies mag echter enkel de grondvoorwaarde, t.t.z. het 10-jarig ononderbroken bezit van staat van Belg, betreffen. Een onderzoek van gewichtige feiten eigen aan de persoon van de aanvrager is hier dus niet aan de orde. Voor het overige verloopt de procedure zoals supra uitééngezet bij de verkrijging door nationaliteitsverklaring. De verklaring behoort te gebeuren binnen het jaar volgend op de betwisting van de nationaliteit van de betrokkene doch is in elk geval mogelijk tot de leeftijd van 19 jaar.
Verkrijging door naturalisatie5 De laatste mogelijkheid om Belg te worden betreft de naturalisatie (artikel 18). Alvorens de naturalisatie aan te kunnen vragen dient men volle van 18 jaar oud zijn en sedert ten minste 3 jaar in België zijn hoofdverblijfplaats hebben gevestigd (artikel 19). Voor vluchtelingen of staatlozen die in België erkend zijn, wordt vermelde termijn verminderd tot 2 jaar. Een verblijf in het buitenland kan met een verblijf hier ten lande worden gelijkgesteld als de aanvrager maar aantoont een werkelijke band met België te hebben gehad. Het verzoek tot naturalisatie wordt, op een daartoe geëigend formulier (zie het Koninklijk Besluit van 13 december 1995), gericht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats heeft of rechtstreeks aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers (artikel 21 §1). Heeft de betrokkene zijn hoofdverblijfplaats in het buitenland dan overhandigt hij zijn verzoek aan het hoofd van de Belgische diplomatieke zending of consulaire post van die verblijfplaats. Bij koninklijk Besluit van 13 december 1995 werden de noodzakelijk toe te voegen stavingstukken vastgelegd. Daarnaast kan de betrokkene andere stukken welke hij nuttig acht ter ondersteuning van zijn verzoek toevoegen. Bij de ondertekening van zijn aanvraag laat de verzoeker zijn handtekening voorafgaan door de eigenhandig geschreven tekst "Ik verklaar Belgisch staatsburger te willen worden en de Grondwet, de wetten van het Belgische volk en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te zullen naleven". Aanvragen waarbij deze tekst de handtekening volgt worden teruggezonden.
4 5
Zie Henri ROLAND, Laurent BOYER, Locutions latines du droit français, Paris, 3e ed., Litec, 1993. Zie ook http://www.dekamer.be/hoe_word_ik_belg__.html
http://www.ipr.be
9
De ambtenaar van de burgerlijke stand, c.q. het hoofd van de diplomatieke zending of het consulaat, maakt de aanvraag over aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers (cf. artikel 9 en 74 1° van de Grondwet). Alvorens dat te doen dienen zij wel de volledigheid van het dossier na te zien. Hoe dan ook zullen zij de aanvraag tot naturalisatie, volledig of niet, binnen de wettelijke termijn 15 dagen moeten doorzenden (Parlementaire Vraag nr. 2794 VANDEURSEN van 5 december 2000). Indien het dossier volledig is maakt de Kamer het verzoek over aan het Parket, aan de dienst vreemdelingenzaken en aan de Staatsveiligheid met de vraag een advies te verstrekken (artikel 21 § 2). Deze diensten beschikken hiertoe over een termijn van 1 maand. Het advies behandelt de grondvoorwaarden voor de naturalisatie en het eventueel bestaan van gewichtige feiten, eigen aan de persoon van de aanvrager. Indien de Kamer dit wenst wordt ook advies verstrekt over specifiek door de Kamer gestelde vragen. Behoudens negatief advies binnen de maand na ontvangst wordt dit advies geacht gunstig te zijn. Kwam de naturalisatieaanvraag bij de Kamer toe als een nationaliteitsverklaring of -keuze met een negatief advies van het Parket, dan kan de Kamer de betrokkene verzoeken een memorie omtrent het advies in te dienen (artikel 21 § 4). Een bijkomend advies kan worden gevraagd aan supra vermelde diensten. De Kamer van Volksvertegenwoordigers behandelt het dossier zoals bepaald in haar reglement (Reglement van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, blz. 130). Uiteindelijk wordt de Belgische nationaliteit in een wet toegekend. Het Arbitragehof is bevoegd om een naturalisatiewet te toetsen (Arbitragehof 24 juni 1998, B.S. 7 juli 1998). Echter kan het Hof zich niet uitspreken over een naturalisatiewet. Immers zou het zich anders binnen de bevoegdheid die door de Grondwetgever uitdrukkelijk aan het Parlement werd voorbehouden.De procedure bij het Arbitragehof kan door ieder worden ingeleid die zelf ook een naturalisatieverzoek indiende. De Akte van naturalisatie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en heeft uitwerking vanaf deze datum (artikel 21 § 5). Een inschrijving in de registers van de burgerlijke stand is niet voorzien.
Verlies van de Belgische nationaliteit In een aantal omstandigheden kan men ook de Belgische nationaliteit verliezen. In de eerste plaats gaat het om de meerderjarigen die vrijwillig een andere nationaliteit verkrijgen. Dit ter voorkoming van de dubbele nationaliteit. Hetzelfde geldt voor hen die vrijwillig afstand doet van de Belgische nationaliteit, op voorwaarde dat hij aantoont een vreemde nationaliteit te bezitten of door de afstand te (her)krijgen. Kinderen volgen het lot van de ouder of de adoptant. Belgen die in den vreemde zijn geboren en tussen de leeftijd van 18 en 28 jaar ononderbroken buiten België hebben verbleven, verliezen, tenzij zij voor de Belgische overheid of een Belgische vennootschap of vereniging hebben gewerkt, de Belgische nationaliteit. Zij kunnen dit voorkomen door uitdrukkelijk te verklaren Belg te willen blijven. Deze verklaring geeft hen een nieuwe termijn van 10 jaar. Bovendien zal de Belg zijn nationaliteit niet verliezen mocht hij daardoor apatride worden. Belgen die hun nationaliteit niet hebben gekregen van een ouder die Belg was bij hun geboorte noch wiens vreemde ouder zelf in België is geboren en in de loop van de 10 jaren voorafgaand aan de geboorte in België zijn hoofdverblijfplaats had (artikel 11 t.v.v. de derde generatie migranten), kunnen wanneer zij ernstig tekort komen aan verplichtingen als Belgische Burger, van de Belgische nationaliteit vervallen worden verklaard (artikel 23).
Herkrijging van de Belgische nationaliteit Ieder die niet van de Belgische nationaliteit vervallen werd verklaard doch deze wegens een andere reden zou is verloren kan deze door een nationaliteitskeuze (vgl. artikel 15) herkrijgen (artikel 24) (zie Rb. Bruxelles 23 oktober 1996, J.L.M.B., 1997, p. 1573 ; Pas. , 1996 III, p. 11).
http://www.ipr.be
10