1. De Nernst potentiaal vertegenwoordigt een evenwichtssituatie in de zenuwcel. Welk statement beschrijft deze situatie het beste? 1: De elektrische en de diffusiekrachten houden elkaar precies in evenwicht. 2: De ionen zitten elkaar zodanig in de weg dat er geen stroom meer loopt. 3: Er gaan precies evenveel ionen naar binnen als naar buiten. 4: Er gaan precies evenveel positieve als negatieve ionen naar binnen.
2. De rust membraanpotentiaal vertegenwoordigt ook een evenwichtssituatie in de zenuwcel. Welk statement beschrijft deze situatie het beste? 1: Er gaan dan precies evenveel positieve als negatieve ionen naar binnen. 2: De elektrische en de diffusiekrachten houden elkaar precies in evenwicht. 3: Er gaan precies evenveel ionen naar binnen als naar buiten. 4: De ionen zitten elkaar zodanig in de weg dat er geen stroom meer loopt.
3. Voor een normale zenuwcel geldt dat de concentratie van Natrium binnen gelijk is aan 14 mM en buiten gelijk is aan 140 mM. Wat is (ongeveer) de waarde van de omkeer potentiaal van Natrium in dit geval? 1: -116 mV 2: -65 mV 3: +58 mV 4: +116 mV
4. Voor een normale zenuwcel geldt dat de concentratie van Kalium binnen gelijk is aan 145 mM en buiten gelijk is aan 1.45 mM. Wat is (ongeveer) de waarde van de omkeer potentiaal van Kalium in dit geval? 1: -116 mV 2: -65 mV 3: +58 mV
4: +116 mV
5. Wanneer in de cel van de vragen 3 en 4 zowel de Natrium als de Kalium aanwezig zijn, welke van de onderstaande uitspraken beschrijft dan het beste hoe de waarde van de membraanpotentiaal tot stand komt? 1: De membraanpotentiaal wordt het gemiddelde van de omkeer potentiaal voor Natrium en Kalium. 2: De membraanpotentiaal wordt bepaald door de relatieve geleidbaarheid voor Natrium en Kalium en de beide omkeer potentialen. 3: De membraanpotentiaal wordt vooral bepaald door de omkeer potentiaal voor Kalium. 4: Zonder nadere gegevens kunnen we over de membraanpotentiaal geen uitspraak doen.
6. De klassieke actiepotentiaal in een zenuwcel duurt ongeveer een milliseconde. Waarom is dat maar zo kort? 1: De ionen pomp zorgt ervoor dat de kanalen niet langer open kunnen blijven staan. 2: Natrium kanalen inactiveren direct bij depolarisatie. 3: Slimme gedachten duren nu eenmaal niet langer. 4: Zodra de cel depolariseert, gaan de kalium kanalen dicht.
7. Stel we hebben een dunne zenuwvezel waarin de actiepotentiaal zich met ongeveer 1 m/s kan voortbewegen. Wanneer we deze vezel omwikkelen met een myeline schede zodat er steeds 10 mm bedekt is en 1 mm open is, wat zijn dan de gevolgen voor de voortgeleiding van de actiepotentiaal? 1: Zij gaat nog steeds met 1 m/s door de vezel, maar de vezel is nu veel beter beschermd tegen beschadigingen. 2: Door de isolatie zal de snelheid van de actiepotentiaal tot ongeveer 0.1 m/s afnemen. 3: De myelineschede zorgt ervoor dat de voortgeleiding snelheid verhoogd wordt tot ongeveer 25 m/s. 4: De myelineschede zorgt ervoor dat de voortgeleiding snelheid verhoogd wordt tot ongeveer 10 m/s. <
8. Wat gebeurt er met de membraan potentiaal, wanneer de energie toevoer naar de cel stopt? 1: De membraanpotentiaal zakt snel naar ongeveer -90 mV. 2: De membraanpotentiaal stijgt langzaam naar ongeveer -10 mV. 3: Er gebeurt helemaal niets meer, alles blijft zoals het is. 4: De membraanpotentiaal stijgt langzaam naar ongeveer +60 mV.
9. Na een actiepotentiaal vinden we vaak een periode van hyperpolarisatie. Hoe kan men die het beste verklaren? 1: Dit is een artefact van de meetmethode. 2: Gedurende de refractaire periode is de potentiaal lager. 3: Geïnactiveerde natrium kanalen hyperpolariseren een membraan. 4: Kalium kanalen sluiten relatief traag.
10. Bij ligand gemedieerde ionkanalen is de receptor direct gekoppeld aan het ionkanaal. Aan welk type kanaal zal een inhibitoire receptor, die een IPSP indiceert, nooit gekoppeld zijn? 1: Een kanaal dat selectief doorlaatbaar is voor Chloride. 2: Een kanaal dat selectief doorlaatbaar is voor Kalium. 3: Een kanaal dat selectief doorlaatbaar is voor Natrium.
4: Een kanaal dat geregeld wordt door een “second” messenger.
11. In een zenuwcel in rust kan een EPSP worden opgewekt door de NatriumKalium geleidbaarheid van de membraan te veranderen. Wat gebeurt er met de membraanpotentiaal van deze cel? 1: De cel zal voor korte tijd hyperpolariseren. 2: De cel zal voor korte tijd depolariseren. 3: De cel zal niet van potentiaal veranderen maar veel gevoeliger zijn voor andere ingangssignalen. 4: Er zijn meer gegevens nodig om deze vraag te beantwoorden.
12. Elke exciteerbare cel verbruikt ook wanneer hij/zij in rust is voortdurend energie. Waarvoor is dat nodig? 1: Zoogdiercellen moeten nu eenmaal op 37 graden Celsius gehouden worden. 2: De cel moet voortdurend de weglekkende ionen terugpompen om zijn iongradiënten in stand te houden. 3: De wet van Nernst vereist energie om de evenwichtsituatie in stand te houden.
4: Dat is nergens voor nodig, want de gebruikte hoeveelheid energie is verwaarloosbaar klein. 13. Wat wordt onder presynaptische inhibitie verstaan? 1: Inhibitie die komt voor de cel wordt geactiveerd. 2: Inhibitie in het jonge dier net voor de synaps vorming. 3: Het feit dat synapsen hun actie ook op andere synapsen kunnen uitoefenen. 4: Geen van bovenstaande alternatieven is correct.
14. Waardoor ontstaat in een zenuwcel de Donnan potentiaal? 1: Doordat er teveel Natrium ionen in de cel kunnen zijn. 2: Door de aanwezigheid in de cel van impermeabele anionen. 3: Doordat er soms een tekort aan Kalium ionen in de cel is.
4: Doordat de Chloride ionen zich niet altijd in evenwicht bevinden.
15. Soms is er in een zenuwcel in rust sprake van een krachtige inhibitoire respons zonder dat de membraan potentiaal verandert. Wat verandert er dan wel? 1: De geleidbaarheid voor chloride neemt sterk toe. 2: Er is een forse toename van het aantal chloride ionen in de cel. 3: De impermeabele anionen blokkeren de chloride geleidbaarheid. 4: De Natrium/Kalium pomp wordt tijdelijk helemaal uit gezet.
16. Na een actiepotentiaal kunnen we gedurende korte tijd op geen enkele manier nog een nieuwe actie potentiaal opwekken, hoe hard we ook stimuleren. Waardoor wordt deze absoluut refractaire periode verklaard? 1: Doordat de ionenpomp gedurende korte tijd uitgeschakeld is. 2: Doordat de Kalium kanalen open staan. 3: Doordat de Natrium kanalen geïnactiveerd zijn. 4: Doordat de Kalium kanalen trager werken dan de Natrium kanalen.
17. Stel je wilt in een gewonde soldaat een kogel opsporen. Van welke imaging techniek maak je dan bij voorkeur gebruik? 1: een fMRI afbeelding 2: Rontgen tomografie 3: een confocale microscoop 4: een PET scan
18. Stel dat je gewonde soldaat waarschijnlijk een hersentumor heeft. Welke imaging techniek gebruik je dan om de tumor te lokaliseren? 1: een fMRI afbeelding 2: Rontgen tomografie 3: een confocale microscoop 4: een PET scan
19. Hoe kunnen we het beste een zenuwvezel sneller maken? 1: Door hem dunner te maken. 2: Door meer Natrium en Kalium kanalen in de membraan te zetten. 3: Door Chloride kanalen uit de membraan te halen. 4: Door hem dikker te maken.
20. Waardoor onstaat quantale afgifte van neurotransmitter? 1: Doordat er een minimale hoeveelheid calcium nodig is om neurotransmitter vrij te maken. 2: Doordat er altijd een geheel aantal postsynaptische receptoren wordt geactiveerd. 3: Doordat neurotransmitter opgeslagen ligt in blaasjes. 4: Doordat er tenminste een molecuul neurotransmitter afgegeven moet worden