Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 1 van 4
LJN: BO7166, Gerechtshof Amsterdam , 106.001.772/01 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Soort procedure: Inhoudsindicatie:
06-04-2006 14-12-2010 Civiel overig Hoger beroep Schade door storm of eigen gebrek. Rechtens relevante oorzaak. Deskundigenbericht. Inspectie. Zie ook LJNs: BO7167, BO7169, BO7171
Uitspraak GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de naamloze vennootschap FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V. (voor¬heen geheten: AMEV SCHADEVERZEKERING N.V.), gevestigd te Utrecht, APPELLANTE in het principaal appèl, GEÏNTIMEERDE in het voorwaardelijk incidenteel appèl, procureur: mr. F.B. Falkena, tegen mr. R. BREMER, in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [ sanniet ] kantoorhoudende te Leeuwarden, GEÏNTIMEERDE in het principaal appèl, APPELLANT in het voorwaardelijk incidenteel appèl, procureur: mr. G.W. Kernkamp. 1. Het geding in hoger beroep De partijen worden hierna aangeduid als Amev respectievelijk de bewindvoerder. Bij dagvaarding van 5 augustus 2004 is Amev in hoger beroep gekomen van het vonnis van 7 juli 2004 van de rechtbank te Utrecht, onder zaak-/rolnummer 150625/HAZA 02-1692 gewezen tussen [ sanniet ] (hierna te noemen: [ sanniet ]) als eiseres en Amev als gedaagde. Bij memorie heeft Amev drie grieven tegen de vonnissen van 26 november 2003 en 7 juli 2004 aangevoerd, een productie in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnis¬sen zal vernietigen en de vorderingen van de bewindvoerder alsnog zal afwijzen, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten van beide instanties. Bij memorie heeft de bewindvoerder geantwoord en harerzijds in voorwaardelijk incidenteel appèl twee grieven tegen het vonnis van 26 november 2005 aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, in het principaal appèl de bestreden vonnissen zal bekrachtigen en in het voorwaardelijk incidenteel appèl de bestreden vonnissen zal vernietigen en de vor¬deringen van de bewindvoerder alsnog volledig zal toe¬wij¬zen, met veroordeling van Amev in de proceskosten van beide instanties. Vervolgens heeft Amev bij memorie in het voorwaardelijk inci¬denteel appèl geantwoord, producties in het geding ge¬bracht, be¬wijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het voorwaardelijk inciden¬teel appèl zal verwerpen, met veroordeling van de bewind¬voer¬der in de pro¬ceskosten daarvan.
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 2 van 4
Partijen hebben de zaak op 18 januari 2006 doen bepleiten, Amev door mr. O.P. van Tricht, advocaat te Utrecht, de bewind¬voerder door mr. M. Kremer, advocaat te Groningen, beiden aan de hand van pleitnotities. Bij die gelegenheid heeft mr. Van Tricht namens Amev een nieuwe grief aangevoerd, waartegen mr. Kremer zich heeft verzet. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd. 2. De feiten 2.1 De rechtbank heeft in het vonnis van 26 november 2003 onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. 2.2 Grief I klaagt dat de rechtbank onder 2.3 als vaststaand feit heeft aangemerkt dat in de nacht van 26 op 27 februari 2002 een hevige storm heeft gewoed. Amev voert aan dat het weer in die nacht dient te worden gekwalificeerd als “storm¬achtig weer”. Nu Amev betwist dat sprake was van een “hevige storm”, zal het hof dat ook niet als vaststaand aannemen. 2.3 Voor het overige bestaat tussen partijen geen geschil over de door de rechtbank vastgestelde feiten, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. 3. De beoordeling van het hoger beroep 3.1 [ sanniet ] heeft met Amev een Briljant Indexverzekering voor gebouwen afgesloten met betrekking tot twee varkens¬schu¬ren, een tuinhuis en een werkplaats, gelegen te Hau¬ler¬wijk. Op grond van de toepasselijke polis¬voor¬waarden, door Amev als productie 1 bij conclusie van antwoord over¬gelegd, is [ sanniet ] onder meer verzekerd tegen stormschade. Onder storm wordt blijkens de “nadere omschrij¬vingen” in de polis¬voor¬waar¬den verstaan een windsnelheid van ten minste 14 meter per seconde (windkracht 7). 3.2 In de nacht van 26 op 27 februari 2002 is een van de varkensstallen van [ sanniet ] volledig ingestort. In die nacht en overdag op 26 februari 2002 is sprake geweest van storm in de zin van de polisvoorwaarden. 3.3 [ sanniet ] heeft Amev om uitkering van de schade gevraagd. Volgens haar is de instorting van de varkensstal veroorzaakt door storm. Amev heeft uitkering geweigerd omdat – naar zij in deze procedure stelt - sprake was van een eigen gebrek van de varkensstal in de zin van artikel 249 K. 3.4 De rechtbank heeft de vordering van [ sanniet ] toegewezen, daartoe overwegend dat de windkracht de dominante afwijking is gebleken en dat de wind daarmee als rechtens relevante oorzaak van het instorten van de varkensstal heeft te gelden. 3.5 Bij pleidooi in hoger beroep heeft Amev zich voor het eerst beroepen op vernietiging van de verzekeringsovereenkomst we¬gens verzwijging. Amev stelt daartoe dat haar bij nader onderzoek eind 2004/begin 2005 is gebleken dat de varkensstal ten tijde van het sluiten van de overeenkomst al niet meer als zodanig werd gebruikt, terwijl [ sanniet ] haar destijds heeft medegedeeld dat dat wel het geval was. Amev kwalificeert deze bezwaren als een nieuwe grief. De grief zou niet nieuw zijn omdat daarop in nummer 2.16 van de memorie van grieven al vooruitgelopen is. 3.6 De bewindvoerder heeft niet ingestemd met deze grief. Dit betekent dat de grief, voorzover nieuw, niet toelaatbaar is. Voor een uit¬zon¬de¬ring op deze regel is - anders dan Amev bepleit – hier geen plaats, reeds omdat niet kan worden aangenomen dat het voor Amev onmogelijk was de onderhavige grief bij memorie van grie¬ven te formuleren. Amev heeft immers als productie 1 bij memo¬rie van grieven een bezoekrapport overgelegd dat is opgemaakt door G.W. Kasper van CED Forensic, waaruit (kort gezegd) blijkt dat [ sanniet ] van de gemeente geen varkens meer mocht houden in de onderhavige varkensstal. Amev vermeldt dit ook onder nr. 2.16 van haar memorie van grieven, zonder daar enige gevolgen aan te verbinden voor het bestaan van de verze¬ke¬rings¬overeenkomst. Nummer 2.16 van de memorie van grieven is verder te vaag om daarin reeds een beroep op verzwijging en in zoverre een grief te lezen. 3.7 Voorzover de omstandigheid dat Amev bij pleidooi in hoger beroep de verze¬ke¬rings¬overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd al zou moeten wor¬den opgevat als een nieuw feit, acht het hof dit feit – gelet op de goede pro¬cesorde - niet meer toelaatbaar. Het betreft hier immers een volledig nieuwe omstandigheid, waarmee de bewindvoerder voor het eerst werd gecon¬fronteerd in een laat stadium van de procedure in hoger be¬roep. Het hof acht daarbij van belang dat Amev weliswaar pas in hoger beroep bekend is geworden met feiten en omstan¬digheden die naar haar mening een beroep op artikel 251 K. rechtvaardigen, maar dat zij niet heeft toegelicht waarom zij met de (buitengerechtelijke) vernietiging heeft gewacht tot het pleidooi in hoger beroep (op 18 januari 2006). Het rapport van CED Forensic waarop zij zich in dit verband baseert, dateert immers al van 31
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 3 van 4
maart 2005. 3.8 Dit een en ander leidt ertoe dat het hof niet zal oordelen over de vraag of Amev een beroep op artikel 251 K. toekomt. 3.9 Het hof komt thans toe aan de bespreking van de grieven II en III (die zich lenen voor gezamenlijke behandeling), waarin Amev betoogt dat de wind niet als dominante oor¬zaak voor het instorten van de varkensstal kan worden be¬schouwd. Amev voert aan dat sprake is van een eigen gebrek van de varkensstal. Op Amev rust de bewijslast van die stelling. 3.10 Amev heeft zich beroepen op een Rapport inzake onderzoek wind¬schade van BDA Dakadvies B.V. van 4 april 2002 (hierna Rapport BDA) (productie 3 bij conclusie van eis). In het Rap¬port BDA is onder meer vermeld dat de houten constructie van de varkensstal is aan¬ge¬tast door houtaantastende insecten (waar¬schijnlijk klop¬kever), dat aantasting door houtver¬nie¬lende schimmels is vastgesteld als ge¬volg van vocht en dat er op een aantal plaatsen zichtbaar veel vocht in het hout aanwezig is, waar¬door de samenhang van het hout voor een deel verloren is gegaan. 3.11 Naar het oordeel van het hof heeft de bewindvoerder niet voldoende gemotiveerd weersproken dat de houten constructie is aangetast door insecten, schimmels en vocht. Het door [ sanniet ] in eerste aanleg overgelegde rapport van Lengkeek (productie 2 bij conclusie na niet gehouden enquête) biedt onvoldoende aan¬kno¬pingspunten om de onderzoeksresultaten van BDA in twijfel te trekken. Lengkeek heeft het hout immers niet zelf onderzocht, maar slechts foto’s bekeken van hout dat volgens [ sanniet ] afkomstig was uit de ingestorte varkensstal. Bovendien is de conclusie van Lengkeek ten aanzien van de ventilatie van de ruimte van circa één meter breedte tussen de kalkzandsteenmuren en de zijgevels in hoge mate speculatief, terwijl BDA Dakadvies juist uiteenzet dat het gebrek aan ventilatie in die ruimte aantasting van het hout heeft meegebracht. Hiermee staat naar het oordeel van het hof vast dat de aantasting van de houten constructie van de varkensstal door insecten, schimmels en vocht zodanig is, dat sprake is van een eigen gebrek in de zin van artikel 249 K, thans artikel 7:951 BW, dat op 1 januari 2006 in werking is getreden en onmiddellijke werking heeft. 3.12 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of dit eigen gebrek de rechtens relevante oorzaak, of in de woorden van de rechtbank: de dominante oorzaak, van de instorting is. Het hof constateert dat partijen zich weliswaar baseren op dezelfde gegevens van het KNMI, waaruit blijkt dat op 26 februari 2002 in (het nabij gelegen) Eelde de maximale uurge¬middelde snelheid 19 meter per seconde was (hetgeen overeen¬komt met windkracht 8 op de schaal van Beaufort) en dat de windsnelheid bij de sterkste stoten een snelheid van 30 meter per seconde had. Partijen verschillen evenwel van mening over de conclusies die uit deze gegevens moeten worden getrokken. 3.13 Naar de mening van Amev kan niet worden aangenomen dat een varkens¬stal, zonder de minderwaardige eigenschappen als de onder¬havige, als gevolg van de windkracht van 26 februari 2002 zou zijn ingestort. Het weer op 26 februari 2002 is volgens Amev slechts te karakteriseren als “stormachtig”. Daarbij hoort, aldus Amev, dat zich ook enkele hardere windstoten voordoen, die echter aan het karakter van de “storm” niets afdoen. Amev beroept zich op het Rapport BDA, waarin wordt geconcludeerd dat de aantasting van het hout de primaire oorzaak van de instorting van de varkensstal is. 3.14 De bewindvoerder benadrukt dat sprake was van extreme weers¬omstandigheden en verwijst naar de bevindingen in het rapport van Lengkeek. Het Rapport Lengkeek vermeldt dat er die dag vele malen windstoten zijn gemeten van windkracht 9 en 10, hetgeen neerkomt op storm en zware storm; er zijn zelfs windstoten gemeten die in de Beaufortschaal worden omschreven als zeer zware storm. Volgens bewindvoerder staat de storm van 26 februari 2002 in de “storm top 10” van de afge¬lopen veertig jaar en komt deze ook voor op het lijstje “severe storms” vanaf 1962 van het KNMI. Volgens de bewind¬voerder heeft de storm ook bomen ontworteld, onder meer op het terrein van [ sanniet ]. Bovendien was de windrichting ongunstig: de stal had geen enkele bescherming van andere gebouwen. 3.15 Het hof heeft behoefte aan deskundige voorlichting over de aard en de ernst van de storm van 26 februari 2002 en de vraag of een varkensstal als de onderhavige, maar zonder de minder¬waardige eigenschappen als door het Rapport BDA beschre¬ven, bestand was geweest tegen de weersomstandigheden die zich hebben voorgedaan op 26 februari 2002 en in de nacht van 26 op 27 februari 2002. Het hof is dan ook voornemens een deskun¬digenbericht hierover te gelasten. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over het aantal en de persoon van de deskundige(n) en de aan hem/hen te stellen vragen. Wat betreft de persoon van de deskundige(n) stelt het hof het op prijs als partijen hierover onderling overleg voeren en komen met een gezamenlijk voorstel. Het noemen van concrete personen zonder dat de wederpartij hiermee heeft ingestemd, verdient geen voorkeur. 3.16 In het voorwaardelijk incidenteel appèl heeft de bewind¬voerder zich er nog op beroepen dat de resten van de inge¬storte varkensstal met instemming van Amev zijn opgeruimd voordat [ sanniet ] de mogelijkheid had een eigen expertise te laten uitvoeren omdat Amev weigerde uit te keren. De be¬wind¬voerder meent dat mede op die
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 4 van 4
grond sprake is van rechts¬verwerking door Amev, althans dat Amev in strijd handelt met het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW. 3.17 Het hof verwerpt deze stelling. Dat [ sanniet ] de resten van de varkensstal heeft laten opruimen zonder eerst een con¬tra-expertise te laten uitvoeren, komt voor rekening en risico van de bewindvoerder. De enkele omstandigheid dat Amev met opruiming heeft ingestemd voordat zij zich jegens [ sanniet ] beriep op de gebrekkige staat van de varkensstal, betekent nog niet dat Amev geen rekening heeft gehouden met de belangen van [ sanniet ] of dat [ sanniet ] er destijds gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Amev tot uitkering zou overgaan. Van rechts¬verwerking is ook geen sprake. Evenmin is het beroep van Amev op een eigen gebrek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Voorzover de bewindvoerder heeft bedoeld te stellen dat zij geschaad is in haar mogelijkheden om het door Amev bij gebrachte bewijs te ontzenuwen, heeft te gelden dat dit niet zonder meer meebrengt dat het door Amev bijgebrachte bewijs zonder betekenis is. Daar komt bij dat naar het oordeel van het hof ook niet is gebleken dat de bewindvoerder door toedoen van Amev in een nadeliger positie is komen te verkeren. Lengkeek rept in haar rapport niet van een gebrek aan onderzoeksmogelijkheden. 3.18 Voorts heeft de bewindvoerder zich erop beroepen dat aan Amev geen beroep op een eigen gebrek toekomt omdat de varkens¬stal voorafgaand aan het sluiten van de verzekerings¬over¬een¬komst is geïnspecteerd door Amev. 3.19 Deze omstandigheid betekent evenmin dat Amev haar recht heeft verspeeld zich te beroepen op artikel 7:951 BW. Dit zou anders kunnen zijn indien vast zou staan dat Amev bij die inspectie de aantasting van het hout heeft opgemerkt, maar dat is niet het geval. De bewindvoerder heeft in dat verband nog aangevoerd dat de inspecteur van Amev zelf ervoor heeft ge¬kozen de varkenstal niet van binnen te onderzoeken, maar dit leidt niet tot een andere beslissing, reeds omdat de bewind¬voerder niet heeft gesteld dat de inspecteur – als hij dat wel had gedaan - de in het rapport BDA gecon¬stateerde gebreken had opgemerkt of redelijkerwijze had moeten opmerken. 3.20 De bewindvoerder is voorts van mening dat Amev zich niet op artikel 7:951 BW kan beroepen omdat zij voorafgaand aan de pro¬cedure een ander standpunt heeft ingenomen. Deze omstan¬digheid is onvoldoende voor een geslaagd beroep op rechts¬verwerking / artikel 6:248 lid 2 BW. Overigens staat vast dat Amev zich van meet af aan heeft beroepen op de slechte staat waarin de varkensstal volgens haar verkeerde en heeft zij slechts de juridische grondslag van dit verweer gewijzigd, reden te meer waarom deze stelling van de bewindvoerder niet opgaat. 3.21 Tot slot wijst de bewindvoerder er nog op dat de (onoir¬bare) wijze waarop Amev buurtonderzoek heeft uitgevoerd, mee¬brengt dat haar op grond van rechtsverwerking / rede¬lijk¬heid en bil¬lijk¬heid geen beroep op artikel 7:951 BW toekomt. Naar het oordeel van het hof heeft de bewind¬voerder evenwel onvoldoende concreet gesteld waarom dat het geval zou zijn, zeker nu Amev zich in verband met haar beroep op artikel 7:951 BW niet op dat buurtonderzoek beroept. 3.22 Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. 4. Beslissing Het hof: verwijst de zaak naar de rolzitting van 18 mei 2006 voor het nemen van een akte aan de zijde van Amev tot het hiervoor onder 3.15 omschreven doel; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. A. van Haeringen, G.B.C.M. van der Reep en C.A. Joustra en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2006 door de rolraadsheer.
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 1 van 3
LJN: BO7167, Gerechtshof Amsterdam , 106.001.772/01 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Soort procedure: Inhoudsindicatie:
14-04-2009 14-12-2010 Civiel overig Hoger beroep Vervolg op LJN BO7166; te beantwoorden vragen, deskundigenbenoeming.
Uitspraak 14 april 2009 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de naamloze vennootschap FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V. (voor¬heen geheten: AMEV SCHADEVERZEKERING N.V.), gevestigd te Utrecht, APPELLANTE in het principaal appel, GEÏNTIMEERDE in het voorwaardelijk incidenteel appel, advocaat: mr. A. Knigge, gevestigd te Amsterdam, tegen mr. R. BREMER, in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [ sanniet ] kantoorhoudende te Leeuwarden, GEÏNTIMEERDE in het principaal appel, APPELLANTE in het voorwaardelijk incidenteel appel, advocaat: mr. J.W. van Rijswijk, gevestigd te Amsterdam. 1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep De partijen worden hierna wederom aangeduid als Amev respec¬tievelijk de bewindvoerder. Het hof heeft in deze zaak op 6 april 2006 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot aan die datum wordt naar dat arrest verwezen. Amev heeft vervolgens een akte uitlating deskundige genomen. Hierop heeft de bewindvoerder een antwoordakte houdende uit¬lating deskundige genomen. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd. 2. De verdere beoordeling 2.1 In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat vaststaat dat de aantasting van de houten constructie van de varkensstal door insecten, schimmels en vocht zodanig is, dat sprake is van een eigen gebrek in de zin van artikel 249 K, thans artikel 7:951 BW. 2.2 Ten aanzien van de vraag of dit eigen gebrek de rechtens relevante oorzaak van de instorting is, heeft het hof in het tussenarrest over¬wogen dat het behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Partijen hebben zich vervolgens uitgelaten over de te benoemen des¬kundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen.
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 2 van 3
2.3 Het hof zal de hieronder met name genoemde bouw¬kundige als deskundige benoemen. Gelet op zijn deskundigheid ziet het hof ervan af om specifieke vragen te stellen over de weers¬om¬standigheden, zoals door Amev in haar akte onder 2.2 is voor¬gesteld. 2.4 Aan de deskundige zullen de volgende vragen worden voor¬gelegd: 1. Kunt u – vanuit uw deskundigheid – de aard en ernst toe¬lichten van de gemiddelde windsnelheden en maxi¬maal geme¬ten windstoten die op 26 februari 2002 en in de nacht van 26 op 27 februari 2002 te Eelde zijn gemeten? 2. Zou een varkensstal als de onderhavige, maar zonder de minder¬waardige eigenschappen als door het Rapport van BDA beschre¬ven, bestand zijn geweest tegen de weers¬omstan¬digheden die zich hebben voorgedaan op 26 februari 2002 en in de nacht van 26 op 27 februari 2002? 3. Zou de varkensstal (dus in de staat waarin deze volgens het rapport van BDA verkeerde) ook zonder de storm binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk zijn ingestort? 4. Heeft u voor het overige nog opmerkingen die voor deze zaak van belang zijn? 2.5 Het hof overweegt voorts nog het volgende. De deskundige zal in zijn onderzoek de in het rapport van BDA Dakadvies B.V. van 4 april 2002 (productie 3 bij conclusie van eis) genoemde feiten en omstandigheden ten aanzien van de staat waarin de schuur zich bevond, tot uitgangspunt nemen. 2.6 Partijen hebben ieder informatie overgelegd over de weers¬gesteldheid (in het bij¬zonder de windsnelheden) te Eelde op 26 februari 2002 en in de nacht van 26 op 27 februari 2002. Nu Haulerwijk in de nabije omgeving van Eelde is gelegen, kan ervan worden uit¬gegaan dat zich daar dezelfde weersom¬stan¬digheden voordeden. 2.7 De deskundige heeft niettemin de mogelijkheid om bij het KNMI of bij een ander weerstation nadere informatie op te vragen over de weersgesteldheid, voorzover hij meent dat de door partijen overgelegde gegevens incompleet zijn. Indien de deskundige voor het opstellen van zijn deskundigenrapport behoefte heeft aan nadere uitleg of advisering door een meteoroloog, wordt hij verzocht dit met partijen te bespreken en vervolgens con¬tact op te nemen met de hieronder te benoemen raads¬heer-commis¬saris teneinde een en ander met haar af te stemmen. Op verzoek van (een der) partijen of de deskundige kan eventueel een comparitie van partijen worden gelast om (problemen bij) de voortgang van het onderzoek door de des¬kundige te bespreken. 2.8 Amev zal het voorschot op het honorarium van de deskundige hebben te dragen. 2.9 Nadat de deskundige zijn rapport bij het hof heeft inge¬diend, zal het hof partijen – eerst Amev en vervolgens de bewindvoerder - in de gelegenheid stellen bij akte op het deskun¬digen¬rapport te reageren. 2.10 Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. 3. Beslissing Het hof: beveelt een onderzoek door een deskundige ten aanzien van de onder 2.4 genoemde vragen; benoemt tot deskundige voor dit onderzoek: ir. J.A. Pleysier p/a Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. Posbus 638 5201 AP ‘s-Hertogenbosch benoemt - ter bewaking van de voortgang van het onderzoek - mr. C.A. Joustra als raadsheer-commissaris; bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal toezenden; bepaalt dat beide partijen voor 4 mei 2009 kopieën van de ove¬rige gedingstukken en - voorzover mogelijk - de andere door de des¬kundige noodzakelijk geachte stukken aan de deskundige zul¬len doen toekomen; wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 Rv, met name op de verplichting om bij het onderzoek par¬tijen in de gelegenheid te stellen opmer¬kingen te maken en ver¬zoe¬ken te doen en om in het schrifte¬lijk bericht te doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkin¬gen en/of verzoe¬ken; bepaalt dat de deskundige het onderzoek overigens zelf¬stan¬dig - in de zin van artikel 198 lid 2 Rv, dat wil zeggen niet on¬der leiding van het hof - zal verrichten en dat dit zal plaats¬¬¬vinden op een door de deskun¬dige te bepalen tijdstip;
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 3 van 3
bepaalt dat de des¬kundige een voor¬schot toekomt van € 8.000,-; bepaalt dat Amev vóór 4 mei 2009 als voorschot op de kosten van de deskundige een bedrag van € 8.000,- ter griffie van het hof zal de¬poneren door overma¬king op de rekening bij de Rabo¬bank, num¬mer 30.00.047.45, ten name van Gerechtshof Amsterdam, onder vermelding van ‘voor¬schot des¬kun¬dige, zaak Amev / Bremer, zaak¬nummer 106.001.772/01’; bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het des¬betreffende voor¬schot de deskundige hiervan in kennis zal stel¬len en dat de deskun¬dige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen; bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend be¬richt zal inleveren ter griffie van het hof vóór 3 augustus 2009; bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn decla¬ra¬tie ter griffie zal indienen onder vermelding van zaaknummer 106.001.772/01; verwijst de zaak naar de rol van 1 september 2009 voor het nemen van een akte na deskundigenbericht aan de zijde van Amev; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra en J.C.W. Rang en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2009 door de rolraadsheer.
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 1 van 2
LJN: BO7169, Gerechtshof Amsterdam , 106.001.772/01 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Soort procedure: Inhoudsindicatie:
02-03-2010 14-12-2010 Civiel overig Hoger beroep Vervolg op LJN BO7166 en LJN BO7167; beslissing raadsheer-commissaris; omvang taak deskundige.
Uitspraak 2 maart 2010 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE ENKELVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van:
de naamloze vennootschap FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V. (voor¬heen geheten: AMEV SCHADEVERZEKERING N.V.), gevestigd te Utrecht, APPELLANTE in het principaal appel, GEÏNTIMEERDE in het voorwaardelijk incidenteel appel, advocaat: mr. A. Knigge, gevestigd te Amsterdam, tegen mr. R. BREMER, in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [ sanniet ] kantoorhoudende te Leeuwarden, GEÏNTIMEERDE in het principaal appel, APPELLANTE in het voorwaardelijk incidenteel appel, advocaat: mr. J.W. van Rijswijk, gevestigd te Amsterdam. 1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep De partijen worden hierna wederom aangeduid als Amev respec¬tievelijk de bewindvoerder. Het hof heeft in deze zaak op 14 april 2009 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot aan die datum wordt naar dat arrest verwezen. In dat tussenarrest is ir. J.A. Pleysier benoemd als des¬kundige; mr. C.A. Joustra is benoemd tot raadsheercommissaris ter bewaking van de voortgang van het onderzoek. Op 5 november 2009 is bij het hof een brief binnengekomen van mr. O.P. Tricht, de advocaat van Amev. Mr. M. Kremer, advocaat van de bewindvoerder, heeft bij brief van 25 november 2009 hierop gereageerd. Vervolgens heeft ir. J.A. Pleysier op 21 december 2009 zijn deskundigenrapport aan het hof toegezonden. Dit rapport is aan partijen toegezonden. Bij brief van 7 januari 2010 heeft de deskundige – naar aanleiding van een aan hem toegezonden brief van 24 december 2009 van mr. Kremer – zijn rapport van een korte aanvulling voorzien. Op 8 januari 2010 is wederom een brief van mr. Tricht van die¬zelfde datum bij het hof binnengekomen.
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 2 van 2
2. De verdere beoordeling 2.1 In het tussenarrest van 14 april 2009 heeft het hof over¬wogen dat het behoefte heeft aan deskundige voorlichting ten¬einde – kort gezegd – te kunnen beoordelen of het eigen ge¬brek aan de varkensstal de rechtens relevante oorzaak van de in¬storting is. Om die reden is ir. J.A. Pleysier als des¬kundige benoemd. Daarbij heeft het hof overwogen dat de des¬kundige in zijn onderzoek de in het rapport van BDA Dakadvies B.V. van 4 april 2002 (productie 3 bij conclusie van eis) genoemde feiten en omstandigheden ten aanzien van de staat waarin de schuur zich bevond, tot uitgangspunt zal nemen. 2.2 In zijn brief van 5 november 2009 heeft mr. Van Tricht de vraag opgeworpen of de deskundige bij partijen nadere infor¬matie mocht opvragen over de mate van aantasting van de van de houten draagconstructie van de varkensstal direct vóór de datum van instorting. De deskundige had hierom verzocht omdat het hem tot dan toe verstrekte materiaal in zijn ogen te weinig uitsluitsel daarover gaf. Mr. Van Tricht is van mening dat het tussenarrest zo moet worden begrepen dat de deskundige zich uitsluitend dient te baseren op de door BDA Dakadvies geconstateerde feitelijke gebreken. 2.3 Dit bezwaar van mr. Van Tricht wordt verworpen. In het tus¬senarrest is overwogen dat de deskundige de in het rapport van BDA Dakadvies genoemde feiten en omstandigheden tot uit¬gangspunt zal nemen. Dit staat er niet aan in de weg dat de deskundige de vrijheid heeft bij partijen terzake nadere in¬formatie op te vragen indien hij van mening is dat dit voor de beantwoording van de aan hem gestelde vragen noodzakelijk is. 2.4 In zijn brief van 8 januari 2010 schrijft mr. Van Tricht dat hij van mening is dat partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld om – voordat het eindrapport van de deskundige volgde – te reageren op het concept van de deskundige, als bedoeld in artikel 198 lid 2 Rv. 2.5 Als gezegd heeft de deskundige zijn rapport op 21 december 2009 aan het hof toegezonden. Uit dat rapport blijkt niet dat al is voldaan aan het bepaalde in artikel 198 lid 2 Rv. Partijen zullen alsnog in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen. De deskundige zal vervolgens in zijn (definitieve) rapport de inhoud daarvan vermelden, alsmede zijn reactie hierop. 2.6 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. 3. Beslissing De raadsheer-commissaris: bepaalt dat partijen opmerkingen kunnen maken en verzoeken kun¬nen doen als bedoeld in artikel 198 lid 2 Rv naar aan¬leiding van het (concept)rapport van de ir. J.A. Pleysier van 21 november 2009; bepaalt dat ir. J.A. Pleysier in zijn definitieve rapport de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken zal vermelden met zijn reactie hierop; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mr. C.A. Joustra en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2010 door de rolraadsheer.
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 1 van 4
LJN: BO7171, Gerechtshof Amsterdam , 106.001.772/01 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Soort procedure: Inhoudsindicatie:
16-11-2010 14-12-2010 Civiel overig Hoger beroep Vervolg op LJN BO7166, BO7167 en BO7169; na deskundigenonderzoek: verzekeraar gehouden tot uitkering; storm als rechtens relevante oorzaak van instorting varkensstal aangemerkt.
Uitspraak zaaknummer 106.001.772/01 16 november 2010
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de naamloze vennootschap FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V. (voorheen geheten: AMEV SCHADEVERZEKERING N.V.), gevestigd te Utrecht, APPELLANTE IN HET PRINCIPAAL APPEL, GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL, advocaat: mr. A. Knigge, te Amsterdam, tegen MR. R. BREMER, in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [ sanniet ], kantoorhoudende te Leeuwarden, GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL, APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL APPEL, advocaat: mr. J.W. van Rijswijk, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep 1.1 De partijen worden hierna wederom aangeduid als Amev respectievelijk de bewindvoerder. 1.2 Het hof heeft op 2 maart 2010 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die dag verwijst het hof naar dat arrest. 1.3 De door het hof benoemde deskundige ir. J.A. Pleysier heeft zijn op 21 december 2009 aan het hof uitgebrachte deskundigenbericht op 3 juni 2010 aangevuld. 1.4 Amev heeft vervolgens een akte uitlating concept deskundigenbericht ex artikel 198 lid 2 Rv genomen. De bewindvoerder heeft daarop gereageerd met een antwoordmemorie na deskundigenbericht. 1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 2 van 4
2. (Verdere) behandeling van het hoger beroep 2.1 Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarresten van 14 april 2009 en 2 maart 2010 heeft overwogen en beslist. Het hof brengt in herinnering dat het in zijn tussenarrest van 6 april 2006 heeft overwogen behoefte te hebben aan deskundige voorlichting aangaande de vraag of, kortweg, het eigen gebrek van de tussen partijen omstreden varkensstal de rechtens relevante oorzaak van de instorting is. Bij tussenarrest van 14 april 2009 heeft het hof een deskundige benoemd teneinde het hof voor te lichten, een en ander aan de hand van een reeks door het hof onder woorden gebrachte vragen. Bij de uitvoering van het onderzoek is tussen partijen geschil gerezen, welk geschil bij tussenarrest van 2 maart 2010 is beslecht door de ter bewaking van de voortgang van het onderzoek door het hof aangewezen raadsheercommissaris. In dat tussenarrest is aanvaard dat de deskundige de vrijheid heeft bij partijen nadere informatie te vragen indien hij van mening is dat dit voor de beantwoording van de aan hem gestelde vragen noodzakelijk is. De overweging in het tussenarrest van 14 april 2009 dat de deskundige de in het rapport van BDA Dakadvies genoemde feiten en omstandigheden tot uitgangspunt zal nemen, staat daaraan niet in de weg, aldus het tussenarrest. Voorts is in genoemd tussenarrest geoordeeld dat de deskundige aan de partijen alsnog de gelegenheid moet bieden om opmerkingen te maken en verzoeken te doen als bedoeld in artikel 198 lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). De deskundige heeft daarna aan elk van partijen die gelegenheid geboden. Geen van partijen heeft van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt. 2.2 Amev heeft ervoor gekozen om haar opmerkingen en verzoeken als bedoeld in artikel 198 lid 2 Rv pas bij akte tot uitdrukking te brengen, nadat de deskundige de definitieve versie van zijn rapport had ingediend. Dat is een onjuiste gang van zaken. De voorziening van artikel 198 lid 2 Rv biedt elk van partijen de mogelijkheid om de deskundige uit te nodigen om alle argumenten die huns inziens relevant zijn met behulp van de expertise die de deskundige ter beschikking staat te doordenken alvorens rapport en advies uit te brengen. De door Amev gekozen werkwijze brengt mee dat zij die mogelijkheid verloren heeft laten gaan. Die keuze is aan haar. Die keuze levert in beginsel geen grond op om alsnog de vragen die haar bezighouden aan de deskundige voor te leggen. De door Amev na het deskundigenbericht genomen akte bevat geen reden om daarop een uitzondering te maken. Het hof zal dan ook recht doen met behulp van de bevindingen die de door het hof benoemde deskundige op 21 december 2009 in een rapport heeft neergelegd, welke bevindingen hij bij brief van 3 juni 2010 definitief heeft gemaakt. 2.3 De inhoud van de rapportage van de deskundige heeft het hof overtuigd. Het zal zich daardoor laten leiden bij de beoordeling van de kwestie die partijen verdeeld houdt. Meer in het bijzonder overweegt het hof in dit verband nog als volgt. 2.4 De eerste vraag die aan de deskundige is voorgelegd gaat over de kwalificatie van de weersomstandigheden op 26 en 27 februari 2002. De deskundige heeft de gemiddelde windsnelheden en maximale windstoten die zijn gemeten op 26 februari 2002 en in de nacht van 26 op 27 februari 2002 te Eelde onderzocht aan de hand van een reeks door het KNMI ter beschikking gestelde gegevens die werden gemeten in het weerstation Eelde. De deskundige heeft uiteengezet dat de kwalificatie aard en ernst van de gemiddelde windsnelheden wordt beoordeeld op basis van de hoogste windsnelheid, gemiddeld over tien minuten. De hoogste windsnelheid werd gemeten op 26 februari tussen 14.00 en 15.00 uur. Volgens de Beaufortschaal dient die windsnelheid te worden aangemerkt als windkracht 8. Een dergelijke windsnelheid is in het tijdvak van 1971 tot 2000 gemeten gedurende 0,03% van de totale tijdsduur. De maximale uurgemiddelde windsnelheid die op 26 februari en in de nacht van 26 op 27 februari werd gemeten, houdt in het algemeen een risico op schade in. De maximaal gemeten windsnelheid tijdens windstoten bedroeg 30 m/s. Deze windsnelheid is opgetreden op 26 februari tussen 12.00 en 13.00 uur. In de periode van 1906 tot en met 26 februari 2002 zijn in het weerstation Eelde op zes data windstoten gemeten van 30 m/s of meer. Dergelijke windstoten richten in het algemeen (grote) schade aan, aldus de deskundige. 2.5 Naar het oordeel van het hof kan uit deze gegevens op goede grond worden afgeleid dat zich op 26 en 27 februari 2002 in de omgeving van de varkensstal uitzonderlijke weersomstandigheden hebben voorgedaan, die de potentie hadden (grote) schade aan te richten. Het hof passeert het betoog van Amev dat de meetgegevens die conclusie niet rechtvaardigen, omdat de windsnelheid van windstoten pas vanaf 1 januari 1971 wordt gemeten. Ook als dit uitgangspunt wordt gekozen, blijft staan dat in de periode van ruim dertig jaren voorafgaand aan 26/27 februari 2002 slechts vijfmaal windstoten met een windsnelheid van meer dan 30 m/s zijn gemeten, en wel in 1971, 1985, 1990 (tweemaal) en 1994. Deze frequentie rechtvaardigt de kwalificatie uitzonderlijk. Amev heeft in dit verband nog aangevoerd dat de uitzonderlijkheid van de weersomstandigheden moet worden gerelateerd aan de te verwachten levensduur van de varkensstal. Amev heeft het hof verder niet ingelicht over die levensduur. Daarom gaat het hof aan deze argumentatie voorbij. 2.6 Naar aanleiding van de tweede vraag is de deskundige op zoek gegaan naar gegevens die hem inzicht zouden kunnen verschaffen in de constructieve staat van de varkensstal. Hij verstaat daaronder de dimensies van de
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 3 van 4
houten draagconstructie van de varkensstal (houten spanten, stijlen, balklagen enz.) in relatie tot overspanningen. Hij maakt er melding van dat hij deze gegevens in het rapport van BDA Dakadvies node heeft gemist. Op grond van de omstandigheid dat voor de stal medio jaren zeventig een bouwvergunning moet zijn verleend, alsmede op grond van de toentertijd geldende voorschriften heeft de deskundige aangenomen dat de stal bestand was tegen windsnelheden tot 22 à 23 m/s tijdens windstoten. Met grote mate van zekerheid neemt hij vervolgens aan dat de varkensstal, de minderwaardige eigenschappen buiten beschouwing latend, niet bestand was tegen de weersomstandigheden die zich hebben voorgedaan op 26 en 27 februari 2002, omdat de drempelwaarde van 22 à 23 m/s, behorende bij de volgens de voorschriften te hanteren winddruk, op meerdere tijdstippen significant werd overtreden. Als gevolg hiervan zou het risico van instorting van de varkensstal als gevolg van de weersomstandigheden, ook indien deze in goede staat zou hebben verkeerd, groot zijn geweest. 2.7 Amev heeft betoogd dat het antwoord van de deskundige op de tweede vraag niet juist kan zijn, omdat hij niet met de toentertijd geldende voorschriften heeft gewerkt en hij deze bovendien onjuist heeft uitgelegd. Het hof moet constateren dat Amev met dit betoog in het midden heeft gelaten welke constructieve staat de varkensstal, de minderwaardige eigenschappen weggedacht, had dan wel moet hebben gehad op basis van de haars inziens geldende bouwvoorschriften. In zover houdt haar betoog over de toentertijd geldende voorschriften en de interpretatie daarvan een ontoereikende betwisting in. Dit betoog baat Amev dan ook niet. 2.8 De derde vraag luidde of de varkensstal (dus in de staat waarin deze volgens het rapport van BDA verkeerde) ook zonder storm binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk zou zijn ingestort. De deskundige heeft uiteengezet dat hij deze vraag niet met zekerheid kan beantwoorden omdat hem essentiële gegevens ontbreken. Het rapport van BDA Advies bevat waarnemingen omtrent houtaantasting door insecten, schimmels en vocht, maar geen beoordeling van de constructieve staat van de houtconstructie, met inbegrip van de houtaantasting. Van belang is zijns inziens het antwoord op de vragen: - wat zijn de afmetingen van de oorspronkelijke spanten en gordingen, - wat zijn de hart-op-hart afstanden van de spanten, - welk percentage van de oorspronkelijke houtdoorsneden is aangetast? - welk percentage is nog intact? Beantwoording lukt evenwel niet bij gebreke van gegevens. Foto 4 uit het rapport van BDA Dakadvies geeft enigszins een beeld van de houtafmetingen van de spanten. De foto wekt de indruk dat spanten en gordingen (ruim) voldoende van afmeting waren. Omdat nadere gegevens ontbreken, gaat de deskundige niet uit van “overdimensionering van de houtconstructie”, hoewel dit voor stallen in het betreffende tijdvak wel min of meer gebruikelijk was. Een constructie die minimaal aan de eisen voldoet, bevat bovendien een zekere veiligheidsreserve; achteruitgang vanwege aantasting door insecten levert daarom niet onmiddellijk instortingsgevaar op. Verder houdt de deskundige er rekening mee dat de later aangebrachte kalkzandsteen muren de houtconstructie van de varkensstal constructief hebben versterkt. Concluderend merkt de deskundige op dat er geen enkele aanwijsbare reden is om te veronderstellen dat de varkensstal in de conditie waarin deze zich volgens het rapport van BDA Dakadvies bevond ten tijde van de instorting, zonder externe invloeden binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk zou zijn ingestort. 2.9 Amev heeft zich ook met betrekking tot dit antwoord op het standpunt gesteld dat het hof zich daardoor niet moet laten leiden. Amev verwijt de deskundige in het bijzonder dat hij beter op zoek had moeten gaan naar de gegevens die hij kennelijk nodig had. Voorts zou de deskundige de vraag onjuist hebben geïnterpreteerd. Ook dit verweer zal het hof passeren. In de eerste plaats heeft te gelden dat de deskundige er geenszins blijk van heeft gegeven de vraag onjuist te hebben opgevat. Voorts verliest Amev uit het oog dat het weliswaar op de weg van de bewindvoerder ligt in rechte waar te maken dat de varkensstal tengevolge van storm is ingestort maar dat het op de weg van Amev ligt om de gegevens te verschaffen die de conclusie rechtvaardigen dat zij onder de polis geen dekking behoeft te verlenen, omdat de varkensstal is tenietgegaan vanwege een eigen gebrek. Nu Amev niet heeft betwist dat het rapport van BDA Dakadvies relevante vragen openlaat, moet de gevolgtrekking zijn dat Amev uit het antwoord van de deskundige op vraag 3 geen steun kan putten voor haar standpunt dat de varkensstal ook zonder de storm binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk zou zijn ingestort. 2.10 Naar aanleiding van de vierde vraag van het hof heeft de deskundige te kennen gegeven dat zijns inziens de storm als de primaire oorzaak van de instorting moet worden aangemerkt. Bij die visie heeft de deskundige het schadebeeld betrokken. Het schadebeeld in geval van instorting vanwege houtaantasting zou zijns inziens heel anders zijn geweest. 2.11 Amev heeft in haar reactie op het antwoord op vraag 4 niet betwist dat het schadebeeld op stormschade wijst. Het hof neemt deze overweging van de deskundige dan ook over. 2.12 Al met al geven de reactie van Amev op het deskundigenrapport en de door haar opgeworpen vragen geen aanleiding om aan de deskundige te verzoeken aanvullend te rapporteren. 2.13 Slotsom van deze overwegingen is dat het rapport van BDA Dakadvies, dat de aantasting van het hout van de stal als de primaire oorzaak van de instorting aanwijst, is ontkracht. De stelling van Amev dat de instorting van de varkensstal is voortgekomen uit een eigen gebrek van die stal ontbeert goede grond. Daarop lopen alle grieven
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010
Rechtspraak.nl - Weekoverzicht uitspraken
pagina 4 van 4
van Amev stuk. 3. Slotsom De grieven in het principaal hoger beroep falen. De grieven in het incidenteel hoger beroep behoeven geen verdere bespreking omdat de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld niet is vervuld. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Amev is de in het ongelijk gestelde partij en heeft daarom de proceskosten van het hoger beroep te dragen, met inbegrip van de kosten van het deskundigenbericht. De kosten van het deskundigenbericht zal het hof buiten de kostenbegroting houden, omdat Amev deze heeft betaald.
4. Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis dat de rechtbank Utrecht heeft gewezen onder zaaknummer/rolnummer 150625/HAZA 021692 en dat is uitgesproken op 7 juli 2004; veroordeelt Amev in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van de bewindvoerder op € 1.088,- voor verschotten en € 10.528,- voor salaris advocaat; verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra en J.C.W. Rang en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2010 door de rolraadsheer.
http://zoeken.rechtspraak.nl/weekoverzicht/default.aspx?details=true&datum_tussen_... 20-12-2010