Hoogheemraadschap van Delfland
O&~1
TenneT TSO B.V. t.a.v. de heer I.F.M. Hermans MBA Postbus 718 6800 AS ARNHEM
ONTWERP-BESLUIT WET VERONTREINIGING OPPERVLAKTEWATEREN
752298/0970003 1
Aanhef
Dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland hebben op 27 februari 2009 een aanvraag ontvangen van TenneT TSO B.V., verder te noemen de aanvrager, om een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo).
De aanvraag heeft betrekking op het lozen van bemalingswater op oppervlaktewater afkomstig van bronbemalingen ten behoeve van de aanleg van de Randstad 380 kV Zuidring. De aanvraag is geregistreerd onder nummer: 744307/0970003
752298/0970003
Hoogheemraadschap van De/fland
Besluit
2
Gelet op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Verordening verstrekking gegevens vergunningaanvraag Wvo, de Wet milieubeheer en de Aigemene wet bestuursrecht, besluit het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden als voigt: I.
II.
Aan TenneT TSO B.V. en rechtsverkrijgenden vergunning te verlenen tot het met behulp van een werk lozen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, afkomstig van een serie bronbemalingen ten behoeve van de aanleg van de Randstad 380 kV Zuidring; De volgende tekeningen uit de aanvraag deel te laten uitmaken van deze vergunning:
Nummer tekening R380 09 0100A R380 09 0100B R380 09 0100e R380 09 01000 R380 09 0100E III.
Productiedatum 15 oktober 2008 15 oktober 2008 15 oktober 2008 15 oktober 2008 15 oktober 2008
Wijzigingsdatum 19 februari 2009 19 februari 2009 19 februari 2009 19 februari 2009 19 februari 2009
deelteken ing Tekeninq 1 van Tekening 2 van Tekeninq 3 van Tekeninq 4 van Tekeninq 5 van
5 5 5 5 5
Aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden ter bescherming van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.
2
Hoogheemraadschap van Delfland
3
752298/0970003
Voorschriften
Voorschrift 1 - (soort afvalwater en locatie lozingspunten) 1. Het afvalwater dat op grond van deze vergunning mag worden geloosd, mag uitsluitend bestaan uit bemalingswater dat wordt onttrokken bij: - het in het droge plaatsen van 27 hoogspanningsmasten, genummerd 1, 3 tim 14 en 32 tim 45; - het aanleggen van een ondergronds kabeltrace. 2.
De lozing van afvalwater dat vrijkomt bij de aanleg van de hoogspanningsmasten op het oppervlaktewater mag uitsluitend plaatsvinden op de lozingspunten zoals aangegeven in de hierna genoemde tekeningen behorende bij dit besluit;
Nummer tekening R380 09 0100A R380 09 0100B R380 09 0100e R380 09 0100D R380 09 0100E 3.
Productiedatum 15 oktober 2008 15 oktober 2008 15 oktober 2008 15 oktober 2008 15 oktober 2008
Wijzigingsdatum 19 februari 2009 19 februari 2009 19 februari 2009 19 februari 2009 19 februari 2009
deelteken ing Tekening 1 van Tekening 2 van Tekening 3 van Tekening 4 van Tekening 5 van
5 5 5 5 5
Het afvalwater dat vrijkomt bij de aanleg van het ondergrondse kabeltrace mag uitsluitend op de Schie worden geloosd.
Voorschrift 2 - (meldingen) 1. De startdatum van de lozing van het afvalwater per mastlocatie en de startdatum van de lozing vanuit het ondergrondse kabeltrace en in geval van een onderbreking van de lozing, de datum van de herstart, moet uiterlijk een werkdag v66r aanvang van de lozing worden gemeld aan het Meldpunt Toezicht Delfland. 2.
Bij de melding van de eerste startdatum dient tevens het locatieadres waar het in voorschrift 7 van dit besluit voorgeschreven logboek is in te zien, te worden opgegeven. Het locatieadres dient binnen het beheersgebied van Delfland te zijn gelegen.
3.
De datum van de definitieve of een tijdelijke beeindiging van de lozing van het afvalwater moet per mastlocatie en het ondergronds kabeltrace binnen een werkdag worden gemeld aan Meldpunt Toezicht Delfland.
4. V66r aanvang van de lozing van het ondergrondse kabeltrace dient een tekening van de locatie van het lozingspunt(en) en monsternamepunt(en) op de Schie te worden toegestuurd t.a.v. het Meldpunt Toezicht Delfland. Voorschrift 3 - (zuiveringstechnische voorzieningen) 1. Het afvalwater dient voor lozing op het oppervlaktewater een voorziening voor beluchting gevolgd door een afscheider voor het verwijderen van onopgeloste bestanddelen te doorlopen. Voor de lozing bij mastlocatie 11 dient de voorziening voor het afscheiden van onopgeloste bestanddelen minimaal te bestaan uit een zandfilter. Voorschrift 4 - (debietmeting en controlevoorzieningen) 1. Het debiet en het momentaan debiet van de in voorschrift 1, eerste lid, genoemde afvalwaterstromen moeten continu worden gemeten. Daartoe moeten de afvalwaterstromen via een doelmatig functionerende voorziening continue debietmeting (met registratie van het momentaan debiet en het dagdebiet) worden geleid. De bedoelde voorzieningen moeten op elk moment goed bereikbaar en toegankelijk zijn. Daarnaast moeten de voorzieningen voldoen aan algemene veiligheidsaspecten. 2.
De in voorschrift 1, eerste lid, genoemde afvalwaterstromen dienen op elk moment te kunnen worden onderworpen aan steekbemonstering. Daartoe moeten de afvalwaterstromen via een doelmatig functionerende voorziening voor bemonstering worden geleid. De bedoelde voorzieningen moeten op elk moment goed bereikbaar en
3
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
toegankelijk zijn. Daarnaast moeten de voorzieningen voldoen aan algemene veiligheidsaspecten. 3.
De in het eerste lid genoemde voorziening voor debietmeting dient te zijn gekalibreerd conform de voorschriften in bijlage 3.
Voorschrift Sa - (Iozingseisen mastlocaties) 1. Het ontvangende oppervlaktewater mag ten gevolge van de lazing geen zintuiglijk waarneembare verontreinigingen vertonen. 2.
De samenstelling van het afvalwater dient ter plaatse van de in voorschrift 4 bedoelde bemonsteringsvoorziening te voldoen aan de in tabel 5a.l gestelde algemene lozingseisen. . voor a II e mas tl oca t'les T a be15 a. 1 : alqemene IoZJnqselsen Gehalte (min) Gehalte (max) Parameter Onopqeloste bestanddelen 50 Zuurstof (0 2 ) 5
3.
Bij lazing mogen de in tabel 5a.2 genoemde maximale dagdebieten per lozingspunt ter plaatse van de in voorschrift 4 bedoelde meetvoorziening niet worden overschreden. Ta be 15 a. 2 IoZJngselsen d e b'let per mast ocatle I nl"'",t'i", I Maximum dagdebiet dag 1 tjm 7 (m 3 jdaq) Mast 1 1 240 Mast 3 3 168 Mast 4 4 70 Mast 5 5 67 149 Mast 6 6 Mast 7 7 79 Mast 8 79 8 Mast 9 240 9 Mast 10 10 240 Mast 11 11 240 Mast 12 12 65 13 74 Mast 13 Mast 14 14 240 216 Mast 32 32 Mast 33 33 240 Mast 34 34 120 35 144 Mast 35 Mast 36 36 120 Mast 37 37 120 216 Mast 38 38 Mast 39 39 120 Mast 40 40 240 Mast 41 41 240 Mast 42 42 120 43 120 Mast 43 Mast 44 44 72 Mast 45 45 240 ~
4.
Eenheid mqjl mqjl
Maximum dagdebiet dag 8 en verder (m 3 jdaq) 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240 240
Vanaf 7 dagen na aanvang van de lazing per mastlocatie mogen de in de tabel 5a.3 genoemde dagvrachten in het afvalwater ter plaatse van de in voorschrift 4 bedoelde bemonsteringsvoorziening niet worden overschreden.
4
75229810970003
Hoogheemraadschap van Delfland
Ta be I 5a.3: Speci f ie k e Iozinqseisen per mast ocatie Dagvrache) (kgjdag) LozingsLocatie (max) punt Mast 1 1 Chloride:864 Fosfor totaal (P): 1,08 Sulfaat: 624 N-totaal: 15,84
Mast 3
3
Chloride: 485 Fosfor totaal (P): 0,80 Sulfaat: 347 N-totaal: 11,72
Mast 4
4
Chloride: 132 Fosfor totaal (P): 0,14 Sulfaat: 93 N-totaal: 2,06
Mast 5
5
Chloride:314 Fosfor totaal (P): 0,28 Sulfaat: 186 N-totaal: 4,09
Mast 6
6
Chloride: 235 Fosfor totaal (P): 0,21 Sulfaat: 140 N-totaal: 3,08
Mast 7
7
Chloride: 235 Fosfor totaal (P): 0,21 Sulfaat: 140 N-totaal: 3,08
Mast 8
8
Chloride: 235 Fosfor totaal (P): 0,21 Sulfaat: 140 N-totaal: 3,08
Mast 9
9
Chloride: 540 Fosfor totaal (P): 0,53 Sulfaat: 353 N-totaal: 7,77
Mast 10
10
Chloride: 597 Fosfor totaal (P): 0,59 Sulfaat: 392 N-totaal: 8,62
Mast 11
11
Chloride: 1082 Fosfor totaal (P): 1,34
Dagvrache)(gjdag) (max) Arseen: 10,5 Chroom: 19,3 Koper: 26,6 Lood: 42,7 Nikkel: 45,3 Zink: 209 Arseen: 5,77 Chroom: 10,6 Koper: 14,5 Load: 23,S Nikkel: 33,S Zink: 115 Arseen: 1,34 Chroom: 2,5 Koper: 1,1 Load: 5,5 Nikkel: 4,2 Zink: 124 Arseen: 2,7 Chroom: 4,9 Koper: 6,9 Load: 10,9 Nikkel: 11,7 Zink: 38,3 Arseen: 2,0 Chroom: 4,0 Koper: 5,2 Load: 8,1 Nikkel: 8,8 Zink: 28,6 Arseen: 2,0 Chroom: 3,7 Koper: 5,2 Lood: 8,1 Nikkel: 8,8 Zink: 28,6 Arseen: 2,0 Chroom: 3,7 Koper: 5,2 Load: 8,1 Nikkel: 8,8 Zink: 28 6 Arseen: 5,0 Chroom: 9,3 Koper: 4,2 Load: 20,6 Nikkel: 15,9 Zink: 46 7 Arseen: 5,6 Chroom: 10,3 Koper: 4,7 Lood: 22,7 Nikkel: 17,6 Zink: 51 5 Arseen: 12,8 Chroom: 23,6
5
Hoogheemraadschap van Delfland
Sulfaat: 893 N-totaal: 19,66
Mast 12
12
Chloride: 162 Fosfor totaal (P): 0,16 Sulfaat: 106 N-totaal: 2,33
Mast 13
13
Chloride: 104 Fosfor totaal (P): 0,32 Sulfaat: 210 N-totaal: 4,63
Mast 14
14
Chloride: 230 Fosfor totaal (P): 0,70 Sulfaat: 465 N-totaal: 10,23
Mast 32
32
Chloride: 86 Fosfor totaal (P): 0,25 Sulfaat: 165 N-totaal: 3,64
Mast 33
33
Chloride: 82 Fosfor totaal (P): 0,24 Sulfaat: 158 N-totaal: 3,48
Mast 34
34
Chloride: 87 Fosfor totaal (P): 0,25 Sulfaat: 165 N-totaal: 3,62
Mast 35
35
Chloride: 70 Fosfor totaal (P): 0,20 Sulfaat: 134 N-totaal: 2,95
Mast 36
36
Chloride: 79 Fosfor totaal (P): 0,22 Sulfaat: 149 N-totaal: 3,28
Mast 37
37
Chloride: 48 Fosfor totaal (P): 0,14 Sulfaat: 91 N-totaal: 2,01
Mast 38
38
Chloride: 128 Fosfor totaal (P): 0,36
752298/0970003
Koper: 10,8 Lood: 52,1 Nikkel: 40,3 Zink: 118 Arseen: 1,5 Chroom: 2,8 Koper: 1,28 Lood: 6,2 Nikkel: 4,8 Zink: 14 Arseen: 3,0 Chroom: 5,5 Koper: 2,3 Lood: 12,2 Nikkel: 5,3 Zink: 31 Arseen: 6,6 Chroom: 12,2 Koper: 5,1 Lood: 27 Nikkel: 11,7 Zink: 684 Arseen: 2,3 Chroom: 4,3 Koper: 2,0 Lood: 9,5 Nikkel: 7,4 Zink: 21,6 Arseen: 2,2 Chroom: 4,1 Koper: 1,9 Lood: 9,0 Nikkel: 7,0 Zink: 20 5 Arseen: 2,3 Chroom: 4,3 Koper: 2,0 Lood: 9,5 Nikkel: 7,4 Zink: 21,6 Arseen: 1,9 Chroom: 3,5 Koper: 1,6 Lood: 7,8 Nikkel: 6,0 Zink: 17,6 Arseen: 2,1 Chroom: 3,9 Koper: 1,8 Lood: 8,7 Nikkel: 6,7 Zink: 197 Arseen: 1,3 Chroom: 2,4 Koper: 1,1 Lood: 5,3 Nikkel: 4,1 Zink: 12,0 Arseen: 3,4 Chroom: 6,4
6
Hoogheemraadschap van Delfland
Sulfaat: 240 N-totaal: 5,29
Mast
39
Mast 40
Chloride: 117 Fosfor totaal (P): 0,33 Sulfaat: 221 N-totaal: 4,86
Chloride: 128 Fosfortotaal (P): Sulfaat: 245 N.-totaal: 5,40
Chloride: 201 Fosfor totaal (P): 0,57 Sulfaat: 380 N-totaal: 8,36
42
43
Chloride: 201 Fosfor totaal (P): 0,57 Sulfaat: 381 N-totaal: 8,36
Mast 44
Chloride: 201 Fosfortotaal (P): Sulfaat: N-totaal'
Mast
Chloride: 201 Fosfor totaal (P): Sulfaat:381 N-totaal :8,36
752298/0970003
Koper: 2,9 Load: 14,1 Nikkel: 10,9 Zink: 31,9 Arseen: 3,2 Chroom: 5,8 Koper: 2,7 Lood: 12,9 Nikkel: 10,0 Zink: 29,3 Arseen: 3,5 Chroom: 6,4 Koper: 2,9 Lood: 14,2 Nikkel: 10,9 Zink: 32,12 Arseen: 5,46 Chroom: 10,0 Koper: 4,6 Lood: 22,2 Nikkel: 17,2 Zink: 50 3 Arseen: 5,4 Chroom: 10,1 Koper: 4,6 Lood: 22,3 Nikkel: 17,3 Zink: 50,6 Arseen: 5,4 Chroom: 10,1 Koper: 4,6 Lood: 22,3 Nikkel: 17,3 Zink: 50 6 Arseen: 5,4 Chroom: 10,1 Koper: 4,6 Lood: 22,3 Nikkel: 17,3 Zink: 50,6 Arseen: 5,4 Chroom: 10,1 Koper: 4,6 Lood: 22,3 Nikkel: 17,3 Zink: 506
1) de dagvracht is het product van de concentratie in een steekmonster en het dagdebiet op de dag van monsterna me.
Voorschrift 5b - (lozingseisen per ondergronds kabeltrace) 1. Het ontvangende oppervlaktewater mag tengevolge van de lazing geen zintuiglijk waarneembare verontreinigingen vertonen. 2.
De samenstelling van het afvalwater dient ter plaatse van de in voorschrift 4 bedoelde bemonsteringsvoorziening te voldoen aan de in tabel 5b.1 gestelde algemene lozi ngseisen.
7
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
. b"11 IOZlnq OD de Schie Ta b e I 5b . 1 : alqemene IoZlnqselsen Parameter Gehalte Gehalte (min) (max)
Onopgeloste bestanddelen Zuurstof (0 2 )
50 mgjl 5 mqjl
3.
Het dagdebiet van de totale lozing op de Schie mag niet meer bedragen dan 2.400 m 3jdag (100 m 3 ju).
4.
De dagvracht in de totale lozing op de Schie mag de hieronder genoemde dagvrachten niet overschrijden. b"1 IoZlnq . . Ta b e I 5b 2 IoZlnqselsen OD d e 5 c h"Ie Parameter Dagvrache J (max) Chloride 3890 kgjdag 420 kqjdaq Fosfor totaal (P) 2800 kgjdag Sulfaat N-totaal 61,6 kqjdaq Arseen Chroom Koper Lood Nikkel Zink 1) de dagvracht monstername.
IS
Dagvrache J (max)
40,0 qjdaq 73,8 qjdaq 1064 qjdaq 163 qjdaq 176 qjdaq 506 gjdag
.. het product van de concentratle In een steekmonster en het dagdebiet op de dag van
Voorschrift 6a - (meten, bemonsteren, analyseren mastlocaties) 1. De vergunninghouder meet en registreert dagelijks per lozingspunt de hoeveelheid geloosd afvalwater per etmaal; 2.
De vergunninghouder stelt met de in bijlage 2 genoemde bemonsterings- en analysemethode de concentraties van de hieronder genoemde stoffen vast: - onopgeloste bestanddelen - zuurstof - chloride - fosfor totaal (P) - sulfaat en - N-totaal.
3.
De bepalingen zoals bedoeld in het tweede lid dienen per lozingspunt op de 1e, 2e en 3 e dag na aanvang van de lozing te worden uitgevoerd.
Voorschrift 6b - (meten, bemonsteren, analyseren ondergronds kabeltrace) 1. De vergunninghouder meet en registreert dagelijks de hoeveelheid geloosd afvalwater per etmaal; 2.
De vergunninghouder stelt met de in bijlage 2 genoemde bemonsterings- en analysemethode de concentraties van de hieronder genoemde stoffen vast: - onopgeloste bestanddelen - zuurstof - chloride - fosfor totaal (P) - sulfaat en - N-totaal.
8
Hoogheemraadschap van Delfland
3.
752298/0970003
De bepalingen zoals bedoeld in het tweede lid dienen op de 1e en 3 e dag na aanvang van de lozing en vervolgens 2x per week te worden uitgevoerd. De analyseresultaten van het op de 1e dag genom en monster dienen binnen 24 uur na monstername bekend te zijn.
Voorschrift 7 - (Iogboek) 1. De vergunninghouder moet een logboek bijhouden, waarin in ieder geval de volgende gegevens worden opgenomen: a. het onderhavige besluit; b. de registratiegegevens van de hoeveelheid geloosd afvalwater per mastlocatie en per tracedeel per dag; c. de data en de analyseresultaten van de monsters die uit een bemonsteringsvoorziening zijn genomen; d. de data waarop het zandfilter is gereinigd en de afgevoerde hoeveelheden terugspoelwater; e. ongewone voorvallen zoals bedoeld in voorschrift 9.
2.
Het logboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door medewerkers van Delfland, op de in voorschrift 2 gemelde plaats.
3.
De vergunninghouder bewaart de inhoud van het logboek tenminste tot een jaar na afloop van de bemaling en zonodig langer op schriftelijke aanwijzing van Delfland.
Voorschrift 8 - (beheer en onderhoud) 1. Het gehele afvoersysteem voor afvalwater dient van een doelmatige constructie te zijn, steeds in goede staat van onderhoud te verkeren en moet zo vaak als voor de goede werking noodzakelijk is worden gereinigd. De hierbij vrijkomende afvalstoffen mogen niet worden geloosd. Voorschrift 9 - (ongewone voorvallen en/of onvergunde situaties) 1. Indien als gevolg van een ongewoon voorval nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater zijn of dreigen te ontstaan moet de vergunninghouder onmiddellijk maatregelen treffen, am een nadelige beTnvloeding van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken en/of ongedaan te maken.
2. Van een dergelijk ongewoon voorval dient de vergunninghouder het meld punt toezicht, tel. (015)- 270 18 88/ (015 )- 270 18 00 binnen 8 uur nadat het voorval of de omstandigheid is geconstateerd in kennis te stellen. De informatie moet bevatten: a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; b. de ten gevolge van het voorval vrijkomende stoffen, alsmede hun eigenschappen; c. andere gegevens die van belang zijn am de aard en de ernst van de gevolgen van het voorval voor het oppervlaktewater te kunnen beoordelen; d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen am de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. 3.
Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 14 dagen na een dergelijk ongewoon voorval moet de vergunninghouder aan Delfland schriftelijk informatie over de maatregelen verstrekken die worden overwogen am te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen.
4. Ongewone voorvallen moeten in het logboek worden geregistreerd. Voorschrift 10 - (contactpersoon) De vergunninghouder is verplicht een of meer personen aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de naleving van het bij deze vergunning bepaalde, waarmee door of namens Delfland in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd. De vergunninghouder deelt schriftelijk binnen 14 dagen nadat deze vergunning van kracht is geworden, Delfland mee de naam, het adres en het telefoonnummer van degene(n) die door of vanwege hem is (zijn) aangewezen. Wijzigingen moeten onmiddellijk schriftelijk worden gemeld.
9
Hoogheemraadschap van Delfland
4
752298/0970003
Overwegingen
4.1
4.1.1
Omschrijving lozingssituatie
Omschrijving bedrijfsactiviteiten
Ais landelijk beheerder van het hoogspanningsnet gaat TenneT een nieuwe 380 kV hoogspanningsverbinding aanleggen en onderhouden in de Randstad (Randstad 380 kV). Reden voor deze verbinding is het veilig stellen van de elektriciteitsvoorziening in deze regio. De verbinding is verdeeld in twee ringen: de Zuidring en de Noordring. De Zuidring loopt van Watering tot Bleiswijk en de Noordring van Bleiswijk tot Beverwijk. De aanvraag heeft betrekking op het deel van de Zuidring dat zich in Delflands beheersgebied bevindt. De hoogspanningsverbinding wordt gedeeltelijk bovengronds (met behulp van hoogspanningsmasten) en gedeeltelijk ondergronds aangelegd. De totale trao§lengte van de Zuidring bedraagt 21/9 kilometer. Hiervan wordt ca. 10 kilometer ondergronds (door middel van ontgraving en gestuurde boring) gerealiseerd. Het trace in het beheersgebied van Delfland beslaat achtereenvolgens: mast 1 tjm 14/ een ondergronds trace en mast 32 tjm 45. Mast 2 maakt geen onderdeel uit van de vergunningaanvraag. Mast 15 tjm 32 zijn vervangen door het ondergrondse trace. Voor de realisatie van de fundering van de mastvoeten en de uitvoering van de open ontgraving wordt tot onder de grondwaterstand ontgraven. De ontgravingsdiepte bedraagt voor de mastvoeten 2/5 meter en voor de sleuven (ondergronds trace) 2 meter. Om deze aanlegwerkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren is verlaging van de grondwaterstand nodig. Deze verlaging van de grondwaterstand wordt gerealiseerd door het toepassen van een bemaling. De aanvrager vraagt vergunning aan om het onttrokken grondwater te mogen lozen op het oppervlaktewater. Het ondergronds trace wordt gedeeltelijk aangelegd door open ontgraving en deels door ondergronds gestuurde boringen. In het totaal zijn er 11 stukken die middels open ontgraving worden aangelegd/ varierend in lengte tussen 150 en 1.300 meter. 4.1.2 Overzicht afvalwaterstromen en lozingspunten De aanvraag heeft betrekking op de lozing van grondwater afkomstig van de bema ling ten behoeve van de plaatsing van 27 hoogspanningsmasten en een ondergronds kabeltrace. Per mast wordt een waterbezwaar van ca. 10 m 3 ju gedurende 8 uur en vervolgens ca. 5 m 3 ju gedurende maximaal 4 maanden verwacht. Bij het ondergronds trace wordt voor de stukken die middels open ontgraving worden aangelegd een waterbezwaar van ca. 100 m 3 ju per 950 meter kabeltrack verwacht. Om de kwaliteit van het te lozen grondwater te kunnen beoordelen is per mast/ met uitzondering van mast 36/ 37/ 38/ 42 en 43 een peilbuis geplaatst. Ter hoogte van het ondergrondstrace zijn 32 representatieve peilbuizen geplaatst. De peilbuizen zijn bemonsterd om de kwaliteit van het te lozen bemalingswater te bepalen. In de aanvraag is per mast en per kabeldeel een lozingspunt benoemd. Daarnaast is voor de kabeldelen een lozing aangevraagd met een debiet van 100 m 3 juur op het oppervlaktewater van de Schie of/ indien 100 m 3juur niet mogelijk is/ een zo hoog mogelijk debiet. 4.2
Wettelijke grondslag
Deze vergunning berust op de bepalingen in de Vierde Nota Waterhuishouding/ de Wet verontreiniging oppervlaktewateren/ de Wet milieubeheer en de Aigemene wet bestuursrecht.
10
Hoogheemraadschap van Delfland
4.3
752298/0970003
Beleid
4.3.1 Beleid (algemeen) De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de gewenste waterkwaliteit en legt de leidende principes vast voor de Wvo-vergunningverlening. De hoofduitgangspunten daarbij zijn: 1. vermindering van de verontreiniging; 2. stand-still-beginsel. In het Handboek Wvo-vergunningverlening van de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) zijn deze uitgangspunten uitgewerkt. Dit handboek beschrijft het afwegingskader dat gebruikt wordt bij de Wvo-vergunningverlening. Bij het verlenen van deze vergunning is voorts rekening gehouden met het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland zoals neergelegd in het waterbeheersplan 2006-2009.
a. Verminderinq van de verontreiniqinq Het eerste hoofduitgangspunt van het beleid 'vermindering van de verontreiniging' houdt in dat verontreiniging - ongeacht de stofsoort - zoveel mogelijk moet worden voorkomen, beperkt of beeindigd (voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit meer aandacht voor: .. ..
..
..
De ketenbenadering; vertaald in een getrapte benadering, namelijk preventie, hergebruik en verwijdering Implementatie van EsbjergjOSPAR-afspraken. Hierbij is het streven dat de lozing van gevaarlijke stoffen (giftige, persistente en bioaccumulerende stoffen) uiterlijk in 2020 is beeindigd Een integrale milieuafweging, dit houdt in dat bij de afweging van maatregelen ter beperking van emissies naar water wordt gekeken naar rendement op langere termijn, effecten op andere milieucompartimenten en effecten op duurzaam gebruik van grondstoffen Prioritering; op basis van risicobeoordeling wordt prioriteit gegeven aan de beperking van emissies van stoffen, waarvan de overschrijding van de MTR en de effecten het grootst zijn.
Bij de invulling van het beleidsuitgangspunt 'vermindering van de verontreiniging' wordt onderscheid gemaakt in de algemene aanpak van de emissies (ketenbenadering) en de stofspecifieke aanpak van de emissies. Algemene aanpak Bij de algemene aanpak wordt de volgende getrapte aanpak gehanteerd, te weten: 1. preventie: voorkomen van ontstaan van afvalwater, bijvoorbeeld door het nemen van procesge"integreerde maatregelen; 2. hergebruik: het beperken van de lozing van afvalwater door het water zelf op te werken t.b.v. hergebruik; 3. verwijderingjverwerking: bijvoorbeeld het zuiveren van afvalwater door het inzetten van zUiveringstechnische voorzieningen. Op basis van de algemene aanpak van de emissies (ketenbenadering) dient de vergunninghouder zich zoveel mogelijk in te spannen om de emissies te beperken en de milieubelasting daarvan terug te dringen. Dit houdt in dat de vergunninghouder door middel van preventieve maatregelen of hergebruik voorkomt dat afvalwater ontstaat en wordt geloosd op oppervlaktewater. Voorbeelden van preventieve maatregelen of hergebruik zijn: .. gefaseerd bema len; .. herinfiltratie van bemalingswater in de bodem.
11
Hoogheemraadschap van Delfland
75229810970003
Stofspecifieke aanpak Bij de stofspecifieke aanpak wordt afhankelijk van de soort verontreinigingen die kunnen worden geloosd, op basis van de emissieaanpak, gevolgd door de waterkwaliteitsaanpak een inspa nningsverpl ichtig opgelegd. Emissieaanpak Bij de emissieaanpak zijn de toe te passen technieken afhankelijk van de waterbezwaarlijkheid van stoffen. Voor stoffen die carcinogeen en/6f mutageen zijn en/6f op lange termijn schadelijke effecten op het aquatisch milieu kunnen veroorzaken wordt saneringsinspanning A gehanteerd. Met saneringsinspanning A wordt bedoeld dat tegen hogere kosten ten opzichte van de kosten die gepaard gaan met de toepassing van saneringsinspanning B, een grotere reductie van verontreiniging wordt verkregen. Deze aanpak komt overeen met die voor zwarte-lijststoffen of stoffen met vergelijkbare eigenschappen. Het uiteindelijke doel is te komen tot een nullozing van deze stoffen. Voor overige schadelijke stoffen, maar waarvoor wei de emissieaanpak geldt, is saneringsinspanning B vereist. Met saneringsinspanning B wordt de toepassing van technieken bedoeld waarmee, rekening houdend met economische aspecten, de grootste reductie van de verontreiniging wordt verkregen die in de praktijk kunnen worden toegepast. Deze aanpak komt overeen met die voor relatief schadelijke stoffen. Het doel is te komen tot een zo laag mogelijke concentratie aan deze stoffen in het te lozen water. Bij de voor te schrijven toe te passen technieken wordt rekening gehouden met de documenten waarin de voor de betreffende activiteit de beste beschikbare technieken (BBT) zoals gedefinieerd in de Wet milieubeheer zijn beschreven. Voor een beperkt aantal relatief onschadelijk en van nature in het oppervlaktewater voorkomende stoffen zoals sulfaat en chloride wordt de toelaatbaarheid van de lazing en de te nemen maatregelen die ter beperking van de lazing moeten worden genomen direct beoordeeld aan de hand van de waterkwaliteitsaanpak. Waterkwaliteitsaanpak Bij de waterkwaliteitsaanpak wordt de toelaatbaarheid van de lazing en de te nemen maatregelen die ter beperking van de lazing moeten worden genomen beoordeeld aan de hand van de nagestreefde waterkwaliteitsnormen (de waterkwaliteitsaanpak). Wordt de waterkwaliteitsdoelstelling overschreden, dan moet worden bezien welke saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn am wei aan de gewenste waterkwaliteit te voldoen (saneringsinspanning C). Het streven is op korte termijn de minimumkwaliteit voor het oppervlaktewater te realiseren, dat wordt aangeduid met het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR). Het verwaarloosbaar risiconiveau (VR) geldt als streefwaarde voor de lange termijn. Hulpmiddel bij het uitvoeren van de waterkwaliteitsaanpak is de immissietoets, zoals uitgewerkt in het CIW-rapport "Emissie-immissie, prioritering van bronnen en de immissietoets". Met de immissietoets wordt nagegaan of de restlozing na toepassing van de Best Beschikbare Technieken niet leidt tot onaanvaardbare concentraties in het watersysteem. b. Stand-stiIJ-beqinsel Naast bovenstaande moet in tweede instantie invulling worden gegeven aan het beleidsuitgangspunt 'stand-still-beginsel'. Op basis hiervan mag en, afhankelijk van de soort verontreinigingen die kunnen worden geloosd, de emissies in een beheersgebied niet toenemen c.q. mag de waterkwaliteit niet significant verslechteren. Op grand van het stand-still-beginsel kunnen aanvullende eisen noodzakelijk zijn, boven op de eisen die voortvloeien uit de emissieaanpak of de waterkwaliteitsaanpak.
12
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
4.3.2 Kaderrichtlijn Water Op 22 december 2000 is de Kaderrichtlijn Water in werking getreden. De Kaderrichtlijn Water gaat ervan uit dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd en verdedigd. De richtlijn geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grandwater. De Kaderrichtlijn stelt als doel het behalen van een 'goede toestand' van het oppervlaktewater in 2015, met een mogelijkheid van uitstel tot 2027. Deze doelstelling geldt per waterlichaam. Een waterlichaam is een min of meer samenhangende watereenheid die als zodanig is gedefinieerd in de rapportages vanuit Nederland aan de Europese Commissie. De toestand van een waterlichaam bestaat uit twee aspecten: de chemische toestand en de ecologische toestand. Voor de chemische toestand zijn slechts die stoffen relevant, waarvoor op grond van bestaande Europese regelgeving milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld. Momenteel zijn dit aileen die stoffen die vallen onder de dochterrichtlijnen van richtlijn 76/464 (nu: richtlijn 2006/11). In de toekomst komen hier de prioritaire stoffen, die in de stoffenbijlage bij de Kaderrichtlijn genoemd worden nog bij, voor zover hiervoor Europese kwaliteitsnormen worden opgesteld. Aile andere stoffen zijn aileen relevant voor de ecologische toestand. Prioritaire (gevaarlijke) stoffen Naast de bovengenoemde doelstellingen, stelt de Kaderrichtlijn Water een aparte reductiedoelstelling ten aanzien van emissies van prioritaire stoffen. In een aparte stoffenbijlage bij de richtlijn worden 33 stoffen aangemerkt als prioritair dan wei prioritair gevaarlijk. Emissies, lozingen en verliezen van prioritair gevaarlijke stoffen dienen stopgezet of uitgefaseerd te worden. Verontreiniging door prioritaire stoffen moet geleidelijk worden verminderd, echter zonder dat er een verplichting tot uitfasering geldt. Op grand van de Kaderrichtlijn Water moet een Dochterrichtlijn worden aangenomen voor maatregelen ter beheersing van emissies van prioritaire stoffen, op basis van een gecombineerde aanpak van puntbrannen en diffuse brannen. Vooralsnog is er geen Dochterrichtlijn prioritaire stoffen vastgesteld. Derhalve blijven de kwaliteitsnormen voor deze stoffen voorlopig onveranderd. Wei is dUidelijk dat er uiteindelijk een reductieverplichting bestaat voor aile prioritaire stoffen, en dat emissies van prioritair gevaarlijke stoffen in principe in 2025 moeten zijn uitgefaseerd. Principe van geen achteruitgang De Kaderrichtlijn Water kent het principe van geen achteruitgang. Aanvragen met betrekking tot nieuwe emissies of uitbreidingen van bestaande emissies moeten aan dit principe worden getoetst. Voorkomen moet worden dat de toestand van het water verslechterd. Omdat de Kaderrichtlijn de toestand beschrijft op het niveau van waterlichamen, is dit in principe ook het niveau waarap 'geen achteruitgang' wordt toegepast. De Kaderrichtlijn Water hanteert voor de chemische toestand twee klassen: goed en slecht. Een waterlichaam verkeert aileen in een chemisch goede toestand als aile stoffen waarvoor Europese milieukwaliteitsnormen gelden aan die normen voldoen. Deze normen komen overeen met het MTR. Overschrijdt een stof de norm, dan verkeert het waterlichaam niet langer in een chemisch goede toestand (in het spraakgebruik wordt deze benadering ook wei 'one out, all out' genoemd). Voor de ecologische toestand zijn er vijf klassen: zeer goed / goed / matig / slecht / zeer slecht. Bij de ecologische beoordeling worden de stoffen getoetst aan de VR en de (ad-hoc) MTR-normen. Bij de toetsing aan de ecologische toestand wordt in principe naar aile parameters gekeken. Het gaat hierbij om een totaaloordeel, waarbij bijvoorbeeld ook biologische en hydramorfologische kwaliteitskenmerken worden meegewogen.
13
Hoogheemraadschap van Delfland
4.4
4.4.1
752298/0970003
Taetsing van de lazing
Aigemeen
De lozing van de verschillende deelstromen is getoetst aan de algemene beleidsuitgangspunten zoals verwoord in hoofdstuk 4.3 van de overwegingen. a. verminderinq van de verontreiniqinq
Algemene aanpak De toelaatbaarheid van de lozing is eerst getoetst op vermindering van de verontreiniging. Om de lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater te voorkomen, dan wei te beperken is in het voortraject door TenneT onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om lozing te voorkomen of te beperken, bijvoorbeeld door het toepassen van technieken waarbij geen of een gering waterbezwaar ontstaat, het terugbrengen van het onttrokken water in de bodem en/of het zuiveren van het afvalwater. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een restdebiet waarvoor vergunning voor lozing op oppervlaktewater wordt aangevraagd. Stofspecifieke aanpak Om te bepalen welke stoffen zich in het afvalwater kunnen bevinden is het te onttrekken grondwater middels peilbuizen bemonsterd en geanalyseerd. De volgende stoffen zijn in significante concentraties in het grondwater aangetroffen; zware metalen (arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink) ijzer mangaan onopgeloste bestanddelen chloride fosfor totaal (P) sulfaat N-totaal. Ais eerste is op basis van de emissie-aanpak beoordeeld of de toe te passen technieken voldoen aan de Best Beschikbare Techniek (BBT). De BBT is afhankelijk van de eigenschappen van de stoffen. Vervolgens is op basis van de waterkwaliteitsaanpak beoordeeld of de (rest)lozing niet leidt tot overschrijding van de waterkwaliteitsdoelstellingen. Hierbij is gebruik gemaakt van de immissietoets, zoals beschreven in § 4.3.1 en rekening gehouden met de achtergrondconcentraties van de ontvangende oppervlaktewateren. In die gevallen waar geen representatieve achtergrondconcentraties beschikbaar waren is als achtergrondconcentratie de VR-waarde aangenomen (Verwaarloosbaar Risico). De VR geldt als streefwaarde voor het oppervlaktewater. Voor chloride, fosfor totaal (P), sulfaat en N-totaal is geen VR vastgesteld. Voor deze stoffen is, in die gevallen waar geen representatieve achtergrondconcentraties beschikbaar was, het MTR (Maximaal Toelaatbare Risico) als achtergrondconcentratie genomen. De aangevraagde lozingspunten zijn aangegeven op de tekeningen bij de aanvraag. Deze tekeningen zijn tevens benoemd als behorend bij deze vergunning. Voor het ondergronds trace zijn verschillende lozingspunten op klein ontvangend oppervlaktewater aangevraagd. In de aanvraag is niet aangegeven met welk debiet lazing op deze lozingspunten wordt aangevraagd. Wei is aangevraagd am vanuit het ondergronds trace op de Schie te mogen lozen met een lozingsdebiet van 100 m 3 /u of, indien dit niet mogelijk is, een zo groat mogelijk debiet per uur. Uitgaande van een lozingsdebiet van 100 m 3 /u is, op basis van de waterkwaliteitsaanpak, de lazing op de lozingspunten, zoals aangegeven op de hiervoor
14
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
bedoelde tekeningen niet toe te staan. De Schie is een ruimer ontvangend oppervlaktewater. Derhalve is de lozing vanuit het ondergronds tracedelen getoetst aan lozing op de Schie. Op basis van de immissietoets zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten per mastlocatie en voor lozing op de Schie bepaald. Deze zijn als lozingseis opgenomen in de vergunning. Zwarte-lijststoffen en stoffen met vergelijkbare eigenschappen Stoffen die carcinogeen en/6f mutageen zijn en/6f op lange termijn schadelijke effecten op het aquatisch milieu kunnen veroorzaken zijn: - arseen Arseen Op basis van de emissieaanpak is voor deze stof saneringsinspanning A van toepassing. De aangetroffen concentraties zijn op aile locaties lager dan de MTR, met uitzondering van de concentratie in peilbuis 1100 (mastlocatie 11). Het afvalwater doorloopt voor lozing het oppervlaktewater een voorziening voor beluchting gevolgd door een afscheider voor het verwijderen van onopgeloste bestanddelen. Arseen bindt aan onopgeloste bestanddelen. Tevens bindt arseen aan geoxideerd ijzer. Door het afvalwater voor bezinking te beluchten wordt het, indien in het afvalwater voorkomende, tweewaardig ijzer omgezet in slecht oplosbaar geoxideerd ijzer. Bij afscheiding van de onopgeloste bestanddelen wordt het arseen met de onopgeloste bestanddelen en/of het geoxideerd ijzer afgescheiden. Het afvalwater van mastlocatie 11 bevat opgelost tweewaardig ijzer. Ter verhoging van het zUiveringsrendement is voor de lozing vanaf mastlocatie 11 een zandfilter voor de afscheiding van onopgeloste bestanddelen voorgeschreven. Beluchting in aanvulling met het afscheiden van onopgeloste bestanddelen wordt als BBT beschouwd. Op basis van de waterkwaliteitsaanpak zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten bepaald. Relatief schadelijke stoffen Overige schadelijke stoffen waarvoor de emissieaanpak geldt (saneringsinspanning B), te weten: IJzer Mangaan Chroom Koper Lood Nikkel Zink Onopgeloste bestanddelen Fosfor totaal (P) N-totaal. IJzer Onder aerobe (zuurstofrijke) condities oxideert het opgeloste tweewaardige ijzer naar onopgelost driewaardig ijzer waardoor het water een rood/bruine kleur krijgt. De zuurstofbinding en de roestige kleur die ontstaat heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater. Verder wordt het oppervlaktewater als gevolg van het oXidatieproces zuurstofloos. Het afvalwater doorloopt voor lozing het oppervlaktewater een voorziening voor beluchting gevolgd door een afscheider voor het verwijderen van onopgeloste bestanddelen. Door beluchting wordt het opgeloste tweewaardige ijzer omgezet naar slecht oplosbare driewaardig ijzer, dat door bezinking of filtratie uit het afvalwater kan worden verwijderd. Beluchting gevolgd door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen wordt als BBT beschouwd. Voor ijzer zijn geen wettelijke MTR- en VR-waarden. In de vergunning zijn geen normen voor ijzer opgenomen, maar is beluchting gevolgd door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen als middelvoorschrift opgenomen. In het kader van de waterkwaliteitsaanpak is voorgeschreven dat als gevolg van de lozing geen visuele verontreiniging mag optreden.
15
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
Mangaan Net als ijzer oxideert mangaan bij beluchting tot mangaanoxide waardoor een neerslag wordt gevormd. De gevormde neerslag kan door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen worden verwijderd. Seluchting gevolgd door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen wordt als SST beschouwd. Voor mangaan zijn geen wettelijke MTR- en VR-waarden. In de vergunning zijn geen normen voor mangaan opgenomen, maar is beluchting gevolgd door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen als middelvoorschrift opgenomen. In het kader van de waterkwaliteitsaanpak is voorgeschreven dat als gevolg van de lazing geen visuele verontreiniging mag optreden. Chroom De aangetroffen concentraties chroom in het grondwater overschrijden in geen enkele peilbuis de MTR-waarde. Voor lazing op het oppervlaktewater doorloopt het afvalwater een voorziening voor het afscheiden van onopgeloste bestanddelen. Chroom bindt gedeeltelijk aan onopgeloste bestanddelen. Hierdoor zal door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen een deel van het eventueel aanwezige chroom worden verwijderd. De toe te passen saneringstechniek wordt als SST beschouwd. Op basis van de waterkwaliteitsaanpak zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten bepaald. Koper Voor lazing op het oppervlaktewater doorloopt het afvalwater een voorziening voor het afscheiden van onopgeloste bestanddelen. Koper bindt gedeeltelijk aan onopgeloste bestanddelen. Hierdoor zal door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen een deel van het eventueel aanwezige koper worden verwijderd. De toe te passen saneringstechniek wordt als SST beschouwd. Op basis van de waterkwaliteitsaanpak zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten bepaald. Load De aangetroffen concentraties load in het grondwater overschrijden in geen enkele peilbuis de MTR. Voor lazing op het oppervlaktewater doorloopt het afvalwater een voorziening voor het afscheiden van onopgeloste bestanddelen. Load bindt gedeeltelijk aan onopgeloste bestanddelen. Hierdoor zal door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen een deel van het eventueel aanwezige load worden verwijderd. De toe te passen saneringstechniek wordt als SST beschouwd. Op basis van de waterkwaliteitsaanpak zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten bepaald. Nikkel Voor lazing op het oppervlaktewater doorloopt het afvalwater een voorziening voor het afscheiden van onopgeloste bestanddelen. Nikkel bindt gedeeltelijk aan onopgeloste bestanddelen. Hierdoor zal door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen een deel van het eventueel aanwezige nikkel worden verwijderd. De toe te passen saneringstechniek wordt als SST beschouwd. Op basis van de waterkwaliteitsaanpak zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten bepaald. Zink Voor lazing op het oppervlaktewater doorloopt het afvalwater een voorziening voor het afscheiden van onopgeloste bestanddelen. Zink bindt gedeeltelijk aan onopgeloste bestanddelen. Hierdoor zal door het afscheiden van onopgeloste bestanddelen een deel van het eventueel aanwezige zink worden verwijderd. De toe te passen saneringstechniek wordt als SST beschouwd. Op basis van de waterkwaliteitsaanpak zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten bepaald. Onopgeloste bestanddelen Onopgeloste bestanddelen in het afvalwater kunnen zich ophopen op de waterbodem van het ontvangende oppervlaktewater. Daarnaast hechten verontreinigende en/of schadelijke stoffen
16
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
hechten aan onopgeloste bestanddelen. In de vergunning is voorgeschreven dat het afvalwater voor lozing een voorziening voor het afscheiden van onopgeloste bestanddelen moet doorlopen. Hiermee worden onopgeloste bestanddelen en de daaraan gebonden verontreinigingen verwijderd. Om de effectiviteit van de voorziening te waarborgen is een lozingseis in de vergunning opgenomen. Het afscheiden van onopgeloste bestanddelen wordt aangemerkt als BBT. Voor onopgeloste bestanddelen zijn geen wettelijke MTR en VR-waarden. In het kader van de waterkwaliteitsaanpak is een lozingseis van 50 mg/I voorgeschreven. Fosfor totaal (P) Verwijdering van fosfaat uit het afvalwater is chemische mogelijk door bv. coagulatie met ijzerIIIchloride gevolgd door bezinking. Gezien de relatief hoge kosten van deze techniek wordt deze techniek niet als BBT aangemerkt. Derhalve is voor de verwijdering van fosfaat geen aanvullende saneringstechniek voorgeschreven. Op basis van de waterkwaliteitsaanpak zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten bepaald. N-totaal Verwijdering van stikstof is met biologische zUiveringstechnieken mogelijk. Gezien de relatief hoge kosten van deze techniek wordt deze techniek niet als BBT aangemerkt. Derhalve is voor de verwijdering van stikstof geen aanvullende saneringstechniek voorgeschreven. Op basis van de waterkwaliteitsaanpak zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten bepaald. Relatief onschadelijl<e stoffen In het afvalwater kunnen de volgende stoffen die behoren tot de groep relatief onschadelijke en van nature in het oppervlaktewater voorkomende stoffen voorkomen: chloride sulfaat Voor deze stoffen is de emissie-aanpak niet van toepassing. Op basis van de waterkwaliteitsaanpak zijn de maximaal toelaatbare debieten en vrachten bepaald. b. Stand-still-beqinsel Voor nieuwe lozingen geldt dat de immissietoets gebruikt moet worden voor de toets aan het stand-still-beginsel. Aanvullende eisen kunnen worden voorgeschreven als het maximaal toelaatbare risiconiveau (MTR) in het ontvangende oppervlaktewater ten gevolge van de lozing wordt overschreden.
Uit de immissietoets blijkt dat de onderhavige lozing geen significante bijdrage levert aan het overschrijden van het MTR voor de bovengenoemde stoffen. Ook leidt de lozing naar verwachting niet tot acuut toxische effecten voor waterorganismen en/of in het sediment levende organismen. Daaram worden er op grand van het stand-still beginsel geen nadere eisen gesteld aan de onderhavige lozing.
4.4.2 Toets aan de Kaderrichtlijn Water De onderstaande lozingslocaties lozen op onderstaande waterlichamen: Locatie Mastlocatie 1, 3, 9, 10, 11 Onderqrondstrace
waterlichaam Westboezem Oostboezem
Voor deze waterlichamen dient getoetst te worden of de chemische toestand ten gevolge van de lozing niet verslechtert. De chemische toestand omvat de stoffen die vallen onder de Richtlijn 2006/11/EG. Het te lozen afvalwater bevat geen stoffen die vallen onder deze Richtlijn. Derhalve is een chemische toetsing niet aan de orde en volstaat een ecologische beoordeling.
17
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
Sij de ecologische beoordeling is getoetst of door de lozing ter hoogte van de meetpunten, welke representatief worden geacht voor het beoordelen van de toestand van het betreffende waterlichaam de (ad-hoc) VR en de (ad-hoc) MTR normen niet worden overschreden. Indien voor een stof het (ad-hoc) VR wordt overschreden, is dit een indicatie dat de ecologische toestand niet hoger kan worden beoordeeld dan goed. Ter hoogte van de meetpunten welke representatief worden geacht voor het beoordelen van de toestand van de betreffende waterlichamen wordt de MTR voor fosfor totaal (P) en N-totaal reeds overschreden. Dit betekent dat er in principe geen sprake kan zijn van verdere achteruitgang van de toestand van de betreffende waterlichamen. Sij de immissietoets is bovendien geconcludeerd dat de lozing geen significante bijdrage levert aan het overschrijden van de waterkwaliteitsdoelstelling. De lozing is op grond van deze toetsing aanvaardbaar geacht. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de extra lozing er naar verwachting niet toe zal lei den dat de toestand van het ontvangende waterlichaam zal verslechteren. Er is derhalve in deze geen sprake van achteruitgang zoals in de Kaderrichtlijn Water is verwoord.
4.4.3 Vaststelling lozingseisen en meetverplichtingen Op basis van de toetsing van de lozing aan het beleid zijn lozingseisen in de vorm van vrachteisen vastgesteld. De gestelde vrachteisen zijn gebaseerd op de, na toepassing van de SST, maximaal toelaatbare vrachten op basis van de waterkwaliteitsaanpak (immissietoets). Voor de mastlocaties is het maximaal toelaatbare lozingsdebiet op dag 1 tjm 7 is vastgesteld op basis van de in de aanvraag overgelegde kwaiiteitsgegevens van het te lozen afvalwater (concentraties in peilbuizen ter plaatse) en de maximaal toelaatbare vrachten op basis van de immissietoets. Na 7 dagen na aanvang van de lozing geldt per mastlocaties in aanvulling op het maximum debiet een vrachteis per parameter. Gekozen is om de vrachteis de eerste 7 dagen niet te laten gelden, omdat de werkelijke concentraties in de lozing kan afwijken van de verwachtte concentraties op basis van monstername uit de peilbuizen. Na 7 dagen is op basis van de resultaten van de monstername op de 1e, 2 e en 3e dag na aanvang van de lozing en de analysetijd in aanmerking genomen meer dUidelijkheid over de werkelijke concentraties. Op basis van de werkelijke concentraties is met behulp van de genormeerde dagvracht een maximaal debiet te berekenen. Na de r dag mag de vergunninghouder het debiet verhogen tot maximaal 10 m 3ju voor de mastlocaties mits aan de gestelde vrachteisen wordt voldaan. Voor de lozing vanuit het ondergronds trace is de concentratie in het te lozen water naar verwachting minder constant vanwege de migrerende werkzaamheden. Daarom is voor het ondergronds trace de dagvracht direct vanaf dag 1 als eis opgenomen, gekoppeld aan een hogere bemonsteringsfrequentie. De analyseverplichting is beperkt tot de parameters Chloride, Fosfor totaal, Sulfaat en Ntotaal omdat op basis van de in de aanvraag overgelegde kwaliteitsgegevens in combinatie met de toe te passen zuiveringstechnieken wordt verwacht dat een verhoging van het debiet tot de gestelde maxima niet leidt tot een overschrijding van de vrachteisen van de overige stoffen. Op grond van art. 7, lid 5 Wvo en 8.13 Wm dient de vergunninghouder de verontreinigingen in het te lozen afvalwater en de hoeveelheid te lozen afvalwater inzichtelijk te maken. Dit geeft de vergunninghouder inzicht in het naleven van de lozingseisen en de doelmatige werking van de op de locatie aanwezig zuiveringstechnische voorzieningen. Voor het lozen van het afvalwater is in deze vergunning een eis opgenomen voor continue debietmeting (met registratie en integratie). Het debiet dient te worden vastgesteld om te controleren of het maximaal toegestane debiet en de vrachteisen niet worden overschreden. Het Kabinet heeft enige tijd gel eden besloten om de administratieve lasten voor bedrijven met tenminste 25 procent te verminderen. Het Hoogheemraadschap van Delfland draagt daar aan bij door het zoveel mogelijk beperken van meet- en rapportageverplichtingen in de Wvovergunningen. Om deze reden is de bemonsterings- en analyseverplichting in de vergunning
18
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
voor de masten beperkt tot een toetsing of de gemeten achtergrondconcentraties waarop de vergunning is gebaseerd overeen komen met de werkelijke concentraties bij lozing. Aangezien de onttrekkingen bij de mastlocaties op een vaste locatie plaatsvinden kan volstaan worden met bemonstering op de 1e, 2e en 3e dag na aanvang van de lozing per mastlocatie. Bij het ondergronds trace migreert de locatie van de onttrekking door de toegepaste werkwijze. Daarom is voor het ondergronds trace, naast de bemonstering op de 1e en 3 e dag na aanvang van de lozing per tracedeel, bemonstering van 2 maal per week gedurende de totale duur van de onttrekking voorgeschreven.
4.4.4
logboek
Voor de bescherming van de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater is het noodzakelijk dat de waterkwaliteitsbeheerder inzicht heeft in: o de data en de analyseresultaten van de monsters; o de hoeveelheid geloosd afvalwater per etmaal; o de data waarop het zandfilter is gereinigd en de afgevoerde hoeveelheden terugspoelwater; o eventuele bijzonderheden zoals ongewone voorvallen of storingen die invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit. De vergunninghouder dient hiervoor een logboek bij te houden.
4.5
4.5.1
Procedure
Procedurele overwegingen
In de planologische kernbeslissing vierde partiele herziening Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening voor de aanleg van hoogspanningsverbindingen tussen Beverwijk, Zoetermeer en Wateringen (pkb Randstad 380 kV verbinding, 's-Gravenhage, 7 januari 2008) is bepaald dat de nadere besluitvorming zal worden gecobrdineerd door het Rijk overeenkomstig hoofdstuk Va, afdeling la, paragrafen 2 en 3 van de Wet op de RUimtelijke Ordening (WRO). Dat wil zeggen dat de procedure voor cobrdinatie van de uitvoeringsvergunningen binnen de Rijksprojectenprocedure van toepassing is op de besluiten die nodig zijn voor de Randstad 380 kV verbinding. De Minister van Economische Zaken is daarbij aangewezen als projectminister, in de zin van artikel 39a WRO, die deze cobrdinatie op zich zal nemen. Sinds 1 juli 2008 is de (nieuwe) Wet rUimtelijke ordening (Wro) van kracht. In artikel 9.1.14, eerste en derde lid van de Invoeringswet Wet rUimtelijke ordening is geregeld dat voor zover nog geen uitvoering gegeven is aan de Rijksprojectenprocedure van de (oude) Wet op de RUimtelijke Ordening de Rijkscoordinatieregeling van de (nieuwe) Wet rUimtelijke ordening van toepassing is. Dit besluit is een van de besluiten die vereist zijn voor de uitvoering van de Randstad 380 kV verbinding Wateringen - Zoetermeer. Daarom is op dit besluit de Rijkscoordinatieregeling van toepassing. Op grond van artikel 3.31, derde lid in samenhang met artikel 3.35, vierde lid van de Wro is dit besluit daarom voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Aigemene wet bestuursrecht en de bijzondere regels in artikel 3.31, derde lid in samenhang met artikel 3.35, vierde lid Wro. De Minister van Economische Zaken heeft als projectminister een gecobrdineerde voorbereiding van de besluiten voor de Randstad 380 kV verbinding Wateringen - Zoetermeer bevorderd. Onderhavig besluit is samen met het Rijksinpassingsplan en de andere besluiten op aanvraag als voigt voorbereid: .. op [datum] is een kennisgeving met betrekking tot het ontwerp gepubliceerd in de Staatscourant; kennisgeving heeft ook plaatsgevonden in enkele huis-aan-huisbladen en regionale dagbladen;
19
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
..
op [datum] is door de prajectminister een antwerp van het besluit aan TenneT TSO B.V. gezonden; .. het antwerp van het besluit heeft van [datum] tot en met [datum] ter inzage gelegen bij het ministerie van EZ; .. er zijn [aantal] informatieavonden georganiseerd, op [data], waarbij de mogelijkheid werd geboden mondeling zienswijze naar voren te brengen. Op grand van artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35 Wra worden dit besluit en de andere besluiten die vereist zijn voor de Randstad 380 kV verbinding Wateringen - Zoetermeer gelijktijdig door de prajectminister bekendgemaakt. Tevens doet de projectminister daarvan mededeling in de Staatscourant, enkele huis-aan-huisbladen en regionale dagbladen en langs elektranische weg. Eerdere sprekers en grandeigenaren en beperkt gemachtigden op die gronden worden apart geTnformeerd.
4.6
Overige wet- en regelgeving Dit besluit houdt niet in dat hiermee is voldaan aan bepalingen die in het kader van Delflands Aigemene Keur kunnen gelden. Evenzo kan nag andere regelgeving van toepassing zijn, zoals bijvoorbeeld de Wet milieubeheer.
4.7 Siotoverweging Gezien het bovenstaande kan de vergunning onder voorschriften worden verleend.
20
Hoogheemraadschap van De/fland
752298/0970003
5 Mededelingen Het correspondentieadres betreffende (de naleving van) dit besluit is: Meldpunt Toezicht Delfland Postbus 3061 2601 DB Delft e-mail:
[email protected] Tel: 015 2701888 Fax: 015 2701889 Ontwerp besluit De aanvraag en het ontwerpbesluit liggen gedurende de in de bijgevoegde kennisgeving genoemde termijn voor een ieder ter inzage. Zienswijzen over het antwerp van het besluit kunnen worden ingediend bij: Inspraakpunt Randstad 380 kV verbinding Wateringen - Zoetermeer Postbus 30316 2500 GH DEN HAAG
6
Ondertekening
Delft,
9 APR 2009
Hoogachtend, Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland, namens d ~ de TePr 'der Emissiebeheer,
21
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
Bijlage 1 Behorende bij besluit 752298/0970003
Begripsbepaling: In dit besluit wordt verstaan onder: Afvalwater: BBT:
Bioaccumulatie:
Carcinogeniteit: Chronische toxiciteit: Dagvracht:
Debiet: Lozingspunt: Momentaan debiet: MTR:
Mutaqeniteit: NEN-voorschriften: N-totaal: Stand-still beginsel:
Steekmonster: Vergunninghouder:
VR:
water dat verontreinigd is met afvalstoffen, verontreinigende enjof schadeliike stoffen; Best Beschikbare Technieken; Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - de kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen ziin (artikel 1.1 lid 1 Wm). de netto ophoping van een stof in een organisme als gevolg van een gecombineerde blootstelling via de directe omgeving en de het voedsel; de eigenschap van een stof om kanker, de ongeremde groei van cellen te kunnen veroorzaken' specifieke effecten die optreden als gevolg van blootstelling aan een stof of medium lanq na de start van deze blootstellinq; de vracht uitgedrukt in kgjdag of gjdag bepaald als het product van de gedurende een etmaal geloosde hoeveelheid afvalwater en het qehalte in een steekmonster in datzelfde etmaal; de hoeveelheid qeloosd afvalwater qedurende een etmaal' een punt van waaruit afvalwater op het oppervlaktewater wordt qeloosd; De hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende een moment van meting; Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau; het niveau waarbij 95 % van het totaal aantal potentieel aanwezige soorten in een ecosvsteem beschermd is; de eiqenschap van een stof om erfelijke schade te veroorzaken; voorschriften opgesteld door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI)' Som van het gehalte aan ammonium-, nitriet- en nitraatstikstof, alsmede orqanisch qebonden stikstof; binnen het stand-still beginsel wordt onderscheid gemaakt tussen zwarte Iijst stoffen en de overige stoffen. Voor de zwarte lijst stoffen houdt het beginsel in; voor geen van de aangewezen stoffen of groepen van stoffen van de zwarte lijst mag het totaal van de lozingen in een bepaald beheersgebied toenemen. Voor de overige stoffen houdt het in dat de waterkwaliteit niet siqnificant maq verslechteren; een afzonderlijk monster dat op een willekeurig tijdstip wordt genomen; diegene die krachtens deze vergunning afvalstoffen, verontreinigende stoffen of schadelijke stoffen in oppervlaktewater brengt en in staat is naleving van het gestelde in deze vergunning te borgen; artikel 1, Wvo alsmede artikel 7, Wvo iuncto artikel 8.20 Wm' Verwaarloosbaar Risiconiveau; concentratie van een stof die aangeeft wanneer er sprake is van verwaarloosbare effecten op mens of ecosysteem, rekening houdend met mogelijke effecten als qevolq van qecombineerde werkinq van qrote aantallen
22
Hoogheemraadschap van Deft/and
Waterkwa Iiteitsbeheerd er:
Werk: Werkdag: Zuiveringstechnische voorzieninq: Zwarte lijst stoffen:
752298/0970003
stoffen die gelijktijdig in een watersysteem aanwezig kunnen ziin' bestuursorgaan dat overeenkomstig artikel 3 onderscheidenlijk 6, eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bevoegd is een vergunning te verlenen, in casu Hooqheemraadschap van Delfland; een voorziening die is aangelegd of wordt gebruikt voor de inzamelinq en/of de lozinq van afvalwater; Maandaq dinsdaq, woensdaq, donderdaq en vriidaq; een voorziening of installatie waarin afvalwater wordt qereiniqd; stoffen die behoren tot lijst 1 van families en groepen van stoffen van de EG-richtlijn 2000/60/EG;
23
Hoogheemraadschap van Delfland
Bijlage 2
752298/0970003
bij besluit 752298/0970003
Voorschriften voor bemonstering en analyse De in deze vergunning genoemde meting, bemonstering en conservering moeten worden uitgevoerd conform de voorschriften in de Verordening verontreinigingsheffing Delfland en de onderstaande NEN normen:
De in dit besluit genoemde gehalten van stoffen dienen bepaald te worden volgens de analysemethoden vermeld in de volgende normbladen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI): e;;
+,
>S'$0$' ",,> >,,,fiip s>
Arseen Chroom Koper Lood Nikkel Zink Chloride Fosfor totaal (P) Sulfaat N-totaal Nitraat, nitriet Som ammonium stikstof en organisch qebonden stikstof IJzer (Fe) Mangaan Zuurstof (0 2 ) Onopqeloste bestanddelen Afkortingen: NEN (-EN) NPR ISO
i<.,>
Fs""jj!'!jii' 'h,n'jii'!,,! c, c!cc, $;C !cciii;; "iiii,!iEicffiii'C'ii;ii' Ch>Xi NEN 6964 NEN 6964 NEN 6964 NEN 6964 NEN 6964 NEN 6964 NEN-ISO 15682 NEN-ISO 15681 NEN-ISO 22743 NEN 6642 NEN-EN-ISO 13395 NEN-ISO 5663 (EN 25663) of NEN 6646 NEN 6966 NEN 6966 NEN-ISO 5814 NEN 6621
= Nederlandse norm (- Europese Norm) = Nederlandse praktijkrichtlijn = International standard (internationale norm)
Voor aile bepalingen geldt dat zij moeten voldoen aan NPR 6603, kwaliteitsbeheersing bij chemische analyse.
24
Hoogheemraadschap van Delfland
Bijlage 3
752298/0970003
bij besluit 752298/0970003
Voorschriften voor meting In deze bijlage wordt verstaan onder: a debiet: de hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende het etmaal; c debietmeter: meter waarmee (bijvoorbeeld door middel van magnetische inductie) het debiet gemeten wordt; d momentaan debiet: de hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende een moment van meting; e kalibreren: bepalen van de waarde van de afwijkingen ten opzichte van een van toepassing zijnde standaard; f droog kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij een doorstroming van een hoeveelheid water door de debietmeter wordt gesimuleerd; gnat kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij daadwerkelijk een nauwkeurig bekende hoeveelheid vloeistof door de debietmeter wordt geleid; h gesloten meetsysteem: meetsysteem dat het debiet meet in een gesloten leiding of in een gesloten drukleiding, waarbij het afvalwater niet in contact staat met de bUitenlucht; open meetsysteem: meetsysteem waarbij het oppervlak van het stromende afvalwater in contact staat met de bUitenlucht; j moedermeter: debietmeter, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van het Nederlands Meetinstituut; A. Wijze van meting, De meting betreft het debiet. Het debiet moet in de afvalwaterstroom worden gemeten. Open meetsystemen Bij open meetsystemen moet een meetput of een meetgoot worden toegepast. Bij toepassing van een meetput gelden de volgende eisen: 1 de momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,05 meter, moeten gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet bedragen; 2 de momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,125 meter, moeten gesommeerd minder dan 10% van het gemeten debiet bedragen. Bij toepassing van een meetgoot moeten de momentane debieten in het etmaal, van minder dan 16,4% van het maximaal mogelijk momentane debiet, gesommeerd, minder dan 10% van het gemeten debiet bedragen. De apparatuur voor de hoogtemeting moet minimaal eenmaal per jaar bij overstorthoogten van 5, 10, 15, 20 en 25 centimeter droog gekalibreerd worden. In het kalibratierapport dient voor elke overstorthoogte een vergelijking te worden gemaakt tussen de gemeten hoeveelheid afvalwater gedurende de periode van het kalibreren, en de bij de desbetreffende overstorthoogte met behulp van de afvoerrelatie van de meetvoorziening berekende hoeveelheid afvalwater over de periode van het kalibreren. Zowel het absolute als het procentuele verschil moet hierbij worden aangegeven. Bij ultrasone hoogtemeting dient ook de temperatuurmeting en de temperatuurcorrectie te worden gecontroleerd en te worden gecorrigeerd bij afwijking. Gesloten meetsystemen De momentane debieten in het etmaal, van minder dan 10% van het maximaal mogelijk momentaan debiet, moeten gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet bedragen. Het gesloten meetsysteem moet voorzien zijn van een niet-resetbare mechanische pulsteller. Registratie van momentane meetgegevens moet plaats vinden door middel van een printer of data logger. Inbouw Bij de inbouw van een nieuwe debietmeter in een gesloten meetsysteem moet een 'affabriek' kalibratierapport worden meegeleverd, waarop naast de meterspecifieke kalibratiefactor, 66k de correctiefactor, of meterconstante staat aangegeven. Natte kalibratie in ingebouwde toestand dient direct na inwerkingstelling van de debietmeter te hebben plaats gevonden.
25
Hoogheemraadschap van De/fland
752298/0970003
a Bij het inbouwen moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid tot het uitvoeren van een natte kalibratie in-situ. b De lengte van de rechte leiding v66r de meetbuis dient minimaal vijf maal de diameter van de meetbuis te bedragen, gerekend vanuit het hart van de meter. c De lengte van de rechte leiding na de meetbuis dient minimaal twee maal de diameter van de meetbuis te bedragen, gerekend vanuit het hart van de meter. d De diameter van de rechte leiding v66r en na de meetbuis dient exact gelijk te zijn aan de diameter van de meetbuis. e Toegepaste pakkingen mogen niet naar binnen toe uitsteken. f De meetbuis moet dusdanig zijn ingebouwd dat deze altijd volledig gevuld is met water. 9 De meter moet geaard zijn d.m.v. een aardring, dan wei met een aardelektrode die is ingebouwd in de meter. Natte kalibratie De meetapparatuur dient tenminste eenmaal per drie jaar nat gekalibreerd te worden in ingebouwde toestand. In het jaar van natte kalibratie hoeft niet tevens een droge kalibratie uitgevoerd te worden. Voor debietmeters in mobiele meetapparatuur moet de natte kalibratie jaarlijks plaatsvinden, en wei in ingebouwde toestand bij minimaal de volgende vijf meetpunten: 10%, 25%, 50%, 75% en 100% van het maximaal meetbereik op een door het Nederlands Meetinstituut of een daarmee vergelijkbare instelling gecertificeerde installatie. a Minimaal eenmaal per drie jaar dienen gesloten meetsystemen in ingebouwde toestand nat te worden gekalibreerd. Onder natte kalibratie wordt verstaan dat een vooraf nauwkeurig bepaalde hoeveelheid water door de te kalibreren meter wordt geleid (waarbij deze hoeveelheid is vastgesteld bij een onder b genoemde instelling), dan wei dat tijdelijk een tweede, bij voorkeur op hetzelfde meetprincipe gebaseerd meetsysteem in serie wordt geplaatst en fungeert als moedermeter, dan wei op een andere, door de ambtenaar belast met de heffing goedgekeurde methode. b Indien bij de natte kalibratie gebruik gemaakt wordt van een moedermeter, dan moet deze in ingebouwde toestand nat zijn gekalibreerd bij minimaal de volgende vijf meetpunten: 10%, 25%, 50%, 75% en 100% van het maximaal meetbereik. De natte kalibratie moet plaatsvinden op een ijkinstallatie van een ijkbevoegde of NKOgeaccrediteerde instelling, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van het Nederlands Meetinstituut (NMi). Ook wanneer de moedermeter nieuw is, moet deze zijn gekalibreerd op een van de genoemde installaties, waarbij de meter moet zijn ingebouwd in de meetset of meetwagen waarin deze in de praktijk zal worden ingezet. c Het kalibratierapport van de moedermeter, waaruit het onder b bepaalde moet blijken, mag niet ouder zijn dan een jaar. Dit kalibratierapport moet bij die van het gekalibreerde meetsysteem worden gevoegd. d Tijdens de natte kalibratie dient zoveel water door het te kalibreren meetsysteem te worden geleid, dat minimaal 2.000 waarnemingen worden bereikt. Bij gebruik van een moedermeter moet de natte kalibratie plaatsvinden in het meetbereik waarin de te kalibreren meter onder normale bedrijfsomstandigheden functioneert. e Tijdens de natte kalibratie moeten de gemeten hoeveelheden water van de te kalibreren flowmeter (en van de moedermeter, wanneer daarvan sprake is) door middel van printers of dataloggers met een frequentie van minimaal eenmaal per uur worden geregistreerd. In geval van het toepassen van data loggers moeten ook de ruwe, onbewerkte data bij het kalibratierapport worden gevoegd. f Bij de natte kalibratie moet ook de werking van randapparatuur, voor zover die betrokken is bij de registratie van de meetgegevens, worden meegenomen. Droge kalibratie Meetapparatuur voor debietmetingen dient tenminste eenmaal per jaar droog te worden gekalibreerd, tenzij in dat jaar een natte kalibratie plaats vindt. a Bij een droge kalibratie moet de weerstand of de geleidbaarheid tussen de elektroden worden gemeten. Wanneer aan de hand van deze controle blijkt dat de meetbuis (mogelijk) vervuild is, dient deze te worden gereinigd.
26
Hoogheemraadschap van Delfland
752298/0970003
b Op het kalibratierapport van een droge kalibratie moet de weerstand of de geleidbaarheid tussen de elektraden worden weergegeven. Wanneer de meetbuis is gereinigd, moet deze waarde zowel v66r, als na het reinigen op het kalibratierapport worden opgenomen. c Bij de droge kalibratie moet oak de werking van randapparatuur, voor zover die betrokken is bij de registratie van de meetgegevens, op een goede werking worden gecontroleerd. d Wanneer bij een droge kalibratie blijkt dat de meetfout grater is dan 5%, dient het gesloten meetsysteem onmiddellijk in ingebouwde toestand nat te worden gekalibreerd, volgens de bepalingen welke van toepassing zijn bij een natte kalibratie. Kalibratierapport Van een debietmeter moet het meest recente kalibratierapport bij de aangifte overgelegd worden. Bij een natte kalibratie in ingebouwde toestand (= ter plekke op het bedrijf, of als complete mobiele meetset op een ijkbank van een daartoe bevoegde instantie), moeten de volgende aspecten worden vastgesteld en gerapporteerd op het kalibratierapport: - de 'as-found' meetafwijking (de gevonden meetafwijking); - eventuele hardwarematige aanpassingen (nieuwe spoel, etc.); - de justering (softwarematige aanpassing van de correctiefactorjmeterconstante); - de 'as-Ieft' meetafwijking, eventueel na hardwarematige aanpassingjjustering; - de (eventueel nieuwe) correctiefactor, of meterconstante.
27