Ik schrik wakker door het felle licht. Schiet overeind. De man die de deur opent schrikt net zo hard. Even heeft hij nodig om aan het duister te wennen. Hij scheldt en schreeuwt. In onverstaanbaar Schots. Nu schrikt mijn metgezellin rechtop. Dreigend komt hij op ons afgelopen met een niet te stoppen retirade. In zijn adempauze schiet zij een eveneens onverstaanbare stroom woorden op hem af. Hij kalmeert. Schakelt over op een voor mij begrijpelijk Engels. “Dat is een verhaal dat ik niet kan geloven. Maar voor nu. Ik breng jullie zometeen naar de politie en die moeten het maar verder regelen.” Overhemden worden dichtgeknoopt. We staan op vanonder het stro en aluminium. Heel erg moeizaam. Alles doet zeer. Alles is stijf. Ik heb het weer koud. Op handen en voeten richt ik me op. Als hij onze doorweekte bemodderde kleren ziet wordt hij nog rustiger. “Excuus. Ik ben me rot geschrokken. Ik dacht dat jullie zwervers waren. Van die hippies. Kom mee naar het huis. Ik ga thee zetten. Mijn god. Jullie zien er niet uit. Ik kijk naar Misty. Alles is grauw van de modder, inclusief haar haar. Haar oogranden zijn rood. Haar gezicht lijkbleek. Ze strompelt iets minder erg dan ik. Vanachter, ineen gebogen, zou ze tachtig kunnen zijn. Kleine passen. De tocht over het erf lijkt tien keer langer dan gisteren. Hij legt wat plastic tasjes op de keukenstoelen. Het AGA-fornuis wordt opgepookt. De ketel opgezet. Misty vertelt het verhaal in meer detail. “Het is ongelooflijk. Ongelooflijk.” reageert hij. 't Lukt me niet om zijn leeftijd te schatten. Zijn tred is schuivelig. Zijn stem helder. Kalend en grijs. Minder rimpels dan ik heb. Hij kan vijftig zijn. Of een goed geconserveerde zeventiger. Hij schenk thee in en gaat zitten op de stoel zonder tasje. “Natuurlijk ken ik de verhalen over de Jacobijn. Maar dat zijn de mensen, he. Die willen dat graag geloven. Ik niet. Iemand ziet iets in het land. Kan een verdwaalde verdomde toerist zijn. Of er verdwijnt een schaap. Maar dat zijn stomme beesten. Als ze op hun rug komen te liggen kunnen ze niet eens opstaan. Dus als zo'n dier in de rivier valt. Ik geloof er niet in. Die verhalen zijn hier al zolang als ik hier woon. En het gaat af en aan. Soms hoor je niemand erover en dan opeens. Iedereen weer. Ik moet toegeven dat het de laatste anderhalf jaar weer erger is geworden. Daarvoor hoorde je lange tijd niets. Er is bij mij ook wel eens iets gestolen van de waslijn. Maar dan dacht ik. Die hippies, he.” Ik onderbreek hem. “Heeft u misschien een droger? Onze kleren zijn nog steeds nat en …” “Nee, nee. Ik heb een waslijn. Maar het is geen weer dat het goed zal drogen. Het spijt me.” Hij kijkt ons aan. “Dat was niet attent van mij. Sorry. Ik zal wat droge kleren voor u pakken. Ze zullen niet heel goed passen.” Hij staat op en verdwijnt achter een deur. Het kraken van de trap verraadt dat hij naar H07 v1.1.1
boven gaat. We horen hem stommelen en tegen zichzelf praten. De trap kraakt weer. Hij geeft ons allebei een stapeltje. “Juffrouw, achter die deur, in de bijkeuken kunt u zich omkleden. Meneer u zult even moeten wachten.” Hij grinnikt. Misty verdwijnt achter de aangewezen deur. Hij buigt zich over tafel. “Zou u ze terug kunnen brengen? Ik zit niet heel dik in de kleren en die van de juffrouw zijn van mijn overleden zoon. Zou u dat willen doen?” “Geef me uw adres en dan stuur ik ze zo snel mogelijk op.” “Dat is goed, dat is goed.” Hij schrijft het op de achterkant van een supermarktbonnetje en schuift het over tafel. Misty komt weer terug. De voorkant van de broek met een hand omhoog houdend. “Oh , die is veel te groot. Juffrouw. U moet bretels hebben. Anders zakt dat af.” “Hoeft niet. Heeft u touw?” “Maar natuurlijk.” Hij lijkt opgelucht. Trekt een la open. Oranje strotouwtjes liggen ordentelijk naast elkaar. Hij geeft het meisje er twee. “Geeft u er mij ook maar een paar.” Zijn buikomvang inschattende zal dat nodig zijn. “Nee, nee. Ik heb bij u er bretels bij gestopt. Ik zag dat al fout gaan.” Grinnikt hij. De corduroy broek komt net boven mijn enkels. De trui slobbert. Maar het is droog. Ik ga niet zeuren over schoenen. Mijn zaktelefoon weigert elk gebruik. Batterij leeg. Of nat. Ik ga de andere zaken na. Paspoort is verweekt en slap, maar leesbaar. Kenteken is een frommeltje. Bankpassen en creditcard zijn er. Mijn bril hebben heeft wat diepe krassen op het rechterglas. Huissleutels zijn er. Hoofdlampje kan weggegooid. Charmant, in deze kledij, mag mijn entree in de keuken niet genoemd worden. Het plastic tasje is weggehaald. Nog een kop thee. “Wat gaat u nu doen?” vraagt hij. Ik draai naar Misty. Discreet keert hij zich af. “Ik denk dat de plaatselijke politie helemaal niet zo'n slecht idee is. Er moeten dingen geregeld worden. Ik weet ook even niet waar ik anders moet beginnen. En ik moet sowieso aangifte doen van de camper. Verzekering?” “Ik snap je. Maar ik ben niet zo'n fan. Begrijp je?” “Drugs bij je?” Ze zucht. “Ja.” “Weg ermee.” “Ja maar.” Ze kijkt me vragend aan. “Niks, ja maar. Weg, spoel door de plee. We moeten . Nee ik moet naar de politie. Of je gaat mee. En dan moet dat spul weg. Of je gaat ergens anders naar toe. Scrabster?” H07 v1.1.1
“Abso-fucking-luut niet. Ik wil hier nooit meer komen.” “OK, Deal?” “Deal.” We knipogen. “Meneer” Ik kijk op het briefje. “Dickinson. Uw allereerste idee van de politie lijkt ons het beste. Kunt u ons brengen?” Nu zucht hij. “Vooruit dan maar.” klinkt 't weinig enthousiast. “Dat is wellicht wel het beste voor u.” We lopen naar de auto. Misty wil richting schuur. Ik grijp haar bij de arm. “Is er nog iets? Moet je nog wat hebben?” “Mijn tas, de dope zit nog in de tas.” “Heel goed. Verder?” “Zaklantaarn.” “Papieren?” “Nee die heb ik allemaal bij me.” Ze is weer het hippiemeisje. Alle doortastenheid van de S.A.S commando die ze uren hiervoor was is met de regen verdwenen. We worden op de achterbank van de roestende Rover 200 neergezet. Op plastic tasjes. “Voor de hond. Die heb ik nog niet gezien vandaag.” Het was misschien zeker verstandig van het meisje dat ze dat detail uit het verhaal heeft weggelaten. Schokkend vertrekken we. Na de doodsangst van van vannacht valt alles mee. Een goede chauffeur is Dickinson niet. We hebben erger overleeft. Hij zet ons af voor het politiebureau in Arguil. Opent de deur voor mij. “Meneer Dickinson, ontzettend bedankt voor alles wat u gedaan heeft.” We schudden handen. “We kunnen niet blijer zijn na alles wat we hebben meegemaakt.” “U stuurt de kleren toch wel op he?” “Meteen, wellicht vanmiddag nog. Zo snel mogelijk. Beloofd.” Hij blijft staan dralen. Ik vermoed dat hij geld voor benzine wil. “Dickinson. Ik stuur je de kleren op. Je hebt ons gigantisch geholpen. Is er iets dat je graag zou willen hebben? Een cadeau?” “Nou, meneer. Ik heb naar uw horloge zit te kijken en ik…” Ik klik de Oris los en geef 'm aan hem. “ 't Is een automaat. Geen batterijen. Blijven bewegen. Af en toe opwinden.” “Dank u.” Hij loopt terug naar zijn auto. Is hij lichter van tred? Hij kijkt vier keer naar zijn pols voordat hij de overkant van de straat bereikt heeft. “Zo, daar ben je ook weer mooi vanaf gekomen.” Ze klopt me op de rug. “Hoezo? Wat bedoel je?” H07 v1.1.1
“Je geeft die arme man een plastic horloge. Van wat? Een paar pond? Da's toch een leuke deal.” “Misty. Godsamme.” Ik pak haar stevig bij de schoudertjes. Ik moet even heel diep ademhalen. “Eén. Dat was een Oris BC3 Aviation. Iets duurder dan vijf pond. Twee. Ook al was 't ding vijf pond. Zag je hoe blij hij ermee was? Hij huppelde bijna. Ik heb iemand gelukkig gemaakt. Net zoals hij ons gelukkig heeft gemaakt met deze clownskleding. Waar je op de markt nog geen euro voor had gegeven. Het is droog. Het is oud. Het heeft mij in ieder geval veel beter doen voelen. Wat doet het er dan toe wat het kost?” “Ik moet nog zoveel leren. Weet je. Er is een oud gezegde: Als de leerling er klaar voor is.” “Dan komt de mester langs.”Onderbreek ik. “Ik ken 'm. Maar zullen we eerst hier zaken afhandelen voordat we inszelf in filosofische beschouwingen overladen?” Achter de veel te hoge balie zit een dikke politie dame met een weldadige dikke bos rodig krullend haar. Ze reageert niet als ik mijn vingers op het hout trommel. Nogmaals gebruik ik mijn vingers om mijn aanwezigheid kenbaar te maken. Niets. Na de derde keer kijkt ze op. “Moment. Ik ben zo bij u. U kunt daar gaan zitten.” We gaan zitten. Misty fluistert in mijn oor: “Zie je nou? Daarom heb ik zo'n hekel …” Een kleine tik tegen haar scheenbeen doet haar verstommen. “Volgende.” klinkt vanachter de balie. Ik kijk om me heen. We zijn de enigen op deze verlaten zondagochtend. “Mevrouw.” “Sergeant. Ik wil graag aangifte doen. Mijn camper is in de brand gestoken. We zijn belaagd door een man met een zwaard. We hebben niets meer. En we hebben hulp nodig.” “Moment.” Ze doet iets achter haar computer. “We hebben geen meldingen van brand.” Ik voel mijn vileine kant bovenkomen. Blijf rustig Dirk. “Het was redelijk ver. Zo'n tien mijl, denk ik. Dus dat kan u ontgaan zijn. En het zicht was gisteravond niet geweldig.” “Ik weet het.” Ze zucht. Lijkt iets te ontdooien. “Waar was u precies?” “Ongeveer tien mijl noord van hier.” Hoe leg ik dit uit? “Bij de druïdenstenen. De ceremonieplaats. Een snelle blik over mijn schouder. Misty trekt een mondhoek weg. “Geen idee wat u bedoelt. We hebben hier geen druïdenplaatsen.” Ik moet rustig blijven. “Mijn camper is verbrand. Hier zijn mijn papieren.” Ik leg kentekenbewijs, rijbewijs, paspoort op de balie. Ze bekijkt ze. H07 v1.1.1
“Dus dit is een serieuze aanklacht?” Ik draai me even om, om naar lucht te happen. “Ja. Dit is een serieuze aanklacht. Een officiële aangifte.” “Moment alstublieft. Gaat u nog maar even zitten.” Ze murmelt wat in een telefoon. Ik kijk Misty aan. “Ik versta het ook niet.” “Superintendent Thomson komt u zo halen.” Klinkt het vanachter de houten beschutting. “Dank u.” Geen reactie. Na een paar minuten verschijnt er een lange magere man door een deur. Hij wenkt mij. “Komt u maar.” Ik trek Misty aan haar schouder. “Zij komt ook mee.” “Prima.” Laconiek. We strompelen achter de lange man met de grote neus aan. Een witte kamer. Goedkoop bureau. Armzalige versleten stoelen. Ik wil meteen van wal steken. “Wilt u thee?” “Als het kan koffie.” “En u mevouw?” “Thee.” “Hij drukt op de intercom. “Franklin. Twee thee. Een koffie. Melk. Suiker. Heb je nog muffins?” “Yes, sir.” Klinkt het metallig. “Vergeef Sergeant Harris. Het is de tijd van de maand. Vertel. Uw camper is is in de brand gestoken? Begrijp ik.” Ik leg weer alle papieren voor. Hij schuift ze opzij. “Wat is er gebeurd?” Ik begin te vertellen. Hij onderbreekt me steeds met de vraag om het rustiger te doen. Franklin, jong, gezet met en sikje brengt thee, muffins en koffie. “Goed. Sorry. Nog een keer vanaf het begin. En rustig.” Hij boezemt vertrouwen in. Ik vertel het verhaal vanaf het idee van Misty. Zij vult me aan met de details. Achterover geleund met de handen achter zijn hoofd hoort hij het aan. Af en toe een vraag. Een heer van grote precisie. “Franklin. Nog een thee, een koffie en de stafkaart noord van hier.” De druidenstenen kent hij niet, maar well ooit eens iets over gehoord. Van de bosbouwers. Maar hij is geen archeoloog. Franklin brengt de versnaperingen en de kaart. Thomson geeft hem Misty's identiteitskaart, mijn H07 v1.1.1
paspoort en het kentekenbewijs mee. “We moeten die controleren. Zodat we weten of u echt bent, die u zegt dat u bent. Niet dat ik daar aan twijfel.” Misty is opvallend stil. Staand om de tafel puzzelen we de min of meer exacte locatie van het uitgebrande wrak. En waar de dode hond zou kunnen liggen. Markeert de plekken met blauwe balpen op de maagdelijke kaart. Tenslotte het huis van Dickinson. “Ah, Leo. Apart mens wel. En in zijn schuur liggen de messen?” Hij gaat weer zitten. De onderarmen op tafel. Maakt binnensmonds klikkende geluiden. Drukt op de knop van de intercom. “Sergeant Harris. Ik heb twee man nodig. Om met de auto een locatie te checken.” Wat onverstaanbaar gemurmel uit het apparaat. “Sergeant Harris?” “Yes Sir.” Hij schudt zijn hoofd. Richt zich tot ons. “Het is zondag. Dus we zijn hier maar met drie man. Vrouw.” Hij vouwt zijn handen voor zijn mond. Bedachtzaam. “Ik wil z.s.m. uw camper gecontroleerd hebben. Het is voor mij een PD. Plaats Delict. Dat kan betekenen. Dat u hier, hangende het onderzoek nog een paar dagen zal moeten blijven.” De reis van het oponthoud. Lochgilphead met de reparatie aan de auto. Fort William. Jocelyn en contract. En dan nu hier. Ik wil naar de bewoonde wereld. Eten. Een bad. Kleren die passen. Droge sokken. Thompson kan gedachten lezen. “Maar eerst moeten wij iets aan u beiden doen. Uw kleding is, hoe zal ik dat zeggen? Niet passend voor Sunday-lunch.” “Harris. Kom eens hier. Kamer twee.” Tot ons. “We hebben maar twee kamers en twee cellen. Je kan hier niet verdwalen.” “Maar Sir? De balie dan?” “Hoeveel wachtenden zijn er?” “Geen, Sir.” “Dus?” “Ja, Sir.” Mevrouw Harris verschijnt. “Deze arme mensen hebben fatsoenlijke kleding nodig. Hebben we nog iets in gevonden voorwerpen?” “Ga staan.” beveelt ze ons. H07 v1.1.1
“Sergeant Harris. Deze mensen zijn geen verdachten. Geen criminelen. Vooralsnog niet.” Hij glimlacht naar ons. “Dus enige vriendelijkheid is wel op zijn plaats lijkt mij.” “Ja, Sir.” Ze neemt ons van hoofd tot voeten op. “Oh en Sir. Ik heb sergeant Cowley weten te bereiken. Hij is onderweg.” “Cowley? Was die al wakker? Laat maar. Als u deze mejuffrouw de douche wijst, dan kan ze iets van haar menselijkheid terugvinden.” “Ja, Sir.” Misty verlaat met de dikke schommelende vrouw de kale kamer. “We hebben maar een douche hier. U zult even moeten wachten.” Ontspannen gaat hij achterover hangen. Handen achter het hoofd. “Zoals u wel of niet weet circuleert de legende van de Jacobijn hier al sinds mensenheugenis.” “Ik weet het inmiddels.” “Ah, goed. Er is bij ons het vermoeden dat er een persoon is die die legende nieuw leven probeert in te blazen. De laatste veertien maanden is er een toename van incidenten. Incidentjes. Kleine diefstalletjes. Verdwenen schapen. Gestolen wasgoed. Hij wordt gezien. De honden. Of wolven. Of wat dan ook. Hoewel we alles serieus nemen, hebben we nooit veel aandacht aan kunnen besteden. Eenvoudigweg omdat er een gebrek aan aanwijzingen is. Maar het veroorzaakt onrust in een kleine gemeenschap als deze. Mythes en legendes horen bij dit land. De mensen zijn er bevattelijker voor dan iemand als ik. Uit het zuiden. Dus. En neemt u mij niet kwalijk alstublieft. Het is erg genoeg, zoals het is. Ik ben niet helemaal ongelukkig met uw incident. Mogelijkerwijs vinden we omringend bewijs om deze zaak voor eens en altijd op te lossen.” “Tada.” Mist wordt binnengelaten. Handen in de lucht draait ze twee keer in de rondte om haar nieuwe outfit te showen. Goed passende jeans. Paars t-shirt met glimmertjes. Roze vest. Lippen gestift. Klein beetje make-up. Witte sneakers. “Ze is best wel heel lief hoor.” “De sergeant deugt. Ze heeft af en toe wat moeite om het te laten merken.” is het commentaar van Thompson, die niet in de gaten heeft dat zijn onderwerp nog in de deuropening staat. Ze kucht. Het is mijn beurt. Op een krukje zittend in het betonnen douchehok is de stroom heet water over mijn lijf weldadig. Ik kan de rest van de dag hier blijven zitten. Met elke waterdruppel lijkt er iets van de pijn in het putje weg te spoelen. Er is shampoo, douchegel, tandpasta en borstel. Huidcreme. Op de lege gang hangt een spiegel en op een stoel kleding, fohn, kam, gel. Ik ben op hotelkamers geweest die minder goed voorzien waren. Sergeant Harris heeft een perfect oog voor maatvoering. Alles past bijna perfect. Grijze broek, riem met krokodilleprint, lichtblauw overhemd, blauwe blazer met wapenschild en H07 v1.1.1
nieuwe witte sokken. Het zou niet mijn persoonlijke keus geweest zijn, maar het is van een ander universum dan de te korte corduroy broek met strooitouwtjes. Gepikt en gezakt zoals mijn vader zou zeggen. Ik ben weer het mannetje. Hoewel mijn spieren en botten nog tegen die uitspraak protesteren. Ik vind Harris achter de balie. Ze glimlacht. Is trots op het behaalde resultaat. “Sergeant Harris. Mag ik u hartelijk bedanken. Dit is perfect.” “Dat mag.” De knauw uit haar stem is verdwenen. Ik leg de vorige set kleren op de balie. “Deze zijn van meneer Dickinson. Ik had belooft ze te retourneren. Zou u?” “Oh Leo.” Zucht “Ik geef ze gelijk aan de boys mee. De schoenen ook?” “Die niet, gooi die maar weg. En die van Misty. Van de juffrouw ook.” Ze wijst me de kamer, maar op een bureau met een gang had ik dat wel kunnen vinden. Even denk ik erover om een “tada.” entree te maken. Laat ik het maar niet doen. “Wow, goed hoor. Een gentleman” Misty als ik binnenkom. “Maar ik heb een probleem.” Het zal wel. Thompson neemt over. “Mejuffrouw McKenna hier. Mary McKenna. A.k.a Misty. Heeft openstaande boetes en twee taakstraffen. Vandalisme, drugsbezit, handel in drugs. Formeel gesproken moet ik haar aanhouden. Ik ga dat nu niet doen. Ze lijkt me geen bedreiging voor de maatschappij. Ik onderneem nu geen actie. Ik zou het wel waarderen als u haar hier houdt totdat ik daar een oplossing voor gevonden heb.” “Is goed.” Ik kijk haar aan. “Nou ja, ik ben gepakt met wat wiet en terwijl ik een zakje verkocht. En ik heb een paar muren beschilderd. Met mijn elfjes en dwergen. En dat is vandalisme in de openbare ruimte.” Ik probeer niet te lachen. Alles dat ik mijn jonge en minder jonge jaren ook gedaan heb. Ik ben nooit gepakt. Mijn zoon Max daarentegen wel. “Hoeveel zijn de boetes?” “Zeshonderdzesenzeventig pond. Sir” “En de taakstraf?” “Honderd twintig uur in totaal.” Drie weken full-time tekenles in een verzorgingstehuis. Misschien niet eens zo'n slecht idee. Ik glimlach naar haar en steek onder de tafelgrens mijn duim omhoog. Komt goed, meisje. “Sergeant Thompson.” “Superintendent.” H07 v1.1.1
“Sorry. Kunt u mijn zaktelefoon opladen?” Ik schuif het ding over tafel. “Ik moet echt wat mensen bellen.” “Geen probleem.” Hij pakt 'm aan en kijkt naar het contact. “USB.” Hij kijkt ons doordringend en streng aan. “U bent vast aan eten toe.” “Ja.” antwoorden Misty en ik synchroon. U heeft geluk. Het is zondag. Dus er is nog een plek open voor lunch. Ik heb Harris laten reserveren. Het is vijf minuten lopen. Maar alles is hier vijf minuten lopen. Het dorp is niet groter.” We krijgen van Harris een winterjas voor mij en een een regenjas voor Misty mee. “Ik verwacht u om.” Hij kijkt op zijn horloge. “Vier uur. Hopelijk hebben we dan wat meer.” Crofters Restaurant. Ergens tussen modern en voor de streek klassiek ingericht. Strakke tafels en stoelen. Hertegeweien. Bar van hoekig glimmend hout. Traditionele soepen en roast op de kaart. Enkele gewaagdere gerechten. Ik wil eten met substantie. Soep. Roast. Dessert zien we wel. Het is meer dan tien minuten lopen geweest. Dat ligt aan onze toestand. Niet aan de afstand. “Wat gaan we nu doen Dirk?” “We gaan een goed glas wijn bestellen en proosten dat we nog leven.” “Ja, ja, dat is goed. Maar dat is niet wat ik bedoelde.” “Weet ik. We zullen hier even moeten blijven. Ik moet hier even blijven. En ik heb de agent min of meer mijn woord gegeven dat jij hier ook blijft.” Zucht. “Ik ben bang dat ik de gevangenis in moet omdat ik geen zeshonderd pond heb.” “Dat regel ik wel. Maak je geen zorgen. En die taakstraf? In het ergste geval sta je drie weken in een bibliotheek boeken op volgorde te zetten. In het beste geef je tekenles aan gehandicapte kinderen.” “Waarom ben je zo lief voor me? Ik ben maar een lifster. Je zorgt voor me. Ik ben niets van je. Ik snap je niet.” “Hmm. Uhh. We zitten samen in deze situatie. We hebben dit samen doorgemaakt. Ik kan niet net doen of je maar een toevallige passant bent. Als ik alleen was geweest had ik nu onderkoeld of dood aan de kant van de weg gelegen. Stukgebeten door een hond of een wolf. Jij was ook ergens op het punt om het op te geven. En toen heb ik je weer bij je lurven gegrepen. Zonder elkaar hadden we hier nu niet gezeten.” Ze schuift haar thee aan de kant. “Ik wil een wijn.” Ik bestel bij een toevallig langslopend jongmens die een goede imitatie van een ober opvoert. H07 v1.1.1
“Misschien chargeer ik. Maar ik heb mijn leven aan jou te danken. Je hebt me gered van die wolf. Of hond. Of wat dan ook. Je hebt me geholpen met de camper. Messen. Je weet 't zelf wel.” “Maar ik heb je camper vermold. Ik heb dat gat in die tank gereden. Zonder mij was die shit nooit gebeurd. Je zou kwaad op me moeten zijn Dirk. Het lijkt wel of het je niets kan schelen.” Soep. Venkelsoep. “Hoezo, kan het me niets schelen? Ik weet niet of je vanochtend goed naar me gekeken heb, maar ik was op 't randje. Ik had bijna dat politiewijf, ook al was ze later heel aardig, over die balie getrokken. Ik ben alles kwijt. Nou ja, veel. Ik kan mijn liefde niet bereiken. Ik zit ergens vast in een gat waar ik niet wil wezen. Misschien slaap ik wel in een politiecel. Op een bed van beton. Nee hoor. Het kan me echt niets schelen. Wat denk je nou?” “Maar het is toch erg dat je alles kwijt bent? Je hebt niets meer.” “Fout. Ik heb mijn appartement in Amsterdam. Geld op de bank. Ik heb dus nog net zoveel als toen ik vertrok hier naar toe. Wat ik erg vind. De tekeningen die ik de laatste tijd heb gemaakt. De foto's. De laptop waar heel erg veel persoonlijk spul op stond. En Jocelyn niet kunnen bereiken. Dat is erg. Maar dan nog. Tekeningen kan ik altijd weer nieuw maken. En die worden waarschijnlijk toch beter dan de vorige. Idem voor de foto's. Emailadressen en andere zooi kan ik wel weer vinden. Het gaat moeite kosten. Maar het is allemaal te recupereren. Dus het enige dat ik echt erg vind is dat ik Jocelyn niet kan bereiken. Maar. Thompson is mijn telefoon weer aan het opladen. Dus ik heb de hoop dat het goed komt. Vanmiddag. Maar jij dan?” “Ja. Jezus. Ja. Misschien net als jij. Schetsboek is verbrand. Ik heb nog wat kleren in Glasgow. Mijn dagboek is weg. Dat is wel erg hoor. Ik wil nog een soep. Wat is dat lekker. Ik heb niets meer. Geen potloden. Geen krijt. Geen geld. Geen school. Geen huis. En ik weet niet wat ik wil. Niet naar Scrabster. Ik wil hier nooit meer wezen.” Ze begint te huilen. De overmatig ijverige ober komt informeren of alles goed is. Ik stuur hem weg en bestel nog een witte wijn. Ik pak haar hoofd uit haar armen. “Misty. Misty. Kijk me aan.” Langzaam komt het hoofdje omhoog. “Wat heb je nog wel?” “Niets. Niets meer.” “Nee, je hebt nog een doel. Je bent kunstenaar. Dat is toch niet opeens weg?” “Nee, je hebt wel gelijk. Dat is niet weg. Maar zonder geld kan ik toch niets meer?” “Je had al niets meer. Je wilde een suffig baantje nemen in Scrabster omdat je opleiding en je beurs weg was. Dus. What the Fuck. Zeur je nou?” Ze gaat weer rechtop zitten. “Maar, ik heb geen geld. Ik kan niet eens naar Scrabster. En ik wil niet meer. Ober, mogen we nog H07 v1.1.1
twee witte wijn?” “Je besteld twee witte wijn. Wie gaat dat betalen?” “Oeh. Sorry. Jij?” “Precies. En denk je dat ik niet bereid ben om je weer een beetje op weg te helpen?” “Ja maar, ik kan je nooit terugbetalen. Voorlopig niet.” “En denk je dat ik dat erg vind?” “Dat is dus wat niet kan schelen. Ergens onderweg hebben we het over vertrouwen gehad. Jij. Hebt gezegd dat alles wel goed komt. Ik ga ervoor zorgen dat het een stukje met je goed komt. Vertrouwen. Vertrouwen.” “Maar dat kan ik niet aannemen.” “Ik zou het doen als ik jou was. Je hebt niet heel veel keus op dit moment. Jij hebt mij gered vannacht. Het is geen terugbetaling. Het is je karma.” Dat was het rake woord. “Ok.” Ze pakt mijn hand. “je hebt gelijk. Maar je bent wel een erge goedzak. Suikeroompje.” “Gebruik dat woord nooit. Kan ik nu even niet tegen. Maar geloof je me? Geloof je dat er dingen zijn die niet altijd terugbetaald hoeven te worden?” “Ja, dat geloof ik.” De roast wordt opgediend. Met veel te grote spruiten. “Je horloges zijn ook weg. Hoeveel had je er wel niet bij je?” “Vijf.” “Is dat dan niet erg?” “Erg niet. Jammer wel. De meeste zijn vervangbaar. Sommige niet. Twee zaten er tussen met een betekenis. Mijn eerste van de verzameling. Ik had een periode waar ik slecht verdiende. En toen kwam er een hele grote klus. Toen zag het leven er weer heel anders uit. En toen heb ik dat eerste horloge gekocht. Dat was het begin van de verzameling. Niet eens een heel duur ding. Honderdtachtig euro of zo. En, toen ik mijn laatste vriendin had zijn we op vakantie gegaan naar Fuenteventura.” Ze kijkt me vragend aan. “Spaans eilandje. Canarische eilanden. In elk geval. De horloges. En drank. En parfum. Zijn daar belastingvrij. Ik heb daar het Steve McQueen horloge gekocht dat hij draagt in Le Mans. De film.” Ze weet overduidelijk niet waarover ik het heb. “Dat ding heb ik altijd willen hebben. En het gaat er niet over dat ik 'm daar voor een spotprijsje kon kopen. De betekenis is dat ik 'm aangeschaft heb op de eerste vakantie met Heleen. Als ik er ooit weer een terugkoop kan de betekenis nooit vervangen worden. Het wordt nooit meer hetzelfde H07 v1.1.1
horloge. Het is maar spul Misty. Een ding. De herinnering zal altijd blijven. Alleen niet meer tastbaar.” “Ik snap het een beetje. Je bent rijk, maar het betekent niets?” “Ja en nee. En het is heel persoonlijk. Dus wat ik zeg is geen universele waarheid. Bezit betekent weinig. Voor mij. Het maakt het leven aangenaam. Er zijn zeker zaken waar ik van kan genieten. Maar als het er niet is. Of niet meer is. Dan is het een mooie herinnering. De herinnering aan het Steve McQueen horloge is net zo als mijn herinnering aan mijn reis naar Guatemala. Onuitwisbaar. Het hebben van geld is iets anders. Het is vrijheid. Maakt het makkelijker om niet voor een baas te werken. Of geen steun te trekken. Of een camper te huren en een paar maanden even helemaal niets te doen. Of kleine meisjes blij te maken met wat nieuwe kleren en kleurpotloden.” We hadden echt honger. Het bord van de roast met de groenten en puree is leeg. “Ga j dat echt voor me doen?” “Wat?” “Kleurpotloden kopen?” “Ja, en als je nog wat wijn besteld, krijg je er ook papier bij.” Ze is blij. Geld kan geluk kopen en dat hoeft niet veel te kosten. Als ik afreken, wordt de creditcard geweigerd. Pinpas werkt ook niet. Dat ik hier nog een paar dagen moet blijven en het noemen van Thompson's naam leidt niet ogenblikkelijk tot de afwas. “Betaalt u morgen maar.” Coulant. “De mannen hebben de camper gevonden. En mijn god. Er is niet veel van over. Wilt u de foto's zien?” De treurnis die we vannacht bij de zaklamp hebben bekeken is in daglicht niet veel beter. Roodwitte linten hebben het gebied afgebakend. Het motorblok is overgoten met gesmolten zwart plastic. Bandeloze velgen. De eerste verschijnselen van roest. Tafelpoten zonder blad. Stoelzittingen met alleen veren. 't Karkas van een tuinstoel. Homp koper-plastic. Wat mijn Nikon geweest zou kunnen zijn. Nagenoeg onbeschadigd bestek. Een koekenpan zonder handvat. De geblakerde koelkast en vriezer hebben op het oog nog bruikbare inhoud. Haken van kleerhangers op een roe. Zonder hanger. Zonder kleren. Glasscherven. Verweekte accu's. Gebochelde laptop. De kluis lijkt tegen zijn taak opgewassen. “De camper wordt nu in een tent gezet. Morgen komt er een forensisch team uit Edinburgh. Na hun onderzoek kunnen we hopelijk uw spullen vrijgeven.” Spullen? Welke spullen? “Is mijn telefoon opgeladen?” H07 v1.1.1
“Zo te zien niet. Geeft geen blijk van leven.” “Heeft u misschien een telefoon waarin ik de SIM-kaart kan proberen?” Thomson pakt zijn telefoon en haalt zijn kaart eruit. Blert iets in de intercom. Harris komt, veel vrolijker dan vanochtend, mijn telefoon brengen. Kaart erin. Pincode. Ah. Nummers. Ik bel. Jocelyn. Jocelyn's voice-mail. Fuck. Fuck. Fuck. In de gevonden voorwerpen is een oude Nokia die ik mag gebruiken. Met lader. Verbinding. Mijn speelruimte is groter geworden en beperkt zich niet meer tot de claustrofobie van dit stadje. “Mevrouw McKenna hier, ligt nog op behandeling te wachten in mijn onderste bureaula. Ik ben een druk bezet mens. Het kan een paar dagen duren voordat ik daar aan toe kom.” Misty begrijpt deze verholen mededeling niet. Glimlach. Duimpje omhoog. En hotel kan gereserveerd worden. Tweepersoonskamer. Twee aparte kamers? Tweepersoonskamer met aparte bedden verzoekt het meisje. Met ligbad voeg ik toe. “ik bel u morgen als we meer weten of meer vragen hebben. Of ik kom naar het hotel.” Het zoveelste lullige schilderij van een Loch met herfstbomen en opstijgende eenden. “Dirk, Dirk.” klinkt het vanuit de badkamer. “Wat is?” “Kom bij me, ik wil met je praten.” Ik lig net languit op bed. Mijn lichaam te inventariseren. Of ik een plek, een spier of een bot kan vinden die geen pijn doet. Het nymphenhoofdje steekt uit de witte wolk schuim. Ik ga op de badrand zitten. “Waarover wil je praten?” “Nou niets bijzonders. Ik wil gewoon praten. Met jou. Nou. Eigenlijk. Ik wil even niet alleen zijn. Dan zie ik nog steeds die man voor me. En wolven. En dan krijg ik het weer koud.” “Wacht even, dan pak ik een stoel. Dit is niet comfortabel.” “Waarom kom je er niet bij? 't Bad is groot genoeg.” “Absoluut niet.” Ik sleep de stoel de badkamer in. “Waarom niet? Het is heerlijk. En ik doe echt niets.” “Het voelt als verraad aan Jocelyn. En ik ben gestopt met douchen met mijn dochter toen ze negen was.” “En ik ben een klein beetje je dochter?” “Ja een beetje wel.” “Wat jij wil. Ik wil geen seks ofzo. Leek me lekker voor je.” H07 v1.1.1
Ik schud mijn hoofd. “Heb jij een plan Dirk? Wat je nu gaat doen?” “Plan? Nou, ik heb een idee. Zodra we hier weg kunnen of mogen gaan we naar Inverness. Wij samen. Met zijn twee. Ik koop kleding. Jij krijgt een kleurdoos.” Ze kijkt een pietsie teleurgesteld. “Grapje. We kopen daat de meest basale zaken, zodat we weer op weg kunnen. Maak je geen zorgen. Doet jou telefoon het trouwens nog?” “Oh god. Geen idee. Weet eigenlijk niet eens waar die is.” “In elke geval. We kopen.” “Jij koopt.” “Whatever. Geen mieren neuken, he?” “Wat?” “Laat maar. Nederlandse uitdrukking. Ik dus. Koop de zaken die we nodig hebben. Kleding. Telefoon. Rugzak.” “Horloge?” “Waarschijnlijk. Eentje van tien pond. Dan huur ik een auto en ga kijken of ik Joce kan vinden. In Fort William of Oban. En als ik haar weer gevonden heb. Dan zie ik het daarna wel verder.” “Dus je gaat niet meer naar John O'Groats?” Ze overvalt me. Het uiteindelijke reisdoel is weggespoeld van mijn mentale wegenkaart. Alsof god alsnog het plan heeft doorgezet om de taartsnede alsnog af te maken. Dan hadden wij er ook niet meer geweest. We bevinden ons in dat deel heerlijkheid. Ik wil omkneld worden door de armen van Blue: “Ach Arme Dee. Wat is er met jou gebeurd?” Niet bij windkracht acht staan kijken naar de zee van alle antwoorden. Even van het voetstuk. Een vlaag van duizeligheid. Het stramme lijf tegen de ronde warmte van mijn liefde leggen. Een vlaag kou waait door me. Mijn handen omklemmen de stoelzitting. “Nee, voorlopig even niet. Eerst Jocelyn traceren. Als ze nog steeds in London zit ga ik daar naartoe. John O'Groets is even geschrapt. Voor nu tenminste. Misschien komt het weer boven drijven. Maar, nu even niet. En jij? Wat ga jij doen?” “Ik zit met die politie shit. Ik weet niet eens of ik hier wel weg mag. Kan.” “Dat regelen we wel. Die Thompson is een aardige vent. En jouw dossier kan vast wel nog verder onder op de stapel gepraat worden.” “Jij bent een charmeur, he?” “Nee hoor. Ik heb het voordeel van de oudere man. Als je jong bent, ben je automatisch verdacht. Als je oud bent, automatisch betrouwbaar. Sinds ik erachter ben, hoe dat werkt, maak ik er wel gebruik van. Dus als je dat charmeren wilt noemen? Schuldig. Dus dat even terzijde …” H07 v1.1.1
“Goed ik ga met jou mee. En dan zuid. Een baantje als serveerster zoeken. Of vakken vullen bij Sainsbury's.” “En door met tekenen?” “Yup. Door met tekenen. Beslist. Maar jouw bankkaarten werken niet. Hoe ga je dat oplossen?” “Pinpassen werken hier wel vaker niet. Creditcard zal wel op een misverstand berusten. Ik maak me nog geen zorgen. En anders laat ik mijn broer geld overmaken. Of de notaris.” Goh, hoe zou het met Wieteke en Bert-Jan gaan? “Met geld is alles makkelijker? He?” “Of zonder geld is alles moeilijker. 't Is maar net waar je staat.” Diner wordt Fish 'n' Chips bij de snackbar. Ze hebben geen mayonaise. Ketchup. Er wordt geklopt. Na de patat met vis is het mijn beurt om in bad te weken. “Ja , kom maar.” “Hihi, er zit schuim op je hoofd. Je lijkt wel een kabouter. Met een puntmuts.” Ik duik onder de belletjes. “Dirk, ik kan niet alleen zijn. Ik sta helemaal te trillen. Ik moet even bij je zitten.” “Gisteravond tijgerde je nog als een soldaat door de modder en vermoordde je een hond. En nu kan je niet meer alleen zijn?” “Ja, gek he? Daar heb ik ook al aan gedacht. Als ik daar zit, op de slaapkamer, dan zie ik het vuur weer. Die man, de honden. En dan wordt ik weer bang. Heb jij dat niet?” “Neuh.” Ik heb geen pasklaar antwoord. Een of ander post-traumatisch trauma? Ik heb geen of te weinig kennis van de psychologie om dit verklaren of te bestrijden. Ik was net verzonken in de gedachten van wat ik allemaal moet. Moet Jocelyn bereiken. Moet creditcard maatschappij bellen. Moet BertJan bellen. Moet email checken. Moet. Moet. Moet. En dus duik ik nog eens onder in het hete water. Onder het witte schuim. Doe nooit vandaag, wat u uit kunt stellen tot morgen. “Je luistert niet naar me.” “Dat doe ik wel. Maar ik ben helaas niet alwetend. Voorlopig zit je nog even met mij opgescheept. Dus je bent nog niet alleen. Over twee dagen voel je je vast beter. Schuif dit even voor je uit. Nu mag je even kijken naar een oud mannetje met een puntmuts.” “Ik heb een besluit genomen.” “Oh?” “Ik heet geen Misty meer. Misty was een hippiemeisje. Zonder connectie met de realiteit. Jij zei, dat ik gisteren een soldaat was. Ik ben sterker dan een Misty. Een krijger.” H07 v1.1.1
“Nou niet gelijk naar de andere kant doorslaan. Pop.” Handenwrijfend kijkt ze opzij. De vrolijke rust van twee dagen geleden is haar ontgleden. “Eigenlijk heet ik Mary. Dat is zo'n suffe naam. Dat wil ik niet. Ik moet wat anders.” “Laura.” “Laura. Hoezo?” “Laura Croft.” “Jezus ik ga mezelf vernoemen naar zo'n stom computerspelletje. Echt niet.” “Marriam.” “???” “Lady Marriam. De vriendin van Robin Hood. Lief. Goed met pijl en boog. Ik vind 'm wel bij je passen. Of Guinevere. De vrouw van King Arthur? Elizabeth? Catherine. Drie van de zes vrouwen van Henry de achtste heette Catherine. Twee Anne. Eentje Jane.” “Kan je ook niet zo moeilijk vergissen als je klaarkomt. Catherine, oh Catherine. Jezus. Ben jij engels of zo? Jij weet meer van onze geschiedenis dan ik ooit op school geleerd heb.” Ik leg nog wat schuim op mijn haar. Ga rechtop in bad zitten en declameer: “Ik ben de koning. De koning der triviale wetenswaardigheden. Ha. Ha.” Ze slaat schuim in mijn gezicht. “Je bent zo'n eikel.” “Wel een hele leuke eikel.” riposteer ik. “Marriam Catherine Anne Guinevere Jane. Ik snap je. Morgenochtend als je wakker wordt weet je hoe je heet. Ik denk dat het een goede beslissing is om Misty achter je te laten. Misty is gisteravond overleden.” “Denk je?” “Ik weet het zeker.” Ik wordt wakker van de telefoon. Omdat ik de ringtone niet herken ben ik te laat. Een mobiel nummer uit Nederland. Ik vermoed Bert-Jan. Bel terug. “Hoi. Met Bert-Jan. Hoe istie? Ik probeer je al twee dagen te pakken te krijgen.” “Pfff. Slecht bereik hier. De camper is uitgebrand. Ik zit vast in een of ander gat in NoordSchotland. Het is kutweer. Ik heb een creditcard probleem. Verder gaat alles fantastisch.” Het is even stil. “Dat is geloof ik niet, wat ik wilde horen.” “Is er een specifieke reden waarom je belt op dit ongoddelijke uur?” “Eigenlijk alleen om je te vertellen dat Mia en ik gaan scheiden” H07 v1.1.1
“Kost dat?” “Dat valt reuze mee. 't Huis en vijftig duizend per jaar aan alimentatie tot ze een nieuwe relatie krijgt.” “En dat vindt jij reuze meevallen? Huis van vijf ton? Vijfeneenhalf. En dan vijftig mile per jaar? In vergelijking met de helft van het kapitaal, valt het misschien mee. Klinkt niet als snoepje van de week.” “Zie je verkeerd. En je weet nog niet alles.” “Vertel. Ik begrijp vast iets niet.” “Het huis heb ik ooit gekocht voor vijfenzeventigduizend. In guldens. Er zit een hypotheek op van drie ton. Euro's. Belasting snap je wel. Die krijgt ze mee.” “Gratis?” “Helemaal gratis, tegen een mooi rente-percentage. Je kent me.” Mijn broertje. Ik ben verbaasd. Verrast. “'t Wordt nog mooier. Mia heeft een nieuwe vriend. En de oliebol heeft zich op ons adres laten inschrijven. Op dezelfde dag dat ik me heb laten uitschrijven.” “Dus ze pist naast de pot met haar alimentatie?” “Precies.” “Te gek. Dus per saldo ben je hier mooi tussenuit geknepen?” “Absoluut. Allemaal dank zij jouw tip om Wiet een goede advocaat te laten zoeken.” “Graag gedaan. Ik stuur de factuur later wel. Jag? Aanklacht?” “Afgekocht met tweeëntwintig mille. Cash.” “Hoezo tweeëntwintig?” “Meer paste er niet in het koffertje. Ik had haar uitgenodigd in een restaurant. Om bij te praten en de zaken te regelen. Heb dat koffertje op tafel gezet. Opengemaakt. En het was geregeld.” “Jij. Jij. Achterbakse slijmbal. Ik ben degene in de familie die niet deugt. Jij bent de good guy. Dit heb je niet zelf verzonnen? Toch?” “Was een idee van de advocaat.” “Drukke paar dagen geweest? Dit heb je idioot snel geregeld.” “Ja, Ik ga nu ook een paar dagen met Wiet naar Toscane. Even bijkomen.” “Luister. Ik heb misschien een creditcardprobleem. Misschien moet je me geld sturen. Ben je bereikbaar?” “Beetje. Stuur me maar een mail.” “Bert-Jan. Ik heb geen computer. Ik heb geen mail. Ik heb geen smartphone. Nada. Dus hou je telefoon aan. Ik kan alleen maar SMS'en op dit moment.” H07 v1.1.1
“Is 't zo erg?” “Nee hoor. Het is tien keer erger.” Misty? Marriam wordt wakker. “Mijn kleren komen uit de gevonden voorwerpen. Ik heb een paspoort, rijbewijs. Pinpas en huissleutels. Dat is 't.” “Kan ik je helpen?” “Vast wel. Ik laat het je weten. Ik moet nu gaan hangen. Hou je telefoon aan. En Oh. Groeten aan Wieteke.” “Wie was dat?” “M'n broertje.”
H07 v1.1.1