Humanistiek/Moraalwetenschappen
Oktober 2002
Titel: Onderwijsvisitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen, alsmede onderzoekbeoordeling Humanistiek Rapport waarin de Vlaams-Nederlandse visitatiecommissie Humanistiek/Moraalwetenschappen haar bevindingen ten aanzien van het onderwijs aan de opleiding Humanistiek aan de Universiteit voor Humanistiek (UvH), de opleiding Moraalwetenschappen aan de Universiteit Gent (RUG) en de opleiding Moraalwetenschappen en de tweede cyclusopleiding Morele Begeleiding aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), alsmede ten aanzien van de onderzoekbeoordeling UvH heeft vastgelegd. Utrecht: VSNU, oktober 2002, 93 pagina’s (incl. bijlagen) Code: PU/130410 ISBN 90 5588 1988 (Het rapport is een maand na de aanbieding beschikbaar op de website van de VSNU en van de VLIR)
Vereniging van Universiteiten (VSNU) Leidseveer 35 Postbus 19270 3501 DG Utrecht telefoon : + 31 (0)30 - 236 38 88 fax : + 31 (0)30 - 233 35 40 e-mail :
[email protected] URL: : www.vsnu.nl www.vlir.be
© 2002: VSNU Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopie, opnamen, of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud Ten geleide
5
Voorwoord
7
1. 2. 3. 4. 5.
6.
De onderwijsvisitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen De opleidingen in vergelijkend perspectief/samenvatting Opleidingsrapport over de Opleiding Humanistiek (UvH) De Opleiding Moraalwetenschappen binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit Gent (RUG) De Opleiding Moraalwetenschappen en Morele Begeleiding binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) Onderzoek aan de Universiteit voor Humanistiek
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1 2 3 4 5 6 7
Curricula vitae van de leden van de Commissie Het visitatieprogramma De door de Commissie gehanteerde checklist (VSNU) De door de Commissie gehanteerde checklist (VLIR) The Dutch System of Research Assessment Preliminary Assessment Form Lijst van afkortingen
9 15 19 31
47 61 65 69 71 77 85 91 93
Ten geleide In dit rapport doet de Vlaams-Nederlandse visitatiecommissie Humanistiek/ Moraalwetenschappen verslag van haar bevindingen ten aanzien van de Opleiding Humanistiek aan de Universiteit voor Humanistiek (UvH), de Opleiding Moraalwetenschappen aan de Universiteit Gent (RUG) en de Opleiding Moraalwetenschappen en de tweede cyclusopleiding Morele begeleiding aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), alsmede ten aanzien van de onderzoeks-beoordeling Humanistiek (UvH), die zij in de periode maart-mei 2002 heeft bezocht. De Commissie heeft op verzoek van de VSNU en van de VLIR deze opleidingen beoordeeld in het kader van het in Nederland en Vlaanderen gehanteerde systeem van externe kwaliteitszorg dat door de gezamenlijke universiteiten is opgezet. Wel betreft het hier een bijzondere visitatie, aangezien één instelling, de Universiteit voor Humanistiek, op eigen verzoek is gevisiteerd, en zowel voor onderwijs als voor onderzoek, terwijl de opleidingen in Gent en Brussel zich onderworpen hebben aan het in Vlaanderen geldend systeem van kwaliteitszorg. De uitkomsten zijn in eerste instantie bedoeld voor allen die betrokken zijn bij het onderwijs aan deze opleidingen. Met het oog daarop heeft de Commissie per opleiding een opleidingsrapport uitgebracht en voor de UvH tevens een onderzoeksbeoordeling op basis waarvan de betrokken opleidingen en instellingen actie kunnen ondernemen om de kwaliteit te verbeteren. De opleidingsrapporten zijn in de hoofdstukken 3-5 opgenomen en de onderzoeksbeoordeling UvH in Hoofdstuk 6. Het rapport is niet alleen gericht op kwaliteitsverbetering maar vervult ook een openbare functie. Het geeft de buitenwereld een beeld van de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen en van het onderzoek aan de UvH door deze te bespreken aan de hand van een reeks kwaliteitsaspecten. Uit het rapport blijkt dat de opleidingen en het onderzoek UvH van academisch niveau zijn. Van vele betrokkenen is in de loop van deze visitatie een grote inzet gevraagd. De opleidingen hebben een kritische zelfanalyse opgesteld en daarover ruim twee dagen uitvoerig van gedachten gewisseld met vakgenoten in de Commissie. De Commissie heeft tijdens het bezoek vele studenten, docenten, bestuurders en stafleden gesproken, uitgebreid overleg gepleegd in Commissieverband en vervolgens haar bevindingen geformuleerd. Wij danken alle betrokkenen die deze visitatie mogelijk hebben gemaakt, in het bijzonder de voorzitter, de leden en de secretarissen van de Commissie. Wij hopen en verwachten dat dit rapport een bijdrage zal leveren aan de gedachte-vorming binnen en buiten de gevisiteerde instellingen over de wijze waarop de kwaliteit van de opleidingen en het onderzoek UvH gehandhaafd en waar nodig verbeterd kan worden. (Mr. E.M. d’Hondt) voorzitter VSNU VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
(Prof.dr. F. van Loon) voorzitter VLIR 5
6
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Voorwoord Met het aanbieden van haar rapport zet de visitatiecommissie haar laatste stap op een ietwat avontuurlijke weg. Het avontuurlijke ervan werd al bepaald door de reisgenoten. De commissieleden kenden elkaar tevoren niet. Het lot (of liever: de grootste gemene deler van de personele wensen die de te visiteren instellingen hebben geuit) heeft hen bij elkaar gebracht. Dan kun je pech hebben, en opgescheept zitten met mensen die je nooit eigener beweging als lotgenoten zou hebben uitgekozen, of die er onverenigbare opvattingen op na houden over wat goed onderwijs (en onderzoek) behelst. Je kunt ook geluk hebben, en tot een team uitgroeien dat al spoedig op een vriendenclub begint te lijken, en dat een grote diversiteit aan deskundigheden en achtergronden biedt die een kritische doorlichting van opleidingen mogelijk maakt. Wij hadden geluk, en hebben de geboden kansen ten volle benut. Ik dank mijn mede-commissieleden hartelijk. Jammer dat het nu allemaal is afgelopen. Het avontuurlijke van onze visitatieweg werd vooral ook bepaald door de pleisterplaatsen die we onderweg aandeden. We werden in Utrecht, Gent en Brussel hartelijk ontvangen en zelfs in de watten gelegd. Nogal wiedes, want de instellingen willen zo’n Commissie in een welwillend-kritische stemming brengen. Maar stroperigheid deed zich nergens voor. Allicht: instellingen die in zichzelf geloven, hebben niets te verbergen voor een visitatiecommissie en stellen zich graag open voor kritische suggesties. Dat is dan ook gebeurd. Ik dank stafleden en studenten van de drie door ons gevisiteerde instellingen ervoor dat ze ons zo open hebben benaderd en zo hartelijk ontvangen. Dat maakte ons visitatiewerk tot een niet te ingewikkelde en ook plezierige bezigheid. Ook de maaltijden die u ons hebt voorgezet en de herbergen waarin u ons hebt ondergebracht, mochten er zijn. Om maar te zwijgen van de prachtige steden waarin u gevestigd bent. De gevaren en risico’s die vooral op de loer liggen van de voorzitter van een visitatiecommissie, werden weggenomen door de twee secretarissen, Marleen Bronders (VLIR) en Harry Luttikholt (VSNU). Hun degelijkheid zorgde ervoor dat mijn neiging om vooral op mijn improvisatievermogen te vertrouwen, de Commissie niet heeft doen verdwalen. De tijdens de gevoerde gesprekken aangereikte briefjes, herinnerend aan een vraag die echt nog moest worden gesteld, en de vriendelijk gestelde mailtjes, wijzend op termijnen die niet te zeer mochten worden overschreden: ik zal ze missen. Dat ons rapport er nu ligt, is vooral te danken aan de inspanningen van Marleen en Harry. Soms had ik de indruk dat niet de voorzitter, maar de secretarissen de dienst uitmaken in de Commissie. Ik hoop dat de instellingen niet louter defensief reageren op de, soms ongezouten, kritiek die we hier en daar uiten en dat ze hun voordeel doen met de suggesties die we af en toe doen. prof. dr. Frans Jacobs, voorzitter
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
7
8
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
1
De onderwijsvisitatie Humanistiek/ Moraalwetenschappen
1
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Humanistiek/Moraalwetenschappen (hierna: de Commissie) verslag uit van haar bevindingen. Hoofdstuk 1 bevat visitatie-specifieke aspecten, waaronder in paragraaf 1.5 het door de Commissie gehanteerde referentiekader. In de hoofdstukken 3-5 zijn de eigenlijke opleidingsrapporten opgenomen. Deze richten zich meer specifiek op de opleidingen en heeft tot doel een handreiking te zijn bij kwaliteitsverbetering en het oplossen van problemen. In Hoofdstuk 6 is de onderzoekbeoordeling UvH opgenomen. 1.2
De betrokken opleidingen
De visitatie had betrekking op de volgende opleidingen: 1. Humanistiek (UvH, Utrecht); 2. Moraalwetenschappen aan de Universiteit Gent (RUG); 3. Moraalwetenschappen en Morele Begeleiding aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB). 1.3
Taak en samenstelling van de Commissie
De Commissie werd ingesteld op 21 februari 2002 en kreeg tot taak: a) op basis van de door de betrokken instellingen aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de verschillende aspecten van kwaliteit van de opleidingen en voor de UvH tevens van het onderzoek; b) indien daar aanleiding toe bestaat, op verzoek van de instelling dan wel eigener beweging, door middel van een ‘management letter’, advies uit te brengen over specifieke vragen (dit is enkel het geval voor de UvH); c) een internationale vergelijking van de opleidingen te maken; d) de buitenwereld te informeren over de kwaliteit van de opleidingen; e) het doen van aanbevelingen om tot kwaliteitsverbetering te komen. Tot lid van de Commissie werden benoemd: Prof.dr. F.C.L.M. Jacobs, Afdeling Wijsbegeerte, Faculteit der Geesteswetenschappen, UvA, voorzitter, tevens lid; Prof.dr. L. Abicht, Universiteit van Antwerpen, vakdeskundig lid, tevens vice-voorzitter; Prof.dr. J. Vinck, Universitair Centrum Limburg, Hasselt, vakdeskundig lid; Mw. drs. K. Scager, IVLOS, UU, onderwijskundig lid; De heer F. Boeykens, Provinciaal Centrum Morele Dienstverlening, Antwerpen, deskundige uit het beroepsveld; Mw. drs. J. Leest, student-lid, alumna UvH;
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
9
Prof.dr. H. Tieleman, Faculteit Godgeleerdheid, UU, toegevoegd lid ten behoeve van de onderzoekbeoordeling UvH; Mw. M. Bronders, VLIR, secretaris in het bijzonder voor RUG en VUB; Drs. H.W. Luttikholt, VSNU, secretaris in het bijzonder voor UvH. In Bijlage 1 zijn de curricula vitae van de leden van de Commissie opgenomen. 1.4
Werkwijze van de Commissie
De eerste vergadering van de Commissie (installatievergadering) vond plaats op 8 maart 2002 op de VSNU te Utrecht; de Commissie stelde een voorlopig referentiekader op en besprak in eerste aanleg de zelfstudies. Van 20-22 maart 2002 vond het bezoek aan de UvH plaats; van 25-26 april 2002 het bezoek aan Gent en van 16-17 mei 2002 aan Brussel. De onderwijsvisitaties verliepen volgens het bijgevoegd programma (Bijlage 2). De mondelinge rapportage aan het einde van de bezoeken was openbaar. Ter voorbereiding van het bezoek en deels tijdens het bezoek bestudeerde de Commissie de zelfstudie met eventuele bijlagen en aanvullingen, de studiegids, scripties/afstudeer-producten en tentamen- en werkstukopgaven van de opleiding. Tijdens het bezoek kon de Commissie verder kennis nemen van handboeken, readers, syllabi, evaluatieverslagen, beleidsnota’s e.d. en van voorlichtings-materiaal. In de gevallen waarin de Commissie tijdens haar bezoek om verdere aanvullende informatie verzocht, werd deze altijd welwillend verstrekt. De Commissie heeft bij haar werkzaamheden gebruik gemaakt van de door de VSNU resp. de VLIR opgestelde checklist. Zij vond dit een nuttig hulpmiddel om te voorkomen dat zaken vergeten werden. In Bijlage 3 en in Bijlage 4 zijn deze checklists opgenomen. In de checklists zijn de kwaliteitsaspecten, waarover de Commissie zich een oordeel moet vormen, verder uitgewerkt. Voor wat betreft de ‘lettermatige’ beoordeling van de beide Vlaamse opleidingen heeft de Commissie gebruikt gemaakt van grote en kleine letters. Dit om het verschil in gewicht dat zij aan diverse kwaliteitsaspecten heeft toegekend, weer te geven. Een kwaliteitsaspect met een ‘kleine’ a, b, c, d of e heeft aldus minder gewicht dan een kwaliteitsaspect met een ‘Grote’ A, B, C, D of E. Op 28 juni 2002 werd het concept-rapport van de Commissie te Antwerpen besproken. De concept-deelrapporten zijn, vervolgens, voorgelegd aan de betrokken instellingen. Vervolgens is het rapport door de voorzitter van de Commissie in oktober 2002 aangeboden aan de voorzitter van de VSNU en aan de voorzitter van de VLIR. De Commissie heeft haar taak opgevat als een stimuleringsactiviteit, dat wil zeggen dat zij dit rapport niet zozeer beschouwt als het eindproduct van de visitatie maar als het begin van de hernieuwde inspanningen van de opleiding tot verbetering van zwakke plekken, blinde vlekken of verwaarloosde verantwoordelijkheden.
10
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
1.5
Het referentiekader
De Commissie heeft zich laten leiden en inspireren door het in deze paragraaf opgenomen referentiekader, waarbij de Commissie eigen accenten heeft aangebracht. 1.5.1 Missie, doelstelling en eindtermen van de opleidingen De algemene doelstelling van de opleidingen is om afgestudeerden af te leveren die in staat zijn op academisch niveau activiteiten uit te voeren die passen binnen de missie van de opleiding. Dit academisch niveau blijkt onder meer uit een onderzoekattitude (het vermogen om onderzoeksvragen en hypothesen te formuleren en deze laatste te toetsen) en het vermogen tot kritische reflectie op eigen handelen. Deze activiteiten kunnen worden gekenmerkt als onderzoek (fundamenteel, innoverend of toegepast), ontwikkeling en advisering. Maar daarnaast moet het curriculum de student de kans bieden zich de volgende vaardigheden en inzichten eigen te maken: a) wetenschappelijke analyse en kritisch vermogen; b) onderzoekende attitude; c) conceptuele denkkracht; d) multidisciplinaire werkwijze; e) procesinzicht en begrip voor de maatschappelijke context van de beroepsuitoefening; f) bemiddelaar bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken; g) internationale oriëntatie; h) historische oriëntatie; i) ICT-oriëntatie. 1.5.2 Onderwijskundige uitgangspunten in kernpunten Preambule: de student is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de voortgang van zijn leerproces; de docent is mede-verantwoordelijk. 1.5.3 Heldere uitgangspunten opleiding 1. Het beroepsprofiel en het opleidingsprofiel zijn het vertrekpunt voor de opleiding; 2. In het beroepsprofiel wordt in competenties omschreven waartoe de opleiding opleidt. In het opleidingsprofiel worden de centrale waarden en benaderingen genoemd; 3. Deze profielen zijn vertaald in eindtermen van de opleiding die vervolgens hun weerslag vinden in een inhoudelijk samenhangend en studeerbaar curriculum; 4. Er is een helder omschreven onderwijsvisie van de opleiding. 1.5.4 Samenhangend opgebouwd programma 1. Het programma is voldoende breed om een goed beeld te geven van de verschillende disciplines en is daarnaast gericht op verdieping en specialisatie; VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
11
2. Belangrijk uitgangspunt voor de onderwijsvormgeving is dat studenten worden geconfronteerd met een variëteit aan werkvormen waarbij weloverwogen verhoudingen tussen kennisgeoriënteerde (cursorisch), probleemgeoriënteerde (casus) en ontwerpgeoriënteerde (opdracht) vormen worden aangebracht; 3. Studenten moeten worden uitgedaagd zichzelf te ontplooien. Dat vraagt een activerende studieomgeving. Een studieomgeving waarin het vooral gaat om het verwerven van theorie in relatie met praktisch handelen en de reflectie hierop. Het gaat om ontwerpen, beoordelen, communiceren en uitvoeren van projecten. Vaardigheden zijn in het curriculum geïntegreerd. Het is de taak van de opleiding om in organisatie en methodiek die activerende studieomgeving te creëren. Er is voor studenten ruimte voor avontuur en verbazing; 4. De preambule houdt in dat studenten ruimte krijgen om zelf keuzes te maken, maar ook dat ze directe feedback krijgen op hun leerprestaties (begeleiding en monitoring); 5. Individuele leer- en persoonlijkheidskenmerken krijgen in de leersituatie aandacht en ruimte (persoonsgebonden kennis, leerstijl, motivatie en andere specifieke persoonlijke kwaliteiten); 6. Studenten verschillen van elkaar in aanleg, capaciteit en leerstijl. Op deze verschillen in cognitieve niveaus en leerstijlen speelt de opleiding in, zodanig dat recht gedaan wordt aan het individu; 7. Het onderwijs is zo ingericht dat de talenten van iedere student zoveel mogelijk worden ontwikkeld. Dat vraagt om differentiatie in werkvormen en leerroutes en om een geleidelijke toename van de zelfverantwoordelijkheid van de student gedurende de opleiding; 8. Het onderwijs wordt zodanig vorm gegeven dat studenten door de inhoud van het programma worden uitgedaagd. Omdat studenten van elkaar verschillen (in cognitieve en affectieve zin), biedt het programma ruimte om te differentiëren. Er is zowel herhalingsstof als verrijkingsstof aanwezig bij de kennisverwerving; 9. Omdat de beroepspraktijk van afgestudeerden niet altijd binnen de opleiding is na te bootsen, wordt er ook gericht gebruik gemaakt van excursies, stages en werkbezoeken; 10. De onderwijsvormgeving moet de student met name door middel van de te kiezen onderwijswerkvormen in staat stellen een blijvend leervermogen te ontwikkelen; zij moet mogelijkheden bieden die tegemoet komen aan zijn persoonlijke leerbehoefte en leermogelijkheden. De docenten begeleiden de student hierbij; 11. Bij de inrichting van het onderwijs, de inhoud, werkwijze en beoordelingsvormen worden belemmeringen vermeden, om daarmee te voldoen aan eisen van studeerbaarheid. Er worden verschillende toetsinstrumenten gehanteerd die recht doen aan de leerstijlen van de studenten en gebaseerd zijn op de eindtermen van de opleiding. 1.5.5 Faciliteiten 1. Ook voor wat betreft de bronnen van de leerstof geldt dat kennis niet alleen uit leerboeken of de docent valt te halen. Vandaar dat ook gebruik 12
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
wordt gemaakt van een variëteit in bronnen (krant, boek, tijdschrift, internet, film, muziek, etc). De taak voor de docenten ligt erin om de bronnen toegankelijk te maken. Er wordt gebruik gemaakt van virtuele leeromgevingen en concrete praktijkopdrachten; 2. Het voorgaande vereist een adequate accommodatie op het gebied van kennisinformatie (bibliotheek, papers, syllabi, dictaten etc.), ICT en leerplekvoorzieningen. 1.5.6 Organisatorische uitgangspunten De opleiding is verantwoordelijk voor: 1. Rendementsdoelen en –resultaten; 2. Een deugdelijke registratie van de studievoortgang van de student; 3. Een zodanig personeelsbestand dat enerzijds de pijlers van de opleiding alle adequaat bestreken worden maar anderzijds integratie mogelijk blijft en fragmentatie en verkokering voorkomen worden; de helderheid van de core business dient in het oog te worden gehouden; 4. Duidelijkheid op het gebied van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. De door de Commissie gehanteerde checklist is opgenomen in Bijlage 3 (VSNU) en Bijlage 4 (VLIR).
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
13
14
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
2
De opleidingen in vergelijkend perspectief/ samenvatting
De visitatiecommissie Humanistiek/Moraalwetenschappen heeft slechts drie opleidingen bezocht. Een gedetailleerde vergelijking van deze opleidingen terzake van onderwijsprofielen, opbouw en inhoud van de programma’s, studenten, personeel, etc., is dan weinig zinvol. Wij beperken ons tot enige hoofdzaken. De verschillen tussen de twee Vlaamse opleidingen enerzijds en de ene Nederlandse opleiding anderzijds zijn aanzienlijk. Ze zijn wellicht verklaarbaar vanuit de verschillende origine ervan. De Vlaamse opleidingen zijn afsplitsingen van filosofische opleidingen, terwijl de Universiteit voor Humanistiek als een opwaardering kan worden beschouwd van een eerdere hogere beroepsopleiding. De Vlaamse opleidingen Moraalwetenschappen zijn in de jaren zestig van de vorige eeuw van start gegaan, toen een voltooide opleiding in Moraalwetenschap als voorwaarde werd gesteld om in het secundair onderwijs het nieuwe vak Niet-Confessionele Zedenleer te kunnen doceren. Aan de Faculteiten Letteren en Wijsbegeerte van de RUG en de VUB zijn toen in het bijzonder door de filosofen initiatieven ontplooid om aan de nieuwe opleiding gestalte te geven. Wat betreft de Universiteit voor Humanistiek: nadat het Nederlandse Humanistisch Verbond in de jaren zestig een Humanistisch Opleidingsinstituut in het leven had geroepen, dat een opleiding verzorgde voor humanistische geestelijke werkers, kregen een kwart eeuw later de humanisten van de Nederlandse overheid het recht om, in het kielzog van de katholieken en de protestanten, een instelling aan te wijzen die zou zorgen voor een door de overheid te financieren wetenschappelijke beroepsopleiding. Toen als gevolg daarvan het Humanistisch Opleidingsinstituut opging in de nieuwe Universiteit voor Humanistiek, veranderde een vierjarige HBO-opleiding in een zesjarige wetenschappelijke beroepsopleiding. De onderscheiden origine van de opleidingen werkt in het heden door, hetgeen een eerste verschil oplevert tussen de twee Vlaamse opleidingen enerzijds en de ene Nederlandse opleiding anderzijds. De Vlaamse instellingen verzorgen opleidingen met een hoog theoretisch gehalte, waarvan wijsgerige vakken de kern uitmaken. Dat impliceert niet dat moraalwetenschap als een vorm van wijsgerige ethiek moet worden begrepen; men spant zich integendeel in om aan moraalwetenschap een eigen identiteit te verlenen, maar onmiskenbaar is het theoretische kennisbelang dat eraan ten grondslag ligt. Van de studenten wordt dan ook in de eerste plaats verlangd dat zij zich tot academici, tot ‘onderzoekers’, ontwikkelen. De Nederlandse instelling maakt in de eerste plaats ernst met haar taak om professionals op te leiden. Zij bezint zich uitdrukkelijk op de aan geestelijke begeleiders of aan educatief werkzame humanistici te stellen eisen, en baseert op die eisen de opleiding, die dus in sterke mate wordt bepaald door een praktisch kennisbelang. Dat impliceert niet dat de humanistiek geen wetenschappelijke pretenties heeft; men spant zich integendeel in om de humanistiek te ontwikkelen tot een eigen VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
15
(multidisciplinaire?, interdisciplinaire?, transdisciplinaire?) wetenschap. Daarmee zijn meteen enige sterke kanten van de Vlaamse instellingen en van de Nederlandse instelling verwoord. Hun zwakke kanten vormen daarvan het spiegelbeeld. In Gent en in Brussel moeten de beroepsgerelateerde elementen in de opleiding verstevigd worden, vooral ten behoeve van de voorbereiding op het beroep Moreel consulent. In Utrecht moet dat gebeuren met de wetenschappelijke vaardigheden. De twee Vlaamse opleidingen enerzijds en de ene Nederlandse opleiding anderzijds verschillen in de tweede plaats van elkaar door hun verschillende institutionele context. De Universiteit voor Humanistiek is een autonome instelling met eigen bestuurlijke gremia. De twee Vlaamse opleidingen vormen een onderdeel van de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte, die zelf weer deel uitmaken van volledige universiteiten. Dat heeft allerlei gevolgen, waarvan we er hier slechts vermelden: de Universiteit voor Humanistiek vertoont alle kenmerken van een sterke gemeenschap, terwijl de twee Vlaamse instellingen op allerlei manieren verstrengeld zijn in (en dus ook afhankelijk zijn van) de gehelen waarvan zij een deel vormen. Dat heeft voordelen, maar ook nadelen. Aan de Universiteit voor Humanistiek kunnen stafleden en studenten zich ten volle inzetten voor de eigen opleiding. De keerzijde hiervan: de studenten worden te weinig geconfronteerd met andere visies en afwijkende theoretische invalshoeken. In Gent en in Brussel moeten de stafleden daarentegen veel onderwijs verzorgen aan andere opleidingen, hetgeen de aandacht versnippert en de ontwikkeling van een samenhangend en uitgebalanceerd programma bemoeilijkt, terwijl de studenten aan den lijve ervaren dat de vele vakken die van elders worden overgenomen, vaak niet goed zijn afgestemd op de eigen opleiding. Maar aan dit nadeel kleeft ook een voordeel: de Vlaamse programma’s zijn rijk aan wetenschappelijke diversiteit, doordat studenten kunnen profiteren van het hele facultaire aanbod. Om dit tweede verschil in een beeld te vangen: in Utrecht zijn middelpuntzoekende krachten werkzaam, in Gent en in Brussel middelpuntvliedende. De Universiteit voor Humanistiek heeft bij de Commissie de indruk gewekt van een ietwat in zichzelf gekeerde instelling, te weinig gericht op maatschappelijke zichbaarheid en maatschappelijk engagement. De twee Vlaamse opleidingen worden eerder gekenmerkt door een verlangen om zich binnen het krachtenspel van universiteit en faculteit als een afzonderlijke eenheid te profileren. Daarin slagen deze laatste overigens in verschillende mate. De Commissie heeft in Gent kennisgemaakt met een zelfbewuste opleiding die haar identiteit niet ontleent aan de filosofie waarmee zij overigens nauw verbonden is (in de vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap hebben de docenten hun thuisbasis). Het ‘wij-gevoel’ van de docenten die in Brussel werkzaam zijn bij Moraalwetenschappen , heeft daarentegen wel betrekking op de opleiding Wijsbegeerte. Anders dan in Gent het geval is, richten de Brusselse docenten hun zorg en aandacht dan ook vooral op de wijsbegeerte, en niet op de moraalwetenschap, hetgeen dat programma benadeelt, zelfs zozeer dat de Commissie somber gestemd is over de toekomst van de Brusselse opleiding.
16
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
De Commissie is vooral bezorgd over de levensvatbaarheid van de opleiding Morele begeleiding. Die bezorgdheid heeft uiteraard betrekking op het vrij geringe aantal studenten dat zich aandient; in Brussel is dat aantal zelfs onder een kritische grens gezakt. De daadkracht en daardoor de wervingskracht worden vooral aangetast door de vrij geringe intrinsieke belangstelling van beide instellingen voor de Morele begeleiding, met het gevolg dat men zich te weinig bezint op beroepsgerelateerde elementen in de opleiding, op de vraag of afgestudeerden Morele begeleiding aan dezelfde academische eisen moeten voldoen als de afgestudeerden Moraalwetenschap, op de gewenste aard en omvang van de stage, enzovoort. In Gent én in Brussel is naar het oordeel van de Commissie een grondige bezinning op Morele begeleiding noodzakelijk. De twee Vlaamse opleidingen enerzijds en de ene Nederlandse opleiding anderzijds verschillen in de derde plaats van elkaar doordat heel andere pedagogische opvattingen opgeld blijken te doen. Persoonlijkheidsvorming is een van de doelstellingen die de UvH zich uitdrukkelijk stelt. Diverse programmaonderdelen zijn daarop gericht, en de aandacht voor een prettige sfeer waarin ieder tot ontplooiing kan komen, is daarvan een uitvloeisel. De twee Vlaamse instellingen doen uiteraard ook aan persoonlijkheidsvorming, niet echter als expliciete doelstelling, maar eerder als nevenproduct van andere activiteiten. Dit verschil, dat de Commissie alleen maar kan respecteren, heeft gevolgen die wel relevant zijn voor een onderwijsvisitatie. In Vlaanderen, waar de studieduur op vier jaar is gesteld (waaraan overigens door menigeen een ‘thesisjaar’ wordt toegevoegd), worden studenten geconfronteerd met een grote hoeveelheid studiemateriaal, dat ze in een voorgegeven volgorde en in een ras tempo tot zich moeten nemen: het is pompen of verzuipen. (Daardoor ontstaat trouwens als vanzelf een sterke groepsband tussen de studenten, die elkaars lotgenoten zijn, hetgeen persoonlijkheidsvormend werkt.) Aan de UvH, waar men zes studiejaren tot zijn beschikking heeft, kan men het zich permitteren om heel wat tijd te spenderen aan een bezinning op de eigen persoonlijkheidsvorming, met een slechte doorstroming als gevolg. Er meldt zich zelfs een aantal nieuwe studenten dat juist primair geïnteresseerd is in persoonlijkheidsvorming, en niet in academische vorming. De Commissie heeft geconstateerd dat zulks frustrerend werkt op degenen die wel gericht zijn op academische vorming. Vandaar de aanbeveling dat de UvH het academische gehalte van doelstellingen en eindtermen zichtbaarder maakt, dat zij de voorlichting verbetert en de propedeuse selectiever maakt. De twee Vlaamse opleidingen enerzijds en de ene Nederlandse opleiding anderzijds verschillen in de vierde plaats van elkaar door de heel andere onderwijsfilosofie die in beide landen gehuldigd blijkt te worden. In Vlaanderen schrikt men er niet voor terug om studenten in hoorcolleges of anderszins te confronteren met onderwijsmateriaal dat hun bij wijze van spreken in de maag wordt gesplitst, terwijl men zich in Nederland voortdurend kopzorgen maakt over de ‘studeerbaarheid’ van het gebodene.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
17
Het gevolg daarvan is dat men zich in Vlaanderen vooral interesseert voor de intrinsieke kwaliteit van de leerstof, terwijl men zich in Nederland behalve met de inhoud vooral ook onledig houdt met de didactische vorm van het onderwijs. In Vlaamse ogen maken de Nederlanders zich schuldig aan ‘knuffelpedagogiek’, terwijl volgens de Nederlanders de Vlamingen hun studenten onderwerpen aan een tamelijk meedogenloos onderwijsregime (denk bijv. aan het jaarsysteem: alle examens worden in een maand tijd afgelegd, terwijl men er aan de UvH zorgvuldig op toeziet dat geen enkel tentamen samenloopt met een ander). Van dit vierde verschil is de Commissie tijdens haar bezoeken aan de drie instellingen doordrongen geraakt. Zij heeft zich de vraag gesteld of zij daaraan gevolgen moest verbinden, bijv. in de vorm van een advies aan RUG en VUB om lering te trekken uit de praktijken van de UvH, of omgekeerd. De Commissie ziet daarvan af. Het niveau van degenen die aan de Vlaamse instellingen dan wel aan de Nederlandse instelling zijn afgestudeerd, blijkt goed vergelijkbaar te zijn, hoezeer die instellingen ook verschillen in onderwijsfilosofie. Hier leiden verschillende wegen naar Rome. Toch blijft er een belangrijk punt waarop de Vlaamse instellingen iets kunnen leren van de UvH, en omgekeerd. Aan de UvH bezint men zich voortdurend op de desiderata van een wetenschappelijke beroepsopleiding, hetgeen heeft geleid tot een uitgekiend beroepsvoorbereidend programma, dat echter tekort doet aan de cognitieve interesses van menige student. Aan beide Vlaamse instellingen heeft men zich primair gecommitteerd aan het bieden van programma’s van een hoog wetenschappelijk niveau, met een zekere desinteresse voor het handwerk van de toekomstige moraalwetenschapper en –vooral- morele begeleider. Wanneer de Vlamingen en de Nederlanders bij elkaar te rade gingen, zouden ze programma’s kunnen ontwikkelen die de toets van iedere visitatiecommissie zouden doorstaan. Als internationalisering ergens stimulerend kan werken, dan toch in een samenwerkingsverband tussen RUG, UvH en VUB.
18
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
3
Opleidingsrapport over de Opleiding Humanistiek (UvH)
3.1
Algemene bevindingen
3.1.1 De visitatie Volgens het VSNU-visitatieprotocol komt de taak van de visitatiecommissie in hoofdlijnen hierop neer: zij beoordeelt de opleiding(en), kijkt naar internationale vergelijkbaarheid, adviseert de opleiding(en) over de toekomst en brengt middels een openbaar rapport de bevindingen van de Commissie naar buiten. 3.1.2 De opdrachtgever De UvH is door haar geschiedenis en traditie een unieke instelling in Nederland. Aan de UvH staan zingeving en humanisering in de wetenschappelijke beroepsopleiding centraal. De opleiding kan als goed worden gekwalificeerd. Ook aan de vorming wordt continu gewerkt. Evenals de opleiding worstelde de Commissie enigszins met het duale karakter van de opleiding: enerzijds een wetenschappelijke opleiding, anderzijds een beroepsopleiding. 3.1.3 Randvoorwaarden Naast het unieke karakter van de UvH speelde een aantal randvoorwaarden in de discussie met de Commissie een belangrijke rol. Te noemen vallen de lopende discussie met betrekking tot het invoeren van de Bachelor/Masterstructuur, de uitwerking van samenwerkingsverbanden met buitenlandse instellingen, de instroom van studenten uit het vernieuwd tweede-faseonderwijs VWO en het substantiële aantal zij-instromers. De Commissie waardeert het dat de UvH zich ervoor inzet al deze randvoorwaarden recht te doen en dat per september 2001 een vernieuwd curriculum geïmplementeerd is. Verder onderschrijft de Commissie het streven van de UvH een volwaardige BaMastructuur in te voeren, waarbij in aansluiting op de driejarige bacheloropleiding een driejarige MA-opleiding voorzien is. Tevens wordt nauwere samenwerking beoogd met andere universiteiten in binnen- en buitenland. De Commissie pleit voor het maken van heldere keuzes, omdat de mogelijkheden, in de vorm van personele en materiële middelen, beperkt zijn. Tegen deze achtergrond acht de Commissie het mogelijk dat de UvH zich in haar nationale en internationale context op wetenschappelijke basis verder profileert. 3.2
Omgevingsfactoren
In het hoger onderwijsaanbod in Nederland neemt de UvH als wetenschappelijk opleidingsinstituut een bijzondere plaats in. Zij is belast met de ambtsopleiding van o.a. de aanstaande humanistisch raadsman en -vrouw. Het duale karakter van de opleiding is één van de kenmerkende factoren die de Commissie bij haar bezoek bijzonder heeft getroffen. Andere factoren zijn: de veranderingen in het systeem (invoering semesterindeling; invoering VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
19
bachelor/master-structuur); toename van de vraag naar afgestudeerden; toename van de complexiteit naar inhoud, proces en omvang van de opleiding. Men kan over deze zaken spreken als over gevaren die de opleiding bedreigen of haar functioneren belemmeren, maar beter is het ze te beschouwen als sterke troeven, als kanskaarten. 3.3
Missie, doelstellingen en eindtermen
Als profielschets van de UvH-afgestudeerde wordt, aldus de zelfstudie, de volgende gehanteerd: “Humanistici richten zich zowel op het professioneel begeleiden en stimuleren van individuen en organisaties bij de omgang met zinvragen als op het onderzoeken daarvan. Als basis dienen humanistische inspiratie, zelfstandig gearticuleerde en verwerkte humanistische tradities, sociaal wetenschappelijke kennis en filosofische perspectieven. De UvH is een wetenschappelijke beroepsopleiding op levensbeschouwelijke grondslag. De opleiding duurt zes jaar. Gedurende de eerste drie studiejaren volgen de studenten een gemeenschappelijk programma (basisfase); vervolgens kunnen zij kiezen in de daarop aansluitende driejarige specialisatiefase voor één van de vier deskundigheidsprofielen: 1) geestelijke verzorging, 2) educatie, 3) advies, organisatie en beleid, en 4) wetenschappelijk onderzoek.” De Commissie heeft waardering en bewondering voor het hoge aspiratieniveau van de opleiding. Dat uit zich in de complexiteit van doelstellingen en eindtermen: een wetenschappelijke beroepsopleiding op levensbeschouwelijke grondslag met sterke persoonlijkheidsvormende aspecten. Bovendien gaat zij maatschappijkritiek niet uit de weg en heeft zij een multidisciplinaire opzet. Tussen zulke doeleinden kunnen gemakkelijk fricties ontstaan. De Commissie is van oordeel dat in de formulering van de eindtermen de persoonlijkheidsvormende aspecten nogal de boventoon voeren, ten koste van de academische componenten. Als de academische componenten niet explicieter en prominenter worden gemaakt, kan dat bij aankomende studenten verkeerde verwachtingen wekken. De Commissie is tevens van oordeel dat de opleiding, ondanks haar maatschappijkritische opzet, een ietwat in zichzelf gekeerde indruk maakt. Het accent ligt nog te zeer op de individuele zingeving en minder op de humanisering van de samenleving, die ook als object van de humanistiek wordt aangemerkt. 3.4
Opbouw en inhoud van het programma
De complexiteit van de doelstellingen en de heterogeniteit van de studentenpopulatie, zowel naar leeftijd als naar vooropleiding, maken de samenhang en de integratie van de verschillende studieonderdelen er niet gemakkelijker op. De samenhang blijkt ook voor beginnende studenten niet altijd duidelijk, maar wordt tegen het derde jaar duidelijker. Dat vindt de Commissie ietwat laat en zij pleit ervoor om zowel de plaats van als de 20
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
relatie tussen de verschillende studieonderdelen voor studenten en docenten te verduidelijken, waarbij ook de keuze van de auteurs verantwoord wordt. Ook zou gedacht kunnen worden aan een meer gedegen behandeling van de belangrijkste stromingen. Enige differentiatie zou in het basisprogramma kunnen worden aangebracht. Dit laatste is thans voor alle studenten hetzelfde, hetgeen niet altijd recht doet aan de heterogeniteit van de instroom; met name aan de zij-instromers dient meer maatwerk geboden te worden. Maatwerk is ook geboden ten dienste van studenten die intellectueel meer uitgedaagd willen worden. De Commissie waardeert het dat de opleiding de eigen inbreng van de studenten positief bejegent. Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat de opleiding gekozen heeft voor een thematische opzet van het studieprogramma, blijft kennis van funderende basisdisciplines geboden, ook als basis voor de nagestreefde multidisciplinariteit. De plaats en de opzet van de stage verdient waardering, al vormt de supervisie hier een discussiepunt. Nog niet alle supervisoren zijn in het bezit van een officieel erkend diploma. Een ander probleem is de vermenging van de taken van supervisor en docent; de vertrouwelijke aard van de supervisiegesprekken staat op gespannen voet met de meer publieke aard van het onderwijs. Van studentenzijde is daarom voorgesteld om meer ‘buitensupervisoren’ in te zetten. De opleiding acht dat niet nodig en vindt dat de supervisoren de professionaliteit moeten hebben om de genoemde taken niet te vermengen en om zorgvuldig om te gaan met vertrouwelijke informatie. Hoewel de supervisie geëvalueerd wordt, blijkt de opleiding niet steeds voldoende greep te hebben op de kwaliteit van de supervisie. Ook het feit dat de supervisie achter gesloten deuren plaatsvindt, lijkt in sommige gevallen tot problemen te leiden. Wellicht dat aan groepssupervisie gedacht kan worden. De afstudeerscriptie heeft een duidelijke plaats in het programma als proeve van bekwaamheid als academicus. De Commissie is van oordeel dat het evenwicht tussen wetenschappelijke opleiding en beroepsopleiding niet helemaal bereikt is. Voor sommige studenten duren de drie theoretische jaren te lang en valt de stage te laat. Andere studenten komen intellectueel niet helemaal aan hun trekken door de sterke praktijkgerichtheid van vele studenten. Het inzetten van meer keuzemogelijkheden zou hier enige uitkomst kunnen bieden. Wellicht dat de in te voeren BaMa-structuur in dit opzicht een gunstig kader biedt. 3.5
Onderwijsleeromgeving
De UvH bevordert het geven van activerend onderwijs, waarbij reflectie en eigen inbreng op prijs worden gesteld en een zelfstandige werkhouding wordt aangeleerd. Het bijbrengen van academische vaardigheden (intellectuele basisvaardigheden, communicatievaardigheden, disciplinaire kennis op het eigen vakgebied, het vermogen om zelfstandig problemen uit te zoeken, voldoende kennis van een ander vakgebied, inzicht in methodologie en wetenschapstheorie) dient hier het hoofddoel te zijn. Dit vereist de nodige didactische kwaliteiten van docenten, die experimenteren met verschillende didactische werkvormen. De Commissie is onder de indruk van de kwaliteit VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
21
van het onderwijsmateriaal, veel zgn. werkboeken. De toetsing is gevarieerd. Wel zou de Commissie meer diversiteit willen bepleiten bij de paperopdrachten, waarbij gedacht kan worden aan het schrijven van een artikel, een speech of een ingezonden brief. De beoordelingscriteria zijn niet altijd duidelijk omschreven. De quoteringen van de tentamens zijn aan de hoge kant. In de opleiding wordt voldoende aandacht besteed aan de door de studenten te verwerven algemene vaardigheden, zoals het opsporen en kritisch lezen van wetenschappelijke publicaties en het communiceren van opgedane kennis en verworven inzichten. Tussen de docenten is meer gestructureerd overleg gewenst, waardoor programmatische overlappingen worden voorkomen, de diverse vakken meer op elkaar worden afgestemd, en ook het aanbod aan vaardigheden bewuster wordt gedistribueerd over de diverse studieonderdelen. Het overleg tussen de docenten zou per deskundigheidsprofiel kunnen plaatsvinden, waarbij de studievoortgang van de studenten expliciet op de agenda staat. 3.6
Instroom
De UvH mag zich verheugen in een gestaag stijgende studenteninstroom, waarbij in meer recente jaren ca. 70% van de studenteninstroom het reguliere programma betreft en ca. 30 % verkorte programma’s. Deze laatste komen tegemoet aan de zgn. zij-instromers, zowel uit het HBO als het WO. De manvrouw verhouding (ongeveer 25%-75%) is nogal onevenwichtig. De UvH heeft nauwelijks allochtone en buitenlandse studenten binnen haar poorten. In kwalitatieve zin is de instroom nogal verschillend qua leeftijd, voorkennis en motivatie. Ook worden er bij aankomende studenten verkeerde verwachtingen gewekt over het soort opleiding. Dit zou een aandachtspunt dienen te zijn in de voorlichting, waardoor er de facto meer wordt geselecteerd aan de poort. In het algemeen moet de UvH meer op maat gaan werken. Tabel 1: Studentenpopulatie naar sekse (1995 tot en met 2001)
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 3.7
Totaal 231 240 250 292 346 339 334
%man 37 37 32 32 29 24 26
%vrouw 63 63 68 68 71 76 74
Studeerbaarheid
3.7.1 Studielast en studiebelemmerende resp. -bevorderende factoren Gegevens over de feitelijke studielast worden verzameld in het kader van de schriftelijke cursusevaluaties. Hieruit blijkt dat de feitelijke studielast over het algemeen overeenkomt met de geprogrammeerde studielast. Dit spoort 22
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
met de indruk van de Commissie dat het programma inderdaad studeerbaar is, dat wil zeggen te voltooien binnen de nominale studieduur. Wel dient het programma zwaar genoeg te zijn en voorkomen dient te worden dat het niveau van de opleiding zich plooit naar het niveau van de studenten. De Commissie heeft geconstateerd dat de stages nogal eens uitlopen en dat het schrijven van papers en werkstukken ter afronding van de modulen tot studievertraging leidt. Wat meer afwisseling in toetsvormen zou hier dienstig kunnen zijn. 3.7.2 Studievoorlichting en -begeleiding Hoewel studievoorlichting en werving voorspoedig verlopen, zou de UvH meer oog moeten hebben voor de heterogeniteit van de instroom. De Commissie is van mening dat student en opleiding allebei verantwoordelijkheid dragen voor de voortgang van de student. Die wederzijdse verantwoordelijkheid wordt niet altijd waargemaakt. De student is onvoldoende ondernemend ten aanzien van zijn eigen doelformulering en de docent is onvoldoende behulpzaam bij de zoektocht. Hierdoor gaan onvoldoende prikkels uit, zeker naar de minder presterende student. Hoewel er sprake is van goede contacten en lage drempels tussen studenten en docenten, ligt het initiatief tot studieadvisering bij de studenten. Het meer pro-actief maken van de studievoortgangregistratie ligt voor de hand alsmede een actievere begeleiding tijdens de studie, mede met het oog op het verhogen van de rendementen. 3.8
Doorstroom en rendementen
De doorstroom is problematisch en de rendementen zijn laag. Minder dan de helft van de instromers heeft na meer dan twee jaar studie de propedeuse en slechts ca. 20% van de studenten haalt na meer dan zes jaar studie het doctoraal. Dat betekent dat ook in latere jaren veel studenten de studie staken. Te veel studenten blijven hangen in het systeem. Waardoor komt dit? De Commissie bepleit nader onderzoek met betrekking tot deze problematiek, maar volgens haar komt het voor een deel door de kwaliteit van de instroom. Niet alle instromende studenten willen de studie ook voltooien; veel studenten nemen ruim de tijd voor hun persoonsvorming. De Commissie erkent dat zulks bij een instelling als de UvH niet helemaal te vermijden valt. Toch zou een adequater voorlichtingsbeleid, dat het academische gehalte van de opleiding centraal stelt en minder de nadruk legt op de levensbeschouwelijke en persoonlijkheidsvormende aspecten, enig soelaas kunnen bieden. Voorts dient de selecterende functie van de propedeuse aangescherpt te worden. Voor een ander deel zijn de lage rendementen te wijten aan een zekere vrijblijvendheid in de studiecultuur. Er is gebrek aan actieve begeleiding van studenten tijdens de studie, uitloop bij het schrijven van papers en het lopen van de stage wordt voor lief genomen. Dat ligt zeker niet alleen aan de studenten. Een pro-actievere studiebegeleiding is geboden en de studievoortgang dient beter bewaakt te worden, waartoe heldere afspraken gemaakt dienen te worden en regels vastgelegd. De docenten moeten directiever zijn en niet te gemakkelijk omgaan met de regels. Ze moeten er niet voor terugschrikken VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
23
om studenten op te roepen voor een voortgangsgesprek (sommigen doen dat inderdaad). Op deze manieren kan bereikt worden dat minder studenten dan thans het geval is, ook in latere fases de studie staken. Wellicht kan ook hier de nieuwe BaMa-structuur een duidelijker kader bieden. 3.9
Kwaliteit van de afgestudeerden
Ieder lid van de Commissie nam kennis van twee afstudeerscripties en van enkele stageverslagen. Over het algemeen acht de Commissie de scripties van een voldoende tot ruim voldoende niveau, met uitschieters naar boven. De Commissie waardeert het dat de opleiding een zestal scripties door externe beoordelaars heeft laten herbeoordelen, om zo tot een ijking te komen van haar evaluatiecriteria. In drie van die gevallen kwam het oordeel van de externe beoordelaars overeen met dat van de UvH, in twee gevallen lag het lager en in één geval hoger. Dit strookt met de ervaringen van de Commissie: in een ruime meerderheid van de gevallen komt zij tot een zelfde oordeel als de UvH; in de overige gevallen oordeelt zij iets negatiever. De kwaliteit van de scripties is een redelijke indicatie voor de kwaliteit van de afgestudeerden. De begeleiding wordt voldoende tot goed bevonden. Het eindniveau is voldoende tot goed. Gelet op de afstudeerprofielen van de UvH-opleiding wekt het geen verbazing dat de verschillen groot en divers zijn, in het bijzonder tussen de wetenschappelijke en de beroepsgerichte vakken. De stages worden als zeer nuttig en leerzaam ervaren. De beroepsperspectieven voor het op zichzelf geringe aantal afgestudeerden zijn, zeker in de meer traditionele werkvelden, uitstekend en het afnemende veld is tevreden. De afgestudeerden zijn goed plaatsbaar in de samenleving, waarbij opleiding, afgestudeerden en afnemend veld zich steeds meer realiseren dat ook de UvH-opleiding geen opleiding is voor het leven, maar dat bij- en soms omscholing nodig blijft. Gezien het belang van internationalisering (zie verder paragraaf 2.12) beveelt de Commissie aan het volgen van studieonderdelen in het buitenland te stimuleren. De Commissie drukt de UvH op het hart de kansen die er liggen voor een brede beroepsopleiding niet te missen. Daarnaast zou zij moeten nadenken over een doelgerichter opleiden voor de wetenschapspraktijk. Het onderwijsprogramma biedt veel ruimte voor reflectie op persoonsvorming, maar is minder gespitst op academische reflectie. De Commissie erkent dat het integreren van de wetenschapscomponent in de opleiding een ingewikkelde zaak is, maar als het de UvH ernst is met haar missie om een wetenschappelijke beroepsopleiding te verzorgen, dan zal dat tot uiting moeten komen in een toename van het aantal wetenschappelijk geïnteresseerde afgestudeerden. Ook in dit opzicht zou een structurele samenwerking tussen de UvH, de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel bevorderlijk zijn. 3.10
Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf
3.10.1 Personeelsbezetting en student/staf-ratio De UvH is een vrij ingewikkelde organisatie, al is de bestuursstructuur na de 24
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
vorige visitatie aanzienlijk vereenvoudigd, hetgeen de Commissie waardeert. De kwaliteit van de staf is zeker voldoende, maar de samenstelling ervan is onevenwichtig. Zo is het aantal vrouwelijke stafleden, zeker vergeleken met het aandeel vrouwen onder de studenten, gering en is er slechts één vrouwelijke hoogleraar. De Commissie maakt zich zorgen over het personeelsbeleid, gezien het relatief grote ziekteverzuim bij vooral vrouwelijke docenten. De omvang van de personeelsbezetting lijkt voldoende voor het verzorgen van het onderwijs, hoewel sprake blijkt te zijn van een toenemende onderwijslast. Tevens moet worden opgemerkt dat de staf nogal gefragmenteerd is: het aantal gastdocenten en parttime docenten is aanzienlijk. Dit heeft als voordeel dat alle specialisaties die nodig zijn voor een goede uitvoering van het programma, in de staf aanwezig zijn. De Commissie acht het van belang dat de huidige balans tussen onderwijstaak en onderzoekstaak gehandhaafd blijft. De Commissie is van oordeel dat de positie van de hoogleraren in de organisatie niet helder is. Wat is, behalve het bewaken van de kwaliteit van de promoties, hun inbreng en verantwoordelijkheid? Tabel 2:
hgl uhd ud owp aio totaal
Wetenschappelijk personeel (1 januari 2002) M
V
totaal
totaal fte
8 4 5 7 3 27
1 1 3 6 4 15
9 5 8 13 7 42
4,9 4,4 6,6 7,35 5,9 29,15
Gepromoveerd totaal 100% 100% 92% 31% Nvt
3.10.2 Personeelsbeleid De aard van de UvH-opleiding, zowel wetenschappelijk als beroepsgericht, stelt bijzondere eisen aan het personeelsbeleid, en de didactische kwaliteit van de docenten dient goed bewaakt te worden. Allereerst door een didactisch trainingsprogramma aan te bieden. Daarnaast is het wenselijk dat de docenten tezamen op gelijk niveau komen door een regelmatige vorm van intervisie. Intervisie moet weliswaar georganiseerd worden door de opleiding maar zij moet in feite gewild en uitgeoefend worden door de peers, de gelijken die een verantwoordelijkheid, i.c. voor het onderwijsprogramma, delen. Tenslotte zou het goed zijn wanneer men, buiten de visitatie om, gebruik zou maken van de mogelijkheid van spiegeling: het is heel nuttig om bepaalde vraagstukken van inhoudelijke of onderwijskundige aard te bespreken met docenten van andere instellingen, universitair of HBO, of met mensen uit de beroepspraktijk. Met de herbeoordeling van scripties is daarmee een begin gemaakt. Een docent moet drie verantwoordelijkheden in acht nemen: zijn rol als docent tegenover de studenten, zijn positie binnen de bestuurlijke gremia van VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
25
de UvH en zijn plaats in het nationale en internationale veld van vakgenoten en andere te bedienen doelgroepen. De UvH zou haar herkenbaarheid en die van de opleiding kunnen vergroten, als haar staf meer in de publiciteit en in het maatschappelijk debat zou treden. Overigens mag uit het bovenstaande niet de conclusie worden getrokken dat de Commissie in het geheel niet tevreden zou zijn over de didactische vaardigheden van de staf; wel loopt de kwaliteit van de docenten op dit punt zeer uiteen. Functionerings- en beoordelingsgesprekken worden in de regel gevoerd, maar aan de follow-up mankeert nog het een en ander. De studenten zijn over het algemeen tevreden over de docenten. 3.11
Faciliteiten en voorzieningen
Er is een kritische dynamiek in het gebouwcomplex (twee locaties) waarin de opleiding gehuisvest is. Het hoofdgebouw is een oud complex en voor die tijd een zeer doordacht gebouw, maar het heeft in de loop van de tijd zijn beperkingen gekregen. Zeker door de onverwacht grote toename van het aantal op te leiden studenten bestaat er momenteel een structureel gebrek aan collegeruimte en bureauruimte voor docenten. De UvH werkt aan het wegwerken van de bestaande knelpunten. Voor het overige is de Commissie zeer te spreken over de bestaande faciliteiten en voorzieningen, met de aantekening dat het gebruik van de ICT-voorzieningen bevorderd dient te worden. De Commissie heeft grote waardering voor de wijze waarop de UvH de haar toevertrouwde historische panden verzorgt en in stand houdt. 3.12
Internationalisering en externe contacten
Hoewel het management nadrukkelijk internationalisering als een van de doelstellingen heeft opgenomen en hoewel er ook wel enige contacten zijn met enkele buitenlandse instellingen, acht de Commissie het huidige niveau en de graad van internationalisering onvoldoende, zeker met betrekking tot de mate van studentenuitwisseling. Gehoopt wordt dat tussen de in deze visitatie deelnemende instellingen, UvH, Gent en Brussel, verdere aanzetten tot internationale samenwerking en uitwisseling tot stand zullen komen. De Commissie wijst erop dat in de komende jaren een verdere oriëntatie op Europa zal plaatsvinden en dat de opleiding hierop zal moeten reageren door een vergroting van het aantal UvH-studenten dat een deel van de studietijd in het buitenland doorbrengt. Evenals de opleiding realiseert de Commissie zich dat er hindernissen zijn bij het verdiepen van de internationalisering. Zo ontbreken er op dit moment internationaal vergelijkbare eindtermen van dit type opleidingen, zijn er verschillen in de omvang van beroepsgerichte en wetenschappelijke opleidingscomponenten, deels ook als gevolg van verschillen in nationale wetgeving en inbedding van de opleidingen in hun nationale context, en de mate van kennis van vreemde talen.Toch bepleit de Commissie meer internationale samenwerking in Europa en daarbuiten op academisch, wetenschappelijk en 26
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
beroepsgericht vlak, bijvoorbeeld op basis van door docenten te initiëren (onderzoeks-)projecten. Verder kan gedacht worden aan het aanbieden van Engelstalige cursusonderdelen, die ook open staan voor buitenlandse studenten, en meer in het algemeen aan het bevorderen van internationale studentenuitwisseling, die verder strekt dan incidentele ontmoetingen en bijvoorbeeld in de eindfase van de studie zou kunnen plaatsvinden. Zoals gezegd, aanzetten daartoe zijn op dit moment zeker aanwezig, maar deze aanzetten dienen een meer gestructureerd karakter te krijgen. De institutionele contacten met het werkveld en de individuele contacten en netwerken van docenten zijn goed. 3.13
De interne kwaliteitszorg
3.13.1 De interne kwaliteitszorg De cursussen worden zorgvuldig geëvalueerd, waardoor tekortkomingen in het onderwijs worden opgespoord en omgezet in remediërende activiteiten. Dat de evaluatierapporten voor ieder ter inzage liggen en dat er in de Nieuwsbrief verslag van wordt gedaan, verhoogt de effectiviteit ervan. De lage respons van studentenzijde roept wel enige vragen op over de betrouwbaarheid van de resultaten. Dat de cursussen afzonderlijk wordt geëvalueerd, betekent nog niet dat er een integrale kwaliteitsborging plaatsvindt. Docenten worden individueel aangesproken op hun prestaties, maar het is de Commissie niet gebleken dat de kwaliteit van het gehele leerproces een zorg is van de gezamenlijke docenten. Ongetwijfeld heeft het proces van zelfevaluatie ter gelegenheid van de visitatie ertoe bijgedragen zicht te krijgen op het totale onderwijsproces, waardoor ruimte ontstaat voor goede procedures voor onderwijsvernieuwing, waarbij ook studenten betrokken worden. Het volgen van de afgestudeerden en een alumnibeleid vorderen gestaag. De opleiding heeft serieus werk gemaakt van het implementeren van de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. 3.13.2 De zelfstudie Het kritisch gehalte van de zelfstudie was redelijk. De Commissie had het analytische niveau van de zelfstudie wel wat hoger gewenst; nu werd zij vrij vaak geconfronteerd met ietwat wollig taalgebruik. Zo kwam de term ‘zingeving’ legio voor, maar heeft de Commissie daarvan nergens een toegespitste omschrijving aangetroffen. Door haar open karakter was de zelfstudie zeer bruikbaar voor de Commissie. De Commissie waardeert de moed waarmee de opleiding zich in een fase van overgang en verandering voor de tweede maal aan een onderwijsvisitatie heeft onderworpen. 3.14
Conclusies en aanbevelingen
De Commissie heeft haar taak opgevat als een stimuleringsactiviteit met het oog op verbeteringen. De visitatie moet een constructieve werking hebben voor de volgende vijf jaar. De Commissie heeft een opleiding aangetroffen die door een aantal oorzaken onder hoge druk staat. De Commissie spreekt de verwachting uit dat de UvH VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
27
de aanbevelingen van de Commissie niet zal beschouwen als een last maar als een spannende noodzaak die congruent loopt aan de inspanning die zij verricht: het opleiden van competente afgestudeerden. De Commissie heeft haar aanbevelingen ondergebracht in drie aandachtsgebieden, die hieronder zijn weergegeven. 3.14.1 Onderwijsbeleid a) Zichtbaarder maken van het academische gehalte van doelstellingen en eindtermen en versterking van de cognitieve componenten in de opleiding; b) Vergroten van het evenwicht tussen wetenschappelijke opleiding en beroepsopleiding; c) Aanbrengen van meer samenhang binnen en tussen de studieonderdelen; d) Meer maatwerk leveren naar diverse soorten studenten; e) Selectiever maken van de propedeuse; f) Verhoging van de rendementen, zowel in de basisfase als in de afstudeerfase; g) Verbetering van de interne kwaliteitszorg; h) Verbetering en verdere stimulering van de internationalisering. 3.14.2 Personeelsbeleid a) Verbetering van de balans tussen onderwijs en onderzoek; b) Bevordering van didactische training der docenten; c) Verhoging van het percentage vrouwelijke docenten; d) Meer aandacht voor de follow-up van functionerings- en beoordelingsgesprekken; e) Een duidelijker positionering van de hoogleraren. 3.14.3 Communicatie en informatie a) Verbetering van de voorlichting, waardoor belangstellenden doordrongen worden van het academische gehalte van de opleiding; b) Verbetering van het inhoudelijke overleg tussen de docenten; c) Inrichting van gebouw(en) ook in functie stellen van de communicatie tussen alle categorieën gebruikers; d) Interne communicatie: bevordering intervisie; e) Externe communicatie: bevordering spiegeling; f) Externe communicatie: maatschappelijke zichtbaarheid van de instelling vergroten.
28
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
3.15
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10a 10b 11a 11b
De opleiding Humanistiek in rapportcijfers Beoordelingsaspect Cijfer Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleiding 7 Opbouw en inhoud van het programma 7 Onderwijsleeromgeving 6 Instroom 7 Studeerbaarheid 7 Doorstroom en rendementen 5 Kwaliteit van de afgestudeerden 8 Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf 7 Faciliteiten en voorzieningen 7,5 Internationalisering 5 Externe contacten 8 Interne kwaliteitszorg 7,5 De zelfstudie 7
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
29
30
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
4
De Opleiding Moraalwetenschappen binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit Gent (RUG)
4.1
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
De opleiding Moraalwetenschappen aan de RUG die twee opties omvat, met name Moraalwetenschappen en Morele begeleiding, is, aldus het zelfevaluatierapport, in hoofdzaak thematisch gericht, waarbij het accent valt op het toepassen van ethisch-wijsgerige denkvaardigheden op levensbeschouwelijke vraagstukken, rekening houdend met wetenschappelijke gegevens. De opleiding profileert zich verder als een maatschappelijk ongebonden intellectueel project, dat er van uitgaat dat alle levensbeschouwingen met wetenschappelijke methodes kunnen worden bestudeerd (vrij onderzoek en niet-confessionaliteit), maar daarom nog niet het mobilisatie-instrument van vrijzinnige verenigingen is en er ook geen institutionele bindingen mee heeft. De opleiding is ‘neutraal’ en ‘pluralistisch’, in die zin dat zij niet de spreekbuis of het uitvloeisel is van een bepaalde ideologische stroming. Volgens de informatie in het zelfevaluatierapport streeft de opleiding Moraalwetenschappen er, sinds haar oprichting in 1963-1964, naar haar studenten de instrumenten in handen te geven om op een wetenschappelijk en wijsgerig-kritisch gefundeerde manier stelling te nemen ten aanzien van actuele ethische en wereldbeschouwelijke problemen. De studenten dienen meer bepaald ook een wetenschappelijke houding tegenover het morele verschijnsel zelf te verwerven. Omdat beschrijvingen van en verklaringen voor het ontstaan en functioneren van groeps- en individuele waarden en normen uit meerdere wetenschappen moeten en kunnen worden geput, is de opleiding multidisciplinair gericht. De optie Moraalwetenschappen streeft nog steeds deze doelstellingen na. De afgestudeerde moet morele en wereldbeschouwelijke vraagstukken multidisciplinair kunnen benaderen en in staat zijn tot een kritisch onderzoek van morele problemen. De optie Moraalwetenschappen leidt traditioneel tot een loopbaan als leerkracht NietConfessionele Zedenleer in het hoger secundair onderwijs of tot een wetenschappelijke loopbaan aan een instelling voor hoger onderwijs of een onderzoeksinstituut. De optie Morele begeleiding, gestart als volledige opleiding in 1983-1984, heeft tot doel de studenten inzicht te verschaffen in de problemen en mogelijkheden van niet-confessionele zingeving op het vlak van existentiële problemen (omgaan met ziekte, dood, geboorte, relaties, vrijheidsberoving…) en hem/haar de wetenschappelijke bouwstenen aan te reiken voor een verantwoorde professionele begeleidingspraktijk. Deze optie leidt gewoonlijk tot een functie als moreel consulent in gevangenissen, ziekenhuizen, en centra voor morele dienstverlening. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen vaag en breed omschreven zijn en dat de formulering vrij eenzijdig is. VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
31
In de formulering ligt een sterke nadruk op cognitieve elementen terwijl de persoonlijkheidsvormende aspecten onderbelicht zijn. De doelstellingenen eindtermenformulering is ook onvolledig. Zo ontbreken eindtermen met betrekking tot ‘het leren doen van onderzoek’. In sommige gevallen is de relevantie van de eindtermen ten aanzien van het beroep onduidelijk. De Commissie beveelt aan de doelstellingen en eindtermen uit te werken zodat zij de basis kunnen vormen voor een door de opleiding noodzakelijk op te stellen onderwijsplan (zie 4.2.1.). 4.2
Programma
4.2.1 Opbouw en inhoud van het programma Het programma van de opleiding valt uiteen in twee cycli van elk twee studiejaren. De eerste cyclus, de kandidaturen, is gemeenschappelijk voor de beide opties (Moraalwetenschappen en Morele begeleiding), terwijl de tweede cyclus, de licenties, gedifferentieerd is voor beide opties. De opleiding is opgebouwd rond a) het ethisch onderzoek, b) een brede waaier van menswetenschappen die relevant zijn voor de morele oordeelsvorming, c) het verwerven van vaardigheden en kennisinhouden die voor lesgevers nietconfessionele zedenleer in het secundair onderwijs nodig zijn, en d) het verwerven van vaardigheden en kennisinhouden vereist voor morele begeleiding. Binnen de opleiding wordt de nadruk gelegd op ethica, wat zowel de wijsgerige ethiek, de toegepaste ethiek, als het moraalwetenschappelijk onderzoek zelf betreft. Er wordt een brede waaier aangeboden van menswetenschappen die relevant zijn voor de studie van de morele fenomenen, zoals economie, sociologie, psychologie, godsdienstwetenschap, biologie en geschiedenis. De eerste kandidatuur behelst een voor alle studenten verplicht programma bestaande uit vijf gemeenschappelijke opleidingsonderdelen de gemeenschappelijke stam voor alle studenten van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte - en een brede waaier aan algemene opleidingsonderdelen. In de tweede kandidatuur vullen de studenten de verplichte algemene opleidingsonderdelen aan met één of twee keuzeopleidingsonderdelen die zij kunnen kiezen uit de studieprogramma’s van de universiteit en/of de facultaire lijst keuzeopleidingsonderdelen. In de licenties specialiseren de studenten zich ofwel in de richting Moraalwetenschappen ofwel in de richting Morele begeleiding. De eerste licentie van de optie Moraalwetenschappen bestaat uit vier algemene opleidingsonderdelen die zowel door de studenten moraalwetenschappen als de studenten morele begeleiding worden gevolgd, optieopleidingsonderdelen en keuzeopleidingsonderdelen. In de tweede licentie moraalwetenschappen zijn er nog twee algemene opleidingsonderdelen die door de studenten van beide specialisaties worden gevolgd, die aldus het aandeel optie- en keuzeopleidingsonderdelen vergroten. De optie Morele begeleiding omvat vier onderdelen, met name 1) de vier algemene opleidingonderdelen in de eerste licentie en de twee in de tweede licentie die gemeenschappelijk zijn met de richting moraalwetenschappen, 2) optieonderdelen die strikt gebonden zijn met de finaliteit van de studie en die de student de 32
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
mogelijkheid geven om zich te specialiseren in overeenstemming met de eindtermen, 3) keuzeopleidingsonderdelen waardoor de oriëntatie nog sterker kan worden beklemtoond en 4) de stage die een belangrijke plaats inneemt in de tweede licentie. In de twee specialisaties zijn de studenten verplicht, aansluitend bij hun keuzes en bij de zelf opgebouwde specialisatie, een scriptie te maken. De opleiding is naar het oordeel van de visitatiecommissie doorheen de jaren duidelijk in gunstige zin geëvolueerd. In het huidige programma zijn zeer goede elementen aanwezig, maar ook een aantal zwakke aspecten die verbetering behoeven. Er wordt een brede, degelijke academische vorming geboden gecombineerd met veel keuzemogelijkheden die aan de studenten de mogelijkheid bieden om een eigen invulling aan hun programma te geven. Het niveau van het gehele programma is hoog. Positief is daarbij dat de actualiteit wordt gevolgd en dat via de thematische benadering actuele thema’s worden benadrukt. Wel heeft de Commissie vastgesteld dat de afzonderlijke opleidingsonderdelen waaruit het programma is opgebouwd, onderling weinig afstemming vertonen: tussen de opleidingsonderdelen ontbreekt samenhang, de onderlinge samenhang tussen de eerste en de tweede cyclus is voor verbetering vatbaar, op inhoudelijk vlak komen er overlappingen voor en is de invulling van de afzonderlijke opleidingsonderdelen te sterk afhankelijk van de persoonlijke voorkeur van de verantwoordelijke docent, waardoor de kans groot is dat het programma als geheel leemten vertoont. Verder bestaan er bij de Commissie ook twijfels over de inhoudelijke afstemming van de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen in de eerste kandidatuur en het toegeleverd onderwijs op de behoeften van de opleiding Moraalwetenschappen. De visitatiecommissie acht meer overleg over de inhoud en vorm van het programma noodzakelijk en ze beveelt de opleiding aan een onderwijsplan op te stellen (zie ook 4.7). De overschakeling naar de bachelor-masterstructuur kan daartoe een goede gelegenheid bieden, al mogen van zulk een systeemverandering geen wonderen worden verwacht. Voor wat betreft de competentieontwikkeling wordt goed gewerkt aan de vaardigheid om literatuur te bestuderen en schriftelijk te verwerken. Ook kritisch denken en zelfstandig werken komen goed aan bod. Maar andere vaardigheden worden stiefmoederlijk bejegend, met name spreekvaardigheid en andere communicatievaardigheden. Het programma stimuleert verder tot een oriëntatie op levenslang leren: de studenten leren zich gemakkelijk in te werken en worden geïnspireerd om blijvend te leren. Ten slotte is er volgens de Commissie sprake van onderzoeksgebonden onderwijs, waarbij onderzoeksresultaten van eigen onderzoek in zeer goede mate worden teruggekoppeld naar het onderwijs. Ook de aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied is zeer goed. De aansluiting bij recente ontwikkelingen in het beroepsveld is onvoldoende voor de Morele begeleiding: de omvang van de stage is zeer beperkt en er zijn weinig elementen in de opleiding terug te vinden die gerelateerd zijn aan VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
33
de specificiteit van het beroep. Ook voor de Moraalwetenschappen ontbreken een aantal beroepsgerelateerde elementen in het programma, zoals bijvoorbeeld het verwerven van onderzoeksvaardigheden. De Commissie vindt dit een punt van aandacht voor de opleiding. 4.2.2 Onderwijsleersituatie Blijkens de informatie in het zelfevaluatierapport wordt binnen de opleiding vooral gebruik gemaakt van hoorcolleges en van enkele werkcolleges. Daarnaast zijn er ook een reeks practica en is er voor bepaalde opleidingsonderdelen individuele begeleiding. Van de studenten wordt verder een groot deel zelfstudie verwacht. De visitatiecommissie beoordeelt de werkvormen als adequaat gegeven de in hoofdzaak cognitieve doelstellingen. De verhouding tussen het aantal contacturen en de in het onderwijs ingebedde zelfstudie en andere onderwijsactiviteiten is volgens haar in het algemeen goed. Ook het werken met taken wordt door de Commissie positief ervaren. De taken worden evenwel allemaal individueel uitgevoerd en de studenten worden weinig aangemoedigd tot teamwerk. De Commissie acht het gewenst dat, onder meer in functie van de ontwikkeling van sociale vaardigheden, via de taken meer groepswerk wordt gestimuleerd. Verder heeft de Commissie tot haar genoegen vastgesteld dat binnen de opleiding op kleine schaal goede initiatieven worden genomen op het vlak van activerend onderwijs. De opleiding is op de goede weg, maar momenteel zijn hoorcolleges nog de dominante onderwijsvorm en is er volgens de Commissie in de onderwijspraktijk een gebrek aan variatie en aan kleinschalige interactieve werkvormen. Ze pleit er dan ook voor om de aanwezige initiatieven op te nemen in een door allen gedragen onderwijsplan waarin de didactische werkvormen verder worden vernieuwd. Ook hier kan de overschakeling naar de bachelormasterstructuur een goede gelegenheid bieden. Wel merkt de Commissie op dat het invoeren van dergelijke vernieuwingen gepaard dient te gaan met ondersteuning van de docenten en het ter beschikking stellen van aangepaste onderwijsruimten. Het onderwijsmateriaal is volgens de Commissie van wisselende kwaliteit. Werkboeken ontbreken en de readers zijn eerder samenraapsels dan overzichtelijke bundelingen. De Commissie acht dit een punt van aandacht voor de opleiding. 4.2.3 Toetsing en evaluatie De examenvormen beantwoorden volgens de Commissie aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Het niveau en de relatieve moeilijkheidsgraad van de door de Commissie nagekeken examens is goed. De examens zijn wel voornamelijk cognitief gericht en te weinig georiënteerd op vaardigheden. In de kandidaturen lijken de examens een sterk reproductief karakter te hebben. De beoordeling van de examens lijkt de Commissie correct. Wel vernam ze dat de objectiviteit bij sommige mondelinge examens betwijfeld wordt. De Commissie beveelt aan om bij de mondelinge examens een tweede examinator aan te stellen. 34
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Voor wat betreft de organisatie van de examens heeft de Commissie enige bedenkingen geformuleerd bij het jaarsysteem. De bestaande twijfels werden evenwel weggewerkt tijdens de gesprekken die de Commissie heeft gevoerd met de studenten. 4.3
Eindverhandeling en stage
4.3.1 Eindverhandeling De scriptie is een apart opleidingsonderdeel dat volgens de informatie in het zelfevaluatierapport een belangrijke rol speelt in de opbouw van het programma: het integreert verschillende elementen uit de vooropgestelde doelstellingen en eindtermen en vormt het hoogtepunt en eindpunt van het programma. De scriptie vertegenwoordigt 21 studiepunten op een totaal van 60 in de tweede licentie. De Commissie heeft, voorafgaand aan haar bezoek, een steekproef van eindverhandelingen grondig bestudeerd. Op basis van deze steekproef is zij in het algemeen onder de indruk van de eindverhandelingen van de optie Moraalwetenschappen: het niveau is hoog, het taalgebruik en de schrijfstijl zijn goed. De interesse van de studenten Morele begeleiding ligt blijkbaar anders dan deze van de studenten Moraalwetenschappen. Ze zijn meer toepassings/praktijkgericht en dit komt volgens de Commissie duidelijk tot uiting in de door haar bestudeerde eindverhandelingen: het niveau ervan is in het algemeen beschouwd zwakker, in vele gevallen betreft het literatuurstudies en soms ontbreekt zelfs een probleemstelling. De Commissie geeft in overweging om de eindverhandeling morele begeleiding sterker dan momenteel het geval is in het verlengde te leggen van de stage. Tevens beveelt ze aan om het gebruik van andere onderzoeksmethoden (actieonderzoek, evaluatieonderzoek, etc) aan te moedigen. Ten slotte meent de Commissie dat een beperking van de omvang de kwaliteit van de eindverhandeling in beide opties ten goede zou komen. De begeleiding van de eindverhandeling lijkt in het algemeen goed te gebeuren, al hangt ze nog te veel af van het initiatief van de student. De beoordeling van de eindverhandeling is correct en weerspiegelt de verschillen in kwaliteit. Positief daarbij is dat de beoordelingscriteria duidelijk vastgelegd zijn. 4.3.2 Stage In de optie Morele begeleiding dienen de studenten in de tweede licentie een stage te lopen. De stage is begroot op 9 studiepunten wat overeenstemt met een totale studiebelasting van 270 uur, waarvan de studenten minstens 90 uur effectief stage lopen, de resterende uren zijn bedoeld voor de aan de stage verbonden voorbereidende en evaluatieve activiteiten. De stage heeft als doel de studenten de kans te geven de in de opleiding verworven kennis en inzichten aan concrete praktijksituaties te toetsen en verder te onderzoeken. De visitatiecommissie acht het relatieve gewicht van de stage binnen de opleiding Morele begeleiding volstrekt onvoldoende. Door haar huidige VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
35
omvang is het vrijwel onmogelijk om van de stage iets meer te maken dan een observatieperiode, terwijl een stage toch als bedoeling heeft om de student praktische vaardigheden bij te brengen. De Commissie acht een uitbreiding ervan noodzakelijk en beveelt verder aan om ruimte in het programma te voorzien voor de stage, waardoor de stage niet ten koste gaat van het volgen van soms onmisbare opleidingsonderdelen. De praktische omkadering van de stage is overigens in orde: er zijn uitgewerkte richtlijnen vastgelegd, de voorbereiding en begeleiding gebeuren naar tevredenheid, en er werd een heel genuanceerd instrument uitgewerkt om de student te beoordelen. 4.4
Studenten
4.4.1
Studentenprofiel en studentenaantallen1
Tabel 1: Totaal aantal studenten Moraalwetenschappen RUG voor de periode ‘90-’91 t.e.m. ‘00-’01. Acad.jr.
‘90-‘91 ‘91-‘92 ‘92-‘93 ‘93-‘94 ‘94-‘95 ‘95-‘96 ‘96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99 ’99-‘002 ’00-‘01
gen.stud.
7 14 15 19 26 20 38 40 31 28 41
1ste kand. 20 23 26 30 41 33 56 68 54 55 65
2de kand. 7 6 26 26 20 19 24 26 39 44 40
1ste lic. MW 4 5 3 5 9 14 12 14 17
MB 10 9 2 5 2 6 5 7 12 33 27
2de lic. MW 12 10 8 10 8 13 20 18 16 15
MB 13 10 14 5 3 2 4 7 7 13 39
Uit tabel 1 blijkt dat het aantal generatiestudenten Moraalwetenschappen te Gent gedurende de jaren is toegenomen. Daar waar in ‘90-‘91 slechts 7 generatiestudenten voor de opleiding kozen, is dit aantal opgeklommen tot 41 in ’00-’01. Deze toename blijkt zich volgens de informatie in het zelfevaluatierapport in ‘01-‘02 evenwel niet verder te zetten. Sinds de laatste 6 jaren kent de opleiding een licht overwicht aan vrouwelijke generatiestudenten. Van ’91-’92 tot en met ’95-’96 was de verdeling ongeveer fifty-fifty. Buitenlandse studenten zijn zo goed als afwezig in de opleiding Moraalwetenschappen. De omvang van de instroom te Gent en het totaal aantal studenten is voldoende volgens de Commissie. 1 2
De gegevens zijn afkomstig uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse universitaire studentenbevolking die is gelocaliseerd op het VLIR-secretariaat. Vanaf 1999 is Morele begeleiding progressief (te beginnen met de eerste licentie) een optie geworden binnen de opleiding Moraalwetenschappen.
36
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
4.4.2
Slaagcijfers en rendementen
Tabel 2: Slaagpercentages studenten Moraalwetenschappen (‘91-’92 t.e.m. ‘00-’01) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) Acad.jr.
‘91-’92 ‘92-’93 ‘93-’94 ‘94-’95 ‘95-’96 ’96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99 ’99-‘003 ’00-‘01
gen.stud.
42,9 46,7 35,3 44,0 35,0 20,0 34,2 41,4 18,5 31,1
1ste kand. 38,5 50,0 46,2 42,1 40,6 22,7 36,9 50,0 34,6 32,4
2de kand. 33,3 47,8 58,3 89,5 83,3 82,6 75,0 81,1 73,2 58,1
1ste lic. MW 100,0 66,6 80,0 88,8 92,9 100,0 86,6 82,4 96,2 81,8
MB 77,8 50,0 0,0 50,0 66,7 80,0 71,4 90,9 71,4 80,0
2de lic. MW 30,0 25,0 60,0 50,0 46,2 45,0 88,9 87,5 68,8 64,3
MB 36,4 60,0 33,3 66,7 100,0 50,0 57,1 50,0 38,5 81,8
Over de periode ‘91-’92 tot en met ‘00-’01 slaagt aan de RUG gemiddeld ongeveer 35% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt ongeveer 39,5%. In de daaropvolgende studiejaren bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode ongeveer 68% in de tweede kandidatuur, 87,5% in de eerste licentie Moraalwetenschappen, 64% in de eerste licentie Morele begeleiding, 57% in de tweede licenti Moraalwetenschappen en 57% in de tweede licentie Morele begeleiding. De commissie stelt vast dat de slaagcijfers in de eerste kandidatuur laag liggen. Dit eerste jaar heeft een duidelijk selecterende functie: ongeveer 37,7% van de generatiestudenten valt af na één jaar. Als redenen voor de vrij grote uitval wordt aangehaald dat de afvallers het programma te moeilijk vinden, te zwaar vinden en/of niet beantwoordend aan hun verwachtingen. De Commissie vraagt zich af of de selectie wel op juiste gronden plaatsvindt en of er misschien studenten ten onrechte afvallen. Met name studenten die de optie Morele begeleiding willen volgen, worden soms wellicht afgeschrikt door de uiterst theoretische aard van de eerste jaren van het programma, waarin verwijzingen naar de door hen beoogde beroepspraktijk node worden gemist. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn over het geheel genomen goed te noemen al liggen de slaagcijfers in de tweede licentie iets lager. Het rendement van de opleiding is eerder laag. Van het aantal beginnende generatiestudenten behaalt 35% het einddiploma moraalwetenschappen, 3
Vanaf 1999 is Morele begeleiding progressief (te beginnen met de eerste licentie) een optie geworden binnen de opleiding Moraalwetenschappen. De slaagcijfers worden evenwel afzonderlijk weergegeven.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
37
morele begeleiding of vergelijkende cultuurwetenschap.4 Dit betekent dat 65% van de beginners op een of ander moment de opleiding verlaat zonder kwalificatie. De gemiddelde studieduur, die volgens de tabellen in het zelfevaluatierapport 4,7 jaar bedraagt, is volgens de Commissie zoals binnen de gegeven randvoorwaarden kan worden verwacht. 4.5
Studeerbaarheid
4.5.1 Studietijd Aan de RUG worden geen systematische studietijdmetingen uitgevoerd, waardoor er binnen de opleiding Moraalwetenschappen geen gegevens voorhanden zijn over de overeenstemming tussen de feitelijk bestede en de begrote studietijd. Op basis van de gesprekken heeft de Commissie de indruk dat, met uitzondering van een aantal toegeleverde opleidingsonderdelen en de taken, in het algemeen een vrij goede overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd. Verder is ze van oordeel dat de verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren voor verbetering vatbaar is. Zo wordt de tweede kandidatuur door de combinatie van literatuur, colleges en taken als zwaar ervaren door de studenten. Het licentieprogramma lijkt op zich studeerbaar, maar hier zouden de taken beter op elkaar moeten worden afgestemd qua timing. De Commissie beveelt aan om in de tweede kandidatuur meer gewicht aan de taken te geven en in de licenties de taken beter te spreiden over het academiejaar. 4.5.2 Studievoorlichting en -begeleiding De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de vele initiatieven die worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten. De voorlichting en advisering tijdens de opleiding is evenwel te verbeteren. De Commissie heeft met name vastgesteld dat er weinig georganiseerde initiatieven zijn om de student te informeren over de te kiezen opties, het maken van de eindverhandeling, het levensbeschouwelijke karakter van de opleiding, het beroepenveld…. De informatie blijkt wel aanwezig te zijn, maar het initiatief om deze te krijgen dient van de student zelf uit te gaan. Ook de studiebegeleiding tijdens de opleiding gebeurt voornamelijk op informele basis. De formele kanalen blijken onvoldoende bekend te zijn bij de studenten. Bij het academisch personeel is wel een grote bereidheid en openheid aanwezig om studenten bij te staan, maar zeker tijdens de eerste kandidatuur zou de begeleiding van de studenten - ondanks positieve initiatieven zoals de specifieke begeleiding voor de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen en het vrijwillige peter- en metersysteem gestructureerder en intensiever mogen zijn volgens de Commissie.
4
38
De studenten die de studie aanvatten konden tot voor kort zowel het einddiploma Moraalwetenschappen als Morele begeleiding behalen. Sinds ’99-’00 is de opleiding Morele begeleiding een optie binnen de licentie Moraalwetenschappen geworden. Verder kunnen de studenten vanuit de kandidaturen Moraalwetenschappen ook de overstap maken naar de tweede cyclus-opleiding Vergelijkende cultuurwetenschap en aldus een einddiploma Vergelijkende cultuurwetenschap behalen.
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
4.6
De afgestudeerden
De Commissie meent dat het niveau van de afgestudeerden van de opleiding Moraalwetenschappen zeer goed is, zoals onder meer blijkt uit het niveau van de eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd (zie punt 4.3.1.). Het niveau van de afgestudeerden van de opleiding Morele begeleiding is voldoende. Een aantal van de doelstellingen die door de opleiding wordt nagestreefd wordt volgens de Commissie niet gehaald, meer in het bijzonder deze die betrekking hebben op vaardigheden die essentieel zijn voor de beroepsuitoefening. De afgestudeerden met wie de Commissie tijdens het bezoek aan de universiteit sprak, zijn trouwens zelf ontevreden over hun voorbereiding op het beroep van moreel begeleider. Het is de Commissie opgevallen dat sommige van de afgestudeerden Morele begeleiding een gebrek hebben ervaren aan voldoende informatie over de levensbeschouwelijke aspecten van het beroep terwijl anderen vonden dat er te veel daarover was opgenomen in het programma. De directe en systematische contacten tussen de opleiding en haar alumni zijn nogal beperkt en de Commissie pleit er voor om het alumnibeleid te intensiveren. 4.7
De opleiding als organisatie
De Commissie heeft van de studenten vele klachten vernomen over het gebrek aan communicatie en de gebrekkige administratieve organisatie van het onderwijs. Verder mist de Commissie een team dat zich verantwoordelijk voelt voor de gehele opleiding en het traject van de student doorheen deze opleiding. Er is geen gremium waarin gezamenlijk wordt nagedacht over het programma en overleg wordt gepleegd over inhoudelijke aangelegenheden. Ook op het praktisch-organisatorisch vlak is verbetering gewenst en is meer samenspraak tussen docenten onderling nodig. De structuren voor overleg bestaan, met name de opleidingscommissie en de vakgroep, maar ze functioneren niet of worden onvoldoende gebruikt. Verder meent de Commissie dat de opleiding over te weinig middelen beschikt om het onderwijs kleinschalig te maken. De opleiding draait momenteel op individuele inspanningen van de afzonderlijke docenten en ondanks de tekortkomingen lukt dit vrij aardig. Niettemin is de Commissie van oordeel dat de onderwijscultuur binnen de opleiding moet worden versterkt en dat de nodige randvoorwaarden hiertoe moeten worden verzekerd. Het ietwat inleveren van autonomie hoeft niet te leiden tot extreme bemoeizucht en onderlinge controle en hoeft de professionele zelfstandigheid van de docenten niet aan te tasten. De Commissie merkt het voorgaande niet op uit een zucht naar bureaucratisering, en zij ziet ook goed in dat de aanwezigheid van inspirerende individuen een tekort aan onderwijsbeleid kan compenseren. Zij is echter van oordeel dat een opleiding die zo’n beleid ontbeert, een labiel karakter heeft: zodra een of meer van zulke inspirerende en enthousiasmerende personen wegvallen, komt zij in de problemen. Ontwikkel dus een onderwijsbeleid. VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
39
4.8
Gebouwen en infrastructuur
De visitatiecommissie heeft tijdens haar verblijf ook een bezoek gebracht aan de infrastructuur die de opleiding Moraalwetenschappen ter beschikking heeft. De Commissie is van oordeel dat de opleiding in het algemeen beschouwd kan beschikken over voldoende infrastructuur en faciliteiten. De onderwijsruimten voor hoorcolleges (auditoria) werden recent vernieuwd en zijn goed uitgerust. Wel is er nood aan kleine goed uitgeruste lokalen voor kleinschalig en interactief onderwijs. Ook de huisvesting van het personeel verdient verbetering. De centrale bibliotheek heeft een goede indruk gemaakt op de Commissie. Verder werden de vroegere ‘seminariebibliotheken’ samengebracht in één groot geheel, zodat het boeken- en tijdschriftenbestand op één centrale plaats beschikbaar komt. 4.9
Personeel en personeelsbeleid
De personeelsomkadering is krap bemeten, maar lijkt naar het oordeel van de Commissie toch voldoende om het programma te verzorgen, al heeft het AP mede door het vele serviceonderwijs - een hoge onderwijslast. De verhouding ZAP/AAP lijkt in het algemeen goed te zijn. De AAP/OAP-leden zijn in het algemeen tevreden over de reële verhouding onderwijs/onderzoek binnen hun opdracht. De wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is hoog en de waaier aan specialisaties is voldoende breed. Wel mist de Commissie voldoende specialisatie binnen de staf op het vlak van morele begeleiding, hetgeen mede te verklaren valt doordat de docenten veelal eerder geïnteresseerd zijn in en georiënteerd op de moraalwetenschappen. Ook onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld ontbreekt in de opleiding. Zeker voor de praktijkvorming binnen de optie Morele begeleiding is er nood aan personen met praktijkervaring. De didactische kwaliteiten van de staf zijn in het algemeen beschouwd goed. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten, is de man/vrouw-verhouding binnen de staf totaal scheefgetrokken: het aandeel vrouwen is onvoldoende. De Commissie is van oordeel dat op dit vlak een actiever beleid dient te worden gevoerd. Verder pleit de Commissie voor meer flexibiliteit bij de inzet van het academisch personeel in het onderwijs. Ze meent dat meer beroep moet worden gedaan op jonge personeelsleden. Ten slotte heeft de Commissie vastgesteld dat de universiteit eerder een onderzoeksbeleid dan een onderwijsbeleid voert. Onderwijservaring en didactische kwaliteiten wegen in het wetenschappelijk curriculum blijkbaar minder dan onderzoeksprestaties. De Commissie is van oordeel dat didactische kwaliteiten meer in rekening moeten worden gebracht bij aanwerving, 40
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
benoemingen en bevorderingen. Te overwegen valt om kandidaten die voor een gesprek worden uitgenodigd, een openbaar college te laten geven, waardoor hun capaciteiten als docent kunnen worden beoordeeld. Overigens is het de Commissie opgevallen dat binnen de staf nagenoeg uitsluitend personen worden benoemd die door de eigen opleiding zijn gevormd; zij vindt dat problematisch. 4.10
Internationalisering
Ondanks de initiatieven die binnen de opleiding worden genomen acht de Commissie het niveau en de graad van internationalisering onvoldoende: de deelname van studenten Moraalwetenschappen en Morele begeleiding aan internationale uitwisselingsprogramma’s tijdens de studies is zeer beperkt en ook de stafmobiliteit is gering. Het ZAP en AAP heeft wel goede internationale contacten die worden teruggekoppeld naar het onderwijs. De Commissie hoopt alleszins dat tussen de aan de visitatie deelnemende instellingen, met name de UvH, de RUG en de VUB, verdere aanzetten tot internationale samenwerking en uitwerking tot stand zullen komen. Verder wijst zij erop dat in de komende jaren een verdere oriëntatie op Europa zal plaatsvinden en dat de opleiding hierop zal moeten reageren door een vergroting van het aantal studenten dat een deel van de studietijd in het buitenland doorbrengt. De Commissie realiseert zich dat er hindernissen zijn bij het verdiepen van de internationalisering onder meer door het nog ontbreken van internationaal vergelijkbare eindtermen van dit type opleidingen, verschillen in de omvang van beroepsgerichte en wetenschappelijke opleidingscomponenten, de verschillen in nationale wetgeving en de inbedding van de opleidingen in hun nationale context, en de mate van kennis van vreemde talen. Toch bepleit ze meer internationale samenwerking in Europa en daarbuiten op academisch, wetenschappelijk en beroepsgericht vlak. 4.11
Onderzoekscomponent van het onderwijs
De Commissie acht de globale onderzoeksfilosofie van de opleiding goed. De aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied en de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs is zeer goed. De onderzoekskwaliteit van de staf is hoog en de waaier aan specialisaties is voldoende breed, al mist de Commissie voldoende specialisatie op het vlak van de morele begeleiding. De verhouding onderwijs-onderzoeksomvang is in het algemeen beschouwd evenwichtig. Wel meent de Commissie dat de studenten actiever kunnen worden betrokken bij het onderzoek via meer discussie over scripties en doctoraten. 4.12
Interne kwaliteitszorg
4.12.1 Interne kwaliteitszorg De Commissie heeft vastgesteld dat op het vlak van de interne kwaliteitszorg geen teamspirit aanwezig is die zich bekommert om de kwaliteit van het VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
41
onderwijs. Op individueel vlak besteden de docenten ieder voor zich zorg aan de kwaliteit, maar een gezamenlijk beleid wordt gemist. De op het niveau van de faculteit en opleiding bij de kwaliteitszorg betrokken Commissies, zoals de opleidingscommissie en de vakgroepsraad, functioneren niet adequaat. Daardoor zijn de procedures voor curriculumherziening en innovatie ineffectief. De studentenbetrokkenheid in de opleidingcommissie is gering en het blijkt voor de studenten niet duidelijk langs welk formeel kanaal zij klachten kunnen overbrengen. Zo blijken de ombudspersonen onvoldoende gekend te zijn. De afgestudeerden worden om de vijf jaar bevraagd, maar de resultaten van deze bevraging zijn in eerste instantie bedoeld om concrete gegevens te verzamelen die nuttig kunnen zijn bij studieadvies en beroepsloopbaanadvies. Slechts in tweede instantie wordt de informatie door de faculteiten gebruikt bij de curriculumopbouw. De procedures voor de onderwijsevaluatie waarbij jaarlijks enquêtes worden afgenomen onder de studenten, lijken op zich goed. Wel stelt de Commissie zich vragen bij de relevantie en de betrouwbaarheid van de resultaten van de evaluaties gezien de lage participatiegraad van de studenten. Het is ook onvoldoende bekend bij de studenten wat de resultaten van de evaluaties zijn of wat er met de resultaten gebeurt. De Commissie geeft in overweging om de resultaten en de effecten van de studentenevaluaties openbaar te maken, zodat de studenten zien dat er opvolging aan wordt gegeven. Dit kan volgens de Commissie ook tot een verhoogde deelname leiden. Te overwegen valt ook om evaluaties tot een verplicht onderdeel te maken van de cursus, zoals aan sommige andere universiteiten gebruikelijk is. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden initiatieven genomen op centraal niveau. Van dit aanbod wordt evenwel geen gebruik gemaakt binnen de opleiding Moraalwetenschappen. De Commissie acht het gewenst dat het AP meer wordt gestimuleerd tot deelname aan didactische bijscholingsactiviteiten. Daarnaast is het wenselijk dat de docenten tezamen op gelijk niveau komen door een regelmatige vorm van intervisie. Intervisie moet weliswaar georganiseerd worden door de opleiding maar zij moet in feite gewild en uitgeoefend worden door de peers, de gelijken die een verantwoordelijkheid, i.c. voor het onderwijsprogramma, delen. 4.12.2 Zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport geeft een heldere beschrijving van de feitelijke situatie binnen de opleiding. In het rapport is een duidelijke sterkte/zwakteanalyse opgenomen. Wel mist de Commissie een duiding wat met de in het rapport aangegeven knelpunten zal gebeuren en hoe de opleiding in de toekomst verder zal evolueren. De open gesprekken die de Commissie heeft gevoerd met enthousiaste leden van het academisch personeel, studenten en afgestudeerden, waren een uitstekende aanvulling van de lectuur van het zelfevaluatierapport.
42
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
4.13
Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie
De opleiding is naar het oordeel van de visitatiecommissie doorheen de jaren duidelijk in gunstige zin geëvolueerd. Er wordt een brede, degelijke academische vorming geboden gecombineerd met veel keuzemogelijkheden die aan de studenten de mogelijkheid bieden om een eigen invulling aan hun programma te geven. De optie Moraalwetenschappen levert afgestudeerden van een zeer goed niveau af. Het niveau van de afgestudeerden van de optie Morele begeleiding is voldoende. Hun praktische vorming is evenwel te beperkt: in de opleiding zijn er te weinig praktijklessen, is er te weinig aandacht voor het bijbrengen van praktische vaardigheden, zijn er te weinig uren begeleidingswerk en is de stage te beperkt van omvang. Bij personeel en studenten is er tevens te weinig zicht op de specificiteit van het werkveld. Wanneer het beroepsopleidende karakter van de opleiding Morele begeleiding niet duidelijker geprofileerd wordt, worden de studenten dubbel gefrustreerd: ze moeten een competitie aangaan met meer academisch georiënteerde moraalwetenschappers, én ze krijgen geen echte praktische opleiding. Een aantal kwaliteitsvolle en enthousiaste personen slaagt erin om, ondanks allerlei tekorten, de opleiding op basis van individuele inspanningen goed te laten draaien. De Commissie mist evenwel een team dat zich verantwoordelijk voelt voor de gehele opleiding en het traject van de student doorheen deze opleiding. Er is geen gremium waarin gezamenlijk wordt nagedacht over het programma en overleg wordt gepleegd over inhoudelijke aangelegenheden. De structurele elementen voor een dergelijk overleg zijn wel aanwezig maar worden onvoldoende benut. In het kader van deze algemene conclusie doet de Commissie volgende aanbevelingen 4.13.1 Onderwijsbeleid a) Versterken van de onderwijscultuur en verzekeren van de nodige randvoorwaarden: • opstellen van een onderwijsplan op basis van goed uitgewerkte doelstellingen en eindtermen; • meer overleg tussen het AP over de vorm en de inhoud van het programma; • meer samenspraak over praktisch-organisatorische aspecten; • voldoende middelen en infrastructuur (onder meer kleine goed uitgeruste lokalen) ter beschikking stellen voor kleinschalig onderwijs. b) Verbeteren van de interne kwaliteitszorg: • opzetten van een gezamenlijk kwaliteitszorgbeleid; • verbeteren van de deelname van studenten aan de onderwijsevaluaties en openbaar maken van de resultaten van onderwijsevaluaties; • stimuleren van de deelname aan didactische bijscholingsactiviteiten; • bevorderen van intervisie. c) Intensiveren van het alumnibeleid. VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
43
d) Verbetering en verder stimulering van de internationalisering, onder meer door samenwerking met UvH en VUB. 4.13.2 Programma en uitvoering a) Aanbrengen van meer coherentie in het programma; b) Meer aandacht voor spreekvaardigheid en andere communicatievaardigheden; c) Studenten actiever betrekken bij het onderzoek; d) Versterken van de beroepsgerelateerde elementen in de opleiding, in het bijzonder voor de optie morele begeleiding; e) Stimuleren van groepswerk; f) Verdere vernieuwing in didactische werkvormen; g) Verbeteren van het cursusmateriaal in het bijzonder de werkboeken en readers; h) Aanstellen van een tweede examinator bij mondelinge examens; i) De eindverhandelingen van de optie morele begeleiding sterker koppelen aan de stage; j) Bij de eindverhandelingen morele begeleiding het gebruik van andere onderzoeksmethoden aanmoedigen; k) De omvang van de eindverhandelingen beperken; l) De omvang van de stage morele begeleiding vergroten en voorzien van ruimte ervoor in het programma; m) Meer gewicht geven aan de taken in de tweede kandidatuur en een betere spreiding van de taken in de licenties; n) Verbeteren van de voorlichting en advisering tijdens de opleiding; o) Structureren en intensiveren van de studiebegeleiding, in het bijzonder in de eerste kandidatuur. 4.13.3 Personeelsbeleid a) Verbeteren van de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld door het aantrekken van personen met praktijkervaring; b) Een actiever genderbeleid voeren; c) Flexibelere inzetten van academisch personeel in het onderwijs, in het bijzonder meer beroep doen op jonge personeelsleden; d) Meer aandacht voor didactische kwaliteiten bij aanwerving, benoeming en bevordering; e) Verbeteren huisvesting van het personeel.
44
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
4.14
1 2 3 4 5
6 7 8 9 10
11
12 13 14
15 16 17
De opleiding Moraalwetenschappen RUG Beoordelingsaspect Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen Opbouw en inhoud van het programma Onderwijsleersituatie Toetsing en evaluatie Eindverhandeling Moraalwetenschappen Morele begeleiding Stage Studentenprofiel en Studentenaantallen Slaagcijfers en rendementen Studeerbaarheid Kwaliteit van de afgestudeerden Moraalwetenschappen Morele begeleiding Waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld Moraalwetenschappen Morele begeleiding Opleiding als organisatie Gebouwen en infrastructuur Personeel en personeelsbeleid a. personeel b. personeelsbeleid Internationalisering Onderzoekscomponent van het onderwijs Interne kwaliteitszorg
Score C B B/C B A C D c B C/B A C D d C A D D B C
A = zeer goed B = goed C = voldoende D = onvoldoende E = volstrekt onvoldoende Voor wat de ‘lettermatige’ beoordeling betreft heeft de Commissie gebruik gemaakt van grote en kleine letters. Dit om het verschil in gewicht dat zij aan de diverse kwaliteitsaspecten heeft toegekend, weer te geven. Een kwaliteitsaspect beoordeeld met een ‘kleine’ a, b, c, d of e heeft aldus minder gewicht dan een kwaliteitsaspect beoordeeld met een ‘Grote’ A, B, C, D of E.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
45
46
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
5
De Opleiding Moraalwetenschappen en Morele Begeleiding binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Brussel (VUB)
5.1
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Blijkens de informatie in het zelfevaluatierapport staan zowel de opleiding Moraalwetenschappen als de opleiding Morele begeleiding in het teken van een pluralistische houding die interesse heeft voor de levensbeschouwelijke achtergrond van de Vrije Universiteit Brussel, met name de gehechtheid aan vrij onderzoek. De opleiding beschouwt het vrij onderzoek als een attitude die bereid is alle levensbeschouwelijke overtuigingen aan een filosofischkritische en/of wetenschappelijke analyse te onderwerpen, zonder een welbepaalde opvatting te ontzien. Zij verdedigt een pluralisme dat een forum wil vormen voor alle levensbeschouwelijke opvattingen zonder daarbij een opdracht van één of andere geloofsovertuiging te vervullen. Beide opleidingen hebben, aldus het zelfevaluatierapport, tot doel mensen te vormen tot bekwame onderzoekers die op basis van hun kennis van filosofische stelsels en wetenschappelijke argumenten en hun zin voor levensbeschouwelijk pluralisme voorbereid zijn om deel te nemen aan praktijken zoals de morele opvoeding in het secundair onderwijs en de morele consulentie in centra voor morele dienstverlening. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen zeer algemeen zijn omschreven. Specifieke doelstellingen en eindtermen ontbreken. Verder ligt in de formulering een sterke nadruk op cognitieve elementen terwijl de persoonlijkheidsvormende aspecten onderbelicht zijn. Positief is dat in de eindtermen aandacht wordt besteed aan academische vaardigheden zoals reflexief denken, zelfstandig leren verwerken van informatie en dergelijke. De Commissie beveelt aan de doelstellingen en eindtermen uit te werken zodat zij de basis kunnen vormen voor een door de opleiding noodzakelijk op te stellen onderwijsplan (zie 5.2.1). 5.2
Programma
5.2.1 Opbouw en inhoud van het programma Het programma van de opleiding valt uiteen in twee cycli van elk twee studiejaren. De eerste cyclus, de kandidaturen, die gemeenschappelijk is aan de beide opleidingen (Moraalwetenschappen en Morele begeleiding), beoogt een brede basisopleiding. In de kandidaturen volgen de studenten hoofdzakelijk een pakket verplichte opleidingsonderdelen dat bestaat uit wijsgerige opleidingsonderdelen en een aantal algemene hulpwetenschappen. Daarnaast kiezen zij in de eerste kandidatuur voor 3 studiepunten uit een VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
47
aangeboden keuzepakket, in de tweede kandidatuur voor 6 studiepunten. In de licenties, waar de studenten tot op heden nog kunnen kiezen tussen de opleiding Moraalwetenschappen en de opleiding Morele begeleiding, wordt een gespecialiseerde vorming nagestreefd. Ook hier volgen de studenten een pakket verplichte opleidingsonderdelen en een aantal keuzeopleidingsonderdelen. Het verplichte gedeelte van het programma bestaat uit historisch en systematisch georiënteerde opleidingsonderdelen die de algemene inzichten uit de kandidaatsjaren verder uitdiepen. In de opleiding Moraalwetenschappen volgen de studenten verder voor 21 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen, in de tweede licentie voor 9 studiepunten. In de opleiding Morele begeleiding, waar in het programma meer nadruk ligt op de praktijk, volgen de studenten in de eerste licentie voor 15 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen, in de tweede licentie voor 9 studiepunten. In beide opleidingen moeten de studenten in de tweede licentie een eindverhandeling maken. De Commissie is van oordeel dat er een degelijk filosofisch en ethisch onderbouwd programma van goed niveau wordt aangeboden. Er is een ruim vakkenaanbod met een verscheidenheid aan keuzeopleidingsonderdelen, waardoor de studenten de mogelijkheid krijgen om een eigen invulling te geven aan hun programma. Wel is het de Commissie opgevallen dat de opleiding Moraalwetenschappen sterk moraalfilosofisch is georiënteerd en weinig moraalwetenschappelijk. Er wordt geen samenhangend geheel van moraalwetenschappen aangeboden. Dit is een fundamenteel probleem dat het oordeel van de Commissie over de opbouw en de inhoud van het programma sterk heeft beïnvloed. De filosofie die wordt gedoceerd is daarenboven teveel gericht op de filosofiestudenten, waardoor aspecten die belangrijk zijn voor studenten moraalwetenschappen niet aan bod komen en het programma als geheel leemten vertoont. Binnen het programma is ook te weinig aandacht voor de analyse van actuele problemen. Specifiek voor de opleiding Morele begeleiding is er meer integratie nodig tussen de theorie en de praktijk.Verder mist de Commissie coherentie in het programma en ook de sequentiële opbouw laat te wensen over. Er ontbreekt samenhang tussen de opleidingsonderdelen onderling, tussen de eerste en de tweede cyclus, er is onvoldoende afstemming van de toegeleverde opleidingsonderdelen op de behoeften van de moraalwetenschappen/morele begeleiding. De visitatiecommissie acht meer overleg over de inhoud en vorm van het programma noodzakelijk en ze beveelt de opleiding aan een onderwijsplan op te stellen (zie ook 5.7). De overschakeling naar de bachelormasterstructuur kan daartoe een goede gelegenheid bieden, al mogen van zulk een systeemverandering geen wonderen worden verwacht. Voor wat betreft de competentieontwikkeling mist de Commissie voldoende aandacht in het programma voor mondelinge en schriftelijke communicatievaardigheden. Academische vaardigheden zoals ‘kritisch denken en argumenteren’ en ‘zelfstandig werken’ en onderzoeksvaardigheden komen voldoende aan bod. 48
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Het programma stimuleert verder ook tot een oriëntatie op levenslang leren: de studenten leren zich gemakkelijk in te werken en worden geïnspireerd om blijvend te leren. Ten slotte is er volgens de Commissie sprake van onderzoeksgebonden onderwijs, waarbij onderzoeksresultaten van eigen onderzoek in zeer goede mate worden teruggekoppeld naar het onderwijs. De aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in de wijsbegeerte is zeer goed; dat geldt minder voor het specifiek moraalwetenschappelijke onderwijs. De aansluiting bij recente ontwikkelingen in het beroepsveld is onvoldoende voor de Morele begeleiding, hoewel de contacten die hiertoe kunnen leiden wel degelijk bestaan. De omvang van de stage is zeer beperkt en er zijn weinig elementen in de opleiding terug te vinden die gerelateerd zijn aan de specificiteit van het beroep. De Commissie vindt dit een punt van aandacht voor de opleiding. 5.2.2 Onderwijsleersituatie Blijkens de informatie in het zelfevaluatierapport wordt in de kandidaturen in hoofdzaak gebruik gemaakt van hoorcolleges. Daarnaast worden ook werkcolleges ingericht, wordt van de studenten zelfstudie verwacht en dienen doorheen de opleiding scripties/papers te worden gemaakt. De visitatiecommissie is van oordeel dat er in de onderwijspraktijk een gebrek is aan variatie in onderwijsvormen en aan kleinschalige interactieve onderwijsvormen: hoorcolleges, waarbinnen overigens wel enige interactie mogelijk is, zijn momenteel de dominante onderwijsvorm; activerende onderwijsvormen worden weinig gebruikt. De Commissie heeft verder vastgesteld dat er binnen de vakgroep geen initiatieven worden genomen om de didactische werkvormen te vernieuwen, en betreurt dit ten zeerste. Ze pleit met aandrang voor een vernieuwing in didactische vormen en dit zeker in het kader van de ontwikkelingen binnen de bachelor-masterstructuur. Wel merkt ze op dat het invoeren van dergelijke vernieuwingen gepaard dient te gaan met ondersteuning van de docenten. Het onderwijsmateriaal is volgens de Commissie van goede kwaliteit, maar blijkbaar niet steeds tijdig beschikbaar. Verder mist de Commissie uitgewerkte studiehandleidingen. Ze beveelt de opleiding aan hieraan aandacht te besteden. 5.2.3 Toetsing en evaluatie De examenvormen beantwoorden volgens de Commissie aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen, maar zijn wat te eenzijdig. Er worden met name overwegend mondelinge examens ingericht. Het niveau en de relatieve moeilijkheidsgraad van de door de Commissie nagekeken examens zijn goed.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
49
5.3
Eindverhandeling en stage
5.3.1 Eindverhandeling Volgens de informatie in het zelfevaluatierapport bewijzen de studenten met hun eindverhandeling dat ze de stof, de methodes, vaardigheden en attitudes die werden aangeleerd tijdens de opleiding, hebben verwerkt en op een persoonlijke manier kunnen toepassen. De eindverhandeling vertegenwoordigt 30 studiepunten op een totaal van 60 in de tweede licentie Moraalwetenschappen en 26 studiepunten in de tweede licentie Morele begeleiding. Verder zijn in de eerste licentie, waar met de voorbereiding van het maken van de eindverhandeling wordt aangevangen, ook een aantal studiepunten voorzien, met name 6 voor de Moraalwetenschappen en 7 voor de Morele begeleiding. De Commissie heeft, voorafgaand aan haar bezoek, een steekproef van eindverhandelingen grondig bestudeerd. Op basis van deze steekproef heeft zij vastgesteld dat het niveau van de eindverhandelingen sterk uiteenlopend is: sommige van de bestudeerde eindverhandelingen zijn van goede kwaliteit, andere zijn zeer zwak. De Commissie heeft in het algemeen twijfels bij de begeleiding van de eindverhandelingen: deze schiet haars inziens te kort en gebeurt niet intensief genoeg. Het initiatief wordt volledig aan de student overgelaten waardoor het voorkomt dat afgewerkte eindverhandelingen worden neergelegd zonder dat de promotor deze in de loop van het academiejaar heeft gezien. De visitatiecommissie vindt dit een ongewenste situatie en beveelt aan de begeleidingsverplichting te versterken. Het verdient aanbeveling om een begeleidingscontract te laten sluiten tussen student en promotor, waarop beiden kunnen teruggrijpen. De beoordeling van de eindverhandeling verschilt ook sterk en is volgens de Commissie in sommige gevallen te hoog, in andere gevallen te laag. Positief is wel dat de beoordelingscriteria duidelijk vastgelegd zijn. Verder acht de Commissie het ook positief dat de betrokken promotor en commissarissen die in de beoordelingscommissie zetelen, een schriftelijke verantwoording over hun beoordeling opstellen. Bij het doornemen van deze ‘verslagen’ is het de Commissie wel opgevallen dat sommige docenten de door hen nagelezen eindverhandelingen systematisch hoog beoordelen, ook die eindverhandelingen die volgens de Commissie eerder aan de zwakke kant zijn. 5.3.2 Stage In de opleiding Morele begeleiding dienen de studenten in de licenties een stage te lopen. Optimaal bezoeken de studenten twee stageplaatsen. De stage is begroot op 9 studiepunten wat overeenstemt met een totale studiebelasting van 240 uur effectieve stage. De stage heeft een dubbel doel: enerzijds dienen de studenten kennis te nemen van de organisatie en de werking ervan, anderzijds dient de stage de studenten ook aan te zetten tot persoonlijke reflectie over het eigen functioneren. De visitatiecommissie acht het relatieve gewicht van de stage binnen de opleiding Morele begeleiding onvoldoende. De stage is momenteel ook niet 50
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
geïntegreerd in het programma. De begeleiding van de stage lijkt voldoende, maar de voorbereiding erop en duidelijk vastgelegde richtlijnen worden gemist. Ze acht een uitbreiding van de stage ten zeerste gewenst en beveelt verder aan om ruimte in het programma te voorzien voor de stage, de voorbereiding op de stage en de praktische omkadering ervan te verbeteren. 5.4
Studenten
5.4.1 Studentenprofiel en studentenaantallen5 Uit tabel 1 blijkt dat het aantal generatiestudenten Moraalwetenschappen en Morele begeleiding te Brussel gedurende de jaren is gestegen. Daar waar in ‘90-‘91 2 generatiestudenten voor de opleiding kozen, is dit aantal opgeklommen tot 15 in ’00-’01. Over de beschouwde periode is er een licht overwicht aan vrouwelijke studenten, met name 53% ten aanzien van 47% mannelijke studenten. Buitenlandse studenten zijn zo goed als niet vertegenwoordigd in de opleidingen Moraalwetenschappen en Morele begeleiding. Tabel 1: Totaal aantal studenten Moraalwetenschappen (MW) en Morele begeleiding (MB) VUB voor de periode ‘90-’91 t.e.m. ‘00-’01. Acad.jr.
‘90-‘91 ‘91-‘92 ‘92-‘93 ‘93-‘946 ‘94-‘95 ‘95-‘96 ‘96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99 ’99-‘00 ’00-‘01
gen.stud.
2 1 4 4 9 9 3 8 10 10 15
1ste kand. 3 7 6 8 11 10 10 16 12 13 17
2de kand. 6 1 4 2 8 10 8 7 12 7 7
1ste lic. MW 2 5 1 2 3 4 6 6 7 8 2
2de lic.
MB
4 0 4 1 1 1 4 4
MW 6 3 6 3 1 3 3 5 6 9 11
MB
1 4 1 4 2 2 1 3
De Commissie stelt vast dat de instroom, niettegenstaande er een positieve evolutie merkbaar is, zeer beperkt is. Ook het totaal aantal studenten Moraalwetenschappen en Morele begeleiding is klein. De opleiding voert geen actief beleid ter zake.
5 6
De gegevens zijn afkomstig uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse universitaire studentenbevolking die is gelocaliseerd op het VLIR-secretariaat. De opleiding morele begeleiding werd in het academiejaar ’93-’94 opgericht.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
51
5.4.2
Slaagcijfers en rendementen
Tabel 2: Slaagpercentages studenten Moraalwetenschappen en Morele begeleiding (‘91-’92 t.e.m. ‘98-’99) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) Acad.jr.
‘91-’92 ‘92-’93 ‘93-’94 ‘94-’95 ‘95-’96 ‘96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99
gen.stud.
100,0 0,0 50,0 55,6 33,3 33,3 66,7 28,6
1ste kand. 57,1 16,7 50,0 54,5 40,0 30,0 58,3 33,3
2de kand. 100,0 100,0 100,0 100,0 80,0 75,0 100,0 91,7
1ste lic. MW 80,0 100,0 50,0 100,0 75,0 83,3 83,3 100,0
MB
100,0 0,0 100,0 100,0 100,0 0,0
2de lic. MW 0,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 80,0 80,0
MB
0,0 75,0 0,0 75,0 50,0 50,0
Over de periode ‘91-’92 tot en met ‘98-‘98 slaagt aan de VUB gemiddeld ongeveer 42% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt ook ongeveer 42%. In de daaropvolgende studiejaren bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode ongeveer 93% in de tweede kandidatuur, 84% in de eerste licentie Moraalwetenschappen, 67% in de eerste licentie Morele begeleiding, 83% in de tweede licentie Moraalwetenschappen en 42% in de tweede licentie Morele begeleiding. Bij de interpretatie van deze gegevens dient wel rekening te worden gehouden met de kleine studentenaantallen waarop ze betrekking hebben. De Commissie stelt vast dat de slaagcijfers in de eerste kandidatuur vrij laag liggen. Dit eerste jaar heeft een duidelijk selecterende functie: ongeveer de helft van de generatiestudenten staakt de studie na één jaar. De redenen voor deze uitval worden niet systematisch onderzocht, maar worden door de opleiding voornamelijk bij de studenten zelf gelegd. De Commissie vraagt zich af of de selectie wel op juiste gronden plaatsvindt en of er misschien studenten ten onrechte afvallen. Met name studenten die de opleiding Morele begeleiding willen volgen, worden soms wellicht afgeschrikt door de uiterst theoretische aard van de eerste jaren van het programma, waarin verwijzingen naar de door hen beoogde beroepspraktijk node worden gemist. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding Moraalwetenschappen zijn over het geheel genomen goed te noemen, deze voor de opleiding Morele begeleiding liggen iets lager. Het rendement van de opleiding noch de gemiddelde studieduur kunnen uit de tabellen in het zelfevaluatierapport worden afgeleid. Wel blijkt uit de informatie dat heel wat studenten er voor opteren om één of meerdere supplementaire jaren aan de eindverhandeling te besteden.
52
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
5.5
Studeerbaarheid
5.5.1 Studietijd Aan de VUB worden systematische studietijdmetingen uitgevoerd, maar er zijn momenteel nog geen gegevens over de opleidingen Moraalwetenschappen en Morele begeleiding voorhanden. Op basis van de gesprekken, en dit wordt ook bevestigd door de informatie in het zelfevaluatierapport, heeft de Commissie de indruk dat het programma in het algemeen beschouwd goed studeerbaar is. Er blijkt een vrij goede overeenstemming te bestaan tussen de begrote en de reële studietijd en ook de verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren is goed. 5.5.2 Studievoorlichting en -begeleiding De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten. De voorlichting en advisering tijdens de opleiding is evenwel te verbeteren. De Commissie heeft met name vastgesteld dat er weinig georganiseerde initiatieven zijn om de student te informeren over de keuze in de tweede cyclus tussen de opleiding Moraalwetenschappen en de opleiding Morele begeleiding, de keuzeopleidingsonderdelen, het levensbeschouwelijke karakter van de opleiding, het beroepenveld etc. Het initiatief om informatie te krijgen dient van de student zelf uit te gaan. Ook voor wat betreft de studiebegeleiding wordt het initiatief aan de student overgelaten. Een gestructureerd aanbod binnen de opleiding wordt gemist. Een dergelijk aanbod is wel op centraal niveau aanwezig maar hiervan wordt geen gebruik gemaakt door de studenten Moraalwetenschappen en Morele begeleiding. Wel heeft de Commissie vastgesteld dat er bij het academisch personeel een grote bereidheid en openheid is om studenten bij te staan. Zij meent evenwel dat, zeker tijdens de eerste kandidatuur, de begeleiding van de studenten gestructureerder en intensiever zou mogen zijn. 5.6
De afgestudeerden
De Commissie acht het niveau van de afgestudeerden van de opleidingen Moraalwetenschappen en Morele begeleiding voldoende. Een aantal van de doelstellingen die door de opleiding wordt nagestreefd wordt volgens de Commissie niet gehaald. Dit geldt in het bijzonder voor de opleiding Morele begeleiding waar de doelstellingen die betrekking hebben op vaardigheden die essentieel zijn voor de beroepsuitoefening onvoldoende worden verwezenlijkt. De afgestudeerden met wie de Commissie tijdens het bezoek aan de universiteit sprak, zijn trouwens zelf ontevreden over hun voorbereiding op het beroep van moreel begeleider. De directe en systematische contacten tussen de opleiding en haar alumni zijn nogal beperkt en de Commissie pleit er voor om het alumnibeleid te intensiveren.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
53
5.7
De opleiding als organisatie
De Commissie mist een team dat zich gezamenlijk verantwoordelijk voelt voor de gehele opleiding en het traject van de student doorheen deze opleiding. Er is geen gremium waarin gezamenlijk wordt nagedacht over het programma en overleg wordt gepleegd over inhoudelijke aangelegenheden. Het ‘wij-gevoel’ binnen de Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen heeft betrekking op de opleiding Wijsbegeerte en niet op de opleidingen Moraalwetenschappen en Morele begeleiding. Deze opleidingen vormen geen aparte entiteit met een eigen profiel. De Commissie mist daarbij ook een dynamiek om van de beide opleidingen iets moois te maken. De structuren voor overleg bestaan, met name de opleidingsraad en de vakgroep, maar ze zijn onvoldoende effectief. De vakgroep voelt zich daarenboven volledig afhankelijk van beslissingen die op facultair niveau worden genomen. De Commissie meent dat een meer pro-actief beleid moet worden gevoerd, dat de onderwijscultuur moet worden versterkt en dat de nodige randvoorwaarden hiertoe moeten worden verzekerd. 5.8
Gebouwen en infrastructuur
De visitatiecommissie heeft tijdens haar verblijf ook een bezoek gebracht aan de onderwijsruimten die de opleidingen Moraalwetenschappen en Morele begeleiding ter beschikking hebben. De opleidingen beschikken, naar het oordeel van de visitatiecommissie, over voldoende en goed uitgeruste onderwijsruimten in het nieuw opgetrokken gebouw dat recent in gebruik werd genomen en waarin uitsluitend leslokalen zijn ondergebracht. Ook aan de huisvesting van het personeel wordt momenteel gewerkt. De centrale bibliotheek en het zelfstudiecentrum dat daarin is gehuisvest, zijn goed ingericht en het personeel is behulpzaam. Ook het in de bibliotheek geïntegreerde seminarielokaal wijsbegeerte en moraalwetenschappen is aantrekkelijk. 5.9
Personeel en personeelsbeleid
De omkadering is naar het oordeel van de Commissie zowel op het vlak van het ZAP, het AAP als het ATP ontoereikend om én een opleiding Wijsbegeerte, én een opleiding Moraalwetenschappen én een opleiding Morele begeleiding goed op te zetten. Binnen de beperkte omkadering is de verhouding ZAP/AAP onevenwichtig, met een minimale AAP-omkadering. Verder zijn er ook veel deeltijdse personeelsleden. De krappe omkadering zorgt voor een hoge werkdruk. Als er geen personeelsuitbreiding komt, zou overwogen kunnen worden om een of meer van de door de vakgroep verzorgde opleidingen te schrappen. De visitatiecommissie doet ten deze uiteraard geen voorstellen. Zij dringt er slechts op aan dat er een beleid wordt ontwikkeld. De wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is hoog, maar de waaier aan specialisaties is beperkt waardoor er minder diversiteit in het 54
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
programma wordt aangeboden. Ook onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld ontbreekt nagenoeg in de opleiding. De didactische kwaliteiten van de staf zijn in het algemeen beschouwd redelijk. Verder heeft de Commissie veel waardering voor de bijdrage aan en de inzet voor het onderwijs van het AAP/BAP. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten, is de man/vrouw-verhouding binnen de staf totaal scheefgetrokken: het aandeel vrouwen is onvoldoende. De Commissie is van oordeel dat op dit vlak een actief beleid - hetgeen momenteel ontbreekt - dient te worden gevoerd. Ten slotte acht de visitatiecommissie het positief dat bij benoemingen en bevorderingen ook de didactische kwaliteiten in aanmerking worden genomen, al heeft ze sterk de indruk dat onderzoeksprestaties nog een doorslaggevende rol spelen. 5.10
Internationalisering
De Commissie acht het niveau en de graad van internationalisering onvoldoende. De deelname van studenten Moraalwetenschappen en Morele begeleiding aan internationale uitwisselingsprogramma’s is nihil en ook de stafmobiliteit is gering. Een internationaliseringsbeleid ontbreekt maar er worden blijkbaar beginnende initiatieven genomen om dit uit te bouwen. Het ZAP en AAP heeft wel goede internationale contacten die worden teruggekoppeld naar het onderwijs. De Commissie hoopt alleszins dat tussen de aan de visitatie deelnemende instellingen, met name de UvH, de RUG en de VUB, verdere aanzetten tot internationale samenwerking en uitwerking tot stand zullen komen. Verder wijst zij erop dat in de komende jaren een verdere oriëntatie op Europa zal plaatsvinden en dat de opleiding hierop zal moeten reageren door een vergroting van het aantal studenten dat een deel van de studietijd in het buitenland doorbrengt. De Commissie realiseert zich dat er hindernissen zijn bij het verdiepen van de internationalisering onder meer door het nog ontbreken van internationaal vergelijkbare eindtermen van dit type opleidingen, verschillen in de omvang van beroepsgerichte en wetenschappelijke opleidingscomponenten, de verschillen in nationale wetgeving en de inbedding van de opleidingen in hun nationale context, en de mate van kennis van vreemde talen. Toch bepleit ze meer internationale samenwerking in Europa en daarbuiten op academisch, wetenschappelijk en beroepsgericht vlak. 5.11
Onderzoekscomponent van het onderwijs
De Commissie acht de globale onderzoeksfilosofie van de opleiding voldoende tot goed. De aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied en de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
55
onderwijs is zeer goed. De onderzoekskwaliteit van de staf is hoog, de waaier aan specialisaties is beperkt waardoor minder diversiteit in het programma wordt aangeboden. In sommige gevallen worden de studenten via hun eindverhandeling betrokken bij het onderzoek binnen de vakgroep, maar de Commissie meent dat dit meer en intensiever zou kunnen gebeuren. 5.12
Interne kwaliteitszorg
5.12.1 Interne kwaliteitszorg De Commissie heeft vastgesteld dat op het vlak van de interne kwaliteitszorg geen team aanwezig is dat zich gezamenlijk verantwoordelijk voelt voor de kwaliteit van het onderwijs. De opleidingsraad en de vakgroep, twee Commissies die zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg, functioneren niet adequaat. Duidelijke procedures voor curriculumherziening en -innovatie ontbreken. De studenten voelen zich onvoldoende betrokken bij het beleid binnen de opleiding. Op het vlak van onderwijsevaluatie is er een begin gemaakt. Aan het wegnemen van een aantal tekortkomingen in het systeem, zoals de lage respons waardoor de relevantie en de betrouwbaarheid van de evaluaties in vraag kunnen worden gesteld, de frequentie van evalueren die momenteel te laag ligt en de bekendheid van de evaluaties bij de studenten die onvoldoende is, wordt gewerkt. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden initiatieven genomen op centraal niveau. Van dit aanbod wordt evenwel weinig gebruik gemaakt binnen de vakgroep. De Commissie acht het gewenst dat het AP meer wordt gestimuleerd tot deelname aan didactische bijscholingsactiviteiten. Daarnaast is het wenselijk dat de docenten tezamen op gelijk niveau komen door een regelmatige vorm van intervisie. Intervisie moet weliswaar georganiseerd worden door de opleiding maar zij moet in feite gewild en uitgeoefend worden door de peers, de gelijken die een verantwoordelijkheid, i.c. voor het onderwijsprogramma, delen. 5.12.2 Zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport is een zeer beknopt, vrij algemeen document met een laag kritisch gehalte en een beperkte informatieve waarde voor de Commissie. De gesprekken die de Commissie heeft gevoerd met leden van het academisch personeel en afgestudeerden waren een goede aanvulling van de lectuur van het zelfevaluatierapport. De gesprekken met studenten verliepen soms wat eigenaardig doordat aangekondigde studenten niet kwamen opdagen en er in plaats van hen anderen verschenen. Met enige afgestudeerden heeft de Commissie een zeer informatief en plezierig gesprek gevoerd.
56
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
5.13
Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie
Er wordt een degelijk filosofisch en ethisch onderbouwd programma aangeboden, met een ruim vakkenaanbod waaronder een verscheidenheid aan keuzeopleidingsonderdelen die aan de studenten de mogelijkheid bieden om een eigen invulling aan hun programma te geven. Beide opleidingen leveren afgestudeerden van een voldoende niveau af. Binnen de opleiding is er volgens de Commissie gebrek aan cohesie. Er is geen team dat gezamenlijk verantwoordelijk is voor de gehele opleiding en het traject van de student doorheen deze opleiding. Het ‘wij-gevoel’ binnen de Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen concentreert zich rond de opleiding Wijsbegeerte en niet rond de opleidingen Moraalwetenschappen en Morele begeleiding. Deze opleidingen vormen geen aparte entiteit met een eigen profiel. De opleiding Moraalwetenschappen is sterk moraalfilosofisch georiënteerd en weinig moraalwetenschappelijk. Er wordt geen samenhangend geheel van moraalwetenschappen aangeboden. De opleiding Morele begeleiding is een buitenbeentje, hetgeen enerzijds samenhangt met de kleine studentenaantallen, maar anderzijds vooral het gevolg is van het gebrek aan verantwoordelijkheid voor deze opleiding. Verder is de praktische vorming te beperkt: er zijn te weinig praktijklessen, er is te weinig aandacht voor het bijbrengen van praktische vaardigheden, er zijn te weinig uren begeleidingswerk en de stage is te beperkt van omvang. Bij personeel en studenten is er tevens te weinig zicht op de specificiteit van het werkveld. De Commissie mist ook een dynamiek om van de beide opleidingen iets moois te maken en heeft dan ook een somber beeld omtrent de toekomst van beide opleidingen. In het kader van deze algemene conclusie doet de Commissie volgende aanbevelingen 5.13.1 Onderwijsbeleid a) Voeren van een meer pro-actief beleid, versterken van de onderwijscultuur en verzekeren van de nodige randvoorwaarden: • opstellen van een onderwijsplan op basis van goed uitgewerkte doelstellingen en eindtermen; • meer overleg tussen het AP over de vorm en de inhoud van het programma. b) Verbeteren van de interne kwaliteitszorg: • opzetten van een gezamenlijk kwaliteitszorgbeleid; • verder verbeteren van het systeem van de onderwijsevaluaties; • stimuleren van de deelname aan didactische bijscholingsactiviteiten; • bevorderen van intervisie. c) Intensiveren van het alumnibeleid. d) Verbetering en verder stimulering van de internationalisering, onder meer door samenwerking met UvH en RUG.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
57
5.13.2 Programma en uitvoering a) Aanbrengen van meer coherentie in het programma; b) Meer aandacht voor actuele problemen; c) Meer aandacht voor communicatievaardigheden; d) Studenten meer en intensiever betrekken bij het onderzoek; e) Meer integratie binnen de opleiding Morele begeleiding tussen de theorie en de praktijk; f) Versterken van de beroepsgerelateerde elementen in de opleiding, in het bijzonder voor de opleiding Morele begeleiding; g) Vernieuwing in didactische werkvormen; h) Uitwerken van een studiehandleiding; i) Versterken van de begeleidingsverplichting bij de eindverhandeling; j) Uitbreiden van de stage morele begeleiding, voorzien van ruimte in het programma ervoor, verbeteren van de voorbereiding op de stage en van de praktische omkadering ervan; k) Verbeteren van de voorlichting en advisering tijdens de opleiding; l) Structureren en intensiveren van de studiebegeleiding, in het bijzonder in de eerste kandidatuur. 5.13.3 Personeelsbeleid a) Uitbreiding van de personeelsomkadering; als die er niet komt, overwegen om een of meer van de verzorgde opleidingen te schrappen; b) Verbeteren van de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld; c) Een actiever genderbeleid voeren.
58
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
5.14
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
11
12 13 14
15 16 17
De opleidingen Moraalwetenschappen en Morele Begeleiding VUB Beoordelingsaspect Score Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen C Opbouw en inhoud van het programma D Onderwijsleersituatie D Toetsing en evaluatie B Eindverhandeling C Stage D Studentenprofiel en Studentenaantallen c Slaagcijfers en rendementen B Studeerbaarheid C Kwaliteit van de afgestudeerden Moraalwetenschappen C Morele begeleiding C Waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld Moraalwetenschappen Morele begeleiding D Opleiding als organisatie d Gebouwen en infrastructuur A Personeel en personeelsbeleid personeel B personeelsbeleid D Internationalisering D Onderzoekscomponent van het onderwijs B/C Interne kwaliteitszorg E
A = zeer goed B = goed C = voldoende D = onvoldoende E = volstrekt onvoldoende Voor wat de ‘lettermatige’ beoordeling heeft de Commissie gebruik gemaakt van grote en kleine letters. Dit om het verschil in gewicht dat zij aan de diverse kwaliteitsaspecten heeft toegekend, weer te geven. Een kwaliteitsaspect beoordeeld met een ‘kleine’ a, b, c, d of e heeft aldus minder gewicht dan een kwaliteitsaspect beoordeeld met een ‘Grote’ A, B, C, D of E.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
59
60
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
6
Onderzoek aan de Universiteit voor Humanistiek
6.1
Werkwijze van de Commissie
De Commissie heeft de beschikking gehad over de zelfstudie, waarin opgenomen waren de beschrijvingen van het onderzoeksprogramma. Daarnaast had de Commissie de beschikking over 5 sleutelpublicaties (Key Publications) van het onderzoeksprogramma. Aangezien deze publicaties alle in het Nederlands waren, heeft de Commissie daarnaast een zestal engelstalige publicaties ingezien. In Bijlage 5 is weergegeven “The Dutch System for Quality Assessments of Research” alsmede de “Aspects and Assessment Scale”. Voor het onderzoeksprogramma werd binnen de Commissie een eerste en een tweede lezer aangewezen. Dezen hebben op basis van het “Preliminary Assessment Form” (zie Bijlage 6) het onderzoeksprogramma in eerste aanleg beoordeeld op de punten Kwaliteit, Productiviteit, Relevantie en Levensvatbaarheid. Op 22 maart 2002 heeft de Commissie gesproken met het CvB, de projectleiders en met junior-onderzoekers. De Commissie heeft tijdens de mondelinge rapportage op 22 maart 2002 kort verslag gedaan van haar bevindingen en daarna het uitgewerkte rapport voorgelegd aan het CvB van de UvH voor correctie van feitelijke onjuistheden. Ten einde de leesbaarheid van dit hoofdstuk te vergroten is alle engelstalig materiaal in bijlagen opgenomen. 6.2
Algemeen
De Humanistiek is, aldus de zelfstudie, gedefinieerd als multidisciplinaire, humanistisch geïnspireerde menswetenschap, gericht op zingevingsvragen en zingevingsmogelijkheden binnen de hedendaagse cultuur. Hierbij wordt uitgegaan van de pluriformiteit van humanistische tradities. In het onderzoeksprogramma worden humanisme, zingeving, zorg en burgerschap in hun onderlinge samenhang en hun onderlinge wisselwerking bestudeerd. Hierbij vormen humanisering en zingeving de centrale invalshoeken. Het onderzoek binnen de jonge multidiscipline Humanistiek wordt, daarbij, bij uitstek gekenmerkt door: 1. Een breed scala aan disciplinaire invalshoeken uit zowel de geesteswetenschappen als de maatschappij- en gedragswetenschappen; 2. De spanning tussen theoretische en praktische kennisbelangen; 3. De spanning tussen wetenschappelijke kennisbelangen en de maatschappelijke verankering van de Humanistiek; 4. De spanning tussen aandacht voor maatschappelijke processen en aandacht voor persoonlijke/individuele processen. In het licht van mogelijkheden en beperkingen en mede gelet op de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie heeft de UvH zich met de uitvoering van het onderzoeksprogramma ten doel gesteld:
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
61
1. Het onderzoek verder te internationaliseren; 2. De maatschappelijke verankering van het onderzoek te vergroten; 3. De samenhang binnen het programma te vergroten. Een eerste inhoudelijke lijn betreft de historische en systematischlevensbeschouwelijke studie van Europees Humanisme als levensbeschouwing en als traditie. De tweede lijn richt zich op zingeving en zinervaring in de hedendaagse samenleving en haar cultuur. De derde lijn heeft betrekking op de relaties tussen zingeving, humanisering en levenskunst. Als vierde lijn is burgerschap opgenomen, toegespitst op empowerment en de spanning tussen gelijkheid, verschil en gelijkwaardigheid. De vijfde, methodologische, lijn betreft de voor de Humanistiek geëigende methodologie, de daaraan verbonden ontologische uitgangspunten en de wetenschapstheoretische doordenking van de Humanistiek als multidiscipline. De Commissie is de mening toegedaan dat de UvH in de afgelopen tijd grote vorderingen heeft gemaakt in het stroomlijnen en de kwaliteitsverbetering van het onderzoek. Wel dient het onderzoek verder geïnternationaliseerd te worden. De Commissie bepleit in dezen dat op korte termijn concrete onderzoeksprojecten, bijvoorbeeld in samenwerking met de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel, worden geëntameerd. De Commissie erkent dat een wijziging in het wegingssysteem van publicaties ten gunste van vakpublicaties, recht doet aan de aard van de UvH. In de volgende paragraaf gaat de Commissie nader in op het feitelijke onderzoeksprogramma. 6.3
Het onderzoeksprogramma
Programma Programmaleider Fte 2001 Beoordeling
Humanisme, zingeving, zorg en burgerschap prof.dr. D.J. van Houten 11.05 Kwaliteit : 4 Productiviteit : 4 Relevantie : 4 Levensvatbaarheid : 4
Sleutelwoorden: Humanisme, levensbeschouwing, zingeving, zorgethiek, verzorgingsstaat, levenskunst, individualisering, burgerschap, empowerment Het onderzoeksprogramma is uitgewerkt in zes onderzoeksprojecten: 1. Humanisme en zingeving; 2. Zorgethiek, narrativiteit en levenskunst; 3. Raad, begeleiding en advies; 4. Burgerschap en empowerment; 5. Kwalitatief onderzoek en Humanistiek, praktisch en theoretisch; 6. Empowering Humanity (tot 2001). 62
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
De Commissie heeft waardering voor de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek en voor de ordening en stroomlijning ervan. Vanzelfsprekend zijn er kwaliteitsverschillen tussen de publicaties die de Commissie bekeken heeft, maar het algemene beeld is zeer positief. De publicaties sluiten goed op elkaar aan en er is een goede relatie tussen de onderzoekslijnen en de projecten. Wel is het onderzoek, begrijpelijkerwijs, nog sterk op Nederland gericht. De Commissie beveelt verdere internationale oriëntatie van het onderzoek aan. Ook de productiviteit is goed. De UvH heeft het de Commissie overigens ietwat moeilijk gemaakt om de productiviteit te beoordelen. De UvH heeft alleen gelet op de aantallen der publicaties; zij heeft de omvang ervan niet in rekening gebracht, en zij heeft ook publicaties die door meer onderzoekers zijn geschreven, volledig toegerekend aan alle betrokken medewerkers, hoewel in de zelfstudie deze publicaties slechts één maal vermeld worden. Daarbij komt dat de UvH bij wetenschappelijke publicaties geen onderscheid maakt tussen publicaties in gerefereerde en in niet-gerefereerde tijdschriften. Vooral deze laatste afwijking van inmiddels gangbaar geworden indicatoren van wetenschappelijke productiviteit acht de Commissie bezwaarlijk. Zij doet de UvH de aanbeveling om aan dat onderscheid gevolgen te verbinden en het door haar gehanteerde systeem in dit opzicht te verfijnen. Voorts heeft de UvH zich een norm gesteld voor de verhouding tussen nederlandstalige en niet-nederlandstalige publicaties. Wellicht zou zij willen streven naar een gelijke verdeling over beide categorieën. Wat de relevantie betreft: de Commissie erkent dat een door de UvH aangebrachte wijziging in het wegingssysteem van publicaties ten gunste van vakpublicaties, recht doet aan de aard van de UvH. Dit type onderzoek heeft zeker recht van bestaan aan de UvH. Ook hier heeft de UvH zich een norm gesteld waarin de verhouding tussen wetenschappelijke publicaties en vakpublicaties nader wordt aangegeven. Een klein voorbehoud maakt de Commissie bij de relevantie van het gedane onderzoek voor politiek en beleid. Het aantal beleidsrelevante publicaties zou kunnen toenemen. Mede daardoor zou de UvH meer participeren aan het publieke debat. Wat de levensvatbaarheid betreft: verdere uitbouw van de internationalisering komt niet alleen ten goede aan de kwaliteit van het onderzoek, maar ook aan de levensvatbaarheid ervan. Belangrijk knelpunt blijft het gering aantal promoties. De UvH zou niet alleen meer werk moeten maken van het bieden van goede (onderzoeks-) perspectieven aan AIO’s en andere promovendi, maar ook moeten onderzoeken hoe het komt dat slechts weinigen promoveren en terzake adequate maatregelen nemen. In het algemeen spreekt de Commissie haar vertrouwen uit in het onderzoek en het onderzoeksbeleid van de UvH.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
63
De Commissie bijeen, Antwerpen 28 juni 2002
64
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Bijlage 1
Curricula vitae van de leden van de Commissie
Prof.dr. Ludo Abicht, vice-voorzitter Hij studeerde Klassieke Filologie, Germaanse Filologie en Filosofie in Gent, Nijmegen en Tübingen. Hij is gepromoveerd op een proefschrift over de Praagse joods-Duitse auteur Paul Adler. Hij doceerde Literatuur en Filosofie aan de universiteiten van New Brunswick (Canada), Antioch en Berkeley (USA). Tot aan zijn emeritaat was hij verbonden aan de Universitaire Instelling Antwerpen, het Rijks Universitair Centrum Antwerpen en de Hogeschool van de Provincie Antwerpen. Hij is nationaal voorzitter van het Frans Masereelfonds.Zijn publicaties hebben onder meer betrekking op antieke en moderne Judaica. Dhr. Freddy Boeykens Hij studeerde Moraalwetenschappen aan de Universiteit Gent en Geschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij volgde diverse bijkomende trainingen en opleidingen in de hulpverlening aan verschillende opleidingsinstituten. Na eerst leerkracht te zijn geweest in het hoger secundair onderwijs was hij van 1984 tot 1998 moreel consulent bij de Unie van Vrijzinnige Verenigingen. Sinds 1998 is hij moreel consulent en hoofd van dienst bij de Provincie Antwerpen. Sinds 2001 is hij voorzitter van de ‘European Humanist Professionals’. Prof.dr. F.C.L.M. Jacobs, voorzitter Hij studeerde Wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit Leuven. In 1985 promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) op ‘Ten overstaan van allen. Universalisering in de Ethiek’. Sinds 1995 is hij hoogleraar Ethiek en haar geschiedenis aan de Afdeling Wijsbegeerte van de Faculteit der Geestes-wetenschappen van de UvA, van welke afdeling hij tevens voorzitter is. Van 1994 tot 2000 is hij aan de Universiteit Leiden vanwege de Stichting Socrates tevens bijzonder hoogleraar geweest in de Wijsgerige Antropologie en de grondslagen van het humanisme. Hij is lid/voorzitter van tal van adviescommissies. Publicaties op het gebied van de (onder meer medische) Ethiek, Arbeidsfilosofie, Politieke Filosofie en Rechtsfilosofie. Drs. Judith Leest Zij studeerde Psychologie en Humanistiek. Na werkzaam geweest te zijn op het Ministerie van Justitie en bij een freelance organisatie is zij thans als assistent-in-opleiding (AIO) verbonden aan de sectie Rechtstheorie van de Universiteit Utrecht. Tijdesn haar studie vervulde zij diverse studentassistentschappen, was lid van het studentenberaad UvH en is thans bestuurslid van diverse stichtingen. Drs. Karin Scager Zij is als senior adviseur werkzaam bij het Interfacultair Instituut voor VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
65
Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden (IVLOS) van de Universiteit Utrecht. Haar specialiteiten liggen op het terrein van cursus- en curriculumontwerp, kwaliteitszorg en het begeleiden en trainen van docenten in het Hoger Onderwijs.Voorheen (1985-1991) was zij verbonden aan de Hogeschool van Utrecht. In de Faculteit Gezondheidszorg werkte zij als onderwijskundig adviseur in diverse projecten, lopend van docententrainingen, ontwikkelen van nieuwe opleidingen, cursus- en curriculumverbetering tot het invoeren van systemen voor interne kwaliteitszorg. In de laatste jaren binnen de hogeschool functioneerde zij als interim manager bij de opleidingen Logopedie respectievelijk Verpleegkunde. Prof.dr. Henk Tieleman Hij studeerde Economie en Antropologie. Hij is hoogleraar Godsdienstsociologie aan de Universiteit Utrecht. Sinds 1995 is hij decaan van de Faculteit Godgeleerdheid aan de UU. Zijn publicaties beslaan het grensgebied van economie, cultuur, politiek en ethiek. Te noemen vallen “Conflicten tussen bedrijven en actiegroepen” (red 1995), “Uitgegroeid, economie tussen wetmatigheid en utopie” (1996) en “Religie en moderniteit” (red. in samenwerking met S. Hellemans en R. Kloppenborg (1998). Prof.dr. Jan Vinck Hij studeerde Psychologie in het bijzonder Klinische Psychologie en Psychotherapie aan de Katholieke Universiteit Leuven en promoveerde aldaar in 1972 in de Psychologie. Hij bekleedde klinische functies in psychiatrische ziekenhuizen en binnen de Dienst voor Psychopathologie van het universitair ziekenhuis St. Rafael te Leuven. Sinds 1974 is hij verbonden aan het Limburgs Universitair Centrum te Diepenbeek, eerst als docent later als gewoon hoogleraar. Zijn onderzoek bevindt zich op het vlak van Psychotherapie, Psychosomatiek, Psychofysiologie, ondersteuning van en onderzoek naar gedragsverandering in het kader van preventie. Hij is lid van het Raadgevend Comité voor Bioethiek. Mevr. Marleen Bronders, secretaris Zij behaalde in 1985 het diploma van Licentiaat in de Opvoedkundige Wetenschappen, richting Pedagogiek van de Vrije Universiteit Brussel. In datzelfde jaar behaalde zij tevens het diploma Geaggregeerde voor het Hoger Secundair Onderwijs voor de Psychologische en Pedagogische Wetenschappen. Van 1986 tot 1993 was zij werkzaam als assistent wetenschappelijk medewerker aan de VUB, eerst bij de Eenheid Onderwijskunde en later bij de Eenheid EDUCO. Van 1993 tot 1999 was zij als stafmedewerker Kwaliteitszorg verbonden aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). Daarna werkte zij tot begin 2001 als stafmedewerker Onderwijsbeleid bij de dienst Onderwijs en Onderzoek van de Hogeschool Limburg. Sinds januari 2001 is zij coördinator Externe Kwaliteitszorg bij de VLIR. Drs. Harry W. Luttikholt, secretaris Hij studeerde Politicologie/Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam (1969-1976) en aan het Bologna Center van de Johns 66
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Hopkins University (1975-1976). Hij was studentonderzoeker aan het Europees Universitair Instituut te Florence (1976-1979). Van 1979-1985 was hij werkzaam bij de toenmalige Academische Raad en vanaf 1985 is hij werkzaam bij het Bureau van de VSNU. In augustus 2000 studeerde hij af aan de Universiteit van Amsterdam aan het Opleidingsinstituut Theologie/ Religiestudies binnen de Faculteit der Geesteswetenschappen.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
67
68
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Bijlage 2
Het visitatieprogramma
Universiteit voor Humanistiek 1e dag 09.00 - 11.00 uur: 10.00 10.30 11.00 11.15 12.00 1300 14.00
-
10.30 11.00 11.15 12.00 12.45 14.00 14.45
uur: uur: uur: uur: uur: uur: uur:
14.45 15.15 15.30 16.30 17.15 19.00
-
15.15 15.30 16.30 17.15 19.00 21.30
uur: uur: uur: uur: uur: uur:
2e dag 09.00 10.00 10.00 11.00 11.30 12.30 13.30 -
09.45 11.00 11.00 11.30 12.30 13.30 16.30
uur: uur: uur: uur: uur: uur: uur:
16.30 - 17.00 uur:
gesprek visitatiecommissie met opstellers zelfstudie en visitatiecoördinator gesprek met studentleden opleidingscommissie gesprek met docentleden opleidingscommissie pauze gesprek met studenten basisopleiding gesprek met studenten eindfase lunch gesprek met docenten basisopleiding en studieadviseur gesprek met docenten eindfase pauze gesprek met scriptie- en stagebegeleiders gesprek met afgestudeerden vergadering Commissie diner Commissie leden Cvb/Rector en visitatiecoördinator
gesprek met AIO’s bezoek onderwijsruimten, bibliotheek etc spreekuur Commissie voor studenten/docenten voorbereiding op gesprek met leden CvB gesprek met leden CvB lunch vergadering Commissie: vastleggen voorlopige conclusies en aanbevelingen mondelinge rapportage
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
69
RUG en VUB 1e dag 09.00 - 11.00 uur: 11.00 - 12.00 uur:
12.00 - 13.00 uur: 13.00 - 14.00 uur: 14.00 - 1500 uur:
15.00 - 15.30 uur: 15.30 - 16.15 uur: 16.15 - 17.30 uur: 17.30 - 18.00 uur: 18.00 - 18.45 uur: 19.00 uur:
20.00 uur: 2e dag 09.00 - 10.15 uur: 10.15 - 11.00 uur:
11.00 - 11.45 uur: 11.45 - 12.30 uur: 12.30 - 13.30 uur: 13.30 - 17.00 uur: 17.00 uur:
70
intern beraad visitatiecommissie gesprek met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie en de facultair coördinator middagmaal gesprek met eerste-cyclusstudenten + studenten uit de opleidingscommissie gesprek met tweede-cyclusstudenten moraalwetenschappen en morele begeleiding + studenten uit de opleidingscommissie pauze gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen + AAP uit de opleidingscommissie gesprek met zelfstandig academisch personeel + opleidingscommissie nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven gesprek met afgestudeerden van de opleiding informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden en studentenvertegenwoordigers avondmaaltijd visitatiecommissie
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. gesprek met verantwoordelijken studieadvies en begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), onderwijsdirecteur spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken middagmaal intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Bijlage 3
De door de Commissie gehanteerde checklist (VSNU)
In deze checklist worden de elf kwaliteitsaspecten opgesomd met, per aspect, een aantal onderdelen. De checklist wordt tijdens de bezoeken door de Commissie gehanteerd. Zij is alleen voor intern gebruik, binnen de Commissie. Vóór de mondelinge rapportage wordt zij gezamenlijk door de Commissie ingevuld: per onderdeel wordt een cijfer toegekend, bijvoorbeeld in een tienpuntsschaal. In het eindrapport worden deze oordelen teruggebracht tot één samenvattend cijfer per aspect, in een tienpuntsschaal. De volgende betekenis wordt aan de cijfers toegekend: Ontoereikend 1 = zeer slecht 2 = slecht 3 = zeer onvoldoende 4 = onvoldoende 5 = bijna voldoende 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10a. 10b. 11a. 11b.
Toereikend 6 = voldoende 7 = ruim voldoende 8 = goed 9 = zeer goed 10 = uitmuntend
Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleiding Opbouw en inhoud van het programma Onderwijs-leeromgeving Instroom Studeerbaarheid Doorstroom en rendementen Kwaliteit van de afgestudeerden Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf Faciliteiten en voorzieningen Internationalisering Externe contacten Interne kwaliteitszorg De zelfstudie
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
71
Checklist 1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleiding 1.1 Academische doelstellingen van de opleiding naar internationale maatstaven 1.2 Professionele doelstellingen van de opleiding naar internationale maatstaven 1.3 Beoogd profiel van de afgestudeerde 1.4 Inbedding van de doelstellingen in de missie van de universiteit en de faculteit 1.5 Operationalisering van de doelstellingen in eindtermen 1.6 Operationalisering van de eindtermen in het onderwijsprogramma Specifiek: Checklist 2. Opbouw en inhoud van het programma 2.1 Niveau en inhoud van de propedeuse 2.2 Oriënterende functie van de propedeuse 2.3 Selecterende functie van de propedeuse 2.4 Niveau en inhoud van het basis doctoraalprogramma 2.5 Niveau en inhoud van afstudeerrichtingen en specialisaties 2.6 Niveau, inhoud en omvang van keuzeonderdelen 2.7 Functie en plaats van het afstudeerwerk in het programma 2.8 Wetenschappelijk niveau van het programma en aansluiting met het onderzoek 2.9 Aandacht voor academische en professionele vaardigheden 2.10 Aandacht voor mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden 2.11 Samenhang en interne afstemming van het onderwijs in de postpropedeutische fase 2.12 Kwalitatieve aansluiting van eventuele deeltijdprogramma’s 2.13 Inhoud, intensiteit en organisatie van de AIO-opleiding Specifiek: Checklist 3. Onderwijs-leeromgeving 3.1 Doeltreffend concept voor de onderwijs-leeromgeving 3.2 Geschiktheid gekozen didactische werkvormen bij leerinhouden en –doelen 3.3 Verhouding contacturen, zelfstudie en andere studieactiviteiten 3.4 Wijze van toetsing en beoordeling 3.5 Kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van eindscripties Specifiek:
72
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Checklist 4. Instroom 4.1 Kwantiteit studenteninstroom in afgelopen jaren 4.2 Kwaliteit studenteninstroom in afgelopen jaren 4.3 Zij-instroom (deeltijd, HBO) 4.4 M/V verhouding 4.5 Aandacht voor verschillende doelgroepen (bijv. allochtonen, studenten uit buitenland) 4.6 Adequate voorlichting 4.7 Activiteiten t.a.v. aansluiting VWOWO Checklist 5. Studeerbaarheid 5.1 Studieadvisering en –begeleiding 5.2 De propedeuse kan in de geprogrammeerde tijd worden voltooid 5.3 Het doctoraal kan in de geprogrammeerde tijd worden voltooid 5.4 Studievoortgangsregistratiesysteem 5.5 Spreiding en aansluiting van de programmaonderdelen in alle studiejaren 5.6 Evenwicht tussen geplande en feitelijke studielast 5.7 Tentamenregelingen 5.8 Belemmeringen voor specifieke groepen studenten Specifiek: Checklist 6. Doorstroom en rendementen 6.1 Propedeuserendementen 6.2 Post-propedeuserendementen 6.3 Studierendementen 6.4 Gemiddelde studieduur 6.5 Gevoerd beleid Specifiek: Checklist 7. Kwaliteit van de afgestudeerden 7.1 Academische kwaliteiten 7.2 Beroepskwalificaties 7.3 Inhoud en niveau van de scripties/afstudeeropdrachten 7.4 Inhoud en niveau van de stages 7.5 Gerealiseerde arbeidsmarktperspectieven 7.6 Waardering afgestudeerden vanuit de arbeidsmarkt
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
73
Checklist 8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf 8.1 Effectiviteit van de organisatie 8.2 Communicatie en spreiding verantwoordelijkheden 8.3 Academisch niveau van de staf 8.4 Spreiding expertises 8.5 Voldoende omvang van de staf bij redelijke onderwijsbelasting 8.6 Onderwijskundig en didactisch niveau van de staf 8.7 Inzet hoogleraren in de propedeuse 8.8 Inzet AIO’s in het onderwijs 8.9 Personeelsbeleid (loopbaanbeleid, scholing, functionerings gesprekken) Checklist 9. Faciliteiten en voorzieningen 9.1 Omvang en kwaliteit onderwijsruimten 9.2 Practicum- en laboratoriumvoorzieningen 9.3 Bibliotheek 9.4 Automatisering en ICT 9.5 Financiële randvoorwaarden Checklist 10a. Internationalisering 10a.1 Mogelijkheden en faciliteiten buitenlandse studie en stages studenten 10a.2 Het beleid t.a.v. vrijstellingen en erkenningen van in het buitenland behaalde studiepunten 10a.3 Gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten, gemeten in maanden en studiepunten 10a.4 Internationaliseringsbeleid van de opleiding Checklist 10b. Externe contacten 10b.1 Institutionele contacten met internationale wetenschapsbeoefening zusterinstellingen 10b.2 Institutionele contacten met het werkveld, afnemend veld, de werkgevers 10b.3 Individuele contacten en netwerken docenten
74
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Checklist 11a. Interne kwaliteitszorg 11a.1 Inrichting van het systeem voor interne kwaliteitszorg 11a.2 Functioneren van het interne kwaliteitszorgsysteem (o.a. opleidingscommissie) 11a.3 Betrokkenheid studenten bij het interne kwaliteitszorgsysteem 11a.4 Verbeteringen en acties naar aanleiding van de vorige visitatie Checklist 11b. Zelfstudie 11b.1 Kwaliteit van de zelfstudie (beschrijvend en analytisch) 11b.2 Waardering sterkte/zwakte analyse en kritisch gehalte
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
75
76
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Bijlage 4
De door de Commissie gehanteerde checklist (VLIR)
Toelichting bij het invullen van de checklist De kwaliteitsaspecten waarover de Commissie zich een oordeel moet vormen, zijn uitgewerkt in onderstaande checklist. De checklist is gestructureerd zoals de zelfevaluatie van de opleidingen en biedt de commissieleden de mogelijkheid om zich meer in detail uit te spreken over de opleiding, enerzijds door een kwalitatieve uitspraak te doen en anderzijds door persoonlijke opmerkingen te formuleren. De commissieleden worden verzocht de verschillende kwaliteitsaspecten op een vijf-puntschaal te beoordelen. De volgende betekenis wordt aan de letterscores toegekend: A = zeer goed B = goed C = voldoende D = onvoldoende E = volstrekt onvoldoende Daarbij worden de leden tevens verzocht hun oordeel concreet toe te lichten en te argumenteren onder de hoofding ‘opmerkingen’. Deze toelichting en argumentatie is in het bijzonder van belang voor het opstellen van het rapport. Ook concrete aanbevelingen ter bevordering van de kwaliteit kunnen aldaar worden aangegeven. Men dient zich in zijn commentaar niet te beperken tot het formuleren van een antwoord op de gestelde vragen, maar men kan er alles te berde brengen wat met het aangegeven kwaliteitsaspect te maken heeft. Opmerkingen en aanbevelingen over items die niet in de checklist werden opgenomen, maar die in het kader van de gevisiteerde universiteit toch van belang zijn kunnen worden aangegeven aan het einde van de checklist. Voor wat betreft de ‘lettermatige’ beoordeling heeft de Commissie gebruik gemaakt van grote en kleine letters. Dit om het verschil in gewicht dat zij aan de diverse kwaliteitsaspecten heeft toegekend, weer te geven. Een kwaliteitsaspect beoordeeld met een ‘kleine’ a, b, c, d of e heeft aldus minder gewicht dan een kwaliteitsaspect beoordeeld met een ‘Grote’ A, B, C, D of E.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
77
1. 1.1. 1.2. 1.3.
1.4.
1.5. 1.6. 1.7.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindterme Duidelijke en helder geformuleerde doelstellingen Overeenstemming van de doelstellingen en eindtermen met de door de Commissie geformuleerde minimumeisen Typerende doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding (onderscheiden doelstellingen en eindtermen zich van een hogeschoolopleiding) Aandacht voor competentieontwikkeling (geïntegreerd verwerven vankennis, vaardigheden, houdingen) en academische vaardigheden Kennis van de doelstellingen, eindtermen en onderwijskundige principes door de studenten, de assistenten en de staf Bereikbaarheid van de doelstellingen binnen de gegeven juridische en financiële randvoorwaarden Afstemming van de onderwijskundige principes op de vooropgestelde doelen en eindtermen
Opmerkingen: 2. 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2.7. 2.8. 2.9. 2.10. 2.11. 2.12. 2.13. 2.14. 2.15. 2.16.
Opbouw en inhoud van het programma Vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma Sequentiële opbouw en coherentie van het programma Onderlinge afstemming van de eerste en de tweede cyclus Aansluiting van het programma bij de karakteristieken van de instroom Verhouding tussen verplichte en keuze-opleidingsonderdelen Niveau van het gehele programma Niveau en inhoud van de opleidingsonderdelen in de eerste cyclus (algemene, disciplinegebonden en keuzeopleidingsonderdelen) Niveau en inhoud van de opleidingsonderdelen in de tweede cyclus (algemene, disciplinegebonden en keuzeopleidingsonderdelen) Aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied Terugkoppeling van eigen onderzoek in het programma Aandacht voor het bijbrengen van onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden Aandacht voor het bijbrengen van communicatievaardigheden Aandacht voor het bijbrengen van ICT-vaardigheden Aansluiting bij recente ontwikkelingen in het beroepsveld Aanwezigheid van discipline-overschrijdende elementen in het programma Stimuleren van een oriëntatie op levenslang leren
Opmerkingen:
78
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
3. 3.1.
3.2. 3.3. 3.4.
Onderwijsleersituatie Aansluiting van de werkvormen en –middelen bij de doelstellingen en eindtermen (met speciale aandacht voor innovatieve onderwijsvormen) Verhouding van in het onderwijs ingebedde zelfstudie, contacturen en andere onderwijsactiviteiten Kwaliteit van het studiemateriaal Doelmatigheid van de werkvormen
Opmerkingen:
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Toetsing en evaluatie Niveau en relatieve moeilijkheidsgraad van de examens Organisatie van toetsen en examens (tijdstippen, deeltoetsen, afsluitende examens, herkansingen) Criteria en wijze van beoordelen tijdens de examens en bij de algemene beoordeling op het einde van een studiejaar Functionaliteit van de gebruikte examenvormen (gerichtheid op kennis, inzicht en vaardigheden)
Opmerkingen:
5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5.
Eindverhandeling Relatief gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding Niveau en eisen gesteld aan eindverhandeling Gebruik van gepaste onderzoeksmethoden Begeleiding van de eindverhandeling Beoordeling van de eindverhandeling (gebruikte criteria en wijze van beoordeling)
Opmerkingen:
6. 6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
Stage Relatief gewicht van de stage binnen de opleiding Leerdoelen, niveau en eisen gesteld aan de stage Begeleiding van de stage Beoordeling van de stage (gebruikte criteria en wijze van beoordeling)
Opmerkingen:
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
79
7. 7.1. 7.2. 7.3. 7.4. 7.5. 7.6.
Studentenprofiel en studentenaantallen Omvang van de instroom Evolutie van de instroom Totaal aantal studenten Verhouding vrouwelijke/mannelijke studenten, demografische en sociale kenmerken van studenten Aantal buitenlandse studenten Beleid van de opleiding ter zake
Opmerkingen:
8. 8.1. 8.2. 8.3. 8.4. 8.5.
Slaagcijfers en rendementen Slaagcijfers in de eerste kandidatuur Slaagcijfers in het vervolg van de opleiding Doorstroomprofiel en studierendement De gemiddelde studieduur Beleid van de opleiding ter zake
Opmerkingen:
9. 9.1. 9.2. 9.3. 9.4. 9.5. 9.6. 9.7. 9.8. 9.9.
Studeerbaarheid Studietijdmetingen Overeenstemming tussen begrote en de reële studietijd Verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren Studiebelemmerende of –bevorderende factoren Informatievoorziening aan abituriënten door opleiding/door universitaire diensten Informatie en advisering tijdens de opleiding door opleiding/door universitaire diensten Bruikbaarheid van de studiegids Studiebegeleiding in de eerste kandidatuur door opleiding/door universitaire diensten Studiebegeleiding tijdens het vervolg van de opleiding door opleiding/door universitaire diensten
Opmerkingen: 10. Kwaliteit van de afgestudeerden 10.1. Mate van realisatie van doelstellingen en eindtermen van de opleiding Opmerkingen: 80
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
11. 11.1. 11.2. 11.3. 11.4.
Waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld Voorbereiding van de afgestudeerden op het beroepenveld Waardering van de afgestudeerden door het beroepenveld Tevredenheid van de afgestudeerden over de opleiding Contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden
Opmerkingen:
12. 12.1. 12.2. 12.3. 12.4. 12.5. 12.6.
Opleiding als organisatie Zelfstandigheid binnen de faculteit Helderheid organisatiestructuur Effectiviteit van de advies- en beslissingsorganen Bekendheid van de staf met het beleid van de facultaire organen Omvang van de ontvangen middelen Interne allocatie van de middelen
Opmerkingen:
13. 13.1. 13.2. 13.3. 13.4. 13.5. 13.6. 13.7.
Gebouwen en infrastructuur Omvang en kwaliteit van de onderwijsruimten Omvang en kwaliteit van de practicumruimten en laboratoria Omvang en kwaliteit van de bibliotheekvoorzieningen Omvang en kwaliteit van het boeken- en tijdschriftenbestand Omvang en kwaliteit van de ICT-voorzieningen Bereikbaarheid van de voorzieningen Omvang en kwaliteit van de studieruimten
Opmerkingen:
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
81
14. Personeel en personeelsbeleid 14.1. Omvang van het ZAP-bestand 14.2. Omvang van het AAP/BAP-bestand 14.3. Omvang van het ATP-bestand 14.4. Omvang van de staf in verhouding tot studentenaantal 14.5. Verhouding aantal leden AAP/ZAP 14.6. Verhouding voltijds/deeltijds personeel 14.7. Gelijkekansenbeleid 14.8. Leeftijdsstructuur 14.9. Onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld 14.10. Waaier van specialisaties binnen de staf in relatie tot de afstudeerrichtingen/zwaartepunten 14.11. Onderzoekskwaliteit van de staf 14.12. Didactische kwaliteit van de staf 14.13. Inschakeling van stafleden op verschillende niveaus 14.14. Engagement ZAP voor het onderwijs 14.15. Engagement AAP/BAP voor het onderwijs 14.16. Onderwijsomvang ZAP 14.17. Onderwijsomvang AAP/BAP 14.18. Onderzoeksomvang ZAP 14.19. Onderzoeksomvang AAP/BAP 14.20. Verhouding onderwijs- en onderzoeksopdracht ZAP/AAP/BAP 14.21. Evaluatie-, benoemings- en beoordelingsbeleid en impact van onderwijstaken bij aanstelling en bevordering Opmerkingen:
15. Internationalisering 15.1. Internationale contacten van het ZAP en AAP die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs 15.2. Organisatie van de internationale uitwisseling van docenten 15.3. Deelname van studenten aan internationale uitwisseling 15.4 Organisatie van de internationale uitwisseling van studenten en begeleiding 15.5. Internationaliseringsbeleid Opmerkingen:
82
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
16. Onderzoekscomponent van het onderwijs 16.1. Globale onderzoeksfilosofie van de opleiding 16.2. Actieve betrokkenheid van de studenten bij het onderzoek Opmerkingen:
17. Interne kwaliteitszorg 17.1. Procedures voor curriculumherziening en –innovatie 17.2. Functioneren van de bij de interne kwaliteitszorg betrokken Commissies en raden 17.3. Betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming 17.4. Betrokkenheid van het ZAP/AAP/BAP bij de besluitvorming 17.5. Procedure voor de onderwijsevaluatie 17.6. Betrokkenheid van de studenten bij onderwijsevaluatie en curriculumvernieuwing 17.7. Betrokkenheid van de afgestudeerden bij onderwijsevaluatie en curriculumvernieuwing 17.8. Onderwijsprofessionalisering 17.9. Initiatieven in verband met onderwijsinnovatie 17.10. Kritisch en analytisch gehalte van de zelfevaluatie 17.11. Informatieve waarde van de zelfevaluatie Opmerkingen: Overige bedenkingen en opmerkingen:
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
83
84
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Bijlage 5
The Dutch System of Research Assessment
The review of the research in In dustrial Design Engineering is part of a programme initiated by the Dutch universities to assess all university research. The outlines of this review system are laid down in general terms in the Protocol for the External Assessments of Research Programmes 19992003 (VSNU, 1999) - which will be referred to simply as the ‘1998 Protocol’ from now on - according to which the principal aims of the review are: •
• •
assessment of the quality of research programmes and research groups on the basis of self-evaluation and appraisal of how the work is related to the research group’s mission, and to the mission of the faculty in which the research group is situated evaluation of the missions of the faculties or institutes involved, as well as of the research group’s own mission appraisal of the state of the art in the discipline or academic area concerned
Aspects of assessment An assessment of each of the following aspects is required for each research programme. (a) Academic quality of the output of the research group: what is the quality of the results produced? What position has been achieved in a national and international context? (b) Academic productivity of the research group, taking into account the input of human resources. (c) The relevance of the research programme: what significance does the research have for the development of the academic field? In academic fields with a strong strategic or applied element this also includes assessment of the societal and/or technological impact: what significance has the research had for the development of societal and/or technological applications? (d) Long-term viability of the research programme: what is the viability of the selected problem areas and the approach taken to it, and what are the prospects for the research programme bearing in mind national and international competition? In addition, the Review Committee is asked to assess the Faculty’s research profile and to give a critical review of the situation in the discipline or academic area as a whole and in each faculty or institute concerned, from an international perspective. In this part of the assessments the specific context of the work carried out in the research group, faculty or institute should be taken into account.
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
85
Aspects of the Research Assessment Further Defined: Academic quality Academic quality is based on the quality of education also on the quality of the output in the research group as considered in the following: dissertations, academic publications, and, where relevant, professional publications, patents and other academic products (tests, prototypes, software). Aspects of the assessments include the academic level of the publications, with respect to the publication media in which they appear, the originality and coherence of the research, and the contribution to the development of the discipline or area. Due regard is given to the international standing of (the members of) a research group in assessing the quality of its achievements. Note is taken of participation in international co-operative projects, membership of the editorial boards of international journals, academic awards, invitations to attend international conferences, visiting professorships, research funding acquired from NWO (the Dutch Scientific Research Council), etc. Academic productivity The committee assesses academic productivity by relating the output (the number of publications in total and in each category) to the input of human resources. In order to do justice to those groups with missions supplementary to strictly “curiosity-driven” research, due attention should also be given to other forms of academic output. In the comment accompanying the assessment, the Review Committee therefore compares the academic quality and productivity with the objectives or mission of the research programme as submitted by the research group. The research group’s policy regarding publications should also be taken into account. For this reason, it is not always feasible to assess productivity in the form of a rating; a verbal assessment may be more appropriate in some cases. Relevance Assessment of the output cannot be considered independently of its relevance: what significance does the research have for the development of the academic field? Are the issues and the approaches chosen with insight, given the international situation of scholarship in the discipline concerned? In academic fields with a strong strategic or applied research background the issue of academic relevance is inseparable from that of societal/technological impact. In the pure sciences the social and technological impact may or may not be important. It can thus be taken into account in the assessment. As in the case of productivity, here too the context should be taken into account and the relevance should be specified in the description of the group’s mission. The minimum requirements for these missions will be a basic academic framework (is the work of a kind that can be expected from an academic group?). Furthermore, missions could include a contribution to the front lines of science; support for other academic areas or support for applied sciences. 86
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
There is a growing interest in assessing the societal impact of research too. Here again, the stated mission of the group should be taken into account. In the comments accompanying the assessment, the committee’s views of the relevance of the research are set against the research group’s own viewpoint as expressed in its mission. In view of the many different aspects of this criterion, it will not always be feasible to express the assessment in a rating; a verbal comment may be more appropriate. Academic viability The assessment must take into account the direction in which the research programme is developing. The committee should, as far as possible, comment on the viability of the issues and the research approach chosen in the international academic arena. In some areas, competitive strength will soon depend largely on factors of scale and the academic infrastructure available. The cohesion of the programme should also be a part of the assessment of academic viability. In the comments accompanying the assessment, the committee considers the future position of the group involved as expressed in the Faculty’s outline research profile. Ratings The Review Committee is required: • to assess the quality, productivity, relevance and viability of each programme on a separate five-point scale for each aspect – it should be noted, however, that it will not always be feasible to measure productivity and relevance on such a scale; in such cases, a verbal commentaries can supply all the information required; • to give a separate commentary on the quality, productivity, relevance and viability of each programme. These comments form an integral part of the assessment. The Committee discussed the working method that would be used for the assessment and agreed that a five-point scale would be adequate for scoring these above-mentioned four aspects, and that an additional comment should be added for each research programme. These comments are an integral part of the assessment. The Committee Members understood that they had been invited to take part in the present assessment of IDE research by virtue of their broad expert knowledge of various fields of IDE. The Committee therefore took it for granted that it should base the assessment of the different aspects on its own judgement in the first instance. The 1998 Protocol allows the Review committee considerable freedom to interpret the criteria for the rating of the four aspects Quality, Productivity, Relevance and Viability. The Committee has taken into account the variety in the nature of the research programmes under scrutiny. The criteria used for the judgement of each of the four different aspects are described below. VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
87
Scientific Quality The scientific quality of a research group is based on: • originality of approaches and ideas in tackling scientific problems • coherence and cumulative character of the research • contributions made to international scientific developments • quality of the scientific publications and of the journals in which they appeared • indicators of international recognition other than publications, such as positions in international scientific networks and advisory appointments based on scientific reputation. Scientific Productivity The productive functioning of a research group is made evident by: • the publications in international refereed journals and scientific books, which demonstrate the contributions of the group to scientific knowledge and understanding; • the number of PhD theses • presentations at international conferences and publications in the proceedings of these meetings • other scientific output such as professional publications and patents. The Productivity score can only be assessed in combination with the score for Quality. It should be noted that there might be specific reasons for the outcome of the calculations that have nothing to do with the productivity of the group as such. One obvious reason can be fluctuation in the number of staff. Relevance The Review Committee has considered the following aspects as part of the overall assessment of relevance: • the advancement of knowledge or expertise • the significance of the contribution of a research group to the development of its field with special focus on originality of ideas and approaches; • the contribution of the research group to relevant scientific and professional networks of (future) users (government, agencies, industry and others) based on its specific knowledge and expertise; • the balance between fundamental and applied research; • success in obtaining funding from secondary and tertiary source. Academic viability The following aspects are taken into account: • whether it is worthwhile to continue the research topics, on the basis of the group’s ideas and plans for the future (scientific prospects); 88
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
• • •
prospects of future funding of personnel and facilities; continuity of leadership for the programme; coherence of the programme.
The group’s mission statement and plans are judged against the feasibility of developing or sustaining their research. Guarantees for continuity of leadership at a high academic level are seen as a major aspect of the viability of a programme. The ratings on the five-point scale used have the following significance: excellent good satisfactory/average unsatisfactory poor
(5) (4) (3) (2) (1)
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
89
90
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Bijlage 6
Preliminary Assessment Form
REVIEW COMMITTEE: Humanistic Studies- PRELIMINARY ASSESSMENT FORM (Please return to the Secretary of the Review Committee before 20 March 2002) Title programme: First Reviewer: Second Reviewer:
Code: Filled in by:
1. Preliminary assessment of the research programme Please give your ratings on a 5-point scale, in which:
5 4 3 2 1
= = = = =
excellent good satisfactory unsatisfactory poor
Note: Start from the assumption that all university research should normally conform to a certain standard. Consider whether each aspect of this programme is above/on/below this standard. The committee report must specify why deviation of the standard is perceived. Your preliminary assessment is only for use in the committee meetings and will not be published in the committee report. 1 2 3 4 5 A. QUALITY How do you evaluate the quality of the programme with respect to the: 1. originality of the ideas and the approach 2. quality of the published output in a foreign language 3. quality of the published output in the Dutch language; for Dutch understanding reviewers only 4. prominence of the programme director (including the ability to attract research assistants) 5. prominence of other members of the research group 6. coherence of the programme Overall assessment of quality level B. PRODUCTIVITY/OUTPUT Considering number of staff, how do you evaluate the productivity of the programme with respect to the: 1. total number of publications 2. number of publications in a foreign language 3. number of Ph.D. theses 4. number of publications in the Dutch language Overall assessment of productivity VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
91
1 2 3 4 5 C. RELEVANCE Considering the stated mission of this programme, how do you evaluate the relevance of the research with respect to the: 1. relevance for the theoretical advancement of the science concerned 2. relevance for the understanding of major developments in society 3. relevance for policy Overall assessment of relevance D. LONG-TERM VIABILITY Considering its personnel and facilities, how do you evaluate the long-term viability of the programme 1. with regard what has been achieved so far 2. with regard to plans and ideas for the future 3. in terms of research policy of the programme unit Overall assessment of long-term viability 2. Points of attention/remarks
3. Questions (to the Programme Director, Board of Faculty)
Code: Filled in by:
92
VSNU / Humanistiek/Moraalwetenschappen
Bijlage 7
Lijst van afkortingen
AP AAP AIO BAP HBO ICT KNAW RUG UvH VLIR VSNU VUB Vwo WO WP1 WP2 WP3 ZAP
Academisch personeel Assisterend academisch personeel Assistent-in-opleiding Bijzonder academisch personeel Hoger Beroepsonderwijs Informatie- en Communicatietechnologie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Universiteit Gent (voorheen Rijksuniversiteit Gent) Universiteit voor Humanistiek, Utrecht Vlaamse Interuniversaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Brussel Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Personeel eerste geldstroom Wetenschappelijk Personeel tweede geldstroom Wetenschappelijk Personeel derde geldstroom Zelfstandig academisch personeel
VSNU / Visitatie Humanistiek/Moraalwetenschappen
93