Machtsevenwichtpolitiek of een zoethoudertje? De Amerikaanse steun voor een permanente zetel van India in de Veiligheidsraad
Bachelorscriptie Naam: Elroy Adelaar Studentnummer: 3055280 Opleiding: Politicologie Begeleider: Dr. Anna van der Vleuten
1
Inhoudsopgave 1.Inleiding .......................................................................................................... 3 1.1 De VN Veiligheidsraad: Niet meer van deze tijd? ...................................... 3 1.2 Opzet van het onderzoek .......................................................................... 4 2.Theorie ............................................................................................................ 6 2.1 Het Neorealisme ....................................................................................... 6 2.2 Het Neoklassieke realisme ........................................................................ 8 3.Methodologie en Operationalisatie............................................................... 11 3.1 Operationalisatie ..................................................................................... 11 3.2 Steun van de VS voor permanente zetel India: Indicator van‘balancing’ gedrag? ......................................................................................................... 11 3.3 Gedrag van de VS in de onderhandelingen en de percepties van beleidsmakers ............................................................................................... 13 4. Empirie en Analyse ....................................................................................... 15 4.1 Het onderhandelingsproces bij de Verenigde Naties ............................... 15 4.2 Neorealisme en de veranderende machtsverhoudingen in het systeem . 17 4.3 Neoklassiek realisme en de percepties van beleidsmakers ..................... 19 4.4 Andere mogelijke verklaringen................................................................ 22 5. Conclusie ...................................................................................................... 24 5.1 Het realisme als verklaring: Problemen met de timing ............................ 24 5.2 Andere mogelijke verklaringen en zwaktes van het onderzoek ............... 25 5.3 Een constructivistische verklaring ........................................................... 26 6. Literatuurlijst: ............................................................................................... 28 Appendix 1: Vraaggesprek met persvoorlichter State Department .................. 30
2
Abstract While the United States is still a unipolar power, there appears to be a development towards a multipolar world, with China as the main contester of American superior power. In the light of this development, there has been a discussion about Security Council Reform since 1993. India, Germany, Japan and Brazil form the socalled G4, in which they all support each other’s aspirations to become a permanent member. The United States agrees that the Security Council needs a reform to reflect the world of the 21th century, but the Americans have been reluctant to actively engage in the discussions and have not been consistent in their support for new permanent members. In this article I try to find an explanation for the American support President Obama gave in 2010 to a permanent seat for India in the UN Security Council. I use a neorealist and a neoclassical realist theoretical approach to explain the American support. I argue that the American support to a permanent seat for India in the Security Council is a form of balancing behavior against the rising power of China. However, the findings show that the two realist theories are not satisfactory in explaining the support of the United States for a permanent seat of India in the Security Council.
1.Inleiding Na het uiteenvallen van de Sovjet Unie begin jaren negentig bleven de VS als enige grootmacht over. De Verenigde Staten waren economisch en militair gezien veruit het machtigste land in de wereld. De wereld veranderde van een bipolair in een unipolair systeem. Landen als China, India en Brazilië lijken inmiddels echter op weg te zijn naar de status van een grootmacht. Kijkend naar het bruto binnenlands product (BBP) en de economische groei van deze landen lopen ze steeds meer in op de Verenigde Staten (Worldbank, 2011). Militaire uitgaven zijn de laatste tien jaar vooral bij China sterk gestegen, maar ook bij India en Brazilië is er een sterke groei te zien. Hoewel je, kijkend naar het BBP en de militaire uitgaven, de Verenigde Staten nog steeds veruit het machtigste land in de wereld kan noemen, worden de verschillen snel kleiner. Vele wetenschappers en politici verwachten dat er in de toekomst een multipolaire wereld zal ontstaan, waarbij de VS slechts ‘één van de grootmachten in de wereld zijn’ (Kissinger,1994,p.810). Deze opkomende landen lijken zich zelf ook steeds meer bewust te worden van deze machtsverschuivingen. China, India, Brazilië, Rusland en Zuid-Afrika hebben gezamenlijk een aantal ‘BRICS’ toppen gehad om te praten over gezamenlijke belangen. ‘BRICS’ is een verwijzing naar de opkomende economieën Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika. Het belangrijkste dat hier uit voort kwam was dat de opkomende BRIC landen een grotere vertegenwoordiging moeten krijgen in internationale instituties. Zo wordt er in de gezamenlijke verklaring na de BRICS top van 2011 aandacht besteed aan hervormingen binnen het IMF en de Worldbank. Daarnaast steunen China en Rusland de aspiraties van India, Brazilië en Zuid-Afrika ‘om een grotere rol binnen de VN Veiligheidsraad te spelen’ (BRICS countries, 2011). President Obama kwam in 2010 tijdens een bezoek aan India met de mededeling dat de VS een permanente zetel van India in de Veiligheidsraad zullen steunen. In deze thesis probeer ik een verklaring te vinden voor deze steun. 1.1 De VN Veiligheidsraad: Niet meer van deze tijd? Vanaf de jaren negentig is er een debat ontstaan binnen de VN over hervormingen van de Veiligheidsraad. De kritiek op de huidige structuur van de Veiligheidsraad is dat dit orgaan
3
niet meer de huidige machtsverhoudingen in de wereld weerspiegelt en dat de Veiligheidsraad onvoldoende representatief en democratisch is. De Algemene Vergadering van de VN heeft in 1993 een zogenaamde ‘’Open-Ended Working Group on Security Council Reform’’ ingesteld om dit onderwerp te bespreken. India is één van de landen die duidelijk hebben gemaakt dat ze recht hebben op een permanent lidmaatschap. Samen met Brazilië, Japan, en Duitsland vormt India de zogenaamde G4, waarbij deze vier landen elkaar steunen in de aspiraties voor een permanent lidmaatschap van de Veiligheidsraad (Center for UN Reform Education, 2008). De Verenigde Staten zijn het er officieel mee eens dat de bestaande vorm van de Veiligheidsraad de huidige machtsverdelingen in de wereld niet meer weerspiegelt. Ze hebben zich echter voornamelijk afzijdig gehouden in het debat, waarbij ze zichzelf meer de rol van waarnemer hadden toegekend dan dat ze de leiding namen in de onderhandelingen (McDonald & Patrick, 2010). Sinds het debat over hervormingen van de VN Veiligheidsraad in de jaren negentig opkwam hebben de Verenigde Staten daarnaast ook verschillende standpunten ingenomen wat betreft de vraag welke landen in aanmerking zouden kunnen komen voor een permanent lidmaatschap. President Clinton sprak de steun uit voor een permanent lidmaatschap van Japan en Duitsland. Bush trok die steun voor Duitsland in, waarschijnlijk vanwege de oppositie van Duitsland tegenover de door de VS geleidde oorlog in Irak (Freiesleben, 2008). In november 2010 kwam Obama echter met de verrassende mededeling dat de Verenigde Staten naast Japan ook India steunen in hun aspiraties voor een permanent lidmaatschap. Obama verklaarde hierover: ‘’ “In Asia and around the world, India is not simply emerging. India has emerged’’ (Stolberg & Yardley, 2010). Een interessante vraag hierbij is waarom de Verenigde Staten met deze nieuwe voorkeur kwamen en waarom hij pas zo laat in de onderhandelingen tot stand kwam. In dit onderzoek probeer ik een verklaring te vinden voor de steun van de Verenigde Staten voor een permanent lidmaatschap van India in Veiligheidsraad en de timing van deze steun. De onderzoeksvraag hierbij is dan als volgt: ‘Wat verklaart de steun die de Verenigde Staten in 2010 gaven aan een permanent lidmaatschap van India in de VN Veiligheidsraad?’ 1.2 Opzet van het onderzoek Ik zal twee benaderingen uit het realisme gebruiken om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Aangezien de Veiligheidsraad over het meest fundamentele belang van de staten gaat, namelijk veiligheid, zou het realisme een uitspraak moeten kunnen doen over het gedrag van de VS in de Veiligheidsraad. Het realisme gaat er namelijk vanuit dat het gedrag van staten voornamelijk voortkomt uit de motivatie van staten om hun veiligheid zo veel mogelijk te vergroten. De eerste theoretische benadering die ik zal gebruiken is het neorealisme. Deze theorie gaat er kort gezegd vanuit dat staten consistent en rationeel reageren op de belemmeringen en keuzemogelijkheden die hen worden opgelegd door het internationale systeem. De veranderde positie die Obama innam moet volgens deze benadering verklaard worden door een verandering van de structuur van het systeem. De
4
tweede theoretische benadering die ik zal testen is het neoklassieke realisme. Hoewel deze benadering veel assumpties deelt met neorealisme, kijken neoklassieke realisten niet alleen naar het internationale systeem om het gedrag van staten te verklaren maar houden ze ook rekening met binnenlandse factoren. De theorie gaat er in tegenstelling tot het neorealisme niet vanuit dat veranderingen in het internationale systeem een automatische en consistente reactie van staten daarop oplevert. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zal ik voornamelijk kijken wat deze twee theorieën verwachten van het gedrag van een unipolaire macht die te maken krijgt met nieuwe opkomende machten. Hierbij kijk ik vooral of de theorieën verwachten of de unipolaire macht ‘balancing’ gedrag vertoont richting een nieuwe potentiële regionale hegemon, aangezien ik de steun van de VS voor een permanent lidmaatschap van India zie als een vorm van ‘balancing’ gedrag. In het hoofdstuk Methodologie en operationalisatie zal ik beargumenteren waarom. Met de term ‘balancing’ doel ik op het actief nastreven van een machtsevenwicht door een staat door middel van allianties en het verlenen van militaire, economische, en andere vormen van steun aan een andere staat of andere staten. Ik gebruik dus een deductieve methode: met de algemene theorie over het verwachte gedrag van een unipolaire macht die te maken krijgt met nieuwe opkomende machten, probeer ik de steun van de VS en de timing daarvan voor een permanente zetel van India in de Veiligheidsraad te verklaren. Vier belangrijke deelvragen die voortkomen uit mijn onderzoeksvraag zijn als volgt: 1. Hoe gedraagt een unipolaire macht zich tegenover opkomende grootmachten volgens het neorealisme? 2. Hoe gedraagt een unipolaire macht zich tegenover opkomende grootmachten volgens het neoklassieke realisme? 3. Welk verklaring geeft het neorealisme voor de steun die de Verenigde Staten in 2010 gaven aan een permanent lidmaatschap van India in de Veiligheidsraad? 4. Welk verklaring geeft het neoklassieke realisme voor de steun die de Verenigde Staten in 2010 gaven aan een permanent lidmaatschap van India in de Veiligheidsraad? Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zal ik een case studie doen en voornamelijk gebruik maken van een literatuurstudie. Onder andere met behulp van documentatie over de onderhandelingen bij de VN over hervormingen van de Veiligheidsraad, beleidsrapporten en publieke statements zal ik proberen het gedrag van de VS te verklaren. In het volgende hoofdstuk bespreek ik de relevante theorie en zal ik de hypotheses formuleren. Daarna volgt een beschrijving en verklaring van de gebruikte methodologie en de operationalisatie, gevolgd door het empirische deel en tenslotte de conclusie.
5
2.Theorie Binnen het realisme zijn er verschillende stromingen te onderscheiden. Ik zal daarom eerst een beschrijving geven van een aantal assumpties over de internationale betrekkingen die kenmerkend zijn voor alle realisten, en daarna ingaan op de specifieke theorieën van het neorealisme en het neoklassieke realisme. Voor realisten zijn staten de centrale actoren in de internationale betrekkingen. Het belangrijkste doel van staten is overleving: ze willen hun territoriale integriteit en autonomie over hun binnenlandse politiek behouden (Mearsheimer,2010). Deze staten bestaan in een systeem van anarchie. Staten zijn gesitueerd in een systeem waarbij ze zelf moeten zorgen voor hun voortbestaan. Er is geen hoger gezag of een hogere arbiter die boven de staten staat die hun overleving garandeert. Staten moeten elkaar wantrouwen, aangezien een staat nooit zeker kan zijn van de bedoelingen van andere staten. Machtsverhoudingen spelen bij realisten een grote rol. Om als staat te overleven in een systeem van anarchie zal hij moeten streven naar macht. Neorealisten zien het streven naar macht als een gevolg van de structuur van het internationale systeem. Het streven naar macht is niet het gevolg van onze menselijke natuur, maar wordt veroorzaakt door het feit dat het internationale systeem een anarchie is en er geen hogere macht is die de overleving van een staat kan garanderen. Neorealisten zien macht als middel om te overleven (Mearsheimer, 2010). De zogenaamde ‘balance of power’, oftewel het machtevenwicht, is een belangrijk begrip binnen het realisme. Zoals gezegd leven staten in een systeem van anarchie en wantrouwen staten elkaars intenties en motieven. Een staat moet zelf zorgen voor zijn voortbestaan. Het gevolg hiervan is dat staten zullen streven naar een status quo van de verdeling van de macht over staten, waarbij geen enkele staat machtig genoeg is om de overleving van één of meerdere andere staten in gevaar te brengen. Stel dat macht in getallen uit te drukken is en dat er op het moment drie grootmachten, Staat A, B en C aanwezig zijn in het internationale systeem. Staat A heeft een macht van 80 punten. Staten B en C hebben beide een macht van 40 punten. In deze situatie heeft staat A de macht om staat B of staat C te verslaan in een confrontatie en is de overleving van staten B en C in gevaar. Deze staten zullen volgens het principe van het machtsevenwicht echter een alliantie met elkaar aan gaan om de verdeling van de macht weer in evenwicht te brengen en hun eigen overleving te garanderen. 2.1 Het Neorealisme Ik zal nu verder ingaan op de specifieke theorie van het neorealisme, die vooral gebaseerd is op het werk van Kenneth Waltz (1979). Het internationale systeem bestaat volgens Waltz (1979) uit de structuur en zijn inter-acterende eenheden. De structuur van het systeem kijkt naar hoe de eenheden in een systeem tegenover elkaar geplaatst zijn. Het systeem legt staten bepaalde belemmeringen en keuzemogelijkheden op in hun gedrag. De structuur wordt volgens Waltz (1979) bepaald door de ordening, functiedifferentiatie en relatieve capaciteiten van de eenheden in het systeem. Waar de ordening binnen een staat hiërarchisch is, is de ordening van het internationale systeem anarchisch. De
6
functiedifferentiatie is ook verschillend binnen een staat en binnen het internationale systeem. Binnen een staat specialiseren actoren zich. Ieder heeft een verschillende functie. De functies van een premier, rechter en de tweede kamer zijn verschillend. Binnen het internationale systeem is er echter geen sprake van functiedifferentiatie; ‘’States are like units’’ (Waltz,1979,p.93). Alle staten hebben als doel te overleven, en alle staten zijn autonome en soevereine actoren. Het derde onderdeel van de structuur zijn de relatieve capaciteiten van de staten. Het gaat hierbij om de distributie van macht over de staten in het systeem. Hierbij kijkt Waltz (1979) alleen naar de grootmachten in het systeem. Wanneer verwacht Waltz (1979) dan verschillende uitkomsten in de internationale politiek? Neorealisten verwachten andere uitkomsten wanneer de structuur van het systeem verandert. De structuur van het systeem verandert op het moment dat er een verschuiving is van de relatieve capaciteiten van staten of wanneer de ordening van het internationale systeem verandert van een anarchisch systeem in een hiërarchisch systeem. Aangezien het niet erg aannemelijk is dat het internationale systeem in een hiërarchisch systeem verandert kijken neorealisten dus vooral naar de verschuivingen van de relatieve capaciteiten van staten. Om uitkomsten in de internationale politiek te voorspellen moet er dus gekeken worden of het systeem unipolair, bipolair of multipolair is. Sinds de jaren negentig bestaat er een unipolair systeem en hebben de Verenigde Staten een significante voorsprong wat betreft hun militaire en economische macht. Ik zal dit in hoofdstuk 4 empirisch onderbouwen. Aangezien ik het gedrag van de Verenigde Staten wil verklaren met betrekking tot de steun die ze in 2010 gaven aan een permanent lidmaatschap van India in de Veiligheidsraad, zal ik kijken wat het neorealisme op basis van deze theorie zegt over het gedrag van een unipolaire macht. Welk gedrag verwacht het neorealisme dan van een unipolaire macht? Alleen op basis van het neorealisme valt hier nog weinig over te zeggen, aangezien er binnen het neorealisme meningsverschillen bestaan over welke gevolgen de structuur van het systeem zou moeten hebben op het gedrag van staten indien deze staten rationeel handelen. Een belangrijke tweedeling binnen het realisme bestaat hierbij uit het offensieve realisme en het defensieve realisme. Volgens Mearsheimer (2010), een offensief realist, is het voor staten rationeel om zoveel mogelijk macht na te streven en moet het hun uiteindelijke doel zijn om een hegemon te worden. Een globale hegemon worden is volgens Mearsheimer echter bijna niet mogelijk. Een staat moet proberen een regionale hegemon te worden. Indien hij die status heeft bereikt moet hij met alle mogelijke middelen proberen te voorkomen dat er zich elders een regionale hegemon ontwikkelt. Volgens o.a. Waltz (1979), een defensief realist, is het echter voor een staat niet verstandig om zoveel mogelijk macht na te streven aangezien het systeem hem hiervoor uiteindelijk zal straffen. Het maximaliseren van de macht van de staat heeft als gevolg dat andere staten hun gezamenlijke gewicht in de andere schaal gooien om een hegemonie van de desbetreffende staat te voorkomen. Staten hoeven volgens het defensieve realisme niet een agressieve houding aan te nemen voor hun overleving en hoeven pas te reageren wanneer er een duidelijke externe bedreiging is (Rose, 1998). En zelfs in dat geval kunnen staten reageren op die dreiging door middel van allianties en 7
evenwichtspolitiek, en hoeft een oorlog lang niet altijd het gevolg te zijn. Layne (1993) denkt dan ook dat het niet verstandig is voor een unipolaire macht om te proberen zijn status vast te houden. Layne(1993) denkt dat de structuur andere staten dwingt om zich tot een grootmacht te ontwikkelen en de unipolaire structuur ongedaan te maken. Zowel Layne als Waltz voorspellen een snelle terugkeer naar een multipolair systeem (Mastanduno,1997). Volgens Layne (1993) zal een poging van de unipolaire macht om zijn status te behouden ineffectief zijn en de ontwikkeling naar een multipolair systeem alleen maar versnellen. Indien de unipolaire macht via dominantie en agressie het unipolaire systeem in stand probeert te houden alarmeert dit andere staten alleen maar extra dat ze zich tot grootmacht moeten ontwikkelen om hun overleving te garanderen. Een rationele unipolaire macht houdt er dus rekening mee dat hij zijn status in de nabije toekomst zal verliezen en dat hij voor zichzelf een rol moet zien te vinden in een multipolair systeem (Layne, 1993). Volgens Layne (1993) zou het voor een unipolaire macht het beste zijn om zich in andere regio’s niet te nadrukkelijk te manifesteren en vooral de regionale machtsevenwichten het werk te laten doen. De unipolaire macht zou enkel zijn gewicht in de schaal moet gooien wanneer er zich een tweede regionale hegemon dreigt te ontwikkelen. Het offensieve realisme en het defensieve realisme komen in deze casus uiteindelijk tot dezelfde verwachtingen. Beide versies voorspellen dat de unipolaire macht ten minste zal proberen om de vorming van een nieuwe regionale hegemon te voorkomen. Beide theorieën verwachten ook dat de unipolaire macht hiervoor een vorm van ‘balancing’ zal gebruiken om opkomende machten in toom te houden. Bij offensieve realisten kan de unipolaire macht daarnaast agressievere tactieken gebruiken en zal hij ‘balancing’ enkel gebruiken om een unipolaire macht te blijven. Bij defensieve realisten zal de unipolaire macht ‘balancing’ vooral gebruiken om te voorkomen dat er een nieuwe regionale hegemon ontstaat en ziet de unipolaire macht in dat het zijn huidige positie in het systeem op termijn zal verliezen. Er hoeft dus geen onderscheid te worden gemaakt binnen het neorealisme aangezien de verschillende stromingen binnen deze theorie tot dezelfde verwachtingen komen over het ‘balancing’ gedrag van een unipolaire macht. De hypothese van het neorealisme is dan als volgt: 1) Als er in een unipolair systeem nieuwe staten zich ontwikkelen tot grootmacht, en één of meerdere van deze staten een potentiële nieuwe regionale hegemon is/zijn, dan zal de unipolaire macht een vorm van ‘ balancing’ gebruiken om de vorming van een nieuwe regionale hegemon te voorkomen. 2.2 Het Neoklassieke realisme Het neorealisme gaat er vanuit dat staten zich rationeel gedragen op basis van de belemmeringen en keuzemogelijkheden die hen worden opgelegd door het internationale systeem. Het neoklassieke realisme gaat er echter vanuit dat binnenlandse factoren als interveniërende variabelen kunnen werken tussen de structuur van het internationale systeem en het gedrag van staten dat hieruit voortvloeit. Waltz (1979,p.71) onderkent dit
8
zelf ook wanneer hij over zijn eigen theorie zegt: ‘’It can tell us what pressures are exerted and what possibilities are posed by systems of different structure, but it cannot tell us just how, and how effectively, the units of a system will respond to those pressures and possibilities.’’ Hoewel aanhangers van het neoklassiek realisme onderkennen dat de structuur van het system een belangrijk effect heeft op hoe de staten zich in dat system gedragen, gaan ze er niet vanuit dat staten automatisch en consistent handelen naar die realiteit van het systeem. Volgens het neoklassiek realisme moeten we kijken naar de percepties die beleidsmakers hebben van de relatieve machtsposities van de staten in het internationale systeem en naar de binnenlandse staatstructuur om te zien hoe aansporingen en belemmeringen van het internationale systeem zich vertalen in het gedrag van staten (Rose, 1998). De eerste interveniërende variabele binnen het neoklassieke realisme is de sterkte van het overheidsapparaat van een bepaald land. Volgens neoklassieke realisten is het niet genoeg om te kijken naar de materiële en militaire bronnen van een land, aangezien de nationale leiders niet altijd in staat zijn die nationale middelen volledig in te zetten in hun veiligheidsbeleid. Ik zal deze variabele echter niet meenemen in mijn onderzoek aangezien het toekennen van steun voor een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad weinig tot geen gebruik van de nationale middelen van de Verenigde Staten vereist. De tweede interveniërende variabele die ik wel zal gebruiken is de perceptie die de beleidsmakers hebben van de relatieve machtsverhoudingen in het internationale systeem. Voor staten en beleidsmakers is het vaak moeilijk om het internationale systeem en hun plaats daarin te analyseren. Ze moeten hun analyses vaak maken op basis van onvolledige en subjectieve informatie en het internationale systeem is volgens Rose (1998,p.152) vaak ‘duister en moeilijk af te lezen’. Beleidsmakers kunnen de relatieve machtsverhoudingen verschillend en verkeerd analyseren, en dus tegenstrijdig handelen met het gedrag wat je van een rationele staat in een bepaald systeem zou verwachten. Volgens Schweller (2004) kunnen binnenlandse factoren er voor zorgen dat de opkomende macht van een andere staat niet, te weinig of te laat wordt ‘gebalanced’. Wanneer een unipolaire macht te maken krijgt met nieuwe sterk opkomende landen, hangt de reactie daarop mede af van de vraag of er een consensus bestaat over de relatieve machtsverhoudingen tussen de eigen staat en de nieuwe opkomende grootmacht(en). Wanneer de beleidsmakers van een unipolaire macht de eigen relatieve machtspositie te hoog inschatten en dat van de andere opkomende grootmachten te laag, kan dit leiden tot ‘underbalancing’ tegen een nieuwe potentiële regionale hegemon (Schweller, 2004). De perceptie die beleidsmakers hebben van de relatieve machtspositie van hun staat worden vaak gevormd door informatie en ervaringen uit het verleden. Nieuwe informatie wordt vaak geïnterpreteerd in al bestaande overtuigingen over de relatieve machtspositie van hun staat. De perceptie van de relatieve machtspositie van de staat zul dus niet snel veranderen, en wanneer zij verandert zal zij vaak achterliggen op de werkelijke verschuivingen in de relatieve machtsverhoudingen (Tessman, 2011). Een verkeerde perceptie van de relatieve machtsverhoudingen kan er dus voor
9
zorgen dat een unipolaire macht niet adequaat reageert op een structurele verandering in het internationale systeem. De hypotheses van het neoklassieke realisme zijn dan als volgt: 1) In een unipolair systeem waarin nieuwe staten zich ontwikkelen tot grootmacht, en één of meerdere van deze staten een potentiële nieuwe regionale hegemon is/zijn, zal de unipolaire macht een potentiële nieuwe regionale hegemon niet, te weinig of te laat ‘balancen’ als hij de relatieve machtsverhoudingen verkeerd inschat. 2) In een unipolair systeem waarin nieuwe staten zich ontwikkelen tot grootmacht, en één of meerdere van deze staten een potentiële nieuwe regionale hegemon is/zijn, zal de unipolaire macht een vorm van ‘balancing’ gebruiken om de vorming van een nieuwe regionale hegemon te voorkomen als hij de relatieve machtsverhoudingen correct inschat.
10
3.Methodologie en Operationalisatie In dit onderzoek zal ik gebruik maken van case studie onderzoek. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is een uitgebreide studie nodig van het gedrag van de Verenigde Staten tijdens de onderhandelingen en de percepties van de beleidsmakers in de VS over de relatieve machtsverhoudingen in het internationale systeem. Om hier een valide beeld van te krijgen is een case studie een geschikte methode. Ik maak een analyse op basis van een literatuurstudie en het gebruik van datasets. 3.1 Operationalisatie Ik zal nu de genoemde hypotheses operationaliseren. Onder een unipolair systeem versta ik een systeem waarbij één staat een significante voorsprong heeft in zijn machtsmiddelen in vergelijking met alle andere staten van het systeem. Een regionale hegemon is een staat die een significante voorsprong heeft in zijn machtsmiddelen binnen de eigen geografische regio. De macht van staten meet ik aan de hand van twee indicatoren. De eerste indicator is de ‘Composite Index of National Capability’ (CINC). Deze index kijkt naar 6 indicatoren: De omvang van de bevolking; het percentage van de bevolking dat in stedelijke gebieden woont; ijzer en staal productie; primaire energieconsumptie; militaire uitgaven en de hoeveelheid militair personeel( Correlates of War, 2012). Aangezien deze dataset vooral ‘hard power’ meet van staten zal ik als tweede indicator het Bruto Binnenlands Product (BBP) gebruiken om de economische macht van staten te meten. Hiervoor gebruik ik cijfers van de Worldbank. Omdat ik niet alleen de huidige machtsverhoudingen in kaart wil brengen maar vooral wil kijken naar de trend in de tijdsperiode van de onderhandelingen zal ik de relatieve machtsverhoudingen vanaf 1992 grafisch weergeven. Op basis van deze indicatoren is te zien dat de Verenigde Staten een unipolaire macht zijn. China is echter een nieuwe potentiële regionale hegemon in Azië die het unipolaire systeem waarschijnlijk in de nabije toekomst gaat veranderen. Hoewel India de groei in economische en militaire macht van China niet kan bijhouden, is ook India een land in opkomst dat als derde eindigt in de CINC index en ook een sterke economische groei doormaakt. Ik zal deze bevindingen in het volgende hoofdstuk empirisch onderbouwen. Ik heb op basis van deze gegevens er voor gekozen om te kijken naar de in 2010 gegeven steun van de VS aan een permanente zetel voor India , aangezien India in de verschuivende machtsverhoudingen een goede kandidaat voor de VS zou zijn om een tegenwicht te bieden tegen de opkomende macht van China. 3.2 Steun van de VS voor permanente zetel India: Indicator van‘balancing’ gedrag? Een staat vertoont ‘balancing’ gedrag wanneer hij actief een machtsevenwicht in het internationale systeem nastreeft. Dit kan doormiddel van allianties, economische of militaire steun, of andere vormen waarbij de bilaterale relaties worden verbeterd met de staat die een tegenwicht moet bieden tegen een andere grootmacht. De steun die Obama voor een permanent lidmaatschap van India gaf tijdens zijn bezoek aan India in 2010 zie ik als een
11
vorm van ‘balancing’ tegen de groeiende macht van China. Dit is om drie redenen. Ten eerste kan de steun voor een permanent lidmaatschap van India in de Veiligheidsraad de relaties tussen de Verenigde Staten en India versterken. Daarnaast geven de Verenigde Staten India hiermee een sterkere positie en meer autoriteit wat betreft internationale veiligheidskwesties. Dit kan voornamelijk belangrijk zijn in controversiële veiligheidskwesties in Azië. De drie voornaamste controversiële kwesties waar China bij betrokken is zijn het conflict over de status van Taiwan, de Zuid-Chinese zee, en het grensconflict met India. China ziet Taiwan als een afvallige provincie die rechtmatig bij China hoort. Taiwan streeft echter naar onafhankelijkheid. Sinds eind jaren negentig lopen de spanningen tussen Taiwan en China weer op, mede dankzij de militarisering van de regio. Zo heeft China het aantal raketten langs de Taiwanese zeestraat sterk verhoogd (Campbell & Mitchell, 2001). Een tweede kwestie is de Zuid-Chinese zee waar China in conflict is met o.a. Vietnam, Maleisië, Taiwan,Brunei en de Filippijnen over welke delen van deze zee wiens territoriale eigendom zijn. In de gebieden zouden grote hoeveelheden gas en olie te vinden zijn (Reuters, 2012). Met name over de Spratly eilanden is een discussie gaande en zijn er in 2011 enkele schietincidenten geweest waarbij China op Vietnamese olie - en gas inspectieboten schoot die zich dicht bij de eilandengroep bevonden (BBC,2011). Zoals op de volgende afbeelding te zien is claimt China een groot deel van dit gebied. Afbeelding 1: Conflict in de Zuid-Chinese zee
Bron: BBC (2012)
Een derde belangrijke kwestie waar China bij betrokken is betreft het grensconflict met India. In de jaren zestig brak er een oorlog uit tussen China en India over het grensdispuut waarbij China een aantal gebieden innam die daarvoor door India werden bestuurd. Tot de dag van vandaag duurt het conflict tussen de twee landen voort, waarbij zowel China als India gebieden in het grensgebied claimen die door de ander wordt bestuurd (The Economist, 2010). In Afbeelding 2 is te zien om welke gebieden het gaat. 12
Afbeelding 2: Grensconflict tussen China en India
Bron: The Economist (2010)
India en de Verenigde Staten hebben bij deze drie kwesties er beide belang bij dat China er van wordt weerhouden agressief te handelen. India kan hierbij de Verenigde Staten beter steunen in deze kwesties als permanent lid van de Veiligheidsraad en kan als permanent lid er voor zorgen dat China in deze kwesties geïsoleerder komt te staan in dit veiligheidsorgaan. Daarnaast is het steunen van een permanent lidmaatschap van India voor de VS een relatief ‘goedkope’ manier om de opkomende macht van China te ‘balancen’. De VS hoeven geen grote economische of militaire steun te verlenen terwijl de relatie tussen de VS en India sterk verbeterd kan worden en India als permanent lid een grotere machtspositie met meer autoriteit krijgt in het internationale systeem. De steun voor een permanent lidmaatschap van India in de Veiligheidsraad kan voor de Verenigde Staten dus een hulpmiddel zijn om een tegenwicht te bieden tegen de opkomende macht van China. 3.3 Gedrag van de VS in de onderhandelingen en de percepties van beleidsmakers Om het gedrag van de VS m.b.t. de onderhandelingen over hervormingen van de Veiligheidsraad in kaart te brengen zal ik vooral documentatie en literatuur over deze onderhandelingen gebruiken. Ook gebruik ik een gelekt diplomatiek document van Wikileaks. Ik zal een chronologische beschrijving geven van het gedrag van de Verenigde Staten in deze onderhandelingen. Hierbij geef ik ook een beschrijving van het algemene verloop van de onderhandelingen en ga ik kort in op India’s gedrag in deze onderhandelingen. Ik zal bij het gedrag van de VS in deze onderhandelingen kijken naar drie vragen: 1) Wat was de algemene houding van de VS wat betreft de wenselijkheid van een uitbreiding van de VN Veiligheidsraad?
13
2) Welke specifieke landen hebben de VS tijdens de onderhandelingen gesteund voor een permanente zetel in de VN Veiligheidsraad? 3) Namen de VS een leidende rol op zich tijdens de onderhandelingen en zijn de VS zelf met specifieke voorstellen gekomen? De percepties van de beleidsmakers van de VS over de relatieve machtsposities in het internationale systeem zijn moeilijker te operationaliseren. Zo onderkent ook Wohlforth (1987, p.353-354): ‘important aspects have not been addressed. One such aspect is the perception of power… In one sense, it is not surprising that this route has not been taken before: uncovering decision makers' perceptions is a difficult task.. the best one can expect from even the most extensive historical research is a general sense of contemporary views. Still, the endeavor is worthwhile.’
De percepties van beleidsmakers van de VS over de relatieve machtspositie van de eigen staat en andere staten in het systeem zal ik bepalen aan de hand van beleidsrapporten en publieke statements van beleidsmakers in de Verenigde Staten. De ‘National Security Strategy’ zal hierbij centraal staan. Dit document wordt periodiek uitgebracht en bevat het veiligheidsbeleid van de zittende President. Daarnaast gebruik ik ook andere documenten, zoals een artikel van de Secretary of State over het buitenlandsbeleid van de VS in Azië en publieke statements van belangrijke beleidsmakers in de Verenigde Staten. Hierbij zal ik de percepties van de beleidsmakers op twee momenten met elkaar vergelijken: een periode ver voordat de VS van voorkeur veranderde (2001-2006), en een periode rond het moment waarop de VS zijn steun uitspraken voor een permanent lidmaatschap van India in de Veiligheidsraad (2010-2011). Ik zal in deze documenten kijken naar antwoorden op de volgende twee vragen: 1) Zien de VS een daling van zijn eigen machtspositie ten opzichte van andere staten/ zien de VS een stijgende machtspositie van andere staten? 2)Is er een groeiende aandacht in de defensie en veiligheidsrapporten voor nieuwe opkomende staten? Hoewel volgens het realisme een nieuwe opkomende macht niet automatisch een dreiging hoeft te zijn voor de Verenigde Staten, zal de Verenigde Staten een nieuwe opkomende grootmacht wel als potentiële dreiging moeten zien. In het geval er een verschuiving plaatsvindt van de relatieve machtsverhoudingen in het systeem, zou dit dus ook zichtbaar moeten zijn in een verschuiving van de aandacht in defensie en veiligheidsrapporten naar de nieuwe opkomende grootmachten.
14
4. Empirie en Analyse 4.1 Het onderhandelingsproces bij de Verenigde Naties Ik zal eerst een beschrijving geven van het onderhandelingsproces binnen de VN over het hervormen van de VN Veiligheidsraad. De discussie binnen de VN ging van start in 1992, toen onder andere India en 35 andere landen via een resolutie het punt op de agenda van de Algemene Vergadering hadden gezet. Vlak daarna werd er een werkgroep ingesteld om de discussie verder te kunnen voeren. India, Brazilië, Japan en Duitsland vormden al snel een gezamenlijke groep waarbij deze landen elkaar steunen voor een permanent lidmaatschap. India heeft daarnaast consistent gepleit voor een uitbreiding van de Veiligheidsraad met zowel permanente zetels als niet-permanente zetels. India vind dat het recht heeft op een permanente zetel in de Veiligheidsraad: By any objective criteria, such as population, territorial size, GDP, economic potential, civilizational legacy, cultural diversity, political system and past and ongoing contributions to the activities of the UN—especially to UN peacekeeping operations—India is eminently qualified for permanent membership. (Permanent
Mission of India to the United Nations, 2012) Volgens gelekte Amerikaanse diplomatieke documenten blijkt India een agressieve onderhandelingstactiek te hebben gebruikt en was het weinig bereid tot concessies. Tijdens onderhandelingen in 2008, toen veel landen naar een consensus wilden toewerken waarbij er wel permanente zetels bijkwamen maar zonder veto-recht, noemde de ambassadeur van India deze concessie ‘a swan song of a declining organization’ (Real Time News, 2011b). De Afrikaanse Unie wil echter dat ook haar continent permanent vertegenwoordigd is binnen de Veiligheidsraad en heeft daarom gepleit voor een permanent lidmaatschap van twee Afrikaanse landen. Ze zijn er tot nu toe echter niet uitgekomen welke twee Afrikaanse landen hiervoor in aanmerking zouden moeten komen. Daarnaast bestaat er nog een derde groepering, ‘the Coffee Club’, die tegen de uitbreiding van het aantal permanente zetels is en liever een hervorming ziet waarbij het aantal niet permanente zetels fors wordt uitgebreid. Deze groepering bestaat vooral uit kleinere en middelgrote machten( Freiesleben, 2008). De Verenigde Staten hebben zich in het debat voornamelijk afzijdig gehouden. Zoals in de inleiding vermeld had President Clinton (1993-2001) de voorkeur voor een permanent lidmaatschap voor Japan en Duitsland. George W. Bush (2001-2009) trok die steun voor Duitsland in en steunde enkel Japan (Freiesleben,2008). President Obama kwam in November 2010 met de voorkeur voor zowel Japan als India als nieuwe permanente leden van de Veiligheidsraad. De VS namen verder zelf weinig initiatief in de onderhandelingen en ze bleven in hun statements vaak in algemene bewoordingen hangen zonder zich aan voorstellen te verbinden (McDonald & Patrick,2010). De VS zelf zijn geen enkele keer met een eigen voorstel gekomen hoe een hervorming van de Veiligheidsraad er precies uit zou moeten zien. Daarnaast wilden de VS tijdens het presidentschap van Bush eerst veranderingen in budgettaire zaken en het management van de VN zien voordat er serieus 15
gesproken kon worden over een hervorming van de Veiligheidsraad. De ambassadeur van de VS bij de VN tijdens het presidentschap van Bush, Zalmay Khalilzad, maakte in 2008 via een diplomatiek bericht aan Washington duidelijk dat hij een uitbreiding van de Veiligheidsraad helemaal niet zag zitten: “We believe expansion of the Council, along the lines of the models currently discussed, will dilute U.S. influence in the body. Addition of new permanent members with veto rights would increase the risk to U.S. interests from Council expansion exponentially’’ (Real Time News, 2011a). Khalilzad was in 2008 dan ook bang dat er een formele stemming op komst was waarover de VS zich zouden moeten uitspreken: ‘’..a serious debate has begun on Council expansion. We are closer than we have been in several decades to the prospect that a formal proposal for expansion could be put to a vote... Therefore, we believe it is time to seriously consider our response” (Real Time News, 2011a). Dat de VS zich in 2008 nog serieus moesten beraden op een reactie op een eventueel voorstel voor de uitbreiding van Veiligheidsraad, geeft in ieder geval aan dat de VS geen leidende of actieve rol hadden in de onderhandelingen. Hoewel President Obama dus een stap zette door zijn steun uit te spreken voor een permanent lidmaatschap van India, lijken de Verenigde Staten onder zijn presidentschap nog steeds geen actieve houding te hebben aangenomen om een uitbreiding van de Veiligheidsraad te verwezenlijken. In het algemeen steunt Obama hervormingen van internationale instituties: ‘International institutions must more effectively represent the world of the 21st century, with a broader voice—and greater responsibilities—for emerging powers, and they must be modernized to more effectively generate results on issues of global interest’ (National Security Strategy, 2010). Daarnaast stelt de regering van Obama niet meer de voorwaarde dat er eerst op andere VN hervormingen voortgang moet worden geboekt voordat er gesproken kan worden over een uitbreiding van de Veiligheidsraad. Ook gaf de ambassadeur van de VS bij de VN, Susan Rice, aan dat alleen landen die significant bijdragen aan de internationale vrede en veiligheid kandidaat kunnen zijn voor een permanente zetel in de Veiligheidsraad (Rice,2009).Dat de Verenigde Staten zich echter, na het uitspreken van de steun voor een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad, nog steeds niet wilden binden aan concrete voorstellen blijkt uit het dagelijkse vraagmoment voor journalisten aan de persvoorlichter van The State Department op 11 November 2010. Hierin wordt gevraagd aan de persvoorlichter of de VS alleen Japan en India zullen steunen voor een permanente zetel in de Veiligheidsraad. De persvoorlichter geeft aan dat er wellicht nog andere kandidaten mogelijk zijn, waaronder Duitsland. De VS hebben volgens de persvoorlichter echter nog niet besloten hoeveel permanente zetels er bij zouden mogen komen en welke landen hiervoor precies in aanmerking komen.1 Vanaf het moment dat de ‘Open Ended Working Group on Security Council Reform’ in 1993 is ingesteld zijn er diverse voorstellen gedaan die voornamelijk werden ingediend door één van de drie groeperingen: de G4, de ‘Coffee Club’, of de Afrikaanse Unie. Over geen van deze voorstellen is echter een consensus ontstaan. Belangrijkste discussiepunten waren het aantal nieuwe zetels, de verdeling tussen permanente en niet-permanente zetels, welke 1
Appendix 1: Vraag gesprek met persvoorlichter State Department
16
specifieke landen in aanmerking komen voor een permanente zetel, en het wel of niet toekennen van een veto recht aan nieuwe permanente leden (Freiesleben, 2008). Een uitgebreide beschrijving van deze voorstellen is hier overbodig, aangezien de VS bij de posities bleven zoals reeds beschreven en India in al die voorstellen consistent bleef pleiten voor een permanent lidmaatschap van de G4 landen. 4.2 Neorealisme en de veranderende machtsverhoudingen in het systeem Om de hypotheses van het neorealisme en het neoklassieke realisme te testen is het belangrijk te kijken naar de relatieve machtsposities van de staten en de veranderingen die hierin plaatsvinden. Zoals gezegd gebruik ik hiervoor de ‘Composite Index of National Capability’(CINC) en het BBP van de staten. De data van de landen die van belang zijn voor dit onderzoek heb ik in een grafiek geplaatst. China is van belang omdat het de potentie heeft om een nieuwe regionale hegemon te worden en omdat China het unipolaire karakter van het systeem kan veranderen. India is van belang omdat dit land een kandidaat kan zijn voor de VS om gezamenlijk de opkomende macht van China te ‘balancen’. Rusland heb ik toegevoegd om aan te tonen dat begin jaren negentig het bipolaire systeem van de Koude Oorlog inderdaad ten einde was en dat de Verenigde Staten als enige grootmacht over bleven. In Tabel 1 zijn de scores van China, de VS, India en Rusland in een grafiek verwerkt voor de periode 1992-2007. In Tabel 2 zijn de BBP’s van dezelfde landen ook in een grafiek verwerkt voor de periode 1992-2010. Tabel 1: Composite Index of National Capability 0,25 0,2 China
0,15
United States 0,1
India Russia
0,05
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
0
17
Tabel 2: Bruto Binnenlands Product 1,6E+13 1,4E+13 1,2E+13 1E+13
United States
8E+12
China
6E+12
India
4E+12
Russia
2E+12 0
Uit de CINC dataset blijkt het sterkst dat de Verenigde Staten al vanaf de jaren negentig zijn relatieve macht ten opzichte van met name China aan het verliezen is. Wanneer we alleen deze index als indicator zouden gebruiken dan zou China in 1996 de Verenigde Staten al voorbij zijn gestreefd. De tweede indicator, het BBP van staten, zorgt hierbij voor een wat genuanceerder en ook wat realistischer beeld over de relatieve machtsverhoudingen. Hier zien we dat de Verenigde Staten nog steeds een grote voorsprong hebben wat betreft zijn economische macht ten opzichte van andere landen. Je kunt in Tabel 2 echter ook zien dat vooral in de laatste jaren het verschil tussen met name China en de VS kleiner aan het worden is. Bij India is vanaf het begin van de 21e eeuw ook duidelijk een sterke groei in het BBP te zien, hoewel die groei de vooruitgang van China niet kan bijhouden. Hoewel beide indicatoren niet eenduidig zijn wat betreft de relatieve machtsverhoudingen, geven beide indicatoren toch duidelijk dezelfde trend aan. Uit deze data komt naar voren dat door met name China de unipolariteit van het systeem in de nabije toekomst waarschijnlijk zal verdwijnen. De Verenigde Staten zitten dus in een situatie waarin hun superieure machtspositie in de nabije toekomst wordt aangetast door China. Volgens het neorealisme zullen de VS dus op een bepaald moment de groeiende macht van China moeten proberen in te dammen door middel van ‘balancing’, om te voorkomen dat China een regionale hegemon in Azië kan worden. India is dan een logische kandidaat om dat tegengewicht te bieden in Azië. India maakt een sterke economische groei door en eindigt in de CINC dataset als derde. Op grond van het neorealisme zouden we dus verwachten dat op basis van de CINC index de VS al vanaf 1996 de opkomende macht van China zou moeten ‘balancen’ met behulp van India. Op basis van het BBP zouden de VS volgens het neorealisme zeker in de nabije toekomst ‘balancing’ gedrag moeten laten zien. Op basis van deze twee indicatoren is dus moeilijk vast te stellen op welk moment precies het ‘balancing’ gedrag van de VS zou moeten starten. De casus van de VN Veiligheidsraad lost dit probleem echter op. Aangezien het hervormen van de Veiligheidsraad een moeilijk proces is, waarbij de kans dat de samenstelling van de hervormde Veiligheidsraad voor geruime tijd in de toekomst in die vorm zal blijven bestaan 18
groot is, is het waarschijnlijk dat de staten in de onderhandelingen toekomstgericht zullen denken. De Verenigde Staten zullen dus rekening houden met de toekomstige machtspositie van China en de noodzaak om die toegenomen macht van China in de toekomst te ‘balancen’. Volgens het neorealisme zou je dus verwachten dat de Verenigde Staten met een oog op de toekomst al vanaf het begin van de onderhandelingen over hervormingen van de Veiligheidsraad ‘balancing’ gedrag zouden vertonen door een permanent lidmaatschap van India te steunen. Zoals al eerder vermeld is dit niet het geval geweest. Clinton was voorstander van een permanent lidmaatschap voor Japan en Duitsland, terwijl Bush die steun voor Duitsland weer introk (Freiesleben,2008). Pas in november 2010 steunde de Verenigde Staten, met Obama als president, de aspiraties van India voor een permanent lidmaatschap van de Veiligheidsraad. Het neorealisme kan dus moeilijk verklaren waarom de VS pas zo laat in de onderhandelingen hun steun hebben uitgesproken voor een permanente zetel voor India. Wellicht hebben de percepties van de Amerikaanse beleidsmakers over de relatieve machtsposities in het internationale systeem hierbij een rol gespeeld en geeft het neoklassieke realisme een verklaring voor de late timing. 4.3 Neoklassiek realisme en de percepties van beleidsmakers Ik zal eerst de tweede hypothese van het neoklassieke realisme testen. Op het moment dat de VS ‘balancing’ gedrag ging vertonen in de vorm van het steunen van India in zijn aspiraties voor een permanent lidmaatschap, zou dit het gevolg moeten zijn van de opkomst van een nieuwe potentiële regionale hegemon, China, en zou deze ontwikkeling ook in de percepties van de beleidsmakers moeten bestaan. We hebben al beargumenteerd dat de eerste onafhankelijke variabele, namelijk de opkomst van een nieuwe potentiële regionale hegemon in de vorm van China, aanwezig is. Om te kijken of deze ontwikkeling ook volgens de percepties van de beleidsmakers plaatsvindt op het moment dat de VS hun steun aan India uitspraken zal ik kijken naar de National Security Strategy, publieke statements en een artikel van Secretary of State Hillary Clinton in het tijdschrift Foreign Policy, waarbij al deze bronnen dateren rond dezelfde periode (2010-2011). Het moment dat President Obama zijn steun uitsprak was tijdens een toespraak in India voor het parlement in november 2010. Op basis van deze bronnen blijkt de regering Obama zich in 2010 wel degelijk bewust te zijn geweest van de verschuivende machtsverhoudingen in het internationale systeem. Voor de regering Obama was de groei van bepaalde Aziatische landen een belangrijk thema in het buitenlandsbeleid: ‘’ Harnessing Asia's growth and dynamism is central to American economic and strategic interests and a key priority for President Obama.’’ (Clinton, 2011). In een artikel van Secretary of State Hillary Clinton in het tijdschrift Foreign Policy over het Amerikaanse beleid in Azië besteedt ze met name veel aandacht aan de opkomst van China als opkomende grootmacht en de gevolgen die deze ontwikkeling heeft op de relatie tussen de VS en China: ‘China represents one of the most challenging and consequential bilateral relationships the United States has ever had to manage. This calls for careful, steady, dynamic stewardship. An approach to China on our part that is grounded in reality,
19
focused on results, and true to our principles and interests. We all know that fears and misperceptions linger on both sides of the Pacific. Some in our country see China's progress as a threat to the United States; some in China worry that America seeks to constrain China's growth. We reject both those views’ (Clinton,2011).
Even later spreekt Clinton echter wel haar bezorgdheid uit over het gebrek aan transparantie van China wat betreft zijn militaire uitgaven, de modernisering en uitbreiding van zijn militaire strijdkrachten, en China’s intenties en bedoelingen, wat aangeeft dat de beleidsmakers in de VS China wellicht wel als potentiële dreiging zagen in 2010. Ook in de ‘National Security Strategy’ (2010) komt de alertheid van de VS over China’s militaire opkomst naar voren: ‘We will monitor China’s military modernization program and prepare accordingly to ensure that U.S. interests and allies, regionally and globally, are not negatively affected.’ Clinton geeft ook aan dat de snel veranderende regio en de opkomst van bepaalde Aziatische landen een sterkere militaire aanwezigheid van de VS verlangen (Clinton,2011). Ook in India zien de Verenigde Staten rond de periode 2010-2011 een nieuwe grootmacht die in de toekomst waarschijnlijk een grotere rol gaat spelen in de wereld: ‘Among key emerging powers with which we will work closely are India and Indonesia….Together, India and Indonesia already account for almost a quarter of the world's population. They are key drivers of the global economy, important partners for the United States, and increasingly central contributors to peace and security in the region. And their importance is likely to grow in the years ahead.’
(Clinton, 2011).
Zien de beleidsmakers in de VS met deze ontwikkelingen ook automatisch een daling van hun eigen machtspositie in het internationale systeem? Uit de bestudeerde documenten blijkt dit niet het geval te zijn. Ondanks dat er ook in de percepties van de beleidsmakers in de VS een versterking van de machtspositie van met name China plaatsvindt, heeft dit in hun percepties geen effect op de superieure machtspositie van de VS zelf. Zo zegt Clinton (2011) hierover: ‘’ Now, I'm well aware that there are those who question our staying power around the world. We've heard this talk before….. I hear everywhere I go that the world still looks to the United States for leadership. Our military is by far the strongest, and our economy is by far the largest in the world…...So there should be no doubt that America has the capacity to secure and sustain our global leadership in this century as we did in the last.’’
Op basis van de bestudeerde literatuur blijkt dat de verschuivingen van de relatieve machtsverhoudingen die in de CINC index en het BBP zichtbaar zijn ook grotendeels erkend worden in de percepties van de beleidsmakers van de Verenigde Staten rond het moment dat de VS hun steun uitspraken voor een permanent lidmaatschap van India in de Veiligheidsraad. De regering Obama was zich bewust van de sterke opkomst van China en de rol die India als eveneens opkomende grootmacht kon spelen als strategische partner van de VS om de stabiliteit in Azië te behouden. De tweede hypothese van het neoklassieke realisme blijkt dus te kloppen. Op het moment dat de steun aan India voor een permanente zetel in de Veiligheidsraad werd gegeven, was een nieuwe potentiële hegemon aanwezig in
20
de vorm van China en was deze ontwikkeling ook erkend in de percepties van de beleidsmakers op dat moment. Aangezien de VS onder het presidentschap van Bush (2001-2009) een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad nog niet steunden, terwijl er al wel sprake was van een nieuwe potentiële regionale hegemon, zou het neoklassieke realisme verwachten dat de beleidsmakers in die tijd de relatieve machtsposities verkeerd hebben ingeschat. Ik test hierbij dus de eerste hypothese van het neoklassieke realisme. Op basis van de literatuurstudie van beleidsdocumenten van de regering Bush blijkt dat de beleidsmakers in die tijd de perceptie hadden dat de Verenigde Staten nog steeds een leiderschapspositie in de wereld hadden, ze superieur waren in militaire en economische macht, en dat deze machtspositie in de toekomst niet ging veranderen. Volgens de regering Bush hebben de Verenigde Staten een ongeëvenaarde militaire kracht met ongekende economische en politieke invloed in de wereld. De regering Bush was zich echter wel bewust van de opkomst van nieuwe grootmachten in Azië: ‘’ We are attentive to the possible renewal of old patterns of great power competition. Several potential great powers are now in the midst of internal transition—most importantly Russia, India, and China.’’(National Security Strategy,2002). Bush spreekt in de National Security Strategy( 2002) ook zijn bezorgdheid uit over de groei van de Chinese militaire macht en over de eventuele destabiliserende gevolgen deze ontwikkeling zou kunnen hebben voor Azië: ‘’ In pursuing advanced military capabilities that can threaten its neighbors in the Asia-Pacific region, China is following an outdated path that, in the end, will hamper its own pursuit of national greatness.’’. Paul Wolfowitz, de Deputy Sectretary of Defence in de periode 2001-2005, was zich zeer bewust van de opkomende macht van China: "I think the right way to think about China is that it's a country that is almost certain to become a superpower in the next half-century, and maybe in the next quarter-century, and that's pretty fast by historical standards." (Newsmax, 2001). Hoewel de beleidsmakers in de regering Bush dus bezorgd zijn over de opkomende macht van China, denken ze niet dat dit de unipolaire macht van de VS in de toekomst zal aantasten: ‘’ Our forces will be strong enough to dissuade potential adversaries from pursuing a military build-up in hopes of surpassing, or equaling, the power of the United States.’’ (National Security Strategy,2002). In de ‘National Security Strategy’ van 2006 streeft de regering Bush in zijn relatie met China naar een strategie van ‘cooperation and hedging’. Hoewel zij de economische groei van China verwelkomen, zullen de VS wantrouwend blijven kijken naar eventuele andere intenties en doeleinden en naar de groeiende militaire macht van China. India werd door de regering Bush ook gezien als een opkomende macht en de Verenigde Staten hadden al in 2002 als doel de banden tussen India en de Verenigde Staten te vergroten: The Administration sees India’s potential to become one of the great democratic powers of the twentyfirst century and has worked hard to transform our relationship accordingly…. we share an interest in fighting terrorism and in creating a strategically stable Asia (National Security Strategy, 2002). De regering Bush zag India dus al als een strategische partner om een stabiele balans in Azië te behouden.
21
Concluderend zagen de beleidsmakers in de regering Bush wel degelijk dezelfde trend als die we in de CINC index en het BBP van staten hebben gezien. De regering Bush onderkende de opkomende macht van China en de potentie die China heeft om een regionale hegemon in Azië te worden wel degelijk. De eigen huidige en toekomstige machtspositie wordt echter in de percepties van de beleidsmakers tijdens de regering Bush wel hoger ingeschat dan de machtspositie die de CINC index en het BBP van staten aan de Verenigde Staten toekennen. Bij de regering Obama zien we eigenlijk dezelfde percepties van de beleidsmakers wat betreft de veranderende relatieve machtsverhoudingen in het internationale systeem. Ook de beleidsmakers in de regering Obama onderkenden de groeiende macht van China maar zagen China niet als een gevaar voor hun eigen superieure machtspositie. Aangezien de percepties van de beleidsmakers van de VS dus constant bleven terwijl de voorkeur voor het toekennen van een permanent lidmaatschap aan India in november 2010 wel veranderde, kan ook het neoklassiek realisme geen verklaring bieden voor de in 2010 gegeven steun van de VS aan een permanent lidmaatschap van India in de Veiligheidsraad. De opkomst van China en zijn potentie om een regionale hegemon te worden werd al veel eerder dan november 2010 erkend door de beleidsmakers in de VS. De VS zouden dus ook volgens het neoklassiek realisme al veel eerder met de steun voor een permanent lidmaatschap aan India moeten zijn gekomen. Hoewel het neorealisme en het neoklassiek realisme een goede verklaring kunnen geven waarom de Verenigde Staten een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad zouden steunen, kunnen beide theorieën geen verklaring geven voor de late timing van deze steun. 4.4 Andere mogelijke verklaringen Het neorealisme en het neoklassiek realisme hebben dus geen verklaring kunnen bieden voor de in 2010 gegeven steun van de VS aan een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad. Er is echter nog een andere mogelijke verklaring. Het kan zijn dat de in 2010 gegeven steun wordt verklaard door de toename van het percentage resoluties in de Algemene Vergadering waarbij de VS en India hetzelfde stemden, en dat de Verenigde Staten hierdoor inschatten dat India, van de aspiranten die in aanmerking komen voor een permanent lidmaatschap, de beste optie is om de belangen van de Verenigde Staten veilig te stellen. Deze verklaring blijkt echter niet te kloppen als we kijken naar het percentage van de resoluties in de Algemene Vergadering waarbij de VS en India hetzelfde stemden. Wanneer we kijken naar Tabel 3 zien we dat India maar met een zeer laag percentage van de resoluties hetzelfde stemt als de VS, met een gemiddelde dat rond de 20 % ligt voor de periode 1997-2008 (McDonald & Patrick, 2010). Er is ook geen sprake van een toename in het percentage van de resoluties waarbij de VS en India hetzelfde stemden. Op basis van Tabel 3 zou je eerder verwachten dat de VS een permanente zetel voor Duitsland en Japan zouden steunen aangezien deze landen het vaakst meestemmen met de Verenigde Staten bij resoluties in de Algemene Vergadering van de VN.
22
Tabel 3: Percentage stemmingsoverlap met de VS van totaal resoluties Algemene Vergadering
Bron: (McDonald & Patrick, 2010)
Ook de ambassadeur van de VS bij de Verenigde Naties tijdens het presidentschap van Bush, Zalmay Khalilzad, kwam in 2008 tot een soortgelijke conclusie: “However, on the most important issues of the day -- sanctions, human rights, the Middle East, etc. -- Brazil, India, and most African states are currently far less sympathetic to our views than our European allies” (Real Time News, 2011). Op basis van Tabel 3 zou je überhaupt niet verwachten dat de VS een permanente zetel van India in de Veiligheidsraad zouden steunen op welk moment dan ook, aangezien India constant door de jaren heen maar bij een zeer laag percentage van de resoluties in de Algemene Vergadering hetzelfde stemde als de VS. Daarnaast heeft de regering Obama verklaard dat kandidaten voor een permanent lidmaatschap verantwoordelijkheid moeten laten zien en een belangrijke bijdrage moeten leveren aan de internationale vrede en veiligheid. India droeg in de periode 2008-2009 echter maar 0,450% bij aan het algemene budget van de VN, een percentage dat ver onder het percentage ligt van de tien landen die het meest bijdragen aan het algemene budget (McDonald & Patrick, 2010). Bij het budget voor vredesmissies is de bijdrage van India aan het budget nog lager: 0,09% (McDonald & Patrick,2010). India is echter wel één van de grootste leveranciers van VN troepen. In 2009 leverde India 8759 troepen en stond daarmee op de derde plaats (McDonald & Patrick, 2010). Deze grote bijdrage van troepen die India aan de VN levert kan dus een reden zijn geweest voor de steun van de VS voor een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad. Dat het de enige of belangrijkste reden is geweest voor de VS om een permanent lidmaatschap van India te steunen lijkt mij echter onwaarschijnlijk. Wanneer de VS een kosten-batenanalyse zou maken van een permanent lidmaatschap van India in de Veiligheidsraad zijn er natuurlijk veel meer zaken te bedenken dan de troepenbijdrage van India die de belangen van de VS kunnen behartigen/schaden.
23
5. Conclusie 5.1 Het realisme als verklaring: Problemen met de timing Ik heb in dit onderzoek een verklaring proberen te vinden voor de in 2010 gegeven steun van de VS aan een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad. Aangezien de VN Veiligheidsraad over één van de belangrijkste belangen gaat van staten, namelijk veiligheid, heb ik twee benaderingen uit het realisme gekozen om de in 2010 gegeven steun van de VS te verklaren. Het realisme gaat er namelijk vanuit dat het gedrag van staten voornamelijk voortkomt uit de motivatie van staten om hun veiligheid zo veel mogelijk te vergroten. Op basis van de CINC dataset en het BBP heb ik vastgesteld dat de VS een unipolaire macht zijn maar dat China zich tegelijkertijd ontwikkelt tot een potentiële nieuwe regionale hegemon in Azië. Het neorealisme zou verwachten dat de VS in deze situatie de opkomende macht van China zou ‘balancen’. Op basis van de CINC index en het BBP zou India, die in de CINC index als derde eindigt en een sterke economische groei doormaakt, een goede kandidaat zijn voor de VS om een tegenwicht te bieden tegen de opkomende macht van China. Verder heb ik beargumenteerd dat hierdoor de steun die de VS in november 2010 gaven voor een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad gezien kan worden als een vorm van ‘balancing’ gedrag. De relaties tussen de VS en India zouden met deze steun sterk kunnen worden verbeterd. Daarnaast heeft India als permanent lid van de Veiligheidsraad meer macht en autoriteit in internationale veiligheidskwesties, wat van belang kan zijn bij eventuele conflicten in Azië waarbij China betrokken is. En een derde belangrijke reden is dat de VS voor deze vorm van ‘balancing’ weinig tot geen militaire of economische middelen hoeft in te zetten en dat het dus een relatief goedkope manier is om India meer macht en autoriteit te geven om een tegenwicht te bieden tegen de groeiende macht van China. Aangezien de potentie van China om in de nabije toekomst een nieuwe regionale hegemon te worden al veel eerder zichtbaar was dan het moment waarop de steun van de VS voor een permanente zetel voor India werd gegeven, kan het neorealisme echter geen verklaring bieden voor het moment waarop de steun aan een permanente zetel voor India gegeven werd. Volgens het neorealisme hadden de VS dan ook al veel eerder in de onderhandelingen met deze steun moeten komen. De tweede theorie die ik in dit onderzoek heb getest is die van het neoklassiek realisme. Ik heb op basis van deze theorie beargumenteerd dat de percepties van de beleidsmakers in de VS een verklaring zouden kunnen bieden voor het late tijdstip waarop de Verenigde Staten met hun steun kwamen. Als de beleidsmakers in de Verenigde Staten de opkomende macht van China te laag hebben ingeschat, kan dit hebben geleidt tot ‘underbalancing’ waardoor de steun voor een permanente zetel van India in de Veiligheidsraad niet tot stand kwam. Uit de bestudeerde documenten en publieke statements blijkt echter dat de toegenomen macht van China, en de noodzaak om die toegenomen macht te ‘balancen’ om de totstandkoming van een nieuwe regionale hegemon te voorkomen, al tijdens het presidentschap van George W. Bush (2001-2009) in de percepties van de beleidsmakers erkend was. De percepties van de beleidsmakers tijdens het presidentschap van Obama, die de steun voor een permanente zetel voor India in 2010 gaf, en de percepties van de beleidsmakers onder het presidentschap van Bush over de relatieve machtsverhoudingen blijken bijna identiek te zijn geweest. Ook het neoklassiek realisme heeft dus geen verklaring kunnen bieden voor de timing waarop de steun voor een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad gegeven werd. Beide theorieën kunnen wellicht verklaren waarom ze met de steun kwamen voor een
24
permanente zetel van India, maar de twee theorieën hebben beide moeite met het verklaren van de late timing waarop deze steun werd gegeven. Wat kan er gezegd worden over de verwachtingen van het neorealisme en het neoklassiek realisme wat betreft het gedrag van een unipolaire macht die te maken krijgt met een potentiële nieuwe regionale hegemon? Uit het onderzoek is gebleken dat ‘balancing’ gedrag tegen deze potentiële regionale hegemon door de unipolaire macht niet automatisch plaatsvindt, ook niet wanneer de verschuivingen van de relatieve machtsverhoudingen bekend zijn bij de beleidsmakers van de unipolaire macht. Wanneer de VS werkelijk samen met India een tegenwicht had willen creëren tegen de opkomende macht van China vanaf het moment dat de verschuivingen in de relatieve machtsverhoudingen bekend en erkend waren, had de steun voor een permanente zetel voor India in de Veiligheidsraad veel eerder tot stand moeten komen. 5.2 Andere mogelijke verklaringen en zwaktes van het onderzoek In hoofdstuk 4 heb ik tenslotte nog een derde mogelijke verklaring onderzocht. Namelijk dat de in 2010 gegeven steun wordt verklaard door de toename van het percentage resoluties in de Algemene Vergadering waarbij de VS en India hetzelfde stemden, en dat de Verenigde Staten hierdoor inschatten dat India, van de aspiranten die in aanmerking komen voor een permanent lidmaatschap, de beste optie is om de belangen van de Verenigde Staten veilig te stellen. Bij toetsing blijkt echter dat de VS en India maar op een zeer laag percentage (rond de 20%) van de resoluties in de Algemene Vergadering hetzelfde te stemmen. De hoge bijdrage van India aan het leveren van VN troepen kan echter wel een reden zijn geweest voor de VS om India te steunen voor een permanente zetel in de Veiligheidsraad. Dat het de enige of belangrijkste reden is geweest lijkt echter onwaarschijnlijk. De belangrijkste vraag voor de VS is in hoeverre India in de toekomst de belangen van de VS in de Veiligheidsraad zou behartigen, en een grote bijdrage van troepen aan de VN is daar niet een automatische indicatie van. Een zwakte van dit onderzoek is dat we de reden voor de Verenigde Staten om in 2010 van voorkeur te veranderen wat betreft het toekennen van een permanente zetel aan India pas met zekerheid kunnen achterhalen wanneer de archieven van de regering Bush en de regering van Obama openbaar worden. De verschuivingen in de relatieve machtsverhoudingen zijn natuurlijk een belangrijke aanwijzing dat de steun van de VS voor een permanente zetel van India gezien kan worden als een vorm van ‘balancing’ tegen de groeiende macht van China. Of dit ook de werkelijke reden is geweest moet uiteindelijk blijken uit archiefmateriaal van de regering Obama. Publieke statements kunnen hierbij ook inzicht geven in de motivatie achter de steun van de VS, maar deze statements hoeven natuurlijk niet de werkelijke motivatie te weerspiegelen. Zo geven gelekte diplomatieke documenten van Wikileaks aan dat de VS in 2008 een uitbreiding van de Veiligheidsraad helemaal niet zagen zitten, in tegenstelling tot wat ze in publieke statements verkondigden (Real Time News, 2011a). Uit documenten en publieke statements blijkt echter wel dat de beleidsmakers in de VS zich bewust waren van de opkomende macht van China en de noodzaak om daartegen een tegenwicht te bieden. Ook zien ze India daarbij als een belangrijke partner om ‘a strategically stable Asia’ te creëren. (National Security Strategy, 2002). Of deze constatering ook de reden is geweest in 2010 om een permanente zetel van India te steunen kan zonder archief materiaal niet direct worden aangetoond. Alleen archief materiaal kan dus definitief uitsluitsel brengen.
25
5.3 Een constructivistische verklaring Een constructivistische invalshoek kan wellicht een verklaring bieden voor de late timing van deze steun van de VS. Ik zal deze mogelijke verklaring hier enkel kort behandelen als suggestie voor nieuw onderzoek. Waar de internationale betrekkingen volgens het realisme worden vormgegeven door objectieve wetten, zijn de internationale betrekkingen volgens het constructivisme sociaal geconstrueerd: Het wordt bepaald door ‘human acts of creation which happen in a cultural, historical, and political context of meaning’ (Fierke, 2010). Wendt (1999) beargumenteert dat de anarchie van het internationale systeem drie mogelijke structuren tot gevolg kan hebben, gebaseerd op wat voor rol staten elkaar geven: vriend, rivaal of vijand. De terroristische aanslagen op 9 september 2001 hebben natuurlijk een grote invloed gehad op het buitenlandsbeleid van de Verenigde Staten. Dat de Verenigde Staten het terrorisme als grote vijand en belangrijkste veiligheidsdreiging zagen blijkt uit de National Security Strategy van 2002, waarin de strijd tegen het terrorisme een dominante rol inneemt: ‘The United States of America is fighting a war against terrorists of global reach. The enemy is not a single political regime or person or religion or ideology. The enemy is terrorism— premeditated, politically motivated violence perpetrated against innocents.’
President Bush (Joint Session of Congress, 2001) leek de internationale relaties met andere staten op te delen in een dichotomie: ‘We will pursue nations that provide aid or safe haven to terrorism. Every nation, in every region, now has a decision to make. Either you are with us, or you are with the terrorists. From this day forward, any nation that continues to harbor or support terrorism will be regarded by the United States as a hostile regime.’
Uit de National Security Strategy van 2002 komt duidelijk een beeld naar voren van een strijd tussen het democratische en liberale ‘ons’ en een terroristische vijand. Bij de regering Bush lijken twee van de drie genoemde rollen van Wendt (1999) dus dominant: Wanneer een andere staat de VS steunt in zijn strijd tegen het terrorisme kan hij beschouwd worden als een vriend, de landen die het terrorisme niet bestrijden en/of ondersteunen worden echter beschouwd als vijandig. Het zou kunnen dat de regering van President Bush (2001-2009) de belangen van de VS in de onderhandelingen over een hervorming van de Veiligheidsraad hebben ‘geframed’ in deze tweestrijd, en dat de VS bij het steunen van de aspiraties van kandidaten voor een permanent lidmaatschap hebben gekeken naar de vraag in hoeverre deze landen de VS ondersteunden in hun ‘War on Terror’. Dit kan betekenen dat de regering van Bush vond dat India te weinig deed aan terrorismebestrijding en dat de VS daardoor niet bereid waren een permanente zetel van India in de Veiligheidsraad te steunen. De regering van Obama, die een permanent lidmaatschap van India wel steunt, lijkt de dichotomie van Bush niet te hanteren maar alle drie de rollen toe te passen. Obama ziet landen die terrorisme ondersteunen nog steeds als vijand, en ziet bondgenoten in de strijd tegen het terrorisme nog steeds als vriend. Daarnaast lijkt Obama bepaalde landen eerder als rivaal ziet dan als vriend of vijand. China is hiervan een voorbeeld. Hoewel zij China niet als vijandig ziet of het bestaansrecht van China ontkent, kijkt de regering van Obama wel wantrouwig naar de militaire opbouw van China. Het zou kunnen zijn dat Obama de relaties met Aziatische landen hierdoor meer in geopolitieke zin is gaan bekijken in plaats van de 26
tweedeling die Bush maakte in relatie tot de ‘War on terror’. Zo vermeldt Clinton (2001, p.56) in haar artikel in Foreign Policy: ‘The future of geopolitics will be decided in Asia, not in Afghanistan or Iraq, and the United States should be right at the center of the action’. Hierdoor kunnen de VS de relatie met India ook anders zijn gaan beoordelen, van één waarbij er gekeken wordt in hoeverre India bijdraagt aan de strijd tegen het terrorisme naar één waarbij er gekeken wordt in hoeverre India kan helpen bij het bieden van een tegenwicht tegen de rivaal China. Of een constructivistische invalshoek inderdaad een verklaring kan bieden voor de in 2010 gegeven steun van de VS aan een permanent lidmaatschap voor India in de Veiligheidsraad moet uit verder onderzoek blijken. Voor nu kan er geconcludeerd worden dat het neorealisme en het neoklassiek realisme hiervoor geen goede verklaring kunnen geven en dat zij dus geen bevredigend antwoord hebben kunnen geven op de onderzoeksvraag.
27
6. Literatuurlijst - BBC (2011). South China Sea: Vietnamese hold Anti-Chinese Protest. 28 April 2012, http://www.bbc.co.uk/news/world-asia-pacific-13661779. - BBC (2012). Q&A: South China Sea Dispute. 20 Mei 2012, http://www.bbc.co.uk/news/world-
asia-pacific-13748349. - BRICS countries (2011). BRICS summit 2011 declaration. 21 Maart 2012, http://www.pravasitoday.com/wp-content/uploads/2011/04/BRICS-SUMMIT-2011-JOINTDECLARATION1.pdf. - Campbell, K.M. & Mitchell, D.J. (2001). Crisis in the Taiwan Strait?. Foreign Affairs. 80, 4, Pp. 14-25. - Center for UN Reform Education (2008). Security Council Reform- An Overview of Member States’ Positions. 21 maart 2012, http://www.centerforunreform.org/node/377. - Clinton, H. (2011). America’s Pacific Century. Foreign Policy. 189, Pp. 56-63. - Correlates of War (2012). National Material Capabilities. 21 April 2012, http://www.correlatesofwar.org/COW2%20Data/Capabilities/nmc3-02.htm. - Fierke, K.M. (2010). Constructivism. In Dunne, T. & Kurki, M. & Smith, S. International
Relations Theories: Discipline and Diversity. (pp. 182-194). Oxford University Press: New York. - Freiesleben,J. (2008). Reform of the Security Council. 21 Maart 2012, http://globalsolutions.org/files/public/documents/ManagingChange-1.pdf . - Joint Session of Congress (2001). Address to a Joint Session of Congress and the American
People. 24 Mei 2012, http://georgewbushwhitehouse.archives.gov/news/releases/2001/09/print/20010920-8.html. - Kissinger, H. (1994). Diplomacy. New York: Simon & Schuster Paperbacks. - Layne, C. (1993). The Unipolar Illusion: Why New Great Powers Will Rise. International Security, 17, 4, Pp. 5-51. - Mastanduno, M. (1997). Preserving the Unipolar Moment: Realist Theories and U.S. Grand Strategy after the Cold War. International Security. 21, 4, Pp. 49-88. - McDonald, K.C. & Patrick, M. (2010). UN Security Council Enlargement and U.S. Interests. 2 April 2012, http://www.cfr.org/un/un-security-council-enlargement-us-interests/p23363.
- Mearsheimer, J.J. (2010). Structural Realism. In Dunne, T. & Kurki, M. & Smith, S. International Relations Theories: Discipline and Diversity. (pp. 78-93). Oxford University Press: New York. - National Security Strategy (2002). The National Security Strategy of the United States of America. 26 April 2012, http://merln.ndu.edu/whitepapers/USnss2002.pdf. - National Security Strategy (2010). National Security Strategy. 26 April 2012, http://www.whitehouse.gov/sites/default/files/rss_viewer/national_security_strategy.pdf. - Newsmax (2001). Wolfowitz: China Future Superpower. 8 Mei 2012, http://archive.newsmax.com/archives/articles/2001/8/29/61714.shtml. - Permanent Mission of India to the United Nations (2012). India and United Nations: UN Reform. 20 Mei 2012, http://www.un.int/india/india%20&%20un/unreform.pdf.
28
- Real Time News (2011a). Wikileaks exposes US' double-game on UN Security Council expansion. 4 Mei 2012, http://rtn.asia/824_wikileaks-exposes-us-double-game-un-securitycouncil-expansion. - Real Time News (2011b). UNSC reform: an "adamant" India was biggest irritant for US: Wikileaks. 6 Mei 2012, http://rtn.asia/825_unsc-reform-adamant-india-was-biggest-irritantus-wikileaks. - Reuters (2012). Wrap Up for Philippines, U.S. Stage War Games in Face of China Warning. 28 april 2012, http://www.reuters.com/article/2012/04/25/southchinaseaidUSL3E8FP65120120425. - Rice, S.E. (2009). Statement by Ambassador Susan E. Rice, U.S. Permanent Representative to
the United Nations, at an informal meeting of the General Assembly on Security Council Reform. 24 Mei 2012, http://www.usun.state.gov/briefing/statements/2009/february/127091.htm. - Rose, G. (1998). Neoclassical Realism and Theories of Foreign Policy. World Politics, 51, Pp.144-172. - Schweller, R.L. (2004). Unanswered Threats: A Neoclassical Theory of Underbalancing. International Security, 29, 2. Pp. 159-201. - State Department (2010). Daily Press Briefing – November 15,2010. 15 Mei 2012, http://www.state.gov/r/pa/prs/dpb/2010/11/150914.htm#INDIA. - Stolberg, S. & Yardley, J. (2010). Obama Supports UN Seat for India.22 Maart 2012, http://www.nytimes.com/2010/11/09/world/asia/09prexy.html. - Tessman, B.F. (2010). Modeling Perceptions of Power in International Relations. 2 Mei 2012, http://tessman.myweb.uga.edu/research/Perceptions%20of%20Power. - The Economist (2010). India and China’s Territorial Disputes: Taking the High Ground. 20 Mei 2012, http://www.economist.com/blogs/banyan/2010/08/india_and_chinas_territorial_disputes.
- Waltz, K. N. (1979). Theory of International Politics. Waveland Press: Long Grove. - Wendt, A. (1999). Social Theory of International Politics. Cambridge: Cambridge University Press. - Wohlforth, W. C. (1987). The Perception of Power: Russia in the Pre-1914 Balance. World Politics, 39, 3. Pp. 353-381. - Worldbank (2011). GDP (Current US$). 21 maart 2012, http://data.worldbank.org/indicator/NY.GDP.MKTP.CD?order=wbapi_data_value_2010+wbapi_data _value+wbapi_data_value-last&sort=desc.
29
Appendix 1: Vraaggesprek met persvoorlichter State Department QUESTION: So on the issue of Security Council reform, is that it? You will support Japan and India, but you won’t support anyone else, like Brazil, Germany, others, or are you willing to turn – MR. CROWLEY: Well, there – as we’ve said, there are – in envisioning a larger and more effective Security Council, there are a number of model countries that could make significant contributions within the Security Council. Japan is one. Germany is one. There may be a larger list than that. QUESTION: Well, but are you willing to support other countries? Or is two the – two the limit? MR. CROWLEY: I don’t think at this point we have a particular number in mind. QUESTION: Just a follow-up on that. These are all statements. Are you planning to do anything? Because in New York, at the UN, they say the U.S. is sluggish. So are you – MR. CROWLEY: Let me get this straight. So there’s various times where we’re accused of dictating to the world. And so – but in this particular case, there is a collaborative process. There are five permanent members of the Security Council. Eventually, consensus will have to be reached among the five. We get a vote, and we have indicated publicly a country or countries that we believe should be strong candidates for Security Council representation. Beyond that, we will work affirmatively and aggressively within the UN on this. But we recognize that this is a process that is going to take some time. The United States cannot snap its finger and dictate Security Council reform. QUESTION: So it is not an empty promise. MR. CROWLEY: It is not – I mean, again, you have permanent Security Council representatives, and we have committed a vote to India as part of this process. (State Department, 2010).
30