LJN: BZ2108, Rechtbank Oost-Brabant , 256928 / KG ZA 12-881 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Soort procedure: Inhoudsindicatie: Vindplaats(en):
11-02-2013 25-02-2013 Handelszaak Kort geding Korte samenvatting: Kort geding. Opheffen beslag. Rechtsmacht. Rechtspraak.nl
Uitspraak vonnis RECHTBANK OOST-BRABANT Handelsrecht Zittingsplaats 's-Hertogenbosch zaaknummer / rolnummer: C/01/256928 / KG ZA 12-881 Vonnis in kort geding van 11 februari 2013 in de zaak van 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UNILUX NEDERLAND B.V., gevestigd te Boxtel, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UNILUX SPECIALS B.V., gevestigd te Boxtel, eiseressen, advocaat mr. N.J. Oostenbroek te Den Haag, tegen de rechtspersoon naar het recht van Japan METACO INC., gevestigd te Tokyo, Japan, gedaagde, advocaat mr. C.B. Schutte te Amsterdam. Partijen zullen hierna Unilux c.s. en Metaco genoemd worden. Waar nodig zullen eiseressen afzonderlijk worden aangeduid als Unilux en Unilux Specials. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 14 januari 2013 met producties 1 tot en met 29 - de brief van mr. Oostenbroek van 21 januari 2013 met aanvullende productie 30 en een akte wijziging eis - de brief van mr. Oostenbroek van 24 januari 2013 met een akte nadere wijziging eis - de brief van mr. Schutte van 24 januari 2013 met producties 1 tot en met 4
- de brief van mr. Schutte van 25 januari 2013 met aanvullende producties 5 tot en met 9 - de brief van mr. Oostenbroek van 28 januari 2013 met aanvullende producties 31 tot en met 33 - de mondelinge behandeling op 28 januari 2013 waar de voorzieningenrechter productie 33 van de zijde van Unilux c.s., vanwege het late tijdstip van indiening, heeft geweigerd. - de pleitnota van Unilux c.s. - de pleitnota van Metaco. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Unilux houdt zich onder andere bezig met de handel in - en fabricage van - zon- en insectenweringen en aanverwante artikelen. Unilux Specials houdt zich bezig met de handel in - en fabricage van - speciaalbouw in zonweringen, zoals onder meer lichtstraatzonwering, waaronder begrepen het beheren en verstrekken van licenties, sublicenties en aanverwante artikelen. 2.2. Metaco produceert onder meer rolveersystemen en aluminium insectenweringen voor ramen en deuren. Daarnaast produceert Metaco onderdelen die buiten Japan geassembleerd kunnen worden tot hetzelfde eindproduct. 2.3. Sinds 2000 bestaat tussen Unilux en Metaco een distributieverhouding, die in de opvolgende jaren is vastgelegd in diverse overeenkomsten. 2.4. Bij koopovereenkomst van 29 juli 2011 heeft Unilux haar volledige bestelling voor het seizoen 2012 bij Metaco geplaatst, bestaande uit acht containers met elk 2.688 op maat gemaakte horren (aangeduid als MT 1501 tot en met MT 1508). Deze containers zouden, na vervaardiging, in containers worden verscheept naar Nederland. 2.5. Bij e-mailbericht van 15 november 2011 vraagt de heer [A] van Metaco of Unilux wil bevestigen dat Unilux de order zal afnemen: “…. In current situation that we haven’t reached an agreement on HD issue, Just give me your yes-no answer 1. If you like to buy your order of 20,000sets as mutually agreed up on. …” 2.6. Daarop reageert [B] bij e-mailbericht van 15 november 2011 als volgt: “Dear Kenji, As long as there is no agreement plans with HD there is no problem.” 2.7. Bij e-mailbericht van 16 november 2011 laat de heer [A] van Metaco Unilux het volgende weten: “I regret tot inform you that we are not able to process of your order of pro forma invoice MT 1506 to 1508. 2.8. Bij e-mailbericht van 9 december 2011 heeft Unilux formeel verzocht tot het openen van de eerste letter of credit voor de (eerste) container met het nummer MT 1501.
2.9. Op 13 maart 2012 heeft Unilux de koopovereenkomst van 29 juli 2011 buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling en/of bedrog. 2.10. Bij brief van 13 april 2012 heeft Metaco Unilux gesommeerd om binnen 7 dagen na 13 april 2012 over te gaan tot het stellen van de letters of credits uit hoofde van de koopovereenkomst van 29 juli 2011, bij gebreke waarvan de overeenkomst op voorhand als ontbonden dient te worden beschouwd. 2.11. Unilux heeft tot op heden niet aan deze sommatie voldaan. 2.12. Op 24 juni 2012 heeft Metaco een schadevergoedingsvordering ingesteld jegens Unilux bij de rechtbank te Tokyo, Japan ter hoogte van 143.448.686 Japanse Yen (circa € 1.426.000,00) te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. 2.13. Op 14 december 2012 heeft Metaco ter verzekering van verhaal van haar vordering, na verkregen verlof daartoe van de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch, beslag gelegd op de handelsvoorraad en inventaris van Unilux. 3. Het geschil 3.1. Unilux c.s. vorderen samengevat - na wijziging van eis 1. de onmiddellijke en onvoorwaardelijke opheffing (zo mogelijk mondeling) van het feitelijk ten laste van Unilux Specials gelegde beslag op haar roerende zaken en handelsvoorraad, 2. primair: opheffing van het door Metaco op de handelsvoorraad van Unilux gelegde conservatoire beslag, subsidiair: opheffing van het door Metaco op de handelsvoorraad van Unilux gelegde beslag, dan wel veroordeling van Metaco tot opheffing van dat beslag op straffe van verbeurte van een dwangsom, per het moment waarop Unilux, uiterlijk binnen 7 dagen na het in deze te wijzen vonnis, danwel een in goede justitie te bepalen termijn, zekerheid heeft gesteld voor een bedrag van € 350.000,00, welke zekerheidsstelling dient voort te duren totdat ten aanzien van de geschillen tussen Unilux en Metaco definitief zal zijn beslist, meer subsidiair: Metaco te bevelen om binnen 5 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, zekerheid te stellen voor de schade die door het ten laste van Unilux gelegde beslag kan worden veroorzaakt, door het stellen van een onherroepelijke bankgarantie bij een in Nederland gevestigde bankinstelling voor een bedrag van € 6.500.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, welke bankgarantie dient voort te duren totdat ten aanzien van de geschillen tussen Unilux en Metaco definitief zal zijn beslist, alsmede het op de handelsvoorraad van Unilux gelegde beslag op te heffen, dan wel veroordeling van Metaco tot opheffing van dat beslag op straffe van verbeurte van een dwangsom, voor zover Metaco nalatig mocht blijven de bevolen zekerheid te stellen, 3. Metaco, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te verbieden om ten laste van Unilux opnieuw conservatoir beslag te doen leggen voor vorderingen voortvloeiende uit, dan wel verband houdende met de geschillen tussen Unilux en Metaco, welke onderwerp zijn van de thans bij de rechtbank Tokyo, Japan aanhangige bodemprocedure, totdat definitief op die geschillen zal zijn beslist, 4. opheffing van het feitelijk op de roerende zaken van Protec N.V., Coca Cola Nederland B.V. en UPS gelegde beslag,
5. veroordeling van Metaco, op straffe van verbeurte van een dwangsom, om Unilux, op de voet van artikel 843a Rv, op diens kosten, binnen 7 dagen na het in deze te wijzen vonnis, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, afschriften te verschaffen van: 1. de productielijsten met betrekking tot de naar eigen stelling van Metaco geproduceerde producten, voor 5/8 deeluitmakende van de koopovereenkomst van 29 juli 2011 en 2. de facturen voor de door Metaco in de procedure bij de rechtbank Tokyo gestelde opslagkosten, 6. veroordeling van Metaco in de kosten van deze procedure. 3.2. Unilux c.s. leggen daaraan het volgende ten grondslag. 1. Er is ten onrechte beslag gelegd op roerende zaken die aan respectievelijk aan Unilux Specials, Protec N.V., Coca Coca Nederland B.V. en UPS toebehoren. 2. De vordering van Metaco is summierlijk ondeugdelijk. 3. Metaco heeft de “full disclosure-verplichtingen” op grond van artikel 21 Rv geschonden. 4. Een belangenafweging dient tot opheffing van de gelegde beslagen op de handelsvoorraad van Unilux te leiden. 3.3. Metaco voert gemotiveerd verweer. 4. De beoordeling Rechtsmacht 4.1. De zaak heeft een internationaalrechtelijk karakter vanwege het feit dat Metaco is gevestigd in Japan en een rechtspersoon is naar Japans recht. Metaco heeft in dit verband voor alle weren - ten aanzien van de vordering op grond van artikel 843a Rv - de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwist. Dit verweer slaagt. Metaco heeft haar vordering jegens Unilux ingesteld bij de rechtbank te Tokyo, Japan op basis van de in de tussen partijen gesloten basic agreement en de daarin opgenomen forumkeuze (artikel 19). De voorzieningenrechter gaat ervan uit (er zijn geen aanwijzigen dat dit anders moet zijn) dat de basic agreement de basis vormt voor de nadien gesloten koopovereenkomst van 19 juli 2011, op grond waarvan Metaco haar schadevergoedingsvordering heeft ingesteld. In artikel 18 is ook bepaald “All the agreements that were previously made between UN and MI shall lose effect when this agreement is made effective”. Nu artikel 19 bepaalt: “Any and all disputes and differences pertaining to or arising out of this Agreement or breach hereof shall be finally settled at Tokyo District Court in Japan as its jurisdiction court.”, gaat de voorzieningenrechter uit van de rechtsmacht van de Japanse rechter op dit punt. Dat Unilux heeft gesteld dat de handtekening onder de overeenkomst niet van Unilux is, zodat de overeenkomst nietig is, leidt niet tot een ander oordeel. Zo kan in de overgelegde stukken weinig steun worden gevonden voor de stelling dat de handtekening onder de basic agreement volledig verschillend is van de handtekening van [B] onder eerdere overeenkomsten en wekt bovendien bevreemding dat Unilux zich eerst nu op nietigheid van de overeenkomst beroept, waar Metaco zich reeds eerder in de procedure heeft beroepen op de basis agreement. 4.2. Het voorgaande brengt mee dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt ten aanzien van de ingestelde vordering ex artikel 843a Rv. Terzake deze vordering zal de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaren. 4.3. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter ten aanzien van de overige vorderingen berust op het bepaalde in artikel 705 Rv: nu een Nederlandse rechter bevoegd was tot het
verlenen van verlof voor het leggen van beslag dient er een Nederlandse rechter te zijn die het beslag kan (doen) opheffen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Artikel 21 Rv 4.4. Vast staat dat Metaco onder punt 7 van het verzoekschrift van 4 december 2012 tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van beslag, hoewel summier, het verweer van Unilux in de onderhavige procedure heeft weergegeven. Daarmee is geen sprake van een zodanige schending van het bepaalde in artikel 21 Rv dat dit reeds tot opheffing van de gelegde beslagen zou moeten leiden. Ondeugdelijkheid van de vordering en toepasselijk recht 4.5. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade. 4.6. De vraag of summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering is gebleken dient te worden beantwoord naar het recht dat volgens Nederlands internationaal privaatrecht als lex fori zal moeten worden toegepast. Vooropgesteld wordt dat op de (totstandkoming van de) overeenkomsten tussen de partijen het Weens Koopverdrag (hierna ook: CISG) van toepassing is. Het gaat hier immers om koop van roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten zijn gevestigd die beide zijn aangesloten bij het Verdrag, terwijl de uitzondering van de consumentenkoop zich hier niet voordoet. De bepalingen van het CISG zijn daarmee op de voorliggende overeenkomst van toepassing, met dien verstande dat het CISG blijkens art 4 het toepassingsbereik heeft beperkt tot de totstandkoming van koopovereenkomsten en de rechten en verplichtingen van de verkoper en koper voortvloeiend uit een zodanige overeenkomst. 4.7. Voor zover het CISG niet voorziet in de geschilpunten die partijen verdeeld houden, dienen deze, nu partijen geen uitdrukkelijke rechtskeuze hebben gemaakt, op grond van artikel 7 lid 2 van dit verdrag te worden opgelost aan de hand van de algemene beginselen waarop het verdrag berust, of bij ontstentenis van zodanige beginselen, in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht. Welk recht dat is, dient te worden vastgesteld aan de hand van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna te noemen: “Rome I -Vo”). Zowel de “basic agreement” als de koopovereenkomst zijn immers na 17 december 2009 gesloten. Uit artikel 4, lid 1 sub f Rome I-Vo volgt dat het recht, bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen, bij de distributieovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de distributeur zijn gewone verblijfplaats heeft. Aldus is in zoverre Nederlands recht van toepassing.
4.8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in casu niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door Metaco ingeroepen recht gebleken. Niet is betwist immers dat tussen partijen sprake is van een koopovereenkomst terzake acht containers met elk 2.688 op maat gemaakte horren (aangeduid als MT 1501 tot en met MT 1508). Evenmin is betwist dat Unilux op 9 december 2011 niet heeft voldaan aan haar verplichting om de eerste letter of credit te openen voor de bestelde container MT 1501. Artikel 73, lid 2 CISG geeft Metaco in de gegeven situatie in beginsel de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. Artikel 74 CISG bepaalt vervolgens dat de schadevergoeding wegens een tekortkoming van een partij bestaat uit een bedrag gelijk aan de schade, met inbegrip van de gederfde winst, die door de andere partij als gevolg van de tekortkoming wordt geleden. Metaco heeft zich in de procedure bij de rechtbank te Tokyo beroepen op de ontbinding van de koopovereenkomst en vergoeding gevorderd van de door haar als gevolg daarvan geleden schade, grotendeels bestaande uit de koopprijs voor de geproduceerde containers MT 1501 tot en met 1505 en opslagkosten voor de specifieke materialen voor de containers MT 1506 tot en met MT 1508. In zoverrre kan niet worden gezegd dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door Metaco ingeroepen recht is gebleken. 4.9. Unilux stelt zich evenwel op het standpunt dat zij niet in verzuim is (zodat geen grond voor ontbinding bestaat) aangezien zij zich op 9 december 2011 terecht op een opschortingrecht heeft beroepen in verband met de door Metaco schriftelijk aangekondigde weigering om de containers MT 1506 tot en met 1508 te leveren. Dit betoog slaagt niet. Uit de door partijen overgelegde stukken kan genoegzaam worden afgeleid dat Metaco haar verplichtingen tot levering van de containers MT 1506 en MT 1508 heeft opgeschort (artikel 71, lid 1 aanhef en onder b CISG) omdat zij uit de verklaringen van Unilux (zie het emailbericht van [B] van 15 november 2011, (prod. 7 van de zijde van Metaco)) mocht afleiden dat zij niet aan haar betalingsverplichtingen zou gaan voldoen. Deze opschorting door Metaco van haar verplichtingen met betrekking tot de containers MT 1506 en MT 1508 rechtvaardigt dan ook niet de opschorting door Unilux van haar betalingsverplichtingen ten aanzien van de containers MT 1501 tot en met MT 1505. Daarbij komt dat artikel 71, lid 3 CISG bepaalt dat een partij die de nakoming opschort, de andere partij onmiddellijk daarvan in kennis moet stellen, terwijl Unilux eerst op 13 maart 2012 jegens Metaco een beroep heeft gedaan op een opschortingsrecht. 4.10. Ook de stelling dat de ontbinding door Metaco geen effect sorteert omdat Unilux de overeenkomst op 13 maart 2012 reeds buitengerechtelijk had vernietigd wegens bedrog en/of dwaling leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten de vraag of het Weens Koopverdrag dergelijke vorderingen wegens bedrog en/of dwaling op grond van nationaal recht toelaat, faalt de stelling omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Voor een geslaagd beroep op dwaling is tenminste vereist dat Unilux c.s. stellen en bij betwisting aannemelijk maken op basis van welke specifieke inlichtingen van de zijde van Metaco zij mochten aannemen dat Metaco niet met andere relaties dan Unilux een overeenkomst zou aangaan. De enkele stelling zijdens Unilux, onder verwijzing naar de producties 4 en 5, dat tussen partijen sprake was van een zogenoemd “one licensee per country concept” kan, bij gebreke van een nadere toelichting van de zijde van Unilux c.s. een beroep op dwaling niet dragen. Ook in de door Unilux c.s. als producties 6 tot en met 14 overgelegde correspondentie tussen partijen, kan daarvoor onvoldoende aanknopingspunten worden gevonden. De voorzieningenrechter acht daarmee voorshands onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter de buitengerechtelijke vernietiging van 13 maart 2012 zal accepteren. Afweging van belangen
4.11. Gezien het voorgaande heeft Unilux niet summierlijk de ondeugdelijkheid van de door Metaco ingestelde vordering aangetoond, zodat hierin geen grond bestaat voor opheffing van de gelegde beslagen. Afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar kan worden aangenomen dat Unilux een zwaarwegend belang heeft bij opheffing van de gelegde beslagen op haar handelsvoorraad, maar onder de gegeven omstandigheden weegt dit belang niet op tegen het belang van Metaco om verhaal van haar vordering veilig te stelen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de overige gelegde beslagen onvoldoende doel hebben getroffen om verhaal van de volledige vordering van Metaco veilig te stellen en Unilux er in dit kort geding niet in is geslaagd een objectieve waardebepaling van de beslagen handelsvoorraad te overleggen. Daarmee is opheffing van de gelegde beslagen tegen het stellen van een bankgarantie ter hoogte van de waarde van de beslagen handelsvoorraad thans niet aan de orde. 4.12. Ook de stellingen van Unilux c.s. met betrekking tot de hoogte van de door Metaco ingestelde vordering kunnen niet leiden tot het oordeel dat de beslagen moeten worden opgeheven. De enkele stelling in dit verband ter zitting dat de containers MT 1501 tot en met MT 1505 normaal kunnen worden verhandeld is daarvoor - tegenover de uitdrukkelijke stelling van Metaco dat de inhoud van de containers MT 1501 tot en met MT 1505 specifiek voor Unilux zijn geproduceerd - onvoldoende. Daarbij is nog van belang dat Unilux c.s. zelf in hun dagvaarding (onder punt 26) stellen dat: “Zoals altijd betrof het een op de klanten van Unilux afgestemd assortiment met verschillende maatvoering van de Metaco-producten”. De door Unilux c.s. geplaatste kanttekeningen ten aanzien van de hoogte van de gevorderde opslagkosten geven evenmin aanleiding de gelegde beslagen op te heffen. 4.13. Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen als weergegeven onder 2 en 3 tot opheffing van de gelegde beslagen, alsmede het verbod tot het opnieuw leggen van conservatoir beslag, worden afgewezen. De vordering tot het stellen van zekerheid tot een bedrag van € 6.500.000,00 zal eveneens worden afgewezen, nu Unilux c.s. de door hen geleden schade op geen enkele wijze hebben onderbouwd en er bovendien geen aanwijzingen bestaan dat verhaal van hun schade niet mogelijk zou zijn, voor het geval zou komen vast te staan dat de beslagen ten onrechte zijn gelegd. Beslag op handelsvoorraad van Unilux Specials 4.14. Ten aanzien van de door Unilux c.s. gevorderde opheffing van de beweerdelijk op materialen van Unilux Specials gelegde beslagen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit het door de deurwaarder op 14 december 2012 opgemaakte proces-verbaal (productie 3b van de zijde van Unilux c.s.) blijkt uitdrukkelijk dat de inbeslagname zich niet heeft uitgestrekt tot de ruimte die kennelijk door Unilux Specials wordt gehuurd. Unilux c.s. hebben dit wel betwist, maar de voorzieningenrechter gaat vooralsnog uit van de juistheid van het door de deurwaarder terzake opgemaakte proces-verbaal. Voor zover Unilux c.s. stellen dat desondanks beslag zou zijn gelegd op materialen die daadwerkelijk aan Unilux Specials toebehoren, waarbij zij verwijzen naar de als productie 29 overgelegde klapper met bewijsstukken, kan zulks evenmin leiden tot opheffing van die beslagen. Daarvoor is allereerst van belang dat Unilux en Unilux Specials feitelijk worden geleid en bestuurd door dezelfde personen en dat beide vennootschappen zijn gevestigd op hetzelfde adres. Daarmee hebben Unilux c.s. zelf de situatie in de hand gewerkt dat bij een beslag ten laste van Unilux, mogelijk ook roerende zaken van Unilux Specials zouden worden beslagen, welk risico onder de gegeven omstandigheden in beginsel voor rekening van Unilux c.s. dient te blijven. Daarbij komt dat Metaco gemotiveerd heeft betwist dat de door Unilux Specials overgelegde inkoopbonnen ook daadwerkelijk betrekking hebben op de zaken die bij Unilux zijn aangetroffen, hetgeen door Unilux c.s. ter zitting onvoldoende is weersproken. Echter, ook als
moet worden aangenomen dat het dezelfde zaken betreft, sluit het feit dat aan Unilux Specials is gefactureerd en dat zij hebben betaald niet uit dat de zaken (juridisch) aan Unilux zijn geleverd. Unilux c.s. hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de beslagen zaken die Unilux in haar macht had, door Unilux voor Unilux Specials werden gehouden. In zoverre stuit de stelling van Unilux c.s. af op het bepaalde in artikel 3:109 en 3:119 BW. Beslag op eigendommen van Protec N.V., Coca Cola Nederland B.V. en UPS 4.15. Ook de door Unilux c.s. gevorderde opheffing van de beslagen op eigendommen van Protec N.V., Coca Cola Nederland B.V. en UPS zal worden afgewezen, nu niet valt in te zien welk belang Unilux c.s. op dit moment toekomt bij opheffing van deze beslagen. 4.16. Unilux c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Metaco worden begroot op: - griffierecht € 589,00 - salaris advocaat 816,00 Totaal € 1.405,00 4.17. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. 5. De beslissing De voorzieningenrechter: 5.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering ex artikel 843a Rv kennis te nemen, 5.2. wijst de overige vorderingen af, 5.3. veroordeelt Unilux c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Metaco tot op heden begroot op € 1.405,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, 5.4. veroordeelt Unilux c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Unilux c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening, 5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2013.