MAANDBRIEF VOOR
jaargang 5 no 5, juni/juli 2000
LEERHUIS & LITURGIE
LIED VAN NACHT EN DAG
INHOUD
Huub Oosterhuis Leegte, schaduw, damp. Niets is alles, kaf, moeite, maar vergeefs. Zwoeger in de zon, daar, dat stukje land zal je grafkuil zijn. Lichaam, koud van zweet, vrouw die kinderen baart voor een leven pijn man die zaait en bouwt, zanger van het lied, zoetste minnares: liefdes spel verdoft liefde vlucht voor dood. Niets beklijft, geen woord. Maar bedrog schrijdt voort als een god in goud. Leugen duurt het langst. Wijsheid schuifelt heen. Gekte paradeert. En de patser praalt met zijn groot gelijk van geweld en geld, met zijn laatste woord. Mensen, zwak van wil, harten woest en leeg, vallen hem te voet. Recht wordt weggehoond. Onrecht maakt het. O god, er is geen god.
Maar soms minder waar. Want nog is er licht, alle dagen weer –
- LIED VAN NACHT EN DAG
licht dat ziende maakt, dat ons doet bestaan dichter bij elkaar
- LICHTMENSEN Bij een lied naar Prediker Wognum, 18 juni 2000 Kees Kok
dat het hart verwarmt en de schamperheid van de mond verzacht. Ken je dat verhaal van de eerste mens, van die eerste twee? Toen de avond viel van hun eerste dag stonden vrouw en man rechtop, hand in hand, midden in de tuin – en daar ging hun licht en de nacht alom als de dood zo stil had het rijk alleen. Toen de tweede dag hen ontwaken deed, water helder licht toen de middag kwam toen het donker werd voor de tweede maal vreesden zij niet meer. Laat ons doen als zij: leven nacht en dag tot het morgen is.
* Waar is dit, zo waar dat elk mens het weet, of je wil of niet.
Prediker.
Huub Oosterhuis
- AFSCHEIDSTOURNEES Bij 1 Samuel 12 en Johannes 14 Amsterdamse Studentenekklesia, 4 juni 2000 Albert van den Heuvel - STAD VAN MIJN HART Zingen over Jeruzalem Kees Kok - DAT HUIS Psalm 122, herdicht door Hein Walter - ZOEKEN EN VINDEN Bij het lied ‘Die mij droeg’ Alex van Heusden - JEZUS EN JERUZALEM Alex van Heusden - MEDEDELING: ADMINISTRATIEF MEDEWERKER (M/V) GEZOCHT NB: De volgende aflevering van de Maandbrief verschijnt in Augustus
Colofon MAANDBRIEF VOOR LEERHUIS EN LITURGIE ISSN 1385 0326 Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie (sinds 1980) Eindredactie: Kees Kok Redactie en administratieadres: Postbus 17268, 1001 JG Amsterdam tel: (020) 6256940 e-mail:
[email protected] gironr abonnementen: 540443 Abonnementsprijs: fl 40,- per jaar; België: BF1100; overige landen in Europa fl 55,Giften en bijdragen aan het compositiefonds en andere activiteiten van SLL zijn fiscaal aftrekbaar en zeer welkom op giro 395505
1
LICHTMENSEN Kees Kok 1. Is ons alledaagse leven en streven niet ‘goddelozer’ dan we vooral op zondag waar willen hebben?. Kunnen wij iets met die mooie verhalen over god-en-jezus als het onrecht en geweld hun dagelijkse loop hernemen? Het is goed om je dat op gezette tijden af te vragen. En het is zeer goed dat wijze rabbijnen ooit de notities van ene Kohelet – Prediker – in de verzameling geschriften hebben opgenomen, in het derde deel van Tenach, na de lessen van de Tora en de vermaningen van de profeten. Prediker daar staat vlakbij de Psalmen. De scepsis van Prediker, zijn niets ontziende realisme, maakt deel uit van het heiligste wat een mens bezit; zo heilig als het meest rotsvaste geloof of de meest profetische verontwaardiging. Want de momenten van heilige overtuiging zijn schaars, het zijn minuten, een uurtje per week misschien. Heilige verontwaardiging is er vaak, maar vaker nog het nuchtere inzicht van Prediker: 2. Prediker preekt niet. Hij praat niet over God, maar over alles wat zich voordoet ‘onder de zon’, in het volle licht: liefde die overslaat en overgaat, weeën, voortschrijdend bedrog. Daar helpt geen lieve moeder aan en ook geen vader in de hemel. ‘Laat dan de mens zich immer verheugen, zolang hij leven mag onder de zon/ Eten en spelen en vrienden maken’, zegt Prediker. Een vakantieadvies voor het leven. Prediker is in de bijbel niet de enige die de grote vragen stelt waar wij, modern of postmodern, ook nog steeds mee worstelen: ‘Wat is de mens, dat Gij aan hem denkt’ Wat stelt die nou helemaal voor? – is de oervraag, gesteld in Psalm 8. ‘Lucht en leegte’, zegt Prediker. ‘Een broodkruimel op de rok van het universum’, dichtte Lucebert minder lang geleden. En, zo roept menigeen vandaag de dag verontwaardigd, is het ook niet een beetje arrogant om te denken dat wij de enige intelligente wezens zijn van alle sterrenstelsels? Maar de bijbel houdt bij hoog en bij laag vol, dat de mens de kroon op de schepping is; dat die broodkruimel ‘met glorie en luister gekroond’ is. De mens is het enige wetende wezen – homo sapiens – en het enige dier met verstand animal rationale. Of zoals de Psalm het zegt: bijna een god. De bijbelschrijvers geloven ‘principieel’, in beginsel in de mens en zijn kroon van in-den-beginne. Maar daarbij verdoezelen zij in het geheel niet dat de mens zichzelf en anderen bijna stelselmatig reduceert tot een animal irrationale, een onredelijk beest. En zij weten allang dat dat wetende wezen liever onwetend blijft, zich van den domme houdt en zich liever laat ‘entertainen’, zich iets moois laat voorspiegelen - dan dat hij de werkelijkheid onder ogen ziet. In onze dagen zetelt de homo sapiens veelvuldig wezenloos voor de beeldbuis, als homo zappiens. En toch, houdt Genesis vol, is de mens aangesteld als beheerder en behoeder van de aarde, als opperdienaar, eerste minister van Godswege. Of God ergens anders in zijn heelal, of in een ander, nog meer van dergelijke scheppingsprojecten heeft lopen, mag Joost weten. Wij weten daar niets van en we hebben er dus ook geen enkele boodschap aan. Hier op deze aarde moeten wij het waar maken, tussen schapen en runderen, vogels en vissen, 2
vanachter computers en tekentafels, zwoegend in de zon, kinderen barend en opvoedend. En we moeten het doen met elkaar, met andere mensen, alsof God niet bestaat. We moeten hem in elk geval niet als alibi gebruiken, niet om de gaten in onze verantwoordelijkheid op te vullen. Niemand heeft ooit God gezien, nooit zijn stem vernomen. Geloof het maar niet, als iemand het rondbazuint. God spreekt altijd door de mond en uit het hart van mensen, met een stem van grote stilte. 3. En de bijbel dan? De bijbel is geen boek dat ooit uit de hemel is neergedaald als WordPerfect, en voor eeuwig gegrift in twee stenen tafelen als waren het prehistorische harde schijven. Ook de bijbel is een boek van mensen en over mensen. Het is met Israël meegegroeid en door de eeuwen heen wijzer geworden: een open boek dat open blijft zolang niet alle mensen er hun eigen verhaal in herkennen: gezichten, zielen, naam voor naam. En Jezus? Heeft God zich dan niet in hem laten horen en zien? Het evangelie van Johannes zegt dat Jezus God aan ons heeft uitgelegd. ‘Geëxegetiseerd’, staat er letterlijk, verklaard, uitgelegd als een boek. Door Jezus hebben wij – niet-joden - kennis gemaakt met deze God. Niet in persoon, maar via het boek waarin over hem geschreven staat dat geen mens hem kan zien, nooit. Hoe heeft Jezus zijn/onze vader uitgelegd? Op niet mis te verstane wijze. Door ons zijn onvoorwaardelijke mensenliefde vóór te leven. En dat is geen stof voor vrome exercities, geen onderwerp voor mooie meditaties, een zeker geen aanleiding tot prettige religieuze ervaringen. Als je iets met die Jezus te maken wilt hebben, moet je onmogelijke dingen doen: je bezit weggeven, je andere wang toekeren, zeventig maal zeven maal vergeven en wie weet wordt je ook nog veel te jong uit het Systeem, uit de bestaande orde weggezuiverd. Iedereen moet maar voor zichzelf uitmaken of hij met die Jezus van doen wil hebben; de meesten van ons welvarende westerlingen zullen wel beschaamd en bedroefd van een echte confrontatie met hem terugkeren, zoals die rijke jongeling. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de kerk, vooral de roomse, de exegese van Jezus wat salonfähiger heeft gemaakt; zij heeft onze menselijke zwakheden bedekt met de sacramentele mantel der liefde en veel wijwater. Zo kon zij eeuwenlang de grootste misdadigers en de rijksten en machtigsten onder één dak verenigen met de allerarmzaligste vromen. Daar zit natuurlijk iets moois in, maar het heeft de kerk ook weerloos gemaakt tegen fascisme, bang voor de gerechtvaardigde idealen van het socialisme, en al te vaak bevriend met de beheerders van geld en geweld. 4. De bijbel vanaf bladzijde één over het licht dat in den beginne werd geschapen, nog vóór het licht van de zon, de maan de sterren, en ver vóór de mens: het licht van voor en achter alle dagen en nachten, van voor alle tijden. Gods eigen licht, hij van hem afstraalt, dat hij ‘van zich af-schept’. De Psalm zingt daarover: ‘Bij U is de bron van het leven. En in uw licht zien wij het licht’. Het is het ‘Licht dat ziende maakt’, waar ook Prediker het over heeft. Als op een zomerse dag het licht doorbreekt en uitstraalt over stad en landschap, wordt alles anders, mooier. De mensen worden lichter, en lichtender, meer op elkaar betrokken, als in de tuin van het begin, het paradijs waar
alles in en om begonnen is, waar al de dagen van ons leven op gericht zijn, op afgestemd. In de vakantietijd begint het licht ook onder onze huid te kriebelen en willen we op weg, weg uit onze ‘staat en stand’, en uit onze vaste woon- en verblijfplaats. Alsof we weten dat die toch niet de uiteindelijke bestemming van de mens zijn. We gaan op zoek naar het paradijs. We doen gevaarlijke dingen, beklimmen bergen, overschrijden allerlei grenzen, wagen ons op onbekend terrein. Natuurlijk, de meesten kijken wel uit: ze dekken zich in tegen risico’s, verzekeren zich stevig en zoeken in den vreemde zo snel mogelijk hun soortgenoten op. En door een caravan mee te nemen, blijven ze toch een beetje thuis. Maar toch; bijna iedereen voelt ‘licht onder zijn schors’, en wil met een zo bloot mogelijke bast zo vogelvrij zijn als maar kan. 5. Vakantie is natuurlijk maar een noodoplossing, een uitlaatklep. Je zou die lichtprikkel eigenlijk moeten toelaten in je alledaagse bestaan. Je zou moeten leven met je maatschappelijke ‘staat en stand’ en met je verworven wijsheden en ijdelheden, alsof je die niet bezat; je zou bij al je gebondenheden vrij moeten zijn, uitstijgen boven het gekrakeel van jij en jou, mijn en dijn, boven de niet aflatende woordenstroom van de massa en de massamedia – en zo midden in het leven van alledag drinken uit de lichtbron, en zélf een lichtbron , een lichtmens zijn, opengegaan voor alle andere zwoegers onder de zon; een beetje een ‘vakantieman of –vrouw’ zijn (maar natuurlijk wel heel anders dan Frits Bom, als u dat wat zegt). Dat wens ik u toe, ofwel: zo moge het zijn. Wognum, 18 juni 2000
AFSCHEIDSTOURNEES Albert van den Heuvel Gelezen: 1 Samuël 12: het afscheid van Samuël Johannes 14, 15-31: het afscheid van Jezus
Bill Clinton President Clinton is aan zijn afscheidstournee begonnen. Wij volgen hem op de televisie: moeizaam gesprek met barak over vrede in het midden oosten; dreigende glimlach naar Israël, dreigende grijns naar Syrië; moeizaam maar glimlachend contact met Schroeder in Duitsland over het hernieuwde plan om Amerika af te schermen tegen vijandelijke raketaanvallen. Sussende geluiden van beide kanten. Op weg naar Poetin, de sfinx van Moskou. Moeizame gesprekken over Tsjetsjenië en over het afschrikkingscherm. Het zijn geen enthousiasmerende beelden. In de VS is politiek vooral de angstvallige inspanning om de bestaande machtsverhoudingen, economisch en politiek, in stand te houden. ‘Van de beloften van Bill Clinton om in eigen land politiek te maken tot de vernieuwing van het bestaan en het verbeteren van het lot van de bijna 20 % armen is niets terechtgekomen’, schrijft Tom Fiske in de New York Times. ‘Politiek is partijpolitieke belangengevechten in Senaat en Huis van Afgevaardigden’. Presidenten, Clinton niet minder dan Reagan, zijn slimme en machtige ritselaars, rijk, pleitbezorgers voor de Amerikaanse economie. Trouwe kerkgangers, die het meer van godsdienstigheid dan van geloof moeten hebben en die aan het oude Washington 3
meer adrenaline ontlenen dan aan het nieuwe Jeruzalem. De afscheidsboodschap is ook duidelijk: als ik er niet meer ben, zal ik u een andere trooster sturen, die heet Al Gore, en die zal de belangen van ons volk te vuur en te zwaard verdedigen en wie onze belangen respecteert en zich aan onze vriendschap houdt zal hij te hulp komen: snel, met vertoon van macht en effectief op de kortere termijn. Samuël We hoorden vanmorgen een verhaal dat mij altijd weer raakt over de afscheidstournee van Samuel, stadhouder en profeet in Israël zo’n elf eeuwen voor Christus en prachtig beschreven in de geschiedenisboeken van Tenach. Samuels afscheid wordt met melancholieke trekken beschreven. Zijn levenswerk is mislukt. Israël wil een koning en een eind maken aan de theocratie waarin de functies van priester en politiek-militair leider in een hand lagen. Samuel is een joodse Abraham Kuiper, een theoloog die politicus is geworden. Tegen zijn zin moet hij een van de vroege warlords – Saul – tot koning zalven en als die eerste koning ten onder gaat aan de vaak voorkomende megalomanie van soldaten die regeringsleiders worden, moet hij de jonge en aantrekkelijke David, de Tony Blair van de tiende eeuw, achter de schapen vandaan halen. Heb ik u ooit bestolen, vraagt Samuel. Neen, dat niet. Heb ik ooit privé-dingen gedeclareerd bij de schatkist? Nooit. Maar jullie hebben me niet gevolgd! Samuel was een realist: hij voorzag de geschiedenis van Israëls koningen: de besten maakten evengoed slachtoffers en de schurken waren in een onbedreigde meerderheid. Maar Samuel kende de politiek van dromen nog, het ging hem niet om zichzelf maar om het volk. In een erfelijk koningschap zag hij niets. Hij kon het volk niet overtuigen, zijn dromen kwamen niet uit. Toch verwierf hij zich in de geschiedenis van Israël en daarbuiten een blijvende naam, want dat gaat zo met alle politici die meer van hun verwachting dan van hun mogelijkheden houden. Een politicus met een droom, met idealen en met inhoud heeft meer blijvende invloed dan wie op de winkel past. Hoe zei J.M. Quehenno het ook maar weer: de moed om de werkelijkheid van morgen te willen vernieuwen vraagt niet zelden de nederlaag van vandaag te aanvaarden’. Als …. Samuels afscheidsboodschap is ook duidelijk: na mij zal er een andere trooster komen, een koning, en als het volk en als die koning zich houdt aan de beloften en de geboden van de God van onze vaderen zal het land voorspoed kennen. En dan die melancholieke slotwoorden: en natuurlijk het zij verre van mij, voor u geen voorbede te doen bij de Almachtige God. Je hoort hem denken: en dat zullen jullie nodig hebben ook! (Dat leert ons tussen haakjes nog iets over voorbede. Samuel wist van het verbond dat God met Israël had gesloten en hij wist dat God dat verbond niet kon breken. Voorbede is daarom niet meer dan God herinneren aan zijn beloften en je hoeft geen groot psycholoog te zijn om te begrijpen dat voorbede daarom ook vooral is om degene die bidt te herinneren aan die beloften. Voorbede is een boemerang, zei Paul Tillich en daar zit veel in.) Twee afscheidstournees en twee beloften, allebei krachtig geconditioneerd. ‘Als u ervoor zorgt dat onze belangen parallel lopen, zal ik u helpen,’ zegt Clinton. En als de koning en het volk zich houden aan beloften en geboden, dan zal het hun goed gaan, zegt Samuel.
De rebbe van Nazaret Dan de derde afscheidstournee. De rebbe van Nazaret weet zijn eind nabij. Niet door een of andere duister voorgevoel maar door dagelijkse studie van de profeten. Daar wordt immers, in toenemende mate, het volk uitgelegd dat een betrouwbare leidsman, toen de Knecht des Heren genoemd, de vertegenwoordiger en zaakwaarnemer van het volk, zijn invloed verkrijgt en zijn missie vervult door vrijwillig de gevolgen te dragen van zijn dromen in de politiek. Het is onze cultuur een beetje in onbruik geraakt om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen functie en al helemaal om ook die van anderen op je te nemen. Wij zijn wel erg van het individualistische soort geworden: verantwoordelijkheid nemen voor de daden van een ander vinden wij al snel onterecht. Zo’n begrip als corporate personality, dat lange tijd in de politieke wetenschap een rol heeft gespeeld vinden wij maar moeilijk te rijmen met mondigheid en volwassenheid. Maar in het afscheidstournee van Jezus speelt dat nog ten volle. En laat me er meteen bijzeggen het is ook altijd blijven spelen bij mensen: ik bied mij aan als u de anderen laat gaan, is een zin die vaker wordt uitgesproken dan onze cynische tijdgeest wel waar wil hebben. Ook Jezus heeft een afscheidsboodschap: Allereerst: het is goed dat ik wegga. We hebben genoeg samen doorgemaakt en voldoende begrepen van wat God belooft en gebiedt dat jullie beter zonder dan met mij af zijn. Ik wil geen excuus worden voor jullie eigen denken. Mensen zijn niet bedoeld om ieder morgen een opdracht te krijgen maar om zelf aan de slag te gaan. Bovendien, de wereld verandert voortdurend en iedere tijd vraagt zijn eigen vertaling van oude beloften en idealen. Dat is één. Stoer medicijn, dat wel! Vooral voor mensen die het liefst God zien als een soort dagelijkse bezoeksarts, die iedere dag medicijnen voorschrijft en orders geeft, die ons leven in zijn hand neemt en ons tot dankbare volgelingen promoveert. Waarom staat Jezus dit toe? Waarom laat God dit gebeuren? Dat is de eeuwige vraag van mensen God liever niet in eigen leven de dagelijkse leiding geven maar wel verwachten dat hij in het leven van anderen ingrijpt. In de eenentwintigste eeuw vergaat het God net als de coach van Barcelona: hij moet zich iedere dag waarmaken. Eerlijk gezegd heb ik die vraagstelling nooit begrepen. Een wereld waarin God iedere keer zou ingrijpen als er iets niet naar zijn zin gaat? Een tik op de neus van iedere dictator, en dan van iedere wapenleverancier? En dan van iedereen die daarvan economisch profiteert? Een God die het niet toestaat dat kinderen sterven, maar dat iedereen een gegarandeerde leeftijd haalt? Allemaal tachtig? Allemaal vijfenzestig? Een God die de wetenschappers verwart wanneer zij aan gevaarlijke grenzen raken? Het is in het voordeel van vrije mensen dat ik weg ga, zegt Jezus. Brandt mijn woorden in uw hart en dop uw eigen bonen. De Parakleet Blijven dus niet. Jullie – niet degenen die niets met mij hebben - kunnen mij zien omdat mijn erfenis openbaar is en mensen mij niet alleen zullen herinneren maar ook in hun manier van leven en denken present stellen.. ‘Maar’, zegt Jezus’ ik zal mijn vader bidden en hij zal u een andere trooster geven… een andere trooster? Wie een beetje thuis is in het bijbelse denken spitst de oren. Troost? In het Grieks staat parakletos. Dat woord is een goed stuk harder dan wat wij er meestal onder verstaan. Troosten in ons dagelijks taalgebruik heeft vooral een 4
emotionele betekenis; veel meer dan in het bijbelse idioom. Daar betekent het vermanen, ook advocaat zijn, letterlijk betekent parakaleo erbij roepen. Wat Jezus zijn leerlingen belooft is geen hulp bij verliesverwerking maar heractivering. Troost in de bijbelse zin maakt het leven niet opnieuw dragelijk, maar activeert mensen en dat vanuit wat we tegenwoordig graag ‘de basis’ noemen. In de dagen waarin de christelijke gemeente zich door het Romeinse Rijk vertakte werd een netwerk gebouwd van kleine basisgroepen, waarin mensen elkaar steunden en voor elkaar verantwoording namen. En ook later toen het Romeinse Rijk zich voor een groot deel meester maakte van dat netwerk en het vaak monddood maakte door het macht te geven liet de Parakleet de gemeente niet los. Pinksteren heeft de H Geest niet uitgevonden. In alle bijbelse geschriften is sprake van de Geest van God of de Heilige Geest. Daarmee is bedoeld wat Albert Einstein noemde de grote levengevende energie, die ten grondslag ligt aan alle leven. Het is de adem van de schepping, de inspiratie van de kunstenaar, de moed van de dissident en de vernieuwer van de samenleving. Jezus belooft zijn ekklesia dat die geest, die van inspiratie, van niet-voor-eengat-gevangen-zitten, van dissidentie en creativiteit bij hen niet zal doven. Niet als een magisch gebeuren maar als een - ik zou bijna zeggen – logisch verband met wat er aan explosiva is opgeslagen in de containers van de bijbelse geschriften. Waarheidsfeest De Parakleet of de H Geest is het beginsel van de onrust. Hij waait waarheen hij wil. Mensen bouwen kathedralen als grote gevangenissen voor de Geest: hier zal en moet hij wonen. Dit is het Instituut van de Geest. Geloof het maar niet! De Geest laat zich niet opsluiten. Hij is niet de harmoniemaker maar de onruststoker. Hij vermengt zich met het geschreeuw van slachtoffers en met het zuchten van mensen, die monddood zijn gemaakt. In het Evangelie van Johannes wordt de Parakleet, de Heilige Geest, de Trooster en de Vermaner de Geest van de Waarheid genoemd. Ik heb wel eens voorgesteld in andere tijden om het Pinksterfeest het Waarheidsfeest te noemen. Daar is nooit wat van gekomen omdat toentertijd de CPN al zo’n feestdag had ingesteld en ik er ook niet op uit was om daar de geesten te verwarren. Wat ik bedoel met het Waarheidsfeest is de notie dat aan de grond van alle beleid en elke discussie de noodzaak ligt om gezamenlijk de waarheid op te sporen, een waarheid die vrij maakt en engageert. In de vorige eeuw heeft onder leiding van Desmond Tutu in Zuid Afrika een Waarheids-enVerzoeningscommissie gewerkt, die ver buiten dat land een golf van herkenning teweeg bracht. Mensen kunnen zich slechts met elkaar verzoenen, dat wil zeggen: bereidheid tonen om gezamenlijk aan een toekomst te werken als hun kennis van gebeurtenissen en hun verschillende interpretaties bekend zijn. Niet vergeving gaat aan verzoening vooraf maar waarheidsvinding. Als we spreken over een publiek optreden in het verlengde van wat Jezus van Nazaret zijn vrienden voorleefde dan gaat het om die waarheid boven tafel te brengen die nodig is om een gezamenlijke toekomst te ontsluiten. Kijk naar Zimbabwe. Daar zal geen vrede zijn als niet de waarheid wordt uitgewerkt hoe het komt dat meer dan 50 % van het vruchtbare land in bezit van een klein aantal blanke boeren; daar zal ook geen vrede zijn zolang grote delen van het overige vruchtbare land niet aan de bevolking maar aan corrupte generaals van de regering Mugabe is gegund.
Vrede in al die ongelukkige landen waar oorlog woedt – en we tellen er zo 40 tal – zal er niet zijn zolang de Geest der Waarheid er niet bloot legt wat de belangen zijn van de strijdende groepen en wat in het belang is van het volk. Dat is geen eenvoudige strijd. De waarheid mag ons dan vrijmaken, hij is ook niet los verkrijgbaar. En altijd zal de waarheid verbonden zijn aan degene die bereid zijn om als zaakwaarnemers en vertegenwoordigers van het volk, en dat betekent al gauw van armen en vervolgde mensen, zich in de strijd te gooien. Wat Jezus op zin afscheidstournee beloofd is dat voor mensen die vanuit zijn droom, spiritueel en politiek leven de Geest van de Waarheid niet kapot te krijgen is omdat hij aan de mensen is gegeven en altijd zal worden herkend, tenminste maar gelukkig nooit alleen door diegenen die zich laten inspireren door Jezus van Nazaret and de profeten die hij volgde en vervulde. Gekozen Drie afscheidstournees met verschillende insteek. Politiek brinkmanship, politieke melancholie, dromen niet uitgekomen maar ook nooit uitgedoofd en een vertrouwen op de ontembare geest van waarheid en dienstbaarheid. Daartussen, er helpt geen lieve vader of moeder aan, moeten we kiezen. Volgende week, op het Pinksterfeest, wacht ons nog een verrassing. Namelijk dat wij, terwijl we nog aarzelen wat wij kiezen zullen, gekozen worden. En voor wie oren heeft om te horen: dat is pas echte troost. Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 4 juni 2000
STAD VAN MIJN HART Zingen over Jeruzalem
Kees Kok De lucht boven Jeruzalem is gevuld met gebeden en dromen Zoals de lucht boven steden met zware industrie Moeilijk is in te ademen Van tijd tot tijd arriveert een nieuwe lading geschiedenis Jehuda Amichai
Heimwee In de Pentateuch, de eerste vijf boeken van de bijbel, de Tora, is verschillende keren sprake van ‘de plaats’ als bestemming van het volk (vgl. Ex 15) en die plaats wordt in de commentaren met Jeruzalem geïdentificeerd. Maar de naam Jeruzalem wordt niet genoemd, tenzij misschien indirect in de naam Salem, in verband met Melchisedek (Gen 14:18). Haar eigenlijke geschiedenis begint met de bouw van de tempel door koning Salomo. Het is na Silo de plaats waar de ark van het verbond thuishoort, de plek waar de God van Israël zijn intrek neemt. De geschiedenis en het lot van de stad zijn in goede en kwade dagen verbonden met het wel en wee van heel het koninkrijk Israël. In tijden van ballingschap en diaspora is Jeruzalem de gedroomde stad, de utopie waar het verlangen en het heimwee van de joden zich op richt. Zo klonk met Pesach in de Europese getto’s eeuwenlang de verzuchting: ‘Volgend jaar in Jeruzalem’. Maar al klinkt deze verzuchting nog steeds, ze is sterk in ervaringswaarde gedevalueerd sinds bijna iedere jood van waar ter wereld ook als hij wil elke dag naar Tel Aviv kan vliegen en via de autobaan of per spoor Jeruzalem 5
bereiken. Ook na de terugkeer uit de diaspora behouden het heimwee en de verwachtingen ten aanzien van Jeruzalem hun tegoed ten opzichte van de politieke realiteit en verkiezen veel joden New York en andere wereldsteden boven het zwaar omstreden Zion met haar beladen geschiedenis, haar lucht vol gebeden en dromen van joden, moslims en christenen. Het historische, ‘aardse’ Jeruzalem heeft nooit beantwoord aan de hoge verwachtingen die er altijd mee verbonden zijn. Alle profeten, van Jesaja tot en met de critici in het huidige Israël, hebben zich met deze discrepantie beziggehouden. Het ideale of ‘hemelse’ Jeruzalem van profeten, apocalyptici en dichters, de stad die in het Hooglied het symbool is van schoonheid en lieflijkheid, is nog altijd toekomstmuziek. Een joods visioen De christelijke bijbel eindigt met het visioen van het nieuwe Jeruzalem dat uit de hemel zal neerdalen, in de Apocalyps van Johannes. In de dagen dat het werd opgeschreven bestond het oude Jeruzalem met de tempel niet meer. Het was in het jaar 70 door de Romeinen met de grond gelijk gemaakt, zoals ruim zes eeuwen eerder door de Nebukadnessar, de koning van Babylon. Alles wat daar over dat nieuwe Jeruzalem wordt gezegd, is ontleend aan de visioenen Israëls profeten tijdens en na die eerste verwoesting, met name aan Jesaja, Jeremia en Ezechiël. En hoezeer dat visioen ook verbonden is met de naam Jeruzalem, als stad met de oudste utopische papieren, het beeld dat daarin wordt opgeroepen gaat alle aardse perken ervan te buiten. Ezechiël noemt Jeruzalem nergens, zijn toekomststad krijgt pas aan het eind van zijn profetieën, in het laatste vers van het laatste hoofdstuk een naam, een nieuwe: ‘JHWH is daar’. Het nieuwe Jeruzalem is pars pro toto voor heel de nieuwe aarde en staat voor de nieuwe woonplaats bij uitstek die als het ware alle steden omvat en vervangt. ‘Jeruzalem’ betekent volgens een volkse etymologie ‘Bezitter van vrede’. Zoals bij Jesaja geschreven staat: ‘Ik zal vrede tot uw overheid maken en gerechtigheid tot uw heerseres. Van geen geweld zal in uw land meer gehoord worden, van verwoesting noch verderf in uw gebied. Uw volk zal geheel uit rechtvaardigen bestaan’ (60: 17-18). Als zodanig, als stad van vrede en gerechtigheid, zal zij een universeel karakter hebben en erkend worden door alle volkeren. Als Jeruzalem in de toekomst naar alle kanten zal worden uitgebreid en de bannelingen zullen terugkeren en rust in haar vinden, zoals in de Talmoed staat geschreven, dan heeft dat niets te maken met rechtmatige of onrechtmatige gebiedsuitbreiding, maar ‘De Heilige, de Ene, gezegend Hij, zal in die dagen meer dan duizend tuinen en torens toevoegen’ en daar zullen alle volkeren en koninkrijken zich verzamelen om er te wonen’. Zo is Jeruzalem een andere naam voor het paradijs. Tussen de joodse en de christelijke traditie bestaat het verschil dat voor de eerste het aardse Jeruzalem zal uitdijen en opstijgen tot het hemelse hoogten bereikt, terwijl voor de laatste het aardse Jeruzalem geen rol meer speelt en het nieuwe Jeruzalem kant en klaar uit de hemel neerdaalt. Maar deze twee visies komen samen in de erkenning van de mogelijkheid en de noodzaak voor de mens om in deze oude wereld te werken aan de komende. Jeruzalem in de liturgie Jeruzalem komt uiteraard veelvuldig voor in de joodse liturgie en poëzie; zij vormt daarin het hart van de joodse emoties en het joodse culturele erfgoed. Belangrijkste referentie is wel het veertiende gebed van de Amidah, het Achttiengebed, waarin gebeden wordt om het herstel van
Jeruzalem. In het beroemde lied ter verwelkoming van de Sabbat als bruid en prinses, het Lecha Dodi, gaat het voortdurend over (het herstelde) Jeruzalem, maar net als bij Ezechiël wordt die naam niet genoemd. Hoe ligt dat in de christelijke liturgie? De kerk heeft zichzelf in het verleden gezien als het nieuwe Israël en in het verlengde daarvan als voorpost van het nieuwe Jeruzalem. Kerkgebouwen werden ingewijd als waren zij een aards model van de hemelse stad. Zo hebben de christenen zich het joodse visioen toegeëigend, terwijl het tegelijkertijd regelmatig een einde maakte aan alle aardse verwachtingen van de joodse burgers in hun midden. Men kan in het algemeen niet zeggen dat de verwachting van het nieuwe Jeruzalem in het liturgische en theologische spraakgebruik verbonden werd met het streven naar aardse vrede en gerechtigheid. Dat was meer iets voor ketters en sektarische bewegingen. Toch lijkt het leggen van die verbinding de enige manier om recht te doen aan de profetische visioenen die direct of indirect gerelateerd zijn met die ‘Stad van de vrede’. En misschien is het goed om daarbij de onvertaalde naam niet al te vaak te gebruiken, om de misvatting te vermijden dat wij, niet-joden, een bijzondere emotionele band zouden moeten hebben met het aardse Jeruzalem, en daarmee een alibi om ons niet bezig te houden met vrede en gerechtigheid in de eigen ‘stad van mijn hart’, de eigen woonplaats, het eigen ‘Mokum’. Het Liedboek voor de Kerken Afgezien van de Psalmen, komt de naam ‘Jeruzalem’ (Sion) zesendertig maal voor in de gezangen van het Liedboek voor de Kerken, voornamelijk als alloniem en pars pro toto voor Israël, dat dertig keer wordt genoemd. Het is het omvangrijkste lemma in het register op bijbelse namen. We komen het tegen in vertalingen van de middeleeuwse hymnen Urbs beata Jerusalem en Urbs Sion aurea, vol beelden ontleend aan de Apocalyps van Johannes. Uit de zestiende eeuw stamt het Nederlandse lied Jeruzalem, gij schone stad, waarin Sion als een geliefde bruid wordt bezongen, net als de Sjabbat in het Lecha Dodi: O Sion schoon, mij enig lief, gij hebt geroofd mijn hart en zinnen, maar zelfs uw roof doet mij gerief: nu kan ik u alleen beminnen! Van recenter datum is het éénentwintig coupletten lange Jeruzalem, mijn vaderstad, van Willem Barnard. Ook daar volop beelden uit de Apocalyps, maar Barnard heeft ook een hele rij gestalten uit bijbelse en kerkgeschiedenis willen meenemen, een soort litanie van zangers en musici: David, Maria, Mirjam, Hanna, Ambrosius, Luther, Bach. Couplet 19 brengt dan de toenmalige actualiteit het lied binnen: De negers met hun loftrompet, de joden met hun ster, wie arm is, achteropgezet … Kunnen we dat vandaag nog zingen? Of wordt hier de zwarte medemens te veel met jazz geïdentificeerd? En de joden met hun ster? Zo’n lied laat zien hoe heikel en tijdgebonden actualisering kan zijn. ‘Huizen, hecht aaneen geschouderd’ In de liederen van Huub Oosterhuis, Nederlands bekendste liturgische dichter, komt de naam Jeruzalem weinig voor. Maar des te meer datgene waar die naam in de bijbel voor staat. In het Lied van de stad, dat onder andere werd 6
opgenomen in het Liedboek voor de Kerken, wordt de hedendaagse stad, met ‘fabriek en flat’ en al verbonden met het visioen van een nieuwe stad, ontleend aan dat van het nieuwe Jeruzalem: ‘Is er een stad zonder dood zonder duisternis,/komt er een stad waar de zon niet meer nodig is?’ Maar ook dit lied heeft al iets gedateerds. In latere teksten heeft hij nog explicieter aan het visioen de actuele, politiek-maatschappelijke betekenis teruggegeven die het ook bij de profeten bezat. Het gaat in die toekomststad om wonen in vrede, veiligheid en recht. Of God in die stad zal wonen, zoals Ezechiël met zijn nieuwe naam ‘JHWH is hier’ wil zeggen -, hangt direct samen met het recht dat aan mensen wordt gedaan: ‘Ik zal niet rusten, geen ogenblik, totdat ik heb gevonden een plek waar Hij wonen kan, een plaats waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde’ (lied Ik zal niet rusten, naar Psalm 132, vers 3-5). En: ‘Als alles is volbracht zal Hij voor ons een stad van brood en spelen zijn’ (lied Wat altijd is geweest). Ook in tafelgebeden en voorbeden komt die stad regelmatig terug: ‘…doe ons zo verlangen naar de dag dat wij, nu nog verdeelde mensen, in uw stad verzameld zijn, in U verenigd en voltooid…‘(voorbede Gij die geroepen hebt ‘licht’), en: ‘Als het geen droom geen leugen is wat ons gezegd is, dat er goed land zal zijn – een stad met bomen als een tuin, met woningen voor iedereen, geef ons dan daar te komen’ (tafelgebed Wie zullen wij aanbidden en geloven). De huizen in deze tuinstad lijken meer op grachtenhuizen dan op torenflats; ze zijn ‘hecht aaneen geschouderd’ als in dé Jeruzalem-Psalm 122: ‘Stad van mijn hart, Jeruzalem, met uw huizen, schouder aan schouder’. Klankresten Christenen kunnen het joodse visioen alleen delen als zij het serieus nemen, als het moet serieuzer dan die joden, die het al te veel identificeren met het aardse Jeruzalem, ten koste van de andere volkeren die daar wonen, met name de 200.000 Palestijnen. In de liturgie mag daarover geen misverstand ontstaan. Het joodse visioen gaat over een vredesstad die heel de aarde bedekt en die voor alle volkeren bestemd is. In de liturgie wordt de bijbel zo present gesteld, dat hij licht werpt op onze actuele ervaringen, verlangens en verwachtingen. Bijbelse traditie is per definitie de telkens hernieuwde confrontatie van de overgeleverde verhalen met ons eigen leven. De betekenissen die in de oude woorden en namen liggen opgeslagen, moeten telkens opnieuw naar onze dagen worden toevertaald, opdat wij onszelf erin terug kunnen vinden, het zijn, met woorden van Oosterhuis: ‘Klankresten van een onvoltooid verhaal’, dat onvoltooid blijft zolang niet alle verhalen van alle mensen erin zijn opgenomen, er ‘weerklank’ in hebben gevonden. Dat geldt ook voor de ‘klankrest’ Jeruzalem. Misschien wel het mooiste lied van de christelijke liturgie waarin Jeruzalem een rol speelt, is het In paradisum van de Latijnse uitvaartliturgie. Oosterhuis vertaalde het zo: Naar het paradijs mogen engelen jou begeleiden. Bij je aankomst zullen allen die gemarteld zijn je in hun armen sluiten – en dan dragen ze je mee naar de Stad, het heilige Jeruzalem. Daar schaart een koor van lichtgestalten zich om je heen,
en met Lazarus, de arme zwerver, zal jij zijn een rust en vrede voor altijd. (Eerste en Laatste, Requiem-gezangen) In deze tekst vinden we alle elementen van het visoen terug: het paradijs, de Stad, Jeruzalem, als de plaats waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde, gesymboliseerd in de bijna terloopse vermelding et cum Lazaro, quondam paupere – ‘en met Lazarus, de arme zwerver’. Wist de auteur van dit lied dat Lazarus in de joodse legende die door Lukas in zijn evangelie is opgenomen staat voor het joodse volk? Het nieuwe Jeruzalem? JHWH is daar, Lazarus is er, samen met een menigte die niemand tellen kan, uit alle volkeren en talen. Aantekeningen - Dit artikel is geschreven voor de bundel Jeruzalem, stad van vrede, vrede voor de stad, een uitgave onder auspiciën van Pax Christi en IKV, die naar verwachting in september 2000 zal verschijnen bij uitgeverij Kok, Kampen - Voor dit artikel is onder andere gebruik gemaakt van het artikel Jerusalem in de Encyclopedia Judaica (Jeruzalem z.j., deel 9) - De geciteerde liederen van Huub Oosterhuis zijn te vinden in zijn Gezongen Liedboek. Verzamelde teksten, Kok, Kampen 1993.
Dat Huis
Psalm 122 herdicht
Hein Walter
De muren van dat huis zijn als de liefde, zacht en sterk tegelijk; de deuren van dat huis staan altijd open, maar laten het ongenode kwaad niet door. Laat ons gaan naar dat huis, waar de tijd geen vat op heeft, waar het licht eeuwig door de ramen schijnt.
ZOEKEN EN VINDEN Alex van Heusden De bijbel vertelt het verhaal van een God wiens hart uitgaat naar mensen. Hij zoekt mensen op die wonen in duisternis. Hij daalt af van zijn hoge troon in schitterend licht om daden van bevrijding te stellen. Het bijbels Hebreeuws, de taal van de joodse Schrift, kent een werkwoord dat tegelijk 'zoeken en vinden' betekent. In het eerste bijbelboek, Genesis, staat geschreven (Gen 21:1): Adonai zocht en vond Sara zoals hij gezegd had, Adonai deed aan Sara zoals hij gesproken had en gezegd. Sara, de vrouw van Abraham: haar dorre, onvruchtbare schoot wordt geopend, zij ontvangt een zoon. Dat is hier de inhoud van 'zoeken en vinden'. Nieuw leven wordt verwekt, toekomst aangeboden. Dit ene werkwoord, 'zoeken en vinden', gaat een rol spelen in de volkswording van Israël die begint met een zoon uit Sara. In het laatste hoofdstuk van het boek Genesis zegt de stervende Jozef, een der zonen van Jakob, tot zijn broeders in Egypte: 'God zal jullie zoeken en vinden, en opwaarts doen gaan uit dit land...' (Gen 50:24). 7
Deze uitspraak van Jozef is de opmaat tot het tweede bijbelboek, Exodus. Daar staat geschreven dat JHWH het schreeuwen hoort van de kinderen van Israël die lijden onder bittere slavernij zonder uitzicht op bevrijding. JHWH zoekt en vindt het volk dat in zo grote nood verkeert. Hoe? Door Mozes te sturen met de opdracht de kinderen van Israël weg te leiden uit Egypte. Door Mozes te sturen toont JHWH dat hij solidair is met zijn volk en afdaalt om in hun midden te zijn. In de Naam van deze God ligt besloten dat er van geslacht op geslacht mensen zullen worden gestuurd naar mensen in nood. Na de uittocht uit Egypte, de zee door, de woestijn in, komen de kinderen van Israël bij de berg Sinai. JHWH zegt tot het volk (Ex 19:4v): Ik heb u op adelaarsvleugels gedragen, ik deed u komen naar mij. En nu, als gij hoort, als gij hoort naar mijn stem en bewaart mijn verbond, dan zult gij uit alle volken mijn eigenste zijn, want van mij is heel de aarde. Het beeld van de adelaarsvleugels verbindt de bevrijding uit het diensthuis Egypte met het onderricht dat het volk ontvangen zal aan de voet van de berg Sinai. JHWH heeft het volk gezocht en gevonden; hij heeft het op zijn vleugels gedragen de vrijheid in - nu moet het leren vliegen op eigen kracht. Aan de voet van de berg ontvangt Israël het brood dat het nodig heeft om volwassen te worden, dat wil zeggen: drager van de vrijheid die pas werkelijk wordt als ze de verantwoordelijkheid voor de ander aanvaardt, voor zijn leven en welzijn (wat de joodse wijsgeer Emmanuel Levinas eens heeft getypeerd als moeilijke vrijheid). Zijn de beginselen van die vrijheid aangeleerd, zijn alle leefregels verstrekt - een langdurig leerproces, met vallen en opstaan -, dan wordt in het boek Numeri - het boek der getallen - het volk geteld en ingedeeld aan de voet van de berg Sinai, het leerhuis in de woestijn. 'Tellen en indelen' - hier wordt hetzelfde werkwoord gebruikt dat eerder 'zoeken en vinden' betekende. Telling en indeling voltooien de volkswording van Israël die begon met een zoon uit Sara, toen zij werd gezocht en gevonden. Die voltooiing is overigens nog maar het begin. De vrijheid die jou gebiedt het welbegrepen eigenbelang opzij te zetten als het moet, omdat er een ander is die jou zoekt te vinden - die vrijheid is nooit vanzelfsprekend, nooit bezit. Tot die vrijheid moet een mens zich telkens weer bekeren. Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 14 mei 2000
AAN DIE Die mij droeg op adelaarsvleugels Die mij hebt geworpen in de ruimte en als ik krijsend viel mij ondervangen met uw wieken en weer opgegooid totdat ik vliegen kon op eigen kracht Huub Oosterhuis
JEZUS EN JERUSALEM Alex van Heusden In de eerste eeuw van de gangbare jaartelling vond een catastrofe plaats, waarvan de gevolgen zonder weerga zijn in de geschiedenis van het joodse volk en doorwerken tot in onze dagen. De verwoesting van Jeruzalem, stad en tempel, door toedoen van de Romeinse bezettingsmacht, markeert het einde van een tijdvak dat door hedendaagse historici de periode van de Tweede Tempel wordt genoemd. Deze periode beslaat zo’n zes eeuwen. Als begin staat het jaar 538 geboekstaafd: toen gaf Cyrus (‘Choresh’), koning van Perzië, de toenmalige wereldmacht, aan de ballingen uit Juda toestemming om terug te keren naar het land van hun voorouders (vgl. 2 Kron 36:22-23, de laatste verzen van de Hebreeuwse bijbel). De tempel in Jeruzalem, eenmaal weer opgebouwd, werd het geestelijk oriëntatiepunt van de joden in het land en in de diaspora, toonbeeld van volstrekte toewijding aan de God van Israël. De betekenis van tempel en eredienst groeide naarmate het herstel van het koningschap uitbleef en, uitgezonderd de periode van de Hasmoneeën (141-63), het joodse land permanent door vreemde mogendheden was bezet. Het evangelie-getuigenis over Jezus uit Nazaret dat op naam staat van Lukas, zag het licht na de dramatische gebeurtenissen van het jaar 70 en is ook geschreven in reactie daarop, als een monument tot gedachtenis, als een bron van troost en bemoediging voor geslagen mensen die niet weten hoe verder. Meer dan in de andere evangeliën wordt Jezus in het relaas van Lukas geschilderd als één die onvoorwaardelijk vasthield aan de bestemming van Jeruzalem als woonplaats van recht en vrede, oord van bevrijding - ook toen de levensgeest van hem week en de ondergang van de stad in zijn eigen afgebroken lichaam werd voorafgebeeld. Een belangrijk deel van het relaas dat Lukas geeft over Jezus, heeft de vorm van een reisverhaal, van Galilea naar Jeruzalem, met als precieze bestemming de tempel, het hart van de stad (19:45). Het begint in 9:15 : ‘Toen de dagen van zijn verheffing meer en meer vervuld werden, geschiedde het, dat hij zijn aangezicht sterk maakte om te gaan naar Jeruzalem.’ In de loop van het reisverhaal komt Jezus eenmaal uitdrukkelijk over Jeruzalem te spreken. Enkele Farizeeën waarschuwen hem om Galilea te verlaten, omdat Herodes, viervorst over die landstreek, het op zijn leven zou hebben gemunt. Maar Jezus heeft een ander motief om zich buiten Galilea te begeven, dat hij, enigszins raadselachtig, als volgt formuleert: ‘Het is niet welkom dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem’ (13:33). Lukas zinspeelt hier op het motief van de profetenmoord, dat in de rabbijnse geschriften niet voorkomt, maar wel in andere, niet-bijbelse literatuur uit de periode van de Tweede Tempel. Aanknopingspunt zijn enkele passages in de joodse Schrift waarin sprake is van de moord op profeten: zo staat over Izebel, de koningsvrouw uit Sidon, geschreven dat zij alle profeten van Adonai heeft gedood. Alleen Elia wist te ontkomen (1 Kon 18:4.13). Treffend is bovendien een fragment uit het boek Jeremia waarin Juda en Jeruzalem worden aangeklaagd omdat zij de profeten met het zwaard hebben verslonden – al die van Godswege gezondenen die de stad, en met name het koningshuis, tot omkeer moesten bewegen (Jer 2:30). 8
Lukas wil duidelijk maken dat Jezus geen ander lot beschoren was dan dat van vele profeten; maar ook dat deze ‘historische les’ hem er niet van kon weerhouden zijn levenstaak te volbrengen: te spreken tot het hart van Jeruzalem naar de geest en de bedoeling van de Tora. De spreuk in 13:33 is verbonden met een andere uitspraak van Jezus, aan het begin van zijn werkzaamheid in de synagoge van Nazaret: ‘In waarheid, ik zeg jullie: geen profeet was ooit welkom in zijn eigen vaderstad’ (4:24). Het Griekse woord dektos, hier vertaald met ‘welkom’, is stamverwant met het werkwoord endechomai in 13:33. Zou Lukas willen suggereren dat met Jezus’ ‘eigen vaderstad’ niet zozeer Nazaret wordt bedoeld, als wel Jeruzalem? De gebeurtenissen werpen hun schaduw vooruit. Volgend op de spreuk in 13:33 wordt Jeruzalem aangesproken in persoon (13:34-35): Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en stenigt wie gezonden zijn naar jou: hoe dikwijls heb ik jouw kinderen willen verzamelen, zoals een vogelmoeder haar jongen verzamelt onder haar vleugels – maar jij hebt het niet gewild. Let op: jouw huis wordt overgelaten aan jouzelf.
Jezus uit een klacht over Jeruzalem, maar zonder haar te veroordelen. Het beeld van de vogelmoeder brengt dit tot uitdrukking: het wijst op intimiteit en uiterste zorg. In een ontroerende midrasj wordt God vergeleken met een vogelmoeder die zich genesteld heeft op de puinhopen van de verwoeste stad en huilt om haar ondergang. En een rabbijns gezegde luidt: wie niet gehuild heeft over de verwoesting van Jeruzalem, zal geen deel hebben aan haar komende heerlijkheid. Het beeld van de vogelmoeder tekent Jezus’ liefde voor Jeruzalem en de zorg voor haar toekomst die samenvalt met de toekomst van het volk waartoe hij behoort. Maar onmiddellijk daarop volgend horen we deze onheilspellende woorden: ‘Jouw huis wordt overgelaten aan jouzelf.’ Wordt nu met ‘huis’ de tempel bedoeld en dus gezinspeeld op haar verwoesting? Deze uitspraak van Jezus is ontleend aan Jer 22:5, waar staat: ‘Als jij niet hoort naar deze woorden, zo heb ik mijzelf plechtig beloofd – uitspraak van Adonai –, dan zal dit huis worden tot een woestenij.’ Aangesproken wordt de koning van Juda en hem wordt de ondergang van het koningshuis in het vooruitzicht gesteld. Zo wordt in de paralleltekst van Lukas met het woord ‘huis’ gedoeld op de leiders van het volk, de ‘overheden’, met wie Jezus tenslotte in conflict zal raken – een conflict dat zal leiden tot zijn arrestatie en executie.
MEDEDELING Stichting Leerhuis en Liturgie zoekt met spoed een ADMINISTRATIEF MEDEWERKER (m/v) voor de abonnementenadministratie van Maandbrief en Roodkoper. Ervaring met Exact Relatiebeheer vereist. Dienstverband: 20 uur per week; salariëring in overleg. Onze voorkeur gaat uit naar iemand tussen de 30 -50 jaar. Informatie: Stichting Leerhuis en Liturgie, 020-6256940. ma-vrij tussen 10:00 en 14:00; Hanneke van Vliet of Pauline van der Linden.