1
James Potter en de Vloek van de Poortwachter
G. Norman Lippert Gebaseerd op de karakters en werelden van J. K. Rowling Nederlands vertaling Jos Bergenhenegouwen 2009 Met dank aan mijn vrouw voor de tijd die mij gegund werd voor het vertalen van dit boek De volgende Internet sites waren een dankbare ondersteuning: www.mijnwoordenboek.nl www.dreuzels.com http://nl.babbelfish.yahoo.com
En de doorlink www. home.hccnet.nl/h.kip/encyclopedie/index.html Encyclopedie der Potterologie
James Potter en de Vloek van de Poortwachter (het “Werk”) is Harry Potter series (“Series”) fan fiction en was niet gemaakt door de Series auteur J.K. Rowling noch onder haar toezicht. Zodanig dat de handelmerken van de Series (de “Merkgebonden Rechten”) zijn gebruikt in het Werk, dergelijk gebruik is incidenteel en niet voor doeleinden van bron aanwijzingen. Elk van deze handelsmerken zijn en blijven het eigendom van Mrs. Rowling en haar rechtverkrijgende. De auteur ontzegt hierbij enige belangstelling in voorgenoemde Merkgebonden Rechten. Het Werk is © 2007 G.Norman Lippert Nederlands vertaling J.H. Bergenhenegouwen 2009
2
Eerder verschenen:
James Potter en de Hal der Oudste’ Kruising
3
Beste Lezer. Een woord voor we beginnen. Dat vind je vast niet erg, toch? Ik wil het even over hebben voor wie dit verhaal is, en voor wie het niet is. Als jij het soort Harry Potter fan bent waarvan het bekend is dat je jezelf opwind over het plaatsen van de juiste hoofdletters bij opmerkingen als ‘Schroeistaartige Skreeften’, dat is dit verhaal mogelijk niet voor jou. Als je bevind onder de trouwste fans die het eenvoudig weg niet kan aanzien als er een tegenstelling is in het aantal knopen op professor Anderling’s Tartan jurken (zes; schildpad-print) of gedreven wordt tot vuistschudden als het gaat over de treken draagkracht van Terzielers ( 1,120 kilogram en 70 kilogram respectievelijk) of bij wie het koude zweet uitbreekt bij de gedachte aan verkeerde schema datums van een willekeurige Zwerkbal wedstrijden, (Zie HPL;’Zwerkbal’), dan kan dit verhaal niet voor jou zijn. Als je, kort gezegd, je behoord tot dat geweldige en strijdlustige kader van HP fans die geloven dat de Harry Potter verhalen en thema’s bestaan enkel ter ondersteuning van de “stukken” van het Harry Potter universum, en niet andersom, dan is dit verhaal op zeker niet voor jou. Als je aan de andere kant je gewoon gek was op de Harry Potter verhalen en personen en het jammer vond dat het afgelopen was, dan, welkom. Als je meer genoegen schept in een gezamenlijk avontuur, dan in een eenzaam navelstaren, dan, kom sluit je bij ons aan. Wanneer je liever de strijd aangaat met het kwaad dan de strijd aangaat met elkaar, dan bevind je je onder vrienden. Als, in het kort, je gelooft dat het verhaal boven alles staat, dan is dit verhaal vast en zeker voor jou. Kom binnen en voeg je bij ons in het voortdurende verhaal! Ik hoop dat je ervan zult genieten. Voor de overigen, er is vast ergens een discussie aan de gang over wie de beste Perkamentus acteur was. Ik zou niet willen dat jullie die zouden moeten missen. (Noot: dit boek is een vervolg van een ander verhaal met de naam “James Potter en de Hal der Oudste’ Kruising”. Hoewel dit verhaal op zichzelf staat, kan het, met een beetje verbeeldingskracht van de lezer, beter gewaardeerd worden als een onderdeel van een serie. Je kunt het eerste boek vinden bij www.elderscrossing.com , onder de vlag van Nederland.) GNL Of bezoek http://sites.google.com/site/harryenjamespotter/ voor nog meer verhalen.
JB
( Woord van de vertaler: Bovenstaand voorwoord van de auteur is naar aanleiding van de, ook vaak negatieve – erg negatieve – opmerkingen aan zijn adres op verschillende internetsites.)
4
Inhoud Proloog 1: Einde en Begin 2: De Borelij 3: Het Sorteren 4: Beproeving van het Gouden Koord 5: Albus en de Bezem 6: De Koning der Katten 7: Amsera Certh 8: De Auditie 9: De Vrouwe van het Meer 10: De Baken Steen 11: De Cirkel van Negen 12: Vragen van Vertrouwen 13: Kerstmis op Zweinstein 14: Artis Decerto 15: Buiten Zweinsveld 16: Onverwachte Confrontaties 17: De Bloedlijn 18: The Triumvirate 19: De Opoffering 20: De Lange Reis Naar Huis
5
Voor Greer Een Roos anders genaamd
6
Proloog
R
egen viel in bakken naar beneden, ze sloeg zo hard op de
stoeptegels dat ze verstoof in een nevelige, vuile mist. Een kleine man stond op de hoek, onder de enige werkende lantarenpaal, en bestudeerde de straat. Verlaten huizen stonden aan de ene kant, donker en imposant als dinosaurussen. De andere kant werd beheerst door een, eveneens, naargeestige fabriek achter een stevig hekwerk. Waarschuwingsborden op het hek piepten en rammelde in de wind. Een eenzame auto stond geparkeerd in de straat, en zag eruit alsof hij hier zo lang al stond dat hij deel uitmaakte van het bestaande ecco system. De kleine man schuifelde met zijn voeten, zijn kale hoofd glom van de regen. Hij keek terug, naar de drukkere straten waar hij vandaan gekomen was, en maakte een onbegrijpelijk geluid. Hij haalde zijn vuist uit de zak van zijn overjas en hield hem omhoog in het licht. Toen hij zijn hand opende zat hier een klein, doorweekt stukje perkament in. Hij las de woorden op het perkament voor de tiende keer. Blauw-geinkte letters spelde de straatnaam en niets anders. De man schudde geïrriteerd zijn hoofd. Hij stond op het punt het stukje perkament weer in zijn vuist te klemmen, toen de woorden wegvloeiden in de stromende regen. De kleine man knipperde naar de ruimte waar ze gestaan hadden. Langzaam verschenen er nieuwe woorden op het papier, als werden geschreven door een onzichtbare hand: een adres.
7
De kleine man fronste naar het perkament, en stopte het terug in zijn jaszak. Opzij kijkend, ontdekte hij een nummer boven de deur van het dichtstbijzijnde verlaten huis. Hij zuchtte en liep uit de gelige gloed van het straatlicht, en deed het water in de overlopende goot opspatten. Zoals de meeste mensen die zouden weten hoe te kijken, was de kleine man was helemaal geen man. Hij was een goblin. Zijn naam was Forge en hij haatte het om er op uit te gaan in de mensen wereld. Niet dat iemand ooit zijn ongebruikelijke lengte of vreemde eigenschappen hadden opgemerkt. Hij droeg laarzen met tien centimeter hoge hakken, en een Visum-Ineptio spreuk zorgde ervoor dat de mensen hem zagen als een vriendelijke oude man met een ernstig kromme rug. Hij hield eenvoudig niet van mensen. Ze waren smerig, onefficiënt en ruw. Forge hield ervan de wereld te hebben als zijn werkplaats: netjes, opgeruimd, en telkens schoongeveegd van alle onnodige stukjes. Het was niet zo dat Forge wenste dat de mensen niet bestonden; hij was er gewoon blij om dat zij hun eigen speciale wereld hadden om in te leven, en dat hij er maar zelden naar toe hoefde, zoiets als naar de dierentuin gaan. Hij had bijna besloten om hier niet heen te gaan vannacht. Iets had niet goed gevoeld over deze afspraak. Gelet op Forge’s unieke vaardigheden, was het niet ongebruikelijk dat hij de naam van een cliënt niet wist, maar hij was gewend aan een bepaalde vorm van hoffelijkheid, niet slechts een briefje en een nummer. Forge wist echter wat het nummer betekende. Het was het bedrag dat werd aangeboden voor zijn diensten, en het was inderdaad een verrassend nummer. Verrassend genoeg om Forge uit zijn werkplaats te krijgen, en op jacht te gaan naar het mysterieuze adres in dit vervallen gebied van menselijke woestenij, zelfs ondanks zijn bedenkingen. Uiteindelijk was Forge een goblin. Hij stopte met lopen en staarde naar het nummer van de woning naast hem. Hij gluurde door de straat, en fronste zijn wenkbrauwen. De fabriek was al een half huizenblok eerder opgehouden. Deze plaats was een leeg terrein, verstikt door onkruid, zwerfvuil en gebroken flessen. Een achtergebleven vrachtwagen leunde als dronken tegen een hoek, verzakt in de modder en het hoge gras. Een houten bord in het midden van het terrein was er half overheen gevallen. ”Toekomstige Locatie van Geplande Appartementen en Recreatie Complex”, stond er in vaal geworden letters op. Forge haalde zijn vuist weer uit zijn jaszak en opende hem. Het adres was verdwenen van het perkament. Twee nieuwe woorden gaven een nieuwe instructie: Draai om. Forge liet zijn vuist naast zijn lichaam hangen. Hij staarde naar het lege terrein en beet op zijn lippen. Werd hij gewaarschuwd om terug te keren? Een deel van hem hoopte het, maar hij twijfelde eraan. Langzaam draaide hij zich om, zodat hij in het midden stond van de verlaten straat, opkijkend naar de donkere uitstulping van het gebouw. Een gebroken raam keek op hem neer als de oogkas van een schedel. De wind blies, waardoor de gordijnen van het gebroken raam wapperden. Forge zuchtte en keek opnieuw naar het perkament. Loop achteruit. ‘Nou,’ mopperde Forge bij zichzelf, ‘op voor een Knoet, op voor een Galjoen.’ Hij begon achteruit te lopen, tilde zijn laarzen voorzichtig op om te voorkomen te struikelen over de stoeprand of de stapels rottende rommel. Hij stapte omzichtig op het trottoir en vervolgde zijn weg, zich een weg banend door het modderige onkruid 8
van het verlaten pand. Het trottoir was breder dan hij verwacht had. Elke stap achteruit vond een stevige gladde steen. Forge keek naar beneden. Het waren versleten, zorgvuldig gelegde, plavuizen onder zijn laarzen, inplaats van de ruwe cement tegels van het trottoir. Hij keek opnieuw omhoog en zoog fluitend zijn longen vol. Twee monsterlijke vormen leunden neer op hem. Het waren waterspuwers, ieder verankerd boven op een stenen pilaar. Regen spetterde er tegen, en liep naar beneden over hun afschuwelijke koppen. Tussen de pilaren bevond zich een hoog smeedijzeren poort. Terwijl Forge keek, sloeg het dicht met een rattelende weerkaatsende klap, waardoor hij er binnen opgesloten werd. Hij draaide zich met hevig kloppend hart om, en zag dat het smeedijzer een hek vormde rondom het gebouw. Het was tenminste twee meter hoog en voorzien van vervaarlijke punten. Het terrein rond het gebouw was niet langer vergeven van vuil. Het was een netjes bijgehouden grasveld, ieder sprietje gras eng scherp en exact dezelfde lengte als zijn kameraden. De regen liet het gras baden als in kristal. Waar de verlaten vrachtwagen had gestaan stond nu een lang, zwart rijtuig, onberispelijk glimmend en voorzien van overdadige gotische krullen. Er was aan het rijtuig geen tuig voor paarden. Forge huiverde en keek toen omhoog naar het midden van het gebouw. Op de plek van het omgevallen houten bord stond een huis. Het was niet groot, maar bijna onnatuurlijk hoog. Zijn afgesloten ramen leken wel dertig meter hoog en het geplaveide dak dat erbovenop lag, leek wel een uit stekend nest waar gieren broedden. Pilaren omgaven de voordeur die zwart geverfd was, met een enorme koperen klopper in het midden. Forge slikte en vermande zich, hij benaderde de deur. Terwijl hij de traptreden opliep, was Forge niet verrast te zien dat de koperen deurklopper was vervaardigd om eruit te zien als een opgerolde slang met glimmende smaragd ogen. Noch was hij verrast te zien dat het tot leven kwam bij zijn aankomst. De kop verhief zich en een gouden tong flitste naar binnen en naar buiten. ‘U draagtsss hetsss perkamentssss?’ siste de slang. ‘Dat kunt je maar beter geloven. Open de deur voordat ik het leven laat in deze regen.’ ‘Laatssss onssss ssssienss.’ ‘Ik heb niet het hele eind gereisd om te twisten met een stuk betoverd metaal bewerksel. Open deze verdraaide deur, en vertel je meester dat ik gearriveerd ben.’ De slangen kop hief zich erg langzaam waarop het uiteindelijk neerkeek op Forge’s hoofd. De ogen gloeide groen en de tong flitste. ‘Toonssss onsssss desss perkamentsssss.’ Forge keek omhoog naar de kop van de slang. Deze zwaaide lichtjes, de tong flitste door de lucht. Forge was opgegroeid met een vader die metaalbewerker was, en wist hoe betoverde versieringen gemaakt waren. Maar toch, er was iets aan het zwaaien van de koperen kop en de flitsende gouden tong wat hem zorgen baarde. Hij stopte zijn hand in zijn jaszak en haalde het stuk perkament te voorschijn. ‘Hier. Gezien?’ zei hij terwijl hij probeerde zijn stem niet te laten trillen. ‘Vooruit doe die deur open.’
9
De slang rekte zich uit naar het perkament in Forge’s hand. Het trok zich terug, en spuwde toen een straal groen vuur uit. Forge trok zijn hand jankend weg, toen de vlam het perkament midden in de lucht verbrandde. De ogen van de slang gloeiden helderder terwijl hij zich verder ontrolde van de deur, leunend in de richting van Forge’s gezicht. Forge had nooit gedacht dat het mogelijk was, maar het beeldhouwwerkje leek te grijnzen naar hem. ‘Sssschrijtssss voortssss,’ zei het. De deur ontsloot en zwaaide zwaarwichtig open. Forge liep langzaam, in de rondte kijkend, naar binnen. Hij merkte dat hij in heen lange entreehal was, bedekt met rijk, zij het versleten, rood tapijt. Er waren zware deuren aan beide kanten, zwart spiegelend gelakt, allen waren gesloten met uitzondering van degene helemaal aan het eind. Stemmen kwamen er vandaan, galmend, waardoor Forge ze niet goed kon verstaan. Hij opende zijn mond om zich aan te kondigen, toen de deur achter hem zich plotseling sloot. Geschrokken keek hij ernaar, ogen wijd, en dan luisterde hij opnieuw. De stemmen spraken nog steeds. De eigenaren van het huis moesten het dichtslaan van de deur gehoord hebben, dus ze moesten weten dat hij gearriveerd was. Water drupte gestaag van de rand van Forge’s jas, terwijl hij zachtjes door de hal liep in de richting van de geopende deur en de stemmen. Voorbij de deur was een andere, donkere, kamer. Er stond een bank aan de ene kant en een spiegel met rijk versierde lijst aan de andere. Een tweede geopende deur was zichtbaar in de hoek van een derde ruimte. Forge vond het eruit zien als een bibliotheek. Vlamlicht flikkerde aan de muren en deed schaduwen bewegen. De stemmer werden duidelijker. ‘Het is erg duister,’ zei een vrouws raspende stem. ‘We zijn nogal ver weg, mijn Heer. Het is onmogelijk om zeker te zijn.’ ‘Ik smeek u, zeg dat niet,’ antwoordde een mannenstem. ‘ ”Onmogelijk” is zo’n… definitief woord. Mogelijk kunt u trachten een weinig meer genuanceerd te zijn Madame.’ ‘Ja,’ zei de vrouw snel. ‘Ik vergis me, mijn Heer. Laat mij nogmaals bezien.’ Er klonk een beweging, als of iemand zich bewoog in een grote stoel, en een andere mannen stem sprak ongeduldig, ‘Vertel ons wat je ziet vrouw. Wij bepalen wat het is.’ De vrouw kreunde, of uit angst, of uit concentratie. ‘Er zijn drie figuren… klein. Zij zijn… nee, ze zijn niet klein. Ze zijn jong. Een is groter, de ander is blond. Ze zij… er is een opschudding. Vechten.’ Forge luisterde onzeker over wat te doen. Hij keek rond in de donkere wachtkamer van de bibliotheek en zag een kapstok staan naast de deur. Hij schudde zijn overjas uit en hing hem daar aan op. Water liep er vanaf op de houten vloer. Kennelijk werd er van hem verwacht te wachten totdat het huidige gesprek voorbij was. Hij benaderde de bank, maar ging er niet op zitten. In de spiegel tegenover de bank zag Forge een reflectie van de bibliotheek voorbij de deuropening. Drie grote stoelen stonden gedraaid naar de open haard. Hij kon alleen de ruggen zien. ‘Er is nog een figuur,’ raspte de stem van de vrouw. ‘Dun en lang. Een verschijning, als ik mijn psychische kenmerken ken. De jongens bevechten haar. Ik zie… ik zie een wolk van sintels naar beneden komen. Ik vrees dat ik het visioen kwijtraak…’
10
‘Laat mij kijken,’ eiste de ongeduldige stem. ‘Wees stil Gregoor. Voorspellen is niet jouw sterkste kant,’ zei de eerste stem glad. ‘Laat de vrouw haar talent uitvoeren.’ In de spiegel zag Forge een hand bewegen op de armleuning van een van de stoelen. Het was erg wit en droeg een zwarte ring. De schaduw van de vrouw bewoog langs de muur van de bibliotheek. Forge herkende de kromming en hoed van een feeks. Ze zat gebogen over haar kristallen bol. ‘Nee…,’ zei de feeks hijgend, nu opgaand in haar werk. ‘Dit is niet de mist van afstand of een soort van Verwarrings Hex. Dit is iets anders. Iets is aan het neerdalen op deze plaats. Iets… vormt zich.’ Er was een intense stilte. Forge kon het voelen, en wist dat de twee mannen intens luisterden. ‘Het gevecht is voorbij…,’ zei de feeks met een zangerige stem, nu volledig verloren in haar voorspelling. ‘Er is een geest nu ook… het helpt de verschijning… of mogelijk andersom. Er is veel verwarring in de lucht. Maar de mist is geland. Het vorm zich… het maakt een… een…’ De feeks hijgde plotseling. Forge zag haar schaduw achteruit zakken, ze sloeg met haar handen tegen haar hoofd. Er was een geklapper en een brekend geluid als of er iets viel. ‘Blijf kijken!’ schreeuwde Gregoor, de ongeduldige stem. ‘Kijk en vertel, of, sta me bij ik …’ ‘Stop,’ klonk de stem van de andere man, bijna opgewekt. Er klonk een glimlach in door. ‘Gregoor, laat de arme vrouw met rust. Overduidelijk heeft ze iets gezien dat haar in hevige mate verontrust.’ De feeks zat na te hijgen, en dan, vreemd, afschuwelijk, sprak een andere stem. Het klonk dun, hoog, en koud, maar onzinnig. Forge kon de feitelijke woorden niet goed horen, maar het leek opgewekt op een of andere manier. Het paar overgebleven haren laag in Forge’s nek gingen overeind staan. ‘Wat zag je?’ vroeg Gregoor, de dunne mompelende stem negerend.‘Wat was het?’ ‘Laten we de arme vrouw niet overbelasten,’ zei de eerste stem. ‘Ze heeft behoorlijk goed gepresteerd. We zullen er op toezien dat ze betaald wordt zoals afgesproken. Dank u Madame.’ ‘Het was een man,’ hijgde de feeks met trillende stem. ‘Maar toen…’ ‘Ja, dank u wel,’ sprak de mannenstem sussend. ‘Ik geloof dat we genoeg gehoord hebben. Gregoor, misschien wil je zo vriendelijk zijn om onze gast—’ ‘Afschuwelijk,’ ze kreunde en begon hevig te snikken. Forge zag de schaduw ineen zakken en een andere vorm, een dikke man, sprong op om haar te ondersteunen. ‘Ja,’ zei de eerste stem, proberend haar weg te sturen. ‘Hij was afschuwelijk, deze man. Dank u,’ ‘Nee!’ schreeuwde de feeks. Forge zag haar schaduw achterover buigen, weg van de schaduw van Gregoor. ‘Niet de man! Hij zag er eng genoeg uit maar toen…’ Er was een pauze toen de feeks weer ineen zeeg. De witte hand op de armleuning van de stoel verhief zich langzaam. De zwarte ring sprankelde in het haardvuur. ‘En toen?’
11
De feeks huiverde. ‘Iets anders. Iets… brak door… het was…’ Ze leek onmachtig om door te gaan. De witte hand boven de armleuning leek bevroren, vast in een gebaar dat er bijna uitzag als een zegening. Het haardvuur flikkerde en brak. De afschuwelijke stem, als van een andere wereld zoemde en giechelde in zichzelf. ‘Rook,’ zei de feeks uiteindelijk. Haar stem was onhoog gegaan, bijna piepend. Ze klonk als een kind. ‘Zwart vuur. As en… en… ogen… en niets. Levend niets.’ Opnieuw was er een pauze, en toen sloot de witte hand zich tot een vuist. ‘Nou,’ sprak de eerste stem ongedwongen, ‘dat veranderd de zaak een beetje. Misschien wilt u nu direct betaald worden, Madame. Vannacht. Leendert, begeleidt onze gast alsjeblieft… euh… naar elders wil je? Je vind wel een geschikte plek om haar te betalen verwacht ik.’ Schaduwen bewogen. Een nog niet eerder gezien figuur verrees en leidde de feeks weg van het haardvuur. Forge voelde een plotselinge paniek dat ze door de wachtkamer zouden komen en hem vinden, maar herinnerde zich dat hij hier zou moeten zijn. Ze verwachtten hem. Hij vroeg zich even af of het niet te laat was om stiekem weg te sluipen. Geld of geen geld, dit zag eruit als een zeer slechte groep om zaken mee te gaan doen. Tot Forge’s opluchting, leidde Leendert de feeks weg door een andere deur achter in de bibliotheek. Leendert bewoog zich als een volleerde dienaar, hoewel veel ouder dan Forge had verwacht. De feeks zwalkte tijdens het lopen, haar ogen grijs en leeg. Geen van beiden sloegen acht op Forge. ‘Dus het is gebeurd,’ zei Gregoor toen de deur achter in de bibliotheek sloot. ‘Merlinus is terug gekeerd. Je plan is af.’ ‘Het plan is nog helemaal niet af, maar ja, tot zover is alles verlopen zoals verwacht. De Delacroix vrouw laten we vallen. De Potter jongen zal de schrik van zijn leven krijgen als hij te weten komt dat hij enkel een voorwerp was voor ons doel. En Merlinus Ambrosius zal weer op de wereld losgelaten worden. Maar Gregoor, je moet voorzichtig zijn met dit mijn plan te noemen. Je weet wiens ontwerp het is, ik zal niet de eer opstrijken voor het werk van de Duister Heer.’ Gregoor negeerde de berisping. ‘Hoe kunnen we er zeker van zijn dat Merlinus zich bij ons zal voegen?’ ‘Dat weten we niet. Merlijn’s trouw behoorde aan niemand toe behalve zichzelf. Daarom was de Duistere Heer nooit geïnteresseerd in een bondgenootschap tijdens zijn leven. Merlijn zelf was nooit de prijs zoals je weet.’ Forge hoorde Gregoor heen en weer schuiven in zijn stoel. ‘Niet iedereen gelooft deze verhalen,’ zei hij zachtjes. ‘Alleen dwazen twijfelen aan het bestaan van de Anderewerelden. Zelfs Dreuzels geloven in de Hemel en de Hel. Waar wij ons zorgen over moeten maken is dat de Duistere Heer erin geloofde. Als hij niet gevallen was, hadden we nooit voor deze keuze hoeven te staan. Maar hij zag zelfs de meerwaarde van een vang-net.’ ‘Ja,’ reageerde Gregoor. ‘Het vang-net. De Bloedlijn.’ ‘Nee,’ zei de eerste stem rustig. ‘De Bloedlijn is niet perfect. Het weet niet wie het is. Diens krachten zijn onontdekt, verdeelt en verborgen. De Bloedlijn is nog niet geslepen door het hoogtepunt van de dood, zoals de Duistere Heer was, diens schepper. Het moet nog… gezuiverd worden.’ ‘En dit is de taak van de Anderewerelder?’
12
‘Onder andere.’ Gregoor zuchtte overdreven. ‘Maar dan nog, de getrouwen zijn verspreid. Veel zitten in Azkaban. Meer zijn dood. De hond Lorrebos, is nog steeds in verzekerde bewaring van het Ministerie. De Snaternix vloek voorkomt dat hij praat, en zijn identiteit is nog niet ontdekt, maar als onze samenzwering uiteen valt, zullen de verbanden gelegd worden. Potter zal hem herkennen van zijn dagen bij de Orde. Ze zullen een manier vinden om hem aan het praten te krijgen. Schaafsma en Rombout zullen als eerste beschuldigd worden, en jij zult snel daarna volgen. Tenslotte was jij erbij in de grot van de troon. Jij bent degene die de vloek uitsprak over hen. Lorrebos zal je erbij lappen.’ ‘Lorrebos heeft niets wat het Ministerie tegen ons kan gebruiken,’ suste de glijerige stem. ‘Zoals alle zwakke overheden, zijn ze veel te zeer gesteld op hun idealen over rechtvaardigheid, om effectief te zijn tegen een echte scherpzinnige vijand. Potter zal ons in de gaten houden waar en wanneer hij kan, maar dat is alles. Laat hem. Hij geloofd dat het gevecht voorbij is. Hij zag de Duistere Heer vallen onder zijn eigen onbetrouwbare hand. En zal ik je nog verder shockeren mijn vriend? Mogelijk was dat noodzakelijk. Per slot, de zaden moeten sterven om de bloem te doen bloeien. Waarschijnlijk vast het iets goeds, dat onze Heer werd verslagen door de lafaard, Harry Potter. Hij en zijn metgezellen hebben de afgelopen jaren geleefd in de valse veronderstelling van veiligheid. Zij geloven dat wij, als hen, lafaards zijn, dat we niet opnieuw op zullen staan met wraak in onze harten, sterker dan ooit. En laten we de legende niet vergeten Gregoor. We zullen inderdaad de werktuigen zijn in de hand van onze grootste voorvader. Het kan zomaar onze taak zijn om de cirkel van oude wraak te sluiten, een cirkel die meer dan duizend jaar geleden begonnen is. Mijn vriend, ik durf te stellen dat het plan dat in beweging gezet is door de dood van de Duistere Heer zelfs groter is dan wat in eerste instantie bedoeld was. Gelet op wat we ontdekt hebben, ben ik er zeker van dat hij het met mij eens zou zijn.’ Gregoor’s schaduw leunde naar voren. ‘Weet je dat zeker, mijn vriend?’ ‘Noem het een beredeneerde gok. Tenslotte. Ik was onder hen die zijn meest trouwe dienaren waren. Je kent net zo goed als ik de… moeilijkheden dit we het hoofd moeten bieden. Voor nu.’ Het geluid van aangetikt glas klonk toen Gregoor naar zijn wijnglas rekte. ‘Misschien kunnen we beter niets meer zeggen in het bijzijn van onze gast.’ ‘Ach, ja,’ antwoordde de zijde zachte stem. ‘Hoe onbeschrijfelijk onbehoorlijk van mij om erover te spreken als was hij er niet. Mn. Forge, voeg u bij ons, als u wilt.’ Forge sprong op. Hij was zo opgegaan in de conversatie, dat hij vergeten was dat zij hem verwachtte. Hij gluurde om de deur in de bibliotheek. Het haardvuur verlichtte de randen van hun leren stoelen. ‘Ja, dank u Mn. Forge,’ zei de zijde zachte stem luchtig. De witte hand gebaarde. Terwijl hij dit deed begonnen twee van de drie stoelen te draaien. Ze bewogen zachtjes, als stonden ze op kogellagers. En Forge zag dat ze heel voorzichtig zweefden boven de vloer. ‘Vertel me, mijn goblin vriend, heb je ooit gehoord van de Transitus Nihilo?’ ‘Nee meneer,’ reageerde Forge direct, opgelucht dat zijn stem niet zijn neveusiteit verraadde. ‘Ik ben slechts een eenvoudige ambachtsgoblin. Ik weet niets over dit
13
soort dingen. In feite, ik durf er wat om te verwedden dat ik ieder woord wat hier gezegd is ben vergeten tegen de tijd dat ik vijftig passen van dit huis vandaan ben.’ De stoelen stopte met draaien, en Forge zag de mannen erin zitten. Degene aan de linkerkant had lang wit-blond haar, wat een knap, door ouderdom getekend, gezicht omlijstte. Hij glimlachte ontwapenend, alsof hij Forge uitnodigde een grap uit te halen. Degene rechts, Gregoor, was dikker en had rode wangen, met een uitdrukking van toegefelijkheid van een al lang ontgoochelde luie puurbloed. ‘Vrees niet, mijn vriend,’ zei de bleke man. ‘We hebben meer behoefte aan jou diensten dan aan je bloed. Sta mij toe je in te lichten. De Transitus Nihilo is het kruispunt. Het is de Leegte tussen onze wereld en de volgende. Zeg mij, je gelooft in de volgende wereld, toch?’ ‘Ik geloof in alles wat u van mij verlangt om in te geloven, als dat me in één stuk de deur kan doen verlaten mijn Heer.’ De man lachte. ‘Daarom hou ik van goblins, Gregoor. Ze zijn zo eerlijk als de dag lang is. ’Hij draaide zich naar Forge. ‘Ik zal je iets anders geven waarin je zou kunnen geloven, mijn nieuwe vriend. Onze verre voorouders geloofden dat er meer was op onze wereld, dan wat we kunnen zien en voelen met onze zintuigen. Zij geloofden in het bestaan van onzichtbare entiteiten, wezens groter dan ons, krachtiger, onsterfelijk en onmenselijk. Zij bestaan niet enkel in het voorbije, maar in het niets er tussen in. Zij hadden namen voor hen, maar daar zal ik je niet mee vermoeien, want er waren er honderden zoals zij. Maar er was een wezen in het bijzonder die de aandacht trok van enkele ambitieuze mensen. Het wordt soms de Poortwachter genoemd, of het Wezen van Rook en As. Het komt niet in onze wereld, omdat het ons niet kent, het is gemaakt van de Leegte, het is onze exacte tegenpool, vandaar dat het niets weet van ons bestaan, noch van het bestaan van iets anders. Het is gebonden door zijn eigen onwetendheid van ons. En dit is, denkt u, een goed iets voor ons, ja, Mn. Forge?’ De goblin stond stijf, staarde in de mans heldere ogen. Hij knikte. ‘Ja, natuurlijk doet u dat. Omdat als een wezen van zulk een onnoembare onmenselijkheid, zulke grenzeloze krachten, op ons losgelaten zou worden dan niets minder zou zijn dan een Vernietiger, is het niet? Dan, het is een goed iets dat het hier niet is… en wij wel. Kleine kinderen gaan iedere nacht naar bed in de wetenschap dat er slechte dingen bestaan in de wereld, ja, maar niet de afschuwelijkste dingen. En toch…’ De man keek een moment weg, zijn ogen versmalde. ‘Wat als iets het bewust maakte over ons? Tenslotte bewegen we ons in en uit dit Kruispunt, is het niet? Wanneer we sterven, ja, dat steken we over. Maar, wanneer we bepaalde soorten magie uitoefenen, wanneer we Verdwijnselen, tippen we dan niet luchtig aan de Leegte? Gelukkig leeft de Poortwachter buiten de tijd, dus het bemerkt ons kleine, tijdsgebonden bestaan niet. Maar wat als een van ons de regels een beetje aanpast? Wat als een van ons, een bijzonder machtige, uit de tijd stapte in de Leegte? Wat als een van ons daar lang genoeg verbleef zodat het de Poortwachter opviel?’ De goblin had niet echt opgelet, nogal bezig met ervoor te zorgen om dat te doen wat nodig was om levend het huis te verlaten, maar plotseling herinnerde hij zich de woorden van de feeks: Zwartvuur. As…ogen…en niets. Levend niets. ‘Wat heeft u gedaan?’ vroeg Forge zachtjes. ‘Ik?’ herhaalde de bleke man zijn wenkbrauwen opheffend. ‘Helemaal
14
niets. Ik verdrijf alleen wat tijd. Gregoor hier nijgt te geloven in ongelofelijke verhalen als deze. Ze vermaken hem.’ Gregoor gromde en rolde met zijn ogen. De afschuwelijke kermende stem klonk opnieuw. Het leek te komen van de stoel die nog naar de haard gewend was. Forge voelde de huid van zijn schedel samentrekken. Die stem was gek. Hij kreeg het er koud van. ‘Maar laten we ter zake komen om zo te zeggen,’ vervolgde de bleke man. Mn. Forge, wij hebben uw diensten nodig. Wij begrepen dat u nogal een expert bent op het gebied van, euh, herstelwerkzaamheden. Klopt dat?’ Forge schuifelde. ‘Ik ben slechts een ambachtsgoblin meneer—‘ ‘U bent een meester vervalser,’ zei de bleke man opeens met stem zo koud als poolijs. ‘Zeg mij dat u het bent. Ik zou er een hekel aan hebben te denken dat ik u voor niets hierheen gehaald heb.’ ‘J…ja, meneer,’ antwoordde Forge snel, en probeerde zijn stem niet te laten trillen. ‘Uitstekend,’ reageerde de bleke man luchtig, comfortabel achterover leunend in zijn stoel. ‘En heb ik goed begrepen dat deze vaardigheid van u zover gaat als het herstellen van portretten. Klopt dat inderdaad? Lieg niet tegen mij Mn. Forge. Ik zal het merken.’ Forge slikte en gluurde naar Gregoor. De man leek geen acht op hem te slaan. Hij staarde zinloos naar de wijn in zijn glas terwijl hij deze rond draaide. ‘Ik…ja,’ zei Forge. ‘Het duurt wel langer natuurlijk. Het is meer dan alleen verf terug aanbrengen. De juiste dranken moeten bepaalt worden voor iedere kleur… onbelangrijke stukjes moeten weg geschraapt worden en hergebruikt om de correcte vorm te krijgen…het vraag fijnzinnigheid, maar ik heb verschillende successen geboekt.’ ’Dat is erg boeiend,’ zei de bleke man die zijn blauwe ogen priemde in de goblin. Hij is gek, dacht Forge. Kompleet gestoord. Ik vraag me af of die andere dat weet. Ik vraag me af of ze beiden gek zijn, maar op een andere manier. De bleke man ging staan. ‘Wij hebben een klus voor u Mn. Forge. Het zal behoorlijk moeilijk zijn ben ik bang, maar ik verwacht dat een goblin met uw duidelijke vaardigheid het wel een uitdaging zal vinden. Het is een onbetaalbaar familie erfstuk begrijpt u. Gedurende lange tijd dachten we dat het verloren was. Grappig, vindt u niet, hoe dingen tevoorschijn komen wanneer je ze het hardst nodig hebt? Het is nogal behoorlijk beschadigd door, euh, vandalen. Maar als er iets is wat u kunt doen om te helpen zouden we voor eeuwig… dankbaar zijn.’ De dunne stem klonk weer glijerig toen de man de middelste stoel begon te draaien. Plotseling wilde Forge helemaal niet zien wat daar in was. Hij wilde rennen, of minstens zijn ogen afwenden. Hij wist dat als hij dat deed ze hem waarschijnlijk zouden doden. Hij keek en luisterde, en terwijl de stoel draaide, werd de stem uiteindelijk begrijpelijk. ‘Laat meeee hemmm ziennnn!’ raspte het in een afgrijselijke gebroken stem. ‘Laat hem zien aan meeeee!’ Het begon te lachen, hoog en krakend, met een volledig krankzinnige, gebroken, verdraaide lach. Het portret was niet groot. Het was bijna compleet vernield. Slechts een aantal repen en stukken waren over: een mondhoek, twee vingers van een dunne bleke
15
hand, een enkel glimmend rood oog. Het was verscheurd. De achterkant van de lijst vertoonde tientallen diepe groeven en gaten. ‘Laat hem meeee makenn…,’ schreeuwde het portret met zijn dunne, hoge stem. ‘Doe het, Luciussss! Laat hem meeee makennn.’ ‘Hij zal het graag doen mijn Heer,’ glimlachte de bleke man op kijkend naar Forge, zijn ogen nat, glinsterend. ‘M-mijn Heer?’ zei Gregoor geschokt om het verwoeste schilderij zo helder te horen spreken. ‘U bestaat! Maar we dachten…’ ‘Dat maakt nietsssss uit!’ riep het portret van Voldemort. ‘De Portwachter isss neergedaald! Het werk van onze voorvader is nabij! Wraak!’ Gregoor leek totaal de kluts kwijt door de onverwachte veranderingen. ‘Maar… hoe zullen we het vinden mijn Heer?’ ‘Weee zullen niet…’siste het portret. Het geluid van zijn gebroken stem deed een reep van het gescheurde canvas wapperen. Forge verafschuwde de aanblik van het verschrikkelijke ding, verafschuwde wat zij hem ermee zouden laten doen. Maar hij verafschuwde nog meer wat hij wist wat het nog meer zou gaan zeggen. Het schilderij zuchtte diep en sprak uitademend, ‘Het zal onsss vinden…’
16
1. Einde en Begin
‘K
om op James!’ riep Albus, ongeduldig wiebelend. ‘Laat mij het
eens proberen. Niemand zal het weten!’ ‘Je weet dat ik dat niet kan, jij Skrewt,’ reageerde James rustig zijn been zwaaiend over zijn Donderslag. ‘Je bent te jong. Je zult het gewoon moeten leren zoals iedereen op school dat moet.’ Hij zette af, leunde naar voren waardoor de bezem over de tuin schoot. ‘Je wilt gewoon dat ik net zo’n afgang maak als jij in jouw eerste jaar!’ schreeuwde Albus achter zijn broer aan rennend. ‘Het zal niet lukken! Ik ga geweldig zijn! Ik zal rondjes om je vliegen let maar op!’ James glimlachte terwijl de wind zijn haar verwarde. Hij trok op en hing stil in de lucht, draaide vervolgens terug naar Albus. Albus stopte, fronste, en dook weg toen James voorbij vloog en zijn jongere broers haar verwarde. James omklemde zijn bezem en klom ermee in een snelle kurkentrekker beweging, en trok op richting de blauwe lucht. Onder hem lag Het Nest er lui bij, spreidde haar schaduw uit over de tuin en de nabije velden. James haalde diep adem in de langs stromende lucht, dan dook hij met zijn bezem en trok hem tot een plotse, geoefende, stop. Hij wist dat hij zich niet zou moeten uitsloven voor zijn broer, maar hij was behoorlijk trots op zijn toenemende vaardigheden. Zijn vader had met hem getraind de afgelopen zomer, en James was voorzichtig overtuigd dat hij bij het Afdelingsteam zou komen dit jaar. ‘Wordt tijd Potter,’ riep Ted die verscheen naast James op zijn oude maar goed onderhouden Nimbus 2000. ‘Drie tegen drie is moeilijk genoeg, zelfs met ervaren spelers. Je moet zowel Drijver en Zoeker zijn. Houd Angelina in de gaten. Ze doet voorkomen dat ze zo kwetsbaar als een bloempje is, totdat ze je in een boom jaagt.
17
George speelt Drijver en Wachter tegelijk, dus hij wordt goed bezig gehouden, maar zijn lange-afstand Beuker zal je weten te vinden als je niet oplet. Maar de enige die je echt in de gaten moet houden is –’ Iets rood en groens stoof tussen Ted en James, en dwong hen in tegenovergestelde richting te draaien. James greep zijn bezem en draaide, om zich heen kijkend, terug. Zijn moeder stopte abrupt en gleed beheerst, grinnikend, over hem, haar wangen gloeiden en haar haren waren bijeen gebonden in een keurige paardenstaart. Ze droeg haar Holyhead Harpies tuniek. ‘Wat denk je James? Past nog steeds!’ James hoorde het geluid van een bewonderend fluitje onder hem. Hij keek en zag zijn vader glimlachten naar Ginny, terwijl hij zijn bezem op tien meter afstand in positie bracht. ‘Pap! Mam!’ zei James licht verwijtend terwijl hij een grijns onderdrukte. ‘Hou op! Jullie zien er niet uit!’ Ginny blies een losse haar uit haar gezicht. ‘Let jij maar op je zelf in het veld lieverd. Ik ben wel je moeder, maar dat betekend niet dat ik je niet onderuit zal halen om de Snaai te pakken te krijgen.’ Ze grinnikte naar hem, draaide op haar bezem en verdween naar de andere kant van het veld. ‘Dat meent ze niet,’ zei James die zich naar Ted wendde. ‘Dat kun je maar beter hopen,’ antwoordde Ted die Ginny nakeek. ‘Ik heb al eens eerder tegen haar gespeeld, en ben van mening dat je enige kans dat ze geen Beuker je richting op jaagt zou zijn, omdat ze haar zoon niet in zijn nek wil raken.’ ‘Ik dank je lekker,’ zei James, maar Ted was al achteruit gevallen in de formatie. ‘Mik James van zijn bezem Mam!’ gilde Albus vanaf de grond. James keek even naar onder en zag hem staan bij de rand van de boomgaard. In zijn buurt zaten Lily, Roos en Hugo op een geblokte deken, grijnzend en met toegeknepen ogen naar het zonlicht. Charlie’s tweeling, Harold en Jules, zaten geklemd in een knoestige oude eik bij de schuur. Roos porde Lily met haar elleboog. ‘Doe het tante Ginny! Mik hem eraf! U kunt altijd nog een ander kind krijgen! Eentje met manieren en minder stinkende voeten!’ ‘Dat hoorde ik!’ riep James naar beneden. ‘Dat hoop ik,’ zei Roos eigenwijs met haar vuisten in haar zij en een ondeugende glimlach. Lily giechelde. ‘Genoeg Roos,’ vermaande Hermelien vanuit haar stoel aan de rand van de tuin. ‘Ik zou bij jouw team willen als het kon Harry,’ riep Ron van de stoel naast haar. ‘Maar drie-tegen-drie is de traditie. Misschien wordt iemand zo geblesseerd dat ie uitvalt en kan in invallen, ja?’ Hermelien trok een gezicht naar hem en fronste. ‘Wat? Ik mag dat toch hopen?’ protesteerde Ron. Hij keek weer omhoog naar Harry. ’Ziet er naar uit dat we volgend jaar een heus toernooi kunnen organiseren!’ Harry knikte. ‘We maakte niet gewoon een opmerking toen we zeiden dat we genoeg kinderen wilden om een Zwerkbalteam op te kunnen richten!’ riep hij terug. Charlie stond in het midden van de tuin onder de spelers. Hij hield een voet op de familie’s gehavende oude Zwerkbal koffer. Hij hield een Slurk, geel van ouderdom en voorzien van grasvlekken, in zijn rechter hand.
18
‘De Jaarlijkse Wemel Zwerkbal Wedstrijd is begonnen!’ baste hij grijnzend. ‘Ik wil een valse wedstrijd zien. Ik wil voldoende geduw, ladingen gedouw en een behoorlijk portie getrek zien. Een speler die niet onder het bloed zit aan het eind van de wedstrijd zal gekenmerkt worden als een onwaardige Wemel en moet overlopen naar de Potters. Begrepen?’ ‘Gooi de Slurk of klim op een bezem, sproetenkop!’ riep Harry wat hem een rondje gelach en hoon opleverde. Charlie grinnikte. ‘Slurk in het spel!’ schreeuwde hij, de Slurk lossend en zijn voet van de Zwerkbalkoffer halend. Het deksel knalde open en de ballen snorden de lucht in. James slikte, omklemde zijn bezem en wierp zich in de strijd. Feitelijk was dit niet James’ eerste Zwerkbalwedstrijd. Hij had de afgelopen zomer verschillende wedstrijden gespeeld met wie er ook in de buurt was. Toegegeven de meeste daarvan waren twee-tegen-twee wedstrijden, waarbij ze soms gebruik maakten van “Spook spelers”, die Ted hen voorzag uit een klein doosje die hij gekocht had van George. Kennelijk was het een Wemels Tovenaars Shop test product. Als de kleine houten doos werd geopend, kwamen er vier boemannen uit die allen zo behekst waren dat ze de vorm aannamen van beroemde Zwerkbalspelers. Ze zagen er enorm overtuigend uit zelfs al waren ze en beetje doorzichtig. Het probleem was dat de boemannen er geen flauw idee van hadden hoe ze Zwerkbal moesten spelen, daarom, ondanks hun indrukwekkende voorkomen, neigden ze om eenvoudig willekeurig over het veld te stormen, met hun armen in de lucht en het maken van spookachtige geluiden. Tevens vlogen de beukers gewoon door hen heen. ‘Toch,’ had George opgemerkt, ‘ze voegen iets extra’s toe aan een wedstrijd als er onvoldoende spelers zijn, vind je niet?’ Geen van de wedstrijden waar James aan mee gedaan had deze zomer, was hiermee te vergelijken. Niet alleen waren de Wemels fel gebrand om te winnen. Maar alle spelers kenden elkaar akelig goed. Dit was regelmatig een voordeel, net als toen George onder een beuker dook en de Slurk over zijn hoofd zwaaide, wetend dat Angelina direct achter hem zou zijn om hem met haar Drijverknuppel in het doel te meppen. Het was ook soms een nadeel, zoals toen Ginny, Ted’s favoriete manoeuvre voorspelde en de Slurk vanonder zijn arm plukte juist toen hij uithaalde om te scoren. Ondanks de passie voor de wedstrijd, werd er behoorlijk wat gelachen en waren er gemeende aanmoedigingen aan beide kanten. James wist dat hij waarschijnlijk de wedstrijd slechts weinig beïnvloedde. Hij was de meeste tijd bezorgd om op zijn bezem te blijven en zijn moeder de kans niet te geven om een volslagen idioot van hem te maken tegenover Roos en de rest. Tot zijn grote genoegen echter, wist hij een paar mooie meppen met zijn knuppel te maken en zo de oude Beukers in het strijdgewoel te sturen, en zelfs zo nu en dan een doel raken. Een ervan ketste van George bezemstaart af en zorgde ervoor dat deze in een wilde korte draai terecht kwam. Toen hij zijn bezem weer onder controle had, keek hij terug naar James en gaf hem een brede grijns. ‘Kijk naar James!’ riep hij naar de andere spelers. ‘Geeft de “ouwe Wachter” een waarschuwingsschot! De volgende gaat naar mijn hoofd, niet James? Mooi schot!’ En hij dook weer in het strijdgewoel.
19
Ron stond te springen aan de rand van het veld, schreeuwde aanwijzingen en waarschuwingen door zijn gekomde handen. ‘Draken formatie!’ brulde hij fanatiek. ‘Draken formatie, George aan de vleugel! Harry’s linkerkant is zwak na die aanvaring met Angelina! Ze hebben daar geen verdediging tegen! Ginny je zwaait te ver af naar rechts! Herstel je staart! Je staart! Oh, kom naar beneden en geef mij je bezem!’ Direct naast hem wist Albus hem schreeuw voor schreeuw goed partij te geven, soms duwde hij met beide handen zijn oom opzij. ’Ze zijn een Waterloo van plan Pap! Ga bij elkaar en ploeg door het midden! Ted! Ma is gestopt om haar bezemstaart te maken. Ze staat vrij! Vergeet dat ze een meisje is en Beuker haar terug naar het Stenen Tijdperk!’ Hermelien had haar deken verplaatst om bij Fleur te gaan zitten. Beiden negeerden de wedstrijd nadrukkelijk, verloren zich in hun eigen geanimeerde gesprek. En toen, net toen de Zon begon te zakken, ving James een flits van een gouden flikkering naast de vijfde etage van Het Nest. Hij keek in de rondte, opende zijn mond om de Zoeker hierop te wijzen toen hij zich herinnerde dat hij de Zoeker was. Zijn hart sloeg een paar slagen sneller en hij hing naar voren, zijn kin raakte zijn bezem. Hij schoot vooruit, stormde langs Angelina en een woest draaiende Beuker. De gammele muren van het Nest doemde voor hem op, haar ramen knipoogde dolken van vlammend zonlicht naar hem, hem half verblindend. Daar was het weer, de gouden flits, priemend door een groep berken bomen in de hoek. James leunde, en de Donderslag reageerde met een perfecte controle, boog neer en naar rechts, doelgericht op de Snaai. Hij joeg naar voren, klom bijna naar het eind van zijn bezem, en rekte naar de verbleekte gouden bal. De Snaai hopte plotseling naar boven, net over James’ uitgestrekte hand. Hij schoot eronder door, en kreette een verwensing, dan borg hij zijn hoofd tussen de schouders terwijl hij door de takken van de berken vloog. Ze trokken aan hem, maar hij merkte het nauwelijks. Hij leunde zo hard dat hij bijna van zijn bezem viel, zwenkte tot stilstand en verrekte bijna zijn nek in een poging de Snaai weer te vinden. De dalende zon verblindde hem. James loenste en zag de kleine gouden vorm van de Snaai. Het hing in de lucht in de buurt van de hoek van het dak van Het Nest, hobbelend in de lucht als een honingbij. Een donkerder vorm verscheen erachter, het zonlicht blokkerend. Het was Ginny. Ze zag de Snaai en toen James. Ze grinnikte en omhelsde haar bezem, ze schoot vooruit. ‘O nee dat gebeurt niet!’ gromde James. Hij zwenkte uit, dwong zichzelf zijn ogen op de Snaai te houden en niet te kijken waar zijn moeder was. De Snaai leek de achtervolging te bemerken. Het zigzagde over het veld, omzichtig voorbij de spelers. James omklemde zijn bezem, hij wilde nog sneller en werd er plots aan herinnerd dat de Donderslag was uitgerust met de standaard mogelijkheid om zijn eigenaars gedachten te lezen. Het sprong voorwaarts, sneller dan James ooit gegaan was. Hij dook onder Ted door en schoot voorbij zijn vader, die hadden opgemerkt dat de Snaai hen voorbij geflitst was. James hoorde hen hem enthousiast toejuichen. Een schaduw viel over het eind van zijn bezem, en James kon zich niet bedwingen om omhoog te kijken. Zijn moeder hing precies boven hem, op jacht naar de Snaai, haar tuniek flapperde. James deed het eerste wat bij hem opkwam. Onverwacht, wild,
20
stuurde hij naar links, weg van de Snaai, maar zich nog steeds strekkend alsof hij hem wilde grijpen. Onmiddellijk corrigeerde hij en gooide zich vooruit op zijn bezem. Het had gewerkt! Hij voelde de beweging boven hem van Ginny, die afzwaaide naar links in de overtuiging dat James de Snaai gezien had, die opzij was gezwenkt. Zij had meer op hem gelet dan op de Snaai zelf! De Snaai dook niet opzij voor hem deze keer. Hij rekte zich uit, streelde het met zijn vingers terwijl het vloog, en dan, klemde hij zijn hand er om. De vleugels trilde een moment tegen zijn palm voordat ze stil waren. Het spel was voorbij. James draaide zijn bezem triomfantelijk, de Snaai hield hij hoog boven zijn hoofd. Ver achter hem staken Harry en Ted hun handen de lucht in. Ze schreeuwden naar hem. Een moment later realiseerde James dat ze niet aan het juichen waren. Ze maakten waarschuwende gebaren. James had zijn bezem niet gestopt. Hij draaide zich razendsnel om te zien waar hij naar op weg was, toen de knobbelige appelboom aan het eind van het veld zich over hem heen boog. De adem werd hem ontnomen toen een tak hem van zijn bezem sloeg. Er was een ziekmakende sensatie van gewichtloosheid, en dan kwam hij in aanraking met de grond. ‘Ooh,’ kreunde hij. Rennende voetstappen naderde en een moment later boog zijn moeder zich knielend over hem. ‘James! Zeg me dat je niets mankeert!’ commandeerde ze. Lily keek naar hem met wijd open ogen. Hij is in orde, iedereen,’ zei Ted die lachend in de buurt lande. ’Hij is maar twee meter gevallen, daarbij, al die rotte appels hebben zijn val gebroken.’ James ging zitten en voelde de kleverige pasta van tientallen verrotte appels gekleefd aan zijn rug. Hij kreunde en schudde zijn hoofd, slierten en stukken van appelpulp vielen uit zijn haar. ‘Gah!’ riep Lily sputterend. ‘Waarschuw me de volgende keer dat je dat doet idioot!’ Opeens herinnerde James zich de Snaai. Hij keek naar zijn hand en liet hem toen zien aan zijn moeder. Een enorme grijns verscheen op zijn gezicht. Ginny glimlachte naar hem. ‘Netjes gedaan jongen. Verwacht alleen niet dat je me een tweede keer verslaat.’ ‘Hebben we gewonnen?’ vroeg James toen Ginny hem een hand gaf en hem optrok. ‘Ik hoor hoe Albus en je oom erover ruziën terwijl jij erover begint, maar ik denk dat jullie dat gedaan hebben.’ Even verderop hoorde James Ron en Albus verhit discussiëren over de eindstand. ‘Uitstekend gerepen James,’ zei Harry tegen zijn zoon, ondertussen enkele verrotte appels vegend van James’ overhemd, terwijl ze terug liepen naar Het Nest. ‘Jep,’ reageerde Ted vrolijk,’ geweldig gebruik gemaakt van de goeie ouwe duiken en zwenken tactiek. Ik was er zeker van dat je ma het van je zou winnen, maar ze kijkt nu mooi op haar neus.’ ‘Zeker weten,’ zei George zuur die zich omdraaide en achteruit liep om nadrukkelijk te kijken naar Ginny met zijn bezem achteloos over zijn schouder. ‘Om precies te zijn, ik weet zeker dat het een lid van deze familie was die deze manoeuvre heeft bedacht.’
21
Ginny keek onschuldig naar haar broer. ‘Ik zou niet weten waar je het over hebt George.’ ‘Niet?Hmm! Nou als ik me het goed herinner - en dat doe ik - de Harpies’ voormannen noemden het de ‘Ginerva Gambit’. Grappig toeval, jij die trapt in een manoeuvre die naar jou vernoemd is? Nogal verdacht in feite.’ Ginny haalde haar schouders op en glimlachte. George bleef achteruit lopen, fronsend naar haar. Uiteindelijk liet Angelina hem struikelen. ‘James zoek jij je broer en neven en nichten eens op voor het diner!’ zei Harry zijn zoon door het haar wrijvend. ‘Je opa komt zo thuis en we willen erbij zijn voor de grote verrassing.’ ‘Kijk wat je nu gedaan hebt Pap,’ zei James, proberend zijn haar weer in model te krijgen. Ík zie eruit als een oude foto van jou.’ ‘Die rotte appels zijn ook nog beter dan tante Hermelien’s haargel,’ merkte Ted op. ‘ Je moet haar erover vertellen. Ron zegt dat ze meer geld uitgeeft aan Dreuzel haar lotions dan ze doet aan eten.’ ‘Wat?’ siste Hermelien die Ron aanstootte met haar heup. ‘Dat zei je niet!’ James wachtte de rest niet af. Hij gooide zijn Donderslag naar zijn vader en liep naar het geluid van zijn neefjes stemmen. ‘Hey, we gaan zo eten,’ riep hij toen hij in de schaduw liep van de kleine stenen garage van de Wemels. Zoals altijd stonden de deuren wijd open. De koele bekende lucht van de aarden vloer en stoffige schappen omgaven hem. Hij zuchtte gelukkig. ‘Goeie greep James!’ riepen de tweeling Harold en Jules als een toen James naderde. ‘Bedank!’ ‘Jammer dat het verpeste toen je tegen de appelboom aanknalde,’ zei Roos van waar ze zat, wiebelend met haar benen. ‘Wat een afgang.’ ‘Hey,’ zei James die Roos’ opmerking negeerde. ‘Dat is Merlijn’s wagen! Wat doet die hier?’ Roos keek neer naar de kofferdeksel van de wagen waar ze op zat. De oude Anglia was zorgvuldig gereinigd en voor de helft gerepareerd, maar een koplamp hing nog steeds triest uit zijn behuizing. ‘Dit is niet Merlijn’s auto, sufferd,’ kirde Roos. ‘Hij is van Opa. Ken je de verhalen niet meer over de vliegende Ford? Jouw vader en mijn vader namen hem mee toen ze nog op school zaten. Uiteindelijk raken ze hem kwijt in het Verboden Bos. Merlijn vond hem alleen maar. Toen hij erachter kwam van wie hij was, liet hij hem terug bezorgen. Opa is bezig hem op te knappen deze Zomer.’ ‘Hij maakt ook hele gave aanpassing eraan!’ verkondigde Hugo, die zijn hoofd stak uit het raam van de bestuurder. ‘Kijk!’ Hij verdween weer en de auto schudde een beetje toen hij en Albus bewogen op de voorbank. ‘Ik denk niet dat dit een goed idee –’ begon James maar sprong achteruit toen een stel houten en canvas vleugels vanuit de zijkant van de auto schoten, piepend en krakend terwijl ze ontvouwden. Ze begonnen geweldadig op en neer te klapperen waardoor de hele auto trilde en schudde. Kort daarop kwamen ze knerpend tot stilstand.
22
‘Het is maar goed dat je weet hoe je ze uit moet zetten!’ riep James met geschrokken ogen. ‘Dat deed ik niet!’ antwoordde Albus, heftig op verschillende knoppen drukkend op het dashboard van de auto. ‘Ze stopten uit zichzelf. Lijkt erop dat ze nog niet af zijn. Ik hoop dat we ze niet kapot gemaakt hebben. Hey, Hugo, klim er eens op en spring er een beetje op wil je?’ ‘Nee, laat ons!’ gilde de tweeling, rennend naar de vleugels. ‘Nee!’ riep James zijn handen in de lucht werpend. ‘Niemand springt op iets! Opa zal je vervloeken met een hex als je zijn spullen kapot maakt!’ Hugo fronste, James negerend. ‘Jammer dan oom Percy en tante Audrey er niet zijn. Lucy is te techneut. Ik wed dat zij dit ding de lucht in krijgt.’ ‘Ik vraag me af waarom het eigenlijk vleugels nodig heeft,’ merkte Roos op. ‘Ik dacht dat het zonder kon vliegen.’ ‘Oom Harry ramde hem tegen de Beukwilg bij Zweinstein, weet je nog?’ riep Hugo. ‘Finaal Totaal Los. Daarom verdween het in het Verboden Bos en werd helemaal wild.’ ‘Jullie hebben het fout,’ zei Albus. ‘Jullie vader reed. Als mijn vader achter het stuur had gezeten, hadden ze een puntgave landing gemaakt.’ ‘Ja,’ beaamde Roos, ‘waarschijnlijk dwars door de ramen van de Grote Zaal.’ De tweeling gniffelde en rende om de auto nabootsend te vliegen en neer te storten. Harold deed de Beukwilg na, en haalde uit naar zijn broer, die deed alsof hij dood omviel. ‘Hoe dan ook,’ ging Hugo door, ‘iedereen kent de Alma Alerons en hun vliegende auto’s. Ik wed dat Opa wilde weten of hij de zijne beter kon laten vliegen.’ James grijnsde. ‘Vooruit jullie. Hij komt zo thuis. Als we niet naar binnen gaan, missen we de verrassing.’ ‘En de taart,’ voegde Roos toe. Dat maakte hen alert. Jules en Harold draaiden op hun hielen en schoten langs James, gillend in een poging elkander opzij te duwen. Albus haalde zijn schouders op en volgde Hugo door de bestuurdersdeur van de auto. Roos gleed van de motorkap en veegde het stof van haar kleren met haar handen. ‘Opa is vrij bijzonder, vind je niet?’ zei ze kijkend naar de Anglia en de verzameling van bijzondere Dreuzel objecten die de planken in de buurt vulde. James had ze al honderden keren gezien, maar er waren telkens een paar nieuwe dingen. Hij volgde Roos die naar de verzameling liep en met haar hand voorzichtig over enkele van de objecten streek, waardoor ze lijntje van stof met haar vingers trok. Naast de collectie batterijen en elektrische blikopeners, verlengsnoeren en neushaarknippers, zag James de nieuwste aanwinsten. Er stond een oude laptop, een game controller en een digitale wekker in de vorm van een stripfiguur. ‘Waarom denk je dat hij zo gek is op al dat spul?’ vroeg Roos. ‘Ik weet het niet,’ zei James. ‘Ik denk dat het voor een deel komt omdat hij opgegroeid is als tovenaar, niet zoals wij. Mijn vader groeide op bij Dreuzels. Jou moeder ook. Ze hebben een stuk van de Dreuzelwereld meegenomen, dus voor ons is het niet zo eigenaardig. Maar voor Opa, is de Dreuzelwereld net zo vreemd als buitenaardse wezens voor ons zouden zijn. Hij vindt het geweldig om uit te zoeken hoe het allemaal werkt, en waar ze het voor gebruiken.’
23
‘Hij kan net zo goed een cursus Dreuzel Studie van tegenwoordig doen, toch?’zei Roos terwijl ze getweeën naar de deur begonnen te lopen. ‘Er waren geen lessen in Dreuzel Studie toen hij een schooljongen was.’ James haalde zijn schouders op. ‘Ik denk het. Ik denk niet dat hij het op die manier wil leren. Daar gaat het bij hem niet om. Ik weet echt niet of hij wel weet waar het om gaat.’ Roos knikte. ‘Hij heeft er plezier in het geheim ervan, denk je ook niet?’ ‘Maar wat is het nut van een geheim als je er nooit achter komt?’ fronste James. ‘Je bent nog een jochie James. Op het moment dat het geheim opgelost is, is het geen geheim meer.’ ‘Opa is ook een jochie, weet je.’ ‘Nee, Opa is een man.’ James rolde met zijn ogen. ‘Wat is het verschil?’ Roos snoof. ‘Nou, een man kan de Snaai vangen, zonder hierbij tevoorschijn te komen als een ranzig drankhuis.’ James rende haar achterna tot aan de achterdeur. Binnen was Oma Wemel druk bezig de puntjes op de i te zetten terwijl de familie omzichtig rondliep, bijna in een poging bij haar uit de buurt te blijven. ‘Hugo! Dominique! Blijf onmiddellijk met je vingers van die taart!’ vermaande ze toen ze voorbij de tafel liep met haar armen vol borden en bestek. ‘Fleur wees lief en help me met de pudding? Het is Arthur’s favoriet en ik wil hem precies in het midden van de tafel. Oooo, wanneer werd deze familie zo groot dat we niet meer binnen kunnen eten zonder op elkaars schoot te zitten?’ ‘Het is volledig jullie schuld Mam,’ zei George redelijk. ‘U kunt niet zeven kinderen hebben en niet verwachten dat die het allemaal zien als een uitdaging om er meer te hebben.’ ‘Begin jij even niet,’ zei Angelina, die een gezicht trok en een arm om zijn nek gooide. ‘Je wist waar je aan begon, toen met mij iets begon,’ zei George luchtig. Angelina verstevigde haar grip om zijn nek en sleurde hem naar huiskamer waar iedereen zich verzameld had. ‘Hoe ging de wedstrijd James?’ vroeg Bill vanuit zijn stoel naast die van zijn zoon Louis. James schouderschokte en grijnsde. ‘Vrij goed. Iedereen leeft nog. Ik ving de Snaai.’ Louis grijnsde naar hem. ‘Roos vertelde ons er alles al over.’ James sloeg zijn ogen op toen Bill lachte en hem op de schouder klopte. ‘Oh! Arthur kan ieder moment thuiskomen!’ zei Molly bezorgd, ze veegde haar handen af aan haar schort en liet haar blik over de verzamelde familie gaan. ‘Ik weet zeker dat ik iets vergeten ben. Hij is zo verschrikkelijk moeilijk te verrassen. James! Je hebt nog geen ander overhemd aan gedaan! Je zit onder de verrotte appels! Nee! Niet op de bank gaan zitten! Het is nu te laat om er iets aan te doen, ik denk…’ ‘Mam,’ verzuchtte Charlie, ‘kalm aan. Het is een verjaardagspartijtje, geen militaire oefening.’ Ze zuchtte diep, en stond toe dat Charlie even haar schouders masseerde. ‘Al wat ik kan zeggen is dat het goed is dat hij akkoord is gegaan met die advies positie op
24
het Ministerie. Dat houdt hem tenminste een paar keer per week weg van Het Nest. Anders zou ik hem nooit lang genoeg de deur uit krijgen om iets als dit te organiseren. Helemaal sinds die Merlijn figuur terug kwam met die afschuwelijke auto… Oh! Dat is wat ik vergeten ben! Ronald! Heb je dat ---’ ‘Dopsleutelset,’ knikte Ron vermoeid. ‘Zo van de Dreuzel doe-het-zelf zaak. Ingepakt en op de tafel samen met de andere cadeautjes. Hij zal er weg van zijn Mam. Rustig aan nu, of George en ik zullen gedwongen zijn om de Vuurwhiskey erbij te halen.’ ‘Ssh!’ siste James moeder die naar de haard keek. ‘Daar zul je hem hebben!’ Ze leunde iets naar voren, greep Harry’s arm en trok hem naar zich toe. Het werd stil in de kamer toen iedereen zijn adem inhield, klaar om te roepen. De as in de natuurstenen openhaard tolde rond om plotseling in een vlam uit te barsten. Het fonkelde en een figuur verscheen eruit, sprong op de vloer voor de haard met een geoefende hop. ‘Verrassing- -’ riep iedereen, maar het volume van groep verdween in de laatste klemtoon. De verschijning was niet Arthur Wemel. Er was een plotse, vreemde stilte toen iedereen staarde naar de onverwachte vorm van Romeo Wolkenveld. Romeo’s gezicht stond ernstig. Hij keek door de kamer bezocht de gezichten, totdat hij Molly zag. ‘Oh nee,’ zei Molly eenvoudig. Romeo’s gezicht was onveranderlijk. Tezamen, zowel hij als Molly, keken ze opzij naar de Wemel familieklok. ‘Oh nee!’ zei Molly opnieuw. Langzaam bracht ze haar hand naar haar mond, haar ogen wijd, glinsterend. Iedereen in de kamer keek naar de magische klok, de klok die liet zien waar ieder van de Wemel familie zich ophield en in welke gesteldheid. De meeste familieleden wijzers stonden op Het Nest: Huiskamer. Arthur Wemel’s wijzer wees loodrecht naar beneden, richting twee kleine rode woorden. Niet meer.
‘Arthur Wemel was een van de bijzonderste en meest eerbare mensen,’ zei Romeo met zijn rustige, afgemeten stem. ‘Met degene wie hij liefhad, was hij oprecht zachtaardig, loyaal, en wijs. Met hen die zijn woedde verdiende, was hij eerlijk, onbevooroordeeld en als het nodig was, fel. Weinig die met hem opgegroeid zijn zouden hebben kunnen vermoedden dat deze milde, zelfs komische man op een dag een van de grootste vijanden van zijn tijd het hoofd zou bieden. Maar toch deed hij dat, ferm en met het soort van stille moed die voortkomt van houden van, en van gehouden worden.´ James zat op de tweede rij, tussen Albus en Lily. Hij staarde onophoudelijk naar Romeo´s gezicht terwijl deze sprak, concentreerde zich op de woorden, verwoed de glanzende kist vermijdend achter de grote man. Het deksel was open en onthulde een sneeuwwitte, zachte voering. Naast James, snikte Lily zachtjes en leunde tegen
25
haar moeders schouder. Albus zat kaarsrecht, zijn gezicht leeg en wit. De kleine kerk van Otterlee St. Christol was stampvol en heet. ‘Tijdens Arthur’s leven,‘ ging Romeo verder, ‘zag hij zowel grootse als afschuwelijke dingen. In zijn familie was hij getuige van de zuiverste vorm van verrukking, en nog belangrijker, hij was het soort man die wist hoe hiervan te genieten. Hij kwam ook in aanraking met de meest afschuwelijke beproevingen en onderging de grootste opoffering. Maar toch was zijn hart zuiver genoeg om hier niet verbitterd van te worden. Haat vond geen draagvlak bij deze man. Kwaadaardigheid kende hem niet. Omkoperij was hij ongevoelig voor.´ Voorzichtig werd James zich gewaar van de vele familieleden en vrienden die overal vandaan waren gekomen om hier aanwezig te zijn. Hij had Hagrid binnen zien komen, hij hoorde de halfreus zijn neus snuiten in de rij achter hem. Luna was er met haar nieuwe magere vriendje Rolf Scamander, die in zijn bruine pak en grote bril, eruit zag, vond James, als een vage menselijke versie, als een van de insecten, slim vermomt door de natuur om eruit te zien als een droge tak. Marcel Lubbermans was er, als ook de Kannewassers, die in een naburig dorp woonden. Een verrassend aantal van Opa´s collegae van het Ministerie waren ook gekomen, de meesten direct vanuit London. Recht voor James zat zijn Oma. Molly´s schouders schokten, maar ze maakte geen geluid. Naast haar legde Bill zijn arm om haar heen. Zijn ogen glommen. Hij fronste een beetje toen Romeo doorging. ‘Er zijn mensen die hun leven in het teken stellen van eerlijkheid, die studeren, actie voeren en op de barricaden staan. Er zijn mensen welke macht zoeken en invloed, die stijgen naar posities van grote zeggenschap en belangrijke beslissingen. En er zijn mensen die hun leven in het teken stellen voor het trainen voor oorlogen, wiens vaardigheden met de toverstok en het zwaard legendarisch zijn, die het eerst zijn in de strijd, en het laatst om zich terug te trekken. Arthur Wemel was niet een van deze mensen. Hij was beter. Zijn goedheid kwam niet voort uit schuld. Zijn positie was niet verworven uit trots. En zijn gevecht was niet voor het doel van glorie. In zijn standvastig hart, was hij onvermoeibaar, in wat de meeste van ons trachtten, enkel door wilskracht. Hij was een man zonder doortraptheid. Een man van plicht en loyaliteit. Een man met de kracht van gerechtigheid en liefde. Maar bovenal, Arthur Wemel… was een vader… een echtgenoot … en een vriend.’ Voor de eerste keer liet Romeo zijn ogen zakken. Hij perste zijn lippen opeen en deed zijn bril af. Nog altijd kijkend naar het kleine podium voor hem, concludeerde hij: ‘Arthur Wemel was de beste van zijn soort. En we zullen hem missen.’ In de stilte die volgde vocht James om zijn tranen binnen te houden. Het was zo verwarrend. Toen het tot hem doordrong, die middag toen ze met z’n allen in de huiskamer stonden kijkend naar Opa’s wijzer op de Wemelklok, was hij vreemd verdoofd geweest. Hij had geweten dat hij zich verdrietig, of boos, of bang had moeten voelen, in plaats daarvan voelde hij een vreemde holle leegheid. Toen de familie losgebarsten was in verwarde gesprekken – verklaring eisten, of huilden – had Harry, Lily, Albus en James meegenomen naar een slaapkamer op de bovenste verdieping die ze zo vaak gedeeld hadden.
26
‘Begrijpen jullie wat dit betekend?’ had hij gevraagd, hen in de ogen kijkend met een serieus, verdrietig gezicht. Lily en Albus hadden stil geknikt. James had niet geknikt. Als hij begrepen had wat er gebeurt was met zijn Opa, dan had hij toch iets moeten voelen? Harry had hen drie bij zich genomen en omhelst, en James had zijn vaders wang tegen zijn schouder gevoeld. Het had heet aangevoeld. Nu, terwijl James naar zijn Oma keek en oom Bill die naar de kist liepen, kon hij nauwelijks grip krijgen op de randen van een onverwachts enorm verdriet. Zijn keel deed zeer van het binnen houden. Zijn ogen branden, en hij knipperde opnieuw, de tranen terug dringend. Hij voelde zich beschaamd om zijn verdriet te uiten, maar het voelde niet goed op het op te kroppen. Hij voelde zich verscheurd. Waarom was Opa overleden aan een stomme hartaanval, nota bene? Grote tovenaars gingen niet dood aan zoiets, dat kon gewoon niet! Dit was de man die oog in oog met Voldemort’s slang gestaan had, en het had overleefd. Hoe kon een man die gevochten had met de gemeenste schurk aller tijden, die vreselijke opofferingen gemaakt had, op zo’n stomme manier aan zijn eind komen? De oneerlijkheid ervan lag als een steen op James gemoed. Had Opa niet een opschorting verdiend van dit? Had hij het niet een paar jaar extra verdiend om zijn kleinkinderen te zien opgroeien? Hij zou het niet meemaken dat James zijn eerste jaar op het Griffoendor Zwerkbalteam zou zijn. Hij zou niet bij het huwelijk van George en Angelina kunnen zijn, of ooit de namen van hun kinderen kennen. Hij zou nooit zijn Dreuzel dopsleutelset uitpakken, nooit gebruik ervan maken om zijn zelfgemaakte vleugels aan zijn geliefde Ford Anglia af te maken. Die zou daar gewoon in de garage blijven staan, half geverfd en met een koplamp er nog steeds eruit hing, totdat hij zou wegroesten en de ziel verliezen die zijn Opa hem gegeven had. Niemand anders had er iets mee. Uiteindelijk zou hij ergens naar toe gebracht worden en achter gelaten. Begraven. Aan het eind van het middenpad stond Harry op, hij hielp Ginny op te staan. Lily en Albus stonden ook op, maar James bleef zitten. Hij staarde strak voor zich uit met brandende wangen. Hij kon het eenvoudig niet. Na een kort ogenblik leidde Ginny, Albus en Lily via het middenpad naar de kist. James merkte dat zijn vader naast hem ging zitten. Geen van beide maakte aanstalten om iets te zeggen, maar James voelde een hand op zijn rug. Dit troostte hem een beetje. Maar slechts een beetje. Een paar minuten later was de ruimte bijna helemaal leeg. James knipperde en keek in de rondte. Hij had nauwelijks gemerkt dat iedereen stilletjes was weggegaan, naar buiten, naar het verblindende licht van de zomerzon. Harry zat nog steeds naast hem. James keek naar hem op, bestudeerde even zijn vaders gezicht en liet zijn blik toen weer zakken. Tezamen stonden ze op en liepen het middenpad op. James was nog nooit eerder bij een begrafenis geweest, maar hij had er ooit over een gehoord. Albus’ naamgenoot Perkamentus het Schoolhoofd, had verschrikkelijk veel betekend voor zijn vader. Hij had gehoord hoe, bij Perkamentus begrafenis, Felix de feniks, plotseling over de tombe was gevlogen en in een glorieus kort moment in vlammen uitgebarsten was. Toen James de kist waar zijn Opa in lag benaderde, wilde hij dat iets soortgelijks zou gebeuren. James had Perkamentus nooit gekend, maar hoe kon die oude man nobeler zijn dat zijn Opa? Waarom zou zoiets geweldigs en prachtigs als dat niet kunnen gebeuren voor Arthur Wemel? Maar toch, jammerlijk, wist James dat dat niet zou gebeuren.
27
Hij beklom de treden naar de kist en keek erin. Hij had dit nooit gekund als zijn vader niet bij hem was geweest, met zijn warme hand op James’ schouder. Opa zag er hetzelfde uit, maar toch, anders. Zijn gezicht was op een of andere manier verkeerd. James kon niet ontdekken wat het precies was, en dan realiseerde hij het zich: Opa was gewoon dood. Meer niet. Plotseling, onverwacht, sprong er een herinnering in James’ hoofd. Hierin zag hij Opa zitten op een stoel in de oude familie garage met een veel jonger James op zijn knie, die hij een speelgoed vliegtuigje liet zien. Hij hield het voor James’ verwonderde ogen en liet het heen en weer vliegen over de werkbank, waarbij hij vliegtuiggeluiden maakte. James had het toen niet begrepen, maar hij zag het nu in zijn herinnering: Opa liet het vliegtuig achteruit vliegen, staart eerst. Hij glimlachte naar de jonge James met een lach in zijn ogen. ‘Het is als een bezem met honderd Dreuzels erin,’ zei hij vrolijk. ‘Weet je. Ik heb er nog nooit een echt zien vliegen. Ik hoop eens wel, James mijn jongen. Dat hoop ik echt.’ James kneep zijn ogen stijf dicht, maar het hielp niets. Hij snikte een grote, droge snik en leunde op de rand van de kist. Harry legde zijn arm om zijn zoons schouder en hield hem stevig vast, wiegde hem langzaam terwijl hij huilde, hulpeloos, verloren, als het kind dat hij nog was.
‘Het was niet echt zijn verjaardag natuurlijk,’ vertelde Molly aan Audrey, Percy’s vrouw, terwijl ze in het zonlicht stonden van de achtertuin van Het Nest, een glas pompoensap in de hand. ‘Hij is eigenlijk geboren in Februari. Dit zou zijn acht-enzeventigste-en-een-half verjaarfeestje zijn, ongeveer. Het was de enige manier waarop wij hem konden verrassen! Ik had kunnen weten dat hij een manier zou vinden om aan het langste eind te trekken moge hij rusten in vrede. Oh Audry. ’ James schonk voor zichzelf een glas pompoensap in en stapte weg van de tafel, hij wilde niets verder horen. Hagrid zat onhandig op een van de voor hem kleine tuinstoelen, die door zijn gewicht de grond in gedreven werd. ‘Ik kende Arthur toen ie nog op school zat, snappie,’ zei Hagrid tegen Andromeda Tops die bij hem aan tafel zat. ‘Nooit een zachtaardiger persoon gekend, deed ik. Altijd klaar met een glimlach en ’n verhaal. Enne gevat op ze eige manier. Scherp op de snee.’ James glipte zo onopvallend als mogelijk voorbij. Hij hield van Hagrid, maar voelde zich vermoeid en uitgewrongen van zijn tranen in de kerk. Hij dacht dat hij het niet kon verdragen op nog meer verhalen te horen over zijn Opa als jonge man op dit moment. Het was te verdrietig. Hij zag Roos, Albus en Louis zitten aan een van de opvouwbare tafels aan de rand van het grasveld en liep op hen toe. ‘Ik hoorde dat Oma Het Nest misschien gaat verkopen,’ zei Louis toen James er een stoel bij trok.
28
‘Dat kan ze niet doen,’ zei Roos geschokt. ‘Het is het huis van de Wemels sinds… sinds… nou, sinds weet ik veel hoelang, maar nog voor je ouders geboren waren! Het is een deel van het gezin!’ Louis haalde zijn schouders op. ‘Pap zegt dat het te groot is voor haar om te kunnen onderhouden. Ik bedoel het is zes etages hoog, en dan reken ik de zolder en de kelder niet mee. Trouwens, er is een hoop magie voor nodig alleen al om de boel overeind te houden. Nu de kinderen het huis uit zijn en Opa is overleden, is het te veel werk voor haar alleen.’ ‘Het is gewoon niet eerlijk,’ hield Roos vol en schopte tegen een tafelpoot. Ze sperde haar ogenwijs open. ‘Nou, waarom gaat er niet gewoon iemand bij haar wonen? George kan Angelina toch meenemen als ze gaan trouwen, waarom niet?’ James keek uit over de tuin naar de massa familie en vrienden die zich geanimeerd mengden in het zonlicht. ‘George kan niet op Het Nest blijven,’ zei hij. ‘Hij moet zijn winkels aansturen. Trouwens, Angelina is bezig met een onderwijsbaantje op Zweinsveld. Ze zijn aan het zoeken naar een huur woning in de straat van de winkel.’ ‘Ik hoorde dat Ted dan in de bovenetage gaat wonen,’ zei Louis opgewekt. ‘Hij wil opgaan voor het Nationale Zwerkbal Team, dus George zei dat hij bij hen kon komen wonen, en mee kan helpen in de winkel terwijl hij hiervoor traint.’ ’Dat kan hij niet menen,’ grimaste Roos. ‘Ted is best wel goed, maar denkt hij nou echt dat hij het nationale team kan bereiken?’ Louis haalde zijn schouders weer op. ‘Mam zegt dat het geen goed idee van George is om hem in huis te nemen. Ze zegt dat Ted nog niet goed weet wat hij met zichzelf aanmoet, en dat hij zijn plan moet trekken en een gewone baan moet zien te vinden.’ ‘Tante Fleur denkt dat dat het beste is voor zowat iedereen,’ merkte Roos op. ‘Hebben jullie er zin in om te gaan beginnen op school volgende week?’ zei James haastig voor Louis kon reageren. ‘Is het belangrijkste ingrediënt van Dwerg Worteldrank Dwerg Wortel?’zei Roos die opgewonden recht ging zitten. James knipperde. ‘Ik neem aan dat je hier “ja” mee bedoeld.’ ‘Het nieuwe Schoolhoofd heeft wat veranderingen doorgevoerd sinds vorig jaar, weet je,’ attendeerde Louis. ‘Geen verschillende leeftijden meer op de slaapkamers. Strakker geregelde klassenroosters. Geen vakken meer uitstellen tot aan het laatste jaar. Hij heeft zo ongeveer alle veranderingen teruggedraaid die doorgevoerd waren door het Schoolhoofd van voor Professor Anderling. Tyrone Wallaerdt.’ ‘Ik vond het wel prettig om wat oudere jaars in mijn slaapkamer te hebben vorig jaar,’ mompelde James. ‘Ja, nou, Mam zegt dat het Tyrone’s “vooruitstrevendheids” ideeën waren die leidde tot het Progressieve Element en al dat Voldemort herziening onzin,’ zei Louis wijs met opgetrokken wenkbrauwen. James had hier geen antwoord op. Hij was totaal niet verrast echter, dat Merlijn enkele zeer bedachtzame keuzes had gemaakt om Zweinstein terug te voeren naar de standaarden en procedures van voor de Grote Slag. ‘Bij welke afdeling denk je dat wij gesorteerd gaan worden James?’ vroeg Roos.
29
‘Pap denkt dat het Griffoendor wordt, maar dat kun je anders van hem verwachten? Persoonlijk hoop ik dat het Ravenklauw wordt.’ ‘Ik heb geen flauw idee bij welke afdelingen jullie gesorteerd zullen gaan worden,’ zei James. ‘De Sorteerhoed zelf weet het niet totdat hij op je hoofd geplaatst wordt. Het zou me niet verbazen dat hij een blik op je werpt en dan elf SLIJMBALlen naar je gooit.’ Roos vouwde een servet dat voor haar op tafel lag opnieuw op. ‘Alleen omdat ik de dochter van mij moeder ben, betekend niet dat ik een soort onnatuurlijk genie ben, weet je.’ ‘Nee,’ beaamde Louis. ‘Maar het feit dat je de volledige Encyclopedie van Magische Dranken en Tegengiften en ook nog het exacte paginanummer weet voor Barglenarf zalf… doet dat.’ ‘Dat is niet echt gebeurd!’ hield Roos vol met rood wordende wangen. ‘Mam verteld dat verhaal al maanden en het is pure onzin. Ze kocht die Encyclopedieën voor mijn tiende verjaardag, bij de naam van Merlijn. De enige reden dat ik ze allemaal gelezen heb is omdat ik wilde leren hoe een Drank van… euh…’ Louis glimlachte beleefd en trok één wenkbrauw op. ‘De Drank van…?’ ‘Nou, dat doet er niet toe,’ zei Roos stijfjes, nog steeds vouwend aan haar servet. ‘Maar ik kan er ook niets aan doen dat ik een geheugen heb voor details. Trouwens, het ging alleen om een genezing voor de Dief van Bachia. En ik kon me de exacte pagina niet herinneren, enkel het hoofdstuk waar het te vinden was.’ ‘Kijk, dat maakt een heel verschil,’ reageerde Louis honend. ‘Kijk me niet zo aan,’ zei Roos die haar servet naar hem gooide en hem in zijn gezicht raakte. ‘Niemand kijkt zoals tante Fleur. Zij is bijna geboren met die blik op haar gezicht.’ ‘Nou, ik verwacht dat ik bij Huffelpuf kom,’ zei Louis, het servet terug gooiend naar Roos en proberend zijn gezicht onbewogen te laten. ‘Het is de afdeling die bekend staat om zijn toewijding en hard werken. Ik ben van plan om school heel serieus te nemen.’ Roos rolde met haar ogen en mimiekte geluidloos Louis’ woorden. James glimlachte. ‘En jij Albus?’ zei Louis met een knikje naar James’ broer. Albus zakte terug in zijn stoel en keek in de rondte. ‘Maakt het eigenlijk uit?’ ‘Wat het eigenlijk uitmaakt?’ herhaalde Louis ongelovig. ‘Het is alleen maar het meest belangrijkste ding voor je schooltijd. Ik bedoel wat als je wordt gesorteerd bij de verkeerde afdeling?’ ‘En welke afdeling bedoel je daar mee?’ vroeg Albus doordringend. ‘Nou, dat weet ik niet,’ antwoordde Louis zij handen opheffend. ‘Dat is voor ieder verschillend, is het niet?’ ‘Albus Severus Potter,’ zei Roos nadrukkelijk. ‘Louis is er nog niet achter. Tot zover toewijding en hard werken. ‘ Louis fronste naar Roos. ‘Ik ben al jaren achter Albus’ volledige naam, dank je.’ ‘Zijn initialen jij sufferd,’ zei Roos bits. ‘A.S.P. Een Asp of Aspis is een soort slang.’ ‘En, wat bedoel je daarmee dan?’
30
‘Albus is bang dat hij gesorteerd wordt bij Zwadderich,’ zei James met zijn ogen op Albus. Het is een soort van familie grapje sinds enige tijd. Eerste Potter die naar de slangen gaat.’ ‘O hou op alsjeblieft?’ zei Albus aangebrand. ‘Wat?’ reageerde James. ‘Het is mogelijk weet je. Ik werd er bijna zelf heen gestuurd.’ ‘Ja, dat vertel je steeds,’ zei Albus zacht. ‘Maar toen, hoera, kwam je bij Griffoendor. De eerstgeboren zoon van Harry Potter komt in de vertrouwde afdeling. Wie had dat kunnen denken?’ ‘Het is waar Al. Maar kom op, Zwadderich kan niet meer zo slecht zijn,’ redeneerde James. ‘Ralph zit er, en die is OK. Misschien kun je samen met hem optrekken en de oude Zwadderich legenden bloot leggen, niet?’ Albus gezicht betrok, hij leunde naar voren en liet zijn kin op zijn onderarm rusten. ‘Groen is echt jouw kleur Albus,’ zei Roos bedachtzaam. ‘Staat bij je ogen en je donkere haar.’ ‘Jep,’ bemoeide Louis zich ermee, ‘en ik heb gehoord dat hun vertrekken warm en koud stromend drakenbloed hebben.’ Albus stond plotseling op en sloop weg van de tafel, nagekeken door de anderen. Roos keek opzij naar Louis met één wenkbrauw opgetrokken. ‘Wat,’ zei hij verdedigend. ‘Het was het beste waar ik op kon komen. Warm en koud stromend… je weet wel, ze zeggen dan Zwadderich families op draken jagen.’ Hij rolde met zijn ogen. ‘ Laat maar, het is waarschijnlijk te hoog gegrepen voor je.’ ‘Het is onverstandig om alles te geloven wat je hoort,’ zei een stem direct achter hem. James draaide zich en keek in het gezicht van een man met een bleke huid en scherpe trekken. Een donker harige vrouw stond naast hem. De man glimlachte strak. ‘Neem mij mijn onderbreking niet kwalijk. Ik wilde komen vragen of dit het juiste huis was, maar ik zie het bewijs hier recht voor me. Ik kan niets anders dan aannemen dat ik spreek met Mn. James Potter, correct?’ James knikte, zijn blik gleed van de man naar de donker harige vrouw en terug. Ze zagen er beiden knap uit op een kille manier, en beide droegen ze smaakvol zwart. James was er opeens zeker van dat als Daan, zijn Amerikaanse vriend, hier was geweest, hij een of andere opmerking had gemaakt over hoe dapper ze waren om hier in het zonlicht te staan, of hoe ze in staat waren om hun haar zo netjes te kammen terwijl ze niet in staat waren om zich zelf in de spiegel te zien. Vanzelfsprekend was hij opgelucht dat Daan er niet was. ‘Misschien,’ ging de man verder, ‘kun je zo vriendelijk zijn om mij naar je vader te brengen James. Mijn naam is ---’ ‘Draco?’ James draaide zich en keek opzij om zijn moeder langzaam te zien komen aanlopen. Ze keek naar de nieuw gearriveerde met een blik van ongeloof en voorzichtigheid. ‘Ginny,’ zei de man. Er was een lange ongemakkelijke pauze, dan sprak de donker harige vrouw. ‘Het spijt ons over uw verlies, Mw. Potter.’ Ze probeerde te glimlachen, maar het was een nogal geforceerde poging.
31
‘Weet Harry dat jullie…,’ vroeg Ginny, nog steeds kijkend naar de man. ‘Ik denk dat hij het weet,’ zei Draco zijn kin lichtelijk opheffend en langs Ginny kijkend. Harry stapte naast zijn vrouw en bekeek de bleke man van top tot teen. ‘Het is goed je te zien Draco.’ Draco knikte langzaam zonder oogcontact te maken met Harry. ‘Ja, het is nogal een tijd geleden. Toen we hoorden van het overlijden van Mn. Wemel, dacht ik dat het… passend… zou zijn voor ons om onze condoleances aan te bieden.’ James herkende de bleke man nu, hoewel hij hem nooit in levenden lijve gezien had. Hij vergeleek deze volwassen man met de foto’s die hij had gezien van de jonge Draco Malfidus. De ogen waren hetzelfde, net als het wit-blonde haar achterover gekamd vanaf de slapen. Er was nog altijd een spoor van minachting aanwezig, net als op de oude school foto’s, maar met het kijken van James, leek het alsof de minachting niet meer gemeen was, of zelfs bewust. Draco had het eenvoudig al zo lang gedaan dat het een onderdeel van zijn gezicht was geworden. Harry bestudeerde Draco langdurig en glimlachte toen. James herkende het als zijn vaders beleefde glimlach. ‘Dank je Draco. Ginny en ik stellen het op prijs. Heus. Dit is je vrouw?’ Draco legde zijn arm rond te taille van de vrouw. ‘Natuurlijk, verontschuldig me. Dit is Astoria.’ Harry knikte en Ginny schudde lichtjes de hand van de vrouw. Ginny hervond zich en vroeg, ‘Willen jullie naar het huis komen voor een verfrissing?’ Astoria draaide zich half naar Draco en trok haar wenkbrauwen op. ‘Ik wil wel wat van wat hij heeft,’ zei Draco, kijkend naar James met een wat geforceerde glimlach. ‘Dank je lieverd.’ Ginny ging voor tussen de tafels en Astoria volgde, heen en weer kijkend naar Harry en Draco. ‘Zo, hoe gaan de zaken bij Goudgrijp, Draco?’ vroeg Harry zonder aanstalten te maken om de bleke man mee te nemen naar de groep verzameld bij het huis. ‘Ik begreep dat mensen bijna niet voorkomen in het bankwezen, maar toch is het jouw gelukt, vice voorzitter van het een of ander, tenminste dat heb ik gehoord. We zouden geweldig gelachen hebben op school als iemand ons verteld had dat jij een vooraanstaande positie zou hebben bij de Tovenaars Bank van Engeland.´ ‘Op school,’ zei Draco kalm nog steeds niet direct naar Harry kijkend, ‘zouden we geweldig gelachen hebben als iemand ons verteld zou hebben dat we op een dag in dezelfde tuin zouden staan zonder onze toverstokken op elkaar gericht.’ Harry’s glimlach vervaagde. ‘Ja,’ bekende hij met een zachte stem. ‘Dat is waar.’ Er was een lange stilte. James kon het gebabbel van verre stemmen dicht bij het huis en het gekwetter van vogels in de boomgaard horen. Hij keek naar Roos die ook de scène volgde met onverdeelde interesse. Ze trok haar wenkbrauwen op en schudde haar hoofd lichtjes. ‘Weet je,’ zei Draco met een andere klank in zijn stem, een weinig humorloos lachend, ‘om je de waarheid te zeggen, er is niet één ding over de manier waarop het leven er vandaag de dag uitziet, dat ik zou hebben durven voorspellen tijdens onze laatste jaren op Zweinstein.’
32
Harry’s glimlach was volledig verdwenen. Hij stond onbewegenlijk en keek naar de bleke man, met nietszeggende ogen. ‘Er wordt ons van alles verteld als we opgroeien,’ ging Draco door. ‘En zelden hebben de het lef om ze ter discussie te zetten. We groeien op om de vorm aan te nemen van wat dan onze families van ons verwachten. Het gewicht van generaties van geloof drukken op ons en maken ons naar hun beeltenis. En meestal is dat iets goeds.’ Draco keek uiteindelijk Harry in de ogen, en voor het eerst sinds zijn aankomst was de minachting verdwenen van zijn gezicht. ‘Meestal is het echt iets goeds Harry. Maar soms groeien we op, tijd gaat voorbij, lang na hoop en afwijzing van zulke overtuiging, kijken we terug. En we vragen ons het af.’ James keek van Draco naar zijn vader. Zijn vaders gezicht was nog steeds onbewegelijk Na lange tijd keek Harry naar het huis en zuchtte. ‘Kijk Draco, wat je op je hart hebt, wat je denkt dat hier moet gebeuren…’ Draco schudde het hoofd. ‘ Niets hoeft hier te gebeuren. Ik ben niet gekomen om je vergeving te vragen Harry. Ik ben enkel gekomen om jou en je familie te zeggen dat het me spijt voor jullie verlies. Ondank wat je zou verwachten, wist ik dat Arthur een sterke man was. Hij was een eerbare man. Mijn vader zou het niet met mij eens zijn, maar het is zoals ik zei. We worden ouder. Sommigen van ons kijken terug en vragen ons af.’ Harry knikte lichtjes. ‘Dank je Draco.’ Draco stapte en pas dichter naar Harry. ‘Er was een andere reden dat ik ook vandaag gekomen ben. Ik denk dat ik dat moet toegeven aan jou. Ik kwam om iets te bewijzen aan mezelf.’ Harry knipperde niet. ’Wat dacht je te bewijzen?’ Draco glimlachte een beetje zonder zijn ogen af te wenden van die van Harry. ‘Ik wilde bewijzen aan mezelf dat ik kon komen en met jou praten. En nog belangrijker, dat je naar me zou luisteren.’ Draco stak zijn rechter hand uit. Zonder naar beneden te kijken schudde Harry deze langzaam. James kon nauwelijks geloven wat hij zag, bekent met de achtergrond van deze twee mannen. Het was niet direct een hartelijke aansluiting en James had het onverklaarbare gevoel dat als Draco had geweten dat iemand van zijn familie het kon zien hij het nooit gedaan had. Maar het was verbazingwekkend, ondanks dat. De handdruk was in een paar seconden voorbij, en nog geen vijf minuten later, waren zowel Draco en Astoria weg, rijdend in hun erg grote, erg zwarte automobiel. Maar de indruk van de handdruk, op een of andere manier zowel gewaagt als kwetsbaar, ijl als een zeepbel, bleef een lange tijd vast zitten in James´gedachten.
De meeste van de directe familieleden bleven overnachten op Het Nest. En James voelde een bijzondere somberheid in de wetenschap dat dit de laatste keer zou zijn dat de familie verzameld was in het oude huis. Een voelbaar gevoel van verlies en kilheid vulde de kamers ondanks de drukte van de avond activiteiten. Het was bijna 33
als of iedereen in gedachten stofhoezen over het meubilair wierp, schilderijen van de muur haalde, en het servies verdeelde. James voelde een vage, ongerichte woedde hierover. Het was erg genoeg dat Opa was overleden. Nu leek het of Het Nest ook aan het sterven was. Niets voelde gewoon of gemakkelijk. Zelfs de slaapkamer die hij gedeeld had met Albus en Lily al de jaren, leek nu koud en leeg. Het was nooit bij hem opgekomen dat deze kamer op een dag aan een ander zou kunnen toebehoren, iemand die hij niet kende. Erger nog, wat als de nieuwe eigenaren eenvoudig het huis plat gooiden en iets nieuws zouden bouwen? Wat als het Dreuzels waren die niet zouden weten hoe een degelijk huis te onderhouden? Hij kon de gedachte hierover niet verdragen. Woedend smeet hij de deur dicht en begon zijn pyjama aan te trekken. ‘Hrmm!’ mopperde Lily, zich omdraaiend in haar bed en haar kussen over haar hoofd legde. ‘Denk vooral niet op ons,’ morde Albus vanuit het grote bed in de hoek. ‘We proberen allen maar te slapen. Laat ons weten of je last van ons hebt.’ ‘Sorry,’ mompelde James die zich op zijn bed liet vallen en zijn schoenen uitschopte. Albus ging rechtop zitten en staarde naar de deur van hun slaapkamer, James keek opzij naar waar Albus naar keek. Ze hadden het al duizenden keren eerder gezien: de binnenkant van de deur was bedekt met versleten krassen en uitgekraste woorden. Deze kamer had aan veel mensen toebehoord over de jaren, en de meeste van hen hadden een soort merkteken op de deur gemaakt tot Oma Wemels’ voortdurende ongenoegen. Toch, ze had geen aanstalten gemaakt om de deur te herstellen, iets wat niet moeilijk zou zijn voor een heks. James dacht dat hij wel wist waarom. In het midden van de deur, veel ouder dan de rest van de krassen, was een serie gekerfde herinneringstekens, het soort wat gebruikt wordt om de dagen te markeren, boven deze herinneringstekens stonden de worden “Dagen Tot Aan De Vrijheid!” Onder de laatste serie herinnerings- tekens, die bijzonder groot waren, was met hetzelfde handschrift gekrabbeld “Fred En George Naar Zweinstein En Verder! Lang Leve Fred En George!” ‘Denk je dat Oma het huis echt gaat verkopen?’ vroeg James nog starend naar de krassen op de deur. Albus gaf geen antwoord. Een moment later rolde hij zich om, kijkend naar de muur en de dekens over zich heen trekkend. James deed zijn overhemd uit en graaide naar zijn pyjamajasje. Hij gleed op de vloer en tripte naar de badkamerdeur om zijn tanden te poetsen. De badkamer werd gedeeld door drie slaapkamers op de tweede etage. Lucy, Precy’s dochter, zat op de rand van een klassieke badkuip met leeuwenklauwpoten, bedachtzaam haar glanzende zwarte haar te borstelen. ‘Hé, James,’ zei ze even opkijkend. ‘Hé, Lucy.’ ‘Het is leuk je weer te zien. Ik heb deze zomer iedereen gemist,’ zei Lucy de borstel over een lok van haar haar trekkend. ‘Pappa zegt dat we volgend jaar meer tijd thuis kunnen doorbrengen. Ik was daar erg blij mee tot vandaag. Ik bedoel, volgend jaar…’ James knikte. ‘Jep.’
34
‘Vond jij je eerste jaar op school leuk?’ vroeg Lucy hem aankijkend. ‘Heb je zin om er weer naar terug te gaan?’ James knikte en pakte het glas wat opzij van de wastafel stond. Het zat vol met de tandenborstels van de hele familie. Hij grimaste en draaide het glas in een poging de zijne te vinden. ‘Ik kan niet wachten tot school begint,’ zei Lucy die doorging met borstelen. ‘Pappa zegt dat ik moet genieten van mijn vrijheid zolang ik kan, maar ik voel me niet vrij bij hem en Mamma in hotelkamers, vaak weken aaneen. Mamma zegt dat het het beste is om met hem mee te reizen op zijn internationale reizen zodat we als familie bij elkaar kunnen zijn. Zij houdt ervan te reizen. Ze sjouwdt altijd Molly en mij mee naar het een of ander historisch ding of zo, verteld ons dat we moeten lachen als zij foto’s maakt van ons voor een of ander standbeeld of steen van de een of ander beroemde persoon uit een grootse slag van iets. Ik schrijf een heleboel brieven, maar niet veel mensen schrijven terug, of…, niet zo vaak als ik zou willen.’ Ze keek betekenis vol naar James. Hij zag haar in de spiegel terwijl ze haar haren borstelde. ‘Wat is er aan de hand met Albus?’ vroeg Lucy die opstond en haar borstel opborg. James spoelde zij tandenborstel. ‘Wat bedoel je?’ ‘Hij was erg stil vanavond. Dat is niets voor hem.’ ‘Nou ik denk dat iedereen wat stiller is dan gewoonlijk,’ reageerde James. Hij keek opzij naar Lucy en glimlachte een beetje. ‘Nou ja, bijna iedereen.’ Ze stootte hem speels aan toen ze hem passeerde. Bij de deur stopte ze en keek over haar schouder. ‘We zijn waarschijnlijk weg zijn als je morgenochtend opstaat,’ zei ze eenvoudig. ‘We moeten meteen terug naar Denemarken zei Pappa.’ ‘O,’ zei James. ‘Goed. Fijne reis Lucy. Jammer. Oom Percy is nogal belangrijk bij het Ministerie volgens Pap. Het zal op een zeker moment wel veranderen denk je niet?’ Lucy glimlachte. ‘Dat maakt niet meer zoveel uit volgend jaar toch? Ik zal dan bij jou, Albus, Roos en Hugo zijn op Zweinstein. Dat wordt echt leuk niet?’ James knikte. Er was iets beangstigend aan het praten met zijn nicht Lucy. Het was niet dat hij niet van haar hield. Op verschillende manier was hij gekker op haar dan op veel van zijn andere neven en nichten, met name Louis. Zij was zo anders. Het was wel logisch dat zij anders was omdat ze geadopteerd was door oom Percy en tante Audrey toen ze dachten dat ze zelf geen kinderen konden krijgen. Praten met Lucy, net zoals praten met Luna Leeflang, was nogal een specifieke bezigheid. Ze was uitzonderlijk, bijna beangstigend, intelligent, maar in tegenstelling tot de meeste mensen, maakte Lucy weinig grapjes of plagerijtjes. Ze zei altijd precies wat ze dacht. ‘Schrijf een brief of twee dit jaar wil je James?’ zei ze met een serieuze blik in haar zwarte ogen. ‘Vertel me hoe het op school gaat. Maak me aan het lachen. Daar ben je goed in.’ James knikte opnieuw. ‘OK Lucy. Dat doe ik. Belooft.’ Zachtjes sloot Lucy de deur van de slaapkamer die ze deelde met haar zusje. James draaide zich naar de deur van zijn slaapkamer toen hij in vanuit zijn ooghoek
35
een beweging zag. Hij stopte en keek opzij, de beweging volgend. Het was in de aansluitende hal geweest. De deur stond een stukje open, maar de hal was volledig duister. Iemand had waarschijnlijk buiten gewacht tot hij klaar was. Hij duwde de deur open en leunde door de opening. ‘Ik ben klaar,’ zei hij. ‘Je kunt in de badkamer.’ De hal was leeg. James keek naar beide kanten. De trappen aan het eind van de hal stonden bekent om hun gekraakt, hij had het zeker gehoord als er iemand op gelopen had. Hij fronste en wilde net weggaan toen hij de beweging er weer was. Het knipperde in de manenstralen die afdaalden door het grote raam. Een schaduw bewoog kortstondig en werd bewegingloos. James stapte uit de badkamer, zijn ogen gefixeerd op de bleke raamvorm, geworpen over de vloer en de muur. Hij kon niet meer zien wat er bewogen had. Hij nam een paar stappen richting de trap opening, zijn voet deed een houten vloerdeel kraken. Bij dit geluid verscheen er een schaduw in het maanlicht. Het draafde over de geworpen vorm van het raam als een soort hagedis, maar dan veel langer, met veel gewrichten in de armen en benen. Er was iets wat leek op een groot hoofd en puntoren, en dan, plotseling, was de vorm verdwenen. James stond stil in de hal, de haren op zijn armen stonden recht overeind. De schaduw had een geluid gemaakt toen het bewoog, als dode bladeren op een steen. James spande zich in, en kon het geluid nog steeds horen. Een vaag gekrabbel klonk van onder aan de trap. Zonder na te denken volgde hij. Als altijd kraakten de treden ondragelijk. James kon het gekrabbel niet meer horen tegen de tijd dat hij onder aan de trap was. De Wemel familie klok tikte door in de duisternis van de huiskamer toen hij erdoor sloop in de richting van de keuken. Een kaars sputterde in een vulkaan van was op de vensterbank. Het maanlicht speelde door de kamer, gereflecteerd door de tientallen potten en pannen die boven het aanrecht hingen. James stopte en hief zijn hoofd iets op. Het draven klonk weer, en hij zag het. De kleine schaduw knipperde en sprong over de kasten, oplichtend wanneer het door het maanlicht schoot. Het leek te rennen naar de voorraadkast. James keek snel in het rond in een poging de figuur te lokaliseren die de schaduw wierp, maar hij kon hem niet vinden. De schaduw stopte in een hoek van het plafond en leek een moment op James neer te kijken. De kleine vorm zag er een beetje uit als een huis-elf behalve de grote en het ongebruikelijke aantal gewrichten in de armen en benen. Toen sprong het weer, weg uit de schaduw. James dook in de richting van het ding, beseffend dat het op weg was naar de achterdeur. Tot zijn verrassing stond deze wijd open. James sprong naar buiten in de koele avondlucht. Hij keek wild in het rond, zij oren gespitst voor het kleine krabbelende geluid. Er was geen teken van de kleine vorm. ‘Goede avond, James,’ zei een stem van achter hem en hij maakte bijna een gilletje van verrassing. Hij draaide zich om en zag zijn vader op een stapel hout zitten met een klein glas in zijn hand. Harry lachte. ‘Sorry jongen, ik wilde je niet laten schrikken. Waarom ben je zo opgewonden?’ James keek weer in het rond met gefronste wenkbrauwen. ‘Ik dacht… ik dacht dat ik iets zag.’
36
Harry keek nu ook in de rondte. ‘Nou, er valt genoeg van alles te zien in dit huis weet je. Er is daar de griezel op zolder, en de tuinkabouters. Die blijven gewoonlijk wel uit het huis, maar er zijn er altijd wel een paar die zo dapper zijn dat ze ’s nachts het huis in sluipen om een paar knolrapen te jatten. Ze denken dat het oogsten van de groenten stelen van hen is, dus soms worden ze een beetje overmoedig.’ James bewoog zich naar de stapel hout en klom naast zijn vader. ‘Wat drinkt u daar?’vroeg hij glurend naar zijn vaders glas. Harry lachte opnieuw, zachtjes. ‘’t Is meer de vraag wat ik niet drink. Dit is Vuurwhiskey. Ik hou er helemaal niet van, maar traditie is traditie.’ ‘Wat is de traditie?’ Harry zuchtte. ‘Het is enkel een manier om te onthouden. Een nipje om je grootvader te herdenken, en alles wat hij voor ons betekende. Ik deed dit met Opa en George op de nacht dat we je oom Fred begroeven.’ James was een poos stil. Hij keek uit over de tuin en de duistere boomgaard. Net onder de heuvelkam was de top van de garage nog net te zien in het maanlicht. Krekels tjirpten hun onafgebroken zomerliedjes. ‘Ik ben blij dat je hier bij me bent James,’ zei Harry. James keek naar hem op. ‘Waarom bent u me dan niet komen halen?’ Harry’s schouders gingen eenmaal omhoog. ‘Ik wist niet dat ik je hier bij me wilde tot je verscheen.’ James leunde achterover tegen de gladde stenen waarop het huis gebouwd was. Het voelde prettig koel na de hitte van de dag. De lucht was ongebruikelijk helder. De mistige streep van de Melk Weg strekte zich uit als een arm rond de lucht, naar onder reikend in de richting van het licht van het dorp voorbij de boomgaard. ‘Jouw Opa was als een vader voor mij, weet je,’ zei Harry. ‘Ik zat hier over na te denken. Ik noemde hem natuurlijk altijd zo, maar ik dacht er nooit over na. Ik wist nooit hoe waar het was. Ik denk dat dat niet nodig was, tot nu.’ James keek omhoog naar de maan. ‘Nou ik denk dat dat wel logisch is. Ik bedoel uw eigen vader stierf toen u nog een baby was. U heeft hem nooit gekend.’ Harry knikte. ‘En mijn oom Herman… nou. Ik wou dat ik kon zeggen dat hij zijn best deed om als een vader voor mij te zijn, maar je hebt genoeg gehoord over hoe het tussen ons was om te weten dat dat niet waar is. Eerlijk, ik wist eigenlijk nooit wat ik miste. Ik wist alleen dat de dingen niet waren zoals ze moesten zijn.’ ‘Totdat u Mam trouwde en een eerbare Wemel werd?’ Harry glimlachte naar James en knikte. ‘Ik denk het.’ ‘U denkt het?’ De glimlach verdween langzaam van zijn vaders gezicht. Hij keek weer weg, weg over de duisternis van de tuin. ‘Er was Sirius,’ zei Harry. ‘Hij was de eerste vader die ik ooit kende. Feitelijk was hij mijn peetvader, maar dat maakte mij niet uit. Hij vroeg me om bij hem te komen wonen, om familie te zijn. Maar het liep anders. Hij raakte voor het Ministerie op de vlucht, verhuisde van plaats naar plaats, altijd zich verschuilend. Bij gaf me mijn Vuurflits, die is nog altijd mijn favoriete bezem.’ Harry stopte. Hij bracht zijn hand omhoog en deed zijn bril af. James zei niets. ‘Dus ik zat hier en dacht hoe Opa eigenlijk mijn derde vader is die ik verlies, dat ik weer terug ben waar ik begon. Als je de waarheid wilt weten jongen, ik zat hier medelijden met mezelf te hebben. Sirius werd vermoord voordat we de kans hadden
37
om ook maar een enkele familie foto te hebben gemaakt, om me hem te herinneren. Soms kan ik me nauwelijks herinneren hoe hij eruit zag, behalve door zijn opsporingsposter. Maar het gat dat hij achter liet in mijn hart is nooit meer opgevuld. Ik heb geprobeerd het te vullen met mijn oude Schoolhoofd Perkamentus voor een tijdje, maar toen werd hij ook vermoord. Opa liet het me voor een lange tijd vergeten, maar nu is ook hij weg. Ik bedoel, heus, dit zou een beetje gemakkelijker voor me moeten zijn. Ik heb… ik heb voldoende geoefend. Maar toch, als je de waarheid wilt weten, ik denk dat je moeder er beter mee omgaat dan ik. Ik ben boos James. Ik wil de mensen terug die ik verloren heb. Ik kan maar niet doorgaan zoals de anderen. Nu net, zat ik hier te denken dat Opa er net een teveel is. Ik wilde het niet meer accepteren. Maar wat kan ik doen? Er is geen manier om hen terug te halen, en hiernaar verlangen maakt het alleen maar bitter. Ik dacht hier over na, en weet je wat er toen gebeurde?’ James keek weer naar zijn vader met gefronste wenkbrauwen. ‘Wat?’ Harry glimlachte langzaam. ‘Jij sprong door die deur als een duivel-uit-een-doosje en liet me zo schrikken dat ik bijna mijn glas liet vallen.’ James grijnsde terug en moest toen lachen. ‘Dus toen u mij liet schrikken was dat alleen om mij terug te pakken hè?’ ‘Misschien,’ bekende Harry nog altijd met een glimlach. ‘Maar op dat moment realiseerde ik mij iets, en dat was dat ik blij was dat je naar buiten kwam, dat je bij mij kwam zitten. Ik herinnerde me dat ik een andere kans heb op een vader en kind relatie, maar dan vanaf de andere kant. Ik heb jou, en Albus en Lily. Ik kan mijn best doen om jullie drie te geven wat ik zo gemist heb in mij leven. En weet wat echt magisch is? Als ik dat doe, krijg ik een beetje terug, als een weerkaatsing van jullie alle drie.’ James keek zijn vader doordringend aan. Hij dacht dat hij het begreep, maar alleen heel vaag. Uiteindelijk keek hij naar het glas in de hand van zijn vader. ‘Nou, gaat u dat nog drinken?’ Harry liet zij ogen dalen naar het glas Vuurwhiskey, en hief het toen op. ‘Weet je jongen,’ zei hij, de maan onderzoekend door de lichtbruine vloeistof, ‘ik denk dat het tijd is om een paar nieuwe tradities te beginnen, denk je niet?’ Hij hield het glas een beetje hoger, een armlengte voor zich uit. ‘Deze is voor jou Arthur,’ zei hij ferm. ‘Voor de vader die je voor ons allen was, niet op zijn minst voor mij. En voor u, Perkamentus, voor het doen van uw uiterste best tot op het einde... en voor mijn echte vader, James de Eerste die ik nooit gekend heb maar altijd van gehouden...’ James staarde naar het glas in zijn vaders hand toen Harry wachtte. Uiteindelijk, met een zachtere stem eindigde hij: ‘En voor jou, Sirius Zwart, waar je ook bent. Ik mis je. Ik mis jullie allemaal.’ Bijna onverschillig wierp Harry de Vuurwhiskey uit het glas. Het maakte een boog in het maanlicht, glinsterend, spreidend, verdwijnend in de schaduwen van de tuin. Harry haalde diep adem en zuchtte, hij beefde een beetje met het uitademen. Hij leunde achterover en legde zijn arm om zijn zoon. Zo bleven ze een tijd zitten, kijkend naar de maan en luisterend naar de krekels in de boomgaard. Onvermijdelijk gleed James uiteindelijk in slaap. Zijn vader droeg hem naar bed.
38
2. de Borelij
‘H
et komt wel goed James,’ zei Ginny terwijl ze de auto
behoedzaam achteruit inparkeerde pal naast het voetpad. ‘Het doet geen pijn hoor. Je vader draagt hem al sinds zijn zesde. Je hebt geluk dat je ze tot nu niet nodig had.’ James zat boos op de passagiersstoel. Achter hem zeurde Lily voor de tiende keer, ‘Ik wil ook een bril!’ Ginny blies wat haar uit haar gezicht, en schakelde over in zijn “een”. ‘Lily, prijs je gelukkig, je hoeft nooit iets anders te dragen dan zonnebrillen, en die kun je zo vaak dragen als je wilt schatje.’ ‘Ik wil geen zonnebril dragen,’ pruilde Lily. ‘Ik wil en echte bril, net als James. Waarom krijgt hij een echte bril?’ ‘Mijn ogen zijn niet zo slecht,’ hield James nijdig vol, die geen aanstalten maakte om uit te stappen. ‘Ik kan mijn lesboeken prima lezen. Ik snap niet waarom –’ ‘Ze zijn nu nog niet slecht,’ zei Ginny kordaat. ‘Dit zijn corrigerende lezen. Hopelijk zorgen ze ervoor dat je ogen niet slechter worden. Waarom doe je hier zo moeilijk over?’ James pruilde. ‘Ik wil ze gewoon niet dragen. Ik zie eruit als een volslagen idioot.’ ‘Zeg dat niet,’ zei Ginny automatisch. ‘Trouwens ze laten je vader er niet uitzien als een idioot. Nou, kom op. Lily jij blijft hier bij Knijster en eet je snoepjes, OK? Ik kan je door het raam zien en ben met een minuutje weer terug. Jij houdt de boel in de gaten, niet, Knijster?’ Op de achterbank zat Knijster geperst in een licht blauw kinderzitje. ‘Dat zou een eenvoudiger taak zijn als Knijster niet gevangen werd gehouden door dit martelwerktuig Meesteres, maar zoals u wenst.’
39
‘We hebben het hier al vaker over gehad Knijster. Wat de Dreuzels ook mogen denken als ze naar je kijken, kinderen zijn verplicht om mee te rijden in een veiligheids-zitje. Het is erg genoeg dat je niets anders wil dragen dan die theedoek. Mensen zijn er niet aan gewend een vijfjarige in een zakdoek te zien.’ ‘Het is de beste vermomming die arme Knijster weet Meesteres,’ kraakte Hij berouwvol. ‘Knijster is er nooit gewend geraakt aan de Dreuzel gemeenschap, maar Knijster doet zijn best met de kleine beetje magie dat hij tot zijn beschikking heeft.’ Ginny vertrok haar gezicht terwijl ze uit de auto stapte. ‘Druk maar op de toeter als je iets nodig hebt goed? Je “kleine beetje magie” kan dat wel, neem ik aan.’ Ginny nam James mee naar het kantoor. ‘Waarom moeten we eigenlijk naar een Dreuzel oogarts?’ klaagde James zachtjes. ‘Zijn er geen magische oog doktoren met, nou, onzichtbare brillen? Of spreuken die je ogen magisch herstellen?’ Ginny glimlachte. ‘Niet alles heeft een magische oplossing James. Een Dreuzel oogarts is net zo goed als een magische, en dit is eenvoudiger dan Wegisweg. Je bent hier al geweest voor het onderzoek. Ik snap niet waar je zo bang voor bent.’ ‘Ik ben niet bang,’ zei James vol weerzin toen ze de hal van het kantoor binnen kwamen. Hij keek in de rondte naar de kleine wachtkamer. Die zag er precies hetzelfde uit als de laatste keer dat hij hier was, tot het aantal vissen in het sombere aquarium en de tijdschriften op de tafel achterin. ‘James Potter,’ meldde Ginny aan de gezette vrouw achter een glazen scherm. ‘We hebben een afspraak om twee uur met dokter Pinkerton.’ James plofte in dezelfde stoel waarin hij gezeten had de laatste keer dat hij hier was. Hij dreef zijn hak in het dunne tapijt en mopperde binnensmonds. Een paar minuten later verscheen Dr. Pinkerton, glimlachend, mager en met rode wangen. Hij stopte zijn eigen bril in een zak van zijn witte jas. ‘Kom maar mee naar achter James,’ zei hij joviaal. ‘Je moeder kan ook mee als ze wil.’ Ginny keek naar James. ‘Wil je dat? Ik kan Lily ophalen en haar hierheen brengen.’ Hij zuchtte en stond op. ‘Nee. Ga maar bij haar kijken. Knijster zal waarschijnlijk weer proberen haar kaviaar te voeren als snoepjes.’ Ginny grinnikte naar Dr. Pinkerton en wierp een waarschuwende blik naar James. ‘De bril is al betaald James. Kom maar naar de auto als je klaar bent bij de dokter, goed?’ ‘Is Knijster een soort huisdier?’ vroeg Dr. Pinkerton terwijl hij met James naar de onderzoeksruimte liep. ‘Hij is mijn halfbroertje,’ antwoordde James. ‘Hij woont in de kelder. We geven hem twee keer per week een emmer viskoppen.’ Dr. Pinkerton knipperde naar James, zijn glimlach iets onzeker. ‘Dat is, euh, grappig James. Wat een opmerkelijke verbeelding.’ James zat op de rand van de onderzoeksstoel toen de dokter zijn eigen bril opzette en rommelde in een kastje. Hij pakte een doos en opende die op de tafel. ‘Dat is hem dan,’ zei hij vrolijk, een zwarte bril tevoorschijn halend. Voor James zagen ze eruit of hij drie keer breder was dan zijn hoofd. Hij zakte ineen.
40
‘Kom, ik zet hem bij je op en dan contrôleren we of de sterkte goed is. Duurt maar even.’ Hij hield hem voor James en liet hem op zijn neus zakken. James sloot zijn ogen toen de bril rustte op zijn oren. Toen hij ze weer open deed leek de wereld een beetje kleiner en iets verbogen bij de randen. Hij keek in de rondte om te wennen aan het gevoel. ‘Kijk!’ zei de dokter opgewekt. ‘En hoe voelt dat?’ James zuchtte opnieuw. ‘Wel goed denk ik. Voelt een beetje vreemd.’ ‘Dat is heel gewoon. Je zult er snel aan gewent zijn.’ James had al bepaald om dat niet te laten gebeuren. Hij nam zich voor om die verdraaide bril voor zijn moeder te dragen de komende twee dagen, en dan in zijn koffer te proppen het moment dat hij aan boord van de Zweinstein Express was. Hij had ze toch niet echt nodig. Daar was hij zeker van. Dr. Pinkerton liet James plaatsnemen op een stoel in de hoek van de onderzoekskamer en draaide hem naar de oogmeetkaart op de tegenover liggende muur. James dekte een oog tegelijk af en las de kaart toonloos af. De dokter knikte opgetogen, deed zijn eigen bril weer af en de gordijnen open, waardoor het zonlicht naar binnen kon. ‘Dat is heel goed James,’ zei hij terwijl hij de deur van de onderzoekskamer opende. ‘We zijn bijna klaar. Alleen nog een vervolg afspraak maken en je kunt weg.’ Toen James alleen was in de kamer, stond hij op en liep naar de spiegel naast het raam. De bril stond niet slecht, dacht hij, maar hij was slecht genoeg. Hij voelde zwaar en lomp aan zijn gezicht. Hij fronste en nam hem af. In de spiegel bewoog zich iets achter zijn reflectie, James keek op en draaide zich toen om. Het zonlicht stoomde de kamer in waardoor deze aanzienlijk verlicht werd, James zag zijn eigen schaduw op de muur geprojecteerd op een grote poster die een doorsnede van een oog liet zien. Een andere schaduw draafde langs de zijne. James herkende het onmiddellijk als de vorm die hij een paar nachten eerder in de hal van Het Nest gezien had. Zonder er bij na te denken tastte hij naar zijn toverstok in zijn kontzak, maar natuurlijk zat die daar niet. Hij mocht nog geen magie uitoefenen buiten de school, en zijn moeder had hem verboden zijn staf te dragen als ze in de Dreuzel wereld waren. De schaduw vorm schuifelde langs de muur en sprong. James sperde zijn ogen, verrast en verbaast toen de schaduw van de muur leek te komen, springend van een zonnestraal. Het maakte een ietwat donkerdere vorm in de kamer, bijna onzichtbaar. De schaduw werd niet geworpen door het ding, de schaduw was het ding. Het landde op en kleine tafel naast de onderzoek stoel. Tot James afgrijnzen begon het verschillende gereedschappen van Dr. Pinkerton op te pakken, en smeet ze door de kamer. Ze kletterden en ketsten van de muren. James ramde zijn bril in de zak van zijn spijkerbroek en haastte zich de verschillende vliegende gereedschappen op te vangen. ‘Stop!’ siste hij naar de ondeugende schaduw. ‘Waar ben je mee bezig? Ik kom zo in de problemen!’ James dook onder de onderzoeksstoel en raapte de neergesmeten gereedschappen op. Op hetzelfde moment, na de tafel te hebben leeg gegooid, sprong de ondeugende schaduw op de stoel, en draafde omhoog langs de muur. Het bereikte de kast en
41
schoot achter een rij met dikke boeken. Een voor een begonnen de boeken van de plank te vallen. James stortte de gereedschappen op de tafel met een hand, en rekte zich om de eerste vallende boeken te vangen met de andere. Niet in staat ze allemaal te vangen begon James ze van de vloer op te rapen. Een nogal dik exemplaar raakte hem achter tegen zijn hoofd, waarop hij de boeken liet vallen die hij al opgeraapt had. Woedend draaide hij zich op zijn hakken, op zoek naar het ding met de bedoeling het te grijpen als hij kon. Het sprong van de boekenplank naar de muur, scheurde een hoek van de poster. De poster schoot los en draaide zich als een slak over James hoofd. Hij worstelde eronder vandaan, en haalde uit naar het ding. Dat sprong naar de plafondventilator en zat stokstijf op een van de langzaam draaiende bladen. Het leek James uit te dagen. ‘Dit is een Dreuzelplek!’ siste James naar het ding. Maar ik ben een tovenaar! Wees maar heel blij dat ik mijn toverstok niet bij me heb!’ Het ding reageerde hierop, als had hij dit begrepen. Het draaide en sprong naar het raam. James, nog deels onder de gevallen poster, gooide zich over de onderzoeksstoel en rekte naar het ding. Hij landde hard op de stoel die begon te bewegen. Het rolde door de wielen eronder, schoot over de vloer en raakte de muur onder het raam op het moment dat de deur openging. James keek op in het gezicht van Dr. Pinkerton wiens ogen zich open sperde. ‘Wacht,’ zei James snel opklimmend van de onderzoeksstoel, ‘ik weet niet wat het was, maar ik was het niet! Ik deed niets magisch, ik liet niet al uw boeken vallen, of schuurde de poster van de muur, of maakte ik iets van deze troep. Het werd gedaan door een maf klein schaduw monster. U gelooft waarschijnlijk niet in schaduw monsters, en dat is prima, omdat ik ook niet wist dat ze bestonden tot nu, dus dat is begrijpelijk, maar we zullen uiteindelijk allemaal Gemodificeerd worden, dus wat maakt het uit, toch?’ Dr. Pinkerton blik bleef vast op James. Zijn ogen zagen er vergroot uit achter zijn bril, James keek een moment rond over de troep die gemaakt was van de onderzoekskamer. Tot zijn grote verrassing was er helemaal geen troep. De boeken stonden netjes op de plank. De poster hing aan de muur, onbeschadigd. De oog onderzoeksgereedschappen lagen onaangeroerd op een doek op de tafel in de hoek. ‘Ah, ah hah, hah!’ lachte Dr. Pinkerton een beetje nerveus. ‘Dit is zoals het verhaaltje over je broer die vis eet uit een emmer, ik snap het. Zoals ik al eerder zei Mn. Potter, wat een erg, eh, interessante verbeelding. Hier is uw herinnering voor de volgende afspraak. Geloof dat uw moeder, euh, buiten op u wacht.’
Op de ochtend van de eerste September voelde James zich ongebruikelijk humeurig. Het weer leek zich aan te sluiten bij zijn bui, het was veranderd, koud mistig, dekte de stad toe als een natte deken. James staarde door zijn weerspiegeling van de autoruit terwijl de familie zich een weg baande door de stad in de richting van King’s Cross station. Hij had een poging gedaan zijn moeder te vertellen van de 42
vreemde schaduw figuur die hij nu twee keer gezien had, maar ze was geïrriteerd en gehaast geweest en had hem verteld om zijn bijzondere verbeeldingsfiguren te bewaren voor Luna Leeflang, die hierin gespecialiseerd was. James had besloten om het Luna te vragen de eerst volgende keer dat hij haar zag, maar voor nu zich was het voorbereiden op zijn terugkeer naar Zweinstein en het omgaan met zijn vreemd onhanteerbare broer Albus, genoeg om hem bezig te houden. Snel genoeg zette hij de ondeugende schaduw uit zijn gedachten. Dingen waren slecht begonnen die morgen. James, opgewonden over zijn terugkeer naar school, had zijn koffer ingepakt en klaar, en wachtte naast de voordeur van het Potter huis. Toen hij terug naar boven stommelde om zijn uil Nobby te halen, zat Albus nog steeds op zijn bed in zijn kamer, zijn schoenveters vastbindend. Zijn koffer stond open naast zijn bureau, maar voor de helft gevuld. ‘Vooruit Al,’ zei James Nobby’s kooi neerzettend op het bureau. ‘Pap is al bezig de auto voor te rijden. Als we niet de boel klaar hebben en weg kunnen, zijn we te laat.’ Albus maakt geen aanstalten zich te haasten. Hij gleed van zijn bed en kuierde uit de kamer. James keek hem verbaast na met rollende ogen en begon Albus’ schoolboeken in de koffer te stapelen. Albus nieuwe sneeuwuil, die nog niet mak gemaakt was, zat in haar kooi naast Nobby’s en klikte haar snavel nerveus. ‘Jullie hoeven tenminste niets in te pakken,’ morde hij naar de uilen. ‘Of hebben een lastig jonger broertje?’ ‘Albus,’ riep Ginny van beneden, ‘James, het is tijd om te gaan.’ James graaide Albus nieuwe mantels en een handvol kleding uit de kast, propte ze in de koffer en sloeg hem dicht. Als Albus bij Zweinstein kwam zonder schoon ondergoed was dat zijn eigen schuld. James pakte de handgreep en sleurde de koffer naar de deur daar kwam hij Albus tegen die terugkwam. ‘Is dat mijn koffer?’ eiste Albus. James trok de koffer langs hem naar de overloop. ‘Pak nou maar de uilen wil je? We zullen te laat komen.’ ‘Ik was nog niet klaar met inpakken!’ ‘Nou dat ben je nu wel vind je niet?’zei James die zich opeens kwaad voelde. ‘Pap en Mam staan te wachten. Wat deed je besluiten dat je nu ineens niet naar school wilt?’ Zonder te antwoorden pakte Albus luidruchtig de kooien met de uilen en volgde James naar de auto. Toen de familie aankwam bij King’s Cross station probeerde James de sfeer gemoedelijker te maken. ‘Denk je in Al. Vannacht heb je je plekje gevonden, zittend voor een enorme slangenkop openhaard en een fles Boterbier drinkend met je nieuwe slangenmaatjes.’ Albus fronste, opende de autodeur, en stapte in de mist van de parkeerplaats. James volgde. ‘Kan ik dan niet het wagentje duwen?’ vroeg Lily uitgebreid pruilend. ‘Het spijt me Lily,’ zei Harry die de koffers en uilenkooien op twee wagentjes stapelde. ‘Ze zijn nogal zwaar, en we hebben haast. Over een paar minuten zie je Hugo. Als alles goed gaat zullen tante Hermelien en oom Ron zich bij jullie voegen voor de lunch zodra de trein vertrekt. Dat is toch leuk?’ ‘Ik wil geen lunch,’ zei Lily kribbig.
43
De familie passeerde de grote deuren van het station en baande zich een weg langs de forenzen, nieuwsgierig nagestaard toen de uilen riepen en hun vleugels uitklapperden. Lily volgde haar ouders zinloos mekkerend over haar wens om naar Zweinstein te gaan met haar broers dit jaar inplaats van over twee jaar. ‘Ik ben in de Zwadderich afdelingskamer geweest,’ zei James tegen Albus toen ze het perron benaderde. ‘Ralph liet me het zien. Daan is zelfs in de meisjesslaapkamer geweest. Het is een soort vijf sterren hotel in de middeleeuwen van Transsylvanië, als je begrijpt wat ik bedoel. Je zult het geweldig vinden.’ Albus draaide zich om om James aan te kijken. ‘Ik zal niet! Ik zal niet bij Zwadderich komen!’ Laat het gaan James,’ vermaande Ginny. ‘Ik zei alleen dat hij er kan komen,’ zei James verdedigend grijnzend naar Albus. ‘Daar is niets mis mee. Hij kan in Zwadde—’ Hij zag zijn moeders waarschuwende uitdrukking en zweeg. Zich een beetje schuldig voelend, nam hij het wagentje van haar over en keek over zijn schouder naar Albus, en duwde vooruit, rennend richting het hek. Net zoals vorig jaar leek het hek op te lossen. Hij schoot er doorheen en trok aan het karretje om het te laten stoppen op perron Negen-drie-kwart. Het was er even druk als de laatste keer dat hij er was, hoewel de vermengde mist en stoom het lastig maakte om iedereen te zien. Vanuit de dichte mist kon James het lawaai en sissen van de Zweinstein Express horen, en voor de eerste keer deze ochtend voelde hij zich wat beter. Zonder te wachten op de rest van de familie, duwde hij zijn wagentje door de menigte, in de richting van het geluid van de trein. ‘James!’ riep een stem. James keek om zich heen en zag zijn nicht Lucy staan naast zijn oom Percy, die kennelijk verdiept was in een geanimeerd gesprek met een man in een krijtstreepmantel. Percy’s vrouw Audrey, stond in de buurt haar hand geklemd om die van Lucy’s zusje en kijkend naar het schema van vertrektijden. ‘Hee Lucy,’zei James zijn wagentje duwend naar haar.’Ik had niet verwacht je hier te zien. Wat is er aan de hand?’ ‘We zijn alweer op weg terug,’ schouderschokte ze. ‘Pappa kreeg een bericht. Er was een soort magische verstoring in Walsdorp en het Ministerie heeft hem hier nodig. Gelukkig kunnen we een tijdje thuis blijven. Waar is Albus?’ James gebaarde naar achter waar hij vandaan gekomen was. ‘Albus zit nog steeds in een dip. Hij is mopperig sinds we terug zijn van Het Nest.’ Lucy knikte begrijpend, maar zei niets. ‘Nou ik ga mijn koffer maar aan boord brengen,’ zei James. ‘We zijn al laat. Zie je Lucy.’ ‘Doei James,’ antwoordde Lucy en zei nog, ‘Let een beetje op Albus, OK?’ James voelde een kleine steek van schuld erover. Hij knikte. ‘Tuurlijk Lucy. Ik ben zijn grote broer.’ Lucy glimlachte en zwaaide. James draaide om en rende naar de trein zijn wagentje voor zich uit. Toen hij de drager ontmoette, zag hij Teddy Lupos in de mist lopen met Victoire naast zich, verdiept in een gedempt gesprek. Tevreden dat zijn spullen veilig in de trein geladen zouden worden, draafde James in hun richting. ‘Hee, Ted, Victoire,’ riep hij. Ze stopte, maar Victoire praatte door, haar hoofd dicht bij dat van Ted.
44
‘Het is tijd,’ zei ze met een serieus gezicht. ‘Ik wil niet een jaar op school doorbrengen met dit geheim tussen ons.’ ‘Het is niet tussen ons Vic,’ redeneerde Ted. ‘Je weet dat je ouders er nog niet klaar voor zijn om het te weten over ons. Je moeder denk toch al dat ik een mislukking ben die wacht om te gebeuren. Geef me wat tijd om deze dingen te regelen in Zweinsveld. Als ik eenmaal bewezen heb dat ik serieus…’ ‘Aan wie moet je jezelf bewijzen?’ vroeg Victoire een stap achteruit nemend en haar vuisten in haar zij plaatsend. ‘Mijn ouders, jezelf?’ Ted rolde met zijn ogen. Hij keek naar James. ‘Dit is wat het is om verkering te hebben met een meisje wiens familie ik mij hele leven al ken,’ zei hij. ‘Ze kennen mij te goed om mijn charmes op hen te gebruiken.’ ‘Jou charmes werken prima,’ snoof Victoire. ‘Sterker nog, als het niet voor jouw charmes was, zouden we dit probleem niet eens hebben.’ ‘Sorry dat ik stoor,’ zei James zijn handen verontschuldigend opgestoken. ‘Ik wilde alleen even hallo zeggen. Ik zal weer terug in de mist verdwijnen.’ ‘Wacht even,’ zei Ted met een bedachtzaam wordend gezicht. ‘Ik heb een idee.’ Onverwacht pakte hij Victoire, trok haar naar zich toe en knuffelde haar. Ze verzette zich even, maar toen hij haar kuste ontspande ze. James deed een stap terug en keek nerveus in het rond. ‘Euh, zoal ik al zei –’ begon hij, maar stopte toen Ted een vinger opstak, nog steeds Victoire kussend. Uiteindelijk lieten ze elkaar los en keken opzij naar James. ‘Je zag dat, juist?’ vroeg hij. ‘Ik kon niet anders zien dan dat,’ antwoordde James ongemakkelijk. ‘Goed. Nou doe me een plezier.’ Victoire keek naar Ted, haar armen nog steeds om zijn nek. ‘Teddy, nee…’ Ted’s glimlach verdween niet. ‘Vertel iedereen wat je zag.’ ‘Wat?’ knipperde James. ‘Vertel het gewoon. Zeg, ik kwam om Victoire uit te zwaaien en je zag ons zoenen hier op het perron. Zeg dat je ons onderbrak en dat ik je zei op te donderen. Het is het sappigste stukje roddel op het perron deze ochtend, en jij bent degene om het te delen. Het zal onze situatie kenbaar maken en zelf hoeven we niets te zeggen,’ hij wendde zich naar Victoire. ‘Gelukkig?’ Ze tilde haar hoofd statig op naar hem, maar glimlachte. ‘Je bent een boef,’ reageerde ze. Ted haalde zijn schouders op. ‘Ik ben gewoon goed in het bedenken van redenen om je te kussen. Dus wat denk je James? Kun je het aan?’ James grijnsde. ‘Ik leerde liegen van Daan. Ik zal het zo sappig maken als mogelijk.’ ‘Geweldig,’ antwoordde Ted. ‘En om het zo echt mogelijk te maken,’ hij trok een streng gezicht en keek naar James, ‘donder op, ja? Ik ben bezig.’ Daarmee kuste hij Victoire opnieuw. Ze grijnsde en giechelde en duwde hem speels weg. James draaide zich op zijn hakken om en draafde terug naar de menigte. Iets later zag hij zijn familie bij oom Ron en tante Hermelien in de buurt van de trein. Ze keken allemaal in de richting van het station. James volgde de richting van hun blik en zag Draco Malfidus met zijn vrouw en zoon staan, vlakbij het hek. Draco knikte in hun richting en wendde zich tot zijn zoon. De jongen had dezelfde scherpe
45
trekken en wit-blond haar. Hij keek naar James met een blik van herkenning. Direct hierna keek de jongen weer weg, alsof hij verveeld was. James herinnerde zich het nieuws wat hij moest delen. Hij rende naar zijn familie, duikend en glijdend door de menigte. Toen hij naderde, hoorde hij oom Ron nadrukkelijk tegen Roos zeggen, ‘Wordt niet al te goede maatjes met hem Roos. Opa Wemel zal het je nooit vergeven als je iemand van zuiverbloed trouwde.’ James was blij dat hij de pijnlijk ontstane stilte die ontstond kon verbreken. ‘Hee!’ riep hij toen hij hen naderde. Roos zag hem als eerste en glimlachte. De rest van de familie draaide zich nieuwsgierig om. ‘Teddy is hier ook. Ik heb hem net gezien. En weten jullie wat hij deed? Hij zoende Victoire!’ De volwassenen keek nogal emotieloos naar James. James trok zijn wenkbrauwen op, teleurgesteld in het uitblijven van hun reactie. ‘Onze Teddy! Teddy Lupos! En hij zoende onze Victoire! Onze nicht!! Nou, ik vroeg hem wat hij aan het doen was –’ ‘Heb je ze gestoord?’ zei Ginny ongelovig. ‘Je bent ook net Ron – ’ James dramde door, zich verplicht voelend het te vertellen zoals Ted vroeg. ‘– en toen zei dat hij haar kwam uitzwaaien! En dat ik moest opdonderen. Alleen zwaaide hij niet, hij zoende haar!’ Lily nam opgetogen het woord, ‘Oh, zou fantastisch zijn als ze met elkaar zouden trouwen.’ James rolde met zijn ogen, de rest van het gesprek negerend. Nou, hij was er tenminste in geslaagd om het de wereld in te helpen. Ted kon tevreden zijn. Na een ogenblik hoorde James zijn vader zeggen, ‘Hij komt nu al zo’n beetje vier keer per week eten. Waarom vragen we niet meteen of hij bij ons komt inwonen.’ ‘Ja!’ reageerde James direct. ‘Ik vind het niet erg om een kamer te delen met Al dan kan Teddy kan mijn kamer krijgen!’ ‘Nee,’ zei Harry vastbesloten. ‘Misschien dat jij en Albus een kamer mogen delen als ik wil dat het huis gesloopt wordt, maar niet eerder.’ Hij keek op zijn horloge en glimlachte. ‘Het is bijna elf uur. Je kunt maar beter instappen.’ James knuffelde zijn moeder en vader en klom een minuut later de trein in, het lawaai en stoom achter zich latend. Hij stommelde het dichtst bijzijnde compartiment in, met Roos op zijn hielen. Ze duwde het raam open en leunde naar buiten om te zwaaien. James voegde zich bij haar, en keek naar buiten. Albus stond nog op het perron bij hun vader gehurkt naast hem. James herinnerde dat zijn vader hetzelfde vorig jaar bij hem gedaan had, en hij twijfelde er niet aan dat Albus een soortgelijk gesprek had. Ginny zag James en zwaaide naar hem. Lily mokte naast haar, losjes haar moeders vrije hand vasthoudend. Albus liep weg van zijn vader, knuffelde zijn moeder en klom in de trein. Even later stapte hij het compartiment binnen bij James en Roos. Er was een opschudding achter hen toen verschillende andere leerlingen het compartiment binnen kwamen, leunend in de richting van het open raam, opgewonden pratend. ‘Waarom staren ze allemaal?’ vroeg Albus aan Roos die zich naar hem gedraaid had. Op het perron haalde Ron zijn schouders op en riep, ‘Maak je geen zorgen. Het komt door mij. Ik ben enorm beroemd.’ Albus glimlachte en lachte toen een beetje. Roos grinnikte naar haar vader. Met een ratelend geluid en een schok begon de trein te bewegen. James merkte op dat zijn
46
broer zich een beetje beter voelde. Albus glimlachte, waardoor de opwinding zichtbaar werd op zijn gezicht toen hij zwaaide. Naast de trein liep hun vader, met een hand omhoog en een geheimzinnige glimlach op zijn gezicht. De trein maakte langzaam meer vaart en James zag zijn ouders kleiner en kleiner worden op het perron. Roos leunde uit het raam en zwaaide enthousiast naar Ron en Hermelien, dan trok ze zich met een zucht terug de sloot het raam. ‘Zo,’ zei ze neerploffend op de bank tegenover James, ‘we zijn weg!’ James knikte. Albus keek uit het raam tot het perron uit het zicht was, en ging naast Roos op de bank zitten. Hij leunde achterover en keek naar het raam toen London voorbij stroomde. ‘Goed, wat denk je Al?’ vroeg James denkend aan Lucy’s vermaning op het perron. ‘Zin in je eerste jaar?’ Albus ontweek James langdurig, en zuchtte toen diep. ‘Ik kijk er meer naar uit als ik zou weten dat je sokken voor me ingepakt hebt.’ James knipperde, glimlachte een beetje, en schopte tegen zijn broers voet. ‘Je trekt toch nooit schone aan. Ik denk niet dat je er meer nodig hebt dan je nu aan je voeten hebt.’ ‘Dat is walgelijk,’ verkondigde Roos. Er klonk een harde tik op de deur van het compartiment en alle drie keken ze op. Ralph leunde naar binnen, zij gezicht rood en lachend. ‘Hee allemaal. Plek voor één meer?’
‘Zeg gaat Daan naar Alma Aleron dit jaar?’ vroeg Roos ongeïnteresseerdheid veinzend. ‘Dat weet je al sinds hij ons bezocht met zijn ouders afgelopen Juli,’ zei Albus. ‘Nou, hij was er niet helemaal zeker toen, weet je? Hij zei dat er een kans was dat zijn vader mogelijk zijn contract zou verlengen.’ ‘Nee,’ hield Albus vol. ‘Hij zei dat zelfs al zou dat gebeuren, hij waarschijnlijk gewoon naar Amerika zou gaan met zijn zusje en moeder. Jij bent gewoon gek op hem, en kan er niets aan doen te denken dat een blik van jouw ogen genoeg zou moeten zijn om alles op alles te zetten, de onderste steen boven te krijgen, om bij jou op Zweinstein te zijn dit jaar.’ Roos rolde overdreven met haar ogen. ‘Dat is volledig onzinnig. Ik ken hem nauwelijks, en wat ik wel van hem weet, vind ik compleet ondraagelijk.’ Ondraagelijk genoeg om de Dronk van Geliefden te maken?’ grinnikte Albus. Roos keek woest om naar Albus. ‘Ik heb nooit…!’ Albus haalde grijnzend zijn schouders op. ‘Je moet leren je dagboek met iets meer dan een kleine Vergeet-me-knoop Spreuk, die erop zat toen je hem kreeg, af te sluiten. Jij van alle mensen zou moeten weten hoe gemakkelijk die te verbreken zijn.’ ‘Wat, jij rat!’ gilde Roos met zo’n hoge stem dat die nauwelijks te horen was. ‘Als ik wist hoe vervloekingen uit te spreken veranderde ik je hoofd in een aardappel!’ ‘Gaat het altijd zo in jullie familie?’ vroeg Ralph aan James, knabbelend op een droptoverstok. 47
‘Zo ongeveer,’ knikte James. ‘Het is maar goed dat Louis ons nog niet gevonden heeft. Hij krijgt Roos altijd zó op de kast.’ ‘Erger dan dit?’ James dook in zijn tas en haalde zijn toverstok eruit. Uiteindelijk, nu hij op de trein zat, was het toegestaan om hem te gebruiken. Hij was in de verleiding om met Ralph een potje Wiekels en Augers te spelen maar hij wist dat Ralph hem gemakkelijk zou verslaan met zijn uitzonderlijke groen getipte toverstok. James zou graag willen geloven dat Ralph’s vaardigheden alleen voortkwamen uit het feit dat het een deel van Merlijn’s magische staf was, maar hij wist wel beter. Ralph had talent en hij wist waarschijnlijk de grenzen van zijn eigen kunnen niet. Verslagen worden door Ralph met Wiekels en Augers was extra vervelend, omdat Ralph de neiging had om zich dan te verontschuldigen. ‘Het is jammer dat Daan dit jaar niet meer bij ons op school zit,’ zei James. ‘Het zal een beetje vreemd zijn zonder hem.’ ‘Nou, het was altijd een beetje vreemd met hem ook,’ zei Ralph. ‘Dus mogelijk valt het tegen elkaar weg. Trouwens, we krijgen hem te zien. Hij zei dat het Alma Aleron een experimenteel nieuwe communicatie methode heeft. Hij gaat deel uitmaken van het testteam voor hen.’ James knikte. ‘Klinkt alsof professor Franklin hard aan het werk is geweest sinds hij hier weg is.’ ‘Zou ik wel zeggen,’ beaamde Ralph. ‘Pap bezocht hem afgelopen zomer en ze lieten hem de school en het terrein zien. Het hele gebouw staat in een enkele tuin omgeven door een stenen muur ergens in een oude buurt van Philadelphia. Je zou er zó aan voorbij lopen. Echt een onopvallende plek! Ze hebben zelfs een Tijdslot!’ James fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat is een Tijdslot?’ ‘O, dat is echt tè gaaf,’ jubelde Ralph. ‘Het is de enige manier om in school te komen. Het is een soort van luchtsluis. Je weet wel als raketten verbinding maken met een ruimtestation, dan hebben ze een afgesloten kamer tussen hen in?’ James trok sarcastisch één wenkbrauw omhoog. ‘O ja,’ zei Ralph, ‘ik vergeet steeds dat je opgegroeid bent tussen de tovenaars. OK, een luchtsluis is een soort afgesloten kamer tussen twee ruimtes, met een totaal verschillende atmosfeer. Het heeft aan beide kanten een deur. Als je een luchtsluis aan jou kant instapt, dan neem je jou atmosfeer mee. Als de andere deur dan opengaat, verdwijnt jouw atmosfeer in de nieuwe. Dat is de enige manier waarop een ruimte wandelaar in de beluchte ruimte kan komen van een ruimte station.’ James uitdrukking veranderde niet. ‘Goed dan,’ zei Ralph verdedigend, ‘dus ik ben opgegroeid met kijken naar science-fiction films. We zijn niet allemaal geboren met een zilveren toverstaf in onze mond weet je?’ James lachte. ‘Ga door Ralphinator. Dus wat is een Tijdslot?’ Nou, dat is het dus! Een luchtsluis voor tijd! Niet alleen is de Alma Aleron school verborgen achter een magische stenen muur waardoor het heel veel kleiner eruit ziet dan het is, het is ook verborgen in tijd! Je moet door het Tijdslot om jou tijd om te ruilen voor weet ik wat voor tijd de school bezet op een willekeurige dag.’ ‘Dat is onmogelijk,’ liet Roos zich horen, terwijl ze het boek liet zakken wat ze aan het lezen was gegaan. ´Tijdreizen is niet alleen hoogst instabiel, maar extreem
48
riskant. Het Ministerie heeft zelfs de Tijdverdrijver uitgebannen omdat teveel mensen ronddoolden in de tijdelijke zweefstroom waardoor de geschiedenis helemaal ziekig werd.’ ‘De “tijdelijke zweefstroom”?’ herhaalde Ralph knipperend. ‘Ziekig?’ grinnikte Albus. ‘Aan Roos moet je een beetje wennen,’ zei James. ‘Maar zij is degene om te raadplegen voor een zalf voor brandneteljeuk.’ ‘Of de gebruikelijke liefdesdrank,’ vulde Albus aan. ‘Het zou gewerkt hebben als het gelukt was om de drank in hem te krijgen,’ wees Roos hem pinnig terecht. ’En ik was het alleen maar aan het testen op hem. Ik vind hem wat minder afstotelijk dan jullie .’ ‘Wat voor soort toverstok heb jij gekregen Roosje?’ vroeg James om van onderwerp te veranderen. ‘Alleen mijn vader mag me zo noemen Jamesje,’ antwoordde Roos, naar haar tas reikend. James glimlachte. ‘ “Jamesje” is niet eens mijn echte naam.’ ‘Het is van wilg,’ zei Roos haar toverstok elegant heen en weer zwaaiend. ‘Een-entwintig centimeter, met de Pegasus veer als kern.’ ‘En die van jouw Albus?’ vroeg Ralph die verheerlijkt het laatste stukje drop toverstok in zijn mond stopte. Albus’ gezicht veranderde een beetje en hij haalde zijn schouders op. ‘’t Is een toverstok. Drie-en-twintig centimeter. Is gemaakt van taxis.’ Ralph knikte. ‘En waar is de kern van?’ Albus keek opzij, uit het raam, een schaduw trok over zijn gezicht. ‘Waar is de kern van jou toverstok van gemaakt?’ vroeg hij scherp. Ralph knipperde. Hij stak zijn hand in zijn tas en pakte zijn toverstok. James keek ernaar, hij herkende hem direct. Het was op zijn minst dertig centimeter lang, en zo dik als een bezemsteel. De top was met een stompe punt en licht groen geverfd. Het zag er zo vreemd uit als altijd, maar toch wist James, misschien beter dan ieder ander, waar die toverstok in Ralph’s hand toe in staat was. Eens had het James’ leven gered. ‘Nou,’ bekende Ralph, ‘Ik dacht altijd dat het als kern een snorhaar van een Yeti –’ ‘Een Yeti snorhaar?’ zei Albus die naar voren leunde en begon te grinniken. ‘We hebben het hier al zo vaak over gehad,’ zuchtte Roos. ‘Niemand weet wat de kern van Ralph’s toverstok is behalve waarschijnlijk Merlijn. En ik ga hem dat zeker niet vragen aan hem. Ik krijg de zenuwen van hem.’ James keek naar Roos. ‘O ja? Hoezo?’ Roos keek James aan met een blik van onderdrukte teleurstelling. ‘Hij is alleen maar de meest beroemde tovenaar in de geschiedenis van de magische wereld weet je.’ ‘Jep, dat denk ik ook, maar hij is niet slecht.’ ‘Is het nooit bij je opgekomen dat een tovenaar zo machtig als Merlijn des te enger is niet omdat hij slecht is, maar alleen egoïstisch?’ James fronste diep. ‘Hoe kom je daar nu ineens bij? Je eigen ouders waren deel van het comité dat erin geslaagd is om hem aangesteld te krijgen als Schoolhoofd.’
49
Roos stopte haar toverstok terug in haar tas en schopte deze onder haar stoel. ‘Laten we zeggen dat zelfs zijn grootse aanhangers denken dat er een boel is dat we niet van hem weten.’ ’Zoals wat?’ eiste James. ‘Zoals dingen die we niet weten,’ herhaalde Roos bits. ‘Dat is zo ongeveer waar het om gaat: we kennen hem niet.’ James schamperde en draaide zich weg spelend met zijn toverstok. De lucht buiten het raam was nog altijd zo grijs als leisteen, er zat regen in de lucht. Velden schoten monotoon voorbij. James besloot om te kijken of hij nog verschillende van zijn andere vrienden kon vinden. Hij stond op en schoof de deur open. ‘Hee,’ zei Ralph zonder op te kijken van het roddelblad dat hij had opengeslagen, ‘als je de karretjes mevrouw ziet, stuur haar dan hierheen wil je? Ik verga van de honger.’ James knikte en stapte naar buiten de gang in. Net wilde hij de deur sluiten toen Albus zich erdoor wrong, zich voegend bij James in de gang. ‘Waarom vertelde je niet aan Ralph wat de kern van je toverstok is?’ vroeg James terwijl ze samen op liepen. ‘Wat gaat hem het aan?’ reageerde Albus alsof hij James tartte om hierop te reageren. James haalde zijn schouders op. Na enige tijd zuchtte Albus. ‘Kijk het is erg genoeg dat iedereen grapjes maakt over mijn naam. Asp, een soort slang, ha ha. Als het bekend wordt dat de kern van mijn toverstok draad van een drakenhart is…’ ‘Ik vind dat het wel gaaf is,’ zei James. ‘Niemand haalt grappen uit met een draak.’ ‘Behalve oom Charlie en Harold en Jules,’ zei Albus met een vage grijns. ‘Jep, maar die zijn volslagen maf. Ze zijn bijna net zo erg als Hagrid als het om draken gaat.’ James stopte in de gang en keek naar Albus. ‘Het stelt echt niet zoveel voor weet je. Ik plaag je ermee, maar eerlijk, dat is alleen maar omdat ik toen ik gesorteerd werd, ik echt overwoog –’ Iets flitste langs hen in het nauwe gangpad. James zag het en draaide zich vliegensvlug, hijgend, om. ‘Wat?’ vroeg Albus om zich heen kijkend. James schudde zijn hoofd, nog steeds de schaduwen van de gang bestuderend. ‘Ik weet het niet. Iets. Ik geloof dat ik het al eerder gezien heb, maar ik weet nog niet wat het is.’ ‘Ik merk dat jouw eerste jaar van school je doet overvloeien van kennis,’ zei Albus. James hief zijn hand op naar Albus, hem tot zwijgen brengend. Het licht in de gang was waterig en gereflecteerd, vol met knipperende schaduwen wanneer de trein delen van het bos passeerde, maar James was er zeker van dat hij de vorm en beweging van de kleine schaduw boef herkende. Hij wilde het per se vinden. Er klonk onverwacht een geluid en gesis van lucht waardoor James schrok. Hij keek toen een grote man met erg kort donker haar, de gang instapte van de aangrenzende wagon. Hij sloot gemakkelijk de verbindingsdeur, waardoor deze op zijn plek sloeg.
50
‘Gure dag vandaag jongens,’ baste hij, hen tegemoet komend in de gang. ‘Beter gaan jullie in je compartiment. Het is niet verstandig om rond te dwalen in een rijdende trein.’ ‘We zijn alleen, euh, op zoek naar onze vrienden,’ reageerde James. ‘Net als ik dus,’ grijnsde de man langs hen heen glijdend. ‘Meer succes met zoeken dan ik had dan.’ De grote man ging naar het eind van de gang en rukte de deur daar open, waardoor opnieuw een gesis van lucht en herrie van de aansluitende koppelstuk tussen de twee wagons . Een moment later sloeg hij de deur dicht. ‘Was dat een professor?’ vroeg Albus, de man nakijkend. ‘Ik heb hem nog nooit gezien,’ antwoordde James verontrust. Het viel hem op dat de deur waardoor de man gekomen was, niet geheel gesloten was. Het was een stukje open gegaan toen hij hem hard dichtsloeg. Fluitend kwam er koude lucht door binnen. De schaduw boef landde plotseling recht voor de deur en onderzocht de smalle opening. James zag het en sperde zijn ogen. De figuur leek zich om te draaien naar hem, alsof hij hem uitdaagde hem te volgen. De opening was te smal zelfs voor de kleine schuwvorm, maar toen draaide het zich en perste zich erdoor alsof hij plots van rook was. James schoot naar voren. ‘Wat is het?’ vroeg Albus die hem volgde. ‘Zag jij het ook?’ vroeg James zijn balans houdend op de bewegende vloer. ‘Ja! Zag eruit als een schaduw, maar niets wat het wierp!’ James bereikte de deur en rukte hem open. Mistige lucht en het oorverdovende geraas van de wielen van de trein golften naar binnen. De kleine verbindingsdoorgang bewoog verontrustend, maar de figuur was er, springend in de boog van de deuropening welke leidde naar de volgende wagon. James rekte zich uit om het te pakken, maar het gleed onder de deur door, door zich zo plat te maken dat hij volledig verdween. ‘Vooruit!’ zei James die de volgende deur open rukte. ‘Ik wil zien wat dat voor ding is! Ik ben hem een puinhoop verschuldigd!’ De volgende wagon zag er precies zo uit als degene die ze verlaten hadden. Compartimenten aan de rechterkant zaten vol met Zweinstein leerlingen, kletsend en lachend. James negeerde hen op hun achtervolging van het ding in het gangpad. Het krabbelde het licht in en uit, springend tegen de zijkant en rennend over de vloer. James besefte dat hij nog altijd zijn toverstok in zijn hand had. Snel probeerde hij de spreuken te herinneren die hem geleerd waren door Professor Franklin het afgelopen jaar bij Verweer Tegen de Zwarte Kunsten. ‘Daar gaat ie!’ Albus stopte en wees. ‘Hij is op weg naar de locomotief! Daar kunnen wij niet komen toch?’ James was vastbesloten de schaduw vorm te volgen. Hij rende naar voren toen het verscheen in een streepje licht wat viel van tussen de deur en de zijkant. James kon door het kleine raampje van de deur kijken. De volgende wagon was geen passagiers wagon, maar de kolenwagen die de locomotief van brandstof voorzag. Het lawaai van de vuurrode locomotief was hier merkbaar harder. Hij legde zijn hand op de handgreep en trok, maar het was op slot.
51
‘Weet je zeker dat je hier mee door wilt gaan?’ vroeg Albus toen James met zijn toverstok naar de deur wees. “Alohamora!” zei James hard. Er was een gele straal en de deur schoof deels open. James greep de handgreep en rukte de deur open. Koele, mistige lucht en stukjes vuil werden de wagon ingeblazen. De kolenwagon was een zwart stalen wand aan de andere kant van de verbindingskop. Onder de enorme knokkel schoten de lassen van de rails flitsend voorbij. De schaduw boef danste op de knokkel zich duizelingwekkend in balans houdend in de voorbij jagende wind en lawaai. James wees met zijn toverstok. ‘Wat ben je?’ riep hij naar beneden. ‘Wat doe je hier?’ Het figuurtje boog zich onverwacht, het gooide zijn vele armen rond de pen die de knokkel op zijn plaats hield in het verbindingsstuk. Het begon fanatiek eraan te trekken in een poging om deze los te halen van de verbinding met de rest van de trein. ‘Hou op!’ commandeerde James verwoed proberend zijn toverstok stil te houden in de druk van de wind. ‘Hou op, of ik verlam je! Ik weet hoe dat moet!’ De figuur ging fervent door, wild aan de pen rukkend. James haalde adem. “Paralitis!” riep hij op precies het moment dat een grote hand zijn pols greep en deze omhoog trok. De spreuk ketste af op de stalen wand van de kolenwagon en verdween in de mist ernaast. James draaide zich zover hij kon, zijn arm nog steeds omhoog in een stevige greep. ‘Dat zou niet verstandig zijn,’ zei Merlijn met zijn kalme, rollende stem. Hij stond direct achter James, schitterde gekleed in zijn gala gewaad en mild geoliede baard, zijn ogen vast op de schaduw figuur. Hij liet James’ hand los, maar bleef staan waar hij stond. James stapte opzij toen de tovenaar naar voren stapte. Albus stond in de buurt met open gesperde ogen. Merlijn sprak tegen de figuur. James kon de woorden niet begrijpen maar herkende de taal die Merlijn had gebruikt toen hij gesproken had met de Directrice Anderling op de Sylvven Toren, op de nacht van zijn aankomst. Het was een erg volle taal, met buigingen en tongverkrampende stapels medeklinkers. De boef stopte met het trekken aan de pen van de verbinding en stond langzaam op, als betoverd. Het stapte in de wagon, bijna tussen Merlijn’s voeten, en stopte, lichtjes zwaaiend door de beweging van de trein. Merlijn schoof de deur dicht, waardoor het geluid van de wind en het geraas van de wielen buitengesloten werden. Hij deed een stap achteruit, nog steeds met zijn ogen op de schaduwvorm. ‘Mn. Potter,’zei hij rustig, ‘Wilt u zo vriendelijk zijn om een moment wacht te houden? Ik moet even iets uit mijn compartiment halen. Ik ben bang dat ik nogal onvoorbereid was toen ik u voorbij zag rennen in achtervolging van de Borelij.’ ‘De Borelij?’ zei James omlaag kijkend naar de langzaam zwaaiende figuur. ‘Euh, ja, tuurlijk. Wat moet ik doen om het te bewaken?’ ‘Helemaal niets,’ zei Merlijn. ‘Ik heb het bezweert, maar de woorden werken maar kort. Houd het in de gaten voor het geval het bij zinnen komt.’ ‘Wat moet ik doen, als hij dat doet?’ bemoeide Albus zich ermee, zich tussen Merlijn en James wringend.
52
Merlijn keek op hem neer. ‘Mij vertellen welke kant hij op is,’ gromde hij. Hij draaide en liep zwaar door de gang. ‘Oh, en jongens?’ zei hij over zijn schouder kijkend. ‘Wat je ook doet, gebruik geen magie in de aanwezigheid van een Borelij.’ Een moment later opende de verbindingsdeur zich en sloot weer toen Merlijn erdoor ging. ‘Wat is in vredesnaam een Borelij?’ vroeg Albus kijkend naar de betoverde schaduwvorm. ‘Ik heb geen idee.’ ‘Dus dat was Merlijn, hè?’ James knikte. ‘Die loop je niet zomaar voorbij.’ Halverwege de gang, gleed een deur van een compartiment open. Beide Potters keken op toen een jongen naar buiten stapte. De jongen keek terug in de richting waar Merlijn heen gegaan was, en draaide zich toen naar James en Albus. Zijn gezicht van kil, ongeïnteresseerd en erg bleek. James herkende de zoon van Draco Malfidus. ‘Kattenkwaad, nu al?’ merkte de jongen op. ‘En nu al herrie met het nieuwe Schoolhoofd.’ ‘Nou, hoe dan ook het gaat jou niets aan,’ zei James in een poging om voor de kleine schaduw vorm te gaan staan. ‘Ik ken jullie,’ zei de jongen glimlachend zijn ogen samen knijpend. ‘De twee Potters. Ik weet jullie voornamen niet meer. Wat interesseert het mij, eigenlijk?’ ‘Wat wil je?’ vroeg James, en probeerde enig gezag in zijn stem te leggen. Hij was een tweede-jaars tenslotte, Het betekende niet veel, maar het telde wel. ‘Ten eerste wilde ik zien of jullie zo stom zijn als ik hoorde. Het verhaal onder de Zwadderaars is, dat de oudste het waanbeeld heeft dat hij een grote held is, zoals zijn vader kennelijk was. Maar nu zie ik dat jullie twee alleen een paar angstige kinderen zijn, ik wil alleen zien wat jullie hier verstoppen,’ zei de jongen wijzend naar de vloer bij James’ voeten. Albus stapte naar voren. ‘Zoals hij zei, het gaat je niets aan. Waarom sodemieter je niet op, Scorpius?’ ‘Om precies te zijn, ben ik dat niet van plan,’ zei de bleke jongen, nog steeds met een toegefelijke glimlach. ‘Ik ben het nieuwsgierige soort. Laten we eens kijken, zullen we?’ ‘Ik zag je vader vorige week,’ zei James. Hij besefte dat hij nog steeds zijn toverstok in zijn hand had. ‘Ja,’ zei Scorpius met rollende ogen. ‘Op de begrafenis van de oude man. Hij vond het wel een nobel gebaar denk ik. Moeder was het er niet mee eens, maar ze doet mee met vaders ideeën zoals een goede vrouw dat doet. Persoonlijk zag ik het nut er niet van in. Het is lastig om bedroefd te zijn om een dode Wemel als er nog zoveel zijn om zijn plaats in te nemen.’ James voelde iets langs hem schieten en keek naar beneden, er zeker van dat het schaduw wezen weer bij zinnen was. Hij was er zich pas bewust van wat er gebeurde toen hij een doffe dreun hoorde die volgde. Albus was op Scorpius afgesprongen en hem zo hard tegen de kant van het compartiment gegooid dat de jongen er duizelig van was. Ze vielen als rommelig zooitje op de vloer.
53
‘Hoe durf je? Blijf van me af!’ riep Scorpius spartelend, terwijl Albus worstelde om hem op de vloer te houden. ‘Dat neem je terug!’ gilde Albus woest. ‘Dat neem je nu terug!’ Meer deuren gingen in de gang open. Nieuwsgierige leerlingen verzamelden zich sommige grijnzend en wijzend. ‘James,’ zei Sabrina Hildegard een mede Griffoendor terwijl zij in de gang stapte. ‘Wat is er aan de hand? Ten eerste is de verbindingsdeur nog open en dan --’ Er was een plotselinge kraak en een rode flits. Scorpius stond op, zijn gezicht stond ziedend. Hij zwaaide wild met zijn toverstok, maar Albus haalde naar hem uit. ‘Nee!’ kreette James. ‘Albus stop!’ Er klonken opgewonden stemmen en er verdrongen zich figuren toen Scorpius achteruit stapte in een poging uit de buurt van de armen van Albus te blijven. Nog een spreuk ketste af van het plafond van de gang. Ineens herinnerde James zich de Borelij. Snel draaide hij zich om en zocht hem, maar het wezen was verdwenen. Wanhopig keek hij de gang door. ‘Geen spreuken!’ brulde hij met opgestoken handen, maar niemand sloeg acht op hem. James kwam in gedrang toen meer leerlingen in de nauwe ruimte stapten om het gevecht te zien. Hij draaide zich om, op zoek naar het wezen, en opens zag hij het. De Borelij sprong tussen de schaduwen van de samengepakte leerlingen. Het was veel groter dan eerst, en leek ook veel vaster. Het sprong op de vloer en James hoorde hoe hij landde. Zonder er bij na te denken, wees hij met zijn toverstok ernaar. De Borelij zag hem en kwam iets naar voren alsof het wilde aanvallen. James trok zijn toverstok op en dook weg. Het wezen ging over zijn hoofd en verdween in de massa die de gang nu opvulde. ‘STILTE!’ baste een zeer zware stem, en James hoefde niet te raden aan wie deze stem behoorde. Hij grimaste en zakte ineen tegen een wand. De menigte toeschouwers was direct stil. Een moment later was de gang weer leeg toen de groep leerlingen schaapachtig hun compartiment weer opgezocht hadden met achterlating van James, Albus en Scorpius. Albus stond met een handvol van Scorpius’ gewaad. Scorpius had nog steeds zijn toverstok in zijn hand. Hij probeerde hem onopvallend in zijn gewaad te verbergen. Merlijn’s blikken gleden over hen. ‘Zo,’ zei hij met zijn lage rommelende stem, ‘kan iemand van jullie mij vertellen in welke richting het gegaan is?’
54
3. Het Sorteren
‘U
kunt geen tien punten aftrekken van Griffoendor voordat we op
school zijn!’ drong James aan, voort dravend om bij te blijven met Merlijn’s stevige gang. Albus volgde, kwaad achterom kijkend. ‘Punten aftrekken van de overtredende afdeling is de gewenste methode om te disciplineren bij Zweinstein Mn. Potter,’ zei Merlijn korzelig. ‘Ik vroeg u de Borelij te bewaken. En om te voorkomen dat er magie gebruikt zou worden in zijn aanwezigheid. Daar niet toe in staat zijnde zou u tenminste in staat moeten zijn om de richting waarin hij ontsnapt is aan te wijzen. Ik zou mijn taak als Schoolhoofd verzaken wanneer ik niet een soort discipline uit zou oefenen voor uw volledig negeren van mijn instructies.’ ‘Maar Scorpius deed de magie!’ hield James vol springend voor het Schoolhoofd en hem zo dwingend te stoppen. ‘Het is niet mijn schuld dat hij een heethoofd is! Ik heb alles gedaan om hem tegen te houden!’ Merlijn keek zorgvuldig de gang door. ‘Heeft u echt alles gedaan wat u kon Mn. Potter?’ James stak zijn handen een beetje de lucht in. ‘Nou, ik denk dat ik op Albus had kunnen gaan zitten om te voorkomen dat hij de vervloekte schreeuwlelijk aanvloog!’ Merlijn knikte en keek neer op James, hem voor de eerste keer de volledige aandacht gevend. ‘Het is waar wat ze zeggen Mn. Potter: Ik kom van een heel verschillende eeuw. Als ik een opdracht geeft, doe ik dat niet zomaar. Het zou u
55
bekomen om te herinneren dat een tekort aan inspanning in het ten uitvoer brengen van zulke instructies veel minder oplevert bij mij dan een overdadigheid aan inspanning. Begrijpt u dat?’ James doorliep de zin in zijn hoofd lichtjes knikkend. Hij keek omhoog naar het Schoolhoofd en schudde zijn hoofd. ‘Het betekent,’ herhaalde Merlijn langzaam, ‘dat ik verwacht van u om alles te doen wat in uw vermogen ligt om mijn verzoeken uit te voeren. Als zitten op uw broer geholpen zou helpen dan verwacht ik dat u dat een volgende keer precies doet. De Borelij is ontsnapt, en nog belangrijker, uw nalatigheid heeft ervoor gezorgd dat het sterker geworden is. Het zal niet zo gemakkelijk worden een volgende keer hem te bezweren. En u zult zich goed moeten beseffen dat het, tot een paar minuten geleden, geen gevaar opleverde.’ Merlijn’s lage wenkbrauwen en glimmende ogen maakten het extra duidelijk. Toch voelde James zich onheus beschuldigd maar hij knikte dat hij het begreep. ‘Wat is het?’ vroeg Albus. ‘Dat Borelij ding.’ Merlijn draaide zich weg, de jongens voor een deel negerend. ‘Ze zijn een Schaduw vorm: schaduw wezens. Het zijn volledig magische wezens en daarom gedijen ze op magie. Ze dagen jonge of dwaze tovenaren uit om hun magie op hen te gebruiken zodat ze zich voeden en groeien. Zolang ze klein zijn, zijn ze ongevaarlijk. Naarmate ze groeien…’ James keek in de rondte net als Merlijn. ‘Waar veranderen ze in?’ ‘Ik geloof,’ zei Merlijn ernstig, ‘dat jullie ze “Dementors” noemen.’ Zowel James als Albus wisten van Dementors. James huiverde. ‘Ik denk dat het dezelfde Borelij is die ik een week geleden zag in het huis van mijn grootouders,’ vertelde James. ‘En toen later bij de oogarts. Het maakte een vreselijke troep, maar een paar minuten later, toen de dokter terug kwam in de kamer was de rommel verdwenen. Alles was weer normaal. Ik dacht dat ik het me had ingebeeld.’ ‘Je hebt het niet ingebeeld,’ zei Merlijn die stopte aan het eind van de gang en zich omdraaide. ‘De Borelij’s komen vanuit een rijk van buiten onze geschiedenis. Ze kunnen kleine tijdszakken manipuleren, minuten ophopen als een rimpel in een deken, en dan precies daar doorheen prikken. Je zag zijn acties, dus je herinnerde je ze zelfs nadat het terug in de tijd sprong en het ongedaan maakte.’ Albus vertrok zijn gezicht in opperste concentratie. Hij schudde zijn hoofd. ‘Maar waarom zouden ze dat doen?’ ‘Het is een verdedigend aanwensel,’ zei Merlijn kortaf. ‘Ze doen het om hun sporen uit te wissen, je kunt het vergelijken met een inktvis die inkt spuit om zijn vijand te verwarren.’ ‘Mij heeft het verward,’ knikte James. ‘Dus als je ze niet kan vangen met magie,’ vroeg Albus, ‘hoe kunt u ze dan vangen? Wat doet u met hen nadat u, euh, ze bezworen hebt? U zei dat u iets moest halen. Zit het in die tas?’ ‘Gaan jullie alsjeblieft terug naar jullie compartiment,’ beval Merlijn, zich omdraaiend en zijn compartiment openend. Hij legde de grote zwarte tas neer. ‘We komen snel aan bij het station. Jullie moeten je nog omkleden.’
56
‘Ja, maar –’ begon Albus, maar het zwijgen werd hem opgelegd door het sluiten van de deur van het compartiment. De ramen waren getint waardoor het niet mogelijk was om naar binnen te kijken. ‘Nou, dat was leerzaam,’ merkte Albus op toen ze terugliepen door de gangen van de trein. James zei niets. De manier waarop hij verantwoordelijk werd gehouden voor de ontsnapping van de Borelij knaagde aan hem. Hoe kon Merlijn hem de schuld geven en Scorpius er mee laten wegkomen zonder zelfs een ernstige blik? James had uitgekeken naar de start van het schooljaar deels omdat hij een soort verstandhouding had met Merlijn het nieuwe Schoolhoofd. Tenslotte was James er per ongeluk verantwoordelijk voor geweest dat de beroemde tovenaar was terug gekeerd uit het verre verleden. Tevens hadden ze samengewerkt aan het eind van het schooljaar om een sluw plan tegen te werken wat oorlog tussen de Dreuzel en Magische wereld had kunnen veroorzaken. En nu, zelfs nog voor hun aankomst bij Zweinstein, leek James het verbruid te hebben bij Merlijn. Toen hij en Albus terugkwamen bij hun compartiment, herinnerde James zich de woorden die Roos had gezegd aan het begin van de reis: een tovenaar zo machtig als Merlijn des te enger is niet omdat hij slecht is, maar alleen egoïstisch? Maar dat was natuurlijk belachelijk, toch? Merlijn was niet egoïstisch, alleen anders. James kende Merlijn net zo goed als ieder ander. Hij was zelfs betrokken geweest bij de vraag of de beroemde tovenaar een goed Schoolhoofd zou zijn. Hij was niet gevaarlijk. Hij kwam gewoon uit een andere tijd. Merlijn had dat zelf ook gezegd. Hij komt van een veel serieuzere, ernstige eeuw. Niet alleen was dit feit belangrijk voor James om te onthouden, het was belangrijk dat hij de andere leerlingen dit ook zou laten begrijpen. Tegen de tijd dat Albus de deur van het compartiment open rukte was het behoorlijk gaan regenen. De ramen van de trein werden nat door grote druppels. Ralph was in slaap gevallen waar hij zat met zijn roddelblad open op zijn borst. Roos was verdiept in haar boek en had de terugkeer van de broers nauwelijks in de gaten. En James werd er langzaam zeker van dat dit jaar niet zo leuk zou worden als hij eerst gedacht had.
Met het verdwijnen van het daglicht en de regen die eindelijk afnam, trokken James, Albus en Ralph hun gewaden uit hun schooltassen. Zowel James als Albus gewaden waren nogal gekreukeld. Roos keek op van haar boek en klikte afkeurend met haar tong naar hen. ‘Hebben jullie twee ooit geleerd hoe je kleding te vouwen?’ ‘Jongens leren dat soort dingen niet,’ zei Albus hevig bezig om de kreukels met zijn handen uit de voorkant van zijn gewaad te strijken. ‘Wij leren de gave dingen. Geheime jongens zaken die ik niet eens aan jou mag vertellen. Meisjes zitten opgescheept met het leren hoe kleding in te pakken zodat hun echtgenoot er goed uitziet als hij naar zijn werk gaat.’ 57
‘Daar ga ik niet eens op reageren,’ zei Roos haar hoofd triest schuddend. ‘Ik hoop alleen dat je zus haar lesje beter leert dan jij dat hebt gedaan. De zoon van een beroemde vrouwelijke Zwerkbalspeler zou beter moeten weten.’ Ralph trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik denk dat ik een Anti-Kreukel Spreuk ken. Zal ik hem op jou proberen?’ ‘Nee, bedankt Ralph,’ zei James snel, ‘niet rot bedoeld, maar ik herinner me nog de verbrandde kale streep op Victoire’s hoofd vorig jaar.’ ‘Dat was een Ontwapening Spreuk,’ zei Ralph verdedigend. ‘Mijn toverstok is een beetje gevoelig daarmee. Het probleem is ze te laten werken zonder het te goed te doen.’ ‘Hmm!’ zei Roos nadrukkelijk, ‘ik vraag me af waarom dat zo is?’ ‘Dus je hebt hem echt te grazen genomen niet?’ zei Ralph tegen Albus, reagerend op een eerder onderwerp. ‘Zo onderuit gehaald,’ zei James zijn broer in de zij porrend. ‘Het voelde erg goed, ondanks dat het me in problemen bracht.’ ‘Je moet leren jezelf te beheersen Albus,’ zei Roos die uiteindelijk haar boek opzij legde. ‘Het is misschien moeilijk om hem te mogen, maar je zit nu op Zweinstein. Je kunt niet iedereen te grazen nemen die iets zegt wat je niet aanstaat.’ ‘Iets wat me niet aanstaat?’ zei Albus met zijn blik op Roos. ‘Heb je het gedeelte gemist waarin hij onze overleden Opa beledigde? Er is zoiets als eer weet je! Ik doe het weer als hij me maar zelfs scheef aankijkt.’ ‘Ik zei niet dat je geen wraak moet nemen Albus,’ zei Roos betekenisvol. ‘Ik zei alleen dat we op Zweinstein zijn. Neem wraak met magie.’ ‘Jakkes,’ zei James een weinig nerveus lachend. ‘De appel viel wel ver van de boom bij jou Roosje.’ Roos keek gekwetst. ‘Ik kan dan mijn moeders dochter zijn, maar ik wil je eraan herinneren dat ik ook een Wemel ben.’ Albus grimaste. ‘Nou, ik kan nog geen echte magie doen. Trouwens het voelde goed om hem tegen de grond te werken.’ Roos keek James serieus aan. ‘Dan hoop ik dat jij van je luie kont afkomt. Ziet er naar uit dat je een groot deel van het jaar met je broer opgescheept zit.’ ‘Het is zijn probleem van nu af aan,’ zei James. ‘Daarbij, Scorpius verdiende het. Die domme eikel probeerde om Albus te verlammen. Zijn ouders zijn al met zijn opleiding begonnen. Gelukkig heeft Albus een groot bereik.’ ‘Nou alles wat ik ervan kan zeggen is dat ik onderzoek ga doen naar deze Borelij creatuur,’ zei Roos terwijl de trein langzamer ging rijden nu hij Zweinsveld naderde. Albus trok zijn wenkbrauwen op in gespeelde verrassing. ‘Je bedoeld dat er een magisch wezen is waar je nog niet alles over geleerd hebt?’ ‘Klink alsof er problemen van komen,’ gaf Ralph toe. ‘Als Merlijn zegt dat dat ding gevaarlijk kan worden, dan wed ik dat het iets is om echt voor uit te kijken.’ James ritste zijn schooltas dicht en gooide hem om zijn schouders. ‘Ik vraag me alleen af waarom het mij volgt. Waarom koos het mij?’ ‘Waarschijnlijk dacht het dat hij jou erin kon laten lopen om magie op hem te gebruiken,’ redeneerde Roos. ‘Het is nog bijna gelukt ook.’ ‘Dat is waarom het weg rende toen je het bedreigde in de kamer bij de dokter,’ voegde Ralph toe zijn wenkbrauwen optrekkend. ‘Je zei dat je een tovenaar was, maar dat je je toverstok niet bij je had. Het moet bedacht hebben dat het geen zin had
58
om een zooitje te maken als je het niet kon beheksen, dus wiste het zijn sporen uit door een paar minuten terug in de tijd te springen en alles ongedaan te maken.’ ‘Ja, nou, wat zijn we weer briljant?’ gromde James ‘Ik zou wel willen zien hoe jullie het gedaan zouden hebben als je er bij was geweest. Touwens, het waren Scorpius en Albus die er uiteindelijk voor gezorgd hebben dat het ding zijn magische snack kreeg en helemaal eng werd.’ ‘Geef mij de schuld niet,’ zei Albus nog altijd bezig de kreukels met zijn handen uit zijn gewaad te wrijven’. ‘Als jij samen met mij Scorpius aangevallen had, had je hem kunnen ontwapenen voor er iets gebeurd was. Ik wed dat die ouwe Merlijn dat wel goed gevonden had.’ Enige tijd later kwam de trein schokkend tot stilstand. Overal waren er geluiden van deuren die opengingen, voetstappen en geklets van opgewonden stemmen toen de treinreizigers de gang vulden, voortstromend naar de uitgangen. James, Albus, Roos en Ralph pakten hun spullen en voegden zich bij de menigte. Toen ze uitstapten op het natte perron van Zweinsveld Station, zag James, Hagrid staan onder een lantaren in de buurt, waar hij maar net onder paste. ‘Eerste jaars,’ riep hij met zijn luide norse stem. ‘Eerste jaars, hierheen! De rest van jullie kenne door naar de rijtuige verderop. As je niet weet waarheen je mot volg dan degene die ‘t wel wete. Vooruit met de geit.’ James greep Albus gewaad en trok hem naar zich toe. ‘Hé,’ zei hij zachtjes, ‘ik meen het. Maak je geen zorgen over het Sorteren, broertje.’ ‘Dat doe ik niet,’ reageerde Albus schouder ophalend. ‘Ik herinner me iets wat Pap me vertelde op perron Negen-drie-kwart.’ James knipperde. ‘Nou, goed. Wat zei hij?’ ‘Hij zei dat de Soorteer Hoed rekening zal houden met mijn wensen. Hij zei dat als ik het echt niet wil, de Hoed me geen Zwadderaar maakt.’ ‘Jij een Zwadderaar?’sneerde Scorpius stem achter hem. James rolde met zijn ogen. Hij had kunnen weten dat de kleine kwal het spioneer soort was. ‘Ga hier weg Scorpius,’ zei Albus tanden knarsend. ‘Of anders?’ grijnsde de jongen. ‘Ga je het riskeren je broer opnieuw in de problemen te helpen door me weer aan te vallen? Dat werkt maar een keer Potter.’ Albus knikte. ‘Dat zal ik doen en meer, als je niet oppast.’ ‘Dat is waarom je nooit in Zwadderich komt,’ zei Scorpius luchtig zich omdraaiend om weg te lopen. ‘Zoals je zag op de trein, Zwadderaars vechten met hun hersenen en hun toverstok. Jouw soort moet vertrouwen op brute kracht. Maar wat verwacht je anders van de zoon van Harry Potter?’ Albus maakte zich klaar om weer naar Scorpius uit te halen, maar James greep hem bij zijn schouder. ‘Waag het niet om weer achter hem aan te gaan sufferd. Dat is waar hij op uit is.’ ‘Hij zit af te geven op Pap!’ siste Albus. ‘Hij probeert je uit te dagen. Bewaar het voor later. Je hebt het hele schooljaar om hem te haten.’ ‘Zo is het Potter,’ zei Scorpius die zich terug draaide nog steeds grijnzend. ‘Luister naar je broer. Hij weet wat er gebeurd als je het opneemt tegen een Zwadderaar. Heeft hij je verteld wat er gebeurde toe hij de bezem wilde stelen van de Zwadderich
59
Zwerkbal Aanvoerder vorig jaar? Vervelende geschiedenis dat. Ik hoorde dat je met je snufferd in de modder eindigde.’ James liet Albus’ schouder los, een vlaag van woedde gleed over zijn gezicht. ‘Pas maar op Malfidus. Wij zijn niet bang voor de Zwadderaars.’ ‘Dan ben je echt zo dom als je eruit ziet,’ zei Scorpius wiens grijns verdween. ‘Een Malfidus is terug in de Zwadderich afdeling. Wij spelen geen politiek spelletje. Jullie letten maar beter goed op.’ Hij staarde naar de twee broers, draaide zich, zijn mantel klapperde, en verdween in de menigte. ‘Arrogante kleine idioot vind je niet?’ zei Albus. James keek hem aan en grinnikte. ‘Zie je in de Grote Zaal Al.’ ‘Jep,’antwoordde Albus knikkend naar de rijtuigen. ‘Veel plezier met de Terzielers. Zorg dat je niet te erg van ze schrikt.’ ‘Jij bent het die nachtmerries van ze heeft, niet ik,’ zei James met een knipoog. ‘Zoals ik je vertelde, ze zijn onzichtbaar.’ Albus keek alleen maar naar James met een eigenaardige uitdrukking op zijn gezicht. ‘Wat?’ vroeg James. ‘Niets,’ zei Albus snel. ‘Ik dacht aan iets wat Pap zei op het perron net voordat ik in de trein stapte.’ James stopte en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat zei hij?’ Albus haalde zijn schouders op. ‘Hij zei, James kan voor een kleine verrassing komen te staan met de Terzielers.’ Daarmee draaide Albus zich gooide zijn tas over zijn schouder en liep in de richting van Hagrid aan het eind van het perron.
Ze waren niet onzichtbaar; tenminste niet helemaal. James bleef een beetje achteraan, terughoudend om niet te dicht bij de afschuwelijk uitziende half doorzichtige beesten te komen die de rijtuigen zouden voorttrekken. De dichtst bijzijnde sloeg langzaam met zijn grote leerachtige vleugel. Hij keek om naar hem, zijn grote witte ogen bolden grotesk. ‘Je kunt ze zien niet?’vroeg een stem. James keek verschrikt op, en zag het bolle gezicht en rode wangen van zijn vriend Gerard Gerhards. Gerard keek ook naar de Terzielers, zijn wenkbrauwen iets gefronst. ‘Ik begon ze te zien aan het begin van mijn vierde jaar. Schok me rot kan ik je vertellen. Ik dacht dat de rijtuigen alleen magisch waren, dat ze vanzelf naar het kasteel reden. Noah nam me apart en verteld me over de Terzielers. Hij zag ze al vanaf zijn tweede jaar. Vooruit ze zijn ongevaarlijk. Ze zijn eigenlijk best wel gaaf als je aan ze gewent bent.’ James gooide zijn tas in het rijtuig en klom op de achterste bank. ‘Hoi James,’ zei Sabrina terwijl ze zich op de voorste bank hees. Ze droeg nog altijd een veer in haar golvende rode haar. Het stuiterde opgewekt toen ze zich draaide en over haar schouder keek. ‘Zo, wat was het drama in de trein? Merlijn keek alsof hij dodelijke pijlen uit zijn ogen zou schieten.’ 60
James haalde vermoeid zijn hand door zijn haar. ‘Hou erover op. Ik heb er al voor gezorgd dat Griffoendor tien punten aftrek heeft.’ ‘Niet de beste manier om het jaar te starten,’ zei Petra Morgenster die naast Sabrina ging zitten. ‘Zoiets kan de irritatie van je mede Griffoendoren veroorzaken. Gelukkig staan wij zevende jaars boven dit soort kleingeestige dingen.’ ‘Sabrina en ik zijn zesde jaars,’ wees Gerard terecht. ‘En ik weet het niet van haar, maar ik ben zo kleingeestig als het maar zijn kan. Ik heb het jullie nog niet vergeven dat wij de Afdeling Trofee verloren. Aan Huffelpuf van alles.’ ‘Je zult het ons niet kwalijk nemen dat we de wereld wilden redden,’ zei Petra luchtig, haar gewaad netjes leggend op de bank. ‘Daarbij, volgens mij was je betrokken bij dat incident, of vergis ik me.’ ‘Dat kan wel zo zijn, maar in tegenstelling tot jullie is mijn betrokkenheid nooit bewezen. Dat is waarom onze erg gemiste Ted het een goed idee vond om mij de Gremlins zondebok te maken. Beschuldigingen glijden zo van me af.’ Sabrina knikte serieus. ‘Ik ben blij dat je een doel gevonden hebt voor de oliegladde huid van jou.’ Er was een onverwachte ruk, en het rijtuig rolde naar voren. James keek en zag de spookachtige Terzieler dravend het rijtuig trekken. Hij tuurde er intensief naar in een poging hem duidelijker te zien. Gerard leunde naar hen toe en vroeg zachtjes, ‘Wie is er overleden?’ ‘Wat?’ stootte James uit, zich draaiend naar de grotere jongen. Hij liet zijn stem zakken en vroeg, ’Hoe weet jij dat?’ ‘Mijn tante stierf tijdens mijn derde schooljaar,’ antwoordde Gerard. ‘Het was dom, echt. Bezem ongeluk op weg naar huis na een bezoek aan mijn grootouders. Mam had nog gewaarschuwd niet te vliegen vanwege de storm die er aan kwam, maar Tante Aukje dacht altijd dat ze onverwoestbaar was. Ze bleef lang genoeg in leven in St. Hollisto’s dat wij haar allemaal nog even konden zien. Ze stierf toen ik er was, in de kamer. Toen ik het jaar erna terugkwam, zag ik de Terzielers voor het eerst. Ik dacht dat ik gek werd, tot Noah me apart nam en me over hen vertelde, hij zei dat ze zichtbaar werden voor iedereen die een overlijden had meegemaakt en geaccepteerd had. Dus wie is er overleden?’ James zakte terug op de bank en haalde diep adem. ‘Mijn Opa Wemel,’ zei hij zachtjes. ‘Hij kreeg een hartstilstand.’ Gerard trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ouwe Arthur Wemel?’ ‘Kende je hem?’ ‘Nou, niet persoonlijk,’ antwoordde hij, ‘maar hij was de schoonvader van jouw vader, en wees eerlijk, jouw vader is een beroemdheid. Trouwens, Arthur Wemel stond zijn mannetje tegenover Voldie’s slang nietwaar? Niet gek voor een Ministeriële veer-likker! Veel mensen weten hiervan. Ze zeggen dat het bewijst dat moed belangrijker is dan magie als het er uiteindelijk op aan komt.’ James keek verrast naar Gerard. ‘Zeggen ze dat echt?’ ‘Jazeker,’ zei Gerard. ‘Ik bedoel, de mensen die dat zeggen zijn ook het soort mensen die Haargroei-Betoveringen kopen en de Kibbelaar lezen, maar toch, ja, ze zeggen het echt.’
61
James keek weer naar de wazige vorm van de Terzieler. Die draafde voort met gemak het rijtuig trekkend, ondanks het feit dat hij er mager genoeg uitzag om in tweeën te breken. ‘Hoe komt het dat hij maar deels zichtbaar is?’ vroeg James tenslotte. ‘Is het zo?’ Gerard leunde naar voren. ’Ziet er niet zo uit bij mij.’ ‘Ik kan er nog zo doorheen kijken,’ zei James huiverend. ‘Zoals ik al zei,’ reageerde Gerard weer, terug op de bank zakkend terwijl het grote kasteel zichtbaar werd boven de bomen, ‘de Terzielers worden zichtbaar voor iedereen die de dood gezien en geaccepteerd heeft. Zo te horen heb je je opa niet zien sterven zoals ik mijn tante, maar hij betekende genoeg voor jou dat het niet zoveel uitmaakt.’ ‘We stonden op hem te wachten tot hij thuiskwam,’ zei James hol. ‘We stonden gewoon te wachten op hem tot hij uit de haard tevoorschijn zou komen. Iemand deed dat, maar het was niet Opa. Het was de boodschapper die vertelde dat hij overleden was.’ ‘Dus je ging van het geloven dat hij er aan kwam, naar de boodschap over zijn dood alles in een paar seconden,’ zei Gerard knikkend. ‘Dat was genoeg om je een half beeld te geven van de Terzielers. Maar ik denk niet dat dat alles is. Volgens mij heb je het nog niet helemaal geaccepteerd, klopt dat?’ James zuchtte maar gaf geen antwoord. In plaats daarvan keek hij omhoog naar de enorme vorm van het kasteel wat zich voor hem uitspreidde, zijn talloze ramen waren verlicht in de nevelige, bewolkte avond. James dacht dat hij de Griffoendor Toren kon zien, waar zijn bed op hem wachtte. Het was fijn om weer terug te zijn ondanks het feit dat het heel anders aanvoelde. Dat was al zo geweest sinds de begrafenis, de wetenschap dat Opa niet meer ergens daar was, zoals hij dat altijd was geweest. Nee besefte James, hij had zijn opa’s dood niet geaccepteerd. Nog niet. En eigenlijk wilde hij dit ook niet. Het voelde het als verraad naar zijn Opa. Zijn dood accepteren was als hem opgeven. Kort vroeg James zich af, of Albus dit ook zo voelde, hij herinnerde zich hoe Albus Scorpius had aangevallen in de gang van de trein, hem onderuit haalde en gilde “Dat neem je terug! Dat neem je nu terug!” Albus had opa’s dood ook niet geaccepteerd. Het zag er alleen bij hem anders uit, vooral omdat Albus nu iemand gevonden had om zijn woedde en verdriet op los te laten. Het was waarschijnlijk niet de gezondste manier om hier mee om te gaan, maar James kon niet op een betere manier komen. Daarbij maakte Scorpius het Albus gemakkelijk om hem te haten. James was opgegroeid met Albus, en hij wist hoe heftig de jongen kon zijn. Met dat in gedachten wist James niet of hij medelijden met Scorpius moest hebben of moest verachten.
James verwonderde zich over de mogelijkheid van de tijd om iemands opmerkingsgave te veranderen. Nauwelijks een jaar geleden was hij de Grote Zaal voor het eerst binnen gegaan. Vervuld van verwachting en zorgen. Nu wierp hij zich 62
opgewekt in het lawaai van de verzamelde leerlingen, vrienden begroetend die hij de hele zomer niet gezien had, en verwelkomd worden in de hartelijke opmerkingen van de Griffoendor tafel. De Zwevende kaarsen vulde de zaal met warmte en licht en maakten een opwindend contrast met de sombere grijze wolken zichtbaar aan het plafond. Foppe zoefde willekeurig door de kaarsen nieuwe bramen blazend naar de kleine vlammen in een poging ze uit te maken, maar ze ontvlamden eenvoudig vanzelf met kleine plopjes als hij voorbij kwam. James ging zitten aan de Griffoendor tafel en graaide een handvol Smekkies in alle Smaken uit een bokaal. Dapper stopte hij ze in zijn mond zonder naar de kleur te kijken. Een ogenblik later, vertrok zijn gezicht omdat hij de snoepjes niet uit durfde te spuwen. ‘Je moet erg oppassen met die, James,’ riep een mede tweede jaars, Govert Wartel. ‘Die werden kosteloos aangeleverd door jou vrienden bij “Wemels”. Ze zijn samengegaan met Smekkies voor een hele serie smaken, en wij zijn de proefkonijnen.’ ‘Wat is dit?’ lukte het James te zeggen, een afschuwelijk snoepje doorslikkend en snel een beker pompoensap pakkend. ‘Afgaand op de kleur van je tong zou ik zeggen dat het een Citroen-LemoenSnoepje was,’ zei Govert hem onderzoekend aankijkend. ‘Er zijn ook Munt-Chocolade-Eekhoorn en Pinda-Augurk-Kappertjes.’ ‘Gerard nam net een van de Biefstuk-en-Niertjes-Steen snoepjes!’ riep Noah Mooyman wijzend van het eind van de tafel. ‘Iedereen duiken! Ik denk dat ie gaat ontploffen!’ James kon het niet helpen te lachen terwijl Gerard worstelde om het snoepje door te slikken. Petra timmerde hem stevig op zijn rug totdat Gerard haar opzij duwde en op zijn beker afdook. Een stilte golfde over de drukke leerlingen, James keek op en zag Merlijn de grote tafel naderen op het podium van de zaal. Hij droeg een vuurrood gewaad met een hoge gouden kraag, en James herkende het als Merlijn’s nogal gedateerde versie van een gala gewaad. De mouwen en kraag van het gewaad waren opgesierd met geborduurd krulwerk wat schitterde met echt goud en juwelen. De baard van de man glansde van olie en hij droeg zijn staf bij zich, nadrukkelijk hiermee tikkend op de vloer toen hij dichterbij kwam. Hij was zo groot dat de katheder daardoor klein leek. Hij boog een weinig erover, zij ogen ondoorgrondelijk toen hij ze liet gaan over de verstilde menigte. ‘Gegroet leerlingen en staf van Zweinstein School van Hekserij en Hocus Pocus,’ zei hij langzaam, zijn diepe stem galmde door de zaal. ‘Mijn naam is Merlinus Ambrosius, en mocht u in staat zijn geweest om niet van mij te horen op de Magische Omroep Stichting, of in de kranten, ik ben het nieuwe Schoofhoofd van dit instituut. Als zodanig verwacht ik niet meer van de nogal verontrustend verbale neiging van deze tijd om mijn naam te horen als een eed, of in een uitdrukking van verbazing. U moet begrijpen dat noch ik noch mijn ondergoed het ook maar in het minst grappig vinden.’ James wist dat deze opmerking grappig zou zijn geweest, wanneer Merlijn het niet zo nadrukkelijk en serieus gezegd had. Hij keek over de verzameling studenten, ieder uitdagend om nog niet eens te gniffelen. Kennelijk tevreden richtte hij zich op en glimlachte ontwapenend.
63
‘Prima. Als Schoofhoofd volg ik Mevrouw Minerva Anderling op, die, zoals u kunt zien, heeft besloten om op deze school te blijven om mij te dienen als adviseuse, en haar taak als professor van Transfiguratie te blijven uitvoeren.’ Er was een spontaan applaus, wat Merlijn niet verwacht had. Hij knipperde over de menigte en glimlachte toen een beetje. Het applaus zwelde aan tot een oorverdovende ovatie en Merlijn stapte weg van de katheder uit respect voor de oude Directrice. Direct voor het podium stonden de eerste jaars in een rij achter professor Lubbermans. James zag Albus en Roos, die beiden in verbazing door de ruimte keken. Roos keek op naar het podium net toen de nieuw benoemde professor Anderling haar stoel terugduwde. Ze stond op en hief een hand op met een strakke glimlach. Op de vloer porde Roos Albus, met haar elleboog, en wees. ‘Dank jullie,’ riep professor Anderling over het geluid van het applaus in een poging dit te verstillen. ‘Dank jullie, dit is allemaal erg aardig, maar ik ken jullie te goed om niet te weten dat tenminste sommigen van jullie applaudisseren om mijn lang verwachtte vertrek voor jullie persoonlijke redenen. Toch, het idee wordt wel gewaardeerd.’ Gelach verdreef het applaus toen professor Anderling weer in haar stoel ging zitten. Merlijn naderde de katheder opnieuw. ‘Naast het hebben van een nieuw Schoolhoofd, zullen degene die terug komen dit jaar nog meer veranderingen bemerken. Niet het minst van deze is de aanstelling van jullie professor voor Tovenaar Literatuur, Julia Kenter Remmington, die zelf een bekwaam schrijfster is zoals velen van jullie weten. Aanvullend, sta mij toe om voor te stellen, jullie nieuwe Verweer Tegen de Zwarte Kunsten leerkracht, professor Coenraad van der Beek.’ Een golf van bewonderend gefluister vulde de zaal toen een flinke man half opstond uit zijn stoel waarop hij zat op het podium. Hij glimlachte een grote overwinnaars glimlach en stak zijn hand op. James herinnerde zich hem van de trein. Hij was de man die hem en Albus gepasseerd was toen ze aan het zoeken waren naar de Borelij. James had hem niet herkend toen, maar nu wel. Zijn haar werd grijs en was kort geknipt, en hij was nogal aangekomen in de jaren na zijn beroemde onderzoekingen als leider van de Harriers, de tover werelds elite speciale troepen eskader. Aan de andere kant van de zaal, aan de Zwadderich tafel zag James dat Ralph verbaast was. Zijn vriend Trenton leunde naar hem toe, kennelijk om uit te leggen wie Coenraad van der Beek was. Onderaan het podium zag James dat Scorpius Malfidus zich, met een trek van walging in zijn gezicht, omdraaide. ‘Ik heb een hele collectie van van der Beek actie figuren thuis,’ hoorde James Noah betekenisvol fluisteren. ‘Ik verzamelde ze al toen ik klein was. Ik zette ze op Stevens kat totdat een van hen bijna een knoop in zijn staart legde.’ ‘Ik merk dat vele van jullie bekent zijn met professor van der Beek,’ merkte Merlijn op vanaf de tafel. ‘Ik vertrouw er daarom op dat jullie zijn lessen zowel interessant als uitdagend zullen vinden. En nu meen ik dat we getuigen zullen zijn van een van deze schools langste en belangrijkste tradities: het Sorteren van onze nieuwste leerlingen in hun afdelingen. Professor Anderling, aan u de eer.’ Precies als vorig jaar was er een houten kruk geplaatst op het podium. Er bovenop de versleten en oeroude Soorteer Hoed, die eruit zag als niets meer dan een stoffig overblijfsel van een vergeten garderobe. James wist dat in de tijd van zijn ouders en
64
eeuwen daarvoor, de Hoed een lied zong voorafgaand aan het sorteren. Vorig jaar echter, was er door de Hoed geen lied gezongen. James had er niet over nagedacht, hij was er vanuit gegaan dat na al die eeuwen de Hoed wel een pauze kon gebruiken. Nu trilde de oeroude Hoed op de stoel, kennelijk zich voorbereidend om te gaan zingen. De vouw die zijn mond vormde leek zich te openen, diep adem te halen, en dan vulde de Hoed’s hoge, trillende stem de wachtende stilte. ‘Duizend jaar en meer heb ik op mijn post al gestaan En zag de getijden van jaren glijden van haar bestaan Mooi Zweinstein gaat niet gebukt onder de woedde van tijden Want Zweinstein weet dat de tijd draait, en zij steeds zal gedijen De komst van boeven valt erin samen, en houd het in balans Met opkomende helden in wiens ogen blinkt de goede en rechtvaardige glans In het recente verleden, rees Voldemort met macht en vrees Het lot zond een held, Harry Potter, die was geworden een wees En zo onthulde zich het drama, door tijd’s voortdurende hand De spelers veranderen, zo ook samenkomsten, maar het thema is constant De wortel van kwaad vindt altijd een vruchtbare aarde Maar een hart van moed is immer sterk, voor hoop en juiste waarde En dit, zo je ziet, brengt ons tot mij de Hoed van het Sorteren Het is mijn taak, voor de balans, het kwaad een les te leren Want ik getuig van de start van een lange strijd die nimmer ophoud En zolang die oude strijd bestaat, is het mijn taak wat standhoud Ik zie het zaad en rol van iedere leerling hier present En plaats hen in de Afdeling die dit zaad best grootbrengt In Huffelpuf gaat zaad van loyaliteit en toewijding hand in hand In Ravenklauw groeit de twijg van kennis en gezond verstand Dapper Griffoendor met moed en heldhaftigheid in het hart En Zwadderich geeft liefde voor ambitie een goede start Ze gaan daar naar de Afdeling, ieder een eigen locatie Maar velen bemerken een begin van een diepere motivatie Vergis je niet, oordeel niet naar hun Afdeling van Sorteren Maar kijk altijd naar hun einddoel en hun manier van leren Want het goede kan komen van willekeurige Afdeling, ongeacht zijn kleuren En het kwaad kan zelfs ook op de beste Afdelingen gebeuren Onder mijn rand kom je nu, en hoort aan mijn aanwijzing Maar wees overtuigd dat je hart ook heeft zijn eigen nijging Het maakt niet uit wat gebeurd als ik zeg, Sta op ik ben klaar De ware rechter van je karakter is wat zich bevind onder je haar’ Toen de Soorteer hoed klaar was met zijn lied barste de Zaal los in een applaus. James grinnikte, strekte zijn nek uit om door de ruimte heen te kijken naar Ralph die vertwijfeld terug lachte. Als iemand het nieuwe lied van de Hoed nodig had gehad dan was het Ralph, wiens toewijzing aan Zwadderich een bron geweest was van een constante zorg tijdens het afgelopen jaar. Met het wegsterven van het applaus, benaderde professor Anderling de Hoed, en trok een lang vel perkament uit haar
65
gewaad. Ze rolde het open en bekeek het door haar fijne brilletje. Ze knikte bij zichzelf, liet het perkament zakken, en pakte de Soorteer hoed bij de punt. ‘Karel Krauwel,’ verkondigde ze luid. ‘Kom naar het podium alsjeblieft.’ Een erg kleine, nerveus uitziende jongen beklom de treden en klauterde op de kruk. Het kan niet dat ik zo jong was en angstig toen ik op die stoel zat, dacht James bij zichzelf glimlachend. Hij herinnerde het zich goed: de stem van de magische Hoed in zijn hoofd twijfelend over hem, overleggend welke afdeling het beste bij hem zou passen. Het had erom gespannen. Kort voordat hij het podium had beklommen, had de, toen, Directrice Anderling zijn naam geroepen, de Zwadderich tafel was losgebarsten in applaus. Een mooie, maar toch ernstig kijkende, donkerharige meisje genaamd Tabitha Violet Kraaiveld, had het applaus geleidt, en terwijl James terug dacht over de herinnering, bedacht hij voor de eerste keer dat het Zwadderich applaus enkel een list geweest was, bedoeld om het over te halen een toewijzing naar Zwadderich te accepteren. Zo bang als hij was geweest, zo bezorgd als hij was geweest over de verantwoordelijkheid over het vullen van de schoenen van zijn beroemde vader, was hij er bijna voor gevallen. In een voorbijgaand moment onder de rand van de Soorteer Hoed, had James het overwogen om een Zwadderaar te worden, en de Hoed was het daarmee eens geweest. Slechts in de laatste seconde had James zijn besluit genomen daarmee bewijzend dat hij een Griffoendor moest zijn, als zijn ouders voor hem. ‘Griffoendor!’ verkondigde de Soorteer Hoed. Professor Anderling tilde de Hoed van Krauwel’s hoofd toen allen aan de Griffoendor tafel luidkeels juichten. Karel Krauwel grijnsde duidelijk opgelucht toen hij de treden afrende. Hij perste zich tussen Gerard en een zevende jaars, Hugo Paulusse, aan het begin van de tafel. ‘Thomas Donkers,’ riep professor Anderling, lezend van haar perkament. Even later juichte de Ravenklauw tafel toen de bebrilde jongen verlegen glimlachte en zich bij zijn Afdelingsmaten voegde. Terwijl het Sorteren doorging keek James de Zaal door, de gezichten die hij kende eruit pikkend. Daar was Victoire, op haar gemak zittend tussen haar zevende jaars Huffelpuf vrienden. Jennifer Tolstra en Hildebrant Berk fluisterden met elkaar aan de andere kant van de Ravenklauw tafel, en James herinnerde zich dat Daan hem vertelde dat ze elkaar tijdens de zomer vaak hadden opgezocht. Aan de andere kant van de tafel zat Tabitha Kraaieveld beleeft glimlachend haar handen netjes ineengevouwen op tafel voor haar. Aan haar linkerkant zat Floor Grimm, wiens gehouwen gezicht zo emotieloos was als altijd. Tom Zeedruif zat rechts van haar, zijn blonde haar strak gekamd en zijn ogen bijna onnatuurlijk helder en scherp. Het leek erop dat het trio Zwadderaars ergens op uit waren, maar James bedacht dat ze er altijd zo uitzagen. Ze waren waarschijnlijk alleen aan het wachten op het sorteren van hun nieuwe maatje -‘Scorpius Malfidus,’ riep professor Anderling die het perkament liet zakken en keek naar de paar overgebleven eerste jaars. Scorpius liet een mondhoek naar boven krullen. Hij beklom de treden en ging jolig op de kruk zitten, een been vooruit gestoken. De Hoed wierp een schaduw over zijn gezicht toen professor Anderling hem liet zakken. Seconden gingen voorbij. De ruimte werd nogal ongeduldig omdat de oudere leerlingen verveeld raakten over de ceremonie, maar werden weer rustig toen het langer stil bleef. De Hoed zat doodstil op Scorpius’ hoofd. Scorpius zelf bewoog niet.
66
James keek in de rondte, verrast over de vertraging. Iedereen wist dat de Malfidussen Zwadderaars waren. Van de familie was bekend dat ze tot de trouwste aanhangers van Voldemort behoorden. Van Lucius Malfidus, Scorpius Opa, werd verteld dat hij zich nog steeds verborg voor de misdaden die hij had begaan als Dooddoener, hoewel James’ vader dit ontkent had. ‘Hij wil gewoon geloven dat hij de meest gezocht persoon in de tover wereld is,’ had Harry eens tijdens het ontbijt naar Ginny gegiecheld. ‘Zijn ergste straf is te moeten leven in een wereld waar zijn idool dood is.’ Toch, er kon toch geen twijfel bestaan over Malfidus’ Afdeling? Ze belichaamden bijna wat het was een Zwadderaar te zijn. Misschien dat er iets mis was met de Hoed. James porde Govert, die hem aankeek en nieuwsgierig zijn schouders ophaalde. ‘Griffoendor!’ zong de Hoed plotseling met zijn punt wijzend naar het plafond. Complete, geschokte stilte vulde de zaal terwijl de Hoed van Scorpius’ hoofd werd getild. Zijn mond viel open en hij sloot zijn ogen. Na een lange tijd stond hij op van de kruk en stommelde langzaam de trap af. De Griffoendor tafel bleef volkomen stil toen Scorpius deze benaderde, hij passeerde het hoofd van de tafel, waar de meeste pas gesorteerde Griffoendoren naar hem staarde. James keek Scorpius na die de totale lengte van de tafel afliep, zonder een moment op te kijken. Toen hij het einde bereikte stopte hij even, kennelijk onwillig om te gaan zitten. Uiteindelijk liet hij zich neerzakken op een bank aan het eind. Hij sloeg zijn ogen op en James zag dat ze rood omrand waren. Scorpius tuurde naar James. Na een lange tijd, perste hij zijn lippen op elkaar, wendde zijn blik en keek naar de voorkant van de Zaal. ‘Albus Potter,’ doorbrak professor Anderling de stilte. James keek onwillekeurig naar de tafel van Zwadderich. Tabitha applaudisseerde deze keer niet. Vreemd genoeg glimlachte zij nog steeds haar beleefde glimlach, ogenschijnlijk totaal onverstoord door de sortering van Scorpius. Albus keek over zijn schouder toen hij de trap opliep naar het podium. James ging er vanuit dat hij naar hem keek; hij glimlachte bemoedigend en knikte naar zijn broer op het podium. Albus gaf geen teken dat hij hem gezien had. Hij benaderde de kruk en keek een ogenblik naar de grond. Professor Anderling knikte beleefd naar hem. Albus rechtte zijn schouders, draaide en ging zitten. Er was geen enkel gerucht nu, terwijl de Soorteer Hoed werd geplaats op Albus’ hoofd. Alle ogen in de Zaal waren op hem gericht. Iedereen wist dat Albus gesorteerd zou worden bij Griffoendor. James had alleen maar grapjes gemaakt, omdat hij er van overtuigd was dat het grapjes waren. Een Potter kon nooit naar Zwadderich gestuurd worden. Maar terwijl James dit dacht, herinnerde hij zich de blik van haat op Albus’ gezicht toen Malfidus hem had beledigd op de Zweinstein Express. Albus was altijd al een hartstochtelijke jongen geweest. Dat kon een goed iets zijn, een mooi ding. Maar, had James zich kort geleden bedacht, het kon ook een beetje beangstigend zijn. Te laat realiseerde James dat Albus niet had omgekeken naar hem, James, toen hij de trap opliep naar zijn sortering. Hij had zich omgedraaid naar Scorpius, om er zeker van te zijn dat die keek. Hij wilde er zeker van zijn dat Scorpius niets zou missen van wat er zou gebeuren.
67
‘Zwadderich!’ riep de Hoed hard. Er was er zware, gezamenlijke hijg die de Zaal vulde. Professor Anderling haalde de Hoed van Aldus’ hoofd, en zelfs zij leek verrast over deze aankondiging. Albus grijnsde gelukkig, maar hij keek niet naar de tafel die toehoorde aan zijn nieuwe afdeling, die was losgebarsten in een woest applaus. Albus keek over de lengte van de Griffoendor tafel. James hoefde de blik van zijn broer niet te volgen om te weten waar die naar keek, maar hij deed het toch. Scorpius Malfidus staarde terug naar Albus, bij ogen dreigend, zijn mond een strakke, witte streep van pure haat.
68
4. Beproeving van het Gouden Koord
T
oen het diner verscheen op de tafels en de menigte begon te eten
draaide James zijn hoofd om te zien wat er gebeurde aan de Zwadderich tafel. Albus zat naast Ralph, maar was verdiep in een gesprek met Tim Bosch, Ralph’s beste Zwadderich vriend. Terwijl James keek, barste de twee jongens uit in een uitbundig gelach. Zelfs Ralph glimlachte en knikte tijdens het kauwen op een kippenpoot. ‘Iets mis met je nek James?’ vroeg Govert met een mond vol puree. ‘Ik probeer alleen te zien wat er aan de hand is,’ zei James. ‘Het klopt gewoon niet! Albus kan geen Zwadderaar zijn!’ Roos, vol van haar eigen sortering bij Griffoendor, leunde naar James. ‘Dat kun je wel zeggen, maar als ik me goed herinner, heb je hem de hele zomer gek lopen maken over precies dat.’ ‘Nou, ja, maar ik meende het niet!’ Govert volgde James blik, turend door de Zaal naar de tafel onder het groene vaandel. ‘Zo te zien heeft hij het best maar zijn zin. Zelfs Corsica praat met hem.’ ‘Juist,’ riep James scherp, ‘dat is net iets voor haar, is het niet? Ze probeerde ook met mij aan te pappen vorig jaar, tot het moment dat ze mijn vader een leugenaar
69
noemde voor de hele school. Ze is waarschijnlijk helemaal gelukkig dat ze een Potter in Zwadderich heeft. Wie weet wat ze hem wijsmaakt om hem aan haar kant te krijgen? Het zal de kroon op haar werk zijn.’ ‘Albus kan wel voor zichzelf opkomen James,’ zei Noah vastbesloten. ‘Trouwens, je vertelde zelf dat jij bijna naar Zwadderich gestuurd werd vorig jaar.’ ‘Ik zou moeten kijken hoe het met hem gaat,’ zei James die aanstalten maakte om op te staan. Gerard rekte zich uit en duwde hem terug op zijn plaats. ‘Laat hem,’ zei Gerard. ‘Zo te zien gaat het prima met hem.’ ‘Maar hij zit in Zwadderich!’ riep James ademloos. ‘Hij kan niet in Zwadderich zitten! Hij is een Potter!’ ‘Jij wilt het hebben over verrassingen,’ zei Roos die haar stem liet dalen, ‘zelfs nu we praten zit een Malfidus aan het eind van de Griffoendor tafel.’ James was bijna Scorpius vergeten. Hij draaide zich en keek naar de richting waar Roos heen keek. Scorpius at niet. De Griffoendoren het dichts bij hem negeerden hem bewust, lachend en luidruchtig grapjes makend. Scorpius ving James’ blik. Zijn ogen vernauwden zich tot strepen en hij glimlachte groots, de mensen rondom hem overdreven imiterend. Dan rolde hij zijn ogen en wendde zich af. ‘Dat is hetgeen mij verbijsterd,’ mompelde Gerard. ‘Hoe zo’n glijer als hij bij Griffoendor kan komen?’ Roos pakte nog een kippenpoot. ‘Je weet niet wat er in zijn hart is,’ zei ze. ‘De Soorteer Hoed ziet wie je werkelijk bent, niet wat je familie altijd is geweest. Misschien zit er meer in Scorpius Malfidus dan je zou denken.’ James schudde zijn hoofd. ‘Onmogelijk. Ik hoorde hoe hij over Opa sprak. Hij is afschuwelijk. Daarbij, hij was zo trots als een pauw over zijn Zwadderich afkomst.’ ‘Niets van dat maakt hem een Zwadderaar,’ merkte Roos voorzichtig op. ‘Dat is waar,’ beaamde Gerard. ‘Onaangenaam zijn geeft niet automatisch een toegangsbewijs tot Zwadderich. Zoals de Hoed zei, Zwadderaars zijn over het algemeen berucht voor hun ambitie. Misschien dat er na enkele tientallen jaren van wedden op het verkeerde paard, gasten als Malfidus het moeilijker vinden om tot rauwe ambitie te komen.’ ‘Dus dat maakt hem geschikt voor Griffoendor?’ vroeg Govert verafschuwt. ‘Ik kan het nauwelijks verdragen om naar hem te kijken. Wat heeft hij bij Griffoendor te zoeken?’ Niemand wist hier een antwoord op. James keek nogmaals opzij, naar het eind van de tafel waar Scorpius zat. De jongen keek volledig ongeïnteresseerd en afzijdig, maar James wist dat dit een houding was. Hij had de uitdrukking op Scorpius’ gezicht gezien toen hij ging zitten aan de Griffoendor tafel. James dacht aan zijn eigen angsten op de nacht van zijn Sortering, bezorgt dat hij niet bij Griffoendor zou komen, dat hij zijn familie teleurstelt zou hebben door niet voldaan te hebben aan de verwachtingen van de zoon van Harry Potter. Zat Scorpius met hetzelfde probleem in omgekeerde volgorde? James ging er vanuit dat dit zo was, maar zijn trots weerhield hem ervan dit hem te laten zien. En dan was er Albus, die, tot James’ volslagen verbazing, kennelijk de Soorteer Hoed had toegestaan om hem te sorteren bij Zwadderich alleen uit haat tegenover Scorpius.
70
Zonder er over na te denken, stapte James van zijn bank. Hij liep naar het eind van de tafel en bleef staan naast Scorpius. De bleke jongen deed alsof hij dit niet in de gaten had. ‘Nou,’ begon James niet goed wetend wat te zeggen, ‘ziet er naar uit dat wij op een afdeling zitten.’ Nog steeds keek Scorpius niet naar James. Hij leek te staren naar de andere tafels, met half gesloten ogen, alsof hij verveeld was. ‘Ik denk dat we niet op de juiste manier zijn begonnen op de trein,’ ging James door. Hij voelde dat de anderen aan tafel naar hem keken, en hij hoopte dat dit een goed idee was. ‘Maar nu we in dezelfde kamers zullen wonen de rest van het jaar, dacht ik dat we misschien beter opnieuw kunnen beginnen. Welkom bij Griffoendor Scorpius.’ James stak zijn hand uit op dezelfde manier die hij Scorpius’ vader het gedaan had toen hij met Harry had gesproken na de begrafenis. Scorpius keek nog altijd zinloos door de Zaal. Langzaam draaide hij zijn hoofd, en keek minachtend naar James’ aangeboden hand. ‘Nou, dat is wel erg aardig Potter, maar verspil je manieren niet aan mij,’ zei Scorpius met een flauwe grijns. ‘We zullen misschien wel dezelfde afdeling hebben, maar dat maakt ons geen vrienden. Jij denk dat ik helemaal van streek ben omdat ik niet ben gesorteerd bij Zwadderich? Nou je hebt het mis. Ik ben volkomen tevreden met zijn van een Griffoendor. In feite beschouw ik het als een gouden kans. Ik ben van plan jou te bewijzen wat het echt betekend om een Griffoendor te zijn. Na al de jaren van weke helden en dom geluk, kan ik jou laten zien hoe lef er werkelijk uitziet.’ James merkte dat hij nog steeds met uitgestoken hand stond. ‘Ja,’ reageerde hij terwijl hij zijn arm langs zijn zij liet vallen. ‘Nou, succes ermee dan. Jij je zin.’ Hij draaide zich om, maar Scorpius sprak opnieuw, waardoor hij stil bleef staan. ‘Ik weet niet wat te vinden van kleine Albus als een Zwadderaar,’ zei hij luchtig. ‘In eerste instantie maakte ik me zorgen dat ze hem levend zouden opeten. Maar het ziet er naar uit dat ik het mis heb. Die kleine Potter kan zomaar meer van een Zwadderaar in zich hebben dan ik dacht. ASP, inderdaad.’ James keek weer naar Scorpius, die nog steeds minzaam grijnsde. ‘Ik dacht dat je onze voor namen niet kende.’ Scorpius haalde lui zijn schouders op. ‘Ik denk dat ik loog,’ antwoordde hij. ‘Dat was toen ik nog dacht dat ik in Zwadderich zou komen. Nu ik een deel ben van het rood en goud, zal ik het mijn taak maken om altijd eerlijk te zijn, zou ik niet?’ Verbazingwekend gniffelde een paar Griffoendoren hierom. Scorpius rekte naar zijn beker en hief deze, als in een toost. ‘Dit is op nieuw erfgoed,’verkondigde hij, een wenkbrauw sarcastisch optillend. ‘Dat is een toost waar je het mee eens kunt zijn toch, Potter?’
71
James haalde uiteindelijk Albus in toen deze de Grote Zaal verliet in gezelschap van zijn nieuwe afdelingsmaten. Albus leek behoorlijk populair te zijn onder de Zwadderaars die zich om hem verzamelde en uitbundig lachten. ‘Echt, het is niet zo mooi als het lijkt,’ was Albus aan het vertellen. ‘Ik bedoel, tuurlijk, opgroeien als de zoon van de beroemdste tovenaar in de wereld heeft z’n voordelen, maar ik krijg hierdoor geen speciale behandeling hier op Zweinstein. Al helemaal niet bij jullie, eh?’ Er werd weer gelachen. Overduidelijk maakt Albus het beste van zijn behoorlijk verontruste afdelingstoewijzing. James baande zich een weg door de menigte en greep Albus bij zijn elleboog. ‘Hee, rustig, grote broer,’ riep Albus toen James hem meetrok. ‘Iedereen, dit is mijn broer, James. Hij heeft zijn bazigheid van mijn moederskant van de familie. Niet beginnen te feesten zonder mij, eh?’ Albus draaide zich naar James aan de voet van de trappen. Hij trok zijn elleboog los uit James’ greep, zijn gezicht betrok geïrriteerd. ‘Wat is er aan de hand James? Ik wil mijn nieuwe kamer gaan bekijken.’ ‘Zwadderich!’ siste James over zijn schouder kijkend naar de wachtende groep studenten. Tabitha Corsica glimlachte behoudend en knikte in zijn richting. ‘Ja, Zwadderich,’ schouderschokte Albus. ‘Zoals jij de hele zomer verkondigd hebt.’ James keek terug naar hem. ‘Doe maar niet alsof ik je overgehaald heb Al. Je weet dat ik je alleen maar op de kast wilde jagen. Zeg me de waarheid. Heb je dit gedaan om Scorpius te zieken?’ Albus rolde met zijn ogen. ‘Laat me met rust James. Hoe kon ik weten dat Malfidus gesorteerd zou gaan worden in Griffoendor?’ ‘Ik zag hoe je keek naar hem toen je het podium opging. Je wilde het hem inpeperen! Dat is een stomme reden om naar Zwadderich te gaan. Kom op Al! Dit beïnvloedt je hele schooltijd! Je bent een Zwadderaar, nu!’ ‘Ik koos hier niet voor hoor,’ zei Albus die zijn stem liet zakken en James in de ogen keek. ‘De Soorteer Hoed deed dat. Daar is ie voor James.’ ‘Maar Pap zei –’ ‘Ja, nou, misschien zijn de dingen wel veranderd. Of misschien dacht de Hoed dat ik niet graag genoeg naar Griffoendor wilde. Hoe-dan-ook. Toen ik hem opgezet kreeg, was het enige wat in mijn hoofd opkwam een beeld van mij bij de afdeling van groen en zilver. En om je eindelijk de waarheid eens te zeggen, ik vind het prettig.’ James fronste. ‘Maar de hele zomer was er helemaal trol over. Ik bedoel, echt, Al, ik had je er niet zo mee op je huid gezeten als je er niet zo opgefokt over had gedaan.’ Albus haalde zijn schouders op en keek in de rondte en nam het trappenhuis en de Ontvangst Hal in zich op. ‘Misschien deed ik dat om jouw dwars te zitten. Dat zal je leren om mij te jennen over dingen. Ik kan dan achteraf precies dat doen, eh?’ James grimaste geërgerd. ‘Maak er niet zo’n punt van James,’ zei Albus met een ferme klap op James’ schouder. ‘Tijden zijn veranderd, toch? Het andere wat Pap me vertelde op het perron was, dat als ik een Zwadderaar zou worden, ze er een geniaal nieuw lid bij hadden. Jij mag de koning van de Griffoendor afdeling zijn, OK? Ik zal mijn charme in Zwadderich gooien en zo hebben we Zweinstein bij de staart.’
72
James schudde zijn hoofd maar glimlachte een beetje. ‘Jij bent de dapperste kleine twonk ooit Al. Ik geloof je bijna. Weet je zeker wat je doet?’ ‘Totaal niet,’ knikte Albus ernstig. ‘Maar dat heeft me nog nooit tegengehouden. Luister, zeg niets tegen Mam en Pap hierover. Ik wil het hen zelf vertellen, goed?’ James grimaste. ‘Wat, denk je dat ik een verrader ben?’ ‘Nou je verraadde Ted en Victoire in het station vanmorgen.’ ‘Ik vertelde je- - ’ Albus hief zijn handen en bewoog zich naar achter. ‘Dat is tussen jou en je geweten grote broer. Ik kan maar beter terug gaan naar mijn afdelingsmaten. Ralph vertelde dat ze zoete bezem cakes en echt Turks Fruit hebben de eerste nacht. Ik kan niet wachten op de fles boterbier voor de slangenkop openhaard, eh?’ James zuchtte toen Albus zich voegde bij zijn afdelingsmaten, die zich bewogen naar de kelders. Toen hij zich draaide om de trappen te beklimmen, trof hij Roos. ‘Ralph zegt dat hij een oogje op Albus zal houden,’ zei Roos geruststellend. ‘Eerlijk gezegd past Zwadderich mogelijk beter bij hem. Hij is altijd een beetje wild geweest, dat weet je.’ ‘Ja, dat weet ik,’ beaamde James. ‘Ik had alleen niet verwacht dat het ook echt zou gebeuren. Het voelt werkelijk vreemd om een Potter in Zwadderich te hebben. ‘Ben je jaloers?’ ‘Wat?’ kreette James opzij naar Roos kijkend toen ze overloop bereikten. ‘Waarom zou ik in vredesnaam jaloers zijn?’ Roos haalde zonder iets te zeggen haar schouders op. ‘Ik hoorde dat de Gremlins iets in petto hebben voor vannacht.’ ‘Hoe weet jij dat nou alweer?’ ‘Nou,’ reageerde Roos vergenoegd, ‘het was deels mijn idee. Ze vonden het zo fantastisch dat ze me vroegen om mee te gaan. Maar om eerlijk te zijn zou het niet mogelijk zijn geweest zonder jou.’ James bedacht zich dat de Gremlins vorig jaar op de eerste nacht hem behekst hadden om eruit te zien als een groen buitenaards wezen en hem overtuigd hadden om uit een zelfgemaakte vliegende schotel te klauteren, tot verbijstering van een lokale Dreuzel boer. ‘Ze liften toch niet nog steeds de Waket?’ ‘Nee, kennelijk hebben ze de Waket met pensioen laten gaan toen Ted zijn diploma haalde. Dreuzel-plagen is behoorlijk smakeloos, echt, en daarbij, we hebben er niets meer aan nu het Schoolhoofd hem heeft gezien en weet waar hij verborgen is.’ ‘Je weet er verdraaid veel van Roos.’ ‘Ongetwijfeld betekend het zijn van een Wemel, heel wat bij bepaalde mensen,’ reageerde ze vrolijk. Toen ze de leerlingenkamer binnenstapten, kon James een glimlach niet onderdrukken. Het vertrouwde geluid van lachen en geroezemoes vulde de kamer als een pruttelende ketel . De buste van Goderic Griffoendor suisde vervaarlijk over de hoofden terwijl een groep van vijfde- en zesde-jaars Wiekels en Augers ermee speelden. Karel Krauwel was gearriveerd en zat met een paar andere Griffoendoren op de bank bij de knisperende openhaard. Krauwel bemerkte James en zijn ogen sperde zich een beetje open. Hij porde het meisje naast hem.
73
‘Hee James,’ riep Henk Throon, een van de Griffoendor jagers, door de kamer. ‘Ga je weer proberen om in het Zwerkbal team te komen dit jaar? We zijn aan het wedden hoe groot het gat zal zijn dat je maakt in het veld.’ ‘Ik zou maar oppassen met wat je inzet,’ antwoordde James grinnikend. ‘Ik heb geoefend deze zomer.’ ‘Juist,’ reageerde Govert, ‘zolang je niet van je bezem werd gemikt door je vader hoorde ik.’ Dit werd beloond met golven goed bedoeld gelach. James deed alsof hij meelachte. De waarheid was dat hij blij was met de sneren. Hij keek uit naar de audities. Hoe meer ze verwachtten dat hij een herhaling zou laten zien van vorig jaar, des te beter hij eruit zou zien. Noah, Petra, Gerard en Sabrina zaten samengepakt om een tafel in de hoek van de volle leerlingenkamer. Gerard en Sabrina zagen druk gebogen over een groot vel perkament, veer in de hand. Ze leken te ruziën met gedempte stemmen, wijzend naar delen van het perkament. Noah en Petra keken op en wenkten James en Roos naar zich toe. ‘We hebben niet veel tijd,’ zei Noah. ‘Maar gelukkig is dat een probleem voor Gerard en Sabrina. Daarbij, wat kan er fout gaan? Er is weer een Wemel terug op Zweinstein. Alles is goed in de wereld.’ ‘Is het “voorwaardelijk” of “voorwaarlijk” ?’ vroeg Sabrina zonder op te kijken. ‘Maakt niet uit,’ zei Gerard vermoeid, ‘als wij het niet weten, weet niemand het.’ ‘Wat is het plan?’ vroeg James neerploffend op een stoel in de buurt. Noah keek naar Roos, dan terug naar James. ‘We denken dat het beter is dat je het niet weet. Voor nu.’ ‘Je zult ons later dankbaar zijn,’ beaamde Roos. ‘Wat?’ zei James fronsend. ‘Waarom zou ik het niet gewoon nu mogen weten?’ ‘Vertrouw ons James,’ zei Petra. ‘Het is beter voor jou, als je oprecht onwetendheid kunt opvoeren.’ ‘Dat zei Ted vorig jaar bij het debat ook,’ gromde James. Hij deed zijn mond open om nog meer te protesteren, maar een plotselinge verandering in de lucht leidde hem af. Iemand anders was de leerlingen kamer binnen gekomen. James keek rondom te zien wie het was. Scorpius Malfidus klom onhandig door het portretgat, zijn mantel kwam vast te zitten om de ongelijke stenen. Hij richtte zich op en rukte geïrriteerd aan zijn mantel. Uiteindelijk draaide hij zich en nam de kamer in zich op, zijn bleke gezicht verboten. ‘Eigenaardig,’ kwezelde hij. ‘Hoe ontzettend grillig. Ik verwacht dat we marshmallows zouden roosteren boven het haardvuur, en vrolijke meezingliedjes opvoeren rond middernacht, ja? Mogelijk kan iemand mij de richting van de slaapkamers wijzen.’ ‘Oi’ antwoordde Govert met zijn duim wijzend over zijn schouder. ‘ ’t Is daar de trap op Malfidus. We bewaren wel een marshmallow.’ James keek hoe Scorpius zijn schooltas optilde en door de ruimte heen liep, behoedzaam tussen de plots stille leerlingen die in de kamer zaten. Hugo Paulusse, een flinke zevende jaars, hing onderuit in een leunstoel met zijn benen uitgestrekt voor hem, Scorpius weg blokkerend. Scorpius stopte en wachtte tot Hugo bewoog.
74
Hugo deed alsof hij Malfidus voor de eerste keer zag. Hij grinnikte en verplaatste zijn benen. Scorpius rolde met zijn ogen en liep verder. James wist dat hij Scorpius zou moeten waarschuwen, maar hij kon het niet opbrengen. De rest van de Griffoendoren keken met heldere, begerige ogen toen de bleke jongen eenmaal, gefronst, over zijn schouder keek, en dan verdween in de duisternis van het trappenhuis. Hij bereikte de vierde trede voor het alarm afging. De treden vervlakten en veranderde in een ruwe stenen glijbaan. Scorpius worstelde voor houvast op het gladde oppervlak, maar het had geen zin. Hij gleed naar beneden tot de leerlingenkamer en knalde tegen de grond. Een brullend gelach steeg op. Hugo sprong op, ongecontrôleerd gierend, greep Scorpius’ arm en trok hem overeind. ‘De “ouwe meisjeskamer” mop. We moeten echt een keer bordjes ophangen vind je niet? Het is voor de gein, Malfidus,’ verkondigde Hugo, de jongen op de rug kloppend. ‘We moeten iemand inwijden toch?’ Scorpius pakte zijn schooltas en wiep een woedende blik op Govert. Zonder een woord, liep hij terug door de kamer naar het tegenoverliggende trappenhuis. ‘Dat was gemeen,’ zei Roos zachtjes toen Scorpius weg was. ‘Het nam het beter op dan ik gedacht had,’ merkte Noah op. ‘Zijn soort kennende, had ik verwacht dat hij iemand uit wraak de Avada Kedavra zou geven.’ ‘Hij legt waarschijnlijk nu de Cruciatus Vloek op spinnen,’ reageerde Govert. ‘Hou op, allemaal,’ zei Petra. ‘Jullie zijn net zo erg als zij zijn. Er is een hele goede reden dat de Soorteer Hoed hem hierheen zond. Geef hem een kans om te bewijzen.’ ‘Het was maar een grap Petra,’ mompelde Govert. ‘Hugo had mij vorig jaar veel erger te pakken.’ Geleidelijk keerde het gebabbel terug in de kamer. Gerard en Sabrina gingen verder met hun vreemde, fluisterde werk. Roos boog naar James. ‘Denk je dat Petra gelijk heeft?’ vroeg ze zachtjes. ‘Denk je dat hij echt in Griffoendor thuishoort?’ James dacht aan vorig jaar toen Ralph was gesorteerd in Zwadderich. James was er zeker van geweest dat het een vergissing was. Nu, meer wetend over Ralph, wist hij dat de Hoed het uiteindelijk beter wist. Hij gaf antwoord aan Roos, ‘Hagrid zegt dat de Hoed weet wat hij doet. Ik bedoel, je kunt de Sorteer Hoed niet in de maling nemen toch?’ Roos leek niet overtuigd. ‘Iemand nam de Vuurbeker in de maling toen onze ouders op school zaten. Alles is mogelijk.’ ‘Maar waarom zou hij op Griffoendor willen komen?’ Roos schouderschokte. ‘Ik hoop alleen dat hij echt de juiste is. Omdat als hij dat niet is de dingen erg slecht eruit zien. Helemaal na vannacht.’ ‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg James achterdochtig. Roos negeerde hem. ‘Waarom ga je niet naar boven om te kijken hoe het met hem gaat?’ ‘Verdorie Roos! Eerst bezorgt nicht Lucy mij een schuldcomplex over hoe ik zou moeten passen op Albus, nu wil jij me de oppas maken van Scorpius – drommelse – Malfidus?’ ‘Doe nou maar James. Tegen de tijd dat je terug bent denk ik dat Gerard en Sabrina klaar zijn en het tijd is om te gaan.’
75
‘Sjonge,’ zei James die opstond. ‘Ik had nooit verwacht dat je dat soort jongens leuk zou vinden.’ ‘Ik vind hem niet leuk,’ fronste ze. ‘Zorg er alleen voor dat hij een poosje bezig is daarboven wil je?’ James gromde toen hij op weg ging naar de jongens slaapkamertrappen. ‘Ik ben het maar, James. Verlam me niet of zoiets,’ riep hij toen hij de trap begon te beklimmen. Tot zijn verassing vond hij Scorpius in de kamer van de tweede jaars in plaats van de eerste jaars. ‘Hee! Dat is mijn bed!’ James stopte boven aan de trap en wees. Scorpius schoof James’ koffer ruw opzij en zette zijn eigen koffer aan de voet van het bed. Hij keek neerbuigend terwijl hij zijn spullen begon uit te pakken. ‘Is dat zo?’ antwoordde Scorpius lui. ‘Staat je naam erop?’ ‘Om de waarheid te zeggen, die staat er,’ riep James. ‘Ik heb hem daar aan het hoofdeind ingekrast, zo duidelijk als de neus op je bleke gezicht!’ ‘Waar?’ zei Scorpius loensend naar het hoofdeind. Hij trok zijn toverstok vanuit zijn mantel en mikte hem lui met zijn pols. Een straal van paars licht schoot over het hoofdeind van het bed. Toen het weg was, was James’ naam verdwenen, verborgen onder een lelijke zwarte brandplek. ‘Ik zie hem niet. Misschien ben je een beetje in de war.’ Scorpius draaide om uitkijkend door de kamer. Hij wees zijn toverstok opnieuw, nog een paarse straal verscheen. ‘Zo,’ zei hij zich buigend over zijn koffer. ‘Nu heeft dat bed je naam op zich. Tevreden?’ James keek naar het bed aan de andere kant van de kamer. Gloeiende paarse letters stonden kris kras op het hoofdeinde. In gotische letters stond er ‘JENGEL POTTER KNUL’ ‘Kijk, je kunt niet…,’ begon James, dan stopte hij en boog zich naar de letters. ‘En hoe deed je dat eigenlijk? Dat was een stille spreuk!’ ‘Is dit beter?’ vroeg Scorpius nogmaals zijn toverstok wijzend. “Mobiliarcha.” James’ koffer schoot over de vloer, net aan zijn benen missend. De koffer raakte het bed en sprong open waardoor James spullen er deels uitgeworpen werden. Scorpius grijnsde scheef toen hij zijn boeken uit zijn eigen koffer liet zweven. Ze vonden een net plekje op het raamkozijn. James sputterde, ‘Kijk Malfidus, dit is niet een jouw slaapkamer! Je bent een eerste jaars! Je kunt niet zomaar ergens intrekken!’ ‘Kennelijk is de eerste jaars slaapkamer ongebruikelijk vol dit jaar,’ antwoordde Malfidus zonder naar James te kijken. ‘Mijn mede eerste jaars Griffoendoren vertelden mij dat ik ergens anders mijn onderkomen moest zien te vinden. Eerlijk gezegd maakt het mij niet uit waar ik verblijf in deze ridderlijke toren, maar als mij aanwezigheid je irriteert, dan denk ik dat ik hier blijf. Als het je niet aanstaat, praat dan met het Schoolhoofd. Hij is een vriend van jou, is het niet?’ ‘Ze jagen je alleen op de kast sufferd,’ riep James hopeloos. ‘Is het al tijd voor het meezingen?’ vroeg Scorpius uiteindelijk kijkend naar James en zijn toverstok wegstoppend. ‘Of kwam je alleen boven om te kijken hoe tovenaars uitpakken?’
76
James draaide zich op zijn hakken om en stampte de trappen af. ‘Als wat jullie in gedachten hebben iets te maken heeft met Malfidus,’ zei hij neerploffend in een stoel bij de tafel, ‘is het waarschijnlijk te aardig.’ ‘Zo mag ik het horen,’ reageerde Gerard zonder op te kijken van het perkament. James gluurde ernaar. Hij kon zien dat Gerard en Sabrina iets aan het tekenen waren, maar het was bedek met pijlen, geometrische krabbels en gekraste opmerkingen. ‘We moeten de ouwe professor Kanteel hiervoor bedanken,’ grinnikte Noah. ‘Wie zegt dat Technomanie geen praktisch nut heeft? Kom op, het is tijd.’
‘Als we je vaders mantel nog hadden dan hoefden geen uitkijk te hebben,’legde Gerard uit. ‘Maar omdat we die niet hebben is dat jouw taak.’ Sabrina stond letterlijk te trillen van opwinding. De veer in haar dikke haar wiebelde. ‘Ik ga naar de overloop,’ meldde ze zachtjes. ‘Kom zo snel als je kunt. Jij moet het voorwerk doen.’ Gerard knikte. Noah, Roos, Petra en Sabrina schoten de trap af aan het einde van de gang. James zuchtte. ‘Best, ik ben de uitkijk. Wat moet ik doen als er iemand komt?’ ‘OK, dit is jouw verhaal: je was op weg naar de WC en dat je de weg kwijtraakte,’ antwoordde Gerard. ’Doe alsof je aan de dunne bent of zoiets. Kreun een boel, lekker hard. We horen je dan en weten dat er iemand aankomt.’ James was verafschuwd. ‘Dat rammelt aan alle kanten! Ten eerste, ik ben een tweede jaars! Hoe kan het dat ik de weg niet weet naar de WC?’ ‘Gebruik je verbeelding,’ zei Gerard vlak. ‘Misschien moest je zo nodig dat je het allemaal niet meer zo goed weet of zoiets. Let erop dat je echt hard kreunt, dat we je kunnen horen.’ James opende zijn mond om te protesteren, maar Gerard draafde de trap al af zo zachtjes als hij kon. Zich kwijtend van zijn taak leunde James tegen de muur en keek. Hij wist nog altijd niet wat de Gremlins van plan waren, maar hij wist wel dat het iets te maken had met het Hercules raam. Dat was wat Roos bedoeld had toen ze zei dat ze het niet hadden kunnen doen zonder hem. Hij had dat raam vorig jaar gebroken toen hij er een Dreuzel indringer doorheen had geknald tijdens zijn middernachtelijke achtervolging. Vilder was woedend geweest omdat het onmogelijk was om het raam te vervangen, en hij had gelijk gehad. Gelukkig, door een hoop magie, was het niet nodig geweest om exact duplicaat te maken. De school had eenvoudig een special soort glas-in-lood raam verkregen met magisch te bedrukken glas. Petra had uitgelegd dat het glas betoverd kon worden zo dat het iedere willekeurige afbeelding kon vertonen. Vilder, die nogal traditioneel was, had er op toegezien dat het raam weer precies de voorstelling kreeg van het oude Hercules raam tot op de scheur in Hercules’ rechter pink. James besloot om een blik op te vangen van wat de Gremlins aan het doen waren met het raam. Voorzichtig richtte hij zich op en sloop naar de rand van het trappenhuis. Hij hoorde Sabrina en Gerard geanimeerd fluisteren, maar hij kon niets 77
zien. James draaide zich om terug te gaan naar zijn verstopplaats en liep vol tegen Merlijn’s baard. ‘Bah!’ spuwde James die terug verend. ‘Wat bent u aan het doen, zo iemand te besluipen?’ Merlijn’s gezicht was zo onbewegelijk als altijd. ‘Ik ga er van uit dat u op wacht staat Mn. Potter?’ James liep leeg. ‘Dat was ik tot ik een gezicht vol baard kreeg. Wat is dat voor spul dat u erin doet? Ruikt als iets waar mijn moeder de pannen mee schoonmaakt.’ ‘Vrees niet Mn. Potter. Ik verzeker iedereen die het vraagt dat u zonder twijfel last had van darm problemen. Ik kwam om een kleine gunst van u te vragen. U hoeft het niet te doen, maar als u het doet, zal ik het in aanmerking nemen als compensatie voor de punten die werden afgetrokken van uw afdeling.’ James wreef over zijn gezicht in een poging om Merlijn’s baard olie eraf te krijgen. ‘Ja, natuurlijk, wat is het probleem?’ ‘Ik moet Mn. Deeter en een derde persoon van uw keuze ervan overtuigen om te helpen om enige voorwerpen terug te halen voor mijn kantoor. Deze zijn onmisbaar voor mijn werk, maar ik heb assistentie nodig om ze te bemachtigen. Je zou kunnen zeggen dat ze al een hele poos opgeslagen zijn.’ ‘Een jaartje of duizend of zo?’ reageerde James gepikeerd. ‘Ik wist niet dat ze postbussen hadden voor zo’n lange tijd. Hoe weet u dat de voorwerpen nog daar zijn?’ ‘Dat is mijn zorg Mn. Potter, niet het uwe. Kan ik aannemen dat u wilt helpen?’ ‘Waarvoor heeft u mij daarvoor nodig,’ mopperde James. ‘Waarom vraagt u niet een van de leerkrachten om u te helpen?’ ‘Omdat ik een voorzichtig man ben,’ antwoordde Merlijn met een flauwe glimlach. ‘Mijn voorkeur is om mijn eigendommen zeg maar, privé, te houden, omdat er zijn die mogelijk de oorsprong van mijn werktuigen ter discussie stellen. Daarom heb ik u en Mn. Deeter uitgekozen. Jullie hebben al bewezen, misschien niet het meest gunstige, dat jullie weten hoe een geheim te bewaren.’ ‘Dus ik krijg voor Griffoendor tien punten terug als we helpen om uw spullen terug te krijgen. Ik wed dat dit alleen gedaan wordt als we het aan niemand vertellen, klopt?’ zei James omhoog kijkend naar de man. Merlijn knikte. ‘Derhalve dient u de derde helper zorgvuldig te kiezen. We vertrekken morgenmiddag. Tref me bij de ingang naar de oude rotonde en bereid u voor om te lopen.’ Merlijn draaide zich om te vertrekken, zijn grote mantel zwaaide om hem heen. ‘Euh, Directeur?’ riep James zijn stem zacht houdend om de Gremlins op de overloop onder hem niet te alarmeren. Merlijn stopte en draaide zich half naar James met een wenkbrauw opgetrokken. James vroeg, ‘Iets gezien van de Borelij?’ Merlijn schudde het hoofd. ‘Maar maak u geen zorgen Mn. Potter. Ik heb alle redenen om aan te nemen dat de uwe de laatste is. Het zal zich wel weer eens vertonen. Misschien bent u de volgende keer beter in staan om er mee om te gaan.’ Even later was de grote man verdwenen, versmolten in de schaduwen van de gang, zijn voetstappen volkomen geruisloos. Er was ontegenzeggelijk iets griezeligs aan de oeroude tovenaar. Hij leek de geur van de wildernis en nachtelijke lucht bij
78
zich te dragen, zelfs binnen de schoolmuren. Overduidelijk had Merlijn geheime manieren om te weten wat er in de gangen aan de hand was. Per slot had hij precies geweten hoe James te vinden en wat hij in zijn schild voerde. Het kwam bij James op dat het waarschijnlijk een uitdaging zou zijn om langs Merlijn te sluipen zelfs met de Onzichtbaarheidsmantel om. Kort daarop slopen de Gremlins de trap weer op. Roos was de laatste, ze had haar hand op haar mond om een gegiechel te onderdrukken. Op weg naar de Griffoendor leerlingenkamer vroeg Petra, ‘Nog iemand gezien James?’ James keek nadenkend naar haar. Even later schudde hij zijn hoofd. ‘Niemand in het bijzonder.’ Dit kwam het dichts bij de waarheid bedacht hij. De volgende ochtend, terwijl James de trappen afliep voor het ontbijt, werd hij tegengehouden door een rumoerige menigte verzameld op de overloop. Vilder stond in het midden ervan, starend naar het Hercules raam. Zijn wangen waren vurig rood en zijn wenkbrauwen werkten onophoudelijk. James kon het raam duidelijk zien van waar hij stond halverwege de trap. De beeltenis van Hercules was verdwenen. Op zijn plek was een redelijk goede afbeelding van Zalazar Zwadderich. Vreemd genoeg leek hij te giechelen en te huppelen over een breed pad. Hij was arm in arm met een jongen met verward donker haar. Albus. Een spandoek zweefde boven hun hoofden met de woorden ‘EEN VERBOND GEMAAKT IN DE HEMEL?’ Erger, achter hen lag, neergeslagen op het pad, een bleke jongen met scherpe trekken en hel blond haar. De karikatuur van Scorpius had een tekstballon vanuit zijn mond. Er stond op ‘VOORWAARLIJK ZALAZAR! AANSCHOUW MIJN GEBROKEN HART!’ ‘Het is een zin uit een klassiek tovenaar liefdesgedicht,’ zei Gerard omfloerst toen hij naast James ging staan. ‘Hooguit een op de tien mensen snappen het, maar het spreekt me op een of andere manier aan.’ ‘Je bent niet goed Gerard,’ zei Sabrina toegenegen.
De zon scheen over een ongebruikelijke warme namiddag toen James Ralph ontmoette bij de hoge boog van de oude rotonde. Stromen van gouden licht maakte strepen over de marmeren vloer en doorgang, en over de overblijfselen van de standbeelden van de stichters. Niets meer dan hun voeten en delen dan hun benen waren overgebleven na al de jaren. De gebroken delen waren versleten door eeuwen van beroering door nieuwsgierige handen. ‘Ze komt eraan,’ zei James terwijl hij zijn draf stopte naast zijn vriend. ‘Ze heeft er een eeuwigheid voor nodig om klaar te zijn. Wat is het met meisjes en op tijd komen?’ Ralph schouderschokte. ‘Fien Hoogstra zegt dat meisjes langer nodig hebben omdat ze dit echt nodig hebben. Ze zegt dat jongens alleen hun haren kammen, deodorant opsmeren en dan zeggen dat ze klaar zijn.’ ‘Dus, wat is daar mis mee?’ mopperde James. 79
Roos naderde hen van achteren. Ze zag er ontspannen uit en, moest James toegeven, beter voorbereid dan hij was. ‘Ik zei je dat ik vlak achter je zat,’ waarschuwde ze. ‘Wat zit er in de mand?’ vroeg Ralph, knikkend naar de kleine mand over haar schouder. ‘Eens zien,’ zei Roos de mand met haar heup duwend. ‘Mijn toverstok, een aantal biscuitjes, een Insecten- afweer spreuk, een mes, een omniscoop, een extra paar sokken, en een aantal zonnebrillen.’ Ze keek heen en weer naar James en Ralph. ‘Wat? Je zei dat we voorbereid moesten zijn voor om te lopen!’ James schudde zijn hoofd. ‘Hoe kun je zo zijn als je Mam en Pap op hetzelfde moment?’ ‘Gewoon geluk denk ik,’ snoof Roos. ‘We moesten voorbereid zijn om te lopen?’ vroeg Ralph met gefronste wenkbrauwen. ‘Is dat net zoiets als wandelen?’ James begon te lopen over de rotonde. ‘Kom op, Merlijn zei dat hij ons zou ontmoeten bij de ingang, en als hij aanwijzingen geeft, meent hij ze.’ ‘Ik heb niet eens wandelschoenen,’ betreurde Ralph die volgde. Gedrieën stapten ze in de warmte van de namiddag. Eens, eeuwengeleden, was de rotonde de toegang de tot hoofdingang van Zweinstein geweest. Nu werd hij vrijwel niet meer gebruikt. De hoge poortdeuren waren bijna altijd open gelaten, uitziend over een groot veld van onkruid en heide, eindigend aan de rand van het bos. ‘Die zijn eng,’ zei Roos, terugkijkend naar de schaduwrijke rotonde en de overblijfselen van de standbeelden. ‘Ze moeten reusachtig zijn geweest voordat ze braken. Wat zou ermee gebeurt zijn?’ ‘De standbeelden van de oprichters?’ herhaalde James ‘Ze werden vernietigd. Lang geleden. In een strijd of zoiets.’ ‘Je hebt geen idee is het?’ daagde Roos hem uit met haar wenkbrauwen opgetrokken. Dat had James niet, maar hij wilde het niet toegeven. Hij deed alsof hij uitkeek naar Merlijn. Ralph fronste diep. ‘Ik vraag me af wat er met de brokstukken gebeurt is. Denk je dat ze nog altijd hier zijn opgeslagen in een kelder of zoiets?’ ‘Zou me niets verbazen,’ beaamde Roos. ‘Er is genoeg ruimte hier om alles te bewaren. Er wordt verteld dat de oprichters zelf hier ergens begraven zijn, hoewel niemand weet waar. Allen behalve Zalazar Zwadderich.’ Ralph knipperde naar haar. ‘Waarom is hij niet hier begraven?’ ‘Ik dacht dat je zei dat je Zweinstein: Een Geschiedenis had gelezen?’ Ralph draaide zich naar James. ‘Is ze altijd zo? Zo ja, help me dan herinneren om haar nooit meer iets te vragen.’ ‘Hij is hier niet begraven,’ antwoordde James, ‘omdat hij een groot meningsverschil had met de ander oprichters en uit de school getrapt werd.’ Ralph grimaste. ‘Ik wil waarschijnlijk niet weten waar dat over ging, niet?’ ‘Ik weet zeker dat je het wel kunt raden,’antwoordde James. ‘Maar goed dat tijden zijn veranderd, hè?’
80
‘Tijden veranderen nooit,’ zei een zware stem. James keek op en zag Merlijn de treden opkomen van het veld lager. ‘Maar mensen veranderen. Gegroet mijn vrienden. Klaar om op weg te gaan?’ ‘Als dat betekend, zijn we klaar om te wandelen,’ zei Ralph aarzelend, ‘ben ik niet of ik voorbereid ben om dat te beantwoorden.’ Merlijn draaide op de trap en begon af te dalen naar het weelderige onkruid op de bodem. James keek naar Roos en Ralph, haalde zijn schouders op en rende de treden af. ‘Nou, hoe komen we er Directeur?’ riep Roos. ‘Viavia? Bezem? Bij-verschijnselen?’ ‘Ik dacht dat Mn. Potter jullie had ingelicht,’ antwoordde Merlijn zonder om te kijken. ‘We gaan lopen.’ ‘Het hele eind?’ zei Ralph, struikelend over een bosje heide. Merlijn scheen het naar zijn zin te hebben. ‘Het gaat makkelijker als we verder zijn Mn. Deeter. In mijn tijd – en ik geef toe dat die tijd een hele poos geleden was – liepen de mensen vrijwel overal heen. Het is goed voor tovenaren en heksen om zich in de natuur te begeven. Het herinnerd ons aan wie we zijn.’ ‘Ik weet wie ik ben,’ gromde Ralph. ‘Ik ben een gast met makkelijke schoenen en een voorkeur voor eten wat voorverpakt is.’ Ze bereikten de rand van het bos en Merlijn liep er in zonder zijn snelheid te minderen. Er was geen pad, maar Merlijn leek te weten waar zijn voeten neer te zetten. Hij maakte nauwelijks een voetafdruk of verboog een sprietje gras. James stopte even aan de rand van het bos. Merlijn vertraagde niet, en James wist dat als hij niet bijbleef hij snel de grote tovenaar zou verliezen in de dichtheid van de bomen. Hij ploegde achter hem aan, zo goed en kwaad als het ging, Merlijn’s grote schreden bij houdend. ‘Wacht heel even,’ riep Roos die stukjes groen van haar spijkerbroek plukte tijdens het lopen. ‘We kunnen niet allemaal spreken met de eenheid van de natuur en dergelijke.’ Terwijl ze verder kwamen echter, bemerkte James iets vreemds. Op een bepaalde manier leek hij in contact te komen met het bos rondom hem. Het was alsof het bos zich verweefde met Merlijn tijdens zijn gang, zich openend voor hem, en sloot zich weer als hij er voorbij was. Als James, Ralph en Roos dichtbij genoeg bleven, konden ze doorlopen in het kielzog van de opening. Wilde rozen bogen opzij voor hen, loten voelden zacht aan, kiezelstenen droogden en zelf het gras en bosjes legden zich vlak, om de doorgang voor hen gemakkelijk te maken. Geen takken hinderden hen ondanks het feit dat het bos extreem dicht was. Zelf het rood wordende zonlicht leek door te dringen voorbij de dichte boomtoppen, een zacht licht voor hen uitspreidend. ‘Hé James,’ zei Ralph zachtjes, ‘hoever denk je dat we al gegaan zijn?’ ‘We zijn pas een half uurtje onderweg,’ antwoordde James, opkijkend naar de zon. ‘We kunnen niet verder zijn dan Zweinsveld, afhankelijk van de richting die we uitgaan. Het is moeilijk te zeggen niet?’ Ralph knikte. ‘Jep, is ‘t. Ik zou zweren dat we zowel pas een paar minuten lopen en tegelijkertijd ongeveer al een week.’ ‘Je geest neemt een loopje met je,’ zei Roos. ‘Dat gebeurd op lange reizen. De eentonigheid krijgt vat op je. We zijn waarschijnlijk nauwelijks uit zicht van het kasteel. Als de bomen maar wat verder uit elkaar stonden.’
81
Terwijl Roos praatte, stapte Merlijn in een golf van oranje licht. James knipperde toen hij volgde, hijgde toen, hervond zichzelf en sloeg zijn armen uit om Ralph en Roos tegen te houden. Ze stootte tegen hem aan. ‘Hé,’ reageerde Roos die haar mand liet vallen, ‘waarom stoppen -- ’ Haar stem zakte weg toen ze opkeek. Een verblindende prachtige zonsondergang vulde het uitzicht voor hen, glanzend van oranje en roze en diep lavendel, maar dat was slechts de helft. Drie meter voor James’ voeten, zakte de stenen grond weg, wierp zich duizelingwekkend op een rotsachtig strand dat werd belaagd door de branding. Mist steeg op door de wind, hun gezichten bespattend en hun oogleden verdrinkend. ‘Is dat de oceaan?’ vroeg Roos ademloos. ’Dat is onmogelijk!’ Een stem riep van ver. James rukte zijn ogen van het schouwspel onder hem en zag Merlijn op enige afstand. Hij stond op een smal pad dat liep langs de steile rotsen van de klif. Hij wenkte hen om hem te volgen. Na een paar verbaasde ogenblikken deden ze dat. Het gebrul van de oceaan en de slaande wind vulde hun oren terwijl ze naar de klif liepen om bij Merlijn te komen. Met nog enige afstand van hem glipte Roos naast James. Met zachte stem vroeg ze, ‘James, waarom vroeg je mij om mee te gaan met dit uitstapje?’ ‘Da’s makkelijk,’ antwoordde James, zo snel als hij kon lopend over het ongelijke pad langs de klip. ‘Ik moest iemand uitzoeken die een geheim kon bewaren. Daarbij, ik weet dat je je twijfels hebt over Merlijn. Ik wilde dat je hem van dichtbij kon meemaken.’ ‘Ik moet je zeggen dat ik tot op heden me niet veel beter voel over hem,’ bekende Roos. ‘Op een of andere manier, liet hij ons net honderden kilometers lopen in een half uur. Maar toch, ik vraag me af James: waarom vroeg je Albus niet mee?’ James keek over zijn schouder naar Roos. ‘Ik weet het niet. Jij was de eerste persoon aan wie ik dacht.’ ‘Ik vind het alleen vreemd, dat is alles.’ Ralph haalde hen in. ‘Waarom vroeg je mij mee?’ vroeg hij een beetje hijgend. ‘Merlijn vroeg speciaal naar jou Ralph. Hij zei dat hij wist dat jij en ik goed een geheim konden bewaren.’ Roos fronste.’Ik wil wel weten van wie hij geheimen wil houden.’ ‘Shh,’ siste James toen ze Merlijn naderden. Hij had halt gehouden op een hoge steile uitspringende rots. Toen de drie naar hem toe klommen, realiseerden ze zich dat ze aan het eind waren van een smalle landtong. Pas toen ze zich bij Merlijn voegden op de top zagen ze dat de landtong zich voor hen uitstrekte, waardoor er een natuurlijke brug ontstond over de branding ver onder hen. De landtong was niet breder dan een pad, met loodrechte wanden aan beide kanten. Aan het eind ervan maakte de stenen brug een verbinding met een enorme steile grafheuvel, met bijna dezelfde vorm als een toren van Zweinstein. De bovenkant leek vlak en was overwoekerd met wuivend gras. ‘We gaan daar niet naar toe,’ bemerkte Ralph vlak. ‘Ik bedoel, we gaan niet, juist? Dat zou volslagen idioot zijn.’
82
Net toen hij uitgesproken was, stapte Merlijn op het smalle stenen pad. ‘Blijf dicht bij me mijn vrienden. Het is minder gevaarlijk dan het eruit ziet, maar het is niet zonder gevaar. Ik zal je vangen mocht je vallen, maar laten we het maar niet zo ver laten komen.’ Gelukkig had James geen last van hoogtevrees. Met zijn ogen gericht op de lange man die gemakkelijk stapte over het nauwe pad, stapte James naar voren om te volgen. ‘Oh donders,’ mompelde Ralph van achter hem, zijn stem verstierf bijna in de slaande, zoutachtige wind. Het was eigenlijk nogal opwindend, op een geinige, angstaanjagende manier. De wind kwam van alle kanten, spelend met James’ mouwen en broekspijpen. Hij wist dat hij niet naar beneden moest kijken, maar kom niet voorkomen dat zijn ogen afgleden naar het pad, kijkend naar de stevigheid van de ondergrond. Zo nu en dan zag James delen metselwerk, en grote stenen ingelegd in het pad, alsof het in een ver verleden geëffend was, waarschijnlijk verschillende malen. Droog onkruid groeide hier en daar tussen de keien, sissent in de eindeloze, draaiende wind. Aan beide kanten sloeg de branding onbarmhartig tegen de rotsen ver onder hen. ‘Dit is krankzinnig,’ riep Ralph met een hoge twijfelende stem. ‘Wat moeten we doen als we hier vanaf vallen? Hulp roepen, “Oh Directeur, ik stort er aan de rechter kant af, een beetje hulp als u even tijd heeft”?’ James dacht aan hoe Merlijn hem gevonden had in de gang de afgelopen nacht, en hoe hij exact geweten had waar hem te vinden. ’Ik denk dat hij zo zijn manieren heeft om te weten wat er aan de hand is. Maak je geen zorgen Ralph.’ Roos, direct achter hem zei, ‘Da’s waanzinnig geruststellend.’ Eindelijk begon het pad te verbreden. De klippen werden aan het zicht onttrokken toen ze door een soort poort liepen gemaakt van een stapel versleten keien en los gesteente. James gunde het zich om om zich heen te kijken toen hij in de ruimte stapte van de reusachtige grafheuvel. Het was inderdaad bedekt met lang gras en bosjes, maar het was niet geheel vlak. In plaats daarvan was het ietwat trechtervormig, afdalend naar een verborgen verlaging in het midden. Merlijn stond op een nauw pad dat naar beneden leidde. ‘Verkwikkend,’ riep hij hartgrondig. Hij keek grimmig vrolijk, zijn mantel klapte vrij rond zijn benen en zijn baard wapperde in de wind. ‘Eigenlijk,’ antwoordde James, ‘ja, dat was het!’ Roos en Ralph haalden hen in en verzamelden zich rond de tovenaar. ‘Zijn we er al?’ vroeg Ralph, zijn haar met zijn vingers uit zijn ogen harkend. Merlijn keek naar het midden van het plateau, wat net buiten hun gezichtsveld lag. ‘Dat zijn we. Kijk uit waar je loopt vanaf hier. Hier wordt het een beetje link.’ ‘Oh, goed,’ mompelde Ralph hulpeloos. ‘Kom op Ralph,’ zei Roos die haar haren met een lint bijeen bond. ‘Dit is het beste avontuur wat je ooit aan iemand zult kunnen vertellen.’ ‘Ik weet niet waarom iedereen denk dat ik van avontuur houd. Ik lees niet eens avonturen verhalen.’ ‘Blijf bij me,’ zei Merlijn toen ze het pad begonnen af te dalen. Terwijl de vier hun weg voortzette naar het trechtervormige plateau, begon het droge gras minder te worden. James stopte even toen de ware aard van de
83
grafheuvel duidelijk werd. Het midden werd steiler en steiler, eindigend in een diepe natuurlijke groeve met een doorsnede van zo’n dertig meter. Het pad was veranderd in grote stenen treden, en vernauwde tot een trap, uitgehouwen rond het midden van de groeve. De trappen waren duidelijk oeroud, afgesleten en glibberig van mos. Het midden van de groeve was gevuld met zeewater, rollend door en slaand over honderden spleten van uitgesleten stenen. Het gebrul van de golven was bijna oorverdovend. Tenslotte, net boven de branding, kwam de trap aan bij een hoge grot. Merlijn leidde de drie in de duisternis. Hij stopte en tikte met zijn staf op de rotsige grond, waardoor deze oplichtte. Paarsachtig licht vulde de ruimte zodat scherpe schaduwen ontstonden in iedere gleuf en scheur. ‘Leuke verstop plek,’ zei James bewonderend fluitend. ‘Dat is het zeker,’ beaamde Roos, ‘gelet op het feit dat het de helft van de dag onder water staat. Het is nu eb.’ ‘Heeft u hier uw spullen verborgen?’ vroeg Ralph, wijzend naar een groot deurvormig gat aan het eind van de grotwand. ‘Er staat iets geschreven op de deur, maar ik kan het niet lezen.’ Roos tuurde ernaar terwijl ze naar voren liep. ‘Het is Welsh, is het niet?’ ‘Het is een oudere soort van wat je Welsh kan noemen denk ik,’ zei Merlijn die de deur benaderde. Vrij vertaald staat er, ‘Dit is de bewaarplaats van Merlinus Ambrosius; treed niet binnen op straffe van pijnlijke dood.’ Ralph loenste naar de nauwelijks leesbare letters. ‘Tot zover geheime raadsels en magische toegangscodes.’ ‘Ik geloof niet in spelen met de levens van schatzoekers,’ antwoordde Merlijn. ‘Het noemen van mijn naam was voldoende om de meesten af te schrikken die tot hier kwamen. Zij die verder wilden verdienden een eerlijke waarschuwing.’ ‘Is er geen sleutel of iets dergelijks?’ vroeg Roos. ‘Nee, juffrouw Wemel. De truc is om niet binnen te gaan. In feite, precies het tegenover gestelde. Dat is waarom u en Mn. Deeter hier zullen moeten wachten.’ Ralph leefde op. ‘Dat is het beste nieuws dat ik gehoord heb sinds we begonnen aan deze tocht. Maar waarom?’ ‘Jouw toverstok is een onderdeel van mijn staf,’ glimlachte Merlijn grimmig. ‘Dus, het is het enige andere magische Instrument op aarde wat de doorgang kan omdraaien.’ Ralph knikte en wuifde met een hand. ‘Ik vind het best. Zeg me alleen wat te doen als het daar tijd voor is. Prettige grot-onderzoekingen.’ Roos vroeg, ‘En wat moet ik?’ Merlijn haalde iets te voorschijn uit de diepte van zijn mantel en gaf het aan haar. Het was een kleine spiegel gevat in een versiert gouden vatting. ‘Weet je hoe je een Occido Straal moet maken?’ James zag dat Roos moeite had om niet met haar ogen te draaien. ‘Ik weet hoe ik de Zon moet laten reflecteren in een spiegel, ja.’ Merlijn knikte en keek naar James. ‘Volg mij Mn. Potter, en blijf dicht bij me.’ Daarmee draaide hij zich en stapte in de doorgang. Zijn staf verlichtte het interieur van de kamer met zijn paarse glans. James keek naar Ralph en Roos, schouderschokte, en volgde Merlijn in het hol.
84
Onmiddellijk knerpten hun voetstappen onaangenaam. ‘Jak!’ riep hij. ‘Botten!’ De grond was dik bedekt met kleine skeletten, de overblijfselen van vogels, vissen en knaagdieren, lagen centimetres dik opgestapeld. Merlijn negeerde ze. ‘Een ongelukkige prijs,’ zei hij dieper het hol inlopend. ‘De een-richting-steen is onverbiddelijk. Mijn rune-waarschuwingen zijn minder effectief dan een paar eeuwen geleden.’ ‘U maakte waarschuwingen voor de vogels en de ratten?’vroeg James. Merlijn keek om naar hem. ‘Maar natuurlijk Mn. Potter. De beestjes komen niet binnen om te stelen, maar slechts voor bescherming en voedsel. Ik plaatste een Spreuk van Vrees in de stenen van deze plek. Het vertelde hun kleine hersens dat er niets goeds te vinden was hier, en om weg te blijven. Ik overschatte de duurzaamheid van deze spreuken echter. Ik ben niet gelukkig om verantwoordelijk te zijn voor de dood van deze beestjes. Ik zal de aarde terug betalen voor hun opoffering.’ ‘Wat bedoelt u met een “een-richting-steen” ?’ vroeg James, maar toen hij zich omdraaide naar de ingang, zag hij het zelf. De ingang was weg, vervangen door ruwe naadloos sluitende rotsen. Zoals het er uitzag, waren James en Merlijn gevangen in een verzegelde grot. Hij rilde en wreef zijn armen, rondkijkend in de duistere, onherbergzame ruimte. Zijn oog viel op iets. ‘Euh,’ zei hij zijn stem rustig houdend, ‘dat zijn niet de botten van een vogel of rat, is het?’ Merlijn volgde James’ blik en zag een menselijk skelet leunend tegen een donkere alkoof. Het skelet droeg en overblijfselen van een stevig harnas. Een roestig zwaard lag bij de hand ervan. ‘Ik zou maar niet te dichtbij komen Mn, Potter,’ waarschuwde Merlijn zachtjes toen James gefascineerd een stap naar het skelet nam. ‘Wow,’ hijgde James, ‘er zitten nog ringen om de vingers. En haar op de schedel. Get, dat is een overblijfsel van een snor! Wie denkt u – ’ Het skelet boog opeens naar voren, stak zijn armen omhoog en zwaaide met de overblijfselen van het vergane zwaard. James sprong naar achter en botste tegen Merlijn. ‘Avaunt!’ gilde het skelet, zwaaiend met zijn armen en schuddend met zijn hoofd. ‘Toont uzelf voor ik u doorboor voor de sport!’ ‘Het is goed James,’ zei Merlijn zuur, James op de been helpend van bij zijn voeten. ‘Blijf maar uit zijn buurt.’ Dan sprak hij tot het skelet. ‘Je kunt ons niet zien omdat je geen ogen hebt Farrigan.’ ‘Merlinus!’ riep het skelet. ‘Waar ben ge, gij duivelszoon? Hoe durft ge mij vast te houden?’ ‘Hoe durf jij mijn grens te verbreken om mijn bewaarplaats te stelen oude vriend?’ ‘Vriend, pah!’ spuwde het skelet. Zijn kaakbeen piepte als hij sprak. ‘Gij waart verdwenen van de wereld. Dood! Wat had ge er nog aan?’ ‘Je hoopte dat ik dood was, maar je wist wel beter. Mijn bewaarplaats is nagelaten aan niemand anders dan mij. Austramaddux heeft je dat duidelijk gemaakt.’ ‘Austramaddux is een bastaard straathond,’ gromde het skelet van Farrigan. ‘Ik nagel zijn hoofd aan mijn muur voor dit bedrog. En wat bedoelt ge met dat ik geen
85
ogen heb? Het is slechts donker. Verlicht uw staf als ge Merlinus zijd, vervloekt zijd ge.’ Merlijn keek naar James met een kille blik. ‘Hij zal verlost worden van zijn verbinding met deze wereld als we weggaan. Het is een deel van de vloek dat ieder die het waagt deze ruimte te verstoren hier moet verblijven tot mijn terugkeer. Nu die tijd aangebroken is, beëindigd de vloek. Kun je het verdragen om bij hem te wachten? Hij is ongevaarlijk zolang je maar op afstand blijft.’ James keek naar het skelet. Het hing tegen de muur, en deed pogingen om zijn botten bij elkaar te krijgen en ze weer te laten werken. Het mompelde piepend tegen zichzelf. James slikte. ‘Ja, ik denk het. Hoe lang blijft u weg?’ ‘Slechts minuten,’ antwoordde Merlijn, en met stemverheffing. ‘Juffrouw Wemel. Kunt u me horen?’ Roos stem kwam helder door de onzichtbare opening. ‘Ik ben hier. Ik kijk recht naar u door de deur. Wat gebeurt daar?’ ‘Niets van belang. Kunt u de Occido Straal nu richten? Het tanende zonlicht komt nu door een grote scheur aan de linkerkant van de grot opening.’ James hoorde hoe Roos wegliep. Even later schoot een smalle straal zonlicht door de stoffige lucht van het hol, dwars door de een- richting-steen van de doorgang. ‘Heel goed jufrouw Wemel,’ zei Merlijn. ‘Een beetje hoger alstublieft.’ De straal zonlicht priemde door de diepte van de grot. Het hobbelde en zocht bij de instructies die Merlijn aan Roos gaf, zorgvuldig de straal richtend. Uiteindelijk verlichtte het een glanzend gepolijst symbool, vastgezet in een verre muur. Het glansde helder, en plotseling, verbazingwekkend, viel een lang gouden koord uit de zonnestraal. ‘Dank u juffrouw Wemel,’ riep Merlijn, die zich uitrekte om het uiteinde van het koord te pakken. ‘U heeft het uitzonderlijk goed gedaan. Wat u of Mn. Deeter van nu af aan ook willen gaan doen, onder geen beding mag u de grot binnengaan, ongeacht wat u hoort.’ James kreeg een rilling toen Merlijn zich naar hem wende. ‘Uw taak is erg eenvoudig Mn Potter, maar beslist essentieel. U moet het eind van dit koord vasthouden.’ James nam het koord in zijn handen toen Merlijn hem overhandigde, Het was dun, fijn geweven van gouden draden. ‘Alles wat ik moet doen is dit vasthouden?’ Merlijn knikte, oogcontact houdend met James. ‘Maar weet dit James Potter, zolang als u dit koord vasthoudt houd u mijn leven in uw handen. U mag het voor geen enkele reden loslaten totdat ik terug kom. Begrijpt u dit?’ James fronste verward. Hij knikte. Zonder een woord draaide Merlijn zich en liep naar de donkerdere uitsparingen van de grot, zijn staf voor zich houdend. De grot was kennelijk veel dieper dan James in eerste instantie gedacht had. Terwijl de tovenaar langzaam weg stapte, verlichtte zijn staf een veel grotere grot die aansloot aan degene waar James in stond. De grond was erg donker, bijna zwart. Vreemd genoeg liep Merlijn op het gouden koord, de ene voet voorzichtig voor de ander plaatsend. Het koord strekte uit in de diepte van de grot verdwijnend in het duister. Voor het eerst zag James dat de vloer van de grotere grot niet gewoon donker was,
86
zoals hij had aangenomen. Hij was er niet. Merlijn liep alleen over het koord, uitgerekt over een kennelijk bodemloze diepte. Er klonk een droog soort puffen en James keek naar het skelet. Het leek te lachen. ‘Op weg naar zijn schatten is ie?’ zei het. ‘Liet jou hier achter medunkt. Plezier me met je naam oh demon.’ ‘Ik ben geen demon,’ zei James. ‘Mijn naam is James.’ ‘Ah, een waarachtige naam is het. Zeg mij meester James, als gij geen dienende demon bent, waarom houdt ge het eind van het duivels’ koord dan vast?’ James schudde zijn hoofd. Hij wist dat hij beter niet kon praten met de ellendige Farrigan. Het pufte meewarrige, en liet zijn zwaard vallen. Het roestige lemmet brak af bij het handvat en het skelet zuchtte zwaar, rammelend met zijn ribben. ‘Ik heb vrede met mijn bestaan nu,’ zei Farrigan. ‘Austramaddux had gelijk over de val. Ik ben hier al een eeuw, is het niet? Ik ben al lang dood, verbonden aan des’ aard alleen door de vloek van die afschuwelijke. En waarvoor? Ik kwam niet om te stelen, maar om te vernietigen. Kunt gij dat begrijpen oh James, die het koord vast houdt van deze man? Ik kwam om dit voor eens en altijd te eindigen. Maar ik heb gefaald, en nu is het begonnen. Het is maar goed dat ik dood ben uiteindelijk, en hier niets van zie, ja?’ Het skelet giechelde vreemd. James’ nieuwsgierigheid nam de overhand. ‘Wat is het? Wat is begonnen?’ ‘Zeg niet dat ge zo’n dwaas bent dat ge blind zijd voor Merlinus’ koppensnellen,’ zei het skelet, zijn hoofd draaiend naar het geluid van James’ stem. ‘Gij die op dit moment hem helpt met zijn doel. Zeg me niet dat ge niet gehoord hebt van de Vloek, mijn jonge vriend.’ ‘Ik weet niet waar u het over heeft,’ antwoordde James. ‘Merlijn is niet wat u denkt dat hij is. Ik weet niet hoe hij was in uw tijd, maar hij is veranderd. Hij is goed.’ Het skelet boog zich naar voren, krakend en zijn handen slaand op zijn bottige benen. Vingers braken af, en verdwenen tussen de dierlijke botten. ‘Als ge dat gelooft, dan verdient jullie wereld dat wat hen toebedeeld wordt.’ ‘Wat is het?’ vroeg James die zich op hetzelfde moment angstig en geïrriteerd voelde. Het skelet van Farrigan stopte met giechelen. Hij verdraaide zijn nek naar James, zijn holle ogen priemden. ‘Hoe kunt ge niet weten dat de Poort is geopend? Merlinus heeft het gordijn verscheurd. Zijn terugkeer naar de wereld van mensen is een wanklank die de werelden verbind. Dingen zijn erdoor gekomen die op dit moment vrij bewegen onder de mensen.’ ‘De Borelij’s,’ zei James bedachtzaam in zichzelf. Het skelet knikte. ‘Maar dat is niet alles. Het komt eraan. De Poortwachter. De Wachter der Werelden! Merlinus is zijn Ambassadeur. Dwaas! Nu houdt ge het koord in uw handen! Laat het los! Mogelijk is de Poort nog gesloten! Laat het koord los en verlos de wereld van de Vloek, want die is bijna voltooit! Geloof niet in leugens! Laat los en stuur hem naar zijn verdiende noodlot!’ ‘Nee,’ zei James die het koord steviger beetpakte als of hij bang was dat zijn vingers hem zouden verraden. Hij keek uit over de lengte van het koord, maar kon Merlinus niet meer zien. Hij voelde ook geen druk op het koord. Hij wist dat hij zich niets moest aantrekken van het verwarde skelet. Overduidelijk was Farrigan een oude vijand van Merlinus. Waarschijnlijk had hij ingebroken in de grot om de
87
bewaarplaats te stelen, zoals Merlijn benoemde, en was gevangen door de eenrichting-steen. Het skelet loog. Er was geen vloek. Maar toch… Wat als het skelet de waarheid sprak? James was verantwoordelijk geweest voor de terugkeer van Merlijn in de wereld, bedrogen door de vreselijke Madame Delacroix en haar handlangers. Hem, James, was gevraagd of Merlijn het nieuwe Schoolhoofd van Zweinstein zou kunnen worden. Als er iets van waarheid school in wat het skelet zei, zou die volledig James te verwijten zijn. Misschien was het het lot, toen, dat het koord in zijn handen had doen belanden, het koord wat Merlijn weer zou kunnen stoppen, teniet doen wat James onwillend had gedaan. Misschien was nu de enige kans om de zaken weer recht te zetten. ‘Ik bemerk uw worsteling jongeling,’ zei het skelet zachtjes. ‘Ge weet wat uw doel is, is het niet? Doe het. Hoe moeilijk kan het zijn? Het kost helemaal geen inspanning. Laat gewoon los. Uw vrienden wachten buiten op u, klaar om u te bevrijden van deze plek. Ze hoeven niet te weten wat er met de tovenaar gebeurd is. Vertel ze dat hij gevallen is en weg is. Alleen gij zult weten waar ge de wereld voor behoed hebt. Doe het nu. Doe het nu ge dit nog kan.’ James keek weer. Hij kon Merlijn nu zien. Hij kwam terug over de lengte van het koord, een kleine doos in een hand, zijn staf in de andere, het koord lag doodstil terwijl de grote man zijn voeten erop zette. James kon nog altijd niet de kleinste spanning in het koord voelen. Hij kneep het in zijn handen, hard nadenkend. Kon hij het doen? Zou hij? Zou hij ooit zo’n kans weer krijgen? ‘Doe het jongeling!’ fluisterde het skelet van Farrigan, naar voren leunend, hartvochtig. ‘Sluit je ogen, kijk niet, en laat los!’ Het koord was glad van het zweet in James’ handen. Hij deed het bijna. Zijn vingers jeukten. En dan herinnerde hij zich iets wat Merlijn had gezegd het jaar daarvoor, kort nadat hij terug in de wereld was gekomen. ‘Je hebt talent om verder te kijken dan het vlak van de spiegel James Potter,’ had hij gezegd. Dat was een compliment geweest, had James aangenomen, en het betekende dat hij niet makkelijk voor de gek gehouden kon worden. Natuurlijk, Madame Delacroix had hem bedrogen, maar daar was het gebruik van een zorgvuldig behekste Voodoo pop voor nodig geweest. Merlijn had duidelijk gemaakt dat woorden alleen niet genoeg waren om James te bedotten. Met dat in gedachten, wende James zich voor de laatste keer naar het skelet. ‘Hoe weet ik dat u me de waarheid verteld?’ Het skelet leek te sputteren. ‘Ge weet het door het bewijs in uw eigen ziel! Ge voelt de juistheid van mijn aantijgingen! Nu, laat het koord los! Eindig het!’ James kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Weet u, ik denk niet dat ik het doe. Ik weet hoe de dingen waren in uw tijd, maar in mijn wereld doden we geen mensen alleen omdat iemand zegt dat ze problemen veroorzaken.’ ‘Dan verdient jou wereld zijn noodlot,’ antwoordde het skelet, terugkerend naar de muur van de grot. ‘Ik trek mijn handen van jullie af. De Noodlotbrenger is gearriveerd.’ James besloot dat het beter was om niet met het skelet te twisten. Nu hij zijn besluit genomen had, besefte hij dat het geen zin had. Hij keek weer over het koord en zag dat Merlijn bijna terug was. Zijn gezicht stond nog altijd grimmig, maar er was een twinkeling in zijn donkere ogen.
88
‘Onze taak zit erop Mn. Potter,’ zei hij terwijl hij op de stenen vloer van de grot stapte. ‘U mag het koord loslaten. We hebben het niet langer nodig.’ James liet het koord op de grond vallen. Het glipte weg en viel stil in de donkere diepte. Zuchtend keek James naar het skelet, maar dit bewoog niet. ‘Ik verwacht niet ooit nog van hem te horen,’ zei Merlijn zachtjes. Hij heeft gedaan waarvoor hij achterbleef.’ ‘Wat betekent dat?’zei James kijkend naar de tovenaar. ‘Waarom moest ik het koord vasthouden?’ ‘Vertrouwen Mn. Potter,’ antwoordde Merlijn met een beetje meewarrige glimlach. ‘Het is een schaars goed onder hen wiens hart is gebogen naar het kwaad. Dat is waarom vertrouwen de laatste test was voor mijn bewaarplaats.’ ‘U wist dat hij hier zou zijn?’ knikte James naar het skelet. ‘Hij, of iemand als hem. Zijn taak was jouw vertrouwen uit te dagen. Per slot is het geen echt vertrouwen als er geen worsteling is.’ James keek in Merlijn’s ogen. ‘Ik liet bijna los,’ zei hij zachtjes. ‘Al wat ik moest doen was het koord vasthouden, en dat heb ik bijna niet gedaan.’ Merlijn knikte ernstig. ‘Het juiste doen is bijna altijd eenvoudig Mn. Potter, maar het is nooit makkelijk.’ Er was verder niets meer te zeggen. James en Merlijn liepen terug naar de ruw stenen muur die de verborgen deur droeg. ‘Mn. Deeter,’ riep Merlijn, ‘bij uw gunst kunnen we nu naar buiten komen.’ James hoorde Ralph’s stem duidelijk door het ogenschijnlijk ondoordringbare steen, alsof hij maar een paar meter bij hem vandaan stond. ‘Euh, goed, Wat moet ik doen?’ ‘Wijs uw toverstok naar de ingang en zeg, “Braut Tir” .’ Er was een pauze. James hoorde Ralph fluisteren, ‘Was dat? Ik ken dat accent niet!’ ‘Doe nou maar Ralph,’ siste Roos ongeduldig, ‘ze staan precies daar. Wat is het ergste dat kan gebeuren?’ Ralph zei de bezwering. Er was een lichte pop en de opening verscheen. Het licht van de zonsondergang stroomde de grot in. James ogen rustte op Ralph en Roos terwijl Merlijn zijn staf doofde. ‘Wat heb ik gedaan?’ riep Ralph onthutst een sta naar achter nemend. ‘Ik heb ze opgesloten! De ingang is verdwenen!’ Zelfs Roos’ ogen sperden zich angstig open. ‘Wat is er met jullie aan de hand?’ vroeg James naar buiten stappend door de doorgang met Merlijn direct achter zich aan. Ralph sperde zijn ogen nog verder open. ‘Whoa,’ zei hij verbaast. ‘Jullie komen net, zo, door een stenen muur. Jullie zijn toch niet, euh, dood ofzo?’ ‘Ze mankeren niets, sufferd,’ grinnikte Roos die Ralph een klap op zijn schouder gaf. ‘De “een-riching-steen”, schouderschokte James die terug keek naar de nu solide muur van de grot. De deur zelf was volledig onzichtbaar.’Is ie voor altijd gesloten?’ Merlijn knikte. “Ik heb hem niet meer nodig. Laten we terug gaan. Het is snel donker en het tij stijgt inmiddels al.’ James keek en zag dat de golven al kwamen tot aan de rand van de grot. Iedere golf duwde meer water over de ruwe ondergrond. Merlijn droeg nog altijd de kleine doos onder zijn arm en leidde hen naar de smalle uitgehouden trappen.
89
‘Dus dat is het?’ riep Ralph die achteraan liep. ‘U heeft al uw spullen in die kleine doos?’ ‘U lijkt verrast Mn. Deeter?’antwoordde Merlijn. ‘Zou u liever een stapel koffers dragen?’ Ralph lachte humorloos. ‘U zou alleen zijn als dit waar was. Ik ben nauwelijks in staat om mezelf hier uit te slepen.’ De terugtocht over de burg van het schiereiland was veel gemakkelijker dan op de heenreis. De klippen van de kustlijn waren een welkom gezicht en de wind was milder dan een uur geleden. Merlijn was de laatste die overstak. Toen hij zich bij James, Roos en Ralph voegde aan de top van de vooruitstekende klip die uitzicht bood over het schiereiland, draaide hij zich en keek terug. Bijna zonder inspanning stak hij zijn staf uit over de brug. “ Discordum ”, zei hij zachtjes. Er was geen flits van licht, of een gebruikelijke magische uitbarsting van kracht, maar toch schudde het midden van de brug zichtbaar. Als vertraagd viel de weg van steen uiteen, en brokken stortte in de oceaan eronder, waardoor enorme fonteinen van water opspatte. ‘Nou dat is het dan, niet?’ zei Roos onder de indruk. Merlijn glimlachte naar haar. Tenslotte, net toen de zon zijn gouden reflectie in de oceaan raakte aan de horizon, draaiden ze zich om en vertrokken. Op de terugweg, lopend over Merlijn’s betoverde pad, trok Roos James naar zich toe. ‘Ralph en ik hoorde jullie praten in de grot,’ zei ze zachtjes. ‘Maar het klonk niet alsof je tegen Merlijn sprak. Was daar iets wat wij niet konden zien?’ James antwoordde niet onmiddellijk. Om een of andere reden, voelde hij zich terughoudend om Ralph en Roos te vertellen over het skelet van Farrigan. Hij keek naar Roos. ‘Dat was ik,’ zei hij schouderophalend. ‘Ik had het… tegen mijzelf. Het was griezelig daar toen Merlijn weg was om die doos op te halen.’ Roos perste haar lippen op elkaar en keek James onderzoekend aan. Hij wist dat zij wist dat hij loog. Hij keek weg en stapte dichter naar Merlijn. ‘Directeur,’ zei hij na een poosje, ‘wat zijn Borelij’s?’ Merlijn liep voor James met zijn lange passen recht door het bos. De laatste slierten van de zonsondergang op zijn mantel deden hem eruitzien als een vaag, spookachtig standbeeld. ‘Zoals ik al uitlegde op de trein Mn. Potter, de Borelij’s zijn schaduw wezens.’ ‘Ja, dat weet ik nog, maar waar komen ze vandaan?’ Merlijn’s gewoonlijk diepe stem werd nog wat lager. ‘Uw metgezel in de grot praatte nogal, is het niet?’ James bleef dicht bij Merlijn. Hij wou dat hij het gezicht van de tovenaar kon zien. Ze bewogen snel door het donker wordende bos, zonder veel geluid te maken. De wind blies speels door de bomen, hen opschuddend, bijna om Merlijn’s stem te smoren. James ging door, ‘Hij zei dat Borelij’s met u gekomen zijn van tussen de werelden toen u terugkeerde.’ Merlijn’s stem was nog altijd laag en rommelend. ‘Er is een sprankje van waarheid in alle verzinsels Mn. Potter. Wellicht weet u wat eendenmosselen zijn? Walgelijke
90
wezens die zich vasthechten aan de kielen van schepen na een lange zeereis. Ze vertragen het schip en moeten uiteindelijk verwijderd en vernietig worden. Je kunt de Borelij’s als een magisch vergelijk beschouwen.’ ‘Dus ze kwamen met u mee?’ ‘Het is zo. Ik ben druk bezig geweest op ze te jagen sinds mijn terugkeer. De meesten bleven in de buurt van mij en waren gemakkelijk te vangen. Twee volgden Mn. Deeter en Mn. Wilstra. Deze kon ik vangen voor een van de jongens zich er bewust van werd.’ James was ergens nieuwsgierig over sinds die dag op de trein. ‘Hoe vangt u ze als u geen magie op hen kan gebruiken?’ ‘Oude elementen James Potter,’ antwoordde Merlijn, en zijn stem had die vreemde hypnotiserende toon die James voor het laatst had gehoord toen de tovenaar had gesproken over de bekentenis van Denniston Dolohov, Ralph’s vader, afgelopen Lente. Het bos werd behoorlijk donker, en James wou opnieuw dat hij Merlijn’s gezicht kon zien. Hij had het enge gevoel dat Merlijn tegen hem sprak zonder zijn stem te gebruiken. Merlijn ging door, ‘Oude elementen waar weinigen van deze eeuw bekent mee zijn, laat staan begrijpen. Ik heb een bijzondere tas, een Zwarttas, waar niets in zit. Wanneer ik zeg dat er niets inzit Mn. Potter, bedoel ik niet dat deze slechts leeg is. De tas is vol, stampvol zelfs, met het laatst overgebleven reliek van zuivere duisternis, overgebleven van het begin van Tijd. Het is in deze tas dat de Borelij’s gaan, want er is maar een ding dat een wezen van schaduw nodig heeft om te bestaan, en dat is licht.’ ‘Dood het hem?’ vroeg James zachtjes. ‘Niets kan een schaduw doden Mn. Potter. Ze kunnen enkel vastgehouden worden. Ze blijven vast in de Zwarttas, hongerend naar magie, wanhopig willen ontsnappen, maar totaal verminderd zonder licht om hen zichtbaar te maken. Het Ministerie van Magie heeft een gelijkwaardige methode, wat grover, gemaakt om Dementors vast te zetten sinds er geacht werd dat ze niet meer betrouwbaar waren als bewakers van Azkaban. Ze werden vastgezet in de cellen van hun oude gevang, Azkaban zelf, gevangen in kamers waar, magisch, licht wordt onthouden. Daar nemen hun krachten enorm af, maar niet helmaal. Ze janken Mn. Potter. Mij is verteld dat het een afschuwelijk geluid is, en dat geloof ik.’ James huiverde. Na enige tijd vroeg hij, ‘Wat gebeurt er als de Zwarttas openscheurt?’ Voor het eerst draaide Merlijn zich. James zag een oog van de tovenaar naar hem kijken vanover zijn schouder. Ondanks dat liep hij met onverminderde snelheid door. ‘De Borelij’s zouden ontsnappen natuurlijk, als een zwerm, Mn. Potter. Hongerend naar magie, ze zouden de eerste bron van magie aanvallen en deze verteren.’ ‘V-verteren?’ zei James. ‘Maar u zei dat ze ongevaarlijk waren, als eendenmosselen.’ ‘Ik zei dat een Borelij, in zijn begin staat, bijna ongevaarlijk is. Veel Borelij’s, sommigen in gevorderde staat, en allen wanhopig door hun gevangenschap, zijn alles behalve ongevaarlijk. In het geval van vernietiging van de Zwarttas, worden de eendenmosselen, piranha’s. Maar dat is onmogelijk Mn. Potter. Ik ben de houder van de Zwarttas, en dat betekend dat hij volledig veilig is.’
91
James zuchtte. ‘Is dit de beroemde Merlijn pocherij waar u mij vorig jaar van vertelde?’ Merlijn stopte. Hij draaide zich volledig om en bracht zijn ogen gelijk met die van James. Hij glimlachte en zijn ogen glinsterden in het rijzende maanlicht. ‘Nee, Mn. Potter,’ zei hij met zijn gewone stem. ‘Dat is de beroemde Merlijn eed waar u nog geen weet van heeft. U kunt erop rekenen.’ ‘Eindelijk,’ zei Ralph toen hij en Roos hen inhaalden. ‘Een pauze. Roos, heb je nog steeds die koekjes? Wat denk je van delen?’ Toen ze na lange tijd het kasteel bereikten, leidde Merlijn hen recht door de gangen en omhoog langs de wenteltrap naar zijn kantoor. Buiten het gigantische bureau en tientallen portretten die langs de wanden van het kantoor van het Schoolhoofd hingen, was de kamer onnatuurlijk leeg. James keek langs de portretten, en zag de afbeeldingen van Severus Sneep en Albus Perkamentus, zijn broers twee naamgevers. Beide lijsten waren, op dit moment, leeg. ‘Ik wil jullie bedanken voor jullie hulp deze middag,’ zei Merlijn, en het klonk bijna hartelijk nu ze terug gekeerd waren. ‘Daarom dacht ik dat jullie wel mijn bewaarplaats open wilden zien .’ Roos sperde haar ogen, geïnteresseerd, wijd open. ‘U gaat ons laten zien wat erin zit?’ ‘Niet precies juffrouw Wemel, hoewel u op zeker de inhoud bij gelegenheid zult zien. Nee, ik bedoelde, mogelijk wilden jullie zien hoe hij geopend word. Het is, al zeg ik het zelf, nogal spannend om mee te maken.’ James glimlachte verward. ‘Nou, goed. Als u het zegt. Laat maar zien.’ Merlijn leek het naar zijn zin te hebben. Hij boog zich, en zette de kleine houten doos op de grond. Er zat een greep voorop die het deksel gesloten hield. Merlijn haalde de klink omhoog, en deed een stap terug. Voorzichtig begon het deksel open te gaan. Het leek omhoog te gaan als een lade uit een doos, veel verder omhoog dan de hoogte van de doos zou moeten toestaan. Er was een andere lade vastgezet aan de voorkant van de eerste lade. James bewoog zich om de doos en zag dat er in feite laden waren aan alle vier de kanten van de eerste lade. De verticale lade steeg tot man hoogte en stopte trillend. Met een zachte klik, begonnen de laden aan de vier kanten open te gaan. De zijden van iedere lade was voorzien van meer laden. Langzaam gingen deze open, ieder oppervlak onthulde meer en meer compartimenten. Het was prachtig om te zien. Maar toch kon je er met je hoofd niet bij. James’ ogen leken te verwerpen wat hij zag. Ze traanden een beetje terwijl de doos uitdijde, het midden van de kamer vullend. Uiteindelijk, na enige tijd, stopten de laden. James, Roos en Ralph liepen om de massa laden, deuren en gecompliceerde sluitingen en scharnieren. ‘Dat was ontegenzeggelijk spannend om mee te maken,’ zei James met ontzag. ‘Veel beter dan en stapel koffers,’ beaamde Roos. ‘Machtig,’ zuchtte Ralph. ‘Geheim en mysterisch tegelijkertijd.’ Hij keek smekend naar James. ‘Kunnen we nu gaan eten?’ James grijnsde. De drie leerlingen liepen naar de deur van het kantoor van het schoolhoofd. James was de laatste om de kamer te verlaten, maar net toen hij vertrok
92
riep Merlijn hem. James stopte en draaide om terwijl Ralph en Roos de wenteltrap af begonnen te lopen. ‘Ik heb de afgetrokken tien punten terug gezet Mn. Potter, en er nog tien bijgedaan,’ zei Merlijn. ‘U heeft het erg goed gedaan in de grot. U zult zich herinneren, natuurlijk, dat geheimhouding essentieel is.’ ‘Tuurlijk,’ antwoordde James. ‘Mijn lippen zijn verzegeld.’ Merlijn knikte, en liep naar James bij de deur. ‘Natuurlijk,’ begon hij zachtjes, ‘weet ik niet precies wat heer Farrigan je verteld heeft toen ik de doos ophaalde, maar ik verwacht dat zijn woorden ook niet noodzakelijk zijn om te herhalen bij iemand binnen deze muren. Dat geld ook voor Mn. Deeter en Jufrouw Wemel. Zoals u weet kunnen de doden erg … overtuigend zijn. Ik zie liever geen samenzweringen ontstaan.’ James keek omhoog naar het Schoolhoofd. De grote man was vergeleken met hem een reus. James knikte langzaam. Merlijn leek tevreden. ‘Dank u Mn. Potter,’ zei hij. ‘Geniet van uw diner. U heeft het verdiend.’ Even later stond James voor de gesloten deur van het Schoolhoofd. Hij keek er bedachtzaam naar, zijn wenkbrauwen iets gefronst. ‘Kom op James!’ Riep Roos omhoog. De waterspuwer zegt dat er kersen bonbons zijn als toetje! Ik krijg thuis nooit zulke snoepjes!’ James schudde lichtjes zijn hoofd. Als Merlijn niet wilde dat James zou vertellen wat het skelet had verteld, dan was er op zeker een goede reden voor. Maar Merlijn had alleen gezegd dat hij het niet aan iemand mocht vertellen binnen de muren van Zweinstein. Als het er op aan zou komen, dan was er technisch geen reden dat James het niet aan zijn ouders kon vertellen, en zij komen het doorgeven aan wie ze maar wilden, toch? Tevreden hierover begon James de wenteltrap af te lopen en voegde zich bij zijn vrienden.
93
5.Albus en de Bezem
J
ames ontmoette Ralph onder aan de trap op Maandag morgen. De
gangen waren al stampvol met het gedrang en drukte bij de aanvang van de school, en hoewel James wist dat hij waarschijnlijk de vrijheid van de Zomer zou missen aan het eind van de week, keek hij op dit moment uit naar zijn lessen. ‘Ik heb mijn schema al op orde,’ verkondigde Ralph vrolijk toen ze de Grote Zaal binnen liepen voor het ontbijt. ‘Hebben Verweer Tegen de Zwarte Kunsten met die van der Beek figuur als eerste vanochtend.’ ‘Klopt,’ zei James. ‘Ik ben daar ook. Vreemd dat hij geen boek nodig heeft. Hij is waarschijnlijk zo slim dat hij er geen nodig heeft. Dit zou geweldig zijn.’ ‘Van der Beek regels,’ zei Govert toen James en Ralph neerploften aan tafel. ‘Weet je, hij nam het eens op tegen twee vampieren met alleen een knuppel en een Dreuzel potlood.’ ‘Een potlood?’ fronste Ralph. ‘Om ze mee te steken natuurlijk. Het leek het meeste op een houten spies.’ Ralph vertrok zijn gezicht in gedachten. ‘Dat moet dan een verdraaid scherp potlood zijn geweest.’ Roos, die al vroeger aangekomen was, was al klaar met haar ontbijt. ‘Ik hoorde dat dit een erg praktische Verweer Tegen de Zwarte Kunsten les wordt, zelfs voor de eerste jaars. Kennelijk gaat van der Beek’s voorkeur uit naar de directe aanpak.’ 94
‘Nou, kijk eens naar die kerel,’ zei Noah die zich draaide om naar de man te turen die nog aan het ontbijt zat aan de leraren tafel. Hij ziet er uit of hij klaar is om uit te halen zelfs als hij zit.’ Sabrina leunde naar voren over de tafel en fluisterde samenzweerderig, ‘Ik denk dat Noah een beetje verliefd op hem is.’ ‘Oh, hou je kop,’ antwoordde Noah. ‘Jij bent niet opgegroeid met het verzamelen van van der Beek Harrier actie kaarten. Ik kan gewoon niet geloven dat hij ons gaat leren om te strijden tegen de Zwarte Kunsten. Ik hoop dat hij ons laat zien hoe de Perseus-slag manoeuvre gaat.’ ‘Ik had een actie figuur die dat deed,’ knikte Govert. ‘Ik probeerde het eens op mijn moeder uit. Dat heb ik wel geweten.’ ‘Ik moet tot Woensdag wachten tot mijn eerste les van hem,’ klaagde Roos. ‘Vertel me alles vanavond, ja?’ James knikte, zijn mond vol met toast. Aan de andere kant van de Zaal, kon James Albus zien zitten in het midden van de Zwadderich tafel, glimlachend en lachend met zijn nieuwe vrienden. Vreemd genoeg waren de meeste rondom hem oudere leerlingen. Tabitha Corsica en Floor Grimm glimlachten en knikten toen Albus sprak. ‘Kom op,’ zei Ralph trekkend aan James’ kraag. ‘Laten we vroeg naar de les gaan. Ik wil kijken wat er met die van der Beek is.’ ‘Momentje,’ zei James zijn tas pakkend. Hij stond op van de bank en bewoog naar het eind van de Zaal, op weg naar de Zwadderich tafel. ‘Hé, Al,’ riep hij. Albus keek op in de richting van James’ stem. ‘Hoi James! Heb je het weekend niet gezien. Tisser?’ ‘Heb je even om met je broer met te lopen naar zijn eerste les? Ik wil je avonturen van je nieuwe afdeling horen.’ ‘Dat is lief,’ zei Tabitha warm. ‘Vooruit Albus. We zien je weer bij de lunch en maken afspraken voor Woensdag.’ ‘Prima!’ knikte Albus vrolijk. ‘Nou goed, kom op grote broer. Ik heb Kruidenkunde met Marcel als eerste.’ Terwijl ze wegliepen van de Zwadderich tafel, barstte Albus van opwinding. ‘Ik heb mijn ring sleutel al, zie je? Ben het hele weekend bezig geweest met een rondleiding met de Tand en Klauw. Wist jij dat de Zwadderaarskamers hun eigen spreuken ruimte hebben? We kunnen bijna alle spreuken en vloeken oefenen die we willen op van die betoverde poppen. Als je de vloek goed hebt, valt de pop op de grond en doet een imitatie van het effect om van te gieren. Niet dat ik al erg goed ben met de toverstok, maar Tabby zegt dat ik het niet moet haasten.’ James stikte bijna. ‘ “Tabby”?’ ‘Jep,’ knikte Albus. ‘Tabitha Corsica. Zij is het onofficiële hoofd van Tand en Klauw. Ik bedoel, niemand is een echt officieel iets in de club. Het is eigenlijk alleen een grap bij de Zwadderaars.’ James keek om naar Ralph met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Tabitha probeerde mij erin te krijgen vorig jaar, voor het debat. Het is een soort geheime club, hoewel er niet veel geheim aan is als je een Zwadderaar bent.’
95
‘Tabby zegt dat het geen probleem is als ik erover praat James,’ verzekerde Albus. ‘Maar hou het voor je wil je? Ik bedoel, we willen niet dat zomaar iedereen er van weet. Dan zou de lol eraf zijn toch?’ ‘Wat is er aan de hand met Tabitha komende Woensdag?’ vroeg James. ‘Wat?’ ‘Komende Woensdag,’ zei James die stopte toen ze de poort bereikten die leidde naar de kassen. ‘Tabitha zei dat de afspraken wilde maken met jou over iets.’ ‘Oh, dat,’ zei Albus, kijkend naar de glazen gebouwen schitterend en het ochtend zonlicht. ‘Dat is alleen voor de Zwerkbal audities. Ze zegt dat ze me graag bij het team ziet komen.’ James glimlachte ongemakkelijk. ‘Maar je hebt nog helemaal geen bezem of iets. Vertrouw me, die schoolbezems zijn waardeloos. Ik kon nog niet eens recht vliegen tot ik mijn Donderslag kreeg.’ ‘Dat is geen probleem,’ zei Albus zijn tas over zijn schouders gooiend en grijnzend. ‘Tabby zegt dat ze mij haar bezem laat gebruiken voor de auditie.’ James’ mond viel open, maar Albus draaide weg voor hij iets kon zeggen. ‘Ben er vandoor, grote broer,’ riep hij over zijn schouder. ‘Kan niet te laat komen voor mijn eerste les!’ Hij stapte in het zonlicht, zich voegend bij een paar andere eerste jaars Zwadderaars die in gluiperig de buurt hadden gestaan. James draaide naar Ralph, zijn mond nog steeds open. ‘Voor ‘t eerst dat ik ervan hoor,’ zei Ralph met verontschuldigend opgestoken handen. ‘Ik maak geen onderdeel uit van “Tabby’s” groep zoals je weet.’ ‘Maar die bezem…,’ sputterde James. ‘het is … het is het Kwaad!’ ‘Kom op,’ zei Ralph. ‘Laat het los, lessen beginnen over vijf minuten.’ Toen James schoorvoetend Ralph volgde, passeerde hij Scorpius die op weg was naar de kassen. Scorpius lachte vals naar James en stootte hem aan met zijn schouder. James zei bijna iets, maar een Zwadderaar in de buurt was hem voor. ‘Voorwaarlijk, mijn brekende hart Malfidus!’ riep de jongen, grijpend naar zijn hart. Er klonk een koor van gelach. Scorpius negeerde hem. ‘Waarom heeft van der Beek de Verweer Tegen de Zwarte Kunsten niet in het leslokaal?’ vroeg Ralph zijn schema bestuderend toen ze door de volle gang liepen. ‘We moeten helemaal naar de andere kant van het kasteel.’ James schouderschokte verstoort. ‘Geen flauw idee.’ Ze bereikten het aangegeven lokaal en zochten een plaatsje bij de andere tweede jaars. Het lokaal was enorm met een erg hoog plafond en hoge ramen langs de muur. Er waren geen stoelen of banken. In plaats daarvan lagen er opgevulde matten op de grond, ouderwetse oefenpoppen geschikt in een lang rek, en een verscheidenheid aan draaiende poppen en complexe apparaten bedekt met platen en vastgeklemde wapens. Marijke Patijn, de Huffelpuf, liep naar binnen, stopte, en keek de ruimte door. ‘Hmph. Welkom in de Zweinstein gymzaal,’ zei ze met verbijsterde stem. ‘Ik wist niet eens dat we zoiets hadden.’ De klas schuifelde nerveus door de ruimte, niet zeker wat ze moesten doen. Kevin Meershoek, de Zwadderaar met wie James het jaar daarvoor Technomanie had gehad, greep een paar van de wapens en hief ze op, ze tonend aan een paar Ravenklauw meisjes die met hun ogen rolden.
96
‘Gegroet klas!’ dreunde een stem hartelijk. James draaide zich en zag professor van der Beek de kamer binnen schrijden door de achterste deur van het lokaal. Hij droeg een kort tuniek en een handdoek losjes rond zijn nek. ‘Zoals jullie weten, ben ik de nieuwe leraar Verweer Tegen de Zwarte Kunsten, Coenraad van der Beek. Ik hou er niet van om professor iets genoemd te worden, dus voel je vrij me met mijn voornaam aan te spreken. We doen niet aan protocol bij deze lessen. Ik wil dat jullie me zien als vriend en maatje. Ga lekker zitten, allemaal.’ James zag Ralph rondkijken alsof hij verwachtte dat er opens stoelen zouden verschijnen. De rest van de klas deed hetzelfde, met vage trekken van verwarring op hun gezichten. ‘Op de matten!’ lachte van der Beek. ‘Goedendag, dit wordt een leer ervaring voor ons allen zou ik zeggen. Op de matten leerlingen. Waar je maar wilt. Zo mag ik het zien.’ James zakte op de grond met zijn rug tegen een van de opwindpoppen. Toen hij er tegen leunde, gaf deze een zachte klik en een gonzend geluid. De arm van de pop schoot naar buiten en de hand bolde zich tot een stevige, metaal bekleedde, vuist. James keek verbaast ernaar, en toen naar Ralph. Ralph keek op zijn typisch bezorgde manier toen hij ongemakkelijk op de mat plaatsnam. ‘Ik weet niet wat voor soort lessen jullie gewent zijn geweest in het verleden,’ zei van der Beek, die zijn handen op zijn rug sloeg en heen en weer bewoog op zijn hielen. ‘Om precies te zijn, ik heb specifiek gevraagd om niet te worden ingelicht over de methoden van jullie eerdere Verweer leerkrachten. Ik doe dingen op mijn manier, een manier die zijn succes heeft bewezen tijdens mijn jaren als leider van de Harriers, en ik ben van plan om dezelfde methoden hier tot te passen. Vele van jullie zijn bekent met mijn missies, maar laat me er duidelijk over zijn: dit is geen lezing klas. We zullen niet oeverloos discussiëren over mijn avonturen, hoewel deze zo nu en dan zowel instructief als beeldend kunnen zijn. Nee, dit wordt een les waar we dingen in doen. Leren is het uitvoeren! En uitvoeren zullen jullie. Zeer waarschijnlijk worden jullie pijnlijk en uitgeput. Jullie kunnen uit deze lessen beurs, bezweet, en besmeurd komen. Maar jullie zullen sterk worden! Ik zal mijn best doen jullie alles te leren wat ik heb verzameld in mijn jaren van het hoofd bieden aan de Zwarte Kunsten. Nu, ik heb een vrijwilliger nodig.’ Van der Beek’s priemende ogen zwierven begerig over groep tweede jaars. Een Ravenklauw met de naam Joseph Tollen stak aarzelend zijn hand op. ‘Prima, zo hoort het, wees niet verlegen,’ riep van der Beek hartelijk.’Kom maar hier jongeman. Ik weet niet hoe je heet, maar ik zal je Ignatius noemen.’ ‘Mijn naam is Joseph,’ zei de jongen die naar van der Beek liep, voor in de klas. ‘Jos, dan, mooi. Wat ik van je wil Jos, is te doen of je een weerwolf bent. Ik wil dat je me aanvalt.’ ‘U aanvallen meneer?’ zei Joseph een beetje onzeker. ‘Ja ja, als een weerwolf. Haal naar me uit, vlieg naar mijn keel. Wees niet bang me te bezeren.’ Joseph slikte, keek door het lokaal en dan terug naar van der Beek. Speels gromde hij, stak zijn hand uit met gekromde vingers, en viel aan met een behoorlijke poging een hongerig gehuil te maken. Net toen hij sprong, draaide van der Beek. In een waas van beweging, haakte hij een been over de jongen, zwaaide hem omhoog in de lucht,
97
trok zijn toverstok, en schreeuwde een onverstaanbaar commando. Joseph bevroor even midden in de lucht voordat hij kon neerkwakken op een mat. Zijn gezicht verwrongen in een komische grauw. De klas kon het nauwelijks vatten voor het voorbij was. Er was een moment van verbaasde stilte, gevolgd door een spontaan applaus. Govert porde Marijke, knikte en wees opgewonden. ‘Hij is prima in orde,’ riep van der Beek de mouwen van zijn tuniek terug schuddend. ‘Hij is niet eens verlamd, slechts vertraagt. Is het niet Ignatius?’ Hij tikte de jongen op zijn omhoog gestoken voet. ‘Het is Joseph meneer,’ antwoordde de jongen zich schuddend en nerveus naar de vloer starend. ‘Jos, ja, OK. Het punt is, natuurlijk, om het arme dier niet te bezeren, maar eenvoudig om zijn voeten van de grond te krijgen. Als hij de grond niet kan raken, kan hij niet aanvallen. Als hij niet kan aanvallen… wel, de rest is vanzelfsprekend zoals jullie kunnen zien. Zet je schrap Jos.’ Joseph had nauwelijks tijd om zijn handen voor zich te houden, toen van der Beek met zijn toverstok op hem tikte. De jongen tuimelde op de mat. Van der Beek keek vrolijk door de klas. ‘Nog vragen?’ Govert stak snel zijn hand op. ‘Wat was dat voor bezwering, meneer?’ ‘Tsk, tsk, tsk,’ kalmeerde van der Beek met zijn vinger wijzend naar Govert. ‘Laten we niet op de zaken vooruit lopen Mn., euh, jonge man. “Volharding vóór vervloeking” is mijn motto. Heb je gezien hoe ik bewoog om de weerwolf in eerste instantie in de lucht te krijgen? Dat is de sleutel tot de hele zaak. De bezwering is enkel de krent in de Pap. Nu, tijdens deze lessen zullen we onszelf toeleggen op de discipline van het lichamelijk voorbereiden van onszelf voor de uitdagingen die we kunnen tegenkomen als verdedigers van het juiste. Wisten jullie, dat een fitte tovenaar zelfs de Imperius Vloek te boven kan komen als hij genoeg volharding heeft en de geestelijke kracht van zijn wil? Dat is waar. Te lang heeft het accent voor burger Verweer Tegen de Zwarte Kunsten, gelegen op snelle en smerige spreuken, beschermingsbezweringen en listige vervloekingen. Hier worden jullie niet slechts bekwaam gemaakt in de theorie. Hier maak ik krijgers van jullie!’ Hij straalde door het klaslokaal, zijn donker korte haar rees omhoog. Na even begon Kevin Meershoek te klappen. Enkele andere leerlingen deden voorzichtig mee. ‘Ik begrijp dat jullie waarschijnlijk niet enthousiast zijn over mijn aanpak,’ zei van der Beek die een hand opstak. ‘Er zijn er die niet dezelfde methoden gebruiken zoals ik doe; zij die niets snappen van het belang van de lichamelijk krachten die geloven dat Expelliarmus spreuken en Patronussen meer dan genoeg zijn om het gevecht aan te gaan met de gevaarlijkste tegenstanders. Bij Harriers, noemen wij die mensen “Schouwers”. Hij grinnikte, en er klonk gedempt gelach. Kevin Meershoek meesmuilde naar James, knikte naar een mede Zwadderaar. Van der Beek ging door, ‘Maar ik denk dat jullie mijn aanpak uiteindelijk zeer effectief zullen vinden. En ik beloof jullie: ik zal niet aan jullie vragen om iets te doen dat ik niet direct naast jullie ook zou doen. En nu!’ Hij klapte gretig in zijn handen. ‘Laten we een kijken wat jullie in huis hebben. Hoe vele van jullie hebben gehoord van de Spitsroede?’ James keek door het lokaal. Niemand stak zijn hand op deze keer. Van der Beek leek onverstoord.
98
‘De Spitroede is een oud instrument gebruikt om te trainen voor de strijd. Het is een soort draaiende hindernis baan. Toegegeven, omdat we tovenaars zijn, hebben we de onze aangepast met bepaalde, euh, speciale mogelijkheden. Er is geen ander doel voor de Spitsroede anders dan er voorbij te komen. Natuurlijk hebben jullie wel gehoord van “spitsroede lopen”? Ik ga jullie laten zien wat deze uitdrukking precies inhoud.’ Van der Beek liep monter door de kamer en stopte aan het eind van de rij met draaiende apparaten. Hij sloeg zijn handen tegen zijn ellebogen en draaide zijn bovenlichaam heen en weer, sprong een tiental keer van zijn ene voet op zijn andere, en zakte uiteindelijk in gehurkte houding. Hij stak een arm uit, wees met zijn toverstok naar de rij apparaten. “ Defendeum! ” blafte hij. Onmiddellijk begonnen de apparaten te rekken, draaien en ratelend tot leven te komen. Van der Beek dook naar voren, vouwde en rolde onder het eerste apparaat door terwijl die met een metaal bedekte knuppel op zijn pad sloeg. Met een grom, sprong de man in de rest van het draaiwerk. Hij bewoog in een soort gespierd ballet, hangend, hurkend, en springend door de mechanische aanvallen. Hij manoeuvreerde langs draaiende schijven van metalen vuisten, dook onder Verlamming vloeken afgevuurd van een rij opspringende toverstokken, sprong over stekende zwaarden en happende stalen kaken, en tenslotte dook hij, maakte een radslag, en landde netjes op zijn voeten aan het eind van de Spitsroede. Er klonk geen applaus deze keer, James staarde, vol afgrijnzen, naar het woest vernietigende, draaiende, gedrocht. ‘Zo!’ riep van der Beek boven het lawaai van de Spitsroede uit, zijn vuisten in zijn zij plaatsend, ‘Wie gaat er als eerste?’
‘Hij is kompleet gestoord!’ verkondigde Govert terwijl hij naar de Geschiedenis van Magie strompelde. ‘Hij heeft een Stupefy teveel tegen zijn hoofd aan gekregen toen hij een Harrier was of zoiets!’ ‘Geen spreuken tot het Vierde Jaar,’ zei Ralph hoofdschuddend. ‘En wat was dat gedoe aan het eind? Wie is Artis Decerto?’ ‘Dat is geen wie, dat is een wat,’ zei Roos die naast Ralph ging lopen. ‘Het is een soort magische versie van karate.’ James wreef over zijn elleboog waar die geraakt was door de Spitsroede. ’Waar ga jij heen Roos?’ ‘Geschiedenis van Magie,’ zij ze kortaf. Ralph keek naar haar. ‘Onze Geschiedenis van Magie?’ ‘Ik weet niet wat je daarmee bedoeld,’ zei Roos die zich oprichtte tot haar volle lengt, wat betekende dat ze ongeveer tot Ralph’s adamsappel kwam. ‘Mijn schema zegt Geschiedenis van Magie, tweede uur, Professor Kist. Ik kan er niets aan doen dat mijn trajectbegeleider voorstelde om direct naar de hogere klassen te gaan. Zo, de dingen gingen niet zo goed bij professor van der Beek?’ 99
‘We mogen hem geen “Professor” noemen,’ zei Govert zuur. ‘Hij wil ons maatje zijn, weet je.’ ‘Het soort maatje dat je je vijftig keer laat opdrukken als je er niet in slaagt om niet geplet te worden door een reusachtige stalen vuist,’ zei Ralph rouwig. ‘Ik zeg het niet graag, maar het is waarschijnlijk goed voor sommige van jullie,’ zei Roos de jongens geringschattend aankijkend. ‘Wacht maar tot jij de eerste les van hem gehad hebt,’ gromde James. ‘Kijken hoe fris jij bent daarna.’ Terwijl ze het lokaal Geschiedenis van Magie binnen gingen, leek de spookachtige professor Kist verdiep te zijn in verklaringen. Zijn rug was naar hen gekeerd terwijl hij schreef op het schoolbord met een stukje geest krijt. Vreemd genoeg leek hij zijn notities te schrijven over eerdere, waardoor er een onbegrijpelijke janboel ontstond. Er was de onuitwisbare indruk dat het schoolbord jaren van de professors spookachtige geschriften bevatte, laag op laag verdwijnend in een waas. Zoals James wist, had professor Kist een minimale greep op de huidige realiteit. Vorig jaar had Ted James verteld, dat de school had geprobeerd om het lokaal van Geschiedenis van Magie te verplaatsen naar een andere vleugel om zo ruimte te maken voor het bezoekende Alma Alerons. Ongelukkig genoeg verscheen professor Kist iedere dag in de oude kamer om zijn lessen te geven, ondanks het feit dat het lokaal tijdelijk was veranderd in een meisjes slaapkamer. Het was onmogelijk geweest om het spook ervan te overtuigen zijn lessen te verplaatsen, en de kamer werd kort daarop weer veranderd in zijn leslokaal. De leerlingen zochten een plaatsje en legden hun perkament en veren op het bureau. Even later schraapte Roos, nogal luidruchtig, haar keel en riep de professor aan. Professor Kist stopte met schrijven op het schoolbord en draaide zich om, vaag turend naar Roos door zijn bril. ‘Ja, juffrouw Griffel?’ Er klonk een onderdruk gelach en Roos bloosde. ‘Ik ben niet jufrouw Griffel, meneer. Ik ben Roos Wemel, haar dochter. Ik, euh, denk dat we het eerste gedeelte van uw les gemist hebben.’ ‘Alweer een nieuwe generatie,’ mompelde professor Kist binnensmonds. ‘Nu, goed dan.’ Het spook pakte zijn geestachtige wisser en begon ermee over het schoolbord te vegen, zonder enig resultaat. ‘Je komt nooit uit zijn notities. Je moet luisteren naar zijn lezing,’ fluisterde Govert vertrouwelijk. ‘Het is een uitdaging, maar het goede nieuws is dat hij al vijftig jaar hetzelfde examen afneemt. De antwoorden zijn gekrast boven aan de bureau’s. Zie je?’ James had professor Kist vorig jaar al, maar hij had dit nog niet eerder gehoord. Hij keek naar de versleten krabbels gekerfd in het bureaublad. Ja hoor, verscholen in het midden stond een lijst genummerde uitdrukkingen en teksten. Helemaal bovenaan, als een aanhef, stond de tekst, ‘ALS JE TWIJFELT, ZEG DAN “GOBLIN OPSTAND. “ ‘Dat is valsspelen,’ zei Roos zonder overtuiging. ‘Euh, technisch.’ ‘Zoals jullie herinneren,’ zei professor Kist, zijn bril afnemend en hem schoon wrijvend aan zijn stokoude, spookachtige revers, ‘vorig jaar hebben we onze studies afgerond met het eind van de magische Duistere Tijden, waarin mensen en
100
tovenaren uiteindelijk hun wegen scheidden na eeuwen van onrust. De magische wereld liet het Dreuzel koninkrijk geloven dat ze verdwenen was en uiteindelijk uitgestorven. In tegendeel natuurlijk. De magische wereld ontwikkelde zich in het geheim, aangezien het sindsdien heeft bestaan, voorbijgaand aan de gebruikelijke wrijving in de omgang van het magische en het niet-magische. Dit brengt ons naar het prille begin van de moderne eeuw van tovenaarsgeschiedenis, waarin uitsluitend magische ondermeningen hun ontstaan vonden. Dit jaar zullen we de geschiedenis bestuderen van die ondernemingen, van regeringen tot economie tot onderwijs. Uiteindelijk, werden bijna al deze details bereikt binnen dezelfde muren, en door dezelfde mensen. Jullie zijn je misschien bewust dat dit kasteel het centrum was van de magische wereld voor een hele tijd, voordat het uitsluitend in gebruik werd genomen als een plek om te leren.’ Roos krabbelde nauwkeurig notities op haar perkament. Ralph keek naar haar met nieuwsgierige bewondering, of vanwege haar volharding in het noteren van de stof, of vanwege haar handschrift wat keurig netjes was. James wenste dat Daan er was om een grappige tekening te maken van professor Kist. Afwezig kraste hij op zijn eigen perkament. ‘Magische fotografie,’ vervolgde professor Kist, ‘hoewel veel ouder dan die van de Dreuzels, stond nog in de kinderschoenen tijdens de oprichting van Zweinstein. Hier, in wat in die tijd nog experimenteel was, zien we de enige overgebleven fotografische afbeelding van de originele oprichters van Zweinstein.’ James keek omhoog en zag dat de professor zijn ijle toverstok wees naar een ingelijste afbeelding aan de muur. James kneep zijn ogen tot spleetjes, maar kon er niet veel van zien. Hij had nooit geweten dat er foto’s waren van de oprichters, en hij was benieuwd hoe ze eruit zagen. Hij keek door het lokaal, maar niemand anders leek moeite te hebben om de oeroude foto te kunnen zien. James perste zijn lippen op elkaar. Het zou vroeg of laat gebeuren. Zo stilletjes als hij kon stak hij zijn hand in zijn tas en vond het kleine etui waarin zijn bril zat. Hij liet hem er uit glijden, en zette hem zo onopvallend mogelijk op. Onmiddellijk werd de oeroude foto scherp. ‘Technisch is het geen foto zoals we die kennen, maar een soort van flitsschilderij gemaakt met daarvoor special behekste verf. Hoe dan ook, het resultaat is een waarheidsgetrouwe, wat grove, afbeelding. Hier zien we alle vier de oprichters staand voor hun standbeelden in de originele binnenplaats. Deze is gemaakt op een later punt van hun carrière, tijdens het benoemen en opdragen van Zweinstein als een school voor Hekserij en Hocus Pocus, zo’n tien eeuwen geleden.’ James bestudeerde de oude afbeelding. Hij was inderdaad erg korrelig en in zwart-wit. Toch kon hij duidelijk de vier figuren herkennen, twee heksen en twee tovenaars. Goderic Griffoendor’s lange gezicht was voorzien van zijn beroemde snor en puntige sikje. Zalazar Zwadderich’s trekken staken uit, met scherpe wangen en kin. Hij was helemaal kaal. Helga Huffelpuf was statig en ernstig kijkend, met lang gevlochten haar. Rowena Ravenklauw droeg haar grijzende zwarte haar los, wat haar mooie glimlachende gezicht met grote donkere ogen omlijstte. Achter hen kon je hun standbeelden zien, maar alleen vanaf de heupen naar beneden. De standbeelden waren inderdaad erg groot geweest.
101
‘Kijk,’ fluisterde Govert wijzend naar de foto, ‘er zit een geest in de rand! Je kunt hem zien opzij, naast het standbeeld helemaal rechts, net als in Rita Pulper’s boek!’ Ralph keek verbaast. ‘De geest in de rand?’ Roos trok een geërgerd gezicht. ‘Dat is alleen een mythe Ralph,’ fluisterde ze. ‘Het stond in een boek dat een paar jaar geleden is uitgegeven, de Oprichters’Codex. Het verteld dat er geheimen verborgen zijn in een lading oeroude schilderijen en platen en zo. Verondersteld wordt dat er een spookachtig gezicht verscholen is in de schaduwen van de rand bij het standbeeld in de oprichters foto.’ ‘Het is daar toch,’ raspte Covert. ‘Pulpers zegt dat het behekst werd in de foto door Zalazar Zwadderich zelf, als een waarschuwing van zijn laatste vloek. Het is waarschijnlijk het gezicht van de erfgenaam van Zwadderich. Dat is natuurlijk oud nieuws nu. De Geheime Kamer is overbekend. Het werd getoond tijdens de rondleiding van Zweinstein tot een paar jaar geleden toen ze hem afsloten omdat het gevaarlijk was.’ Een Huffelpuf met de naam Andra Dirks fluisterde vanaf de rij achter James. ‘Ik zie de geest in de lijst ook! Lijkt wel... lijkt wel of het een bril draagt! Nou James,’ zei ze samenzweerderig, ’ik denk dat jij de geest in de rand bent!’ James draaide zich om naar haar. Ze grijnsde en bedekte haar mond. Toen James zich terug draaide keken Roos en Ralph ook naar hem. ‘Sinds wanneer draag jij een bril?’ fluisterde Ralph. ‘Doe ik niet!’ siste James.’Ik heb ‘em alleen om… dingen te zien. Ver weg. Soms. Bijna nooit!’ ‘Hij is wel iets van leuk, James,’ glimlachte Roos. ‘Op een soort van slimme manier.’ James rukte de bril af en smeet hem terug in zijn tas. Roos keek weer naar de oude foto terwijl professor Kist eindeloos door brabbelde. ‘En Andra heeft gelijk,’ fluisterde Roos plagerig. ‘De geest in de rand lijkt een beetje op jou. Ik zag het eerst niet.’ ‘Spring van een toren,’ mompelde James weer doorgaand met zijn gekrabbel.
Die avond, na het eten, zaten James en Roos naast een stapel boeken en vellen perkament aan een hoektafel in de Griffoendor leerlingenkamer. ‘Het is pas de eerste dag,’ klaagde James. ‘Geloof het of niet, maar ik ben nu al ziek van het huiswerk.’ Roos doopte haar veer. ‘Als je er niet zo over zou klagen en het gewoon maakt is het niet zoveel werk.’ ‘Dank voor de ondersteuning,’ gromde James die zinloos door een enorm groot stoffig boek bladerde. ‘Nou, hoeveel lessen ga ik met jou samen doen dit jaar eigenlijk? Ik bedoel, buiten de Geschiedenis van de Magie en Transfiguratie. Het brengt me een beetje in verlegenheid weetje.’
102
‘Ik kan me niet voorstellen waarom,’ zei Roos die even opkeek van haar perkament. ’Het is geen weerslag op jou dat ik mijn moeders grip op basale magische principes heb. Jij daarentegen, hebt je vaders grip van uitstellen van je studie tot op het allerlaatste moment. Zit gewoon in de genen.’ James ging recht zitten. ‘Ben je dan al klaar met het huiswerk voor Transfiguratie? Misschien kun je mij dan een handje helpen met het mijne sinds je zo slim bent. Uiteindelijk zijn we familie.’ ‘Je bent duidelijk in de war met iemand anders,’ zei Roos die haar boeken in haar tas stopte en deze dicht ritste. ‘Dat kan gewerkt hebben op mijn moeder destijds, maar dat kwam alleen maar omdat ze een overdreven gevoel had voor verantwoordelijkheid. Mijn Wemel erfenis compenseert dat mooi. Trouwens, moet je je bril niet dragen bij het maken van je huiswerk?’ James wierp haar een vernietigende blik toe. ‘Ik moet hem alleen maar dragen om ver weg te zien dank je wel. Ik zou het op prijs stellen als je op zou houden over die bril.’ ‘Lekker belangrijk. Veel mensen dragen een bril.’ ‘Een heleboel perfecte wormen,’ gromde James ontstemd. ‘Gerard draagt er een,’ wees Roos hem terecht. ‘En professor Anderling. Fien Hoogstra draagt er ook een en die staat haar erg goed, zelf al is ze een Zwadderaar. En Ivo Tempelier, en Scorpius…’ James gooide bijna zijn boeken van tafel. ‘Scorpius draagt een bril? Hoe weet je dat?’ Roos keek kort naar James. Ik zag dat hij hem droeg tijdens Kruidenkunde. Hij heeft hem nodig om te lezen. Anders dan jij had hij er geen problemen mee om hem tijdens de les te dragen. Ze zien er nogal sportief uit. Ze zijn zonder frame met schildpadprint aan de zijkant…’ ‘Goed, goed,’ zei James haar opmerking wegwuivend. ‘Hier voel ik mij niet beter door.’ ‘Ondanks wat je zou denken,’ zei Roos naar voren leunend en haar stem dalend, ‘hij is niet dom. Hij kan dan wel de minst aardige jongen in de school zijn, maar hij weet z’n weetje.’ ‘Hij kent enkele sterke spreuken en bezweringen, tjonge,’ zei James die zijn armen over elkaar sloeg. ‘Zijn ouders hebben waarschijnlijk een van die goblin trainers ingehuurd alleen maar om de rest van ons te overbluffen.’ Roos schouderschokte en keek naar de overkant van de kamer. ‘Zo te zien is hij klaar met zijn huiswerk in ieder geval.’ James volgde zijn nicht haar blik. Scorpius zat onderuit in een stoel met een hoge rug naast de open haard. Hij zwaaide achteloos met zijn toverstok, en hield een stukje papier gevouwen als een vleermuis zwevend in de lucht. Het hobbelde en zoefde gemakkelijk heen en weer. ‘Vuile uitslover,’ gromde James zachtjes. Karel Krauwel zag waar James naar keek. Hij stond op en liep aarzelend naar de tafel. ‘Hé James! Hoe was je eerste dag?’ ‘Waardeloos,’ ziekte James. ‘Ben jij goed in Transfiguratie Karel?’ Karel schudde zijn hoofd. ‘Ik heb er nog geen les in gehad, sorry. Ik wilde je alleen dit vragen: is het waar over verleden jaar? Over de samenkomst van de planeten en
103
dat je er was met Merlijn’s terugkeer en van dat alles, en over hoe je die nieuwskerel het nakijken gaf?’ ‘Nou,’ begon James, en haalde vermoeid zijn schouders op, ‘ja, natuurlijk, denk ik. Het is waarschijnlijk allemaal waar, maar het was niet zoals het klinkt. Ik probeerde Merlijn’s terugkomst te stoppen weet je. Dus echt, het is allemaal overdreven.’ Karel grijnsde waarbij een hoop tandvlees te zien was. ‘Da’s echt geweldig!’ riep hij uit. ‘Mijn pa, da’s Dennis Krauwel, ging hier naar school met jouw pa, Harry Potter, toch?’ ‘Vast, als jij het zegt,’ beaamde James glimlachend. Het enthousiasme van de jongen was aanstekelijk. ‘Maar ik ben niet als hij is Karel, echt. Ik ben gewoon een jongen. Snap je? Geen bliksemlitteken. Trouwens, ik heb enorm veel hulp gehad.’ ‘Ja, hoorde ik,’ knikte Karel. ‘Ralph Deeter, wiens vaders echte naam Dolohov is! Dat zag niemand aankomen is ‘t niet? Och, achteraf is het logisch. Tenminste, dat is wat mijn vader zegt.’ Roos snoof en deed alsof ze een van James boeken las. James schudde verwonderd zijn hoofd. ‘Waar heb je dat allemaal vandaan Karel?’ ‘O, alle eerste jaars hadden het erover, We zijn benieuwd wat er dit jaar met jou gaat gebeuren!’ James fronste. ‘Dit jaar?’ ‘Tuurlijk!’ reageerde Karel nog steeds enthousiast. ‘Ik bedoel, het is net als toen met je vader! Ieder jaar had hij een of ander geweldig avontuur nietwaar? We hebben alle oude Ochtend Profeet artikelen thuis en ook de boeken. Ik weet dat de boeken een beetje overdreven zijn, maar mijn pa, die er in sommige gevallen bij was, zegt dat ze wel op waarheid berusten. Mijn favoriete is die van het Toverschool Toernooi, speciaal degene met de draak!’ James stak zijn handen op, om Karel te stoppen. ‘Kijk, die boeken gaan over mijn vader. Niet over mij. De dingen zijn anders tegenwoordig, dat weet je toch? Er is geen Voldemort meer, geen grote enge slechte gemeenschap gebrand om de wereld over te nemen. Vorig jaar was een toevalstreffer OK? Daarbij, ik was niet zo’n held als mijn vader was. Als ik geen hulp gehad had van Ralph en Daan—‘ ‘Daan?’ onderbrak Karel. ‘Dat is degene uit Amerika?’ ‘Ja,’ lachte James grimmig. ‘Hij—’ James sprong op toen er iets tegen de ramen kletterde achter hem. Hij draaide zich met open gesperde ogen om. Het raam was totaal zwart. Hij staarde naar zijn eigen spiegelbeeld in het oude glas. ‘Wat voor de—’ Het gekletter klonk opnieuw, harder, waardoor het raam trilde in zijn sponning. Een klein object had zich tegen het raam geworpen vanaf de buitenkant. Het zag eruit als een mot, maar met opgloeiende groene vleugels. James keek ernaar met gefronste wenkbrauwen. ‘Wat is dat?’ vroeg Roos die om de tafel heen liep en zich bij James voegde. James schudde zijn hoofd. De mot wierp zich opnieuw tegen het raam en deed deze met zijn vleugels rammelen. Het was ondanks zijn formaat opmerkelijk sterk. ’‘t Is een Maanvlieg,’ zei Roos die de vliegende vorm herkende. ‘Laat hem binnen voordat hij zich bewusteloos slaat. Ze zijn ongevaarlijk.’ James duwde de klink naar boven en het raam zwaaide open net toen de maanvlieg er weer op af dook. Het schoot door het open raam en langs James. Karel
104
dook toen de gloeiende mot door de kamer schoot. Het dook wild, schichtig door de leerlingen verspreid door de kamer, met achter lating van en vaag gloeiend stof. Scorpius richtte zich op en tuurde naar de mot, zijn ogen knepen zich tot spleetjes, terwijl het zwierf en boog, een tekening van stoffige groenachtige lijnen in de lucht makend. Uiteindelijk, uitgeput, fladderde de mot tot stilstand op de tafel, landend op de stapel boeken van James. Het vouwde zijn vleugels en bewoog zijn antenne naar James. ‘Whow!’ zei Karel opgewonden. James keek omhoog. De lijnen van gloeiend stof had zich tot een vorm versmolten. Het dreef in de lucht, erg langzaam zakkend naar de grond. James herkende de vorm. Hij grijnsde. ‘Karel, zie hier, Daan,’ zei James, gebarend naar het bekende gezicht gevormd door het gloeiende stof. ‘Daan, we hadden het net over je. Hoe wist je het?’ De stoffige verbeelding van Daan’s gezicht glimlachte, ‘Het werkt! Ha, James! Wacht even. Raphael, Anna, vertel professor Franklin dat het werkt. Ik maak contact! Ze kunnen me zien! Mooi dan. Hee iedereen. Ha Roos! Waar’s de Ralphinator?’ ‘Hij en Albus zitten beneden bij de Zwadderaars,’ antwoordde James. ‘Daan, wat is dit?’ Daan flikkerende gezicht grijnsde als of hij wilde zeggen da’s een lang verhaal. ‘Ooit gehoord van de Chaos Vlinder? Degene die met zijn vleugels slaat in Parijs en een orkaan veroorzaakt in Los Angeles? Nou, dit is die vlinder. ’t Is een mot eigenlijk, maar het gaat erom dat het geen orkanen veroorzaakt, het weet alleen waneer ze gaan voorkomen. Professor Franklin zegt dat het een soort psychische verbinding heeft met de kosmos. Hoe dan ook, het kan contact maken met dingen duizenden kilometers ver weg. De kunst was om het te laten verbinden met het juiste ding. Op dit moment maakt het contact met mijn gezicht hier bij Alma Aleron. Dus, hoe zie ik eruit?’ James leunde naar voor, en bestudeerde het gloeiende fenomeen. ‘Als een zeeziek spook.’ ‘Beter wordt het voorlopig niet,’ knikte Daan. ‘Toch, het is een grote stap vooruit voor het Departement voor Experimentele Magische Communicatie. Raphael zegt dat we waarschijnlijk hier een toelage voor krijgen. Hoe dan ook, ik heb maar ongeveer een minuut voor het stof de grond raakt. Hoe gaat het met jullie?’ ‘Prima,’ antwoordde James. ‘Vertel aan Karel hier dat er dit jaar geen spannende avonturen zullen zijn.’ ‘Beter van niet,’ beaamde Daan. ‘James heeft ze vorig jaar afgezworen Karel. Da’s de enige reden dat ik me door mijn ouders heb laten terug slepen naar Amerika. Ik begin te vervagen merk ik. Ik zal wel terug komen jongens. We hebben een paar andere technieken om uit te proberen. Word lachen!’ ‘OK, Daan,’ riep James terwijl het gloeiende gezicht uiteen begon te vallen. ‘Zie je wel weer!’ ‘Wacht!’ riep Daan’s gezicht ijl wordend. ‘Hoorde ik je zeggen dat je broer bij de Zwad…’ Zijn stem verdween toen de gloeiende stof van de mot vervaagde in de lucht. Op de tafel voor James, ontvouwde de mot de vleugels. Het ging er weer vandoor en fladderde stilletjes door het open raam. James sloot het weer.
105
‘Dat was vet briljant!’ uitte Karel opens. James glimlachte, schudde zijn hoofd en maande de kleinere jongen om te verdwijnen. De rest van de Griffoendoren in de leerlingenkamer gingen door met hun bezigheden. ‘Dat is volslagen onzin,’ zei Roos die achteruit leunde in haar stoel. ‘Er bestaat niet iets als een Chaos Vlinder. Het is enkel een vergelijk.’ James grijnsde zelfvoldaan naar Roos. ‘Je vindt hem wel leuk!’ Roos fronste naar hem. ‘Hoe kom je daar nou bij?’ ‘Omdat,’ zei James eenvoudig, ‘je wachtte om dat te zeggen tot hij weg was.’ Roos bloosde en keek witheet opzij. ‘Zie je?’ zei James haar porrend. ‘Ik ben geen onnozele over alles, of wel?’ Roos mompelde iets en pakte haar tas. ‘Veel plezier met je Transfiguratie huiswerk,’ zei ze opstaand. ‘En trouwens, ik zag je huiswerk over de Historie van Magie antwoorden. Je hebt er drie fout, en ik ga niet zeggen welke het zijn.’ Ze sloeg haar ogen op en glimlachte liefjes. ‘Welterusten!’ James zakte in zijn stoel en keek hoe ze de trap op liep naar de meisjes slaapkamer. Aan de andere kant van de kamer grinnikte Karel naar hem. Geen avonturen dit jaar dacht James. Dat was prima toch? Natuurlijk was het dat. Trouwens, het trio was verbroken. Daan was weg, terug over oceaan en in een totaal verschillende tijdszone. Dat was nooit gebeurd met Harry Potter. Het waren altijd Harry, Ron en Hermelien geweest, het magische trio, onafscheidelijk zelfs nu nog. Dit ging niet op voor James, en dat, zo zei hij tegen zichzelf, was prima. Laat Albus een avontuur hebben als er een zou zijn. Uiteindelijk was hij degene van wie iedereen zei dat hij precies op zijn vader leek toen die jonger was. James voorhoofd jeukte, zonder er bij na te denken, krabde hij, zijn rommelige haar omhoog duwend. Net als hij verteld had aan Karel, was er geen bliksemlitteken te zien. James was niet als zijn vader. Toen hij zijn hand liet zakken, zag hij Scorpius Malfidus hem aanstaren vanaf de andere kant van de kamer. Zijn gezicht was ondoorgrondelijk. Na even keek Scorpius weg, als of hij verveeld was. Als er enige bewijs was dat de tijd van Harry Potter-achtige avonturen voorbij was, zat het daar: Scorpius Malfidus met een Griffoendor wapen geborduurd op zijn mantels. James zuchtte, opende zijn Transfiguratie leerboek, en begon aan zijn huiswerk.
De eerste schooldagen gingen in een waas voorbij. James bezocht zijn lessen en deed een oprechte poging notities te maken en zijn huiswerk aan te pakken. Zijn ijver kwam deels voort uit zijn poging om niet al vroeg in het jaar achter te komen, maar was deels ook afkomstig door de aanwezigheid van Roos bij veel van zijn lessen. Zij diende als een constante ontevreden bron van competitie, omdat James vastbesloten was om niet toe te staan dat zijn eerste jaars nichtje hem zou overstijgen, ondanks haar natuurlijke intelligentie. Een klas die Roos niet deelde met James was Verzorging van Fabeldieren, die nog altijd gegeven werd door Hagrid. Hagrid bracht James in verlegenheid door hem te begroeten met een reusachtige, botkrakende knuffel aan het begin van de les. 106
‘Heb niet de kans gehad om ‘t te zegge bij de dienst James,’ zei Hagrid op een manier waarvan hij dacht dat het een vertrouwelijke was, ‘maar ‘t spijt me van je Opa. Arthur was ‘n fijne vent, dat ie was.’ James knikte een beetje geërgerd dat hij herinnerd werd aan de dood van zijn Opa. Er waren een paar dagen voorbij gegaan sinds hij er weer aan dacht. Hagrid nodigde de klas uit om plaats te nemen op de verzameling pompoenen die groeide in zijn tuin. Hij gebruikte de les om uit te leggen waar de lessen over zouden gaan en het beschrijven van de dieren waarmee hij de klas in aanraking zou laten komen gedurende het schooljaar. James lette niet echt op, in plaats daarvan staarde hij over het meer, zijn gedachten ver weg en somber. Tijdens zijn vrije Woensdagmiddag, zat James met Ralph en Roos aan tafel in de bibliotheek. Hij maakte gebruik van de gelegenheid om een korte brief te schrijven aan zijn ouders. Toen hij ermee klaar was, bedacht hij zich dat hij ook een brief te schrijven aan zijn nicht Lucy, zoals hij had beloofd. Hij doopte zijn veer en schreef op wat er bij hem op kwam. Lieve Lucy Hoi! Ik hoop dat oom Percy en tante Audrey niet overal heen slepen, maar als ze dat doen, hoop ik dat je lol hebt en gave dingen ziet. Het schooljaar is best goed van start gegaan. De nieuwe Verweer Tegen de Zwarte Kunst leraar is Coenraad van der Beek, de beroemde Harrier. Vraag maar aan je vader als je niet weet wie dat is. Hij is er een van een stevige aanpak, en heeft weinig op met Schouwers, dus die lessen worden pittig. Al zou hoi zeggen als hij wist dat ik je schreef. Hij is toch terecht gekomen in Zwadderich!! Ik beloofde hem dat ik het aan hem zou laten om het aan Mam en Pap te vertellen, maar hij zei niet dat ik het jou niet mocht vertellen. Roos zit hier rechts van mij en zegt hoi en maak een foto van alle gave dingen die je ziet en interessante plaatsen, zelfs al heb je er al genoeg gezien. Zeg aan Mol dat we allemaal hallo zeiden. Stuur een brief en foto’s terug met Nobby goed? Groetjes, James James liet Roos de brief aan Lucy ook ondertekenen. Toen ze klaar was nam hij de brief terug en herlas hem. Dan, bedachtzaam, voegde hij toe: P.S. Als je je verveeld kun je mij een klein plezier doen. Zoek eens op wat je kunt vinden over iets wat de Poortwachter of de Bewaker van Werelden genoemd word. Het kan lastig zijn om iets over te vinden, maar ik weet dat je het leuk vind om dit soort dingen uit te pluizen en ik zou er geweldig mee geholpen zijn. Maar zegt niets erover aan iemand anders. Ik heb beloofd het geheim te houden. Bedank. James stopte met schrijven, verzegelde snel de beide brieven en deed ze in zijn tas. Later die middag, na hun laatste lessen, voegden Roos en Ralph zich bij James in de Uilentoren. Daar bevestigde James de brieven aan Nobby’s poot terwijl Roos en Ralph bij de deuropening wachtten. ‘Ik ben blij dat ik een kat meegenomen heb,’ zei Roos die haar neus optrok. ‘Deze plek is ranzig.’ ‘Katten kunnen geen post bezorgen,’ reageerde James. ‘Nou, een uil kan niet bij je komen kroelen op schoot bij het haardvuur.’
107
Ralph knikte. ‘Of een haarbal op je schoen ophoesten.’ Roos porde hem. James was klaar met het bevestigen van de brieven aan Nobby en stapte achteruit. ‘Doe eerst de brief voor Mam en Pap Nobby. Lucy kan misschien iets terug sturen.’ Nobby kraste bevestigend. Hij spreidde zijn vleugels, balanceerde even op zijn stok en vloog weg. James verdraaide zijn nek toen hij Nobby volgde die omhoog vloog, voorbij de rustplaatsen van zijn mede uilen, en verdween door een raam boven aan de Uilentoren. Terwijl de drie leerlingen terug liepen naar het kasteel voor het diner, vroeg James scherp aan Roos, ‘Zo, hoe was jouw eerste Verweer Tegen de Zwarte Kunst les?’ Roos kneep haar lippen tot spleetjes en trok haar tas dichter naar zich toe. ‘Ik mocht van hem niet de Spitsroede lopen.’ ‘Nou, dat is mooi, toch?’ ‘Nee Ralph, dat is het niet. De jongens moesten er allemaal door. Van der Beek zegt dat meisje er te “fijngebouwd” voor zijn. Hij laat ons een-op-een oefeningen doen met elkaar. Geen van de andere meisjes nam het serieus. Het was een totale verspilling van tijd,’ ‘Dat was me helemaal niet opgevallen,’ zei James, ‘maar nu je het zegt, hij laat de meisjes in onze klas ook geen Spitsroede lopen.’ ‘Of de mechanische boeman,’ voegde Ralph toe. ‘Die knuppel mag bekleed zijn, maar je kunt er en flinke draai mee krijgen.’ ‘Je moet blij zijn dat je een meisje bent Roos,’ zei James oprecht. ‘Het is je vrijbrief voor de blauwe plekken fabriek.’ Roos schudde geïrriteerd haar hoofd. ‘Jullie snappen niet waar het om gaat! Meisjes zijn niet minder bekwaam dan jongens. Ik wed dat ik de meesten van jullie kan verslaan door de Spitsroede, als ik de kans zou krijgen.’ James staarde verbijsterd naar haar. ‘Je wilt door dat ding gaan?’ ‘Nou,’ antwoordde ze en beetje terugkrabbelend, ‘niet echt. Ik bedoel het ziet er nogal gewelddadig uit. Maar het gaat om het principe.’ Ralph schudde zijn hoofd. ‘Dit is voor het eerst in mijn leven dat ik wou dat ik een meisje was.’ ‘Ik ga mijn moeder en vader hierover schrijven,’ meldde Roos beslist. ‘Als Mam hoort dat…’ Roos stem zakte weg toen een koude luchtstroom opeens hun gewaden deed wapperen. James en Ralph voelden het ook. Gedrieën stopten ze in de gang, en keken in het rond. James fronste. ‘Wat was dat?’ Geen van de anderen reageerde. Er leek geen duidelijke reden te zijn dat het waaide. Er waren geen ramen in dit deel van het kasteel. Gesloten deuren waren aan beide zijden van de muren, verlicht door een serie lantarens die aan kettingen hingen. Terwijl James keek, flikkerde de lantaarn aan het einde van de gang uit. James porde Ralph en wees. Ralph stem klonk vragend. ‘Was die al opgebrand, of ging hij gewoon—’ De lantaarn ernaast flikkerde en ging uit, alsof iemand de vlam uitblies. ‘Misschien is het alleen de wind,’ zei Roos onzeker. ‘Kom op, laten we—’
108
Nog twee lantarens gingen kort na elkaar uit. James keek naar Roos, toen Ralph met opengesperde ogen. Plotseling, veel krachtiger dan eerst, joeg een koude wind door de gang, trok aan hun kleren en liet hun haren wapperen. Het blies de overige lantarens uit waardoor de gang in duisternis gehuld werd. ‘Kijk!’ stootte Roos ademloos uit, meteen onnatuurlijk hoge stem. James en Ralph volgden haar trillende wijzende hand. Er bewoog een figuur door de gang. Het zweefde boven de grond, zijn hoofd laag, zijn gezicht verborgen houdend, het dreef snel en stil naar hen. James greep Ralph en Roos’ mouwen en trok eraan in een poging achteruit te gaan, maar zijn benen leken bevroren. Het figuur bewoog te snel. Het was bijna al bij hen. Opeens, net toen het direct voor hen zweefde, hief het het hoofd. Ralph hijgde, Roos uitte een kleine kreet. James knipperde. ‘Carlo?’ riep hij met snel kloppend hart. ‘Wat ben je aan het doen?!’ De geest van Carlo Kannewasser rechtte zich en grijnsde naar hem. ‘Ik heb geoefend,’ zei hij met zijn verre, spookachtige stem. ‘J – je kent hem?’ stamelde Roos een beetje bijkomend. ‘Ja, we kennen hem,’ antwoordde Ralph. ‘Dat was niet leuk Car. Waarom deed je dat eigenlijk?’ Carlo keek verbaast. ‘Ik ben de “Entiteit van Stilte”. Ik heb de hele Zomer geoefend, geprobeerd om iets mysterieus te creëren. Maar, was het teveel?’ James knikte met nog steeds opengesperde ogen. ‘Zou ik wel zeggen, dat het ‘n beetje teveel was! Kun je, je weet wel, de lantarens aan maken?’ Het spook keek om naar de gedoofde lantarens. ‘Eigenlijk zijn ze een stuk makkelijker uit te krijgen dan aan. Wacht even.’ Carlo sloot zijn ogen en wende zijn gezicht omhoog. Kort daarop sputterde twee van de lantarens weer aan. ‘Dat is iets beter,’ zuchtte Roos.’Maar toch. Doe dat niet weer OK? Tenminste niet bij mij.’ Carlo glimlachte. ‘Jij moet Hermeliens dochter zijn. Je hebt haar haar, hoewel het iets roder is.’ ‘Ik noem het liever “kastanje-rood”,’ zei Roos. ‘Maar, ja. Prettig je te ontmoeten, euh, Carlo. Ik herinner me over je gehoord te hebben. Ga je met ons mee naar het avondeten? Carlo keek bedachtzaam. ‘Ik denk het niet. Is niet goed voor het mysterie, rond hangen in de Grote Zaal als iedereen daar is.’ ‘Al de andere geesten doen het,’ bemerkte Ralph. ‘De Bloederige Baron is daar bijna iedere maaltijd, zwaaiend met zijn zwaard en de eerste jaars schunnige woorden lerend.’ ‘Ja…,’ beaamde Carlo weifelend. ‘Dat is mooi voor hem. Hij is er al sinds altijd…’ James kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Hoeveel mensen hebben je gezien Carlo? Ik bedoel buiten ons?’ De geest zweefde nerveus. ‘Buiten jullie? Euh… telt het portret van Sneep mee?’ James schudde zijn hoofd. ‘En de Dreuzel indringer?’ ‘Nee.’ ‘Nou,’ bekende Carlo, ‘dat zijn ze wel dan.’
109
‘Wacht even,’ zei Roos die een hand opstak. ‘Je bent een verlegen geest?’ Carlo grijnsde. ‘Niet “verlegen”. Ik was nooit verlegen. Ik had het… druk.’ ‘Druk met leren hoe lantarens uit te blazen en oefenen om de “Entiteit van Stilte” te zijn?’ verhelderde James met zijn hoofd wat schuin. ‘Kijk, dit is anders, da’s alles,’ zei de geest. ‘Ik ben niet voor het diner in de Grote Zaal geweest sinds de nacht dat ik stierf, meer dan twintig jaar geleden.’ Ralph merkte op, ‘Dus? Niet veel is er veranderd denk ik. Als ik kijk hoe het er hier beneden uitziet, hebben ze niet veel veranderd sinds de tijd van de oprichters zelf. Kom op, het is leuk zelfs al kun je niet echt zelf eten.’ Carlo schudde zijn hoofd. ‘Gaat niet. Nog niet.’ Hij slaakte een spookachtige zucht. ‘De laatste keer dat ik daar was, zat ik er met mijn vrienden. Ik was op weg naar buiten naar wat ik hoopte een overwinning zou zijn in de laatste uitdaging van het Toverschool Toernooi. Iedereen dronk op mij met hun pompoen sap en wenste me succes. Ik beloofde hen te vertellen over mijn avontuur de volgende dag bij het diner, met of zonder de overwinningsbeker…’ Carlo’s spookachtige ogen waren bedachtzaam geworden. ‘Cho Chang ontmoette me bij de deur op weg naar buiten. Ze wenste me geluk in het doolhof. Ik wilde haar kussen, maar deed het niet, niet bij de ingang van de Grote Zaal als iedereen keek. Ik beloofde mezelf dat ik haar achteraf zou zoenen. Eigenlijk denk ik dat ik daar meer mee bezig was dan het winnen van de beker. Cho kussen zou de uiteindelijk de echte prijs zijn…’ Carlo pauzeerde, en dan knipperde hij, zichzelf schuddend. Hij keek naar James, Roos en Ralph, alsof hij zich herinnerde waar hij was. ‘Maar dat is nooit gebeurd natuurlijk. Het lijkt wel gisteren. Het voelt als of ik nu mee ga naar het diner, Cho daar is, uitkijkend naar me. Er zijn dan Stalpeert, en Koningsbrugge, en Muriel, allen vol verwachting om van mij onthult te krijgen, tot in detail, mijn reis door het doolhof. Zo voelt het voor mij, maar het is niet waar. Ze zijn daar niet. Niet echt. Ze zijn allen opgeroeid en verder met hun leven gegaan. Ik ben maar een vage herinnering. In plaats daarvan zit mijn oude tafel vol met mensen die ik niet ken. Ze kennen mij niet eens.’ Hij schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Misschien op een dag, ben ik er toe in staat om naar de Grote zaal te komen. Maar nog niet. Ik kan het niet.’ Roos strekte haar arm uit om Carlo op zijn arm te kloppen, maar haar hand ging dwars door hem heen. ‘Ik vind het zo erg voor je Carlo,’ zei ze. ‘Je kunt naar ons toekomen wanneer je maar wilt. Je oude vrienden zullen er niet zijn, maar er kunnen nieuwe op je wachten.’ Carlo knikte en glimlachte, maar James dacht niet dat de geest Roos’ woorden geloofde. ‘Zien we nog eens?’ vroeg James hem. ‘Tuurlijk,’ beaamde Carlo. ‘Misschien is dat hele “Entiteit van Stilte” een beetje overdreven. Volgende keer, doe ik het wat minder.’ De drie leerlingen draaide zich en gingen op weg door de gang. Toen ze bij de hoek kwamen, keek James om. Er was niets meer te zien van Carlo’s geest, maar James had het gevoel dat hij er nog steeds was. James zwaaide even, en voegde zich toen bij Ralph en Roos. Bij het passeren van de grote open deuren naar het binnenplein toe, stopte James. In de blauwe avond gloed, stond een groepje leerlingen in de buurt van de poort. Het viel James op dat het allemaal Zwadderaars waren, en dat Albus in het midden
110
stond. Het daagde bij James dat het Woensdagavond was, de avond dat Tabitha Kraaieveld had afgesproken om “afspraken te maken” met Albus. ‘Wacht even,’ zei James snel om Ralph en Roos te laten stoppen. Zo argeloos als hij kon kuierde hij naar de deur en gleed in de schaduwen, kijkend naar de groep Zwadderaars. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Roos die zich bij James voegde, James maande haar tot zwijgen. Tabitha sprak met Albus, mooi glimlachend, knikkend met haar hoofd. Floor Grimm en Tom Zeedruif hingen in de buurt rond tezamen met een paar andere Zwadderaars die James niet kende. Hij kon niet horen wat ze zeiden. Toen de groep opzij ging, zag James dat Tabitha iets langs en duns vasthield, verpakt in een zwarte doek. ‘Dat is vrijwel het gehele Zwadderich Zwerkbal team,’ legde Ralph fluisterend uit. ‘Dat is Buitendag. Hij is de Wachter. Fien en Hertog zijn Drijvers.’ James vernauwde zijn ogen. ‘Drie keer raden wat Kraaiveld heeft in die zwarte doek.’ De Zwadderaars draaiden zich plotseling en liepen over het binnenplein. Albus liep voorop, lachend, en vrolijk gebarend. James glipte door de opening en volgde. ‘Waar ga je heen?’ vroeg Ralph. ‘Waar lijkt het op? Ik ga achter ze aan. Kraaiveld is van plan om Albus op die vliegende vloek van haar te zetten.’ Ralph grimaste. ‘Wat ben je van plan, hen stoppen?’ ‘Ik weet dat je me niet kunt helpen Ralph,’ zei James snel, ‘omdat het je afdeling is en zo. Maar ik wil tenminste weten wat ze van plan zijn.’ ‘Dat is het niet,’ antwoordde Ralph. ‘Ik denk alleen dat het Albus’ eigen keus is. Ik denk zo van misschien… moet je je erbuiten houden.’ ‘Ik zal het in gedachten houden,’ mompelde James duister. Hij sprong in de sneller donker wordende binnenplaats. Even later hoorde hij voetstappen van iemand die hem volgde. ‘Je hoeft niet te komen Roos,’ zei James die stilhield bij de poort van de binnenplaats. ‘Wat bedoel je daarmee?’ fluisterde ze pittig. ‘Ik was toch al van plan ze te bespioneren, of jij dat doet of niet.’ James glimlachte naar haar, gezamenlijk bukten ze zich en slopen voorbij de rand van de poort, uitkijkend voor de verdwijnende Zwadderaars. Het neervallen van de aankomende nacht maakte het moeilijk om te zien. Kort daarna wees Roos. James keek in die richting en zag de figuren in gewaden over de rand van de heuvel gaan enkele honderden meters verderop. Ze waren natuurlijk op weg naar het Zwerkbalveld. Zich zo laag houden als ze konden, volgden Roos en James. Toen ze het veld naderde, gebaarde James aan Roos hem te volgen. Hij leidde haar rond de kant van de Griffoendor tribune. Zo snel als ze konden slopen ze op de houten trappen naar het laagste niveau. Daar bogen ze zich voor de vangrail en tuurden neer op het donkere veld. De groep Zwadderaars stonden op de middellijn. James kon hun stemmen moeilijk herkennen. Tabitha leek degene die aan het woord was. Er ontstond wat
111
beweging toen de figuren uiteen gingen, en James mopperde zacht op zichzelf dat hij zijn bril in zijn tas had gelaten. ‘Wat gebeurt er?’ fluisterde hij hulpeloos. ‘Ik kan nauwelijks zien wie wie is.’ ‘Tabitha haalt net die doek van een bezem,’ fluisterde Roos terug. ‘Ze lijkt uit te leggen aan Albus hoe hij werkt. Hij ziet er bezorgt uit . Hij kan nauwelijks stilstaan. Het ziet eruit alsof hij naar de WC moet.’ James kon zien wat er hierna gebeurde. Tabitha stak Albus de bezem toe. Hij nam hem in beide handen en keek eerst naar de bezem, en vervolgens naar Tabitha. James kon zijn gezicht niet zien, maar hij wist Albus de aanstekelijk onbezonnen grijns van hem, grijnsde. Uiteindelijk stapte de andere Zwadderars uit zijn buurt, waardoor hij alleen in het midden van de cirkel achterbleef. Albus tilde de bezem op met de plam van zijn hand, als om te testen waar het balanspunt lag en hoe het gewicht was. Dan wierp hij hem sierlijk in de lucht. Hij kwam naar beneden en bleef op heuphoogte hangen. James kon met moeite een kreet onderdrukken om Albus te waarschuwen. James had eens op die bezem gevlogen, en het was een kompleet drama geweest. Er was iets extreem ongebruikelijks aan de magie ervan. Het had met James geworsteld en hem bijna vermoord. Als Tabitha erop vloog tijdens een Zwerkbal wedstrijd, leek het een zeer verdachte invloed uit te oefenen op de bezems er rondom, en zelfs, verwachtte James, de Snaai zelf. Roos pakte James’ kraag en trok hem naar beneden. James had niet gemerkt dat hij was begonnen op te staan, voorbereid om zijn broer te waarschuwen. Hij keek haar met wijd open ogen aan. ‘Niet doen,’ mimiekte ze hoofdschuddend. James keek weer naar het veld. Aldus stak zijn hand uit en sloeg hem om de steel van de zwevende bezem. Snel, als ging het achtloos, zwaaide hij een been erover, klemde de steel tussen zijn benen en zette af. De bezem schoot recht naar voren, langzaam draaiend en Albus hoog de donker wordende nacht in dragend. Het bereikte het hoogste deel van de tribunes en stopte voorzichtig. Albus was niets meer dat een zwarte vorm afgetekend tegen de vale lucht. Terwijl James keek, boog hij laag over de bezem. Die spoot vooruit, perfect onder contrôle. In de verte brulde Albus opgewonden, zijn stem weerkaatste tegen en nabije heuvels. Roos leunde naar James. ‘Ik had vliegles met Albus afgelopen Dinsdag,’ fluisterde ze. ‘Toen kon hij niet zo vliegen.’ James kneep zijn lippen tot spleetjes. Hij staarde omlaag naar de verzameling Zwadderaars op het veld, maar herkende niemand. Als een van hen Albus’ vlucht met een toverstok beïnvloedde, kon hij dat niet zien. In de stilte van de neerdalende nacht, hoorde James het suizen en klapperen van zijn broers inwijdende vlucht. Albus zwierde en zwaaide over het veld en de heuvels, joelend van verrukking. Uiteindelijk na een paar minuten van willekeurig dalen en stijgen, dook hij in een lange, kromme hoek over alle vier de tribunes, snelheid makend. James en Roos bukten zo diep als ze konden toen Albus over de Griffoendor gangpad stoof. Hij draaide de bezem soepel en trok hem zwevend stil bij de vlaggen die boven op de tribune stonden. James hield zijn adem in, hopend dat de schaduwen van de zittingen genoeg waren om hem en Roos te verbergen. Albus haalde diep adem, richtte de bezem omlaag naar het veld, en stopte plotseling. Hij leek direct in de richting van James te kijken, maar in de duisternis was het moeilijk te zeggen. Hij keek waarschijnlijk langs James, omlaag naar de Zwadderaars,
112
wachtend in het midden van het veld. Tenslotte leunde Albus naar voren. De bezem schoot in een steile duik, zwaaiend over de rij stoelen, James boog zo diep als hij kon, bang dat Albus hem zou schampen wanneer hij de vangrail zou passeren. Toen James dook, raakte een uitgestoken hand zijn haar en verfomfaaide het vluchtig. De windvlaag van Albus verdween en James hoorde zijn broer lachen toen die verdween in de duisternis van het veld. ‘Die kleine donder!’ hijgde James. Roos suste hem. Albus daalde in steeds kleiner wordende cirkels, uiteindelijk landde hij de bezem voorzichtig als een paardenbloem zaadje. De Zwadderaars applaudisseerden en verzamelden zich rond Albus, hem feliciterend. ‘Een natuurtalent,’ riep Tabitha uit boven het geroezemoes. ‘Net als je vader.’ ‘”Natuurtalent” me zolen!’ siste James zacht. Roos trok hem aan zijn gewaad weer in de schaduw. Tezamen keken ze hoe de groep Zwadderaars het veld verliet, hun stemmen verloren in de aantrekkende wind. Terwijl James keek zag hij hoe Albus terug naar hem keek, en grijnsde. Na enge tijd verlieten James en Roos de tribune en liepen terug naar het kasteel. ‘Je zag hoe hij met die bezem omging,’ riep James uit, nauwelijks in staat zijn stem zacht te houden. ‘Of om precies te zeggen, de manier waarop die met hem omging!’ Roos antwoordde bedachtzaam, ‘Ik geef toe dat het er verdacht uitzag. Maar je zei zelf dat je nauwelijks op een bezem kom vliegen tot je de Donderslag kreeg. Mogelijk dat Albus de juiste soort bezem moest hebben om te laten zien wat hij kan.’ James schudde geërgerd zijn hoofd. ‘Je begrijpt het niet. Ik heb zelf ooit geprobeerd op die bezem te vliegen. Hij vermoordde me zowat!’ ‘Nou, jij mocht er niet op vliegen toen nietwaar? Sommige nieuwe bezems zijn slim daarin. Zelfs de jouwe heeft de “Extra-Bestuurde Verrijking” mogelijkheid nietwaar? Toen hij eenmaal aan jou verbonden was, zou een ander die erop zou proberen te vliegen diep in de problemen komen.’ ‘Wacht,’ zei James, hulpeloos zijn handen in de lucht stekend, ‘je moet me gewoon geloven Roos. Die bezem is vervloekt op een of andere manier. En Tabitha is waarschijnlijk degene die hem vervloekt heeft.’ Roos keek hem van opzij aan. ‘Waarom zeg je dat?’ James schudde zijn hoofd. ’Is een lang verhaal. Maar ik zeg je, er is iets bijzonder slecht met haar. Je zou me niet eens geloven als ik het je vertelde. Bijna niemand doet dat.’ ‘Nou,’ antwoordde Roos, haar stem zo vlak als mogelijk houdend, ‘misschien is daar wel een goede reden voor.’ ‘Aan wiens kant sta je eigenlijk?’ ‘Pardon,’ zei Roos die boos werd. ‘Bedoel je sta ik aan de kant van James Potter of van Albus Potter? Omdat ik niet wist dat ik moest kiezen.’ James zuchtte diep. ‘Vergeet het. Sorry Roos.’ Roos keek hem langdurig aan terwijl ze de poort van de binnenplaats naderde. ‘Vliegen zit in het Potter bloed James. Je weet niet of Albus van zichzelf goed is. De hele reden dat het eerste jaars toegestaan wordt om auditie te doen voor het Zwerkbalteam is omdat je vader zo goed van in zijn eerst jaar. Maar als er iets vreemd is met die bezem, of met Tabitha Kraaiveld, ben ik de eerste om je te helpen Albus hierover te vertellen. OK?’
113
James glimlachte zwak. ‘Belooft?’ Roos knikte. Samen betraden ze de binnenplaats en liepen naar het licht van de hoofdingang. Ralph zat op de onderste tree van de hoofdtrap, wachtend op hen. James glimlachte. ‘Hij vloog erop gok ik,’ zei Ralph die opstond om zich bij hen te voegen. ‘Hoe weet je dat?’ vroeg Roos. ‘Albus en de anderen liepen me net voorbij op weg naar het diner,’ zei Ralph. ‘Albus kwam naar me toe en zei me een bericht aan je door te geven als je binnenkwam. Hij zei dat hij waarschijnlijk jouw plaats zou inpikken bij de volgende familie Zwerkbalwedstrijd.’ James rolde met zijn ogen en keek naar Roos. ‘Er wordt niet gelachen,’ zei hij, wijzend naar haar. ‘Ik zei niets,’reageerde ze met haar hand voor haar mond. ‘Vooruit. Laten we naar binnen gaan om te eten voor ze de deuren voor ons sluiten.’
114
6. de Koning der Katten
D
onderdagochtend, was James en Ralph’s eerste les Tovenaar
Literatuur. Het leslokaal was een rondvormige galerij verbonden aan het eind van de bibliotheek. In de ronde muur waren ramen die het lokaal vulden met het ochtendzonnetje. De nieuwe Tovenaar Literatuur leerkracht, Julia Remmington, zat aan haar bureau, bladerend door een groot boek, toen de leerlingen plaats namen. Vergeleken met de meeste van Zweinstein’s leerkrachten was professor Remmington relatief jong en klein. Haar donkerblonde haar was afgeknipt op schouder-hoogte, en omlijstte een open, vriendelijk gezicht. Met haar leesbril op, vond James dat ze wat weg had van een slimme pixie. ’Niet jij weer,’ fluisterde Ralph toen Roos naast hem plaatsnam. ‘Ik heb speciaal gevraagd om plaats te mogen nemen bij deze lessen als dat kon,’ legde Roos uit haar Tovenaar Literatuur lesboek uit haar tas pakkend. ‘Ik heb al Remmington’s boeken over de klassiekers van magische literatuur. Weet je, ze heeft zelf ook een aantal romans geschreven een aantal jaar geleden, hoewel ze vrijwel alleen zijn verkocht aan Dreuzels, met een verzonnen naam. Het was allemaal een beetje tegenstrijdig.’ ‘Ja, daar heb ik van gehoord,’ zei James denkend aan wat Karel Krauwel had verteld over de romans van de avonturen van Harry Potter, ‘Dat was zij hè?’ ‘Nou, zij en een paar andere mensen. Het was een probeersel, gelanceerd door een van de grote tovenaar uitgeverijen. Ik denk dat het probleem was, als dat er was, een
115
beetje teveel aan succes. Het Ministerie werd er uiteindelijk bij betrokken en er was een hoop gedoe. Kennelijk was het uitgeven van waargebeurde feiten uit de tovenaarwereld als fantasie in de Dreuzelwereld, een aantasting van de Wet van Geheimhouding, hoewel de Wikenweegschaar haar nooit van iets beschuldigd hebben. Ze werd ontdaan van de meeste van haar uitgeversgeld, dat verklaard hoe ze hier terecht is gekomen als leerkracht.’ Alsof dit een teken was, sloot professor Remmington haar boel en stond op, haar leesbril in haar gewaad stoppend. Ze keek naar de klok aan het eind van het lokaal en schraapte haar keel. ‘Aanschouw, wat de manieren van werelden dit zijn,’ zei ze met een vage glimlach en haar blik glijdend van gezicht naar gezicht rond het lokaal, ‘die ontstaan van de zielen van de mens, zo willig de opper hoekstenen van het hart? Hoe deze koninkrijken vervaardigd waren die geen hand kan raken, nochtans priemen aan de basis van wat zo origineel is? Durf ik verklaren het voetstuk waarop deze koninkrijken zich voordoen en de stenen die zijn muur omvatten? Geen steen noch hout noch kostbaar edelsteen kunnen weerstaan de gesel van tijd, verder dan de koninkrijken gecreëerd door woorden en gedachten en poëzie.’ De professor haalde diep adem, dan, sprak ze met een andere stem, ‘Dat was een passage van een van de magische werelds oudste meest gerespecteerde ballade, Het Heraldium. Het is niet bekend wie de schrijver van dit werk is, noch enige betrouwbare datum waarop het is geschreven. We weten niets van de tijd waarin het is geschreven: niet wie er koning was niet in welke stad het is ontstaan, zelfs niet de taal die eraan vooraf ging. En toch blijft de ballade zelf overleven. Als er enig bewijs was van het thema van de ballade – dat een geen koninkrijk prachtiger is, efficiënt, en voor altijd, dan het koninkrijk gemaakt van woorden – is dat bewijs De Heraldium zelf, welke al lang de beschaving heeft overleefd die hem geboren deed worden.’ Vanuit zijn ooghoeken zag James, Roos koortsachtig notities krabbelen. Dit, wist hij, was precies het soort dingen waar ze voor leefde. Hij keek neer op zijn eigen perkament, deze was nog steeds leeg, en hij vroeg zich af of het de moeite waard was om zelf notities te maken, of dat er een kans bestond dat Roos hem de hare over zou laten schrijven. ‘De magische wereld is erg oud, en daarom heeft zij een erg rijke literaire geschiedenis, als bewezen door de aansluitende bibliotheek,’ ging Remmington door, gebarend naar de volgepakte boekenplanken aan het eind van het lokaal. ‘We zullen nooit in staat zijn om ook maar een tiende van die geschiedenis te onderzoeken. We zullen echter de belangrijkste werken zoeken representatief voor iedere eeuw, en deze zover als mogelijk uitpluizen, op zoek naar een beter begrip over de tijd waaruit ze komen. Veel mensen vinden literatuur vervelend. Deze ongelukkige mensen hebben eenvoudig nooit de verhalen geopend dit bij hen pasten. Ik zal mijn best doen om deze verhalen goed voor jullie te openen leerlingen. Met een beetje geluk zullen wij deze verhalen tot leven zien komen. En niet enkel de vertellingen in het speciale deel van de bibliotheek waar de boeken geketend moeten worden aan de planken om ontsnapping te voorkomen.’ In de klas werd er even beleefd gelachen. Professor Remmington aanvaarde het met een afkeurende glimlach.
116
‘We zullen starten met onze onderzoekingen van de wereld van magische literatuur met een uitdaging. In plaats van een beroemde klassieker, of een gerespecteerde ballade, laten we beginnen met iets een beetje meer toegankelijk. Ik wil enige vrijwilligers. Wil iemand mij alsjeblieft vertellen wat het favoriete bedverhaaltje was bij het opgroeien?’ James keek de kamer door. Een Ravenklauw meisje die hij kende als Kaatje Hoeks, stak haar hand op. Professor Remmington knikte bemoedigend naar haar. ‘U bedoelt, ieder willekeurig verhaal?’ vroeg Kaatje. ‘Zelfs als het maar kort is?’ Professor Remmington glimlachte. ‘Speciaal als het kort is Juffrouw Hoeks.’ ‘Nou,’ zei Kaatje met een rood wordende blos op haar wangen, ‘mijn favoriete verhaal toen ik klein was, was De Drie Domme Besjes.’ ‘Heel goed Juffrouw Hoeks,’zei professor Remmington. ‘Ik denk dat vele van ons het verhaal kennen over de drie oude vrouwen die hun waar naar de markt brachten. Een heel oud verhaal, maar een uitstekend voorbeeld. Nog iemand?’ Govert volgde, ‘Het verhaal wat ik me het best kan herinneren is over een reus en een bonenstaak. Een Dreuzel kind vindt een paar magische bonen, en klimt in de magische bonenstaak die daaruit groeit. Een reus leeft aan de top ervan, en het Dreuzeljoch probeert de reus zijn spullen te gappen, maar de reus grijpt het joch en vermaalt hem door het brooddeeg. De moraal ging over hoe zorgeloze magie problemen veroorzaakt voor iedereen.’ ‘Nog zo’n klassiek voorbeeld Mn. Wartel,’ beaamde professor Remmington, ‘hoewel die van u laat zien hoe verhalen veranderen door de eeuwen heen, gebaseerd op veranderingen in de cultuur.’ Verschillende anderen beschreven hun favoriete verhalen, eindigend bij Roos wiens favoriete verhaal, niet verrassend, een van de verhalen was van Baker de Bard. ‘Knabbeltje Babbeltje en de Schaterende Stronk. Mijn moeder las het voor uit een heel oude versie van het boek die ze kreeg van een eerder Schoolhoofd, Albus Perkamentus,’ zei ze met enige trots. ‘Natuurlijk, de meeste van ons zijn bekent met De Vertelsels van Baker de Bard,’ zei professor Remmington gemakkelijk leunend op haar bureau, ‘hoewel geen van ons gelukkig genoeg was om ze voorgelezen te krijgen uit zo’n illustere bron. Inderdaad, dit zijn allen goede voorbeelden van de klassieke tovenaar literatuur. Ze hebben allemaal hele belangrijke dingen gemeen. Ze zijn allen behoorlijk oud. Ze zijn allen hoofdzakelijk doorgegeven van mond op mond. En ze zijn allen bedoeld om belangrijke levens lessen te leren. Minder opvallend, deze verhalen vertellen ons subtiele dingen over de tijd waarin ze ontstaan zijn. Bijvoorbeeld, de dagen van kwetsbare oude vrouwen, hun karren met waren voortduwend naar een markt lang geleden, en toch zijn ze vertrouwd bij ons omdat we allemaal opgegroeid zijn met het verhaal van De Drie Domme Besjes. De schoonheid van grote literatuur, zelf in de vorm van kinderverhalen, is dat ze ons de dingen over het leven leren, geschiedenis, de wereld waarin we leven, en zelfs over onszelf, zonder dat we het weten. Het punt is, de aller beste lessen in het leven die zijn, waar we ons niet bewust van zijn dat we ze leren. Dit zijn de lessen die literatuur ons kan leren.’ ‘Laten we eens kijken naar een ander voorbeeld, een die nog niet genoemd is. Toen ik een klein meisje was, was mijn favoriete bedverhaal een verhaal met de titel De Koning Der Katten. Kennen jullie dit verhaal?’
117
Aarzelend stak Ralph zijn hand op. ‘Ik denk dat ik het ken, maar mijn versie kan een beetje anders zijn. Ik ben opgegroeid bij Dreuzels. Tenminste, dat dacht ik.’ ‘Veel verhalen van magische oorsprong hebben hun weg gevonden naar de Dreuzel mythen en legenden Mn. Deeter. Wilt u ons de versie vertellen waar u bekent mee bent?’ Ralph zoog nadenkend even aan zijn bovenlip. ‘Nou, goed dan,’ reageerde hij. Hij ademde diep in en begon. ‘Er gaat een man op een mooie dag een wandeling maken door het landschap, echt ver van waar hij woont. Er is niemand anders in de buurt, en in de verre omtrek zijn geen huizen te bekennen. Plotseling ziet hij een heleboel muizen. Zijn eerste opwelling is om ze weg te jagen, maar dan valt hem op dat ze zich niet gedragen als gewone muizen dat doen. Ze lijken in een soort processie te lopen, en ze dragen iets. De man gaat op zijn hurken zitten en verschuilt zich achter een paar bosjes omdat hij de muizen niet wil verstoren, maar hij is heel nieuwsgierig om te weten wat de muizen dragen. Als ze bij hem voorbij trekken, ziet hij dat ze en andere muis dragen op een heel klein bedje. De man realiseert zich dat de muis dood is, en dat dit een kleine muizen begrafenisprocessie is. Zo stil als hij kan volgt hij de processie diep een bos in tot ze komen bij een grote, wijde open plek, badend in het zonlicht. In het midden van de open plek is een kleine stenen trap die nergens heen gaat. Bovenaan houd hij gewoon op. Er zit een grote kat aan het begin van de trap die de toegang versperd. Hij is gestreept, goud en heel serieus en plechtig kijkend. De kat kijkt naar de muizenprocessie als deze de open plek oversteek en steeds dichterbij komt. De man roept bijna naar de muizen, omdat hij er zeker van is dat ze door de kat opgegeten zullen worden, begrafenis of niet. Maar de muizen staan uiteindelijk voor de kat en stoppen recht voor zijn poten. Ze zetten het kleine bed neer en trekken zich terug. De grote gouden kat kijkt gedurende de hele tijd met zijn grote groene ogen naar hen. Uiteindelijk buigt hij zich voorover en zegt iets tegen de dode muis. De muis springt op, levend en wel. Hij schiet tussen de poten van de gouden kat door en rent de stenen trap op. De man ziet, nog steeds verborgen, dat de muis door rent voorbij het eind van de stenen trap en steeds hoger gaat. De muis rent hoger en hoger in de lucht, alsof hij op een onzichtbare trap loopt, tot hij helemaal uit het zicht verdwenen is. De man kan nauwelijks geloven wat hij ziet. Als hij weer naar beneden kijkt zijn de andere muizen allemaal verdwenen. Alleen de grote gouden kat is achter gebleven, en staart hem aan met zijn grote groene ogen. De man wordt bang voor de kat, draait zich om en rent zo snel als hij kan het bos uit. Hij stopt niet met rennen tot hij terug komt op het pad, en dan rent hij het hele pad af, terug naar zijn eigen plaats en zijn eigen huis. Die avond zit de man met zijn familie aan het diner. Hij verteld hen alles wat hij die dag gezien heeft, en het laatste wat hij zegt is, ‘Die kat was ongetwijfeld de Koning van de Muizen!’ Op dat moment springt de oude familie kat, die had liggen slapen voor de open haard, op, gaat op zijn achterpoten staan en zegt helder. “Dan ben ik de Koning der Katten!” Dan springt hij de schoorsteen in, en is nooit meer gezien.’ Toen Ralph klaar was met zijn verhaal viel er een vreemde stilte in het lokaal. Professor Remmington had haar ogen gesloten, als wilde zij het verhaal opzuigen. De heldere ochtendzon deed het lokaal vreemd slaperig aanvoelen. Het leek te trillen van warmte, hypnotiserend, alsof de tijd vertraagt was terwijl Ralph sprak.
118
‘Dat was een schitterend verhaal Mn. Deeter,’ zei professor Remmington die langzaam haar ogen opendeed. ‘Het is inderdaad iets afwijkend van de versie welke ik mij herinner van mijn jeugd, maar boeiend. Heeft iemand van jullie dit verhaal ook al eens gehoord?’ Er werden geen handen opgestoken. Ralph keek in het rond, kennelijk nogal verrast. ‘Wat is er bijzonder aan dit verhaal?’ vroeg professor Remmington aan de klas. ‘Kan iemand specifiek benoemen wat het verschil is tussen dit verhaal en de verhalen die eerder genoemd zijn?’ Meershoek stak zijn hand op. ‘Het slaat helemaal nergens op.’ De professor hield haar hooft iets schuin. ‘Is dat zo? Is iemand anders het eens met het oordeel van Mn. Meershoek? In de klas heen werd hier en daar geknikt. ‘Niet dat ik het niet leuk vond,’ voegde Marijke Patijn toe aan haar opgestoken hand. ‘Maar het was ook een beetje griezelig.’ Professor Remmington vernauwde haar ogen. ‘En in tegenstelling van wat je zou verwachten, het griezelige heeft ook iets aantrekkelijks, ja?’ Meer geknik in het lokaal, hoewel vergezeld door verwarde uitdrukkingen. ‘Waarom denken jullie dat jullie ouders er niet voor gekozen hebben om dit verhaal te vertellen, los van Mn. Deeter natuurlijk?’ Er viel een lange stilte. Uiteindelijk stak Roos haar hand op. ‘Alle verhaaltjes die mij verteld werden toen ik opgroeide, waren leuke verhalen,’ zei ze. ‘Er kwamen soms slechte heksen en tovenaren in voor, maar het ging niet over dode muizen of zoiets. En ze hadden allemaal een gelukkig einde, of hadden tenminste een einde wat een moraal had, zelfs als de personen uiteindelijk pech hadden of het verkeerde deden.’ Professor Remmington keek bedachtzaam. ‘En dit verhaal heeft geen gelukkig einde? Heeft geen moraal?’ James wist om niet te reageren op een voor de hand liggende vraag als deze. Voor de hand liggende antwoorden waren nooit de goede antwoorden. Professor Remmington leek tevreden te zijn met de stilte. ‘Het huiswerk voor vanavond leerlingen, is dat jullie het verhaal van De Koning der Katten opschrijven,’ zei ze heen en weer lopend achter haar bureau. ‘Ik zou het op prijs stellen als jullie niet bij elkaar zouden vragen hoe het verhaal ging. Het doel van de oefening is niet om het verhaal zoals verteld door Mn. Deeter precies zo op te schrijven, maar het op te schrijven zoals jullie je het herinneren. Als jullie versie ietwat verschillend is, des te beter. Kijken hoe magische verhalen veranderen door opnieuw te vertellen is een interessante manier om dingen te leren over de verteller van het verhaal. In dit geval bij jij de verteller. We zullen zien nadat je je van deze taak gekweten hebt, of je nog steeds denkt dat dit verhaal geen moraal heeft. Professor Remmington ging achter haar bureau zitten en zette haar leesbril weer op. ‘U bent hiervoor uitgesloten natuurlijk Mn. Deeter. Een beloning voor uw heerlijke voordracht van het verhaal. En nu gaan we naar jullie lesboek naar hoofdstuk een.’ De rest van de les werd gebruikt voor lectuur over de historische achtergrond van de gouden eeuw van magische literatuur, waaruit de meeste overbekende (en minst
119
gelezen) tovenaar klassiekers. Professor Remmington verzekerde de leerlingen dat ze er “alles noodzakelijks “aan zou doen om de verhalen geschikt voor hen te maken, en James had enige hoop dat ze mogelijk zou slagen in deze inspanning. Hij was nieuwsgierig hoe ze dit voor elkaar zou krijgen, en keek er naar uit om dit te ontdekken. Toen ze het lokaal verlieten zei James tegen Ralph, ‘Mooi gedaan, zo het woord te nemen. Je komt lekker onder een opstel uit.’ Roos vroeg, ‘Vertelde je vader je echt dat verhaal toen je een kind was?’ ‘Eigenlijk niet,’ bekende Ralph. ‘Mijn Oma deed dat als ik bij haar logeerde.’ James keek naar Ralph. ‘Ik ging er vanuit dat het wel je vader was. Uiteindelijk had hij een tovenaar achtergrond toen hij opgroeide.’ ‘Nou het is zoals professor Remmington zegt,’ merkte Roos op. ‘Veel van de tovenaar verhalen vinden hun weg naar de Dreuzel cultuur zoals legenden en mythen. Duidelijk dat De Koning der Katten er zo een is. Dat is hoe Ralph’s Oma het kende.’ Ralph knikte. ‘Ze had veel van dat soort verhalen. Ze waren een beetje vreemd en griezelig, maar dat vond ik er mooi aan. Ze waren… nou, ze waren soort van magisch. Ik had echt idiote dromen als ze me die verhalen vertelde. Niet echt nachtmerries, maar…’ Hij schudde zijn hoofd niet in staat het juiste woord te vinden. ‘Dat heb ik ook als ik mijn oom Dimitri’s speciale paprika’s eet,’ bemoeide Govert zich ermee. ‘Hij maakt ze ieder jaar voor de Kerst. Hij zegt dat het magische ingrediënt gepoederde Alruin wortel is. Maar Mam zegt dat het magische ingrediënt een kroes goblin rum is.’
James had verwacht dat het Tovenaar Literatuur opstel nogal gemakkelijk was, maar toen hij in de bibliotheek die avond zat met zijn veer en perkament, merkte hij dat hij uit het raam staarde naar de maan, doellos met zijn veer tikkend. Uiteindelijk schudde hij zijn hoofd als om hem leeg te maken. ‘Het is werkelijk vreemd,’ besprak hij met Ralph die zat gebogen over zijn Rekenvaardigheid problemen. ’Ik weet nog precies hoe je het verhaal aan ons tijdens de les vertelde. Ik kan het waarschijnlijk makkelijk, hier onderuitgezakt, nu aan je vertellen. Maar wanneer ik probeer het op te schrijven, loopt alles in mijn hoofd door elkaar.’ Ralph zakte achterover en rekte zich uit. ‘Wat bedoel je? Als je het kunt vertellen, waarom dan niet opschrijven?’ ‘Geen flauw idee, ik weet dat het begint met een gast lopend door het bos. Dat heb ik al opgeschreven, maar dan opeens kan ik me niet herinneren of het dag of nacht is als hij aan het lopen is. Ik begin me voor te stellen waar hij naar op weg is. Waarom is hij zo ver van huis? En waarom woont er niemand kilometers in de wijde omtrek? Hij ziet toch muizen? Maar als ik begin te schrijven, zie ik eekhoorntjes voor me. Of woelratten.’
120
‘Woelratten?’ herhaalde Ralph die een gezicht trok. ‘Wat voor de drommel is een woelrat?’ ‘Weet ik veel,’ zei James wanhopig gebarend. ‘Een soort klein dier denk ik. Maar daar gaat het juist om. Het verhaal schiet als het ware overal heen wanneer ik het probeer op te schrijven. Het lijkt wel of het iets totaal anders wil worden.’ Ralph dacht hier even over na maar schudde uiteindelijk zijn hoofd. ‘Dat gaat helemaal nergens over. Je wil dat ik het je gewoon nog eens vertel?’ James zuchtte. ‘Nee. Remmington zei dat het niet de bedoeling is om het zo te doen. Het klonk alsof er van ons verwacht wordt dat we het opschrijven zoals we het ons herinneren. Ik had niet verwacht dat het terug zou vechten. Ik bedoel, het is maar een bedtijdverhaaltje.’ Ralph haalde zijn schouders op. ‘’t Is wel een magisch bedtijdverhaaltje.’ ‘Niet jouw versie,’ antwoordde James. ‘Jouw Dreuzel Oma verteld het je. Ik gok dat het je moeders moeder was, omdat, voor zover jij wist, je vader een wees was.’ Ralph knikte maar zei niets. James wilde net een nieuwe poging wagen aan zijn versie van De Koning der Katten toen Petra Morgenster langzaam in de buurt van een boekenplank liep. ‘He Petra,’ zei James zo zacht mogelijk om geen strenge blik te krijgen dan de bibliothecaris. Petra onderzocht nogal lusteloos de boekenplank. Haar tas bungelde in een hand. Ze leek hem niet te horen. ‘Ik zei, hee Petra!’ herhaalde James met zijn handen rond zijn mond. Petra draaide zich om en keek op. Ze zag James en knipperde, de blik haar grote blauwe ogen ver weg. ‘O,’ zei ze. ‘Hoi James. Sorry. Ik zag je niet.’ Ze draaide zich weer naar de boekenplanken. ‘Ik weet eigenlijk niet precies wat ik zoek…’ James keek Petra na terwijl ze door het pad liep, haar tas achter zich aan slepend. ‘Wat is er met haar?’fluisterde hij naar Ralph toen ze buiten gehoor afstand was. Ralph schudde zijn hoofd. ‘Geen idee.’ Roos gooide een stapel boeken op de tafel en plofte neer. ‘Kan geen kwaad vooruit te werken met Tovenaar Literatuur,’ verkondigde ze vrolijk. ‘Dit zijn de tien boeken waarvan het lesboek zegt dat ze een must zijn voor iedere weldenkende heks en tovenaar. Ik heb er al vier van eerder gelezen, maar het kan nooit kwaad om nog even op te frissen.’ ‘Hee Roos,’onderbrak James haar terwijl hij naar haar toe leunde. ‘Wat is er aan de hand met Petra?’ ‘Petra?’ herhaalde Roos afgeleid. ‘Waarom zou er iets met haar aan de hand zijn?’ ‘Ze kwam net voorbij met een blik of haar uil dood was.’ Roos dacht even na. ‘Ik zou het niet weten. Tijdens de lunch vandaag was er niets aan de hand, hoewel ze eerder weg ging toen ze dat pakketje kreeg.’ ‘Wat voor pakketje?’ vroeg Ralph. ‘O ja, Julie waren al weg,’ legde Roos uit, het bovenste boek van de stapel halend en openslaand. ‘Er kwam een doos met een Ministerie-uil. Kennelijk was het van haar vader. Ze vertrok direct hierna. Ik ging er van uit dat ze alleen wilde zijn als ze het opende.’ James hield zijn hoofd schuin. ‘Waarom zou er een pakketje van haar vader komen per Ministerie-uil?’
121
Roos trok haar wenkbrauwen op. ‘Ik ga er vanuit dat haar vader daar werkt. Veel mensen sturen hun persoonlijke post met behulp van zaken-uilen. Pap doet het soms, hoewel Mam zegt dat hij dat niet moet doen. Van dat soort dingen wordt ze een beetje gespannen.’ ‘Misschien was het een slecht bericht van thuis,’ peinsde Ralph. ‘Het zag er heel anders uit dan een brief,’ antwoordde Roos. ‘Ik dacht dat het snoepjes waren van haar moeder of een verjaarscadeautje of zoiets.’ James keek fronsend in de richting waar Petra had gezworven. ‘Als snoepjes van haar moeder er voor zorgen dat ze er zo uit gaat zien, dan is haar moeder een behoorlijk beroerde kok.’ Roos gezicht klaarde plotseling op. Ze leunde naar voren en fluisterde, ‘Ik kwam net Fiona Vierweg tegen verderop bij de naslag sectie, en ze zei dat ze weet waarom de Dreuzel Studie lessen zijn uitgesteld!’ Ralph zei, ‘Ik dacht dat dat alleen was omdat professor Kers nog niet terug was van een soort onderzoeksreis. Maakt mij niet uit. Ze mag van mij het hele jaar op onderzoek.’ ’Dat is een beetje waar,’ knikte Roos. ‘Maar het is de kneep wat ze aan het onderzoeken is. Ze is gisteren terug gekomen, en morgenmiddag is er een grote bijeenkomst van alle Dreuzel Studie klassen voor alle jaren. Ze gaat iets aankondigen over dit jaars lessen, en wat het ook is, het zal iedereen aangaan!’ James keek twijfelachtig. ‘Fione Vierweg vertelde dat? Hoe weet zij dat?’ ‘Ze zag professor Kers eerder vandaag, buiten haar kantoor,’ legde Roos ernstig uit. ‘Ze was aan het uitpakken en vertelde Fiona over de bijeenkomst. Ze zei dat de middaglessen eerder klaar zullen zijn zodat iedereen erbij kan zijn.’ ‘Zei ze nog waar het over zou gaan?’ vroeg Ralph. Roos schudde van nee. ‘Dat zei ze niet, en Fiona vroeg er niet naar. Ik ben erg nieuwsgierig geworden.’ ‘Nou,’ meende James, ‘ze heeft ons vorig jaar voetbal laten spelen, en dat was eigenlijk erg leuk. Misschien is het zoiets. Maar waarom de hele school tegelijk?’ ‘Dat wordt een behoorlijke voetbalwedstrijd,’ beaamde Ralph. Niet veel later merkten James, Ralph en Roos dat het al behoorlijk laat geworden was. De meeste leerlingen waren al weg en de bibliothecaris blies de lantarens bij de verlaten tafels uit. De drie stopten hun boeken, veren en perkamenten in hun tassen en sjokten langs de volgepakte boekenplanken. ‘Hee Roos,’vroeg James, ‘ben je al begonnen met je Tovenaar Literatuur huiswerk?’ ‘Het Koning der Katten opstel? Als eerste afgemaakt. Hoezo?’ James keek naar haar. ’Gewoon benieuwt, da’s al. Het was niet … moeilijk?’ Roos wierp haar boekentas over haar schouder. ‘Een man loopt door het bos, ziet een boel muizen die een begrafenis processie hebben, volgt ze, enzovoort. Makkelijkste huiswerk wat ik vanavond had.’ James fronste bedachtzaam. ’O. Nou, goed.’ ‘Ik was alleen een beetje in de war bij het deel van het stinkdier,’ voegde Roos toe, op weg naar de bibliotheekdeuren. ‘Het stinkdier?’ vroeg Ralph knipperend met zijn ogen.
122
‘Jep. Ik kon me niet herinneren of die voor de trap zat of erop. Ik wist ook de kleuren van zijn streep niet meer. Dat was groen toch?’ Ralph staarde naar haar en keek toen naar James. James schouderschokte en schudde zijn hoofd. Terwijl ze de bibliotheek verlieten, zag James dat er nog steeds een persoon was. Zittend aan een tafel in de achterste muurnis, alleen in een zee van lamplicht, was Petra. Haar hoofd was gebogen, haar lange donkere haar hing als een gordijn aan beide kanten langs haar gezicht. Op de tafel voor haar lag een eenzaam stuk perkament. James wachtte om te zien of ze op zou kijken, maar ze bewoog niet. Het deed hem pijn om Petra opeens zo melancholisch te zien. Hij vroeg zich af haar aan te roepen, maar besloot het niet te doen. Waarschijnlijk zou hij haar later toch wel zien in de leerlingenkamer. Misschien voelde ze zich dan beter. James wenste Ralph welterusten toen ze uiteen gingen bij de trappen, Roos vergezelde James naar de leerlingenkamer waar ze gingen zitten bij de openhaard en keken een tijdje naar een ruige Wiekels en Augers wedstrijd. Uiteindelijk gingen ze richting de trap naar hun respectievelijke slaapkamers. Scorpius was al in bed. Hij zat rechtop een boek te lezen met de titel Ware Verhalen van Draken en Draken Jagers. Hij droeg zijn randloze bril, en ze zorgden ervoor dat hij er inderdaad meer stoer dan stom uitzag. Hij keek over zijn bril naar James toen deze binnen kwam. ‘Opwekkend verhaal voor het slapen gaan,’ mompelde James. ‘Had je liever De Drie Dwaze Besjes?’ kwijlde Scorpius een bladzijde omslaand. ‘Of misschien een van Remmington’s oude kinderverhalen over je vader?’ James gooide de dekens op zijn nieuwe bed. De woorden “JENGEL POTTER KNUL” gloeiden zwak paars op het hoofdeind. James pogingen om ze te verwijderen waren volledige mislukt. Hij trok zijn pyjama aan en klom onder de lakens een ontevreden blik in Scorpius richting werpend. ‘Ik hoor dat je broer een goede kans maakt om bij het Zwadderich Zwerkbalteam te komen,’ merkte Scorpius op, zijn ogen nog steeds in zijn boek. James ging zitten. ‘Onderhoud je dichte banden met je vaders afdeling Scorpius? Komt hij over voor de wedstrijden? Ik vraag me af wie hij aanmoedigt. Een zielige vertoning lijkt me.’ ‘Ik begrijp dat Albus vliegt op de bezem van Kraaieveld,’ zei Scorpius, James uiteindelijk in de ogen kijkend. James keek terug, niet wetend wat hierop te zeggen. Was Scorpius hem aan het treiteren? Of was dit een soort waarschuwing? ‘Ja, weet ik,’ gaf James toe. ‘Ik zag hem. Dus?’ ‘Ik had vliegles met onze kleine Albus eerder deze week, samen met je nichtje Roos. Beter geworden sindsdien vind je niet?’ James rolde op zijn zij. ‘Wat maakt het jou eigenlijk uit? ‘Niets hoor,’ zei Scorpius. ‘Probeer alleen een praatje te maken. Jij bent van plan om auditie te doen voor het Griffoendor team neem ik aan?’ ‘Misschien wel,’ gaf James toe. ‘En jij?’ Scorpius gaf niet direct antwoord. James keek naar hem over zijn schouder. Scorpius keek weer op van zijn boek.
123
‘Nee Potter,’ zei hij zuchtend. ‘Georganiseerde sport is zo… burgerlijk. Later we het erop houden dat ik mijn talenten ga gebruiken voor minder voor de hand liggende zaken.’ James rolde met zijn ogen en draaide zich weer op zijn andere zij. Scorpius probeerde hem te zieken. Dat was wat zijn talend was, en kennelijk was James zijn favoriete doelwit. Pas toen James bijna in slaap viel daagde het bij hem dat hij Petra helmaal niet had gezien in de leerlingen kamer.
James was bijna klaar met zijn ontbijt de volgende ochtend toen Nobby over hem heen vloog en een brief op zijn bord liet vallen. James griste hem snel weg en zwaaide naar Nobby, die omhoog schoot en tussen de dakspanten door fladderde verdwijnend door een raam tezamen met de andere uilen. De brief was van Lucy, en was verrassend dik. ‘Was is dat?’ vroeg Roos zich buigend naar James. ‘Een reactie van Lucy,’ antwoordde James haastig de brief in zijn tas stoppend. ‘Nou, lees hem dan,’ zei Roos die nog een stuk toast pakte. James klom over de bank en ging staan. ‘Gaat niet. Ik moet naar mijn les. Ik moet naar de Noord Toren. Voorspellingen vanmorgen.’ ‘Ik moet daar ook heen James. We hebben tijd zat.’ ‘Ik euh, vergat mijn huiswerk, ligt nog in mijn slaapkamer. Ik loop er even heen en haal het op.’ Roos keek achterdochtig naar James, maar hij draaide zich om en draafde weg voordat ze nog meer tegenwerpingen kon opperen. Hij nam een omweg naar de Noord Toren en stopte bij een lege trap. Hij ging op de onderste trede zitten en haalde de brief van Lucy uit zijn tas. Toen hij hem openscheurde zag hij dat het perkament gevouwen was rondom een krantenknipsel. Hij las eerst de brief. Beste James, Dank je voor de brief. We zijn momenteel thuis, wat ik erg prettig vind, maar niet zo leuk dat ik foto’s kan maken die interessant voor Roos kunnen zijn, sorry. Ik had wel dat idee met Albus. Echt, ik denk niet dat het een verrassing is dat Albus een Zwadderaar is geworden. Ik vraag me af of ik er ook niet terecht zal komen. Is dat afschuwelijk van mij? Ik hoop het niet. Pap vertelde mij over je van der Beek leerkracht. Hij lijkt me erg onder de indruk van hem, en is er trots op hem een paar keer ontmoet te hebben. Ik ben op zoek gegaan naar de Poortwachter zoals je vroeg. Er was verrassend genoeg een boel informatie erover. Ik moest alleen weten waar te zoeken. Gelukkig heb ik, sinds we thuis zijn, toegang tot de tovenaar bibliotheek in Nouwen Heuvel. Mam neemt me daar iedere week mee naar toe, hoewel ik denk dat ze het besterft als ze er achter komt door welke secties ik heen moest om dit te onderzoeken. De Poortwachter heeft een heleboel namen, en allemaal zijn ze angstaanjagend, wat logisch is als je
124
eenmaal weet wat het is. Volgens de oude mythen, is de Poortwachter de Bewaker tussen de twee werelden van de levenden en de doden. Het leeft is iets met de naam Transitus Nihilo - de Leegte tussen de werelden - het is een zuiver magisch wezen. In feite is het gewoon een enorme, sluimerende entiteit omdat het geen lichaam heeft en geen grenzen, omdat het leeft in puur niets. Verondersteld wordt dat het niets weet van de aarde of mensen omdat het te arrogant is om aan te nemen dat er iets anders kan leven dan hetzelf. Maar het engste ding erover is iets wat wordt genoemd “de Vloek van de Poortwachter”. Zalazar Zwadderich sprak veelvuldig erover. Hij zei dat het zijn “Laatste Vonnis”zou zijn over hen die hem verraden hadden. In feite zegt de Vloek, dat eens de Poortwachter geroepen zal worden door een persoon genaamd de Ambassadeur, die een tovenaar is die krachtig genoeg is om in de Leegte te reizen. De Poortwachter volgt de Ambassadeur terug, en zijn arriveren is een teken van totale vernietiging. Als hij hier eenmaal is, voed de Poortwachter zich op verschrikking en pijn, de mensen leegzuigend zoals een vampier bloed zuigt. Volgens de legenden zal het eerst de mensen bestuderen, leren hoe hen het beste angst aan te jagen in de grootste getalen. Maar kennelijk moet het samenwerken met een willige menselijke gastheer, een gastheer die bereid zal zijn om voor het te doden om zijn waarde te bewijzen. Al de voorspellingen zeggen dat de gastheer een kind zal zijn van een tragedie - waarschijnlijk wordt hier een wees mee bedoeld, iemand die niets te verliezen heeft. Erg, erg weerzinwekkend spul. Ik ben heel benieuwd waarom je dit wilt weten James? Ik geloof niet dat hierover lessen worden gegeven op school. Waarom wil je het geheim houden? Dit is serieuze enge oude magie. Het boek wat ik erover las trok bijna mijn duim eraf. Vertel me, OK?’ Liefs, Lucy P.S. Dit knipsel komt uit een Dreuzel krant die ik zag op weg naar huis van de bibliotheek. Het is waarschijnlijk niets, maar het viel me op nadat ik er net over gelezen had. Het heeft niets met elkaar te maken, denk je? James vouwde de brief langzaam op, met open gesperde ogen. Koud zweet stond op zijn voorhoofd. Lucy’s woorden leken griezelig veel op de woorden die Farrigan, het skelet in de grot, had gesproken. Maar vanzelf kon Merlijn niet echt de Ambassadeur zijn van zo’n afschrikwekkend wezen? Tenminste niet bewust. Maar hoe dan ook, wat als zijn lange verblijf in de Leegte dat ding had geroepen met de naam Poortwachter. James schudde verbijsterd zijn hoofd. Het krantenknipsel gleed van zijn schoot en viel op de grond. James staarde ernaar. Hij herkende aan de kleur en de lettertekens dat het knipsel afkomstig was van een Dreuzel roddelblad, hij raapte het van de grond en vouwde het open. Hij las de kop, grimaste, en dook in het artikel. Complete Familie Geterroriseerd door ‘Buitenaard Spook Demon’; Twee tot Waanzin Gedreven Het pittoreske kustdorpje Kennemer aan Zee schudde eerder deze zomer op haar grondvesten door geruchten over een spookachtig wezen met de naam ‘creatuur van rook en as’. Herkenbaar aan zijn fantastische verschijning verscheen de entiteit op verschillende gelegenheden in de derde week van Mei. Tijdens een gebeurtenis, zeggen niet minder dan een dozijn dorp bewoners getuige te zijn geweest van de verschijning in het ‘Veulen en het
125
Haantje’, een klein café aan de rand van het dorp. Hoewel geen van hen direct wilde praten met de Van Binnenuit, hebben eerdere verslagen gezegd dat de verschijning een ‘tastbare lucht van verschrikking en paniek’ uitscheide, wat resulteerde in een gevoel van besmettelijk uitspreidende waanzin. Deze bezoeken bereikten hun hoogte punt in de nacht van 17 Mei toen het huis van Herman Blaak gedurende drie uur werd geterroriseerd door de entiteit. Buren beweren onaardse geluiden gehoord te hebben vanuit het huis tezamen met allerlei gegil en vreemde lichtflitsen. Mn. Baak, een kruidenier, samen met zijn vrouw en zoon, Charlie, verbleven in het huis gedurende deze tijd, hoewel de buren kennelijk te bang waren om er te gaan kijken. De volgende ochtend werden de drie Blaakers gevonden in hun voortuin, ze zagen er volgens een getuige uit, ‘alsof hun hersens vermalen waren’. Later werden ze opgenomen in een gesticht in het buurdorp Domrel, de Blaakers werden omschreven als koel en uitzinnig. Vier-en-twintig uur later begon Charlie Blaak te reageren op de artsen. Hij beschreef het bezoek van de entiteit als een avond van grillige verschrikkingen. ‘Het was alsof hij onze hersens van binnen uit ontleedde.’ zou Blaak gezegd hebben. ‘Het leek wel of we radio’s waren, en we bijgesteld moesten worden, proberend ons de meest vreselijke verschrikkingen te laten voelen! Het was monsterlijk! Gruwelijk! Alsof het niet wist wat we waren maar niet van plan was te stoppen tot het erachter was!’ Mn. Blaak zakte weer weg in onsamenhangend gebabbel na deze korte uitbarsting, hoewel, hij lijkt te een weinig te gaan reageren op de behandeling. Zij ouders daar in tegen blijven vrijwel volledige comateus. Professor Liam Kerkhof, van het Departement van Paranormaal Onderzoek aan de Universiteit van Noord Heideheuvel zegt dat dit soort gebeurtenissen vaker voorkomen. ‘Soortgelijke meldingen komen tot ons van uit het hele land, en verder. Zeer waarschijnlijk is het het werk van buitenaardse soorten, die het mensdom onderzoeken voor hun eigen nog onbekende redenen. We kunnen enkel hopen dat wat het ook is, hun doel niet zo angstaanjagend is als het er in eerste instantie uitziet.’ Van Binnenuit zal deze gebeurtenissen blijven volgen, zorgen voor meer duidelijkheid als deze omstandigheden zich verder ontvouwen.
Langzaam vouwde James het knipsel dicht. Hij propte hem en Lucy’s brief terug in de enveloppe. Het kon niet met elkaar te maken hebben, zei hij tegen zichzelf. Het is maar een roddelverhaal. Veel ervan waren nogal overdreven nietwaar? Buitenaards leven en monsters en huilende beelden. Maar toch, de gedachte aan het “creatuur van rook en as ” deed hem huiveren. Wat als dit de Poortwachter was? Wat als hij al losgelaten was op aarde en Merlijn hier geen idee van had? Of erger, wat als hij het wist en er verantwoordelijk voor was? Dat kon gewoon niet. Dat was te gruwelijk. James besloot dat hij het uit moest zoeken, goedschiks of kwaadschiks. Hij had nog geen idee hoe het aan te pakken, maar dat kwam nog wel. Dat besloten hebbend, voelde hij zich een beetje beter. Hij deed de brief weer in zijn tas, gooide die over zijn schouder, en rende naar de Noord Toren.
126
‘Kom, kom mannen!’ riep Coenraad van der Beek opgewekt, stappend over de lengte van de promenade die uitkeek over het meer. ‘Het is nog niet eens October! Het water is nog steeds aangenaam. Het beste kun je er meteen inspringen. In een keer er doorheen, en dan ben je er zo aan gewent.’ James stond tussen Ralph en Govert, zijn tenen gekruld om de rand van de vlonder. Het water zag er koud en troebel uit. Zijn gezicht weerkaatste naar hem. Zijn uitdrukking gespannen en bezorgt. ‘Ik weet niet wat erger is,’ mopperde Govert door zijn tanden, ‘het idee om in dat water te springen, of gezien worden met dit idiote pakje aan.’ Geen van de leerlingen had natuurlijk zwemkleding meegenomen. Van der Beek, die erg volhardend was in zijn doelen, had op een of andere manier een kast gevonden met erg antieke badkleding, eenmaal gedragen tijdens een officieel Zweinstein water worstel team. De pakken, uit een stuk, liepen van de ellebogen tot aan de knieën en waren voorzien van vaal rode en grijze strepen. Het Zweinstein wapen was midden op de borst geborduurd. ‘Wie heeft er ooit gehoord van “water worstelen” ? vroeg Ralph. ‘Oh, dat is een poosje populair geweest in het verleden,’ antwoordde Govert. ‘De meermannen hadden een team. Je zou denken dat ze erg sterk zijn als je zo naar ze kijkt, maar volgens mij zijn ze alleen pezig.’ ‘Leerlingen die met meermannen worstelen?’ merkte James op die keek naar zijn veel te grote zwempak. ‘Jep, maar de meermannen speelden wel eens vals,’ legde Govert uit. ‘Het hele gebeuren werd geschrapt toen de meerman aanvoerder werd betrapt met een Wierling verstopt onder zijn mantel. Hij gebruikte hem kennelijk om hem naar zijn tegenstander te gooien en naar beneden te trekken.’ Op het gras aan de rand van het meer waren de tweede jaars meisjes vermoedelijk ren en reflex oefeningen aan het doen zwaaiend met bolgetipte stokken naar elkaar. De meeste van hen leken met de activiteit opgehouden te zijn, en stonden in groepjes naar de jongens te kijken, neerbuigend of verveeld. Van der Beek negeerde hen. ‘Dit is erg makkelijk mannen,’ riep van der Beek. ‘Spring erin, zwem naar de boei, ga er omheen en zwem terug naar de promenade. Het lijk wel ver weg, maar ik verzeker jullie dat het best te doen is. Ik heb het vanmorgen zelf zes keer gedaan. Heerlijk was het! Wel, kan een van jullie ook niet zwemmen?’ De jongens staarden grimmig, niemand durfde zijn hand op te steken. Een paar minuten geleden had Ralph’s vriend, Tim Bosch, toegegeven dat hij nooit geleerd had te zwemmen. Dit leek James een mogelijke manier om niet in het brakke water te hoeven springen. Maar in plaats Tim vrij te stellen, had van der Beek een paar opblaasbare zwembandjes voor om de armen tevoorschijn getoverd. Tot Tim’s afgrijnzen had van der Beek de bandjes zelf opgeblazen, en vervolgens om de armen van de jongen geramd. Tim stond er miserabel bij aan het eind van de promenade, zijn handen in zijn zij. Een paar meisjes aan de rand giechelde om hem. ‘Dit is een test voor wilskracht vrienden!‘ blafte van der Beek. ‘In Harriers leerden we niet alleen om afstanden te zwemmen, we trainden ook voor water gevechten met allerlei water beesten, van Snaracuda’s tot Krijsende Alen. Jullie zullen niet in gevecht hoeven op deze tocht, maar er is een kans dat we jullie zullen vergasten op een Beekwier vloek later in de lente als professor Lubbermans in staat is om een
127
voldoende tamme vervanger te kweken, beschouw het als een plezier zwempartij. En nu, op een… twee…’ Van der Beek hield zijn toverstok omhoog wijzend naar de lucht. Hij grinnikte vrolijk. ‘Drie!’ riep hij, een luide knal van zijn toverstok vurend. De jongens bakkeleiden en gleden in grote variëteit in het water, hun geplets werd vergezeld door een koor van kreunen en klagen. ‘Zijn er nog altijd meermannen hier?’ siste Ralph tussen zijn tanden, zakkend in het koude, zwarte water. James knikte. ‘Maar mijn vader zegt dat het de meerminnen zijn waar je je zorgen om moet maken.’ ‘Da’s geweldig,’ hijgde Ralph zakkend tot aan zijn kin in een poging niet te spetteren. Speels begon hij aan een schokkerige schoolslag, op weg naar de oranje boei zo’n vijftig meter verder. James volgde hem. Ralph was een verrassend goede zwemmer. Tegen de tijd dat James rond de boei zwom, eindelijk gewent rakend aan het water, klom Ralph de ladder op naar de promenade. Van der Beek pakt zijn hand en trok hem, tevreden knikkend, op. James voltooide zijn rondje en greep de slijmerige, met wier bedekte ladder. Hij had per ongeluk een golf water van het meer ingeslikt, die misselijkmakend in zijn maag rolde toen hij zich optrok. Hij stommelde op de planken en voegde zich bij Ralph en Govert, alle drie stonden te rillen, water stomend uit hun te grote zwemkleding. ‘Schiet eens op, Bosch!’ brulde van der Beek met zijn handen gekomd om zijn mond. Stel je maar voor dat er een Buikgraaier achter je aan zit. Zou zomaar kunnen! Ik hoorde dat ze gezien zijn aan de andere kant van het meer. En ik weet dat ze aangetrokken worden door gespetter.’ ‘Professor van der Beek,’ riep een stem. James keek met klapperende tanden om. Professor Anderling stond bij het kasteel aan het eind van de promenade. Ze keek snel in de rondte, maar hield haar gezicht in de plooi. ‘De leerlingen worden over vijftien minuten verwacht in het Amfitheater. U weet toch nog wel dat de lessen vandaag eerder worden beëindigd.’ ‘We zijn bijna klaar mevrouw,’ riep van der Beek die Ralph op de schouder sloeg. ‘Ik durf te wedden dat we eerder dan u bij de bijeenkomst zijn als u niet opschiet,’ Hij draaide zich om naar de jongens op het plankier. ‘Jullie hebben de professor gehoord! Pak je schoenen en ga in een rij staan. Ik droog jullie als je voorbij komt, dan rennen we gezellig naar het Amfitheater. Je kunt je daarna verkleden. Van der Beek trok zijn toverstok en wees deze naar James die het dichtsbij stond. Een stoot hete lucht ontsprong van de punt, en duwde James een stap achteruit. Direct daarna was hij bijna helemaal droog, Zijn haar stond recht overeen op zijn hoofd als een corona. ‘We moeten deze idiote zwempakken aan naar de bijeenkomst?’ vroeg James ongelovig. ‘Ze zijn wolkomen beschaaft Mn. Potter,’ antwoordde van der Beek beslist. ’Zelfs nogal smaakvol als u het mij vraagt. We hebben geen tijd te verliezen mannen. Het Amfitheater ligt naast de Oostelijke Kasteelmuur. Laten we een voorbeeld stellen en de andere klassen voor zijn, zullen we? Nu, rennen mijn vrienden! En Mn. Bosch! Gaat u dit jaar nog uw rondje beëindigen, of zal ik Mn. Deeter sturen om u op te halen?’
128
Tegen de tijd dat James bij de ingang was van het Amfitheater, was hij bezweet en buiten adem. Veel van de andere klassen zaten er al, hun stemmen luid door de natuurlijke akoestiek van de plek. James grimaste bij het zien van de honderden figuren in hun gewaad die in de rondte zwierven. Het was bijna onmogelijk om onopvallend te blijven in de te grote gestreepte zwemkleding. James en Ralph doken naar het eind, onsuccesvol trachtend om zich achter de ander te verbergen. Scorpius was de eerste die hen opmerkte. Hij liep gnuivend voorbij met een paar eerste jaars Griffoendoren. Karel zag James, grijnsde en zwaaide. Zijn grijns veranderde in verbazing toen hij James tenue zag. ‘Ik zie geen van de tweede jaars meisjes zwemkleding dragen,’ merkte Roos op die naast James kwam staan. ‘Verweer Tegen de Zwarte Kunsten neem ik aan?’ James knikte. ‘Maakt niet uit. Van der Beek zegt dat ze eigenlijk best smaakvol zijn. Kom op, laten we gaan zitten.’ De laatste keer dat James in het Amfitheater zat was vorig jaar, op de nacht van het eerste schooldebat. Dat was een erg onplezierige gelegenheid geweest, waarbij Tabitha Kraaieveld had verkondigd vanaf het podium, dat Harry Potter een oplichter en een leugenaar was. Een volledige oproer werd nauwelijks op tijd voorkomen door een goed gepland absurd stuk vuurwerk, afgestoken door Ted Lupos en de Gremlins. Nu, bij daglicht zag het Amfitheater er aangenaam uit. Het grote podium was bijna helemaal leeg; terwijl James keek klommen er een paar oudere Ravenklauwen uit de orkestbak. Ze bogen diep op de rand van het podium, en begonnen gezichten te trekken en bliezen bramen naar de menigte. Hier en daar klonk applaus en boegeroep tot professor Anderling ze wegjoeg naar hun plaatsen. Toen James, Ralph en Roos plaatsnamen in een rij, riep Noah Mooyman van opzij. ‘Interessante keuze van kleding jullie twee. De strepen zeggen “Azkaban”, maar de snit zegt “trainingsveld”.’ ‘Ha, ha,’ gromde James. ‘Jouw beurt komt nog wel Mooyman.’ ‘Eigenlijk hebben we de meertocht al gehad,’ antwoordde Noah serieus. ‘Wacht maar tot het zesde jaar. Van der Beek schiet Stekende Vloeken naar je vanaf de kant. Zou bedoeld zijn om je “geestelijke discipline tegen pijn” te leren.’ Gerard knikte ernstig. ‘Alles wat ik moest overwinnen was het brandende verlangen hem flink de oren te wassen.’ Het viel James op dat Petra niet bij de andere Gremlins zat. Ze zat aan het eind van de gang, verschillende rijen lager. Ze keek met een lege blik naar het podium. Uiteindelijk beklom professor Tina Kers de trap naar het podium. Ze droeg een sportieve blauwe mantel over haar jurk. Haar kroeshaar was losjes samengebonden. ‘Hallo leerlingen,’ riep ze, haar toverstok richtend op haar keel. Haar versterkte stem echode rond het Amfitheater. Het gebabbel van stemmen verstomde. ‘Dank voor het de aanwezigheid bij deze nogal ongebruikelijke eerste les,’ vervolgde professor Kers. ‘Daar bijna iedereen Dreuzel Studie dit jaar gaat volgen, volgend op het jaarplan dit nieuwe jaar, dacht ik dat het wel een traktatie voor ons allen zou zijn om dit jaars onderneming samen te beginnen. Zoals vele van jullie weten, ben ik Tina Kers, professor Dreuzel Studie, en het is het doel van deze les om ons te leren de wegen en mogelijkheden van de Dreuzel wereld te begrijpen. We doen dit om verschillende redenen, maar vooral omdat wij als heksen en tovenaren voordeel kunnen hebben van de kennis van de Dreuzel wereld, waarbij zij niets van
129
ons weten. Het is daarom onze plicht om de Dreuzel wereld te bestuderen, zo zoveel mogelijk te begrijpen, zo dat we wanneer dat nodig is ons kunnen mengen in die wereld en er ontspannen in kunnen werken. Verder moeten we ons voorhouden dat wij van een gezamenlijke menselijkheid zijn, onze verschillen koesteren zonder vooroordelen te creëren naar hen. Daarom, als een oefening, zal deze les ons aanmoedigen om ons onder te dompelen in de Dreuzelwereld, gebruikmakend van de slimme werktuigen en methoden die zij ontwikkeld hebben ter compensatie van hun niet-magische natuur. Vorig jaar, vele van jullie zullen het zich nog wel herinneren, hebben we een Dreuzel sport gespeeld met de naam “voetbal”, alleen gebruik makend van onze voeten en een eenvoudige niet behekste bal. Dit jaar zullen we iets proberen op een veel grotere schaal. Deze onderneming zal de steun nodig hebben van iedere klas. Iedereen zal een specifieke taak krijgen, en we zullen deze taken behalen zonder gebruik te maken van spreuken of bezweringen. Dit jaar leerlingen, zullen we de theater productie maken van het beroemde tovenaar stuk De Triumvirate.’ Een golf van gebabbel schoot door de menigte. James kon niet zeggen of de algehele reactie positief of negatief was. ‘Waar gaat dat over?’ vroeg Ralph. Roos fluisterde, ‘Het is een verhaal over een liefdesdriehoek tussen een jonge heksenprinses, Astra, en twee tovenaren Treus en Donovan. Donovan is ouder en rijker, Treus is jonger, een kapitein in het leger van de koning. Ik zag het met mijn moeder toen ik klein was. Het is een groot gezelschap. Kan interessant zijn.’ Aan de voorkant van de menigte stond Hertog Tuynenburg, een van de Zwadderich Drijvers, met opgestoken hand, onverbiddelijk op. ‘Professor Kers, De Triumvirate is een klassieke magische productie,’ zei hij met zijn beschaafde, nogal geaffecteerde stem. ‘Door zijn oorsprong, rekent het op belangrijke magische elementen. Het droom onderdeel alleen al laat de heldin vliegend zien, zich verbeeldde legers zien, en getuige zijn van de voorspelling van Treus’ galjoen, zinkend in een orkaan. Hoe kunnen we verwachten trouw te zijn aan het verhaal indien we erop staan ons streng te houden aan Dreuzel methoden?’ ‘Ik begrijp en deel uw bezorgdheid Mn. Tuynenburg. Echter, ik ben juist terug van een reis langs enige van de Dreuzel werelds betere theater producties, en ik moet zeggen dat alleen al listigheid de vindingrijkheid van die presentaties mij versteld hebben doen staan. Eigenlijk zult u het interessant vinden dat de Dreuzels het noemen de “magie” van het theater.’ Vanuit de menigte sprak Victoire, ‘Maar hoe kan Astra vliegen zonder levitatie?’ ‘U zult verrast zijn wat er bereikt kan worden met touwen en katrollen Juffrouw Wemel,’ zei professor Kers glimlachend. ‘Om precies te zijn denk ik dat jullie allemaal onder de indruk zullen zijn van de hoeveelheid aardse “magie” die gedaan kan worden, eenvoudig met verf, kostuums, rekwisieten, licht en een flinke hoeveelheid toneelhulpen. Dit is waarom ik de school gevraagd heb om alle klassen erbij te betrekken voor deze enorme productie. De hoeveelheid teams en vaardigheden gevraagd, verzekerd dat ieder van ons een belangrijk onderdeel zal spelen in deze productie. Ik zal natuurlijk dienen als regisseur. De productie zal maar een keer opgevoerd worden, hier in dit Amfitheater, de laatste week van dit
130
schooljaar. Jullie ouders en familie zullen uitgenodigd worden om deze bij te wonen. Het zal, daar ben ik zeker van, een avond zijn die we ons blijvend zullen herinneren.’ De menigte verviel in een opnieuw gedempt pratend, zich beradend op dit ongewone plan. Professor Kers schraapte haar keel. ‘Voor dit doel,’ zei ze haar stem verheffend boven het gekwetter van de menigte, ‘heb ik verschillende inteken perkamenten opgehangen in de gang aansluitend aan het Amfitheater. Ieder die dit wil, kan komen om een proef af te nemen voor een rol. Audities zullen verdeeld worden tijdens de les, en de rollen worden verdeeld aan het eind van de volgende week. Zij die geen rol willen op het podium kunnen intekenen voor het orkest, rekwisieten, kostuums, licht team, toneel team, enzovoort. Ik weet zeker dat iedereen een onderdeel zal vinden waar ze graag in willen werken. En nu, sta mij toe de eerste te zijn om jullie welkom te heten in de wereld van het theater! De bijeenkomst is nu afgelopen waardoor jullie tijd genoeg hebben om je af te vragen wat je wilt, en in te tekenen voor wat je wenst. Dank u leerlingen, en goede avond.’ Toen de bijeenkomst uiteen viel en druppelde naar de grote kasteel doorgang, zei Roos. ‘Je moet je inschrijven voor een rol James. Je bent lang voor je leeftijd. Ik wed dat je Treus kunt spelen.’ James grimaste. ‘Vergeet het maar.’ ‘Waarom niet?’ hield Roos vol. ‘Zeg niet dat je bang bent om op het toneel te staan.’ ‘Nee,’zei James die rood aan begon te lopen. ‘Het is gewoon mal. Ik bedoel als we De Laatste Aanval van Keikengard zouden doen, zou ik wel intekenen. Dat verhaal heeft tenminste zwaard gevechten en explosies. Ik denk erover om me op te geven voor het toneel team.’ ‘Jep,’ beaamde Ralph. ‘Ik ga me opgeven voor dat rekwisieten onderdeel. Dit kan leuk worden. Ik zag het stuk in Londen toen ik klein was. Het was wreed. Ik heb het altijd wel gaaf gevonden om achter de schermen te werken.’ ‘Ik ga me opgeven voor Donovan,’ verkondigde Noah. ‘Ik heb die oudere, mysterieuze boef blik al. Ik kan zo beginnen.’ ‘Het is jammer dat Ted er niet meer bij is dit jaar,’ merkte Sabrina op.’Hij zou hier gek op zijn geweest. Ik vraag me af hoe het hem afgaat met zijn Zwerkbal training.’ Gerard zei, ‘We zien hem deze week in Zweinsveld. We zijn van plan elkaar te ontmoeten bij de Drietand.’ ‘Tenminste als hij eerder weg kan bij de Wemels,’ onderbrak Noah. ‘Ik hoor dat George hem flink laat werken. Ted klaagt niet. Hij krijgt betaald per opdracht en hij is momenteel een lopende reclame is het niet?’ De groep studenten drong samen bij de doorgang toen iedereen zich stilhield bij de inteken perkamenten. Roos liep weg en baande zich een weg naar het achterste deel van de doorgang. ‘Ik ga me inschrijven voor Astra,’ riep ze. ‘Gaat waarschijnlijk niet lukken, maar ik kan nog altijd naar kostuums als het niet lukt.’ Ralph baande zich ook een weg door de massa, lopend naar het inschrijfformulier voor de rekwisieten. James keek hoe zijn vriend wegging, en bekeek de perkamenten bij hem in de buurt. De menigte werd uiteindelijk een beetje dunner toen de meeste leerlingen opgewekt op weg gingen naar het diner. James keek afwachtend in de rondte. Tevreden dat niemand keek, glipte hij snel naar het perkament waar de acteurs zich in konden schrijven. Zijn ogen gleden eroverheen, op zoek naar het
131
perkament waar hij naar op zoek was. Hij graaide naar de veer die er aan een draadje bij hing, en schreef zijn naam op het perkament met de naam “TREUS”. Het was volkomen dol, verzekerde hij zichzelf. Hij zou de rol nooit krijgen. Het was alleen een spot. Een persoonlijke uitdaging. Toch, er was iets opwindends en geinigs over het idee dat hij de vermetele mannelijke hoofdrol zou kunnen gaan spelen. Hij kon het niet over zijn hart verkrijgen dit toe te geven aan Roos of Ralph. Stel dat hij door een opmerkelijke wending de rol zou krijgen, dan zou hij waarschijnlijk meteen toegeven dat hij stiekem de rol al wilde spelen. Anders zou niemand het ooit te weten komen, en dat was prima. Voor hij wegstapte, keek James vlug naar de ander namen op het perkament. Hij was en vrijwel zeker van dat Scorpius’ naam op de lijst zou staan. Dat deed hij niet, en hij voelde zich flauw dat hij ernaar gezocht had. James kuierde zo ontspannen mogelijk naar de groep die nog stond bij het toneel team inschrijf perkament. Ralph had net zijn naam genoteerd. ‘Ik sta op de toneel team, en rekwisieten afdeling,’ zei Ralph. ‘Ik hoop dat ik beiden kan doen. Waar heb jij je voor opgegeven James?’ James was klaar met het schrijven van zijn naam op het toneel team perkament. Hij draaide zich om, zijn gezicht zo neutral als hij kon, en gebaarde met de veer voordat hij hem liet vallen aan zijn draad. Ralph knikte en glimlachte. ‘We werken misschien we samen. Tim heeft zich ook opgegeven voor het toneel team en ook Buitendag. Hij is niet zo kwaad zolang je niet begint over Zwerkbal. Heb je gezien waar Albus zich voor opgegeven heeft?‘ James schudde ontkennend zijn hoofd. Eigenlijk had hij zijn broer tijdens de bijeenkomst helemaal niet gezien. ‘We kunnen het hem vragen bij het iner,’reageerde James, ‘Kom op.’
Het was niet de eerste keer dat James aan de Zwadderich tafel zat. Het vorige jaar had hij Ralph en Daan regelmatig opgezocht voor maaltijden onder de groen met zilveren bannier. Alleen nu echter, realiseerde James zich hoe prettig het was geweest met zijn ondeugende Amerikaanse vriend, die een Ravenklauw was geweest, aan zijn zijde bij dit soort omstandigheden. Er waren geen plaatsen in de buurt van Albus, die het volhield een populaire figuur te zijn bij zijn afdeling. James ging aarzelend zitten bij Ralph en Tim Bosch aan het einde van de tafel. James was tijdens de maaltijd afgeleid. Het ergerde hem dat hij zoveel moeite moest doen om de aandacht te trekken van zijn jongere broer. Het hoorde andersom te zijn, toch? Albus was gewoon goedgelovig. Hij meende dat de Zwadderaars zich tot hem aangetrokken voelden vanwege zijn grapjes en persoonlijkheid, maar James wist dat ze hem alleen gebruikten. Een Potter hebben onder de Zwadderaars was een soort morele overwinning voor Tabitha Kraaiveld en haar domme Tand en Klauw club. James wilde Albus waarschuwen dat de Zwadderaars’ vriendschap niet oprecht was, maar hij was ook een beetje jaloers op hem, omdat hij zo gemakkelijk geaccepteerd was. 132
Albus stond uiteindelijk op van tafel tezamen met een groep oudere Zwadderaars die hem aldoor leken te vergezellen. James schoof zijn bord opzij en stond ook op, met de bedoeling Albus te treffen in de buurt van de deur. Hij wilde hem waarschuwen over Tabitha’s bezem, maar dat was niet alles wat hij wilde zeggen. Albus accepteerde deze hele Zwadderich toewijzing te gemakkelijk, en James kon er niets aan doen maar het voelde of de hele familie verraden werd. Hij klemde zijn kaken op elkaar en draaide zich om op de Zwadderaar op te vangen die naar de uitgang liepen. ‘James,’ riep een stem. James keek achterom en stopte. Tabitha Kraaiveld benaderde hem van achteren, met een ontspannen glimlach. Ze was kennelijk wegestapt van Albus constante gevolg. James keek enkel naar haar. ‘Ik ben blij te zien dat je je nog steeds op je gemak voelt aan de Zwadderich tafel,’ zei Tabitha, haar warme glimlach behoudend. ‘Ik weet dat er enige… wrijving was vorig jaar. Ik ben blij te zien dat het de onderlinge verstandhouding niet verstoord heeft. James schudde zijn hoofd, bozer wordend. ‘Hou erover op Kraaiveld. Er zijn geen “onderlinge verstandhoudingen”. Alleen omdat Ralph mijn vriend is, betekend niet dat ik neerleg bij wat jou en je troep hoog in het vaandel hebben. Ik ben het debat niet vergeten.’ ‘Noch ben ik vergeten dat jij probeerde om mijn bezem te stelen voor het toernooi vorig jaar,’ zei Tabitha koket met haar ogen knipperend. ‘Maar ik heb besloten het verleden te laten rusten. Ik had gedacht dat je het nu anders zou zien alles in aanmerking genomen.’ ‘In aanmerking nemend dat Albus terecht is gekomen bij Zwadderich alleen om Scorpius te zieken?’ spuwde James. ‘Hij weet niet waar hij mee bezig is. En jij maakt daar misbruik van.’ Tabitha fronste een weinig. ‘Het spijt me dat je er zo over denkt James. Wij menen dat Albus prima bij ons past. Hij vertelde me dat je getuige was van zijn opmerkelijke oefenvlucht laatst, en ik wil je laten weten dat ik blij ben dat je daar geweest bent. Er was geen bedrog daar. Albus heeft veel talent. Hij zal een waardevolle aanvulling zijn voor het Zwadderich Zwerkbal team. En nu je het hebt over Scorpius Malfidus, ik zou denken dat het feit van zijn Sortering aan jou zou bewijzen, datgene wat ik al lang zeg.’ James keek naar de deur. Albus verliet de ruimte zonder op of om te kijken. ‘Wat heeft Scorpius er mee te maken?’ vroeg hij. ‘Nou,’ antwoordde Tabitha met opgetrokken wenkbrauwen, ‘Scorpius heeft of gebroken met de tradities van zijn vader, kiezend voor moed en kracht boven ambitie, daarmee bewijzend dat hij een waardig Griffoendor is. Of de Zwadderaars zijn veranderd, niet langer de afdeling van hebzucht en omkoperij, zoals het in zijn vaders dagen was. Hoe dan ook…,’ ze glimlachte wachtend om James haar zijn volle aandacht te geven, ‘het is het bewijs dat de Soorteer Hoed zijn zaakjes kent. Jouw broer zit in Zwadderich James, omdat hij daar behoord. Ik hoop echt dat je niet de behoefte blijft houden om je daarmee te bemoeien.’ ‘Hij is mijn broer,’antwoordde James. ‘Ik bemoei me waar ik dat nodig vind.’ ‘Ik bedreig je niet James,’ zei Tabitha, de glimlach uit haar stem verliezend, ‘ik doe je een plezier om je te waarschuwen. Jouw broer is speciaal. Het kan goed zijn dat wij
133
Zwadderaars de enige afdeling zijn die in staat is dat te herkennen. Albus heeft een doel. Ik zeg je dit als een vriend: als iemand probeert in de weg te staan naar dat doel, zelfs jij, dan doe je dat op eigen risico.’ James bestudeerde Tabitha’s gezicht. Ze leek opmerkelijk oprecht, maar toch was het moeilijk iets te geloven van wat ze zei. ‘Wat denk jij te weten over Al’s doel?’ Tabitha glimlachte weer een beetje. ‘Dat mag hij vertellen als hij dat wil. Maar ik denk dat hij het nog nauwelijks in de gaten heeft. Mijn advies James: kijk en wacht. En geniet van je broers succes. Dat zou hij ook voor jou doen.’ Daarmee draaide Tabitha zich om, haar gewaad elegant zwaaiend, en verliet de Grote Zaal.
134
7. Amsera Certh
N
a het avondeten werd James vergezeld door Ralph en Roos naar de
Griffoendor kamer. Op weg daarheen vertelde hij hen over zijn gesprek met Tabitha, en verontrustende uiteenzetting over Albus capaciteiten, maar geen van hen leek hierdoor onder de indruk. ‘Zo praat ze altijd,’zei Ralph ontwijkend. ‘Zelfs verschillende Zwadderaars lijken haar een beetje te zien als een dramaticus.’ ‘Je bedoelt anderen als jij en Tim?’ vroeg James met een opgetrokken wenkbrauw. ‘Ze lijken Albus oprecht te mogen,’ zei Roos door het portretgat stappend. ‘Misschien is het wel allemaal waar. Misschien is Albus de jongen van het lot. Kennelijk komt dat in jouw familie voor, net als zwart haar en Zwerkbal vaardigheid.’ ‘Dat is niet grappig,’ zei James, maar kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Je moet gewoon eens met me meegaan naar de Zwadderich leerlingen kamer binnenkort,’ stelde Ralph voor. ‘Dan kun je zelf zien hoe Albus omgaat met iedereen. Echt, hij lijkt er prima op zijn plaats. Het zal je gerust stellen.’ Gedrieën liepen ze door de drukke leerlingen kamer, en voegden zich bij Noah, Gerard en Sabrina op een paar banken in een donkere hoek. ‘We hadden het net over je James,’ verkondigde Noah kloppend op het kussen van de bank naast hem. James zakte neer op de bank, gelukkig dat hij onder vrienden was. ‘We hebben een idee,’ zei Sabrina, wijs de zijkant van haar neus aantikkend.
135
‘Heeft het iets te maken met het aanpassen van het Herculesraam?’ vroeg Ralph grinnikend. ‘Dat was een groot succes zelfs bij de Zwadderaars. Vilder heeft hem nog steeds niet helemaal in de oude staat. Hercules’ gezicht blijft ‘s nachts veranderen in dat van Malfidus.’ ‘Het zit ‘em in de pols,’ zei Gerard trots zwaaiend met zijn hand. ‘Nee, dit is zelfs beter,’ antwoordde Noah naar voren leunend op de bank, en met zachter wordende stem. ‘Het is die van der Beek ramp, die iedereen in zijn greep heeft. Lijkt er op dat mensen een beetje lichamelijke training het niet zo erg vinden; ik bedoel die gast heeft wel gelijk dat vechten tegen de Zwarte Kunsten soms een beetje echte vechtkunst vereist. Maar dat hele geen spreuken ding voor de jongere jaren is te veel van het goede. Dus zijn we eens gaan denken…’ ‘Dit is al eerder gebeurd!’ zei Sabrina met een klap op James schouder. James keek naar de Gremlins. ‘Ik mis iets,’ bekende hij. ‘In de tijd van je vader,’ antwoordde Gerard met rollende ogen. ‘Regeerde Omber de Verschrikkelijke. Zeg me niet dat wij meer weten over je vaders schooltijd dan jij weet.’ ‘Dat zou me niets verbazen,’ zei James met een scheve grijns. Het lijkt erop dat ik niet de juiste boeken heb gelezen.’ Roos maakte een geïrriteerd geluid. ‘Omber was de Verweer Tegen de Zwarte Kunsten leerkracht,’ legde ze uit. ‘Ze weigerde hen bruikbare technieken te leren omdat ze een marionet was van het Ministerie, in de tijd dat het Ministerie probeerde de geruchten in de kiem te smoren over de terugkeer van “Hij Die Niet Genoemd Mag Worden”. Ze sprak de bedekte term uit met overduidelijk sarcasme. ‘Dat weet ik,’ zei James uiteindelijk knikkend. ‘Maar dat is iets heel anders dan wat van der Beek doet,’ Sabrina snoerde James de mond. ‘Het komt op hetzelfde neer. Dus jouw plan is om het op eenzelfde wijze op te lossen.’ ‘Oh, nee,’ zei James hoofdschuddend. ‘Zeker niet. Ik begin niet een nieuwe Strijders van Perkamentus. Ik heb Karel Krauwel laatst verteld dat ik niet mijn vader ben. Ik wil niet dat mensen denken dat ik probeer de oude avonturen van mijn vader nieuw leven in te blazen.’ ‘Maak je geen zorgen,’ zei Noah zijn arm om James’ schouders legend. ‘Niemand zal dat denken. Ten eerste kunnen we die naam niet gebruiken.’ ‘Mee eens,’ reageerde Gerard. ‘Te ouderwets. Misschien ‘Soldaten van Merlijn?’ Sabrina schudde van nee. ‘Lijkt teveel. Wat denk je van het “Echte Verweer Tegen de Zwarte Kunsten”?’ ‘Te lang en te commercieel,’ antwoordde Gerard. ‘Kijk,’ onderbrak Noah, ‘de naam maakt niet uit. Het punt is, jullie gasten moeten dit spul weten. Als jullie het niet leren totdat jullie zo oud en geweldig als wij zijn, zal het te laat zijn. Je moet de zaken in eigen hand nemen.’ ‘Maar ik kan ze het niet aanleren!’ riep James. ‘Ik weet nauwelijks zelf iets!’ ‘Dan denk ik dat jullie iemand moeten vinden om het jullie te leren,’ antwoordde Noah schouderophalend. ‘Nou waarom doen jullie drie het niet?’ verweerde James. ‘Gaat niet gebeuren,’ zei Gerard zakelijk. ‘Hoewel we een enorme inspiratie zijn, zijn we geen leerkrachten. Ooit gehoord van spier geheugen? Dat betekend dat mijn
136
hand weet hoe een Expelliarmus spreuk moet laten afgaan, maar mijn hersens dit niet meer uitrekenen. Het is zoiets als uitleggen hoe te lopen. Dat gaat vanzelf tegenwoordig. Nee, jullie hebben en natuurlijke leerkracht nodig, iemand als je vader in de tijd van Strijders van Perkamentus.’ James keek naar Ralph en Roos. ‘Moeten jullie niet iets zeggen, me vertellen wat een onzinnig en onverantwoordelijk idee dit is?’ ‘Eigenlijk,’ zei Roos bedachtzaam, ‘denk ik dat het wel logisch is. Ik bedoel, het is waar dat we helemaal niets bruikbaars leren in van der Beek’s lessen. Helemaal de meisjes.’ ‘En heus,’ voegde Ralph toe, ‘Ik heb alle hulp die we kunnen krijgen nodig bij verdedigende magie. Dat is een onderdeel waar ik nooit grip op heb gekregen.’ ‘Zeg dat,’ beaamde James grommend. ‘Maar toch, hier kunnen we een hoop problemen mee krijgen!’ ‘Ik zou niet weten waarom,’ redeneerde Roos. ‘Er zijn massa’s buitenschoolse lessen en clubs. Het is niet zoals in de tijd van onze ouders toen Omber iedereen verbood om defensieve spreuken te oefenen. Het zou een volledige toegestane school club zijn. We hoeven alleen maar de toestemming van het Schoolhoofd te krijgen. Jij zou het kunnen vragen, Merlijn is je nog wat verschuldigd.’ James keek naar Roos. Ze schouderschokte. ‘Dan blijft er nog een probleem over,’ merkte Ralph op. ‘Wie zal ons les geven?’ ‘Je hebt iemand nodig met een goede, zekere grip op de verdedigende kunsten,’ zei Sabrina. ‘Iemand die een natuurlijke leider en leerkracht is, met enige ervaring in echte strijd.’ Een idee kwam bij James op. Hij sperde zijn ogen, en zakte langzaam terug op de kussens. ‘Wat?’ vroeg Roos fronsend. ‘Ik denk dat ik net aan de perfecte leerkracht dacht,’ antwoordde James moedeloos. Ralph zei, ‘Dus, wat is het probleem?’ ‘Omdat,’ grijnsde James gelaten, ‘ik niet denk dat hij het wil gaan doen.’ Roos kneep haar ogen samen. Kort daarop glimlachte ze herkennend. ‘Wie?’ vroeg Noah. ‘Kan ik niet zeggen,’antwoordde James. ‘Maar als we met hem kunnen praten, laat ik het jullie weten.’ De Gremlins leken ietwat geïrriteerd over James‘ geheimzinnigheid maar waren over het algemeen tevreden dat het idee aangenomen was. Na enige tijd brak de groep op en lieten James, Ralph en Roos achter in de donkere hoek. ‘Denk je dat Carlo het zal doen?’ vroeg Roos ernstig, met zachte stem. ‘O,’ riep Ralph die met zijn vlakke hand tegen zijn voorhoofd sloeg. ‘Ik had moeten weten over wie jullie het hadden.’ ‘Alles wat we kunnen doen, is het hem vragen,’ antwoordde James. ‘Er wordt verteld dat hij natuurlijke leiderschap kwaliteiten had. Hij was goed genoeg om met het Toverschool Toernooi mee te doen, en hij haalde het door lastige uitdagingen. Dus hij heeft voldoende ervaring.’ ‘En vanuit zijn visie, is het nog steeds recent,’ beaamde Roos.
137
Ralph vroeg, ‘Maar waar kunnen we hem vinden? Vorig jaar kwam hij alleen als hij er zin in had. We weten nog steeds niet waar hij uithangt.´ James keek doordringend naar Ralph. ´Eigenlijk heb ik daarover wel een idee.’ ´We moeten het eerst aan de Directeur vragen,’ zei Roos. ´Op die manier hoeven we Carlo niet lastig te vallen totdat het zeker is. Laten we morgen na de lunch met z’n allen gaan. Dat geeft ons de kans om uit te vinden wat het beste idee is om het hem te presenteren.´ James knikte. ´Klink wel goed denk ik.´ ‘Je vindt het geen goed idee?’ vroeg Ross haar hoofd kantelend. ‘Nee, ik denk dat het een goed idee is,’ bekende James. ‘Ik wil gewoon niet dat het eruit ziet dat ik het wil doordrammen. Weet je, alles doen wat mijn vader deed. Zoals ik tegen Karel zei, ik ben niet degene met een bliksem litteken op mijn voorhoofd. Roos keek onderzoekend naar James. ‘Waarom blijf je er dan overheen wrijven?’ James liet zijn hand zakken, zich realiserend dat hij inderdaad zijn voorhoofd aanraakte. ‘Hoe bedoel je?’ ‘Je wrijft regelmatig over je voorhoofd de laatste paar dagen,’ antwoordde Roos. ‘Je ziet eruit als een advertentie voor Habsburger Anti-Hoofdpijn Hoeden.’ ‘Da’s waar,’ knikte Ralph instemmend. ‘Misschien moet je je bril vaker dragen als je anders pijn in je hoofd krijgt.’ James werd wat geïrriteerd. ’Het is niet die verdraaide bril. Ik weet niet wat het is. Het jeukt gewoon, dat is alles.’ ‘Je hebt steeds jeuk op je voorhoofd?’ knipperde Ralph. ‘Het is niet “steeds”,’ zei James. Hij keek naar Ralph en Roos. ‘Toch?’ Roos keek wat bezorgt. ‘Misschien moet je naar Madam Ouwel gaan in de ziekenvleugel James.’ ‘Dat is wel het laatste wat ik nodig heb, ‘zei James grinnikend. ‘Het is niets, eerlijk. Het valt mij nauwelijks op. Hoewel het wel een beetje vreemd is.’ ‘Je denkt er gewoon teveel aan,’ redeneerde Roos. ‘Niemand verwacht van je te zijn als je vader. Zit er niet over in.’ James was het er mee eens, en hij hoopte dat Roos gelijk had. Toen hij welterusten wenste en de trap opging, dacht hij na over de vreemde jeuk op zijn voorhoofd. Hij had er nog niet over nagedacht, maar het was wel een klein beetje vreemd, vond hij, een voortdurende jeuk hebben op de plaats van zijn vaders beroemde litteken. Hij zou er zeker niets over vragen aan Madam Ouwel. Het was erg genoeg dat Karel Krauwel van hem verwachtte dat hij vuurwerk zou afvuren vanuit zijn slof aan de ene kant, en Scorpius Malfidus hem beschuldigde van grootheidswaanzin aan de andere kant. Het laatste wat hij nodig had was dat er een gerucht zou ontstaan dat James Potter krabbelde aan een verzonnen bliksemschicht litteken. Helemaal nu hij bezig was om een club te starten gelijkwaardig aan zijn vaders’ “Strijders Voor Perkamentus”. Toen James zich voorbereide om naar bed te gaan, daagde het bij hem, dat, als hij niet gesproken had met Tabitha Kraaieveld, en was weggegaan met een bezorgd en geagiteerd gevoel, zou hij niet zo gemakkelijk toegestemd hebben met de oprichting van een nieuwe Verweer Tegen de Zwarte Kunsten. Haar woorden hadden hem het gevoel gegeven dat hij klein en belachelijk was, maar het idee voor het beginnen van een nieuwe Verdediging Club maakte dat hij zich weer belangrijk voelde. Was dat
138
voldoende reden om er mee door te gaan? Hij hoopte dat het een goed idee was, maar eigenlijk maakte hij zich er niet druk om. Er waren nog steeds twee hindernissen die genomen moesten worden voor dat een club mogelijk was. De eerste was Merlijn’s toestemming, de tweede was Carlo vinden en hem vragen om hen te onderrichten. Als een van twee weigerde, zou er geen club komen. Dat leken James voldoende kansen. Met dat in gedachten sloot hij zijn ogen en viel in slaap.
Een grijze vochtige middag begroette James, Roos en Ralph die hun Zaterdag lunch beëindigde en naar buiten gingen om wat rond te zwerven op het school terrein. Het was een van die vreemde dagen aan het begin van de Herfst wanneer het te benauwd is om een jas te dragen maar te nat en winderig om die uit te laten. Roos dook in een dik vest terwijl James en Ralph stenen gooiden in het meer, genietend van de ontstane ringen. ‘Ik denk dat we het hem op de man af moeten vragen,’ zei Ralph met een kiezel in zijn hand. ‘Zoals je gisteravond zei Roos, er is geen reden voor hem om nee te zeggen.’ ‘Dat is wat ik toen dacht,’ antwoordde Roos. ‘Maar dat was gisteravond.’ James keek naar haar. ‘Er is een boel veranderd sinds gisteravond dan? ‘Ik ben opgebleven vannacht, lezend,’ zei Roos. ‘Ik wilde vooruit werken met enige boeken die ons lesboek over Tovenaar Literatuur voorstelt, dat heb ik je al verteld in de bibliotheek.’ ‘Je laat er geen gras over groeien,’ merkte Ralph op. ‘Toevallig hou ik van lezen. Daarbij, niet verrassend, komt onze Directeur zo nu en dan ter sprake in verschillende van de boeken, en ik dacht dat het wel de moeite waard was om wat meer van zijn geschiedenis te weten voor we met hem praten.’ Ralph liet zijn arm zakken en keek omhoog naar de lucht. ‘Het is vreemd. Ik was erbij toen het gebeurde, maar ik vergeet steeds dat onze Directeur de beroemde Merlijn is van al de legenden en mythen. Het is lastig er met je verstand bij te kunnen vind je niet?’ ‘Ik zei je dat veel mensen het een beetje ongemakkelijk vinden dat Merlinus Ambrosius het Schoolhoofd is van Zweinstein,’ zei Roos betekenisvol. ‘En ik ben erachter gekomen, een beetje, waarom. Er zijn massa’s verhalen over hem in de oude boeken van de koningen. Het is bijna onmogelijk om uit te vinden wat verzonnen is en wat waar kan zijn, maar zelfs als er maar een beetje waar van is, is dat erg verontrustend.’ ‘Zoals wat?’ vroeg James, een grote steen omhoog werkend aan de rand van het meer. ‘Zoals koningen die hem huurden om legers te vervloeken. Niet noodzakelijk slechte legers, gewoon legers waar elke koning, met genoeg geld, een hekel aan had. Meer dan eens, als Merlijn het leger waarvoor hij betaald was te vervloeken, stuurden zij mensen om hem meer te betalen om terug te gaan en de koning te vervloeken die hem in eerste instantie gehuurd had. En dat deed hij!’ 139
‘Klinkt gewoon praktisch als je mij vraagt,’ zei Ralph met twee handen een steen optillend. Het pletste in het water in de buurt, waardoor James en Ralph’s schoenen nat werden. ‘Dat is niet grappig Ralph,’ berispte Roos hem. ‘Hij was een magische huurling. Zo’n man is helemaal aan niets loyaal! Sommige van de legers die hij vervloekte… werden volledig afgeslacht, soms zelfs voor ze de strijd aangingen! Er waren overstromingen, cyclonen, zelfs aardbevingen waarbij de grond zich opende recht onder het legerkamp, deze volledig verzwelgend.’ ‘Dat kan niet waar zijn,’ merkt James op. ‘Ik bedoel, Merlijn is machtig, maar niemand kan dat doen.’ ‘Je vergeet waar Merlijn zijn magie vandaan krijgt,’ antwoordde Roos alsof ze zich had voorbereid op dit argument. ‘Volgens de legenden heeft Merlijn toegang tot de kracht van de natuur. We zagen het hem doen die avond toen hij ons meenam om zijn spullen te halen. De natuur is enorm, maar was destijds nog enormerder, met minder beschaving. Wie weet waar een tovenaar als hij toe in staat is?’ Ralph veegde zijn handen af aan zijn spijkerbroek. ‘Ik geloof niet dat “enormerder” een woord is.’ ‘Ga mij alsjeblieft niet corrigeren,’ zei Roos heen en weer kijkend naar James en Ralph. ‘Waarom nemen jullie dit niet serieus?’ ‘Omdat, zoals we zeiden, wij erbij waren Roos,’ antwoordde Ralph. ‘We zagen de man Verschijnselen vanuit de Middeleeuwen. We hebben de dagen daarna met hem samengewerkt. Hij hielp ons af te komen van die Dreuzel reporter die van plan was om de hele magische wereld ten toon te stellen. Hij was compleet briljant daarbij. Hij kan in het verleden een ongeleid projectiel zijn geweest, maar hij is nu veranderd toch? Hij probeert goed te zijn en hij doet dat behoorlijk.’ ‘Nou,’ zei Roos, ‘het is niet alleen dat hij een ongeleid projectiel was.’ James plofte neer op het gras naast haar. ‘Wat? Deed hij ketjup op zijn eieren? Tekende hij snorren op portretten?’ Roos keek naar hem, en vervolgens weg. ‘Volgens sommige legenden, is hij vermoedelijk de drager van een vreselijke vloek. Zijn terugkomst werd gezien als een voorteken voor het eind van de wereld.’ James voelde een steek van onrust hierover, maar hield zijn stem vlak. ‘Dit is het deel waar het moeilijk is om feiten van verzinsels uit elkaar te houden, ja? ‘Lach jij maar,’ zei Roos, ‘maar de voorspelling komt op meer plaatsen voor. Sommigen noemen hem de Voorbode van het Noodlot. Op andere plekken noemen hem de Ambassadeur; waarvan, wordt nooit vermeld. Dat wordt erg griezelig,’ bekende ze huiverend. ‘Helemaal als je dit leest in het midden van de nacht.’ ‘Tot nu toe is hij de Ambassadeur van tien extra punten voor Griffoendor en Zwadderich omdat we hem hielpen om een soort magische kist te halen,’ zei Ralph schouderschokkend. ‘Kom op, ‘t is bijna twee uur. Hij verwacht ons.’ ‘Kom je James?’ vroeg Roos die ging staan. James keek omhoog naar haar. ‘Wat? O. Ja, natuurlijk.’ Met z’n drieën sjokten ze door de mistige middag, in de richting van de binnenplaats. In de verte rommelde de donder als een bedekte bedreiging, en de wind begon op te komen. James dacht, nogal nerveus, aan het skelet in de grot, Farrigan. De lang vermiste bekende van Merlijn, en aan nicht Lucy’s brief over de
140
Poortwachter. Met dat in gedachten klonk Roos’ verhaal over de legendarische vloek van Merlijn ongemakkelijk bekent. James kon het zich niet precies herinneren, maar het skelet had iets gezegd over een poort, en over dingen die daar doorheen komen, allemaal door de terugkeer van Merlijn. De Borelij’s waren er in ieder geval door gekomen. Merlijn had dat toegegeven. Maar hij beweerde dat hij ze allemaal gevangen had behalve de laatste, degene die James gevolgd was die nacht in de Grot Bewaar. Merlijn vertelde dat hij ze allemaal gevangen hield in zijn geheimzinnige Zwarttas. Maar het skelet had gewaarschuwd voor iets anders, iets veel ergers. Zoals in de legenden had hij Merlijn ook de Ambassadeur genoemd, maar Farrigan had het ding geïdentificeerd waar Merlijn kennelijk voor stond: de Waker, de Bewaker van Werelden, de Poortwachter. Lucy’s brief bevestigde deze legenden, en nu deden de verhalen van Roos hetzelfde. James huiverde terwijl hij Roos en Ralph het kasteel in volgde. Ze vervolgden hun weg door de lege gangen, passeerden donkere lokalen en gangen. Uiteindelijk bereikten ze de waterspuwer die op wacht stond bij de toegang naar de wenteltrap. ‘Weet je het wachtwoord Roos?’ vroeg Ralph. ‘Ik zou het niet eens uit kunnen spreken, en je weet wat ze ervan vinden als je dit soort dingen opschrijft.’ Roos fronste nadenkend. Dan sprak ze zorgvuldig, ‘In ois oisou.’ De waterspuwer bewoog met het geluid van malende molenstenen. Het draaide opzij, de opening onthullend. ‘Wat betekent het?’ vroeg James toen ze op de stijgende trap sprongen. Roos schudde haar hoofd. ‘Het is dat oeroude Welsh, denk ik. Wie weet wat het betekend?’ Ze kwamen in de hal buiten het kantoor van het Schoolhoofd en James rekte zich uit naar de klopper. ‘Wacht,’ zei Roos die naar James’ arm greep. ‘Herinner je je vanochtend? Hij zei ons om buiten te wachten. Hij zei dat hij een andere afspraak had vóór ons.’ James herinnerde het zich. Voorzichtig liet hij de klopper zakken en de drie namen plaats op een lange bank tegenover de deur van het Schoolhoofd. Op de muur naast de deur, tussen de verschillende oude schilderijen, was een gezicht dat James herkende. ‘Kijk,’ porde James Ralph, wijzend. ’Ik herken hem. Die ouwe Kanteel gebuikte hem bij Technomanie vorig jaar, om ons over magische portretten te leren.’ Het portret van Cornelis Ieperen, voormalig boekhouder van Zweinstein, gluurde over zijn bril naar James. ‘Ik herinner mij jouw jonge man. U had een bijzondere hoeveelheid vragen over het onderwerp. Ik hoop dat u tevreden was.’ ‘Dat was ik,’ antwoordde James, ‘Ik vond vooral het deel bijzonder hoe alleen de originele artiest een magisch portret kan vernietigen. Het was echt heftig toen Kanteel het portret deed smelten van die afschuwelijke clown.’ ‘Jouw professor Jackson liet wel een klein detail achterwege,’ snoof Mn.Ieperen, peinzend over deze herinnering. ‘Er is nog een persoon die het portret kan vernietigen, hoewel dit nog nooit voorgekomen is.’
141
‘Lijkt me een behoorlijk belangrijk detail om achterwege te laten,’ fronste James twijfelachtig. ‘Eigenlijk, met alle respect, vertrouw ik hem meer over dit onderwerp dan –’ Twee dingen gebeurde tegelijkertijd, James onderbrekend. De deur van het kantoor van het Schoolhoofd werd geopend en zwaaide open, en een stekende pijn schoot door James voorhoofd. Hij sloeg zijn hand tegen zijn hoofd en kneep zijn ogen dicht, verrast sissend. ‘James?’ vroeg Roos bezorgt. Bijna zo snel als hij gekomen was, verdween de pijn. James hield zijn hand tegen zijn voorhoofd en deed zijn ogen voorzichtig open. Het eerste wat hij zag was een uitzicht door het Schoolhoofd’s deuropening. Merlijn stond achter zijn bureau, zijn gezicht ernstig en priemende ogen. Hij keek doordringend naar James door de opening, maar de uitdrukking op zijn gezicht was bezorgd noch verrast. Zijn blik was eerder afwachtend, mogelijk zelfs onzeker. ‘Alles goed James?’vroeg een andere stem. James liet zijn hand zakken en keek rond. Petra Morgenster stond in de hal, net uit het kantoor van de Directeur komend. Ze zag er uitgeblust uit, en haar ogen waren rood, alsof ze gehuild had. ‘Niets aan de hand,’ antwoordde James. ‘Ik… ik moet eigenlijk mijn bril dragen.’ Hij keek naar Roos en Ralph, met een waarschuwende blik in zijn ogen niets te zeggen. ‘O,’ zei Petra weg kijkend. ‘Nou, ik zie je nog wel. Ik moet nog… iets doen.’ James keek haar na terwijl ze wegliep, zich opnieuw verwonderend waarom Petra plotseling zo melancholiek was. En wat Merlijn tegen haar gezegd om haar nog meer van streek te maken? James keek terug in het kantoor. Merlijn staarde niet langer naar hem met die harde, alerte blik. Hij was naar de zijkant gelopen en bestudeerde een gecompliceerd koperen apparaat in zijn handen. ‘Kom binnen vrienden,’ riep hij zonder te kijken. Toen de drie leerlingen het kantoor betraden keek James vol verbazing rond. Los van de portretten van de oude Schoolhoofden en het bureau, was de kamer vrijwel onherkenbaar als dezelfde ruimte die door professor Anderling vorig jaar gebruikt was. Een grote opgezette krokodil hing aan het plafond, als een tentoonstelling in een museum. Boekenkasten stonden overal, stampvol met enorme boeken in dik leren kaften. Daarnaast stonden er mysterieuze hulpmiddelen en werktuigen, niet een kleiner dan een kast en duizelingwekkend ingewikkeld. Vast aan de muur achter Merlijn bureau stond een glazen vitrine met daarin een zwarte zak, opgehangen aan zilveren haken. James herkende hem als de geheimzinnige Zwarttas. Het belangrijkste in de kamer echter, was een erg grote, lange spiegel met een rechthoekige gouden lijst. De zilveren reflectie van de spiegel reflecteerde het halve kantoor. Voorbij de reflectie draaide een dichte mist rollend en schuivend. Het was zowel mooi als een weinig misselijk makend. De spiegel stond op een stevige houten schildersezel in het midden van het kantoor, met de voorkant naar het bureau van het Schoolhoofd. ‘Zoals belooft,’ zei de Directeur, ‘de inhoud van mijn bewaarplaats. Niet alles natuurlijk, maar genoeg om mijn werk gemakkelijker te maken.’ Er stond maar één stoel voor het bureau. James, Ralph en Roos gingen eromheen staan, maar geen van hen ging erop zitten. Ze bleven verbaast de kamer doorkijken.
142
‘Ik zie dat mijn Spiegel u opviel Mn. Potter,’ zei Merlijn onderhoudend, nog steeds niet opkijkend van het vreemde apparaat dat hij vasthield. ‘Erg eigenaardig ja? Ik zie dat u mij erover wil vragen. Ga gerust uw gang.’ ‘Wat doet het?’ zei James bot. ‘De juiste vraag Mn. Potter, is, wat doet het niet?’ zei Merlijn, uiteindelijk het vreemde koperen apparaat op zijn bureau zettend en op kijkend. ‘Het is de legendarische Amsera Certh, de wezenlijk Magische Spiegel uit eeuwenoude tijd. Met de hulp van zijn Scherpstelling Boek, kan het je het verleden en de toekomst tonen. Het kan je plaatsen tonen waar je geweest bent en oude herinneringen herspelen. Het kan je zelfs vertellen, als je dit wenst, wie de schoonste in het land is. Ik zelf zie het praktische nut van zulke informatie niet in, maar de ontwerper van de Spiegel was een beetje een eigenaardig.’ Merlijn bewoog zich langzaam rond zijn bureau in de richting van de Spiegel. ‘Er zijn slechts twee van dit soort spiegels ooit gemaakt. De zuster van deze was van een tijdsgenoot van mij die, zoals al mijn tijdsgenoten, al lang dood is. Die Spiegel, helaas, is ook verloren gegaan in de nevel van tijd.’ Roos staarde naar de draaiende, zilverkleurige mist in de Spiegel. ‘Waarom zijn er maar twee gemaakt?’ Merlijn was nu bij de Spiegel en trok aan een gevochten koord. Een dik zwart gordijn viel over de voorkant ervan. ‘Dat soort stukken zijn zeer moeilijk te creëren Juffrouw Wemel. Nog belangrijker, de wereld kan maar een beperkt aantal erg krachtige magische apparaten bevatten. Ze leunen zwaar op het evenwicht van de kosmos. Te veel kunnen op een gegeven moment… rimpels veroorzaken. Voor mijn terugkomst, leefde ik aan het eind van een veel duisterder tijd toen dit soort rimpels gewoongoed waren. Gelukkig is de eeuw waarin we nu leven veel beter aangepast. Toch, een paar relieken uit de eeuw van uitzonderlijke magische apparaten zijn er nog.’ Merlijn keek met gepaste trots in de rondte. ‘Vele ervan zijn hier in deze kamer.’ Ralph slikte iets weg en zei, ‘Is dat, weet u wel, veilig?’ ‘Natuurlijk niet Mn. Deeter,’antwoordde Merlijn luchtig, terugkerend naar zijn bureau. ‘Niet veiliger dan een toverstok is. Maar ze zijn veilig gesteld, en dat in het belangrijkste.’ ‘Heeft u Petra iets laten zien in de Spiegel?’ vroeg James plotseling, kijkend naar het gezicht van het Schoolhoofd. Merlijn vertrok geen spier. ‘Ik wou zeggen dat dat u niet aangaat Mn. Potter, maar ik leef nu al lang genoeg in deze tijd om te weten dat dit uw nieuwsgierigheid alleen maar zou vergroten. Ja, dat deed ik.’ ‘Was ze daarom van streek toen ze wegging? Wat liet u haar zien?’ ‘Ik liet haar zien wat ze me kwam vragen om te zien,’ antwoordde Merlijn vlak, plaatsnemend in zijn stoel. ‘Niets meer en niets minder. Als u nog meer wilt weten, mag u dat vragen aan Juffrouw Morgenster zelf, hoewel ze zo’n ondervraging waarschijnlijk niet zal willen. Goed, wat kan ik voor jullie drie betekenen?’ Terwijl hij sprak, reikte hij over zijn bureau en sloot zorgvuldig een groot boek wat bij de rand lag; de Spiegel’s “Scherpstelling Boek” nam James aan. Roos bewoog zich een beetje voor James. ‘We, euh, komen vragen of we een club mogen beginnen Directeur.’
143
‘Wat soort voor club?’ vroeg Merlijn monter. ‘Nou, eh, euh, oefen…club,’ hakkelde Roos. ‘Ik bedoel, een club om te oefenen. Spreuken. Verdedigingstechnieken en dat soort dingen.’ Ralph onderbrak haar. ‘Het is ook niet dat we professor van der Beek niet mogen of zo. Hij is echt geweldig. We willen alleen maar… oefenen.’ ‘Ik begrijp dat onze goede professor er niet van houdt om professor genoemd te worden,’ zei Merlijn met een kleine glimlach. ‘Euh, dat is waar,’ beaamde Ralph die rood werd. ‘Coenraad dan.’ ‘Wat voor soort spreuken zijn jullie van plan te oefenen? En wie willen jullie erbij betrekken?’ ‘Iedereen die erbij betrokken wil worden,’ antwoordde James. ‘En we willen alleen elementaire verdedigingstechnieken oefenen. Dingen die we leerden tijdens onze lessen vorig jaar. We zullen alleen oefenen op poppen en doelen, nooit op elkaar. Elke leerkracht die dit wil contrôleren kan komen natuurlijk. Hoewel ik verwacht dat het een beetje, euh … vervelend zal zijn.’ James stopte, bemerkend dat dat laatste stukje misschien iets te veel van het goede was. Hij rekende op het feit dat geen enkele leerkracht zich vrijwillig aan zou melden om extra tijd te steken om in een lokaal alleen een zooitje leerlingen Expelliarmus spreuken te zien richten op houten poppen, maar Merlijn was snel genoeg om deze truc te doorzien. Hem kennende zou hij even makkelijk per toerbeurt leerkrachten aanstellen, en van der Beek zou waarschijnlijk boven aan de lijst staan. Merlijn opende zijn mond om hierop te reageren toen, plotseling, het koperen apparaat op zijn bureau bewoog. Iedereen in het kantoor keek ernaar. Het was iets als een holle globe van aaneen verbonden cirkels, de lengte- en breedte graden van de globe markerend. Binnenin bediende een ingewikkeld netwerk van motortjes en pallen een zilveren wijzer. De wijzer begon in het rond te draaien, waardoor de globe heen en weer begon te rollen op het bureau. Na een ogenblik stopte de wijzer met draaien, ratelde een paar tandjes omhoog, en viel stil. Merlijn staarde ernaar. ‘Wat is – ’ begon Ralph, maar Merlijn onderbrak hem. ‘Jullie mogen voortgaan met jullie club mijn jonge vrienden. Stuur me alsjeblieft bericht wanneer en waar jullie elkaar ontmoeten en een lijst met leerlingen die erbij betrokken willen zijn. Per slot, wat voor soort Schoolhoofd zou ik zijn als ik niet op de hoogte zou blijven over dit soort dingen?’ Merlijn had een officieel perkament tevoorschijn gehaald met het Zweinstein wapen erop. Hij krabbelde een paar zinnen en zette zijn naam er sierlijk onder. ‘Dit zal voldoen voor wat betreft het officiële fiat. Ik wens jullie veel succes.’ Ralph keek naar James, met open gesperde ogen en opgeluchte glimlach. ‘Maar Directeur –’ begon Roos. ‘Als u me wilt excuseren,’ zei Merlijn opstaand, ‘Het ziet eruit of in enige onverwachte zaken zijn welke mijn aandacht vragen. Ik hou jullie liever niet langer op, omdat ik denk dat jullie nog voorbereidingen moeten treffen. Ga je gang naar de trap en doe de deur achter jullie dicht, dank je.’ ‘Dank u meneer,’ zei Ralph, James en Roos naar de deur drijvend. ‘U zult er geen spijt van krijgen!’ ‘Ralph,’ siste Roos. De drie vielen bijna over elkaar bij het passeren van de deuropening.
144
‘ “U zult er geen spijt van krijgen”?’ fluisterde Roos naar Ralph om hem heen draaiend in de hal. ‘Wat is dat voor opmerking? Je wilt hem achterdochtig maken?’ Ralph grimaste. ‘Ik was nerveus! Sorry! Kom op, laten we weg wezen voordat hij zich bedenkt.’ James trok net de deur achter zich dicht toen hij plots stopte, hij sperde zijn ogen open. ‘Het toestemmingsperkament!’ riep hij kijkend van Roos naar Ralph.’Heeft een van jullie het meegenomen?’ ‘Ik heb hem niet gepakt,’ zei Ralph.’Ik dacht dat Roos hem had. Zij stond het dichts bij.’ ‘Jij duwde ons naar buiten voor ik hem kon pakken, jij grote bul!’ ‘Ik pak hem wel,’ zei James zich omdraaiend. De deur was nog niet in het slot gevallen. Hij duwde hem een beetje open en tuurde naar binnen. ‘Directeur?’riep hij. ‘We vergaten het perkament dat u voor ons tekende. Kan ik nu… ’ James fronste en duwde de deur verder open. Het bureau van de Directeur was onbezet. De kamer leek volkomen leeg te zijn en was bijna onnatuurlijk stil. Mogelijk was Merlijn ergens heengegaan met het Brandstof Netwerk. Het koperen apparaat op zijn bureau moest een alarm of herinneraar zijn, hem herinnerend aan een bijeenkomst waar hij haastig naar toe moest. James liep door het kantoor en griste het perkament van het bureau van het Schoolhoofd. Toen hij terug liep naar de deur, overkwam hem een vreemd gevoel. Met een onverwachte rilling herinnerde hij zich de pijnscheut die door zijn voorhoofd was geschoten toen hij had staan wachten in de hal, net voordat hij Merlijn naar hem had zien staren. Zijn hartslag versnelde, James keek rond en zag waarom het kantoor zo onnatuurlijk stil leek. Aan de muur van het kantoor, van vloer tot plafond, hingen tientallen portretten van vroegere directeuren. Onder hen, natuurlijk, hingen de portretten van Severus Sneep en Albus Perkamentus, hoewel, zoals gebruikelijk, was Perkamentus portret leeg. Ieder portret was onbewegelijk en stil. Ralph en Roos waren, in het spoor van James, het kantoor binnen gekomen. Roos staarde naar de nerveus naar de portretten. ‘Nou, dat is gewoon eng,’ zei ze zachtjes. ‘Dit is de enige plek op aarde waar een muur vol onbewegelijke portretten een slecht voorteken is,’ zei Ralph. ‘Maar ik ben het helemaal met je eens Roos. Wat is hier aan de hand? Waar is Merlijn?’ James liep door de kamer en ging staan voor het portret van Severus Sneep. Hij had het afgelopen jaar verschillende keren gesproken met het portret, en was er zelfs meer dan eens door beledigd. Behoedzaam stak hij zijn hand uit en raakte het gezicht in het portret aan. Hij voelde de structuur van de droge verf, voelde de streek die de kromme neus van de man weergaf. Het gezicht knipperde niet eens. Roos hijgde. ‘Kijk,’ zei ze met een stem nauwelijks harder dan gefluister. James draaide zich. Het zwarte gordijn was weer omhoog gehaald van Amsera Certh, maar het oppervlak van de Magische Spiegel liet niet langer zwierende zware rook zien. Het liet een tafereel zien. Het uitzicht was mistig en wazig, alsof het werd gezien door een erg smerig, erg hobbelig raam. James en Ralph voegden zich bij Roos bij de Spiegel en keken voorbij hun reflecties in een poging iets te begrijpen van het vage tafereel.
145
Het uitzicht ging langs een paar knoestige bomen naar een dicht bos. Het was erg mistig, en de bomen stonden dicht genoeg opeen om het meeste daglicht tegen te houden. Er was een kleine opening voorbij de dichtstbijzijnde bomen, en in het midden van deze opening stond een soort monument, bedekt met mossen en twijgen. Het was lang, dun en hing over. Terwijl het tafereel verscheen en verdween in de mist, kon James zien dat het monument een standbeeld was van een man. Het stenen figuur was redelijk knap, gekleed in een erg ouderwets pak. Aan de voet van het standbeeld stonden lijnen gegraveerd, maar James kon er niets van maken. Roos sloeg haar hand over haar mond, een kreet onderdrukkend. ‘Ik ken die plaats!’ fluisterde ze. ‘Maar waarom laat de Spiegel ons dit zien?’ James had het vreselijke gevoel dat hij deze plek ook kende. Hij had erover gehoord, maar nog nooit gezien. Erg weinig mensen hadden dat. Aan de voet van het standbeeld, net onder de onleesbare worden, waren drie vette letters gekras: M.A.V. ‘M.A.V.,’ zei Ralph verwonderd, en hijgde toen. ‘Marten Asmodom Vilijn! Is dat echt Voldemort’s graf? Wie zou dat monster begraven?’ ‘Weet niemand,’ zei Roos snel, nog steeds het spookachtige tafereel bestuderend. ‘Er was een anonieme donatie voor de begrafenis en het monument, waarbij werd bedongen dat hij begraven zou worden als Marten Vilijn en niet als Voldemort. Geen enkele tovenaar begraafplaats wilde echter zijn stoffelijke resten accepteren. Ze begroeven hen uiteindelijk op een geheime plaats in een verborgen bos. Vrijwel niemand weet zelfs waar het is.’ In de Spiegel bewoog een figuur. De drie leerlingen hijgden als een. De figuur was niet het tafereel ingelopen, noch in verschenen, het was als of het daar al die tijd al geweest was, maar door niemand was opgevallen. Alleen toen het lichtjes bewoog werd zijn aanwezigheid bekend. Het droeg een lang zwart gekapt gewaad, die zijn gezicht verborg, maar er was iets verontrustend met de stof van het gewaad. Het zag er meer uit als een gewaad gevormd gat in de ruimte, gevuld met kronkelende, wervelende rook. De versleten rand van het gewaad raakte de grond net niet, maar toch waren er geen voeten te zien. James huiverde bij het gezicht van het afschrikwekkende figuur, denken aan het knipsel van het roddelblad wat Lucy hem gestuurd had. Het had het een “wezen van rook en as” genoemd. Kon dit die entiteit zijn? Kon dit de Poortwachter zijn? Het figuur hief een arm, een dunne witte hand onthullend. De hand leek te seinen. Even later trilde het jonge standbeeld van Voldemort. De trotse uitdrukking verdween van zijn gezicht en de armen zwabberden als bij een marionet waarvan de draden doorgeknipt zijn. En dan, van ver, sprak een stem. Het kwam erg zwak vanuit de Spiegel, nauwelijks hoorbaar boven het geluid van de wind en het kraken van de bomen. ‘Ben jij wiens echo mij geroepen heeft?’ stootte de stem van de entiteit vragend. ‘Hij wiens drijfveer, meer dan wie dan ook in dit gebied, eens met de mijne gericht was? Openbaar jezelf.’ Het standbeeld sprak met een stem die zeer hoog en omfloerst was, bijna verloren. ‘Ik ben Marten Asmodom Vilijn, ook gekend als Heer Voldemort, dood van deze wereld deze vele jaren, teruggevorderd tot stof, overgegaan naar het Koninkrijk van kwelling.’
146
‘En toch,’ zei het gewaad entiteit, ‘is jouw afdruk sterk genoeg om mij naar je toe te trekken. Jouw stoffelijke resten hebben geen nut voor mij, daarom moet het je bedoeling zijn om mij te vertellen wie je voltooit verledentijd heeft gemaakt, zodat ik hem uitzoek voor mijn doeleinden.’ ‘Hij die dit tot mij deed is geen vriend voor jou,’ stelde het standbeeld minzaam, zijn stem bijna verloren in de sterker wordende wind van die verre plaats.’Hij was een knaap toen, maar zelfs toen was hij sterker dan kan worden bevat door jou soort. Hij zal je niet helpen. Maar er zijn anderen…’ Het beeld in het glas werd steeds vager, James strekte zijn hand uit om de Spiegel aan te raken, om er tegen aan te leunen, maar Roos hield hem tegen. ‘Zelfs op dit moment verwachten ze je,’ zei de dode stem van Marten Vilijn. ‘Het is als je zegt. Ik ben slechts een echo, een herinnering, een vervagende rimpel van een voorbij leven. Maar zij kunnen je brengen naar een ander… een in wiens hart mijn eigen essentie klopt. Zij zijn voorbereid op jou… ze verwachtten je daar, op deze nacht…’ Daarmee baande zich een ander figuur zich door de takken, verschijnend uit de schaduw van de bomen. James kon niet zien wie het was, maar kon zien dat het een man was. Zoals de eerste figuur was hij gekleed in een gekapt gewaad, maar door zijn positie kon James een gezicht zien. Hij was bleek en omzichtig, maar zijn ogen waren zelfverzekerd. De bomen begonnen te kraken en kreunen nu de wind in kracht vermeerderde. De geluiden van de plek begonnen de stemmen te vervagen. James kon de woorden van de bleke man nauwelijks horen. ‘We zijn bereid voor u, o Meester van de Leegte,’ zei hij met uitgestoken hand. ‘Wij hebben op u gewacht, zoals de hele wereld dit deed. Uw tijd is nabij.’ Plotseling verscheen er een derde figuur uit het bos, tegenover de bleke man. De figuur was ook gekleed in het zwart, maar was langer dan de bleke man. Hij baande zich geen weg uit het bos, zoals de bleke man had gedaan, maar bewoog met een soort kwaadwillige gratie, in de open plek stappend om de gehulde vorm van de Poortwachter onder ogen te komen. James was perplext. Iets over de trotse gemakkelijke tred van het langere figuur deed hem denken aan Merlijn. De bleke man leek niet verrast om deze derde figuur te zien, hoewel zijn voorzichtigheid toenam. Hij glimlachte mager. De lange man en de Poortwachter wisselden woorden, maar een donderslag maakte het onverstaanbaar. De wind nam toe tot een sterke bries, de belofte van een storm meedragend. Dikke druppels regen begonnen te vallen, en de beeltenis werd wazig. Plotseling keek de bleke man in de rondte en wees toen, omhoog en naar buiten, en James deinsde terug. Hij wees direct naar hem, alsof hij hem kon zien door de Spiegel. De mans bleke gezicht keek hem recht aan. De grotere man draaide zich ook, maar als het Merlijn was kon James dat niet zien, omdat het gezicht in de schaduw van zijn kap bleef. Het ergste van alles, het gezicht van het standbeeld was ook gedraaid. De stenen afbeelding van Marten Asmodom Vilijn keek door de Spiegel naar James, een lege uitgehouden grijns grijnzend, die al zijn tanden liet zien. James nam een stap naar achter, weg van de Spiegel, en stootte tegen het bureau. Hij hoorde nauwelijks Ralph en Roos die naar hem riepen, hem grepen, en hem naar de deur trokken.
147
‘Kom op!’ riep Roos paniekerig. ‘We moeten hier weg! Ze zagen ons! En zo te zien komen ze eraan! Ze komen!’ James sperde zijn ogen open. Dan draaide hij zich en keek naar het bureau achter hem. Het Scherpstelling Boek lag open. Er stond slechts een notatie op de pagina, geschreven in Merlijn’s handschrift: “GRAF VAN DE GEZOCHTE GASTHEER”. Zonder er bij na te denken gebruikte James zijn beide handen om het boek dicht te slaan, een donderslag dreunde direct aan de andere kant van het raam van het kantoor. Bliksem flikkerde en een stoot koude wind brulde door de ruimte en deed de gordijnen wapperen. ‘Potter!’ klonk een stem schel. James draaide zich op zijn hielen. De portretten leefden weer. Veel ervan keken knipperend in de rondte. Perkamenten draaiden door de lucht, door de wind die wild door het kantoor joeg, blazend door de gordijnen. Het portret van Sneep staarde naar James, de ogen open gesperd en erg zwart. ‘Wat denk je dat je aan het doen bent? Dit is oude magie! Magie waar jij je geen voorstelling van kunt maken! Je moet hier weg. Nu! Snel!’ Ralph greep James en sleepte hem naar de deur die uit zichzelf open zwaaide. ‘Kom op!’ gilde Roos door de opening rennend en snel omkijkend. De deur begon zich weer te sluiten, haar de pas afsnijdend, James volgde Ralph struikelend. Sneep’s gezicht stond gespannen, angstaanjagend, toen James voorbij rende, glippend door de deuropening net voor de zware deur met een donderende knal dicht sloeg. James en Ralph rolden tegen Roos aan, en gedrieën storten ze op de bank in de hal, met kloppende harten en buiten adem. Als een, sprongen ze weer op en sprintte richting de trap, en stoven naar de gang eronder. Ze bleven rennen totdat ze aankwamen bij een groot balkon waar ze uiteindelijk onhandig stil hielden, hijgend en wild naar elkaar kijkend. ‘Ik hoop,’ piepte Ralph voorover gebogen met zijn handen op zijn knieën, ‘dat een van ons… er tenminste aan het… perkament heeft gedacht… deze keer.’
Na een nacht van harde winden en onweerstormen, ontwaakte de Zondag morgen als een opengaande bloem, met lieflijk roze-gekleurde glinstertjes in het doorweekte gras en in de bomen. Na het ontbijt zochten James, Ralph en Roos hun weg over het natte gras naar de hut van Hagrid, waar ze klopte op de deur. Toen de halfreus niet open deed, liepen de drie over een stenen pad naar de achterkant. Daar vonden zij Hagrid en zijn hond, Trife, wandelend door de kronkelende twijgen en brede bladeren van het pompoenen veld. Hagrid neuriede vrolijk, nat tot aan zijn knieën terwijl hij de pompoenen omrolde en uit elkaar legde. ‘Goeie morrege, jelui! Dat jullie drie er al uit benne zo vroeg in ‘t weekend!’ ‘Goedemorgen Hagrid,’ zei Roos achtloos een pas water van de bovenkant van een van de enorme pompoenen vegend. Tevreden dat het bijna droog was, ging ze er op zitten. ‘We komen om ergens over te praten.’
148
‘Donders,’ antwoordde Hagrid, ‘met jou d’r bij, Roos, is ‘t net as vroeger. Kom op, late we naar binne gaan. Ik zee net tege Trife dat ‘t tijd wordt voor ‘n bakkie thee, dee ik. We kenne prate wat we wille bij ‘t fornuis.’ Ze gingen naar binnen en Hagrid hing een enorme koperen fluitketel aan een haak boven het vuur. James, Roos en Ralph klommen op de grote stoelen die rond de tafel stonden. ‘Hagrid,’ begon Ralph, kijkend naar Roos, ‘we zagen iets toen we in het kantoor van van het Schoolhoofd waren gisteren. Roos denkt dat we er eigenlijk het aan iemand moeten vertellen, omdat het problemen kan gaan geven. James schopte zinloos tegen een tafelpoot en staarde uit het raam. ‘Niet iedereen is het eens met Roos, weet je.’ ‘Hoe kun je nu zeggen dat wat we zagen geen reden is om ongerust te zijn James?’ argumenteerde Roos. ‘Zelfs Ralph het er mee eens dat—’ ‘Ik zeg niet dat er geen reden is tot ongerustheid,’ onderbrak James, kijkend naar Roos. ‘Ik denk alleen niet dat het betekend dat het Schoolhoofd er mee te maken heeft zoals jullie willen geloven,’ ‘Ik wil het niet geloven, maar er is zoiets al bewijs. Daar is het zien van een man in de Spiegel die opvallend lijkt en beweegt als het Schoolhoofd. Dat zei je zelf! En hij ging om met… met bekende vijanden en ronduit enge mensen. En een daarvan was volgens mij niet eens menselijk! Om maar te zwijgen van het standbeeld van Je-WeetWel!’ ‘Woow, een momentje jullie,’ zei Hagrid fronsend en plaats nemend in een oude gemakkelijke stoel. ‘Ik weet niet wat je zag, maar late we niet dat ouwe beesie erbij halen. Vertel me alleenig as wat d’r gebeurd is, goed?’ Roos begon uit te leggen wat er de dag daarvoor gebeurd was, beginnend met het onderhoud met het Schoolhoofd. Terwijl het verhaal voortging, begonnen James en Ralph zich ermee te bemoeien door hun visie en correcties, waardoor ze tegen de tijd dat ze uitlegden hoe de portretten weer tot leven kwamen, en het portret van Sneep hen waarschuwde te vertrekken, ze alle drie tegelijkertijd aan het praten waren. Uiteindelijk eindigden ze hun verhaal en zwegen, kijkend naar Hagrid’s reactie. De halfreus zat in zijn gemakkelijke stoel bij het vuur, met een nadenkende blik op zijn gezicht, Hij keek in de richting van de drie leerlingen, maar keek hen niet aan. James had erop vertrouwd dat Hagrid eenvoudig de zaak zou afdoen als een zwaar overdreven verhaal. Hij zou hen zeggen dat wat ze gezien hadden in de Spiegel, niet meer was geweest dan een kleine flauwe streek, bedacht door mannen die weigerden te accepteren dat ze al lang de oorlog verloren hadden. James wist van zijn vader dat Hagrid het niet altijd hoog op had gehad met de leiders van Zweinstein, maar hij was altijd loyaal aan hen. Hij zou Merlijn verdedigen, en verzekeren dat er helemaal niets was om je zorgen over te maken. Dat was deels waarom James had voorgesteld om naar de hut te gaan en te praten met de grote man. Nu, terwijl Hagrid stil zat met die vreemde gespannen blik op zijn gezicht, vroeg James zich af of het wel zo’n goed idee was geweest. Plotseling begon de fluitketel te krijsen, waardoor iedereen in hut opschrok. Hagrid schudde zich uit en pakte daarna de ketel van de haak. Hij droeg hem naar de tafel en zette hem neer op een onderzetter. ‘Euh,’ zei James drammend, ‘wat denk je Hagrid?’
149
Hagrid keek hem aan, zijn grote handen afvegend aan een handdoek. ‘Nou, het is een beetje moeilijk, is ’t nie? Wie zallut zegge? Ken van alles geweest zijn, denk ie nie. Het Schoolhoofd, die heb verschillende errug krachtige apparate enzo. Ouwe professor Sneep’s portret was waarschijnlijk bezig jullie te vertelle om mooi uit de buurt te blijve.’ ‘Maar Roos zegt dat ze denkt dat het Merlijn was die verscheen bij Voldemort’s graf,’ verhelderde James gebarend naar zijn nicht. ’Zeg haar dat ze gestoord is als ze dat denkt! Ik bedoel, hij is de Directeur, Hagrid!’ Porselein kletterde toen Hagrid kopjes en schotels pakte, terugkomend naar de tafel met volle handen. ‘Zo is ’t maar net James. Hij is de Directeur, en alles wat ik ken zegge as ie echt verscheen in die Spiegel, prate met wiedanook dat ‘t was die je zag, zallie d’r ‘n drommels goeie rede voor gehad hebbe.’ ‘Maar het kan hem niet geweest zijn!’ hield James vol, kijkend naar Ralph voor hulp. ‘Ik bedoel, dat ding in die bewegende mantel was overduidelijk tien soorten kwaad, en die gast die we als eerst zagen zal een ouwe Dooddoener zijn geweest. Ik bedoel, het was Voldemort’s begraafplaats!’ ‘Ik zou ‘t op prijs stele as je die naam niet aan m’n tafel zee James,’ zei Hagrid zachtjes, zijn kom terug zettend op de schotel voor hem. Zijn hand trilde een beetje. ‘Ik weet dat de strijd al voorbij is, maar ouwe gewoonte zit te diep snappie.’ Roos roerde in haar thee. ‘Hagrid denk jij dat het Merlijn kan zijn geweest die we zagen?’ Hagrid gooide kokend heet water in de koppen voor hij antwoordde. Tenslotte ging hij op een van de stoelen zitten waardoor er een jammend gekraak klonk. Hij keek Roos doordringend aan, en roerde opvallend beheerst zijn thee. ‘Ze zegge dat de Directeur een goede vent is met ‘n tuin,’ zei Hagrid, als wilde hij van onderwerp veranderen. ‘Ik ben niet zo’n lezer zelf n’tuurlijk, maar iedereen weet dat Merlijn de Grote, gek was op de natuur en plante en zo. ‘Ik heb verhale gehoord over hoe ie sprak met vogels en de bomen sinds ik ‘n jochie was. Dus toen ie kwam als Directeur eerder dit jaar, dach ik, ik ga naar ‘m toe om m’n eige voor te stele. Ik nodigde ‘em uit om es te kome kijke naar me hut en me eigen kleine tuin. Volegende dag, jazekers, reageert ie op m’n uitnodiging. Hij raakt verzeild in me tuin, zonder iets te zegge. Hij loopt allenig heen en weer, d’r in en d’r uit, tikkend met die grote stok van ‘em op me pompoenen, de grote en de kleine, en de kolen. Uiteindelijk kijkt ie omhoog en naar ‘t Bos. Ik dee dat ook, omdat d’r iets tevoorschijn komp uit de bome.’ Hagrid hield nog altijd de theelepel in zijn grote hand. Zachtjes lag hij hem op het bordje. Hij keek van James, naar Ralph, naar Roos. ‘’t Was ‘n Djinn. Als ‘n raaf, maar groter, zwart as de nacht met gloeiende rooie oge die ik kon zien waar ik stond. Heb er nog nooit een in ‘t echt gezien, maar had d’r van gehoord. Duistere en mysterieuze beesten benne ‘t; voortekens vollegens de legendes. Erg op d’r eige. Mij was altijd verteld asdat ze allenig ‘s nachts te voorschijn komme, en as een je pad kruist je maar beter de bene ken neme en naar huis renne, omdat de Djinn je waarschoud voor afgrijselijk gevaar voor degene waar je van houd. Nou, toen ik dat zwarte wezen tevoorschijn zag kome uit de bomen, wilde ik roepe naar de Directeur. Maar ik wist dat ie ‘t allang gezien had en zich er geen zorrege over maakte. Dus ik keek allenig. Die zwarte vogel vloog recht over, maakte een cirkel bove me tuin en lande bove op
150
een van me pompoenen, recht naast de Directeur. En Merlijn, hij kijkt er allenig de hele tijd naar. Het vreemdste ding was de manier de twee naar mekander keken. Ze zeejen niks, maar het was voor mijn duidelijk as dat ze met mekaar op een of andere manier praatte. Na zo’n minuutje kijkt die Djinn naar mijn op die grappige manier die vogels doen, met d’r koppie gedraaid dat ze met een oog naar je kijke. Dat heldere rooie oog staarde me helemaal aan, en terugkijke was ‘t enige dat ik kon om te voorkome dat ik ‘n steen ernaar zou smijte als was ik ‘n bang jochie.’ Hagrid keek doordringend naar de drie leerlingen aan zijn tafel. ‘Ik ben gek op magische wezens,’ verkondigde hij. ‘Van Draken tot Schroeistaarten. Jullie wete dat net zo goed as iedereen! Ik geef les in Fabeldieren, nota bene. Maar de manier dat die gruwlijke vogel me dee voele. Dat gloeiende rooie oog dat naar me keek, en al wat ik wilde was ‘em uitmaken, om d’r voor te zorrege dat ’t nooit meer zo naar iemand kon kijke. Kreeg d’r de rilingen van. Nog steeds.’ Hagrid stopte en nipte aan zijn thee. Hij schraapte zijn keel en ging door. ‘Uiteindelijk vloog ‘t ding weg, flapperend met z’n grote grijs zwarte vleugels. Het vloog terug naar het Bos en verdween. De Directeur keek het na, en liep toen terug naar mij, nog steeds met z’n staf op de grond tikkend. Hij komp terug naar mij en draait zich naar ‘t pompoen veld, uitkijkend naar het westelijk deel. “Je hep een paar dooie in die hoek” zegt tie tegen me. Nou dat is waar en ik zal ‘t niet ontkennen. Die hoek heeft niets meer opgebracht de laatste vijf, zes jaar dan doorne en distels. “’Dat ik dat weet” zeg ik tegen hem. Hij kijkt me an en zegt. “Daar ligt een vos die is gestorreve met haar jonge, begrave in haar leger onder die hoek van je tuin Mn. Hagrid. De doodvloek stijgt op van d’r botten, roepend naar een morrige die nooit meer komp. Graaf ze op, herbegraaf ze in het Bos, en gooit wat aarde erop met Nietverdriet poeder. Professor Hierraver kan iets geven, met mijn complimenten. Dat bent u van de problemen af”. Roos mondhoeken wezen naar beneden in een grimas van wanhoop. ‘Deed je dat Hagrid?’ Hagrid keek naar haar met een opgetrokken wenkbrauw. ‘Nou, tuurlijk dee ik dat! Vond de botten vergis je niet! Net wat de Directeur zee, en ook het Nietverdriet poeder. En zoals je langs je neus ken zien, het hielp. Die hoek heeft me grootste Tijgerstreep soorten. Hebbie natuurlijk gezien. Maar ‘t punt is…’ Hagrid zweeg weer en friemelde nerveus met zijn kop en schotel. Hij nam nog een snelle slok, als wilde hij zichzelf tot zwijgen brengen ‘Wat Hagrid?’ vroeg Ralph ademloos. ‘Wat is het punt?’ Hagrid keek naar hem, alsof hij worstelde met de vraag om door te gaan. Uiteindelijk leunde hij iets over de tafel en zei zachtjes, ‘Het punt is asdat ‘t nogal duidelijk was dat de Djinn de Directeur vertelde over die dooie vos en d’r jonge! Het punt is dat niet alleen alle ouwe verhalen waar benne over Merlijn de Grote prate met de bome en de vogels, maar, hij kletst ook met de magische vogels van de nacht! As die grote zwarte vogel z’n rooie oge in mijn bijzijn een andere keer had late zien, was ik omgedraait en pleite geweest! Maar Merlijn, hij kijkt naar die vogel as ie overvliegt, bijna asof ie ‘em geroepe hep, bijna asof hij ‘em bij z’n verdraaide voornaam ken!’
151
James luisterde met zijn lippen op elkaar geperst dat die een smalle streep werden. Tenslotte ging hij rechtop in zijn stoel zitten en zei zo gewoon als hij durfde, ‘Dat betekend niet dat hij slecht is.’ Hagrid knipperde naar hem. ‘Nee, tuurlijk niet! Wie zee dat ie slecht was?’ James was perplext. ‘Maar je zei net—’ ‘Nou wacht effe James, en de rest van jullie. Ik wil graag duidelijk weze,’ zei Hagrid serieus. ‘Al wat ik zeg is dat de Directeur uit een heel andere tijd komp, een tijd die waarschijnlijk het haar van de meest van ons van angst zou doen uitvalle. Hij leefde en werkte in die tijd. Das wat ie ken. Dinge die slecht en gemeen in deze tijd zouwe weze, nou… late we zegge dat de dingen niet zo zwart wit ware in de tijd waar hij vandaan komp. Dat wil niet zegge dat de Directeur zelf slecht is. Ik heb geen enkele rede om hem te wantrouwe, en vertrouwe doet ik ‘em! Hij is allenig ‘n beetje … wild. As je me begrijp. Das alles.’ ‘Maar Hagrid,’ kreette Roos, ‘in de Spiegel! We zagen hem met dat... dat gruwelijke ding in die kronkelende zwarte mantel!’ ‘As dat de Directeur was,’ antwoordde Hagrid koppig, ‘dan hattie een hele goeie reden om daar te weze. Je zee ‘t zelf Roos, dat geen van jullie kon hore wat de man zee. Misschien confronteerde ie ‘em. Misschien was ie… nou, weet nie, maar het punt is dat jullie ‘t ook nie wete.’ ‘Dat zeg ik al de hele tijd,’ zei James, kribbig over de tafel kijkend naar Roos. ‘Feit blijf,’ ging Hagrid door, ‘geen van jullie wete totaal niets over wat jullie zage van begin tot eind. Jullie zegge dat Merlijn jullie vertelde dat de Spiegel het verleden en de toekomst en ook plaatse ver weg liet zien toch? Misschien zage jullie iets wat niet eens van het hier en nu is. Hebbie daar al an gedacht?’ ‘Eigenlijk,’ zei Ralph bedachtzaam, ‘nee, dat hebben we niet.’ ‘Maar de begraafplaats!’ hield Roos vol. ’Die was niet van lang geleden! Vode— euh, Hij Die Niet Genoemd Mag Worden is nog niet zo lang dood! Maar zijn graf was bedekt met mos en onkruid, dus het kan niet zo lang geleden zijn…’ ‘Laat het Roos,’ schouderschokte Ralph. ‘Je kunt gelijk hebben, maar wat kunnen we er verder aan doen? Alles waar we op kunnen hopen is dat Merlijn zo goed is als hij zegt, zoals Hagrid doet. Als hij dat is hoeven we ons nergens zorgen over te maken. Als hij het niet is… wel, wat kunnen we doen tegen een gast die de aarde open kan splijten en hele legers daarin laten verdwijnen?’ Roos kookte maar reageerde niet. Niet veel later waren de drie klaar met hun thee en groette Hagrid bij hun vertrek. Terwijl ze vertrokken, keek James naar de hoek in het westen van de tuin. Inderdaad, een zeer grote oranje en paars gestreepte pompoen lag daar op een bed van bladeren, nog glinsterend van de regen van de afgelopen nacht. ‘Het maakt me niet uit wat hij zegt,’ zei Roos ernstig toen ze langs de rand van de Beuk Wilg liepen. ‘Ik vertrouw hem niet. Hij is niet wat hij zegt dat hij is.’ ‘Hoewel in het totaal niet eens ben met Roos,’ reageerde Ralph, ‘dit gedoe maakt ons Verdediging Clubje alleen maar belangrijker.’ ‘Hoe zo?’ vroeg James. ‘Nou is duidelijk niet? Wat als we zagen in de Spiegel waar was, en van de tegenwoordige tijd, dan betekend dat, dat er heel slecht spul eraan komt. We hebben
152
mogelijk een echte vijand om mee te vechten. Ik wil daar in ieder geval klaar voor zijn.’ ‘Ralph,’ zei Roos met een andere stem, ‘als ik je normaal gezien niet zo stom als een rund vond, zou ik hiervan onder de indruk zijn.’ Ralph bloosde een beetje. ‘Dank je, denk ik.’ Toen ze rond een aantal struiken liepen aan het verre eind van de Beuk Wilg, kwamen ze Noah, Gerard en Jennifer Tolstra, de Ravenklauw Gremlin tegen. De drie zaten gehurkt net buiten bereik van de takken, de knoestige boomstam te bestuderen. De takken van de Beuk Wilg zwierden en rolden, bewust van hun aanwezigheid, maar niet in staat hen te bereiken. ‘Hee,’ riep Ralph toen ze de gehurkte Gremlins benaderde, ‘we hebben toestemming om te beginnen met een nieuwe Verdediging Club—’ ‘Ssh!’ siste Noah zijn hand opheffend, ‘Wacht heel even.’ James, Roos en Ralph kropen bij de drie Gremlins, die gespannen met elkaar zaten te overleggen. ‘Een beetje lager,’siste Gerard. ‘Het is die grote die eruit ziet als een Adamsappel aan een heel mager persoon.’ Noah schudde zijn hoofd. ‘Die hebben we de vorige keer geprobeerd! Ik zeg je dat ie aan de andere kant zit, weg van het kasteel. Ik weet het nog van vorig jaar, met Ted.’ Jennifer hield een lange stok vast. In concentratie op haar tong bijtend, hield ze hem omhoog, rekkend naar de boomstam met de punt van de stok. De boom hing wat over en sloeg, bijna lui, met een tak naar de stok. Jennifer slaakte een pijnlijke kreet toen de stok uit haar hand wrikte. Het schoot weg naar het struikgewas en de Beuk Wilg ontspande weer, bijna smalend. ‘Ik zei je om hem lager te houden!’ riep Noah zich oprichtend en weg van de boom lopend. ‘Weet je, wil jij het proberen?’ antwoordde Jennifer over haar schouder naar hem kijkend. ’Ga je gang. Maar je moet zelf maar en andere stok zoeken.’ ‘Het is niet mijn schuld dat jij langere armen dan mij hebt,’ verkondigde Noah. ‘Ik kan het niet helpen dat je het bereik hebt van een weergorilla.’ ‘Ik heb een andere stok,’ zei Gerard geduldig. ‘Hier, probeer ‘t nog eens Jen. Uiteindelijk zullen we het wel raken.’ James keek hoe Jennifer voorzichtig zich opnieuw naar de boomstam uitrekte. De Beug Wilg zwaaide met zijn takken, voelden naar de stok, maar kon hem deze keer niet raken. James vroeg aan Noah, ‘Wat zijn jullie aan het doen?’ ‘Geheime doorgang, mogelijk,’ antwoordde Noah, gras en nattigheid van zijn handen wrijvend. ‘We komen hier ieder jaar en proberen het sinds ik hier kwam het eerste jaar. Ideetje van Ted. Druk de juiste knop op de stam in, en de boom wordt rustig genoeg om er binnen te komen.’ Roos’ ogen lichtten op. ‘Het leidt naar een geheime doorgang? Maar ik dacht dat alle oude geheime doorgangen verzegeld waren?’ ‘Nou, er is verzegeld en er is verzegeld,’ antwoordde Noah. ‘Het is zo, Zweinstein, magisch als het in zijn aard is, heeft doorgangen die na een poosje vanzelf weer open gaan. Als dat niet kan worden nieuwe doorgangen in de buurt ervan ontdekt. Petra ontdekte de Lokimagus doorgang aan het eind van een gang
153
waar het standbeeld van de Een Oogige Heks staat, en dat standbeeld leidde, naar vermeld, naar een geheime doorgang ten tijde van je ouders.’ ‘Ik weet dat Mam het hierover met mij gehad heeft,’ beaamde Roos. ‘Ze zei dat het doorliep naar Zweinsveld. Ik hoopte dat die nog steeds werkte. Ik wil Zweinsveld zelf zien dit jaar, hoewel eerste jaars geen toestemming krijgen om naar Zweinsveld te gaan in het weekend.’ ‘Aah, Zweinsveld,’ zuchtte Noah. ‘Maakt ongelovige van modelleerlingen voor zover als ik me kan herinneren. Ted werkt daar nu, bij “Wemels”. We zijn van plan hem over te halen om Boterbiertjes voor ons te kopen bij Drietand als we gaan. Wij allemaal, behalve Petra natuurlijk.’ ‘Wat is er aan de hand met Petra?’ vroeg James plotseling. Noah keek naar James. ‘Och, niets bijzonders. Ze wil er niet heen omdat zij en Ted een soort van stelletje waren. Kennelijk hield dat op toen Ted omging met Victoire. Ze hielden het een groot deel van de Zomer geheim, maar nu weet de hele wereld het. Iemand praatte zijn mond voorbij op King’s Cross.’ ‘Dat deed ik niet!’ riep James voor hij het in de gaten had. ‘Ted zei me het te vertellen! Hij wilde dat het bekend werd, maar hij wilde het niet opblazen!’ ‘Was jij dat,’ zei Jennifer over haar schouder naar James kijkend. James rolde met zijn ogen. ‘Dus dat is het waar Petra onderste boven van is?’ ‘Ze heeft het niet zo gezegd,’ zei Noah zuchtend. ‘Wie zal ‘t zeggen? Zij en Ted waren nooit echt serieus, als je het mij vraagt. Ik geef toe dat ik verwacht had dat zij er een eind aan zou maken. Ted is gewoon een beetje te wild voor een meisje als Petra. Zij heeft een ander soort man nodig.’ ‘Een man wiens initialen N.M. zijn denk je?’ riep Gerard, grijnzend. James voelde zijn gezicht warm worden. Hij zat er over in dat hij onbedoeld de oorzaak was van Petra’s verdriet door het onthullen van de relatie tussen Ted en Victoire, zelfs al had Ted hem gevraagd dit te doen. Om de een of andere reden zat hij er ook mee dat Noah interesse had om Ted’s plaats in te nemen. Argeloos vroeg James aan Noah, ‘Wat voor soort man vindt een meisje als Petra leuk?’ Noah haalde zijn schouders op. ‘Nou, Petra is slim. Slimmer dan de meeste mensen weten. Ze heeft kansen. Ze heeft een knul nodig die een goede basis heeft, en het leven serieus kan beleven met haar. Ted, hij is geweldig en we houden van hem, maar hij is niet direct het leven-serieus-neem-tiep.’ Roos bemoeide zich ermee, ‘Ik hoorde dat Petra de rol van Astra zou kunnen krijgen in het stuk. Ze zou geweldig zijn met haar lange donkere haar en blauwe ogen.’ Noah knikte. ‘Als ze haar hoofd erbij kan houden. Het spant om haar en Josephina Bartels, en Josephina wil die rol echt.’ ‘Het is precies wat Petra nodig heeft om haar gedachten van Lupos af te halen,’ zei Roos inlevend. ‘Ze is hoe dan ook knapper dan Josephina. Ik zal haar helpen om zich voor te bereiden op haar rol als ik kan. Ze heeft nog een auditie is het niet?’ ‘Later deze week,’ bevestigde Noah. ‘Ik hoop dat ze ‘em krijgt. Ik hoop nog steeds op de rol van Donovan.’ ‘En Donovan en Astra gaan samen dansen,’ zong Gerard omfloerst. ‘Da’s niets,’ reageerde Noah. ‘Astra en Treus zoenen aan het eind van het stuk, en het script noemt het “de kus van ware en eeuwigdurende liefde”.’
154
‘Ze gaan niet echt kussen,’ zei Roos hoofdschuddend. ‘In toneelspel, drukken ze hun wangen tegen elkaar met hun hoofden afgewend. Het publiek denkt alleen dat ze kussen.’ ‘Goed genoeg voor mij,’ mompelde Noah. ‘Hoever zijn we met die geheime knop Tolstra?’ ‘Niet met de meester bemoeien als ze aan het werk is…,’ zei Gerard, nog steeds gehurkt naast Jennifer. De Beuk Wilg werd onrustig. Zijn stam kraakte angstaanjagend wanneer hij boog, in een poging zijn takken lager te brengen om in beuk afstand te komen. De stok van Jennifer zocht nerveus zijn weg naar de gebogen stam. Ralph keek terughoudend naar de grote bewegende boom. ‘Dus je bent al eens door de geheime doorgang onder de Beuk Wilg geweest? Waar gaat ie heen?’ ‘Sinds vorig jaar, nergens,’ bekende Noah. ‘Hij was afgesloten door een instorting na een klein stukje, daarom is het niet bij ons opgekomen om de geheime knop te markeren. Toch, is het altijd een goed idee geweest om het na een jaar nog eens te proberen.’ ‘We kunnen de knop niet markeren,’ zei Jennifer door haar opeen geklemde tanden. ‘Anders kan iedereen hem gebruiken. We moeten het gewoon… onthouden… daar!’ Jennifer duwde de stok tegen de stam, een flinke knoest rakend in de buurt van de verstrengelde wortels van de boom. De boom richtte zich opeens op, en stond stil. ‘Kom op!’ riep Noah die op de boom afstoof. ‘We hebben maar even!’ James wierp een blik op Roos, dan op Ralph. Gelijktijdig renden ze gedrieën naar de boom, de drie Gremlins volgend. Jennifer was de eerste die de boom bereikte. Ze dook en wierp zichzelf naar voren, verdwijnend in een diepe spleet tussen twee enorme wortels, Gerard en Noah volgden. James hoopte dat er genoeg ruimte was voor zes man, daar hij de laatste was die naar binnen zou gaan. Terwijl Ralph zich in de nauwe ruimte perste keek James omhoog. Hij was nog nooit zo dicht bij de Beuk Wilg geweest en deze zag er hoog en dodelijk uit, zoals hij voor hem opdoemde. Kijkend naar de indrukwekkende boom begonnen de takken weer te bewegen. De stam kreunde angstaanjagend terwijl hij in beweging kwam. Boos en zoekend naar iets om te beuken. James dook en wierp zich in de spleet op het moment dat een tak langs hem zwiepte, hem rakelings missend toen hij passeerde. ‘Wow,’ zei Jennifer die opstond, ‘zes mensen met een druk op de knop! Da’s een nieuw record. Iedereen in orde?’ ‘Het gaat best als James van mijn rug afgaat,’ klaagde Roos knorrend. ‘Sorry Roos. Ik had geen tijd om te zien waar ik terecht zou komen.’ Noah verlichtte zijn toverstok en hield hem omhoog. De ruimte was laag, het plafond werd gevormd door de massieve wortels van de Beuk Wilg. Een stenen doorgang leidde naar beneden in de duisternis. De Gremlins begonnen hem af te dalen, dicht gevolgd door James, Roos en Ralph. Na ongeveer dertig passen stond de groep stil. Vooraan hield Noah zijn toverstok hoger, fluitend door zijn tanden. ‘Eureka,’ zei Gerard opgewonden. ‘Wat?’ kreette Roos op haar tenen staand om over James’ schouder te kijken. ‘Ik zie niets! Wat is er?’
155
‘Zweinstein vind een manier,’ antwoordde Jennifer. ‘Zo te zien was er afgelopen Lente een overstroming. Spoelde een lading vuil en stenen weg. Kijk, er is ruimte om je doorheen te persen, als je het niet erg vind om vuil te worden.’ ‘Fantastisch!’ verklaarde Noah, zijn stem galmde van verder weg. Er klonk een geplets in de verte. ‘De doorgang hier is helemaal intact! Er is een beetje water om doorheen te klotsen, en een paar hele drukke spinnen, maar het staflicht jaagt ze weg. Zo te zien gaat het rechtdoor vanaf hier,’ ‘Gaan we nu?’ vroeg Ralph. ‘Ik ben niet voorbereid voor, euh, reizen.’ ‘Rustig aan Ralphinator,’ antwoordde Noah, terug kruipend uit de eerdere instorting. ‘We gaan een andere keer verder. Het is goed dat de doorgang weer open is.’ ‘En dat wij de eersten zijn om hem te vinden,’ voegde Jennifer toe. ‘Dus vertel het aan niemand,’ eindigde Gerard, zij vinger in de lucht stekend en ernstig naar James, Roos en Ralph kijkend, ‘Speciaal jij Mn. Zwadderich.’ ‘Kalm Gerhards,’ zei Noah. ‘Ralph is trouw aan de Gremlin zaak. Vooruit, laten we hier weer uit komen.’ ‘Dus, waar gaar de doorgang heen? ‘vroeg Roos terwijl ze terug liepen. ‘Waarschijnlijk naar Zweinsveld,’ antwoordde Jennifer. ‘Goed mogelijk dat je wens voor een stiekem bezoek dit jaar uitkomt.’ ‘De doorgang gaat naar Zweinsveld?’ herhaalde Ralph een beetje nijdig over Gerard’s gebrek aan vertrouwen. ‘Waar komt ie dan uit? Kan iemand dan niet de omgekeerde weg terug naar Zweinstein nemen?’ ‘Bezorgd dat je vader nog een zwakke plek gemist heeft in de school’s “veiligheids marge”?’ vroeg Gerard met een scheve grijns. ‘Maak je geen zorgen. Pappie Dolohov’s verdedigingsmarge is veilig. Niemand komt vanaf de andere kant. Behalve wij, hopelijk.’ ‘De doorgang komt niet direct uit in Zweinsveld Ralph,’ zei Noah. Ze bereikten de ruimte onder de Beuk Wilg. Voorzichtig rekte Jennifer haar hand uit en vond de geheime knop. De boom viel stil en ze krabbelden eruit. ‘Nou waar komt ie dan uit?’ vroeg James toen de groep snel uit de geheime opening klom. ‘Wij gokken dat hij uitkomt in die heerlijke plek genaamd “het Krijsende Kot”,’ zei Gerard die stilhield buiten het bereik van de boom. ‘Niemand gaat daar ooit heen.’ ‘Dat begrijp ik,’ knikte Ralph. ‘Krijst het, je weet wel, echt?’ ‘Nee, het is maar een naam Ralph,’ zei Jennifer die de jongen geruststellend op zijn schouder klopte. ‘Het heeft al tientallen jaren niet gekrijst. Hoewel kennelijk het dit wel een hoop lawaai maakte nietwaar? Verteld wordt dat het hele huis schudde.’ Ralph keek om naar James en Roos. ‘Nemen ze me in ‘t ootje?’ ‘Jep Ralph,’ knikte James. ‘Maar ze bedoelen het goed. Zit er niet over in.’ Ralph nam dat aan en met z’n drieën volgden ze de Gremlins terug over het natte gras. Toen ze het kasteel bereikte, vroeg hij. ‘Dus het Krijsende Kot krijste eigenlijk niet echt?’ James schudde zijn hoofd. ‘Dat zei ik niet Ralph… ik zei alleen dat ze je in het ootje namen. Je kunt maar beter er niets meer over vragen.’ Roos was het daar mee eens. ‘Echt Ralph. Vertrouw ons.’
156
Ralph opende zijn mond, nam het in overweging, en sloot hem weer. Hij zuchtte en de drie leerlingen klommen de trap op, het kasteel in, de luchten van de lunch volgend.
157
8. de Auditie
D
e volgende dag was Verweer tegen de Zwarte kunsten iets
dragelijker dan de eerdere lessen, al was dit alleen maar omdat ze een assisterend gast docent hadden. De assistent was waarschijnlijk een nog grotere beroemdheid dan van der Beek zelf, omdat hij niet alleen de nieuwe leider van de Harriers was, maar omdat hij ook een voormalig Bulgaarse Wereld Beker Zwerkbal speler was. Viktor Kruml schreed opvallend het gymlokaal binnen, toen van der Beek hem introduceerde, en de verzamelde leerlingen applaudisseerden. James kende Kruml vaag van een à twee ontmoetingen jaren eerder. Viktor Kruml had, natuurlijk, gestreden in het Toverschool Toernooi, samen met James’ vader, tante Fleur en Carlo. In die tijd had hij ook een korte romantische relatie gehad met tante Hermelien, met als gevolg dat op de enkele keer dat Viktor in dezelfde kamer was geweest met de familie Wemel, tante Hermelien de neiging had om in een andere richting te kijken, en oom Ron zijn borst opzette en een houding aannam van een lawaaierige wrevel. Viktor sprak de klas aan met zijn onmiskenbare accent, hen vertellend hoe hij trainde naast Coenraad van der Beek tijdens zijn eerste jaren bij de Harriers, en verzekerde iedereen dat hij niet zou zijn waar hij nu was, dankzij de man’s leiderschap en voorbeeld. James was bijna onmiddellijk verveeld. Hij mocht Viktor graag, maar ergerde zich zo aan van der Beek, dat de aanblik van de man die de verering van zijn protégé absorbeerde hem misselijk maakte. De opsteker was dat er geen gang door de Spitsroede was die dag, hoewel van der Beek Kruml uitdaagde tot een “mannelijke wedstrijd” om te zien wie van hen er het snelst doorheen kon komen. 158
Viktor had de uitdaging afgeslagen, en James geloofde dat hij dit deed omdat de jongere man zijn leraar niet wilde laten afgaan. Terwijl de les doorploegde, zag James Ralph, die een beetje meer artistiek was dan James, een idee zat te krabbelen voor het nieuwe Verweer Club inteken formulier. Toen ze het gymlokaal verlieten en op weg gingen naar de Geschiedenis van de Magie, zei James tegen Ralph, ‘Weet je, we moeten wachten met ze op te hangen totdat we een leraar hebben,’ ‘Dat is jouw taak,’ schouderschokte Ralph. ‘Ik moet mijn deel doen. Daarbij jij moet Carlo overhalen. Daar ben je goed in.’ ‘Ja, nou, ik heb nog niet met hem gesproken.’ ‘Dan moet je opschieten,’ zei Roos, die hen tegenkwam bij een kruising. ‘De eerste bijeenkomst is morgenavond.’ James liet bijna zijn boeken vallen. ‘Morgen? Sinds wanneer?’ ‘Sinds ik het er over heb gehad in de Grote Zaal tijdens het ontbijt,’ antwoordde Roos eenvoudig. ‘Ik wilde het alleen tegen Sylvia Bilderbeek en Fiona Vierweg zeggen, maar je kent Fiona. De hele Ravenklauw tafel sprak erover tegen de tijd dat ik wegging. Er is een hoop opwinding over. Niemand vind de manier waarop van der Beek Verweer Tegen de Zwarte Kunsten lesgeeft leuk, hoewel het wel iets van liefs had om Viktor in de gangen te zien vanmorgen.’ ‘Maar we weten niet eens waar we bijeen komen!’ voer James uit. ‘Ik dacht dat we het erover hadden gehad om aan het eind van de week te beginnen?’ ‘Dat was voor we met de Directeur spraken en zagen wat we zagen in de Spiegel. Ralph heeft gelijk. De dingen lijken dringender nu. Trouwens,’ snoof Roos, stilstaand bij de deur van Geschiedenis van de Magie. ‘we waren het erover eens dat ik ging over het schema.’ ‘Nou, ja goed dan, maar… de hele Ravenklauw tafel?’ Roos knikte. ‘En Louis geeft het door bij de Huffelpufs.’ ‘Louis!’ riep James stemverheffend. ‘Je hebt Louis erbij betrokken?’ ‘Hij hoorde me, dus dacht ik, ik zet hem aan het werk. Wat is er aan de hand? Ik dacht dat je zei dat iedereen die dat wilde erbij betrokken kon worden?’ ‘Ja, nou…,’ zei James zachtjes, ‘iedereen die wij wilde dat die er vanaf zou weten.’ ‘Ik denk niet dat dat zo werkt,’ antwoordde Ralph. ‘Daarbij, de hele school weet er inmiddels van.’ James zuchtte gefrustreerd, maar het was te laat om er iets aan te veranderen. Hij moest Carlo zien te vinden, vanavond als het kon. Met dat in gedachten draaide hij zich om en zocht een plekje in het drukke lokaal waar professor Kist al aan het babbelen was met zijn rug naar de studenten terwijl hij zijn spookachtige aantekeningen maakte op het onleesbare schoolbord. James had uiteindelijk de kans waar hij op wachtte die avond na het diner. Ralph zei goedenacht bij de trappen en Roos zat in de bibliotheek met haar huiswerk. Toen Ralph de trap af was naar de kelders, draaide James weg van de trappen en liep via de hoofdgang naar het portaal. Hij had het sterkte gevoel dat hij dit alleen moest doen. Toen hij de gang in liep waar de trofeeën kast stond, vertraagde hij en keek in de rondte. Er was niemand in de buurt en de gangen waren stil omdat de meeste leerlingen zich hadden terug getrokken in de leerlingenkamers voor de avond.
159
James liep zachtjes langs de vitrines, voorbij de foto’s van oude Afdeling Zwerkbalteams en uitstallingen van oude speelballen, plaquettes en trofeeën. Hij wachtte even voor een Zwerkbal toernooi trofee gegraveerd met een lijst namen. Het was behoorlijk oud en verweerd, maar de naam onderaan was nog steeds goed leesbaar. “James Potter – Zoeker”, stond er in vloeiend schrift. Hier was de naam van de Opa die James nooit gekend had. Hij voelde zich opens erg verdrietig omdat het hem eraan herinnerde dat hij geen Opa’s meer had. De plaquette was nogal stoffig, waarschijnlijk vergeten door vrijwel iedereen die dagelijks door deze gangen liepen. James kreeg de neiging om de plaquette in de vitrine aan te raken, als wilde hij er zeker van zijn dat die echt was. Het was als een anker die hem verbond met de persoon en tijd die hij nooit gekend had, James keek door de gang, om er zeker van te zijn dat niemand keek, en stapte naar de vitrine. Het glas piepte zachtjes toen hij het opende. Hij stak zijn hand uit en liet zijn vinger over de naam glijden die was gegraveerd aan het eind, een streep trekkend door het stof. Hij kon nauwelijks de etsing van de letters voelen. Plotseling, zonder reden, dacht James aan de woorden die zijn vader tegen hem gezegd had de avond van zijn Opa’s begrafenis: Opa is eigenlijk de derde vader die ik ben verloren…Ik ben weer terugwaar ik begonnen ben. Deze naam op de trofee was het waar alles mee begonnen was. Deze trofee is van de laatste paar jaar voordat alles veranderde, dacht James, voor Opa en Oma waren vermoord door Voldemort; voordat Pap’s peetoom, Sirius, verdween in het Departement van Mystificatie; voor de oude Perkamentus werd gedood op een van de daken van dit kasteel; dit was toen, voor dat allemaal gebeurde, toen iedereen gelukkig was en niemand hoefde te sterven. Als…als…’ ‘Ik herinner me je vader daar stand voor die zelfde plaquette,’ sprak een stem zacht. James was niet verrast. Hij draaide zich niet toen hij zei, ‘Ik ben hierheen gekomen om jou te zoeken. Ik had het gevoel dat dit is waar je heengaat als je niet weet waar je heen moet.’ ‘Dit is de eerste plek die ik me herinner na mijn dood,’ zei de ijle stem van Carlo Kannewasser. ‘Er was een lange, lange tijd van niets, hoewel het soms maar een paar minuten lijken. Uiteindelijk was ik hier, kijkend naar mijn eigen foto bij de Schooltoernooi Beker. Ik heb dat veel gedaan. Het was… rustgevend, op een of andere manier. Ik kan mezelf niet zien in spiegels weet je. Dat is een van de eigenaardigheden van het spook zijn.’ James sloot de vitrine en draaide zich naar Carlo. ‘Je zag mijn vader hier staan, kijkend naar Opa’s naam op de plaquette?’ Carlo glimlachte bij de herinnering. ‘Het was niet hij alleen. Ze waren het alle drie. Ron, Hermelien en Harry. Het was hun eerste jaar. Ik kende ze toen nog niet, maar ik wist wie zijn vader was. Iedereen wist dat.’ James keek weer naar de plaquette. Het hielp te weten dat zijn vader ook naar die naam gekeken had en gevoeld had wat hij nu voelde. Hij zuchtte. ‘Het verleden is als een stalen val,’ zei Carlo. ‘Geloof me, James.’ James keek hem verrast aan. ‘Wat?’ zei Carlo. ‘Dat was niet zo diepgaand toch?’ James schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik bedoel, ja, ik denk het, maar daar dacht ik niet aan. Ik had alleen het sterke, maffe gevoel dat dit al eens eerder gebeurt is. En ineens dacht ik aan Ralph’s verhaal.’
160
Carlo keek hem verward aan. James ging door, iets wegwuivend met zijn hand. ’Het is een verhaal dat we over leerden tijdens Tovenaar Literatuur. Professor Remmington zegt dat alle belangrijke magische verhalen bedoeld zijn om van mond tot mond te vertellen omdat de geschreven worden opgesloten en ze tam maken. Magische verhalen zijn bedoeld om levend te blijven. Ze veranderen bij iedere hervertelling omdat ze de geest van de verteller meenemen. Ik weet niet waarom; ik dacht meteen de laatste zin van het verhaal dat Ralph ons vertelde tijdens de les. Het is de enige zin die ik precies goed heb wanneer ik het verhaal probeer op te schijven.’ ‘Welke is het?’ vroeg Carlo. James was bedachtzaam. ‘ “Dan ben ik de Koning der Katten,”’ zei hij als proefde hij de woorden. Carlo’s geest bleef stil. Na een moment vroeg hij, ‘Wat betekent het?’ ‘Dat is het nou juist,’ zei James hoofdschuddend. ‘Het lijkt geen betekenis te hebben, tenzij ik er niet aan denk. Dan opeens, komt het op in mijn hoofd, net als daarstraks, en het lijkt dan erg belangrijk. Ik kan er mijn vinger niet op leggen. Het is als wanneer je iets ziet vanuit je ooghoeken, iets wat verdwijnt als er direct naar kijkt.’ ‘Nou, ik denk dat als het echt belangrijk is, je het wel te binnen schiet als je het nodig hebt,’ zei Carlo. ‘Je zei dat je naar hier gekomen was om dat je op zoek was naar me?’ ‘O,’ antwoordde James, zich los schuddend van zijn gedachten. ‘Ja. Euh…’ Hij zuchtte en keek de geest recht in zijn doorzichtige ogen. ‘We hebben je hulp nodig Carlo. Ik kan het niet anders zeggen. We zijn bezig een club op te richten, Ralph en Roos en ik. Eigenlijk was het een idee van Noah, Sabrina en Gerard, maar wij waren het die aan Merlijn toestemming gevraagd hebben en alles. Eerlijk, we zijn niet de eerste die het gedaan hebben. Mijn vader had een club in de tijd dat hij hier op school zat, hoewel dat na jou was, weet je, euh… hoe dan ook, we willen leren hoe verdedigingsspreuken en technieken te doen, en onze nieuwe leraar dit jaar weigert om ons iets anders te leren dan spierpijn. We hebben officiële toestemming om te beginnen met de club, en nu lijkt het of de hele school er vanaf weet. Onze eerste bijeenkomst is morgenavond, maar we hebben nog geen leraar. Daarom kwam ik jou zoeken. We hebben het er eerst over gehad, jij was de eerste persoon waaraan Ralph, Roos en ik dachten om ons verdedigende magie te leren.’ ‘Dat kun je niet menen,’ zei Carlo met een kleine glimlach. ‘Ik ben een geest als het je nog niet is opgevallen. Niet alleen heb ik geen werkende toverstok meer, maar technisch heb ik ook geen vingers. Ik kan nog geen stofvlokje verlammen. Het kost me al genoeg moeite om magisch de lantaarns uit te krijgen als ik mijn “Entiteit van Stilte” routine doe. En jij denkt dat ik verdedigende magische technieken kan aanleren?’ ‘Nou, ja!’ zei James die warm liep voor het onderwerp. ‘Ik bedoel, je was een geweldige tovenaar, zelfs toen je nog op school zat! Iedereen zegt dat! Zelfs Viktor Kruml verteld over hoe je de draak te slim af was en het opnam tegen de meermensen. Je was geweldig! Trouwens, je hebt gevechtservaring door je deelname aan het Toverschool Toermooi. En je leerde tijdens Perkamentus, waarvan iedereen zegt dat het de gouden eeuw van Zweinstein was. Kom op Carlo! Het is perfect!’
161
‘Ik denk het niet James,’ zei Carlo wiens glimlach verdween.’Het is geweldig dat je er aan dacht om mij te vragen en zo, maar…’ ‘Kijk Carlo, dit niet alleen voor ons,’ zei James die een stapje dichter bij de geest ging staan. ‘Je zei dat je niet dacht dat er nog plek voor jou hier was. Al je oude vrienden en klasgenoten zijn verder gegaan. Maar er zijn er een heleboel van ons die je echt nodig hebben, hier en nu. Mijn vader zeg dat je werkelijk prima was met je spreuken en technieken, en iedereen weet dat je een natuurlijke leider was. Ik weet dat je je dit nog steeds herinnerd omdat geesten de tijd anders ervaren dat de levenden doen. Vooruit, wat zeg je ervan?’ Carlo’s geest week naar achter, zijn gezicht neergebogen en hij schudde zijn hoofd. ‘Ik kan het niet James. Een deel van mij zou het echt willen doen, maar ik kan het niet. Je zou het niet begrijpen.’ ‘Kijk Carlo, probeer het gewoon voor een week of twee. Het zal geweldig zijn. Iedereen zal van je houden en ik weet gewoon dat je ons een heleboel dingen kan leren. Daarbij…’ James haperde, niet zeker of hij door zou gaan. Carlo bleef waar hij was en keek hem aan. James haalde diep adem en ging door. ‘Herinner je je het eind van vorig jaar, die nacht dat we spraken in de leerlingen kamer? Je vertelde mij dat het leek alsof Voldemort nog steeds in de gangen rondhing, hoewel hij dood was. Nou, Roos en Ralph en ik we zagen iets. En… ik merk dingen. Er hangt iets in de lucht, en het heeft iets te maken met die ouwe Dooddoeners, aan Voldemort’s graf, en een heel angstaanjagend wezen in een mantel die eruit ziet alsof het gemaakt is van kringelende rook en as. Roos denkt zelfs dat de Directeur ermee te maken heeft, hoewel ik het daar niet mee eens ben. Wat ik wil zeggen is, dat er een strijd aan kan komen. Van der Beek leert ons niets wat we zouden kunnen gebruiken in een echt magisch gevecht. We willen alleen voorbereidt zijn. Jij komt uit de tijd dat Voldemort nog leefde. Jij weet het beste hoe deze mensen te bestrijden. Jij bent perfect, en we hebben je nodig.’ Carlo keek James langdurig, gespannen aan. Hij leek te worstelen met zichzelf. Uiteindelijk liet hij zijn wenkbrauwen zakken en keek weg. ‘Je hebt gelijk over een ding James. Ik heb ervaring met strijd. Ik werd gedood in de eerste. Ik hield het een volle tien seconden vol.’ James was verbijsterd. ‘Carlo, dat kun je niet menen. Die nacht bij de begraafplaats… dat was geen strijd. Ik heb mijn vader er over horen vertellen. Hij was erbij zoals je weet? Pippeling schoot zonder waarschuwing. Je kunt niet serieus denken…’ ‘Werkelijk James,’ zei Carlo hem indringend aankijkend. De ogen van het spook stonden zeer ernstig. ‘Vraag me het niet opnieuw. Ik heb mijn redenen. Ik kan het niet, OK?’ James beantwoorde de blik van het spook. Dan zuchtte hij diep. ‘OK Carlo. Vergeet het. Sorry dat ik je ermee lastig viel. Zie je nog wel.’ James draaide zich om en sjokte weg. Hij was halverwege de gang toen Carlo’s stem zei, ‘Doet het pijn?’ James stond direct stil en kneep zijn ogen tot spleetjes. Hij keek terug over zijn schouder. ‘Doet wat pijn?’ Carlo had nog niet bewogen. Hij zweefde naast de vitrine, zo trots als James. ‘Het teken op je voorhoofd.’
162
James hart sloeg een keer over. Zonder er bij na te denken, raakte hij de plek aan waar hij de jeuk gevoeld had en de vreemde pijnscheut buiten het kantoor van de Directeur. ‘Je kunt het zien?’ fluisterde hij dringend. Carlo knikte langzaam. ‘Hoe—’ begon James, maar zijn stem brak. Hij schraapte zijn keel. ‘Hoe ziet het eruit?’ Carlo’s uitdrukking veranderde niet. Hij wist dat James het wist. ’Het ziet eruit als een bliksemschicht James. Net als die van je vader. Behalve dat hij groen is. Hij gloeit een beetje.’ James sperde zijn ogen open en zijn hart klopte wild. De plek op zijn voorhoofd voelde warm aan. Het kriebelde een beetje nu hij eraan dacht. Hij keek hopeloos weer naar Carlo. ‘Maak je geen zorgen,’ zei Carlo die James vraag bemerkte. ‘Ik geloof niet dat iemand anders het kan zien. Behalve de andere geesten misschien. Hij zit er pas sinds een week of zo. In eerste instantie was hij zwak, maar nu… daarom vroeg ik of het pijn deed.’ James gedachten raasden door zijn hoofd. Wat kon dit betekenen? Wat was er aan de hand? ‘Soms doet het pijn,’ bekende James. ‘Maar niet zo erg, meestal jeukt het alleen maar. Behalve die keer, net buiten het kantoor van de Directeur. Merlijn keek naar me... en het stak, maar slechts heel even.’ Carlo knikte een keer statig. ‘Let erop James. Het moet daar voor een reden zitten. Maar wees voorzichtig. Het kan bedrieglijk zijn.’ James knikte nauwelijks horend wat Carlo zei. Hij keek snel in het rond, om er zeker van te zijn dat niemand in de buurt was gekomen en het gesprek gehoord had. De gang was nog altijd leeg. Toen hij weer omkeek was Carlo’s geest verdwenen. ‘Carlo?’ fluisterde James. Er was geen reactie. James wist niet zeker of het spook werkelijk verdwenen was, of alleen maar onzichtbaar. ‘Carlo, als je nog hier bent en van gedachten bent veranderd... nou, je weet waar je me kunt vinden, goed?’ De gang was volkomen leeg en stil. James raakte zijn voorhoofd opnieuw aan, verbaast en bezorgt. Tenslotte zuchtte hij, en begon terug te slenteren naar de trap en de Griffoendor leerlingen kamer.
Zodra James terug was in de leerlingen kamer, vertelde hij Roos over zijn ontmoeting met Carlo. Ze was verrassend begripvol over de geest’s weigering om de klas les te geven, denkend aan het gesprek dat ze een week eerder in de gang hadden gehad. ‘Hij draait vast wel bij,’ zei ze knikkend. ‘We moeten iemand anders in de tussentijd vinden. ‘’t Is goed, echt. Geen van de leerlingen die we gesproken hebben wist toch iets van Carlo.’ ‘Maar wie kunnen we in de tussentijd vragen om ons iets te leren?’ tobde James. ‘Mensen komen morgen met enige verwachting Roos! We kunnen hen niet zeggen
163
om hun lesboek Verweer te openen en maar spreuken te proberen die ze wel aardig vinden! Dat wordt een grote puinhoop!’ Roos dacht na. ‘We kunnen misschien Viktor vragen. Hij is hier tot het eind van de volgende week. Hij kent op zeker zijn zaakjes.’ ‘Hij is te dik met van der Beek,’ zei James. ‘Hij zal het direct overbrieven en we zullen het steeds terug horen.’ Roos had de leerlingen kamer traag doorgekeken. Plotseling sperde ze haar ogen open. Ze keek naar James een listige glimlach op haar lippen. ‘Er is een persoon al onder ons die al behoorlijk op de hoogte is van defensieve magie.’ ‘De oudere jaars willen het niet doen,’ zuchtte James. ‘Daar hebben we het al met hen over gehad Roos.’ ‘Eigenlijk,’ zei Roos wantrouwend kijkend, ‘de persoon waar ik aan denk is jonger dan jij.’ James volgde de richting van zijn nichtjes blik. Scorpius Malfidus zat aan een tafel aan de andere kant van de tafel, doelloos de pagina’s van zijn lesboek omslaand. Hij keek op en merkte James blik op, en grijnsde lichtjes. ‘Niet in duizend jaar Roos,’ zei James vlak zich naar haar draaiden en zijn armen over elkaar slaand. ‘Niet in een miljoen jaar.’ ‘Ik bedoel alleen maar,’ zei Roos onschuldig, ‘jij zei dat hij Verlam Spreuken gebruikte op de trein tegen Albus. En de andere tweede jaars hebben gesproken over wat hij gedaan heeft met jouw hoofdeind, dat is, wat je moet toegeven, behoorlijk indrukwekkend. Hij kan al leviteren, en–’ ‘Nee Roos!’onderbrak James haar sissend. ‘Ik neem nog liever extra lessen bij van der Beek en de Spitsroede, voor ik hem vraag me iets te leren!’ ‘Betekent dit dat je ook spreekt voor de overige clubleden?’ ‘Hij is geen leraar! Hij is een verwaande kwast! Hij zou het niet een doen zelfs wanneer we het hem vroegen! Mensen als hij zijn niet precies het delende soort.’ Roos streek haar gewaad minzaam glad. ‘Wel, je weet het pas als je het vraagt. Echt James. Willen we leraar of niet?’ James schudde zijn hoofd. ‘We willen een leraar, niet een zelfgenoegzame kleine etter die een paar trucjes geleerd heeft. Als jij wilt dat hij iets aanleert, vraag jij hem dan maar.’ ‘Dat kon ik wel eens doen,’ antwoordde Roos luchtig. Ze pakte haar tas en liep weg. James keek haar na, maar ze beklom alleen maar de trap naar de meisjes slaapkamer. Als ze van plan was om Scorpius te vragen om les te geven aan de Verweer Club, was ze kennelijk niet van plan om het vanavond te doen. Na een poosje ging James de trap op aan de andere kant van de kamer. Terwijl hij zich omkleedde om naar bed te gaan, dacht hij zorgvuldig na over het gesprek dat hij had met de geest van Carlo. Hij had kunnen weten dat Carlo zou weigeren om de club te leiden, maar toch had het geleken dat een deel van Carlo het wilde doen. En wat kon het mogelijk betekenen dat Carlo een groen bliksemschicht litteken zag op James’ hoofd? Toen James klaar was met het poetsen van zijn tanden in de kleine badkamer, leunde hij naar voren, zichzelf onderzoekend in de spiegel. Voor zover hij kon zien was er niets te zien op zijn voorhoofd. Maar toch, zelfs nu, kon hij dat kleine voorspellende gekriebel voelen. Vaak had James mensen zien wijzen naar zijn vader, hem herkennend aan zijn beroemde litteken, en James had
164
bedacht dat het heel gaaf zou zijn om zo’n teken te hebben. Toen had James niet begrepen welke prijs zijn vader ervoor had betaald... Zelfs nu kon hij het nog niet volledig begrijpen, maar hij begreep er genoeg van, helemaal nu hij Opa Wemel verloren had. Hij wist genoeg om zoiets niet meer voor zichzelf te willen. James had in het vorige jaar een poosje geworsteld met de verwachtingen dat hij zou moeten volgen in de voetstappen van zijn beroemde vader. Nu wist James dat die voetstappen veel te groot voor hem waren. Belangrijker, James had zijn eigen weg te gaan, en het was uniek voor hem. Hij was niet gewoon een herhaling van wat zijn vader had gedaan, hij had zijn lesje geleerd, toch? Dus waarom was hij zich gewaar van dit spookachtige bliksemschicht litteken? Wat probeerde het hem te vertellen? En kon hij het vertrouwen? Het had geen zin om zich er zorgen over te maken. Maar toch was het moeilijk dit niet te doen. Geleidelijk, toen hij in zijn bed ging liggen, zocht James afleiding door te denken aan iemand anders die mogelijk als leraar zou kunnen fungeren voor de nieuwe Verweer Club. Hij kon niemand bedenken, en hij zou zeker het niet vragen aan Scorpius, maar het leidde hem niet af van de mysterieuze kriebel op zijn voorhoofd. Uiteindelijk viel James in slaap.
Er waren stemmen, onduidelijk weergalmend, of mogelijk was het maar een stem, maar het galmen deed het klinken als meer. James begreep de woorden niet, maar het geluid van de stem was zowel geruststellend als boos, zoals het krabbelen aan een brandnetel uitslag. Het was donker maar er waren flitsen van iets, zoals het glinsteren van de randen van messen snijdend door de lucht. Op de achtergrond van de stem klonk er geknetter en gerommel van oeroude machines en het gekletter van water, alles verwart galmend. Voetstappen kraakten op steen en de stem kwam dichterbij. James kon woorden horen, maar ze waren onsamenhangend en vreemd. Licht gloeide, flitsend als kwam het door water. Het was groen, en er waren gezichten in te zien. Een man en een vrouw, wenkend, triest glimlachend, hoopvol... ‘James, je ligt de dromen man. Wakker worden!’ Een tas met wasgoed plofte op James’ hoofd en hij schoot, knipperend, overeind. ‘ ‘t Wordt tijd,’ mopperde Govert slaperig. ‘Ik probeer je al een minuut lang wakker te krijgen. Klets je altijd in je slaap?’ James keek slaperig naar Govert. ‘Hoe moet ik dat weten,’ mopperde hij, ‘als ik het doe wanneer ik slaap?’ De droom draaide in zijn hoofd als een zwerm gnats, maar hij kon er zich niet veel van herinneren. Ochtendlicht dreef door de kamer toen Govert uit zijn bed glipte. ‘Nou, we kunnen net zo goed opstaan,’ zei Govert. ‘Ik kan de spek helemaal hier ruiken. Laten we gaan en een bord vol nemen voordat Hugo naar beneden komt en alles opvreet.’ De dag verstreek en werd een prachtige warme Herfstmiddag. De ochtend lessen sleepten voort en James merkte het nauwelijks, afgeleid door gedachten aan de vreemde droom van de afgelopen nacht, tobbend wie de eerste Verweer Club deze 165
namiddag kon leiden, en Carlo’s verontrustende woorden over het spook litteken op zijn hoofd. Op enig moment verbond James de droom met het litteken, denkend aan zijn vaders litteken dat eens een soort doorgang was in de gedachten van Voldemort. Maar Voldemort was al lang dood. Zijn vaders litteken had twintig jaar geen pijn gedaan. Wat het spook litteken op James voorhoofd ook betekende, het kon geen verbinding zijn met enige herlevende Duistere Heer, want dan had zijn vader het zeker eerder gevoeld. Tenzij, dacht James opeens, het hem verbond met de Bloedlijn, de geheime opvolger van Voldemort waarvan de boomgeest hem verteld had vorig jaar, James huiverde toen hij op het gras knielde bij Hagrid’s Verzorging van Fabeldieren les. Hoe kon hij verbinding krijgen met de Bloedlijn? Zijn vader, Harry Potter, was degene met het litteken niet James. Waarom hij? Je vaders strijd is voorbij, had de boom geest gezegd, de jouwe begint. ‘James,’ zei Hagrid kijkend naar hem over de andere leerlingen, ‘iets mis met je Aal dan?’ James keek naar de modderige, slijmerige troep voor zijn knieën. Hij duwde zijn hand erin, voelend naar de Snot Aal die hij net geplant had. ‘Nee, nee, het gaat goed Hagrid. Slijmerig als het maar zijn kan. Echt het gaat geweldig.’ ‘Dit is echt weerzinwekkend,’ zei Ralph wroetend met zijn hand in zijn eigen soort opgraving. Het sopte en zoog walgelijk. Dan boog hij zich en trok, de staart van de Snot Aal uit de bagger rukkend. ‘Heel goed!’ riep Hagrid hartelijk. ‘Ralph hep de zijne rechtop. As de Aal met z’n kop naar vore in z’n hol zit, is ie slap. Nou allenig langzaam en zacht over z’n buik wrijven. Dan gaat ie in z’n winterslaap. Dan kenne we het slijm van de Aal oogste. Errug handig spul, Snot Aal slijm.’ Govert trok een gezicht en draaide draden slijm om zijn vingers. ‘Zeg is dit ding een plant of dier, Hagrid?’ ‘Wel, in weleke klas zit je dan Mn. Wartel?’ weerlegde Hagrid de vraag. ‘Verzorging van Fabeldieren,’ antwoordde Govert vlak. ‘Dus omdat dit niet professor Lubbermans Kruidekunde les is,’ grinnikte Hagrid, ‘denk ik asdat je ken aanneme dat de Snot Aal een magisch wezen met een ongewone plant tentakels is, niet?’ ‘Professor Hagrid!’ riep Marijke Patijn opeens, pogend haar stem ontspannen te houden. ‘Ik denk dat ik te hard aan mijn Aal getrokken heb!’ Iedereen keek. Marijke was opgesprongen en hield haar Snot Aal zo ver als mogelijk van zich af, weg draaiend van het zwabberende meter-lange wezen. Groenig slijm spatte uit de Aal, Marijke’s gewaad en de grond eronder bevuilend. ‘Laat ‘r niet los!’ riep Hagrid, zijn handen in de lucht stekend. ‘Laat ‘r weer in d’r hol zakken, maar laat ‘r niet los! Ze smeert ‘em dan naar ‘t meer, en we zien d’r nooit meer terug, en die alen benne net de beste! Laar ‘r zakke, voorzichtig kop eerst in d’r hol, da’s mooi zo Juffouw Patijn.’ Ralph keek hoe Marijke de wriemelende Aal terug stopte in de rommelige slijmerige aarde. Haar gezicht sprak boekdelen vol walging. De Aal’s pijlpuntvormige kop raakte de grond, en het lichaam leunde voorwaarts, proberend om een weg te graven naar het hol.
166
‘Zo is ie dan,’ zuchtte Hagrid ontspannend. ‘Niks aan de hand. Een goeie les voor ons allemaal eigenlijk. Hou de kop in ‘t hol. Veiligheid eerst hè, Juffrouw Patijn?’ Marijke glimlachte speels, zoals ze eruit zag was ze, in feite, liever ergens anders in veiligheid. Slijm glinsterde in lange draden over haar gewaad. ‘Voor ik merkte dat ik een tovenaar was,’ zei Ralph droefgeestig starend naar Marijke’s gewaad, ‘Was ik van plan om naar Bart Bruggeman School voor Jongens te gaan. Ik wed dat ze daar niets doen met Snot Alen.’ ‘Denk eens aan wat je zou missen,’ zei Govert meelijwekkend glimlachend. Hij mikte een vinger met slijm naar Ralph. Later die dag liep James door de volle gangen, onopgemerkt in het rond kijkend, alsof hij bang was dat hij gevolgd werd. De vrije middag was door professor Kers’ drama audities in beslag genomen, en James was op weg naar het Dreuzel Studie leslokaal. Bij een kruising ontmoette James Roos en Ralph die gezellig met elkaar aan het praten waren. ‘Wat doen jullie twee?’ vroeg James stoppend en hen om de beurt aankijkend. ‘Nou, ik was op weg om Petra’s auditie te kijken voor de rol van Astra,’ antwoordde Roos ‘als dat mag van jou neef.’ ‘En ik ga met haar mee omdat het alternatief is te beginnen met mijn huiswerk voor bezweringen,’ antwoordde Ralph. ‘Roos zegt dat ze me ermee zal helpen als ik wacht tot vanavond. En jij?’ ‘Ik?’ zei James schuldig piepend. ‘Niets. Echt. Ik ga... zelfde reden. Kom op, laten we gaan dan.’ Toen ze het Dreuzel Kunde leslokaal binnen kwamen was James’ gezicht knal rood. Hij liep snel naar de voorkant van het lokaal, hopend dat Ralph en Roos hem niet zouden volgen. Hij dook de tweede rij in, en ergerde zich toen hij zag dat de ander twee achter hem plaatsnamen. ‘Wat is er met jou James?’ vroeg Roos die ging zitten en hem nieuwsgierig aan keek. ‘Heb je een plek gevonden voor de Verweer Club?’ reageerde James van onderwerp veranderend. ‘Jaaaahaaa,’ zei Roos langzaam, nog steeds James gezicht bestuderend. ‘Het gymnastieklokaal wordt ‘s avonds niet gebruikt, dus heb ik toestemming gekregen om elkaar daar te ontmoeten. Het is allemaal geregeld.’ ‘Het gymlokaal?’ kreunde Ralph. ‘Ik haat die plek. Dat is waar van der Beek zijn lessen geeft. Was dat de enige plek die je kon vinden?’ ‘Het is de perfecte ontmoetingsplaats,’ antwoordde Roos stijfjes. ‘Er zijn geen tafels of stoelen die in de weg kunnen staan en er zijn al voldoende doelen om te oefenen. En als we uiteindelijk gaan beginnen met oefenduels is de bekleedde vloer erg handig.’ ‘Weet je zeker dat duels een goed idee zijn?’vroeg Ralph. ‘Ik bedoel, James vertelde de Directeur dat we niet op elkaar zouden oefenen.’ ‘Duels zijn essentieel voor behoorlijke verdedigende technieken Ralph,’ zei Roos met rollende ogen. ‘Je kunt geen goede afvuur spreuken oefenen op onbewegelijke doelen. Daarbij wil ik liever niet dat de Directeur iets weet over de omvang van onze training. Hij zou ons dan kunnen stoppen.’
167
James fronste. ‘Roos, dat is belachelijk. Merlijn is waarschijnlijk blij dat we magische strijd technieken aanleren.’ ‘O? Waarom huurde hij dan van der Beek in?’ vroeg Roos met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Merlijn gaat niet over dat soort beslissingen,’ antwoordde James onzeker. ‘Mijn moeder en jou vader werken beide bij het Ministerie James. We weten allebei dat het Schoolhoofd de uiteindelijke beslissing neemt. Trouwens Merlijn is niet het soort man die andere mensen beslissingen voor hem laat maken. Van der Beek is hier omdat Merlijn hem hier wil.’ Ralph zei, ‘Dat betekent niet dat hij probeert om ons er vanaf te houden om iets zinvols te leren.’ ‘Nee,’ beaamde Roos gemakkelijk. ‘Maar als hij dat wel wilde, is van der Beek een prima manier om er zeker van te zijn dat we dat niet doen. En na wat we zagen in de Spiegel, neem ik liever geen risico’s.’ James opende zijn mond om hierop te reageren, maar op dat moment ging professor Kers staan en schraapte haar keel. ‘Dank jullie allemaal hartelijk dat jullie zijn gekomen,’ zei ze warm. Deze audities zijn geen verplichte lesuren, dus ik neem dit aan als een teken van oprechte interesse in onze productie die zo vele van jullie zijn gekomen om te zien. Natuurlijk is dit niet precies hoe audities worden gehouden in een Dreuzel theater, maar in het belang van de opleiding, hebben we ervoor gekozen voor een meer publieke rolverdeling. Vandaag zullen we de audities afnemen voor de rol van Astra, Treus, Koning Julian en de Veen Feeks. De uiteindelijke beslissingen worden door mijzelf en de verkozen vertegenwoordigers van de grote theater afdelingen. Laten we onze waardering tonen voor het hoofd van de rekwisieten afdeling, Mn. Johan Smit, de directeur van de kostuum winkel, Juffrouw Jennifer Tolstra, het hoofd van het toneel team, Mn. Hugo Paulusse, en tenslotte, mijn officiële productie assistent en onder regisseur Juffrouw Tabitha Kraaieveld.’ De vier vertegenwoordigers zaten aan een lange tafel geplaatst in de hoek aan de voorkant van het lokaal, op een dusdanige manier dat het zowel het lokaal als het gebied dat uitgekozen als auditie podium kon zien. De vier leerlingen ontvingen een bloedarm applausje, knikkend en glimlachend. Hugo ging staan en spreidde zijn armen alsof hij een prijs ontving. Hij boog diep en Jennifer Tolstra rukte hem terug op zijn stoel. Aan het eind van de tafel glimlachte Tabitha raadselachtig. Kort, maakte ze oogcontact met James en knipoogde. James fronste naar haar. ‘Als eerste,’ zei professor Kers het perkament in haar hand raadplegend, ‘zullen we de twee overgebleven kandidaten voor de rol van Astra overzien. Juffrouw Josephina Bartels, zevende jaars, Ravenklauw, zal als eerste presenteren. Alstublieft, als altijd, stilte vanuit het gezelschap wordt gewaardeerd. Dat betekent geen applaus, dank u. Juffrouw Bartels, als u zover bent.’ Josephina Bartels stapte pedant naar de voorkant van het lokaal, haar gewaad verend om haar heen en haar lange blonde haar ving het zonlicht van de ramen. ‘Dank u allen, en in het bijzonder de leden van het comité,’ zei Josephina met een overwinnaarsglimlach. ‘Wie u ook kiest, dit is een prachtige gelegenheid geweest voor mij en alle andere kandidaten.’
168
‘Graag je presentatie Josephina,’ zei Jennifer met een opgetrokken wenkbrauw. Josephina tilde haar kin nog een stukje hoger op, kijkend naar Jennifer, dan plotseling liet ze haar armen en hoofd vallen alsof ze uit gezet was. Kennelijk starend naar de vloer tussen haar voeten nam ze een diepe ademtocht. Dan, langzaam, hief ze haar hoofd. Haar ogen glinsterden. Ze staarde uit over de verzamelde leerlingen, een blik van zaligmakende angst gekerfd op haar gezicht. ‘Aanschouw!’ kreette ze haar arm zo snel opheffend dat haar mouw flapperde. Ze wees recht naar voren. Zittend aan de tafel keek Hugo om te zien waar Josephina naar wees. Jennifer porde hem met haar elleboog tussen zijn ribben . Josephina nam een diepe huiverende ademtocht. ‘Is dat de tanende zon die verlicht het zeil mijner terugkeert geliefde, of zo worden mijner ogen bedrogen door mijner hunkerend hart? Zou ’t zijn dat nu hij ligt in des oceaan’s diepste graf, dan laat mijner ziel niet wekken, noch mijner voorwaarlijksten dromen vergaan: ‘t is beter te liggen in des sluimers graf dan te lopen in des levende dood, mijn wereld, mijn hel, zonder geliefde Treus! Voort, mijn hart, van plicht te breken, het moet! O Treus, zijd gij het? Bezweer, gij komt nu, of laat mij delen uw bed en rusten in troosteloze dood! Maar durf mijn ziel aan wachtende angst niet te beperken! Treus, maak u antwoord bekent, of wens mijn ziel verdwijn – verdwijn! – te verguizen in eeuwigdurende slaap – tot de dood!’ Josephina zweeg, en een eenzame traan liep over haar wang. Haar lip trilde iets. Dan, opeens, klaarde haar gezicht op. Ze veegde de traan weg met haar mouw en glimlachte naar het gezelschap. Er werd massaal uitgeademd. Zelfs James had zijn adem ingehouden. Roos keek geërgerd naar hem. Hij haalde zijn schouders op, en Roos rolde met haar ogen. ‘Mooi gedaan Juffrouw Bartels,’ zei professor Kers vanaf haar stoel aan de tafel. ‘Misschien een beetje, euh, melodramatisch maar zeker zeer beeldend. Nog opmerkingen vanaf deze tafel?’ Hugo’s gezicht was in diepe concentratie. ‘Wat betekent “voorwaarlijksten” ?’ Jennifer zuchtte en richtte zich tot Josephina. ’Je hebt duidelijk geoefend Jo, en dat is te zien. Mooie voorbereiding.’ ‘Zeg eens,’ zei Tabitha kijkend naar het tafelblad en haar wenkbrauwen fronsend, ‘probeerde je Astra neer te zetten als triest en vereenzaamd, of moeten we geloven dat ze juist een volledige schedelboring heeft meegemaakt?’ Josephina’s glimlach verstarde. ‘Neem het op zoals je wilt Tabitha. Ik geloof niet dat iemand anders je, euh, professionele uitleg deelt. ‘Ik weet niet of dat er echt toe doet,’ zei Tabitha zoetjes, Josephina in de ogen kijkend. ‘Als jij die rol wilde,’ zei Josephina terwijl haar glimlach verdween, ‘had je er zelf auditie voor moeten doen. Anders, laat die paar die iets van acteren afweten hun werk doen.’ ‘Waarvan notie Juffrouw Bartels,’ zei professor Kers snel. ‘Neemt u alstublieft weer plaats. Nu, zich ook presenterend voor de rol van Astra, hebben we Juffrouw Petra Morgenster, zevende jaars, Griffoendor. Juffrouw Morgenster, bent u klaar voor uw presentatie?’ Petra stond op van haar stoel achter in het lokaal. James keerde zich om om te zien hoe ze het podium benaderde. Ze had de tekst bij zich, en toen draaide zich om om
169
het gezelschap aan te kijken, keek ze erin. Haar lippen bewogen met het lezen van de eerste regels. ‘Ik probeerde met haar te oefenen,’ fluisterde Roos tegen James,’maar ze zei dat ze het onbevangen wilde doen, zonder repeteren. Ik zweer je, ze heeft nauwelijks de hele tekst gelezen.’ Petra liet de tekst weer zakken en hoestte tegen haar vuist. Toen keek ze uit over de groep leerlingen, haar gezicht bijna leeg maar met een lichte frons van een wenkbrauw. Er heerste bijna tien seconden volledige stilte, en James maakte zich zorgen dat Petra haar tekst alweer vergeten was. Tenslotte, bijna fluisterend zei Petra het eerste woord van haar presentatie. ‘Voort.’ Het gehele lokaal leek naar voren te leunen terwijl Petra hij tekst voordroeg, zachtjes, bedachtzaam, als had ze het tegen zichzelf. Haar stem kwam op het normale volume toen ze het eind bereikte. ‘O Treus, zijd gij het?’ zei ze, en haar stem was vol twijfel, alsof ze wist dat Astra’s hoop teer was als een zakdoekje. ‘Bezweer gij komt nu, of laat mij delen uw bed en rusten in troosteloze dood...’ Ze stopte, en haar stem werd weer zachter, net boven gefluister. ‘Treus, maak u antwoord bekent, of wens mijn ziel verdwijn... te verguizen in eeuwigdurende slaap... tot de dood!’ Petra stopte, haar gezicht had nog altijd dezelfde uitdrukking als toen ze begon. Ze leek te kijken door de muur achter in het lokaal naar iets ver weg, als een droombeeld. Dan, zonder te kijken naar het comité, stopte ze de tekst onder haar arm en liep terug door het middenpad. James volgde haar met zijn ogen, tot ze terug was op haar stoel. ‘Erg mooi Juffrouw Morgenster,’ zei professor Kers. ‘Wat zacht voor het toneel, maar we kunnen nog wel aan de toonhoogte werken als de tijd daar is.’ ‘Ze miste de tweede “verdwijn” mompelde Josephina vanaf haar stoel. Er leken geen opmerkingen te zijn van de tafel. Professor Kers stond op, nam haar perkament opnieuw en zette haar bril goed. ‘Nu hebben we de uiteindelijke presentaties voor de rol van Treus. We hebben gekozen voor kandidaten die wat jonger zijn omdat Treus jonger is dan de andere vrijer van Astra.’ James gezicht gloeide. Hij had Ralph en Roos nooit verteld dat hij zich had ingeschreven voor de rol van Treus. Zijn eerste presentatie was redelijk goed gegaan, hoewel alleen professor Kers er was geweest bij die auditie, met een paar eerste jaars. Hij wist niet eens wie er nog meer meededen voor de rol. Hij keek naar Roos en Ralph. ‘Ik moet jullie iets vertellen,’ fluisterde hij dringend. ‘Shh!’ siste Roos. ‘Slechts twee kandidaten zijn overgebleven voor de rol van Treus,’ vertelde professor Kers. ‘De een is van Zwadderich en de ander is van Griffoendor, maar toevallig zijn beide van dezelfde familie. De eerste op volgorde van namen omdat beiden dezelfde achternaam hebben,’ glimlachte professor Kers toegefelijk terwijl ze haar bril afdeed, ‘eerste jaars, Zwadderich, Albus Potter,’ Tegelijkertijd vielen de monden van James, Ralph en Roos open. Roos en Ralph wendden zich tot James, maar James draaide in zijn stoel, zoeken naar zijn broer. Albus sprong op en rende naar de voorkant van het lokaal, in het voorbijgaan wierp hij een glimlach en een schouderschok naar James. James kon het niet geloven. Albus
170
in een toneelstuk? Natuurlijk was het niet verrassender dan dat James zelf auditie wilde doen voor een rol, maar toch. Dus dit was de betekenis van Tabitha’s gladde knipoog vanaf de comité tafel. Ze had waarschijnlijk Albus er toe aangezet alleen om een wig te drijven tussen de twee broers. En Albus liet haar slagen in die opzet. James kookte van woedde in zijn stoel. ‘Jij kleine donder!’ bromde Roos die James een elleboog tussen de ribben dreef. ’Waarom heb je ons niets verteld?’ ‘Ik probeerde het!’ antwoordde James nog steeds kijkend naar zijn broer die het podium op sprong. ‘Eeh, tien seconden geleden.’ Albus had duidelijk zijn presentatie voorbereid. Hij schraapte zijn keel en keek opzij naar de comité tafel. ‘Wordt er van mij verwacht dat ik iets zeg?’ vroeg hij opgewekt. ‘Dit is pas mijn tweede auditie voor een rol. Moet ik eerst al iemand bedanken voor deze kans of zo?’ ‘Dat komt veel later Mn. Potter,’ zei professor Kers welwillend glimlachend. ‘Lees gewoon de regels alstublieft. Nu, als het u schikt.’ Albus knikte. Voor zover hij kon zien zag zijn broer er niet nerveus uit. Hij wiebelde een beetje heen en weer van zijn tenen naar zijn hielen, en stak dan zijn handen uit, alsof hij de ruimte wilde omarmen. ‘Vuige Donovan!’ riep hij, zijn gezicht verduisterde. ‘Gij verra’dleke ontevredene! Zo had er ruimte geweest tussen mijn gedachten voor meer dan Eros’ bezwering en ijdelheid, had ik wellicht uw slechte bedoeling bezien. Mijn dubieuze en dwaze trots maakte dat ik baadde in uw gladde tong, en dromen van roem om deze tocht van verderf te ondernemen; en nu lig ik ver verwijderd een obstakel tot verachtelijke en wrede overwinning. O Astra, vrouwe van mijn hart, keer om mijn zeilen en stuur wind tot ons om te keren naar Noord; we kunnen nog verslaan die schurk’s storm! Te wapen, we zullen nemen. O man, om te torsen de kracht van rechtschapen waarheid : de speer om te doorboren zijn leugenachtig hart! Maar ziet, zijn wolken, zij verbergen de Zon zij zijn geworden tot vijand! Tovenaren en mensen, haal voor uw toverstok en verstand ter bestijding van geweldadige zee dees nacht, opdat in de ochtend wij zegevieren, of rusten in de armen van Neptunes : onze geslagen glorie tot heldendom!’ Albus beëindigde zijn opruiende tekst met een triomfantelijke kreet, een onzichtbare toverstok richtend naar de lucht. Er klonk verspreid wat gelach en een paar kreten van gemeende bemoediging. Deze toespraak was tenslotte een klassieke verzamelde kreet in de toverwereld. Een paar dappere toeschouwers hadden zelfs de laatste regel met Albus meegesproken, grinnikend en wijzend met hun eigen onzichtbare toverstok. ‘Dank u Mn. Potter,’ riep professor Kers hard, de uitbarsting tot zwijgen dwingend. ‘Erg begeestert, maar niet precies zo ernstig als je zou verwachten. De soldaten gaan niet op weg naar een Zwerkbal wedstrijd; ze aanschouwen de waarschijnlijkheid van hun eigen verdoemenis. Men zou verwachten dat hun leider wat minder welbespraakt zou zijn. Maar toch, erg enthousiast neergezet. Neem alstublieft weer plaats.’ Professor Kers hoefde haar perkament niet te raadplegen. Terwijl Albus terug liep naar zijn stoel en verschillende schouderklopje ontving van sommige van zijn vrienden, keek professor Kers naar James. ‘En nu, ook de rol van Treus presenterend,
171
de oudere Potter, James. Tweede Jaars, Griffoendor. Wanneer u er klaar voor bent Mn. Potter, het podium is voor u.’ James zat vast op zijn stoel. Hij dwong zich om te gaan staan, en schuifelde voorbij Roos en Ralph. Tegen de tijd dat hij op het podium stond, was zijn hoofd helemaal leeg. Hij had de tekst voor de auditie uit zijn hoofd geleerd, maar nu, afgeleid door Albus verrassende uitvoering, kon hij niet eens op het eerste woord komen. Hij keek naar de comité tafel en grijnsde schaapachtig. Professor Kers knikte hem bemoedigend toe. Tabitha glimlachte zelfvoldaan, kennelijk plezier hebbend in James ongemakkelijkheid. Een vonk van woedde schoot door James toen hij naar die grijns keek, en met die woedde herinnerde hij zich de eerste twee woorden van zijn tekst. ‘Vuige Donovan,’ zei James zijn gezicht wendend naar het gezelschap. Hij keek in de ogen van Albus, en zijn woedde werd heftiger. Het beïnvloedde zijn woorden toen hij ze bezorgde door zijn deels opeen geklemde kaken. ‘Gij verra’dleke ontevredene! Zo had er ruimte geweest tussen mijn gedachten voor meer dan Eros’ bezwering en ijdelheid, had ik wellicht uw slechte bedoeling bezien...’ Met het komen van de woorden, stond James toe dat zijn eigen weerstand hem voedde. Zijn stem werd sterker, en hij gunde zich zelfs een blik naar Tabitha. Het deed hem grimmig plezier dat ze niet langer glimlachte. ‘Tovenaren en mensen, trek voor uw toverstok en verstand,’ zei James alsof hij dweepte met het idee van een gevecht. ‘Ter bestijding van geweldadige zee dees nacht, opdat in de ochtend wij zegevieren, of rusten in de armen van Neptunes : onze geslagen glorie tot heldendom!’ Roos barste los in applaus. Ralph en een paar anderen voegden zich bij haar, maar dit werd snel onderdrukt door een waarschuwende blik van professor Kers. ‘Zeer gepassioneerd moet ik zeggen Mn. Potter,’ zei professor Kers waarderend. ‘Ik weet niet waar u uw motivatie vond, maar het was behoorlijk effectief. Ahum. U kunt gaan zitten. De volgende is Juffrouw Andra Dirks, tweede jaars, Griffoendor, presenteert de rol van de Veen Feeks. Juffrouw Dirks, het podium is voor u.’ Andra benaderde het podium in karakter, gebogen en slingerend. Ze bereikt het podium, wachtte, en draaide in de rondte, krijste luid en boog haar vingers tot klauwen. James die triomfantelijk ging zitten op de eerste rij, moest een grijns onderdrukken. ‘Dat was spectaculair,’ fluisterde Roos in zijn oor. ‘Ik had nooit verwacht dat je het in je had!’ ‘Jij was het die me zei dat ik moest proberen deze rol te krijgen,’ fluisterde James terug. ‘Ja, nou, ik wilde alleen maar aardig zijn,’ bekende Roos. ‘Maar ik den blij dat ik het deed. Dat was verbazend. Ik had kippenvel.’ Twintig minuten later stoomde de massa uit het Dreuzel Studie lokaal. James volgde Roos en Ralph in de gang en stopte, zijn ogen verbaast. ‘Doe niet zo verrast,’ zei Roos hem op de schouder kloppend. ‘Je was geweldig. Je verdient de rol.’ ‘Maar ik ben geen acteur,’ zei James haar wild aankijkend. ‘Is een beetje laat om je zorgen te maken over dat kleine detail,’ grinnikte Ralph. Albus baande zich een weg door de menigte en benaderde zijn broer. ‘Ja, nou, ik wilde eigenlijk toch niet op het toneel staan,’ zei hij zijn armen spreidend. ‘Veel plezier met het liefdevol kijken naar Josephina.’
172
‘Herinner me er niet aan,’ zei Roos medelevend. ‘Ik kan niet geloven dat de haar verkozen over Petra.’ ‘Ik vond dat ze het wel goed deed,’ merkte Ralph op kijkend naar het plafond. ‘Jij vindt dat de er goed uitzag, da’s alles,’reageerde Roos hoofdschuddend. ‘Ik heb jou door Ralph Deeter.’ ‘Dat is niet waar,’ zei Ralph verdedigend. ‘Ik bedoel, het is waar, maar dat is niet waarom ik vind dat ze de rol verdient.’ Tabitha stapte uit het leslokaal en zag Albus. Ze glimlachte en liep naar de groep. ‘Gefeliciteerd James. Inspirerende voorstelling. Het is prettig te zien dat jij en Albus niet te concurrerend zijn over deze dingen.’ ‘Krijg het heen en weer Kraaiveld,’ zei James wegdraaiend. ‘Probeer niet vrolijk te doen dat we niet elkaar naar de keel vlogen,’ Tabitha keek triest naar James, maar Albus’ gezicht betrok. ’Wat is er verdorie aan de hand met jouw James? Je doet net alsof Tabitha tegen ons is. Ik wed dat je niet eens weet dat ze voor jou stemde om de rol te krijgen! En ik ben het met haar eens! Dus doe een beetje normaal wil je?’ James wende zich naar zijn broer, maar een andere stem riep voor hij kon reageren. ‘Tabitha stemde niet voor mij, maar toch kreeg ik de rol,’ zei Josephina. Ze glimlachte naar Tabitha van waar ze stond, omgeven door gesnater en gejubel van opgewonden Ravenklauw meisjes. ‘Een punt voor de “volledige schedel doorboring”. Nul punten voor Tabitha’s “professionele intrepetatie”.’ De meisjes giechelden toen Josephina haar ogen opsloeg, en gingen toen weg. Tabitha leek zo onkreukbaar als altijd, maar ze was James vergeten. Ze zwierde door de menigte zonder om te kijken, vermoedelijk Josephina en haar gezelschap volgend. Albus wierp een getergde blik naar James en liep ook weg. ‘Ik ga op zoek naar Petra,’ zei Roos, vol weerzin haar hoofd schuddend. ‘Ze is vast teleurgesteld dat ze de rol niet gekregen heeft. Ik zie jullie in het gymlokaal na het eten. Niet vergeten.’ ‘Zeker niet,’ antwoordde Ralph geïrriteerd. ‘Het laatste half uur ben ik de verdraaide bijeenkomst totaal vergeten,’ klaagde James, de rest van de verdwijnende leerlingen volgend naar het diner in de Grote Zaal. ‘Maak je geen zorgen erover,’ zei Ralph vrolijk. ‘Wat is een kleine Verweer Club nou helemaal voor de grote Treus, Veroveraar van de Caspische Zee?’
173
9. de Vrouwe van het Meer
J
ames zat met Govert en Hugo aan het avondeten en liet de
gesprekken langs zich heen glijden terwijl hij zat te denken hoe om te gaan met de Verweer Club bijeenkomst. Roos had snel gegeten en was alvast vooruit gegaan om te zien of het gymlokaal klaar was voor hen, en Ralph was bezig namen te verzamelen van iedereen die interesse had geuit om erbij betrokken te worden. De lijst was behoorlijk lang geworden, en James’ ongerustheid over de les was evenredig gegroeid. Hoewel hij de verantwoordelijkheid samen met Roos en Ralph droeg, voelde hij dat de aspirant leden naar hem zouden kijken als de symbolische leider van de groep. Uiteindelijk, zonder nauwelijks iets gegeten te hebben, verliet James de tafel. Het zou geen kwaad kunnen om ook een beetje vroeger in het gymlokaal te zijn, en het zou in ieder geval prettig wezen om in de buurt van Roos te zijn. Ze was erg positief over het hele gebeuren. James bedacht zich dat haar Wemel afkomst haar nogal plezier bezorgde over de onzekerheid en de mogelijke rampspoed. Bij het verlaten van de Grote Zaal voelde James een zeurende, onbekende zorg. Het was alsof hij iets belangrijks vergat, maar hij kon er niet achterkomen wat. Zelfs op weg door de verschillende gangen, hing er een gevoel van opgewonden verwachting in de lucht. Leerlingen bewogen zich in groepjes voort, kennelijk in beslag genomen door verhitte gesprekken over de gebeurtenis voor deze avond. James zuchtte nerveus en sloeg de laatste hoek om naar het gymlokaal, waar al een aantal leerlingen stonden te wachten. ‘Daar ben je,’ zei Roos alsof ze James al uren geleden had verwacht. ‘Het lokaal is bijna klaar. Er staan al mensen te wachten. We moeten alleen nog de matten op rollen en een van de schoolborden hierheen rijden.’ ‘Waarom hebben we een schoolbord nodig?’ vroeg James.
174
Roos keek hem ongeduldig aan. ‘Zodat we de spreuken en vervloekingen die we gaan leren op kunnen schrijven. Het is een stuk gemakkelijker voor de mensen om zich te concentreren als ze niet de bezweringen direct uit het hoofd hoeven te leren. Er staat een schoolbord in het klaslokaal voor Betovering in de volgende gang. Ga en rij hem hierheen, dan zijn we klaar om te beginnen.’ Geprikkeld dat hij gecommandeerd werd, maar blij met de afleiding, verliet James het gymlokaal. Er stonden nog meer leerlingen te wachten in de gang. Ze leunde tegen de muur en zaten op de grond in kleine groepjes, ze keken James aan toen hij naar buiten kwam. ‘We, euh, beginnen over een paar minuten,’ zei James die probeerde enige autoriteit in zijn stem te leggen. Verderop grijnsde en zwaaide Karel Krauwel naar hem. Snaterende eerste jaars stonden bij hem, hun ogen groot en opgewonden. James knipperde naar de verzamelde leerlingen. Er waren er al best veel, hoewel niet zo veel als hij verwacht had. Hij zou opgelucht moeten zijn, maar dat was hij niet. De knagende zorg bekroop hem weer. Wat was hij vergeten? James spoedde zich naar de volgende gang, die donkerder was en verlaten. Hij kwam bij het leslokaal voor Betoveringen en merkte dat deze niet op slot was. Het schoolbord met een houten frame stond in een hoek. Kleine metalen wieltjes zaten eronder. James greep het frame en begon te trekken, omdat de wieltjes roestig waren piepte en zwabberde hij over de vloer. Vanuit de deuropening vroeg een stem. ‘Heeft u mogelijk hulp nodig Mn. Potter?’ James schrok alsof hij betrapt was bij het doen van iets wat verboden was. Merlijn stond in de deuropening, deze vrijwel helemaal blokkerend, zijn vorm was erg schaduwrijk in de duistere kamer. ‘Ik ben—’ begon James verrast dat hij plots nerveus was. Per slot had hij toestemming om de club bijeenkomst te houden nietwaar? Toch voelde hij een sterke terughoudendheid om het Schoolhoofd te vertellen wat hij aan het doen was. ‘Ik wil dit schoolbord meenemen. We, euh, willen hem lenen. Om dingen op te schrijven.’ Merlijn knikte onverstoord. ‘Hoe gaan de voorbereidingen voor je defensieve technieken club James?’ James hart sloeg sneller. ‘Euh... goed. Prima. We zijn er druk mee, weet u. Maar... goed. ‘Wilt u hulp met dat?’ vroeg Merlijn met zijn lage, rommelende stem. ‘Ik zal graag helpen om het daarheen te brengen, wat u wenst. Als iemand zich af zou vragen wat u aan het doen bent, kan ik voor u instaan dat u het “leent”. ‘Nee bedankt,’ zei James snel het schoolbord loslatend. ‘ Weet u, we hebben hem waarschijnlijk niet echt nodig. Het was maar een idee, maar het is de moeite niet waard. Echt.’ Merlijn bleef een tijd bewegingloos staan. Tenslotte leek hij te ontspannen en glimlachte. ‘Zoals je wilt James.’ De grote man draaide zich om, en vertrok, James voelde een enorme opluchting toe Merlijn zijn blik van hem afwendde. De club moest het maar doen zonder schoolbord, besloot hij. Hij liep door het duistere lokaal en was bijna bij de deur toen Merlijn terugkwam, zijn ogen schitterde in de donkere gang.
175
‘Eerlijk, ik verwachtte je niet binnen vanavond James,’ zei de grote tovenaar verwonderd. James wist even niet hoe hierop te reageren.’Euh...nee?Waar dacht u dat ik zou zijn?’ ‘Vanavond is nogal een belangrijke avond voor veel studenten. Ik begreep, dat zelfs zij die niet van plan zijn om deel te nemen, het nogal aardig vinden om de voortgang te bekijken. Ze willen graag een gevoel krijgen hoe het seizoen kan gaan verlopen.’ Plotseling drong het tot James door. Hij kreeg het ijskoud. ‘Oh, nee...,’ zei hij, tegen de deurpost leunend. ‘Het is vanavond! Dat is waarom er minder mensen zijn dan dat we verwachtten! Het is al begonnen!’ ‘Is het mogelijk dat je het vergeten bent?’ zei Merlijn, een vreemde glimlach over zijn gezicht krijgend. ‘Ik nam aan dat je nogal een fan bent van Zwerkbal. Als je opschiet, kun je denk ik het eind van de audities nog zien.’ James hoorde hem nauwelijks. Hij draaide op zijn hakken en schoot de gang door, zijn vergeetachtigheid vervloekend. Als hij niet zo gefixeerd was geweest op die stomme Verweer Club, had hij geweten dat de eerste bijeenkomst samen was gevallen met de Zwerkbal audities. Noch Roos noch Ralph deden auditie voor de teams, dus ze hadden nooit stilgestaan bij het samen vallen van de twee gebeurtenissen. James had de hele zomer geoefend voor de gelegenheid om bij het Griffoendor Afdelingsteam te komen. Hij wilde wanhopig zijn rampzalige voorstelling bij de auditie van vorig jaar goed maken. Ook was Albus daar nu, auditie doen voor het Zwadderich team op Tabitha Kraaieveld’s vervloekte bezem. James voelde een wilde dwang om daar te zijn als dat gebeurde, maar eerlijkheidshalve wist hij niet of dat was om Albus te beschermen of te saboteren. James stormde de trappen op, en riep het wachtwoord voor de leerlingen kamer. De Dikke Dame berispte hem voor het verklappen van het wachtwoord door de hele gang, maar James hoorde haar niet, schietend door het portret gat op het moment dat het schilderij open zwaaide. James griste zijn bezem van onder zijn bed, rende de trap met twee treden tegelijk naar de leerlingen kamer, en voelde nog een steek van paniek toen hij door de lege kamer stoof. Iedereen was al op het veld, juichend, kijkend naar de audities, het hele team steunend. James had erbij moeten zijn! De Dikke Dame berispte James nog steeds toen hij zich door het portret gat gooide en zichzelf de trap af stortte. Hoe kon hij het vergeten zijn? Als hij dacht dat het mogelijk was, geloofde hij bijna dat Tabitha Kraaiveld het op een of ander manier geregeld had dat hij er niet bij kon zijn, gewoon zodat hij zich niet kon bemoeien met Albus auditie. Op hetzelfde moment, maakte een deel van hem zich zorgen dat hij de eerste Verveer Club bijeenkomst zou missen. Roos zou zich waarschijnlijk realiseren waar hij was zodra ze op zou merken dat hij er niet was, maar toch, het zou een flinke teleurstelling zijn en een terugslag. Was Merlijn precies op dat moment verschenen om de eerste bijeenkomst van de Verweer Club te ondermijnen? Per slot had het Schoofhoofd zeker opmerkelijke manieren om te weten wat er op school speelde. Merlijn zou weten hoe belangrijk Zwerkbal was voor James. Zou het mogelijk zijn dat hij James betoverd had zodat hij de audities zou vergeten, alleen om hem op het laatste moment eraan te herinneren, en hem weg te houden van de club bijeenkomst?
176
Gefrustreerd en boos, sprintte James uit de hoofdingang van het kasteel en schoot over het binnenplein. Toen hij zich richtte op het Zwerkbalveld, hoorde hij de opruiende geluiden van kreten en fluiten. Het was bijna donker, maar James herkende de vormen van de Zwerkbal spelers cirkelend boven het veld, hun mantels vrolijk klapperend in de wind. Het was te laat, maar James kon zich er niet toe brengen om om te keren. Hij vervloekte zijn pech opnieuw. Hoe kon hij de Zwerkbal audities zijn vergeten? Hij had nooit gedacht dat het mogelijk zou zijn. Wat moest hij zijn vader en moeder vertellen? Hoe overleefde hij zijn afdelingsmaten? Op zeker zou Scorpius Malfidus dit uitmelken. Zo, zo Potter, zou hij zeggen, je vergat de audities niet?Vreemd. En we keken allemaal zo uit om verbaast en onder de indruk te zijn van je prestaties. Misschien denk je er volgend jaar aan. De menigte ging weg, op het moment dat James aankwam bij het veld. Hij baande zich een weg door de massa, niet wetend waar hij naar op weg was, maar weigerend op te geven. Hij overwoog om op zijn bezem te klimmen en gewoon over het veld te vliegen, maar hij wilde niet teveel de aandacht op zich vestigen. Hij bereikte uiteindelijk het gras van het veld en zag de Griffoendor Zwerkbal Aanvoerder, David Das, die de huisbezems verzamelde. ‘David!’ riep James hijgend. ‘Zeg dat het nog niet te laat is!’ David stopte en keek om. ‘Waar was je James! Het is voorbij. Ik keek ernaar uit te zien wat je dit jaar kon.’ ‘Ik ben het totaal vergeten... op een of andere manier...,’ bekende James wanhopig. ‘Laat me toch gaan! Ik ben er klaar voor!’ David schudde zijn hoofd. ‘Kan niet James. Alle plaatsen zijn al vervuld. Echt, we hadden behoorlijk goede kandidaten erbij. We hebben je volgend jaar harder nodig, dan zijn Hugo en Tara geslaagd.’ James was sprakeloos. Hij stond als bevroren, hijgend van zijn spurt naar het veld. Hij keek hopeloos om zich heen naar de vertrekkende leerlingen en spelers. Louis Wemel kwam aan vanaf de Huffelpuf tribune. ‘Wat is er met jou gebeurd James?’ riep Louis. ‘Albus was op zoek naar jou na de Zwadderich auditie.’ James haalde gefrustreerd zijn hand door zijn haren. ‘Ik wil er niet over praten. Hoe ging het met Albus?’ ‘O, hij was echt briljant,’ antwoordde Louis enthousiast. ‘Victoire zei dat hij de beste auditie van eerste jaars deed die ze ooit had gezien. Ik wed dat hij de beste was sinds je vader zelfs! Hij wordt een Zwadderich Zoeker, ‘t is ergens perfect vind je niet? Ik bedoel, je pa was Zoeker voor Griffoendor eerst—’ ‘Ja, ja ik snap het Louis,’ onderbrak James hem zuur. ‘Hij is al weg?’ ‘Jep, het hele team is gezamenlijk weggegaan. Albus zei je te vertellen dat je naar beneden moet komen met Ralph als je kunt. Hij is er opgewonden van. Hij wilde direct een brief schrijven aan je vader en moeder. Ze zullen zo trots zijn wed ik.’ ‘Jep,’ mopperde James die zijn bezem achter zich aansleepte over het veld. ‘Geweldig. Zie je nog wel Louis.’
177
‘Het spijt me echt James,’ zei Roos toen ze de trap opklommen naar de leerlingen kamer. ‘Het is nooit bij me op gekomen om het te checken. En Ralph is niet zo’n Zwerkbalfan, dus hij zou het ook niet opgemerkt hebben. Ik was er meteen achter, en nam aan dat je naar het Zwerkbalveld gerent was. Dus geen geluk?’ ‘Het was een volkomen afgang,’ gromde James. ‘Ik was veel te laat. Daar bovenop, de Zwadderaars audities waren ook vanavond, en het klonk of Al cirkels om iedereen vloog. Hij is de nieuwe Zwadderich’s Zoeker.’ ‘O,’ antwoordde Roos opgewekt. ‘Nou dat is toch groots? Hij zal er geweldig uitzien in zijn groene mantel en handschoenen. Ik wed dat je vader en moeder erg tevreden zullen zijn.’ ‘Ik zou echt willen dat de mensen stopten met dat te zeggen,’ zei James duister. ‘Ik neem het je niet kwalijk dat je boos bent dat je de auditie gemist hebt James, maar om jaloers te zijn op Albus—’ ‘Ik ben niet jaloers Roos!’ riep James. ‘Het hele ding is een truc! Dat moet wel! Die Zwadderaars jutten hem op!’ ‘En waarom zouden ze dat doen?’ vroeg Roos eenvoudig. ‘Als ze zo slecht zijn als jij beweert, zouden ze hem dan niet volledig negeren in plaats van hem naar voren te duwen?’ ‘Zo werken ze niet meer. Ze zijn gluiperig en hebben twee gezichten nu. Tabitha’s Tand en Klauw club is gewoon de nieuwe versie van het Progressieve Element. Zij waren het die het debat organiseerden waarin ze zei dat mijn vader een leugenaar en fraudeur was. Ze geloven echt dat Voldemort een geweldige gast was en dat mensen zoals onze ouders gelogen hebben al de jaren.’ ‘Niemand gelooft die dommigheid,’ antwoordde Roos. ‘Het is gewoon populair om flink te schoppen, Albus kan wel voor zichzelf zorgen. Hij is niet dom.’ James werd rood. ‘Hij kent Tabitha niet zoals ik.’ ‘Nou,’ zei Roos opzettelijk veranderend van onderwerp, ‘de Verweer Club ging goed. Er waren zes-en-twintig mensen, dat is niet gek als je bedenkt dat de Zwerkbal audities er waren. We hebben gepraat over het doel van de club en wat regels opgesteld. Ik vertel je het later nog wel. Toen zijn we bezig geweest met eenvoudige Ontwapening Spreuken, zodat iedereen vanaf het zelfde moment begon. ‘Wie gaf er les? Jij?’ vroeg James toen ze het portret van de Dikke Damme benaderden. ‘Ik hoop niet dat Ralph je overgehaald heeft om hem de Expelliarmus spreuk te laten doen. Hij vertrouwd zijn eigen staf niet erg, hoewel hij nu beter is dan dat hij is geweest.’ ‘Nee,’ antwoordde Roos langzaam. ‘Ralph heeft dat niet gedaan. En ik ook niet. Het ging erg goed toch.’ Roos zei het wachtwoord en het portret zwaaide open. De Dikke Dames gluurde naar James, denkend aan zijn eerdere gedrag die avond. Het geluid van ruw gelach en muziek stroomde door de portret opening.
178
‘Wie heb je dan kunnen strikken?’ vroeg James plotseling achterdochtig. Hij volgde Roos door de volle kamer. Scorpius Malfidus hing op een bank naast de open haard. Hij keek op en grijnsde scheef toen James en Roos binnenkwamen. ‘Prettig dat je gekomen bent Potter,’ kweelde hij. ‘Ik begreep dat je een manier gevonden hebt om twee afspraken op de zelfde avond over het hoofd te zien. Niet dat we je echt gemist hebben.’ ‘SShht, Scorpius,’ zei Roos die ging zitten aan het andere eind van de bank. ‘We moeten het hebben over de volgende club bijeenkomst. Ik zou het op prijs stellen als jullie twee een manier vonden om beleeft tegen elkaar te zijn.’ ‘Je hebt hem echt gevraagd om de les te geven?’ zei James wijzend naar Malfidus. ‘Dat meen je niet!’ Malfidus haalde zijn bril tevoorschijn en zette hem op. ‘Dit is niet echt jouw avond is het niet Potter? Kop op. Je moet van geluk spreken dat ik niet geïnteresseerd ben om bij het Zwerkbal team te komen; anders was ik niet beschikbaar geweest.’ ‘Luister jullie twee,’ onderbrak Roos voor James kon reageren, ‘we hebben belangrijkere zaken om te bespreken dan hoeveel jullie elkaar irriteren. Mocht je het nog niet opgemerkt hebben, de Verweer Club dient een groter doel dan alleen om iets te doen te geven, een avond in de week.’ ‘Wat heb je hem verteld?’ eiste James. ‘Mocht jij het nog niet opgemerkt hebben, zijn familie zijn allemaal Dooddoeners! Je kunt je beter goed bedenken voor je hem gaat vertrouwen.’ ‘Technisch was mijn vader nooit echt geïntroduceerd. Ik dacht dat je dat wist,’ zei Scorpius, James strak in de ogen kijkend. ‘Maar als je bedoeld of ze mij verteld heeft over het wantrouwen over het Schoofhoofd, nee, dat heeft ze niet, ik was me daar al bewust van. Hoe moeilijk het voor jou is om te geloven, ik sta aan dezelfde kant als jij, Potter.’ ‘Pah!’ spuwde James.’Daar heb je het verkeerd! Ik ben het met geen van jullie twee eens over Merlijn. Zelfs al is er iets slechts aan het werk, zou ik geloven dat jouw familie ermee te maken heeft voor ik in de richting zou wijzen van Merlijn. Hij redde deze school vorig jaar!’ ‘Hier hebben we het al over gehad James,’ zei Roos gebarend dat James zijn stem moest laten dalen. ‘Scorpius is het niet eens met sommige dingen die zijn familie heeft gedaan in het verleden. Dat is een deel van de reden dat hij hier in Griffoendor zit. En jij weet wat we zagen in de Spiegel. Het leidt geen twijfel dat we voorzichtig moeten zijn in het bijzijn van de Directeur. Vanaf nu is het bewijs dat hij onder een hoedje speelt met—’ ‘Het bewijs is dat jij hem verdacht vond vanaf het begin,’ stootte James uit. ‘Maar je hebt het mis. Jullie hebben het beiden mis, en ik ga het bewijzen.’ ‘Scorpius keep zijn ogen tot spleetjes en keek naar James. ‘Nou, ik hoop echt dat je dat voor elkaar krijgt. Ik denk dat veel van ons erg gelukkig zullen worden van dat bewijs. Tot die tijd echter...,’ Scorpius wees met zijn toverstok lui naar de stoel naast de bank, ‘is het mogelijk een goed idee om te doen wat Roos zegt. We hebben een Verweer Club om klaar te stomen. En ze is er erg koppig over dat jij en Ralph Deeter deel van uitmaken. Toch, als het verblijven in dezelfde kamer met een Malfidus teveel voor je is, vind ik het prima dat je ergens anders heengaat. Er staat een bed boven met jouw naam erop.’
179
James knarste zijn tanden. Niets ging er deze hele avond goed. En nu had geen andere keuze dan te blijven zitten en af te spreken wat Scorpius Malfidus hen zou leren bij de volgende Verweer Club bijeenkomst. Het was pijnlijk vernederend. Hij kon zich er niet toe brengen om het te doen. Hij hield nog steeds zijn bezem in zijn hand, een herinnering dat dit zijn tweede mislukking was om bij het Zwerkbal team te komen. Al wat hij wilde was naar boven gaan, hem terug stoppen onder zijn bed, en de heleboel vergeten. Maar Roos keek smekend naar hem, duidelijk hopend dat James zijn in staat zou zijn om zijn diepgewortelde afkeer dan de bleke jongen lang genoeg te verbergen om zo de Verweer Club een kans te geven. Gelaten zuchtend, zette James zijn bezem naast de openhaard en plofte neer op de stoel. ‘Goed,’ zei hij. ‘Wat moeten we nu doen?’ Roos klapte opgewonden in haar handen. ‘Dank je James! Ik wist dat ik op je kon bouwen. Scorpius is een behoorlijk goede leraar, maar het is moeilijk voor sommige Griffoendoren om naar hem te luisteren. Er is nog steeds een aanhoudend vooroordeel tegen een Malfidus in Griffoendor, en dat hij lesgeeft maakt dat alleen maar erger. Maar, als jij er bij bent zal dit echt helpen om Scorpius de geloofwaardigheid te geven die hij nodig heeft...’ ‘Hei, verwachten jullie gasten iemand?’ zei Graham toen hij de kamer binnen kwam. ‘Kijk, ik vond deze knaap rondhangend bij het portret. Hij zegt dat jij hem hebt uitgenodigd, Roos.’ Ralph grinnikte flauw toen Roos opsprong. ‘Sorry Ralph. Ik had nog geen kans gehad om James te vertellen dat Scorpius, en toen... Nou, hoe dan ook, daar zijn we dan, laten we beginnen!’ Scorpius keek geërgerd toen Ralph zich op de bank tussen hem en Roos perste. De grote jongen schopte zijn schoenen uit en legde zijn voeten op een goedgevulde voetenbank. ‘Goeie club vanavond. Scorpius hier mag dan een mager ventje zijn, maar hij kent een paar strakke trucjes. Sommigen van jullie Griffoendoren hebben een beetje een houdingsprobleem rond hem, maar ik heb alle hulp nodig die ik kan krijgen,’ zei Ralph luchtig. ‘O, en James?’ James keek Ralph aan een wenkbrauw optrekkend. Ralph glimlachte mild. ‘Albus zegt dat jij een betere Treus zal zijn, dan hij ooit een Zwadderich Zoeker zal zijn. Hij hoopte je vanavond te zien. Zelfs Tabitha vroeg of je nog van plan was om naar beneden te komen.’ James wist niet wat te zeggen. Kort daarop verbrak Scorpius de spanning. ‘Dit is allemaal er ontroerend,’ zei hij droogjes, ‘maar ik herken Zwadderich geslijm als ik het hoor. Ik ben een soort van expert daarover, zoals James al aangehaald heeft. Kunnen we het nu hebben over de Verweer Club?’ Ze spraken met z’n vieren een uur lang. James werd, met tegenzin, overtuigd dat Scorpius inderdaad in staat zou kunnen zijn om hen enige behoorlijk verdedigende spreuken te leren. Het bleek dat hij van jongs af aan les had gehad van zijn Opa, Lucius Malfidus, die tegenwoordig in afzondering leefde en niet meer sprak met de familie. Scorpius bekende dat hij zijn Opa al jaren niet meer gezien had, sinds de tijd dat hij, en Scorpius’ vader een enorme ruzie hadden gehad. Het vuur doofde langzaam tot alleen gloeiende kolen overbleven en de vier leerlingen begonnen hun spullen bijeen te zoeken om naar bed te gaan, toen Desiree
180
Fonkel, een van Karel Krauwel’s eerste jaars vrinden, de leerlingen kamer binnen stormde, hijgend met een rood hoofd. Ze keek wild door de kamer heen, en baande zich een weg door de menigte, rechtstreeks naar de andere hoek. ‘Wat heeft die?’ mompelde Scorpius. Roos zei. ‘Ze loopt recht naar Petra’s tafel.’ De hele kamer viel stil toen de betekenis van Desiree’s aankondiging bekend werd. ‘Het is waar!’zei ze. ‘Ik zag ze toen ze haar naar de ziekenhuis vleugel brachten! Ze kon nauwelijks staan!’ Petra keek allen maar naar Desiree, haar mond iets geopend. ‘Wie?’ riep Hugo door de kamer. ‘Wat is er gebeurd?’ ‘Josephina Bartels!’ riep Desiree ademloos zich draaiend naar de menigte. ‘Ze at een vervloekt pepermuntje waardoor ze een enorme hoogtevrees kreeg! Ze vonden haar de vloer knuffelend van het balkon van de Ravenklauw leerlingen kamer. Ze kon niet eens opstaan! Haar vrienden vertelden dat het pepermuntje was bezorgd in een doos chocolaatjes van een geheime aanbidder, maar het was duidelijk van een vijand. Madam Ouwel zegt dat ze morgen een beetje beter zal zijn, maar het effect blijft nog zeker maanden duren!’ ‘Een hoogtevrees pepermuntje?’ zei Govert met verbaast gezicht. ‘Maakt Wemel die?’ ‘Ik denk het niet,’ zei Sabrina. ‘Het klinkt als een standaard vloek.’ Gerard keek bedachtzaam. ‘Een keer raden wie Josephina’s “geheime aanbidder” is. Ik heb gehoord hoe zij en Kraaiveld mot hadden tijdens de toneel auditie.’ ‘Je snapt niet waar het om gaat,’ zei Desiree, bijna stuiterend. ‘Josephina’s is vervloekt met een angst voor hoogte! Ze zal de komende maanden al bang zijn om van een stoeprand af te stappen!’ Sabrina spreidde haar ogen. ‘Ze kan niet op het podium van het Amfitheater klimmen! Als ze niet op het podium kan komen....’ ‘Kan ze de rol van Astra niet spelen,’ maakte Gerard grijnzend de zin af. ‘Zoveel als ik het haat om iemand voordeel te zien hebben van iemand anders pech, wil ik de eerste zijn om onze goede vriendin Petra te feliciteren... de nieuwe en verbeterde Astra de Beaugois!’ Petra keek rond, een uitdrukking van verrassing en ongeloof op haar gezicht. ‘Nou, ik zou de rol op deze manier niet willen hebben,’ zei ze. ‘Maar ik denk niet dat ik hem afsla.’ Sabrina gilde vrolijk. Opgewekte kreten stegen op van de groep leerlingen en James zag Petra voor het eerst sinds weken glimlachen. Opeens bedacht hij zich dat hij de rol van Treus speelde, Astra’s jongere aanbidder. Hij werd behoorlijk rood toen hij door de kamer naar Petra keek. Hij bemerkte dat Roos betekenisvol naar hem glimlachte. ‘Wat?’ zei hij klappend tegen zijn wangen. ‘Ik heb het warm, ik zit pal naast de kachel.’ ‘Mm-hmm,’ grinnikte Roos knikkend. ‘O, dit gaat zo leuk worden neef. Ik stel voor dat je direct begint met oefenen. Petra zal hoge verwachtingen hebben over “de kus van ware en altijd durende liefde”.’
181
De daarop volgende week viel de Herfst in, met een strakke frisse kou in de lucht, en verkleurde de bomen met levendige oranje, rode en gele tinten. Hagrid nam zijn Verzorging van Fabeldieren les naar het winter klaslokaal: en grote oeroude stal met stenen muren en dikke met spinnenwebben bedekte spanten. Daar had hij een indrukwekkende verzameling fantastische wezens verzameld, geplaatst per grote. Bij de ingang was een verzameling kooien en hokken, waaruit geluiden kwamen van aandoenlijk gesnuffel, gegrom gepiep en geblaf. Aan de andere kant van de aarden vloer stonden enkele stallen, de een nog groter dan de andere. De dichtstbijzijnde gaf onderdak aan een Hippogrief wiens naam, volgens het geverfde bord op het hek, Vuursteen was. Het dier klapte met zijn bek naar de kooien in de buurt, kennelijk hongerend naar de inhoud. De grotere stallen hadden dikke deuren die voorkwamen dat je een blik kon werpen op de inwoners. De laatste twee deuren waren met ijzer beslagen en vergrendeld met zware balken. Ze waren gemakkelijk zeven meter lang. Zo nu en dan deed een onaangename grom of een uitbarsting van brullen de schuur trillen. James schudde zijn mantel van zich af toen hij door de doorgang van de schuur liep, verrast door de warmte in de ruimte ondanks de frisse koude die dag. ‘Hoe verwarmt hij zo’n grote ruimte?’ vroeg Ralph omhoogkijkende naar het hoge houten plafond. ‘het is zacht hier.’ De leerlingen stoomden de schuur in, nieuwsgierig kijkend in de kooien of voorzichtig de hippogrief stal benaderend. Het grote dier stampte met zijn voorpoot en gooide zijn gebekte kop in de lucht. ‘Blijf ver op afstand,’ riep Hagrid. ’We zulle ouwe Vuursteen wat later dit jaar ontmoette. Tot dan is ‘t ‘t beste as ie je ziet an de andere kant van de stal in plaats van recht voor ‘m. Late we ‘t seizoen begine met ‘t lere kenne van sommige kleinere beeste in de kooien en zo.’ Hagrid leidde de klas naar de kleinere kooien aan de muur. Hij wriemelde met een van de sloten terwijl hij sprak. ‘We hebbe mazzel asdat we de laatste jare zoveel exemplare hebbe kenne vinde van de werelds meest ongebruikelijke magische beeste. Een ouwe leerling van me is soort van expert geworde van het opspore van beeste, en hij brengt me alle wezens die die vind as ze gewond benne of ziek zijn geworde. Ik doe me best om ze weer gezond te krijge, maar sommige dervan komme nooit op ‘t punt dat ze kenne overleve in ‘t wild. Ik geef ze dan het beste huis as ik ken n’tuurlijk. Uiteindelijk benne we nogal bekent geworde in de magische wereld om onze verzameling.’ Hagrid draaide zich om en hield een klein ademend bruin bontje in zijn arm. ‘Wel, experts komme van de hele wereld om onze kleine familie te ontmoette en te bestudere. Is ‘t niet zo Poppy?’ Ralph boog naar James en fluisterde, ‘Ik sprak met Roos vanmorgen. Ze denkt dat ze iets belangrijks heeft ontdekt over Merlijn.’
182
James fluisterde terug, ‘Wat het ook is, ik wil het niet horen. Ze duikelt altijd rotzooi op uit de een of andere oude legende of vervallen geschiedenisboek. We weten dat het meeste niet waar is.’ ‘Ik weet niet of het niet waar is,’ murmelde Ralph, ‘ik weet alleen dat het niet meer waar lijkt te zijn. Hoe dan ook, ze zegt dat je het wilt horen. Het verklaard een beetje van waar de verhalen vandaan komen over hoe hij niet hield van de Dreuzel wereld. Ze zegt dat het “allemaal in verband komt”, wat ze daar ook mee bedoeld.’ James perste zijn lippen twijfelachtig op elkaar. Hij had gezegd tegen Roos en Scorpius dat hij van plan was te bewijzen dat Merlijn niets te maken had met de samenzwering die ze hadden gezien in de Spiegel, maar dat had hij nog niet gedaan. In feite, het idee dit te doen joeg hem de nodige angst aan. Het was niet zo dat hij geen plan had. Dat had hij, en het was erg eenvoudig. Het zou enig lef en de hulp vereisen van de geest van Carlo, en hij kon er flink door in de problemen komen als hij gesnapt werd, maar daar maakte hij zich geen zorgen over. Hij had een vreemde, aanhoudende weerstand om het door te zetten, veelal omdat hij in het geheim bang was wat hij zou kunnen ontdekken. Als hij gelijk had, dan was Merlijn er niet bij betrokken, en James kon dat dan aan Roos en iedereen bewijzen. Maar wat als hij ongelijk had? Ondanks zijn grootspraak, was James er bezorgd over. Wat als hij het plan doorzette en ontdekte dat de Directeur eigenlijk samenwerkte met de vroegere Dooddoeners en die afschuwelijke rokende entiteit? Erger, wat als de entiteit het ding was waar het skelet in de grot, Farrigan, over gesproken had: de Poortwachter, waar Merlijn kennelijk verantwoordelijk voor was, voor het in de wereld brengen? De Directeur had zich nogal geheimzinnig en verdacht gedragen. Hij had James verboden om iemand te vertellen wat het skelet van Farrigan had gezegd, en dat opzicht was al zorgwekkend. Als wat het skelet had verteld niet waar was, waarom zou Merlijn zich dan zorgen maken als James dit iemand vertelde? Hij schudde zijn hoofd. Natuurlijk had Merlijn zijn redenen. Merlijn moest goed zijn. Hij was terug gekomen om te helpen toen de school werd bedreigd door de Dreuzel reporter, nietwaar? En alleen omdat James hem dit gevraagd had. En daarom, realiseerde James zich, als stond hij onder een koude douche, kon hij het idee dat Merlijn mogelijk niet zijn wie hij beweerde, niet aan. James was verantwoordelijk, twee keer, voor het terugbrengen van de grote tovenaar hier: ten eerste, gemanipuleerd worden door Madame Delacroix door er voor te zorgen dat Merlijn kon terugkeren naar het heden, en, ten tweede, door het sturen van een bericht om hulp via de boom geesten, met wie Merlijn kon communiceren. Het was zelfs James advies geweest die ervoor gezorgd had dat zijn vader en zijn oom zich hadden ingezet dat Merlijn het nieuwe Schoolhoofd zou worden. Als Merlijn betroken was bij iets slechts, dan was het de schuld van James. Hij zou volledig verantwoordelijk zijn voor wat er verder gebeurde. Met dat in gedachten wist James dat hij erachter moest komen wat de echte bedoelingen van Merlijn waren, hoe dan ook. En als, door een afschuwelijke mogelijkheid, Merlijn samen werkte met het kwade, dan was het de taak van James om dit af te wenden, koste wat kost. ‘Nou dan,’ ze Hagrid schallend over de leerlingen, wie wil d’r hier komme en effe helpe met ‘t voere van kleine Poppy de Baardhaal?’
183
Tim Bosch stak zijn hand op en Hagrid wenkte hem naar voren. ‘Gaat ie goed, Mn. Bosch. Allenig dit kleine stukkie Plompblad late hange in de lucht, maar niet te dichtbij. Hou ‘t omhoog en ik breng Poppy naar je.’ Tim leek geprikkeld over de voorzichtigheid die Hagrid betrachtte met het kleine balletje hijgend bont. Het leek op een katje, maar dan zonder zichtbaar hoofd, staart of poten. ‘Wat gaat het doen Hagrid?’ vroeg Tim het rubberachtige stuk plant ophoudend. ‘Me dood spinnen?’ Tim’s laatste woord veranderde in een gilletje van verrassing toen iets groots en harig naar voren sprong van het bolletje in Hagrid’s armen. Het onthulde een slobberende tandloze mond die zich om Tim’s hele hand sloot. Met een luide slurpend geluid zoog het het stuk Plompblad uit Tim’s hand en trok zich terug, verdwijnend in de kleine, hijgende bal bont in Hagrid’s armen. Tim rukte zijn hand terug, schudde hem af, en huiverde zichtbaar. ‘Netjes gedaan Mn. Bosch,’ riep Hagrid lachend. ‘Poppy mag je! Of ze denkt dat je ‘n kikker ben met nog ‘n stukkie plompblad op z’n achterste. Normaal leeft de Baardhaal in ‘t moeras waar ze ‘t blad van kleine kikkerachtige zuige en ze dan weer uitspugge. Niet te lekker voor de kikker, maar helemaal niet gevaarlijk.’ Tim staarde naar zijn hand die was bedekt met een smerig groen slijm. Hij keek hulpeloos naar Hagrid. ‘Je ken ‘t d’r beter af gaan spoele Mn. Bosch. Kikkerhuid is ongevoelig voor Baarhaal verterende sappe, maar ‘t ken ‘n beetje gaan jeuke as je hier weggaat. D’r is ‘n pomp verderop bij de grote stalle. Goeie vent.’ Hagrid zette Poppy terug in de kooi en sloot het. Hij was net aan het vertellen over de levens verwachting van de Baardkeel toen een enorme brul de schuur op zijn grondvesten deed trillen. James keek in de richting van het geluid van de brul, zijn ogen open gesperd en met wild kloppend hart. Tim trok zich snel terug van de grote ijzerbeslagen deur, zijn handen druipend van het water van de pomp. ‘O, ze hep je geroke Mn. Bosch! Dom van me, vergete, ze is dol op ‘n lekkere Baardhaal snack. Ga opzij nou, da’s mooi. Ze gaat zo blaze!’ Plotseling vulde een gigantisch lawaai de schuur. Voor James klonk het als een vrachttrein vermengt met een tornado. De schuur werd behoorlijk warmer en het midden dan het ijzerbeslag begon dof rood te gloeien. ‘Sorry Mn. Bosch,’ zei Hagrid. ‘Ouwe Norberta krijgt niet veel Baardhaal meer deze dage, maar ze ken ze ruike as ze in de buurt benne. Ik had je motte waarschuwe.’ ‘Dus zo houd hij de schuur verwarmd,’ zei Ralph nerveus, met een lichte paniek in zijn ogen. ‘Hij heeft een draak! Een echte levende draak!’ ‘Da’s niet gewoon een draak,’ zei James grijnzend, ‘dat is als een oud familielid vriend. Oom Charlie houdt haar al jaren in de gaten. Ze heeft een paar jaar geleden haar vleugel verwond, en ze kan niet meer vliegen, niet kunnen vliegen is een doodvonnis in de drakenwereld. Ze eten elkaar, weet je.’ ‘Ze is maar een grote knuffel,’ zei Hagrid toegenegen. ‘Ken ‘r sinds d’r geboorte. Toch, ken je beter nie in de buurt van de deur staan as ze zo wil gaan blaze. We neme d’r mee naar buite deze winter, een beetje beweging geven. Ze houdt van lekker rollen in de sneeuw doet ze, de ouwe schat.’
184
‘Geweldig!’ zei Andra Dirks van achter James. ‘Misschien dat Tim aanbiedt ook haar te voederen! Zwadderaars en draken schijnen een goede verstandhouding te hebben.’ ‘Dacht ‘t niet,’ zei Tim die zich bij de leerlingen voegde, zijn gezicht blozend en boos. ‘Ik vraag me af of mijn ouders weten dat deze grote lummel een draak houd op het school terrein. Hij is al jaren bezeten, maar dit is volkomen gestoord.’ ‘Kop dicht Tim,’ zei James minzaam. ‘Norberta is veilig. In ieder geval veiliger dan jouw Baardhaal.’ ‘Dat zullen we nog wel eens zien,’mompelde Tim gemeenlijk.
James gebruikte de meeste Dreuzel Studie tijd voor het ongemakkelijke onderdeel van het aangemeten krijgen voor zijn Treus’ kostuum. Jennifer Tolstra, die de kostuumwinkel onder haar beheer had, zorgde persoonlijk voor deze taak, een veer achter haar oor en een paar spelden geklemd tussen haar lippen. ‘Sta stil,’ zei ze rondom de spelden. ‘Je zorgt ervoor dat ik de binnenmaat niet goed kan meten. Wil je dat je pofbroek afzakt?’ ‘Het kietelt!’ antwoordde James om vervolgens wantrouwend te vragen. ‘Wat is een pofbroek?’ ‘Vraag me niet het uit te leggen. Je kunt er beter niet over nadenken, weet alleen dat je het makkelijker hebt vergeleken met wat Petra moet dragen.’ James wilde het vragen, maar besloot van niet. Hij had niet meer gesproken met Petra sinds het pepermunt incident. Hij was een beetje giechelig en opgewonden over het idee om Treus te spelen tegen Petra’s Astra, maar probeerde heel hard om dit niet te laten blijken. Jennifer trok haar meetlint om James’ heupen. ‘Heb je al je tekst al helemaal gelezen?’ vroeg ze. ‘Nee,’ bekende James. ‘Maar ik ken het verhaal een beetje. Jongen valt voor meisje. Oudere gast valt voor hetzelfde meisje. Oudere gast stuurt jongen weg op een zelfmoord missie om hem uit de weg te ruimen. Jongen komt terug en er is een duel. Iedereen leeft nog lang en gelukkig. Einde.’ Jennifer keek James neerschattend aan. ‘Ik denk dat je beter de tekst kunt lezen,’ zei ze om de spelden. ‘Doe ik,’zei James geprikkeld. ‘Ik moet mijn tekst kennen is het niet?’ ‘Ja, maar je moet ook weten dat ze niet “lang en gelukkig leven”. De Triumvirate is een tragedie, jij dwaas.’ James bekeek zich in de spiegel. ‘Dus, dat betekent?’ ‘Nou,’ mompelde Jennifer, ‘algemeen betekent het dat iedereen dood gaat.’ Toen James Dreuzel Studie verliet, haalde Roos hem in. ‘Heeft Ralph verteld wat ik gevonden heb gisteravond?’ vroeg ze zachtjes. ‘Hij zei dat je had gevonden waarom sommige mensen dachten dat Merlijn Dreuzels haatte,’ antwoordde James, ‘maar hij vertelde mij geen details.’
185
‘Dit zal je interesseren,’ zei Roos ernstig. ‘Heb je ooit gehoord van de Vrouwe van het Meer?’ James dacht even na. Het klonk vaag bekent, maar hij kon het niet plaatsen. Hij schouderschokte en schudde zijn hoofd. ‘Wel, volgens de legenden, was zij vermoedelijk de ondergang van Merlijn. De meeste verhalen verbeelden haar als of een nimph of een dryad, of een geest, maar ze zijn meestal vreselijk bekoorlijk en waarschijnlijk overdrevenheden van de waarheid. Professor Remmington had er laatst over bij Tover Literatuur, weet je nog? Ze zei dat als de legenden waar zouden zijn, Merlijn duidelijk niet hier zou zijn als Schoolhoofd.’ ‘Jep,’ zei James zich de les voor de geest halend. ‘Ze zei dat dat soort verhalen, van de Vrouwe van het Meer, een soort magisch wezen maken, voordoend dat ze onschuldig is en dat soort dingen. Merlijn wordt verliefd op haar, en dan, als hij haar alles geleerd heeft wat hij weet, zet ze een val voor hem met zijn eigen magie. Duidelijk, het zijn maar verhalen. Waarschijnlijk was het gewoon een manier om Merlijn’s verdwijning te verklaren. Wij weten inmiddels de waarheid, zoals professor Remmington zei.’ ‘We weten een beetje meer van de waarheid nu,’ zei Roos raadselachtig. ‘De Vrouwe van het Meer was niet verzonnen, maar ze was niet wat de legenden van haar maakten. Ze was een Dreuzel, en ze was bijna Merlijn’s vrouw.’ ‘Wat?’ zei James stilstaand in de gang. ‘Hoe kom je daar bij?’ ‘Het Boek van Austramaddux’s Geschiedenis,’ zei Roos haar wenkbrauwen optrekkend. ‘Zelfde boek waar Daan een verslag vond van Merlijn’s Verdwijnselen vorig jaar. Marijke Patijn liet me het lenen van de Ravenklauw bibliotheek. Austramaddux kende Merlijn beter dat wie ook, hoewel het me lijkt dat Merlijn hem niet erg mocht.’ ‘Merlijn verspilde geen tijd aan hem toen hij Verschijnselde,’ zei James knikkend. ‘Het was de geest van Austramaddux die behoorde te wachten tot de tijd er rijp was voor Merlijn’s terugkeer. Hij was voor altijd tot deze opdracht veroordeeld. Ik kreeg de indruk dat Merlijn dacht dat Austramaddux zijn terugkomst bespoedigd had, alleen om onder deze taak uit te komen. Het ging hem daarna niet goed af.’ ‘Wat deed Merlijn?’ vroeg Roos gretig. ‘Hoe straf je een geest?’ James schudde zijn hoofd. ‘Geen idee, maar Austramaddux was doodsbang voor wat het ook was. Hij krijste als een banshee, maar Merlijn liet hem gewoon soort van... ploppen.’ ‘Erg eng,’ zei Roos, nadenkend. ‘Jep, zal wel. ‘’t Is oud nieuws nu. Hoe zit het nou met de Vrouwe van het Meer?’ ‘Volgens Austramaddux, was het een Dreuzel boerin genaamd Judith. Ze leefde in een kleine boerderij aan een klein meertje van bronwater. Zo is ze aan haar naam gekomen. De boerderij werd gedreven door Judith en haar moeder totdat de oude vrouw stierf. De Heer van het domein was een gast genaamd Henry. Hij wilde Judith verdrijven van de boerderij omdat het voor haar alleen te zwaar was, maar Merlijn beschermde haar. Hij joeg de bruten, die waren gekomen om haar eruit te zetten, weg. Kennelijk gaf hij hen ezelsoren en vertelde hen dat als ze terug zouden komen hij deze taak zou voltooien.’
186
‘Zie je?’ zei James. ‘Dat klinkt niet als een actie van een tovenaar die Dreuzels haat. Hij hielp haar, is ‘t niet?’ ‘Ja, maar alleen omdat hij van haar hield. Het boek verteld dat Judith echt heel mooi was, en Merlijn was volledig smoor op haar. Austramaddux zei hierover precies, dat Merlijn door haar betoverd was. Behoorlijk straffe opmerking voor een tovenaar om te gebruiken als hij een Dreuzel vrouw beschrijft.’ ‘En wat is er gebeurd?’ vroeg James. ‘We weten dat ze niet zijn samengebleven om de een of andere reden. Misschien heeft ze hem bedrogen. Dat kan zijn waar de legende in eerste instantie het verhaal vandaan had, over een val zetten voor hem op een of andere manier.’ Roos schudde haar hoofd, haar ogen schitterde. ‘Nee! Austramaddux denkt dat zij ook van hem hield! Het was voldoende om Merlijn er mee op te laten houden om zich bezig te houden met de Dreuzel koninkrijken. Hij hield er mee op zich te verhuren als een magische huurling en nam afstand van zijn troon als bemiddelaar tussen de Dreuzel en magische rijken. Massa’s mensen waren hier woest over, en veel anderen wilden maar wat graag Merlijn’s plaats overnemen. Ondertussen beschermde Merlijn de boerderij waar Judith leefde. Hij zorgde ervoor dat dikke wilde rozen en doornen overal rond het terrein groeiden, Henry’s bruten op afstand houdend. Merlijn betaalde zelfs voor het gebouw, tien keer wat de boerderij waard was. En toen, voor haar eigen veiligheid, begon hij Judith magie te leren.’ ‘Je kunt een Dreuzel niet zomaar magie leren Roos,’ onderbrak James haar. ‘We zijn ermee geboren of niet.’ Roos schudde haar hoofd. ‘Merlijn’s magie is anders is het niet? Hij krijgt net zoveel van de natuur als van zijn tovenaar afkomst. Hij kon haar niet leren om de magie in haar te vinden omdat er daar niets was. Judith was geen heks. Maar hij kon haar leren de magie uit de natuur te gebruiken. Tenminste, een beetje. Ze hoefde maar genoeg te weten om zich te beschermen, dus Merlijn onderrichtte haar in de mogelijkheid om haar uiterlijk te veranderen. Op die manier kon ze onopgemerkt naar de markt gaan. Dat moest ze, omdat Henry een beloning had uitgeloofd om haar gevangen te nemen. Alles leek prima te gaan voor hen, en het leek erop dat Merlijn haar zou gaan trouwen. Maar toen... nou, het wordt echt afschuwelijk.’ ‘Wat?’ drong James aan, geboeid door het verhaal. ‘Wel, ze namen haar gevangen natuurlijk,’ zei Roos ademloos. ‘Ze werd onvoorzichtig. De magische vermomming was perfect. Niemand wist wie ze was op de verschillende markten verspreid over het gebied. Maar iemand zag haar een klein beetje van Merlijn’s magie gebruiken. Ze repareerde een gebroken wiel aan de kar van een jongen, door gewoon de delen tegen elkaar te houden en een bezwering uit te spreken die Merlijn haar geleerd had. Het hout verbond zich weer met elkaar, waardoor het wiel gerepareerd was, maar iemand zag het dus gebeuren. Het werd verteld tegen de bruten in dienst van Henry, die altijd rondhingen bij een markt. Ze namen Judith gevangen en brachten haar naar Henry in zijn kasteel.’ ‘Ik wed dat Merlijn ze allemaal wilde ombrengen,’ zei James betekenisvol. ‘Ik bedoel, ze wilde alleen maar helpen. Wat deed hij?’ ‘Hij wist eerst niet waar ze was, maar hij wist haar te vinden. Hij is kennelijk erg goed daarin, omdat hij in staat is te spreken met de vogels en bomen en wezens. Henry wist dat Merlijn zou komen. Hij gaf opdracht om Merlijn binnen te laten, tot
187
aan de Ridderzaal. Merlijn had helemaal geen boodschap aan de wachters. Hij maakte hen in slaap en richtte zich naar Henry, hij eiste de vrijlating van Judith. Henry was gladjes en slijmerig. Hij vertelde Merlijn dat hij zeker van plan was om haar los te laten, maar alleen als Merlijn er mee instemde om de boerderij op te geven, de doornen haag te verwijderen, en als een teken van respect zijn gebied te verdubbelen.’ James fronste. ‘Zijn gebied verdubbelen?’ ‘Alles draaide om land in die tijd. Hoe groter het gebeid van een Heer, hoe welvarender hij was. Henry’s plan was om Merlijn te gebruiken om land te stelen van zijn buren. Hij liet Merlijn ook beloven het gebied voor altijd te verlaten en bescherming over het kasteel uit te spreken, die ook bescherming tegen Merlijn zelf bood! Henry was echt handig en slecht. Hij wist dat, zodra Merlijn Judith terug had, hij waarschijnlijk het kasteel zou vernietigen en iedereen erin. Maar met de spreuk van bescherming kon niet alleen het kasteel nooit overvallen worden, Merlijn zelf kon geen steen aanraken of iemand erin een haar krenken.’ ‘Hij deed dat niet, toch?’ vroeg James. Roos knikte. ‘Dat deed hij wel. Hij was smoor verliefd op Judith. Hij verliet het kasteel en ging naar de gebieden van de buren. Er staat nergens beschreven hoe hij het deed, maar toen hij terug kwam, overhandigde hij Henry de eigendomspapieren van genoeg land dat zijn gebied verdubbeld werd. Ik huiver bij de gedachte hoe Merlijn al dat land kreeg, maar het moet gruwelijk zijn geweest. Heren laten hun land niet afpakken zonder gevecht.’ James keek bedachtzaam. ‘Dus liet Henry Judith gaan?’ ‘Nou, dat is waar het verhaal ophoud,’ zei Roos ongemakkelijk. ‘Austramaddux schrijft het alsof de lezers de rest van het verhaal kennen. Ik gok, dat wat er ook gebeurde, het legendarisch was in dat deel van de wereld voor een hele lange tijd. Helaas raakte de legende verloren in alle mythen en overdrijvingen in de eeuwen daarna. Hoe het ook zij, het ziet eruit dat het slecht afliep. Ik bedoel zoals professor Remmington zei, Merlijn is nu hier bij ons, maar niet de Vrouwe van het Meer. Het belangrijkste is dat dit kan verklaren waarom de mensen altijd geloofd hebben dat Merlijn wraak koesterde tegen de Dreuzel wereld. Hij werd in de val gelokt door de Dreuzel Heer Henry, vernedert door hem, en kon op geen manier wraak nemen. Voor een tovenaar als Merlijn is dat genoeg om verteerd te worden door echte haat.’ ‘Ja, je kunt het hem niet kwalijk nemen dat hij echt heel kwaad is,’ beaamde James, ‘Maar dat betekend niet dat hij de hele Dreuzel wereld haat. Alleen omdat er een slechte Dreuzel was, is dat nauwelijks een reden om de oorlog te verklaren tegen hen allemaal.’ ‘Nou, dat is wat de mensen geloofden,’ zei Roos schouderschokkend. ‘Maar Merlijn zelf heeft dat nooit gezegd. Om precies te zijn, hij heeft nooit meer iets gezegd. Hij werd door niemand meer gezien, en het is direct daarna dat die Austramaddux spreekt over Merlinus “de gemeenschap van mensen te verlaten tot de tijd rijp voor hem zou zijn.” Het is geen wonder dat de mensen al de eeuwen hem verdachten.’ ‘En nog steeds tot op heden,’ zei James nadrukkelijk.
188
‘Dat betekend niet dat ik het eens ben met alles wat de mensen van hem zeggen,’ antwoordde Roos zachtjes. ‘Maar het maakt wel duidelijk hoe Merlijn een grondige hekel ontwikkeld kan hebben. Liefde laat mensen gekke dingen doen. ’ James zuchtte. ’Ik heb een plan Roos,’ bekende hij met zachte stem. ‘Ik was nog niet zeker of ik er mee door wilde gaan, maar nu ben ik dat wel. Ik moet Merlijn’s naam zuiveren als ik dat kan. Ik ga de waarheid achterhalen of hij betrokken is bij die mensen die we zagen, en dat afschuwelijke, euh, ding in het rokerige gewaad.’ Roos keek met fijn geknepen ogen naar James. ‘Jij weet iets over dat ding is het niet?’ vroeg ze. ‘Je verbergt iets. Heeft het iets te maken met die vreemde pijn op je voorhoofd zo nu en dan?’ ‘Wat,’ zei James verstoord. ‘Nee! Ik... euh, voel dat helemaal niet meer.’ ‘Juist,’ knikte Roos. ‘Je knalde met je voorhoofd tegen de deur en gilde van de pijn onlangs bij het kantoor van de Directeur, omdat je je herinnerde aan de bonus die je kreeg voor je Rekenvaardigheid toets.’ James ontspande. ‘Kijk, ja, ik voel het nog wel zo nu en dan. Ik weet niet hoe dat komt. Maar het heeft niets te maken met Merlijn, OK?’ ‘Scorpius zegt dat je nachtmerries hebt,’ zei Roos, nauwkeurig James aankijkend. ‘Verdorie Roos! Waar is hij mee bezig, ‘s nachts opblijven om aantekeningen te maken?’ ‘Hij zegt dat je praat in je slaap en je vreselijk opwind. Hij verstaat niet wat je zegt, maar het lijkt iedere keer hetzelfde. En het gebeurt een paar keer per week.’ James staarde naar Roos, en keek dan opzij. ‘Ja, nou en? Ik kan me de dromen niet eens goed herinneren. En als ik dat doe, gaan ze helemaal nergens over. Er is altijd een stem die praat, en flitsende zwaarden, en het geluid van een oude machine. Er loopt iemand en ik volg hem, maar ik kan niet zien wie het is. En dan is er water met rare gezichten. Nou en? Het is maar een droom. Het betekent niets.’ Roos sloeg haar ogen op. ‘Ik ken je goed genoeg om te weten dat je dat niet geloofd.’ James schudde zijn hoofd. ‘Kijk, ik weet niet waar het over gaat. Mogelijk heeft het iets te maken met de vreemde pijn die ik krijg op mijn voorhoofd soms. Carlo... Carlo zegt dat hij een litteken kan zien daar. Hij zegt dat het groenig gloeit.’ ‘Nee!’ kreette Roos alsof ze dacht dit het gaafste ding was wat ze ooit had gehoord. Ze leunde naar voren en bestudeerde James’ voorhoofd. ‘Kun je het zien als je in de spiegel kijkt? Gloeit ie als je het licht uit doet?’ ‘Dit is niet leuk Roos!’ zei James zich van haar af bewegend. ‘Maar gelukkig betekend het niet dat ik knots wordt. Als Carlo het kan zien, dan zit het niet in mijn hoofd.’ ‘Jep,’ beaamde Roos. ‘Technisch zit het op je hoofd.’ James grimaste naar zijn nichtje. ‘Maar het punt is dat dit niets te maken heeft over wat ik van plan ben om de waarheid over Merlijn te achterhalen.’ ‘Hoe James?’ vroeg Roos serieus. ‘ Ik bedoel Ralph heeft gelijk over een ding: als Merlijn te maken heeft met dat slechte plan, is hij een heel eng figuur om het tegenop te nemen. Dan heeft hij geen gewetensbezwaar om je uit de weg te ruimen. Laat tenminste Ralph en mij je helpen.’ James schudde van nee. ‘Ik heb geen hulp nodig Roos. Sorry. Ik help jullie twee alleen maar in de problemen als we gesnapt worden.’
189
Roos was altijd al erg praktisch geweest. Ze knikte plechtig. ‘Wanneer ga je het doen?’ James gezicht stond onverbiddelijk. ‘Vannacht, als het kan. Als alles goed gaat, nou we weten de waarheid morgen ochtend. Wens me geluk.’ ‘Je hebt meer dan geluk nodig,’ zei Roos. ‘Ik hoop van harte dat je weet wat je doet.’ James dacht aan de manier waarop Merlijn hem had gevonden in de gang, zowel toen hij op wacht stond voor de Gremlins en toen hij bezig was met het schoolbord. Merlijn wist het als er dingen aan de hand waren op en rond de school, en hij zou te weten komen wat James van plan was als James niet erg voorzichtig was. ‘Dat hoop ik ook Roos,’ bekende James toen hij en zijn nicht door de gang liepen naar de Grote Zaal, ‘dat hoop ik ook.’
James’ plan was eenvoudig. Hij had Carlo overgehaald om te helpen, hoewel dat niet gemakkelijk was geweest. Carlo hield er niet van om het kantoor van het Schoolhoofd in te gaan nu Merlijn daar zat, en er was een soort grens die voorkwam dat geesten binnen konden komen in de persoonlijke vertrekken van de Directeur. Toch, Carlo kon buiten bij het raam blijven en zien wanneer de lichten uit gingen. Aangenomen werd dat Merlijn zo nu en dan sliep. Als de lichten in zijn vertrekken een uur uit zouden zijn, zou Carlo James komen wakker maken. James ging die avond naar bed overtuigd dat hij niet direct in slaap zou vallen. Hij was nerveus over zijn plan, deels omdat hij dacht dat hij gesnapt zou kunnen worden ongeacht hoe hij voorzichtig hij was, en deels omdat hij bang was voor wat hij kon ontdekken als zijn plan slaagde. Iedere keer als hij in slaap begon te vallen, dacht hij dat hij Carlo hoorde om hem wakker te maken. Dat was raar omdat de geest geen geluid maakte tenzij hij dit wilde, dus James kon hem nooit aan horen komen. Ondanks dat was James zich bewust van iedere kraak en tik totdat hij uiteindelijk in slaap zakte. Hij had de droom weer, maar hij was anders deze keer. Als altijd begon hij met het gesuis en geflikker van metalen zwaarden angstig dichtbij en het gerommel van een oeroude machine. Dan kwam de stem, glad en innemend, een beetje kwaad. Het galmde zo dat James het niet kon verstaan, maar zo nu en dan glipte er zinnen tussendoor. “De tijd is er nog niet rijp voor... ” zei de stem, en “De taak die op je wacht... “ en “...drager van verlossing... “ In de droom huiverde James. Er liep een figuur met hem, maar alles wat James kon zien in het duister was een gezichtsloos silhouet. James leek te drijven met dit figuur, alsof hij hem op een of andere manier droeg. Hij voelde het litteken op zijn hoofd als een gewicht. Toen, voor het eerst, ontstond licht in deze vreemde plaats. Het steeg op van de bron, groen en flikkerend, dansende rimpels werpend over ieder oppervlak. De muren waren van steen, oud en glad van mos. James had het gevoel dat hij onder de grond was, ver van het daglicht. De stem ging door met praten toen figuren bewogen door het heldere glinsterende water, als 190
reflecties van een andere wereld. De stem kwam van een figuur in een donkere hoek, gekleed in het zwart. Terwijl het sprak, vormde de twee gezichten zich weer in het water, hun uitdrukking zowel triest als hoopvol, smekend. Ze waren duidelijker deze keer, bewegend net onder het water oppervlak: een man en een vrouw, jonger dan James’ ouders. James’ compagnon hijgde en zakte op zijn knieën, kruipend naar de waterkant, uitrekkend om het rimpelende oppervlak aan te raken. ‘Stop,’ beval de stem. ‘De tijd is nog niet rijp. Je zou hen vergezellen in die wereld, hen niet terug brengen naar deze. Hun bloed schreeuw om voldoening. Alleen dan kunnen ze overkomen. Maar je kunt deze betaling opeisen. Jij bent het die deze inlevert, niet enkel voor hen, maar voor alle die overgegaan zij door de wil van de despoot. Jij bent de hand van het evenwicht. Jouw taak is hard, en je last zwaar, maar het is niet zonder beloning. Je zult ze weer hebben. En je zult leven om de dag van verandering te zien. Als je dit wenst.’ ‘Ik wens het,’ fluisterde de stem van James compagnon, en James fluisterde het ook, niet in staat het verhinderen. Zijn stem maakte vrijwel geen geluid. Hij schrok wakker door een geluid. De droom bleef helder in zijn gedachten zodat het leek of hij nog aan het dromen was. Hij ging rechtop in zijn bed zitten en wist door het maanlicht dat het diep in de nacht was. Naast hem sliep Govert met een arm bungeld naast zijn bed. De kamer lag in de stilte van diepe slaap. ‘Carlo?’ fluisterde James heel zacht om niemand wakker te maken. Hij gooide zijn dekens van zich af en gleed uit zijn bed. Er was geen geest te zien. Misschien was hij in de leerlingen kamer. James greep zijn toverstok en zijn bril uit zijn tas en ging op weg naar de trap. Hij stopte bij de deuropening, er viel hem iets vreemds op. Scorpius’ bed was gekreukeld maar leeg. James kneep zijn ogen tot spleetjes. Waar was die kleine adder? Hij dacht aan Scorpius, die Roos had verteld dat hij James in zijn slaap had horen praten. Waarom was Scorpius wakker geweest die keren? Hij was vast iets van plan. Met tegenzin besloot James hier later zijn hoofd over te breken. Hij had belangrijker zaken te doen. Hij draaide zich om en sloop naar de Leerlingen kamer. De Kamer was helemaal leeg en donker buiten de doffe gloed van de openhaard. Er was niets te zien wat ook maar leek op de geest van Carlo. James fluisterde de naam opnieuw, een beetje harder nu, maar er kwam geen reactie. James zuchtte en liep naar de openhaard. Toen hij zich liet zakken in een stoel met een hoge rugleuning, sprak een stem helder, waardoor er een schok door hem ging. ‘Hai James!’ zei de stem. ‘Waar zit iedereen?’ James keek rond en stamelde. ‘Wat? Wie... Daan?!’ Daan stond bij de openhaard, ogenschijnlijk leunend tegen de schouw, hoewel hij deze niet leek aan te raken. Hij grinnikte ondeugend. ‘Wie anders? Je hebt mijn eend zie ik.’ ‘Je—’ begon James, nog bijkomend van de schok. ‘Nee. Wat? Je eend? Wat doe je hier?’ ‘Ik stuurde je een bericht per eend een paar minuten geleden,’ zei Daan doelend op de Hermes rubbereendjes die ze gebruikt hadden om berichten naar elkaar te sturen. James had er nooit meer aan gedacht. ’Ik neem aan dat je het bericht gehad
191
hebt. Ik heb jou en Ralph verteld me te ontmoeten bij de openhaard over vijf minuten. Dus waar is iedereen?Het is hier zo stil als een tombe.’ James trok een gezicht en rolde met zijn ogen.’Dus dat is waar ik wakker van werd! Daan het is midden in de nacht,’ kreette hij gesmoord, een grijns onderdrukkend. Daan’s totale gebrek aan inzicht verbaasde hem altijd. ‘Ralph ligt in bed beneden in het Zwadderich slaapkamer. Je bent alweer het tijdsverschil vergeten!’ ‘O ja,’ zei Daan grijnzend. ‘Het is acht uur nu. Ik bedoel hier. Waar ik echt ben. Wel, wat vind je hiervan? Veel beter dat de Maanvlieg stof. Zie ik er goed uit? James fronste. ‘Nou, een minuut geleden wel. Je begint weg te raken om de randjes. Hoe doe je dit?’ ‘Is goed heej?’ antwoordde Daan. ‘Nog een van professor Franklin’s hersenspinsels. Het mooie van deze is de eenvoud. Ooit gehoord van een Doppelganger?’ James dacht na. ‘Euh, ja eigenlijk. ‘Da’s een mythische dubbel van jezelf. Het verschijnt om je te waarschuwen voor je eigen naderende dood toch?’ Daan knikte vrolijk. ‘Jep, precies. Professor Franklin bedacht dat als we de omstandigheden van een onverwachte dood nabootsen, de Doppelganger zou kunnen verschijnen. Toen we dit deden, konden we het beheersen en het op weg sturen op persoonlijke boodschappen af te leveren, zoals deze.’ ‘Dus je bent in dodelijk gevaar daar?’ vroeg James gefronst. ‘Ja, en nee. De Doppelganger moet dat wel denken, maar professor Franklin heeft het helemaal uitgewerkt. Er zijn massa’s veiligheden ingebouwd. Ik ben alleen verondersteld in dodelijk gevaar. Als ik klaar ben met praten, ben ik weer veilig. ‘t Is allemaal een beetje ingewikkeld, maar het Departement heeft de meeste foutjes eruit gefilterd. Je hebt je toverstok bij je?’ ‘Euh, ja,’ antwoordde James. ‘Schiet ermee op me wil je? Het maakt niet uit hoe. Een Stekende Vloek of zoiets. Ik begin weg te vagen.’ ‘Wat? Ik bedoel, weet je het zeker?’ ‘Volkomen. Snel nu. Kijk het probleem van deze methode van communiceren is de magie vast te houden over grote afstanden. We hebben een stoot nodig van jou kant; anders vervaagd het.’ James trok zijn toverstok en wees, met tegenzin, naar het vervagende figuur van Daan. “Acervespa,” sprak hij. Een dunne, naaldachtige straal schoot uit zijn toverstok. Daan’s figuur leek de straal te absorberen. hij werd opeens weer solide.’ ‘Dat is de manier,’ zei Daan.’Nou, hoe staan de zaken aan de overkant van de plas?’ ‘Oef,’ zei James hangend in zijn stoel. ‘Ingewikkeld. Albus is een Zwadderaar, ik krijg spook berichten door een soort geheimzinnig litteken, de zoon van mijn vader’s dodelijke vijand stal mijn bed, en iedereen is bezorgd dat Merlijn slecht geworden is.’ Daan grimaste. ‘Wouw. Dat is een heleboel. Één ding tegelijk. Jij gelooft toch niet dat de grote gast slecht is geworden toch?’ James schudde vermoeid zijn hoofd. ‘Nee, maar sommige mensen wel. Zelfs Roos. Helemaal na die ene nacht.’
192
James vertelde Daan over het tafereel in de Amsera Certh Spiegel. Daan luisterde aandachtig, een hoek van zijn mond draaide naar boven in zijn unieke uitdrukking van bedachtzaamheid. ‘Dus, wat gebeurde er toen?’ vroeg Daan toen James uitgesproken was. ‘Hoe bedoel je? Dat is het. Is het niet genoeg?’ ‘Ik bedoel, hoe kwam Merlijn terug als je het Scherpstelling boek voor hem sloot?’ ‘Weet ik veel,’ mompelde James. Hij had hier niet over nagedacht. ‘Maar hij kwam terug. Ik denk dat hij andere manieren heeft om zich te verplaatsen. Als hij dat echt was.’ ‘Hij was het,’ zei Daan knikkend. ‘Je wilt het alleen niet toegeven.’ James fronste, maar voor hij kon tegen sputteren ging Daan verder. ‘Maar het goede nieuws is dat hij daar geweest is om uitsluitend goede redenen. Anders was je er al lang geweest is het niet?’ ‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg James benepen. ‘Ik bedoel, hij zag je, is het niet? Je zei dat die bleke gast uit de Spiegel wees recht naar jou, en iedereen draaide zich en keek. Dat betekend dat Merlijn jou gezien moet hebben. Als hij met deze figuren samenwerkte, zou hij achter je aan gegaan zijn vanaf het moment dat hij terug was. Je zou verbannen zijn naar de Nooitwereld, of watdanook wat figuren als Merlijn doen met hun vijanden.’ James keek bezorgt. ‘Zo had ik het nog niet bekeken.’ ‘Natuurlijk niet,’ schouderschokte Daan. ‘Ik was altijd de hersenen van ons.’ James grimaste, ‘Nou wat dan ook, ik zal morgen avond meer weten. In feite dacht ik dat jij me wakker maakte daarvoor. Ik heb wat speurwerk te verrichten en ik ben daar een beetje nerveus over. Ik heb de Onzichtbaarheidsmantel deze keer niet. Maar goed, hoe gaat het met jou? Hoe is het op Alma Aleron?’ ‘Je zou het niet geloven,’ zei Daan hoofdschuddend. ‘De klassen zijn enorm vol, en de tover gemeenschap hier is totaal anders. Er zitten zelfs Big Foot’s bij sommige van mijn lessen. Bigfeet! En laat me je dit vertellen dat ze een stuk slimmer zijn dan ze eruit zien, hoewel ze alleen maar knortaal spreken. Ook is het Progressieve Element hier overal te vinden, alleen noemen ze zich anders. Ze spreken alleen een heleboel over hoe de gevestigde orde altijd veranderingen hebben tegen gehouden en vooruitgang hebben verstikt, dat klinkt allemaal geweldig totdat je je herinnerd dat verandering en vooruitgang de dingen zijn die er voor zorgen dat de melk zuur wordt. Hoedanook, vele van hen kijken me met de nek aan omdat ze denken dat ze weten dat er gebeurd is op Zweinstein vorig jaar. Madam Delacroix zit in de gevangenis weet je. Een heleboel mensen praten over haar alsof ze een held is, als een soort politieke balling. Het is volledig quantum voor mij.’ ‘Zit de Voodoo koningin in de gevangenis?’vroeg James met open gesperde ogen. ‘Ze hebben tovenaar gevangenissen bij jullie?’ ‘Wel het is meer een gesticht, maar volledig afgesloten. Ze was niet meer echt dezelfde na die nacht in de Grot Bewaar. Ze werd een beetje vreemd, als je begrijpt wat ik bedoel. Officieel zit ze er ter observatie. Eigenlijk is ze gewoon hier op het schoolterrein, in de ziekenhuisvleugel. Hee Carlo. Hoe gaat het met het spoken?’ James keek op en zag Carlo bewegen door de kamer, warmhartig glimlachend. ‘Het is tijd,’ zei de geest zich richtend naar James.
193
‘Da’s goed,’ zei Daan,’ Jij hebt je grote plannen om het Schoolhoofd te gaan spioneren. Luister, weet je zeker dat het een goed idee is? De gast heeft vast overal anti spion vallen. Je kunt niet gewoon naar binnen stampen, zelfs al had je de Onzichtbaarheidsmantel.’ ‘Ik heb een plan,’ zei James, zijn kaken op elkaar klemmend. ‘O,’ zei Daan, hem nieuwsgierig aankijkend. ‘Als het net zo’n best plan is wat je vorig jaar bedacht hebt, dan voel ik me veel beter.’ ‘Je wordt weer wazig maat,’ zei James opstaand van de stoel en naar Carlo toe lopend. ‘Kom weer wanneer je wilt.’ ‘Daar kun je op rekenen. Succes. En James?’ James stopte en draaide zich naar Daan. Die was bijna helmaal verdwenen. Hij zag er spookachtiger uit dan Carlo. ‘Hou me op de hoogte wil je? Ik was erbij toen Merlijn verscheen. Als hij naar de duistere zijde gegaan is, wil ik dat weten, Misschien kan ik helpen.’ ‘Is hij niet,’ zei James.’Maak je geen zorgen erover.’ Daan grinnikte. ‘Ik zei niet dat ik bezorgt was.’ Direct daarna was de figuur van Daan opgelost als een rookwolk. Toen ze door het portretgat slopen vroeg Carlo. ‘Waar ging dat over?’ James schudde zijn hoofd. ‘Gewoon Daan die Daan is. Kom op, laten we klusje klaren.’ ‘Dus, wat wil je dat ik doe?’ James haalde diep adem en keek in de erg donkere, erg stille gang. ‘Zorg er alleen voor dat ik in het kantoor van de Directeur kom,’ fluisterde hij. ‘Daarna, zoals Daan zou zeggen, is het allemaal quantum.’
James hoopte dat het wachtwoord om toegang te verkrijgen naar de trap van het Schoolhoofd niet veranderd was sinds hij, Ralph en Roos erheen gegaan waren om toestemming te vragen voor hun Verweer Club. Tegen de tijd dat hij bij de waterspuwer was die de ingang bewaakte, was hij bijna de oude Welsh tekst vergeten, maar toen hij hem zich herinnerde en het hardop uitsprak, stapte de waterspuwer vermoeid opzij. ‘Er kan niets goeds komen van zo’n laat bezoek,’ mopperde de waterspuwer toen James en Carlo passeerden. ‘Maar dan, wat weet ik ervan? Mijn hoofd is gemaakt van marmer.’ Bovenaan de trap liep Carlo stil door de deur van het kantoor. Een ogenblik later werd het slot losgemaakt vanaf de binnen kant en de deur kraakte langzaam open. ‘Ze slapen allemaal,’ fluisterde Carlo. doelend op de portretten van de voormalige schoolhoofden. ’Zelfs Perkamentus en Sneep.’ James knikte en sloop de ruimte in. Het kantoor was behoorlijk donker en onheilspellend, ondanks het geluid van het vermengde snurken van de portretten. Een enkele manestraal legde een streep over de vloer, omhoog via de voorkant van het massieve bureau, en over Merlijn’s Scherpstelling Boek. James sloopt over de 194
vloer richting het bureau, en probeerde zijn blik af te houden van de Amsera Certh maar was niet in staat dit te doen. Het oppervlak van de Spiegel was vol met rollende, zilverachtige rook die zijn eigen bleke licht wierp op de meubels in de buurt. ‘Ik heb maar een p-paar m-minuten nodig,’ fluisterde James met klapperende tanden. Het was ongebruikelijk koud in het kantoor van het Schoolhoofd. James kon zijn eigen adem zien als hij sprak. ‘Ik hoef alleen m-maar de deur te sluiten ddaarna...’ Er kwam geen reactie. Carlo was al naar de hal gegaan om daar te wachten. Hij had James verteld dat hij het haatte om in Merlijn’s kantoor te zijn. ‘Te veel vallen,’ had hij eenvoudig uitgelegd, ‘zelfs voor een geest.’ Iets wits en glinsterends strekte zich lui uit naar James. Hij sprong op en zijn hart klopte woest in zijn keel. Het waren alleen de linnen gordijnen die voor het raam hingen, wapperend in een plotselinge bries. Het was geen wonder dat het zo koud was. Merlijn had het raam opengelaten, waardoor de koude nacht wind kon spelen met de gordijnen. Door het raam kon James nog net de sikkel van de maan zien, het hing zo bleek als oude botten in de lucht. Hij huiverde en wenste dat zijn hart zou ophouden zo wild te kloppen. Rillend wendde hij zich weer naar het bureau. Het Scherpstel Boek leek te gloeien in de straal van het maanlicht. De gesloten kaft was erg dik, gebonden met gepolijst houten en koperen scharnieren. Daar zat het slot, maar het was los. James raakte het boek aan, en opende het toen snel, zo snel mogelijk zijn taak gedaan te hebben. De pagina’s waren zwaar, gemaakt van sterk, crème kleurig papier wat makkelijk gleed tussen James’ vingers. Iedere pagina was bijna volledig leeg buiten een enkele, met inkt handgeschreven, regel: een plaats en een datum. James bladerde er doorheen, zo snel en voorzichtig als mogelijk, iedere regel lezend. Na enige ogenblikken kreeg hij een idee, Hij sloeg de pagina’s om tot het eind van het boek en ontdekte volledig lege pagina’s. Snel, sloeg hij de pagina’s terug, bladerend door de zware, lege bladen tot hij stuitte op de laatste waar op geschreven was. Hij stopte, liet zijn vinger erover glijden en las: “HET GRAF VAN DE GEZOCHTE GASTHEER. OCTOBER.” Dit was het. Hij hoopte dat het werkte, en toch, zelfs nu, hoopte een deel van hem dat het dat niet deed. Hij liep weg van het boek, zijn ogen alert en zijn hart nog altijd op topsnelheid. Hij wist door de verandering van het licht in de kamer dat de Spiegel was scherpgesteld. Er was het geluid van de wind krakend in de bomen en ritselend door de bladeren. Langzaam haalde James zijn bril uit de zak van zijn pyjama en zette hem op. Hij wilde deze keer niets missen. Dan draaide hij zich om. Het tafereel was precies zoals hij het zich herinnerde. Daar was het graf van Maarten Vilijn, verstikt onder onkruid en voorzien van het glimlachende, knappe standbeeld. Daglicht werd gefilterd door de bomen, grijs en mistig. Nu James wist waar op hij moest letten, kon hij het wezen zien van rook en as staan voor het graf. Als eerder, waaide de mantel met rafels aan de onderkant in de wind, en waren er geen voeten zichtbaar. Iets rond de figuur bedroog het oog, drong het weg, maar James dwong zich ernaar te kijken. Was dit de Poortwachter waar Farrigan over had gesproken? James raakte overtuigd dat dit zo was. Net als eerder leek het minder op de figuur in een mantel, en meer als een gat in de ruimte die een afschuwelijke eindeloosheid van draaiende zwartheid en zwervende sintels liet zien.
195
James wachtte en keek, huiverden in de kou van het kantoor van het Schoofhoofd. Buiten leek de wind in kracht toe te nemen. Het duwde rusteloos door het raam, en liet de gordijnen flapperen. Tenslotte, terwijl James keek hief de Poortwachter zijn arm, waardoor de mouw terug gleed. De hand was bleek en dun, net als de eerste keer dat James hem gezien had, en James dacht dat hij kon zien dat het eigenlijk helemaal geen echte mensenarm was, maar een eenvoudige vorm die erop moest lijken. Deze keer wenkte de hand niet. Het bleef langdurig omhoog. En dan draaide de figuur zijn hoofd. De mantelkap was leeg, maar het keek kennelijk naar James door de Spiegel, James hijgde en deed een stap terug. Verschillende dingen gebeurde gelijktijdig: een windvlaag kwam door het raam, de gordijnen opwaaiend en bladerend door de pagina’s van het Scherpstel Boek, de deur van het kantoor werd wijd open gegooid, en klapte tegen de muur, en licht stoomde vanuit de hal, onthulde een grote, starende silhouet. James dook maar voren, in een poging zich te verbergen in de schaduw van de Magische Spiegel. Voor James ogen veranderde de Spiegel door het opslaan van de pagina’s van het Scherpstel Boek. Taferelen schoten voorbij, ontstaand en verdwijnend in de zilverachtige rook. Elders in het kantoor waren de portretten van de oude schoolhoofden nu wakker, hoewel niemand sprak. De figuur stapte, onderzoekend, door de ruimte. James was ontdekt. Wie het ook was, zou hem over enkele ogenblikken zien, James dook ineen, en drukte zijn handen tegen het glas, hijgend en doodsbang. Hij wenste dat hij ergens anders was op dat moment. En dan, opeens, was hij dat. Er was een gruwelijk, verwarend gevoel van kiepen, alsof James hele lichaam binnenste buiten gekeerd werd. Het was voorbij voordat hij wist wat er gebeurde. Plotseling was het tafereel in de Spiegel niet meer de zilverachtige rook; het was het kantoor van de Directeur, maar achterste voren op een of andere manier. James zag duidelijk de schaduw van een grote man voortbewegen over de vloer aan de andere kant van de Spiegel, en de man zelf liep zijn gezichtsveld in, heel dichtbij. Het was Merlijn, zijn ogen opengesperd en zoekend. Zonder er bij na te denken, dook James onder de rand van de Spiegel. Wanhopig keek hij omhoog, hij verdraaide zijn nek om te zien of hij ontdekt was. Vanuit deze hoek zag het tafereel er anders uit in de Spiegel. Eigenlijk was de Spiegel zelf anders. Hij was smaller, met een zilveren lijst, en hing aan een stenen muur, in plaats van een houten ezel. James fronste, verward en angstig. Nu hij in de rondte keek, zag hij dat hij in een volledig andere plaats was. Op een of andere manier was hij door de Spiegel gegaan. Toen hij wenste om ergens anders te zijn, had hij de Amsera Certh aangeraakt, en de Spiegel had kennelijk zijn wens verhoord. Hoe kon hij zo onvoorzichtig zijn geweest? Het Scherpstel Boek´s pagina´s waren doorgebladerd door de wind, dus hij kon niet zeggen naar welke pagina van het Boek hij heen gestuurd was. James probeerde wijs te worden van zijn omgeving, Hij zat nog altijd ingedoken onder de Spiegel, gehurkt in een kleine ruimte tussen de muur en een soort van groot stenen blok. Er klonken stemmen in de buurt. Heel voorzichtig hief James zijn hoofd op. Het blok was ongeveer een meter hoog en een enorm ingewikkelde vorm kwam er uit. Met een schok besefte James dat het een standbeeld was. Het zat er vaag bekent uit, maar wat het precies was kon hij niet zien vanuit zijn positie. James
196
gluurde rond een kanjer van een uitgehakte voet, zijn best doend om niet te ademen. De stemmen waren vlak bij, en terwijl James keek zag hij de eigenaren van de stemmen. Er waren vier persomen, alle gekleed in gewaden en mantels van verschillende kleuren. Ze keken de andere kant van James op, in, ruwweg, een rechte lijn. Plotseling was er een verblindende flits en eer wolk van scherpe rook. ‘Een voor de eeuwigheid medunkt,’ riep een opgewekte stem. ‘Jammer dat het niet in kleur is.’ ‘Kleur komt snel genoeg, Goderic,’ klonk een vrouwenstem vrolijk. ‘En wellicht zelfs beweging, als kleine levende schilderijen,’ ‘We hebben al bewegende schilderijen,’ zei de stem van een tweede man smalend. ‘Ik begrijp niet hoe dit proces op een enkele manier beter kan zijn.’ ‘Altijd sceptisch Zalazar,’ merkte een andere vrouwenstem op. ‘Rowena’s bedenksels moeten gezegend worden, niet afgekraakt. Laat dat over aan de leerlingen wiens taak het is om haar techniek te verfijnen.’ James ogen vielen bijna uit zijn hoofd. Nu de foto genomen was verlieten de vier individuen de ruimte. In de buurt doofde een kleine harige goblin het vuur van het flits mechanisme terwijl een ander goblin een gigantische oeroude camera uit elkaar haalde. Toen de twee vrouwen en twee mannen in de zonovergoten hal liepen keek James omhoog naar de hoge boog. Daar, zorgvuldig gebeiteld in het steen aan de top van de boog, iedere letter zo scherp als de bijtel die hem had uitgehouwen, stonden de worden: “SCHOLA ZWEINSTEINTIS ARTIUM MAGICARUM ET FASCINATIONUS”. James viel terug tegen de muur terwijl de stemmen wegstierven. Er was geen twijfel mogelijk. Op een of ander manier, onmogelijk, was hij terug geworpen in de tijd tijdens de oprichting van Zweinstein. Hij was op de oude binnenplaats verborgen onder het intacte standbeeld van de oprichters, terwijl de oprichters zelf liepen in het licht van een duizend jaar oude zonsondergang. Maar was James verbijsterde, als het meest absurde ding van alles, was dat Andra Dirks gelijk had gehad die dag tijdens de Geschiedenis van Magie. James was de geest in de rand.
197
10. de Baken Steen
J
ames wachtte tot de goblins klaar waren met het uiteen halen van de
handgemaakte camera en benodigdheden, de delen op een ruwe kar geladen hadden, en weg reden, de hele tijd met elkaar sprekend in de vreemde goblin taal. Toen ze weg waren en de binnenplaats leeg was, sprong James op. Hij keek in de zilver omlijstte Spiegel, verbaast dat deze achter een standbeeld opgehangen was. De Spiegel liet alleen de schaduwrijke achterkanten van de standbeelden zien en James’ eigen gezicht, wat er verwilderd uitzag. Zijn bril scheef. Hij deed hem af en stopte hem weer in zijn pyjamazak. Even werd hij vervuld met een afschuwelijke paniek. De Spiegel doorgang was gesloten! Hoe moest hij terug komen? Maar toen, met het plaatsen van zijn handen op het oppervlak van de Spiegel, veranderde de reflectie. Merlijn’s kantoor sprong in beeld, als werd hij opgeroepen door James’ aanraking. Kaarsen waren aangestoken en Merlijn stond bij zijn bureau met zijn rug naar de Spiegel. Hij bladerde door het Scherpstel Boek. Hij leek James’ blik te voelen, want hij draaide plots zijn hoofd om, terugkijkend naar de Spiegel, met een scherpe blik. James sprong opzij en gooide zich tegen de stenen muur naast de Spiegel. Op het moment dat zijn vingers het oppervlak loslieten, veranderde de reflectie terug naar normaal; het kantoor van de Directeur verdween op slag, vervangen door de reflectie van het enorme standbeeld en het binnenplein. James slaakte een grote zucht van verlichting. Al wat hij hoefde te doen was wachten totdat Merlijn zijn kantoor weer verliet. Dan kom hij eenvoudig de Spiegel aan deze kant aanraken en wensen dat hij weer terug was in zijn eigen tijd. Hopelijk werd hij dan terug genomen door de Amsera Certh. Eenmaal terug moest hij dan
198
allen nog onopgemerkt uit het kantoor van de Directeur zien te komen, maar dat zou hij wel bedenken als hij zover was. Zachtjes hurkte James neer achter het standbeeld en leunde tegen de muur. Nu hij een beetje gekalmeerd was bemerkte James de geluiden en geuren van de oeroude versie van Zweinstein. Het binnenplein zelf was leeg, naar de rest van het kasteel bruiste van activiteit. Stemmen weergalmden, door elkaar, druk. Er klonk het geluid van voetstappen en zelfs het geklapper van hoeven op steen. Gekletter en gesis gaf aan dat er een keuken in de buurt was. De geuren waren een mengelmoes van stoofpot en omgewoelde aarde, zaagsel en dierlijke uitwerpselen. James werd nieuwsgierig. Als hij toch moest wachten, waarom zou hij dan niet van de gelegenheid gebruik maken om de originele versie van Zweinstein te onderzoeken? Roos zou hem waarschijnlijk een optater geven als hij geen gebruik maakte van deze gelegenheid. James stond op en gluurde tussen de grote voeten van het standbeeld van Helga Huffelpuf door. De binnenplaats was nog altijd volledig stil en leeg. Voorzichtig kroop James achter het standbeeld vandaan en liep door de ruime. Het was precies als de oude binnenplaats die hij kende van Zweinstein, behalve dat het niet erg oud was; iedere steen in de muur was recht en scherp op de randen, perfect passend. Bij de gebogen doorgang draaide James zich om naar het standbeeld. Hij had zich vaak afgevraagd hoe die eruit had gezien voor dat het was gebroken. De stenen figuren van de oprichters waren allen achttien meter hoog behalve het standbeeld van Zalazar Zwadderich, die een beetje smalend lachte met bijeengeknepen ogen. Op de muur achter hen, boven de Spiegel, was een enorm wapen van Zweinstein, gesneden uit hout en helder geverfd. Het totale plaatje was erg imposant. ‘Jongen!’ riep iemand in de buurt. James maakte een sprongetje, en draaide zich zo snel dat hij bijna omviel. Een man in een lange bontjas stond in de doorgang die toegang gaf tot de binnenplaats. Zijn borstelige wenkbrauwen lagen boven heldere, diepliggende ogen. Hij hield de teugels vast van een vorstelijk wit paard. ‘Zet het pakpaard in de stal en stuur bericht naar je Heer dat zijn gasten zijn gearriveerd. We kunnen onze vertrekken wel vinden als het te veel moeite is om ons te begroeten.’ James was volledig uit het veld geslagen. Niet wetend wat anders te doen rende hij naar de man en nam reikte voorzichtig naar de teugels. De man keek hem achterdochtig van top tot teen aan, James herinnerde zich dat hij zijn blauw met witte streep pyjama aan had. ‘Niet het ros knul,’ gromde de man. ‘Niemand dan ik verzorgt dit beest. Jouw taak is het pakpaard verderop.’ Hij wees naar de oprit waar een groot pakpaard stond met een vracht van bedekt canvas. Vast aan hem zat een kar met dikke houten wielen. De man boog zich dreigend naar James. ‘Ben jij de staljongen of de nar? Wat is dit voor ontvangst?’ ‘Euh, pardon meneer. Geen probleem,’ stamelde James. ‘Ik ga het paard halen, euh, Heer. Meester. Euh, Uwe Hoogheid.’ Het gezicht van de man brak open in een grote grijns, als dacht hij dat James een grapje om hem maakte en verheugde zich op zijn verdere opwachting. ‘Grappig jongen. Je Heer kan de grap zeker zo waarderen als ik dat doe. Zorg ervoor dat onze
199
bagage naar onze vertrekken gebracht word, en ik zal persoonlijk de dragers de riem geven als ze er onvoorzichtig mee zijn. Zegt het voort.’ Daarmee sloeg de man de teugels van zijn ros over een steunbalk in zijn buurt en verdween in het duister van het kasteel, zijn bont zwaaiend. Hij liet een vreemde gekruide geur achter. James draaide zich naar het enorme pakpaard en wagen. Hij overwoog om gewoon weg te rennen nu er niemand keek, maar bedacht zich. Natuurlijk kon hij tenminste het paard naar de stallen brengen. Alles wat hij daarvoor moest doen was zijn neus volgen, Trouwens, deze taak zou hem in staat stellen om het originele kasteel te bekijken zonder verdacht te zijn. Maar als eerste moest hij iets anders aantrekken. Snel keek hij om zich heen. Inplaats van de grazige heuvel van James’ tijd, keek de binnenplaats uit over een netjes geplante kasteeltuin omgeven door een lage rotsmuur. Door het midden van de kasteeltuin liep een kabbelend stroompje, gevoed door stenen openingen aan beide kanten. Daar, op een grote steen in de buurt van het stroompje, stonden drie manden met kleding. James rende erheen, hopend dat wie er met de was bezig was nog even weg zou blijven. In de manden zaten grove mantels, veel groter dan James makkelijk kon dragen. Hij trok er toch een aan, en probeerde de enorme mouwen op te rollen. De onderkant van de mantel draaide grappig om zijn voeten. De mantel was in ieder geval beter dat zijn gestreepte pyjama. Misschien vond hij later wel iets beters. Hij draaide zich om en rende terug naar het pakpaard, de mantel omhoog houden om er niet over te vallen. Hij nam de teugels van het paard, wat gemakkelijk twee keer zijn lengte had. Het paard bleef grazen aan het gras van de kasteeltuin, onverstoorbaar kauwend, maar hij volgde makkelijk toen James aan de teugels trok. De wielen van de wagen kraakte toen het paard eraan trok. James had geen idee waar hij heen moest, maar nam aan dat als hij rond het kasteel liep hij uiteindelijk wel bij de stallen zou komen. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om in de rondte te kijken. Zweinstein was een veel kleiner kasteel dan dat hij kende uit zijn tijd. Het leek haastig te zijn gebouwd rond de binnenplaats, die was opgesierd met een groot ijzeren valhek, momenteel omhoog gehesen. De torens glansden in de zakkende zon, hun spits toelopende daken zagen er scherp genoeg uit om zijn vinger aan te prikken. Veel hoger dan de torens was de Silvvan Toren, die James kende. Hij zag er precies zo uit als hij hem zich herinnerde, hoewel hij in zijn tijd de silhouet van het hele kasteel bepaalde. Terwijl James om het kasteel liep, en het paard leidde door een ruwe stenen poort, bemerkte hij dat het land rondom het kasteel voorzien was van verschillende boerderijen en huisjes. James was hierdoor verrast. In zijn tijd stond Zweinstein alleen in een grote bossen wildernis, afgezonderd en verborgen. Hier echter overzag het kasteel een drukke gemeenschap. Mensen bewogen zich druk, duidelijk bezig met de gang van zaken nodig bij boerderij werkzaamheden. Met het paard hem volgend aan de teugels, probeerde James te zien waar hij heen ging, hij liep voorbij mensen die manden en potten droegen, schapen en koeien hoedde, of houten handkarren duwden vol met groenten. Verschillende mensen wierpen een voorzichtige blik op hem, en tenminste een vrouw lachte, maar niemand viel hem lastig door hem te vragen of hij wel wist waarmee hij bezig was.
200
Uiteindelijk rook James de geur van verse mest meegedragen op de wind. Hij keek op en zag een grote stenen schuur. Hij grijnsde, herkende hem, het was dezelfde schuur die Hagrid, in James’ tijd gebruikte voor Verzorging van Fabeldieren. Het dak was anders, en er was iets als een smederij schuur aan de zijkant gebouwd, maar verder was hij precies het zelfde. Toen James naderde, hoorde hij het gestamp van paarden hoeven en het gehamer en sissen van de smederij. ‘Wat mot dat hier?’ riep een forse man met blote armen die uit de grote schuur stapte en James aankeek. ‘Euh, dit pakpaard moet op stal,’ antwoordde James de teugels ophoudend. ‘De eigenaar stuurde me. Ik ben niet echt de staljongen.’ ‘Dat zie ik,’ zei de man grof, fronsend, ‘gelet dat je me dat paard brengt zonder de kar los te maken. Mot ik die ook op stal zetten? ‘Nee!’ reageerde James. ‘Die moet afgeladen worden en naar de vertrekken van de eigenaar gebracht worden. Hij zei dat... euh, hij de riem zou geven aan hem die niet voorzichtig was met zijn eigendommen.’ ‘Vertel mij niet hoe ik het dragers werk mot doen knul,’ zei de man vermoeid met zijn ogen rollend. ‘Ik zou je zelf met de riem geven als ik tijd had. Thomas! Laat een page komen. We motten deze kar terug brengen naar de lakei, voor Heer Maarten loshandig wordt.’ De man keek opnieuw neer op James en zuchtte. ‘Je ben of en dief of de jongeste geestelijke die ik ooit gezien heb. Je Meesteres zal je er van langs geven als ze ziet wat je met die mantel gedaan hebt. Hoe heet je?’ James hart ging sneller kloppen, maar hij kon niet snel genoeg een leugen bedenken. ‘Euh, James meneer. James Potter.’ ‘De Potter jongen hee? Nou dan, je kunt het best maar weer direct naar de markt rennen. En vertel je pa dat die vijzelstamper die we voor hem verhandeld hebben, een barst in de rand heeft. Ik stuur de vrouw ermee de komende dag.’ De man leek James weg te sturen. Hij draaide zich om en verdween weer in de schuur, opnieuw roepend om Thomas. James slaakte opgelucht een zucht. Duidelijk dacht de man dat James de zoon was van de pottenbakker. Hij keek terug van waar hij gekomen was. Het landschap tussen het kasteel en de schuur zag en nu helemaal anders uit in deze tijd. James kon allen de platte top zien van de Silvvan Toren boven een rij berken. Hij begon er weer heen te lopen, duikend door de karren en boerderijdieren. Een soort markt was opgesteld aan de achterzijde van het kasteel. Houten stalletjes, banken en karren stonden rommelig door elkaar, ieder vol met verschillende goederen. Mensen verdrongen zich bij de stalletjes, schreeuwend en zwaaiend, ruilden en ruziënd. Levende have vermengde zich met de boeren, hun eigen geluid en geur toevoegend aan het tafereel. James schoot door de mengelmoes, proberend uit de weg van de mensen te blijven en niet in de uitwerpselen van de beesten te trappen. Stukjes van gespreken gleden langs hem heen terwijl hij doorliep, en James begon te ontdekken dat dit vrijwel allemaal Dreuzels waren, hoewel ze zich bewust waren van de magische natuur van het kasteel en zijn inwonenden. ‘Dit hier is een originele betoverde vork, is het,’ zei een man tegen een argwanende boeren vrouw. ‘Zorgt ervoor dat iedere maaltijd smaakt als of die
201
gemaakt is voor een koning. Mijn Lars vond hem in het gras nadat sommige magische mensen er hadden gepicknickt. Voor twee kippen is ie voor jou.’ De vrouw fronste en liep door. De man leek onverstoord. Hij zag James kijken. ‘Wat denk je vent? Zin in een stukkie echte magie? Zeg tegen je moeder dat ze langs moet komen, zal je?’ James schouderschokte en haastte zich voort. Toen hij in de schaduw van het kasteel kwam, zag James een brede ingang. Gerammel en gesis stegen op uit de ruimte verderop, en James gokte, door de luchten, dat dit de keuken was. Hij herinnerde zich dat hij keuken geluiden had gehoord op de binnenplaats, en besloot dat deze ingang waarschijnlijk de beste manier was om weer terug te komen bij het standbeeld en de Spiegel. Hij kuierde naar de deur er zo onopvallend mogelijk uitziend. Het daagde bij hem dat het logischer was als hij iets zou dragen. Bij de deur bevond zich een stapel koperen potten, naast een flinke ketel die boven een vuur hing. James keek in het rond, verzekerde zich ervan dat niemand keek, en dan greep hij de bovenste pot. Toen hij zich omdraaide, de pot in zijn armen geklemd, hoorde hij een rammelende herrie. Hij keek om. De overgebleven potten waren omgevallen, de allerhoogste goot water op het vuur, dat siste en sputterde. ‘Wa’s dat?’ riep een vrouwenstem streng. ‘D’r vandoor gaan met de waren denk je? Da’s de koperslagers handel! Dief!’ James liet de pot vallen en zette het op een lopen. Hij hoorde het rumoer achter hem toen de vrouw schreeuwde en hem achterna ging, maar hij keek niet achterom. Hij sprong de duisternis van de keuken in, spurtte langs een man met een leren vest, en gooide een vrouw omver die met schalen liep. De keuken was erg donker met uitzondering van de vlammen van de stenen oven, James liep er op af, en zag een andere opening. ‘Dief!’ riep een andere stem, zich voegend bij het koor buiten. ‘Stop hem!’ Een forse man zonder overhemd en een smerig schort hangend vanaf zijn middel ging in het pad van James staan, gemeen grinnikend vanonder zijn grote snor. Hij hield een slagersmes in zijn hand, en liet hem door zijn vingers draaien alsof het een fruitmes was. James probeerde te stoppen, maar hij rende te hard en de stenen vloer was nat. Hij gleed uit, viel op zijn achterste, en gleed recht tussen de mans gespreide benen door. De man keek naar beneden toen James er door passeerde. ‘Houd stil!’ riep de man, omdraaiend. James raakte de muur aan de andere kant van de gang en krabbelde op. Diep voorover gebogen schoot hij de gang door. De man brulde en hief zijn mes, maar iemand anders greep hem van achter aan zijn pols vast. ‘Rustig aan Larkin! Hij is maar een jochie. Liet de pot buiten vallen zelfs,’ waarschuwde een stem. ‘Zijn schedel splijten omdat hij jou belachelijk maakte? Alsof dat een reden tot moord is, je hebt de verantwoordelijkheid om de keuken te laten werken.’ James merkte dat de achtervolging gestaakt was, maar hij kon niet stoppen met rennen. Hij kwam bij een kruising in de gang, hij stormde er recht door toen een hand zijn pols omklemde als een tang.
202
James draaide door de plotse tegenstand en rolde over de grond, hij keek omhoog naar de figuur die hem gestopt had. ‘We keuren het niet goed dat er door de gangen gerent wordt,’ zei Zalazar Zwadderich, langs zijn neus starend naar James. Zijn vingers omklemde nog steeds James pols. Ze waren erg koud. ‘Wat voor opstand is dit? Een enkele jongen?’ ‘Ik ben geen onderdeel van een opstand,’ zei James hijgend. ‘Ik was alleen...euh...’ ‘Je komt inderdaad tot opstand,’ gromde Zwadderich, zijn ogen tot speetjes knijpend, ‘maar enkel omdat je modderbloed bent. Hoe durf je door deze gangen te lopen Dreuzel?’ James voelde een woedende opmerking op borrelen, maar door een pure wilskracht, onderdrukte hij hem. ‘Sorry meneer. Ik raakte... verdwaald.’ Zwadderich boog zich naar James en trok hem aan zijn pols naar hem toe. ‘Hoe durf je mij in de ogen te kijken als of je denk dat ik een gelijke ben?’ siste Zwadderich. ‘De zachte harten van mijn genootschap hebben onbeschoftheid gekweekt in jouw soort, maar ik niet. Je zult mij aanspreken met “Meester”, en je ogen afwenden, of ik zal ze nemen voor mijn collectie. Is dat duidelijk, zoon van vuil?’ James gebruikte de greep om zichzelf op zijn voeten te zetten. Toen hij overeind stond, trok hij zo hard als hij kon, zijn pols wrikkend uit de greep van de tovenaar. ‘Donders,’ zie James boos, ‘de geschiedenisboeken hebben helemaal gelijk over u.’ Zwadderich ogen schoten en zijn uitdrukking betrok. Hij tastte naar zijn toverstok in een bliksemsnelle beweging. James graaide naar de zijne, maar hij zat te ver onder de belachelijke mantel. ‘Zalazar,’ riep een stem plotseling. Zwadderich bevroor, James zwaaide zich om, dankbaar voor de onderbreking. De vrouw die James herkende als Rowena Ravenklauw was net om de hoek van de gang lopen. Haar ogen stonden achterdochtig toen ze keek van James gezicht naar die van Zwadderich.´We wachtten op jou. De auditie met Heer Maarten is begonnen. Hoeveel langer wil je nog je onderhoud met deze, euh, jonge geestelijke volhouden?’ Rowena sloeg haar ogen neer op James en knipoogde zonder te glimlachen. James wendde zich naar Zwadderich, die hem woest aankeek. Dan, onverwacht, veranderde zijn uitdrukking. Hij glimlachte toegefelijk en klopte James lichtjes op zijn hoofd. ‘Ga maar knul,’ zei hij zangerig. ‘Ik ben er zeker van dat we ons onderhoud binnenkort kunnen beëindigen.’ James keek omhoog naar Zwadderich, denkend dat de tovenaar James eenvoudig in de rug zou vervloeken zodra hij zich had omgekeerd. Zwadderich’s uitdrukking veranderde niet, maar zijn ogen verhardde zich. Ga nu of ondervind de consequenties, leken de ogen te zeggen. James gokte het. Hij draaide zich om en liep zo vlug als hij kon, de gang rechtsafslaand van degene waar Zwadderich en Rowena Ravenklauw zich bevonden. Deze boog af naar rechts en kwam uit bij een korte trap. Toen James deze bereikte, keek hij terug. Zwadderich was niet langer te zien. Weer een zucht van opluchting slakend, ging James de trap op met twee treden tegelijk. Terwijl hij door de gangen zwierf, kon hij nog altijd de echo’s horen van de keuken geluiden. Hij moest vlak bij de binnenplaats zijn. Niets zag er echter bekent uit. Toortsen flikkerden en knisperden in grote ijzeren muur houders, schaduwen makend op de muren waardoor James niet goed meer wist waar hij was. Hij
203
passeerde meer mensen, sommige van hen niet ouder dat hij was, en hij nam aan dat hij sommige van de originele leerlingen van Zweinstein ontmoette. Ze keken om wanneer hij voorbij liep, hun ogen nieuwsgierig of openlijk achterdochtig. Uiteindelijk passeerde James een paar oudere jongens in groene tunieken, hij stopte en keek hen terug aan. ‘Sorry, ik ben nieuw hier,’ begon hij zijn stem vlak houdend. ‘Weet een van jullie waar de binnenplaats is?’ ‘En wat denk jij te zoeken op de binnenplaats?’ vroeg de langste van de twee, die zijn tanden liet zien in iets wat door moest gaan voor een charmante glimlach. ‘Je moet weten dat het tijd is voor de Alchemie les.’ ‘Waarschijnlijk weet hij dat niet,’ zei de tweede jongen met zijn wenkbrauwen laag. ‘Zijn plunje zegt me dat hij een Dreuzel insluiper is. Verdwaald ben je?’ ‘Of misschien niet,’ stelde de donkere jongen voor op James af lopend. ‘Mogelijk voer je iets snoods in je schild? Medunkt dat het Hoofd van de Afdeling moet maar beslissen.’ ‘Nee, nee,’ riep James zijn handen in de lucht stekend. ‘Ik geloof dat ik hem al ontmoet heb! Hij, euh, zegt hallo!’ James draaide op zijn hielen, en struikelde over zijn te grote mantel. De twee jongens kwamen nu op hem af. Een van hen strekte zich naar de kap van de mantel, maar James herstelde zich. Hij hing opzij, en trok zich los van de greep van de jongen. ‘Pak hem!’ beval de donkere jongen die achter hem aan ging. James stoof door de gang, zij hart bonsde. Hij draaide willekeurig de gangen door, sprong een korte trap op en dook door een deuropening. Na een afslag kwam hij bij een alkoof waar een standbeeld in stond. Tot James’ verbazing was het het standbeeld van Lokimagus de Constant Productief. Zonder te denken, perste James zich in de alkoof en verschool zich achter het gebogen standbeeld. Zijn achtervolgers voetstappen galmden naderbij, Ze kletterden tot stiltand recht voor het standbeeld. ‘Hij kan niet ver zijn gekomen,’ blafte de donkere jongen. ‘Ga jij vooruit, ik keer terug en zorg ervoor dat we hem niet gemist hebben. Die Dreuzel klier zal betalen voor het doorkruisen van de weg van de Zwadderich Afdeling.’ James hield zijn adem in totdat hij er zeker van was dat ze weg waren. Dan klom hij vanachter het standbeeld vandaan. Hij contrôleerde beide richtingen, en rende opnieuw door de gang. Hij hoopte wanhopig dat hij niet nog meer leerlingen tegen zou komen. Als hij nu gepakt werd, zou het nooit meer lukken om terug te komen bij de Magische Spiegel, hij zo voor altijd vast zitten in de tijd van het oeroude Zweinstein. James sloop om de grote opening van een gebogen doorgang, en hapte naar lucht. Daar aan de overkant van de brede marmeren vloer, stonden de gigantische beelden van de oprichters. Hij was weer teug op de binnenplaats! Hij kon nog net een glimp opvangen van de Spiegels’ zilveren lijst achter de beelden. James haastte zich over de vloer zo stil als hij kon, vastbesloten terug door de Spiegel te gaan zelfs als Merlijn nog in zijn kantoor was. Hij moest het er maar op wagen met een boze Directeur, en hopen dat hij de kans kreeg om het uit te leggen. Deze oude wereld was te gevaarlijk om in te rommelen.
204
Zelfs toen James dit dacht echter, begon iets te bewegen van achter de standbeelden. Iemand had in de schaduw gestaan en kwam nu tevoorschijn alsof hem te ontmoeten, James wilde stoppen, in een andere verstopplek te duiken, maar hij kon negens heen. Het was al te laat. Zalazar Zwadderich grijnsde gemeen naar James, triomfantelijk. Hij had zijn toverstok in zijn rechterhand en droeg iets onder zijn linker arm. Dit was bedekt met een dikke zwarte stof. ‘Stel je voor jou hier te ontmoeten mijn jonge vriend,’ zei Zwadderich gladjes. ‘Weetje, ik begin te denken dat je helemaal geen Dreuzel bent. Ik begin te denken dat je een spion bent. Heel slim van je, reizen via de Spiegel. Ik heb de fout gemaakt te geloven dat dat onmogelijk was.’ James schudde zijn hoofd, ’Het is niet wat u denkt! Ik moet alleen—’ Zwadderich’s stem werd ijskoud. Hij hield zijn toverstok op, maar wees deze niet naar James. ‘Ik kan je een ding beloven, echter, mijn jonge vriend,’ zei hij zich van James afwendend. ‘Ik zal deze fout geen tweede keer maken.’ Een straal wit licht schoot van Zwadderich’s toverstok. Het raakte de zilvergevatte Spiegel, die explodeerde in glinsterende stukjes. De stukjes vlogen tussen de stenen benen van de standbeelden en sloegen tegen de grond. ‘Nee!,’ riep James op zijn knieën vallend. Hij rekte zich naar een van de scherven, maar het had geen zin. Het kleine deel liet niets bijzonders zien. De doorgang was vernietigd. ‘Ze zeggen dat het zeven jaar ongeluk is als je een spiegel breekt,’ merkte Zwadderich luchtig op. Zijn voetstappen kraakten op de stukjes gebroken glas toen hij naar James liep. Hij grinnikte vals. ‘Daaruit blijkt maar wat zij weten vind je niet?’ James kroop weg van Zwadderich, worstelend zijn toverstok te trekken vanuit zijn veel te grote mantel. Zwadderich liep ongedwongen achter James aan, zij hoofd geamuseerd schuddend. Toen James uiteindelijk zijn toverstok vond en deze wees, had de kale tovenaar de zijne al gezwaaid. Er was een scherpe kraak en James’ toverstok vloog uit zijn hand en kletterde een stuk verderop verder tegen de grond. ‘Ik dacht dat ik de enige van twee mensen was op deze aarde die de manieren van de Spiegels kende,’ zei Zwadderich nog altijd op James toelopend. Met een behendige zwaai trok hij de zwarte stof van het ding wat hij vast had gehouden onder zijn arm. Het was nog een Spiegel, kleiner en ovaal van vorm, zijn gouden lijst was als een gekrulde slang. ‘Deze is bijzonder interessant, helemaal voor iemand in jouw netele omstandigheden. Nee, het spijt me te zeggen het is geen doorgang. Het is meer... een richting.’ Zwadderich hield de spiegel zo dat James zich er in kon zien. De reflectie toonde en jongen in een belachelijk grote mantel, de ogen wild en angstig. ‘Heb je ooit gehoord van het oude Dreuzel bijgeloof dat als je te lang in een reflectie kijkt je een reflectie wordt?’ vroeg Zwadderich zachtjes nog steeds de spiegel naar James toegekeerd houdend. ‘Ze vrezen dat als ze weglopen van de reflectie, ze eenvoudig weg... verdwijnen.’ James had zich langzaam naar zijn toverstok bewogen, die verderop lag. Nu hield hij zijn zenuwen in bedwang en dook ernaar. Een ogenblik later trok een vreselijke pijn door zijn arm. Hij viel schreeuwend op de grond. Wanhopig keek hij om te zien hoe erg de schade was, en zijn adem stokte geschokt. Zijn volledige arm was vanaf zijn schouder verdwenen. Hij staarde naar de plaats waar hij zou moeten zijn, niet in
205
staat dit tegen te houden greep hij ernaar met zijn linkerhand. Zwadderich lachte vrolijk. Hij benaderde James opnieuw, en terwijl hij dit deed verscheen James’ arm weer. De pijn trok weg. ‘Er is niets zo leerzaam als een praktisch voorbeeld, is het niet mijn jonge vriend?’ zei Zwadderich, de spiegel zo houdend dat James zich er opnieuw in kon zien. ‘Zoals je net liet zien, als je ervoor kiest om in de reflectie van de spiegel te blijven ben je volkomen veilig. Als je echter probeert hem te verlaten... nou ik hoef niet duidelijker te worden toch?’ Zwadderich zwaaide weer met zijn toverstok. James’ toverstok schoot de lucht in, om en om kerend. De kale tovenaar ving hem handig en hield hem omhoog. ’Typisch dit. Zo’n prachtige gemaakte toverstok in de hand van een jongen die nauwelijks weet hoe hem te gebruiken. Je bent geen leerling van deze instelling, en toch lijk je ons te kennen. Dus, zeer veel vragen heb ik voor je. En weet je mijn vriend?’ Zwadderich stak James’ toverstok bij zich en zijn ogen werden klein en ijskoud. ‘Ik heb er alle vertrouwen in dat je ze zult beantwoorden.’
Verschillende minuten later merkte James dat hij in een verduisterde ruimte was van Zwadderich persoonlijke kamers. De ruimte was vrij laag, met stenen muren, en omgeven door tapijten die nogal onplezierige afbeeldingen weergaven van dansende skeletten en vlammende bergen. Tafels aan beide zijden van de kamer gaven James de indruk dat dit Zwadderich’s persoonlijke magische laboratorium was. De tafel aan de rechterzijde lag vol met reusachtige boeken, perkamenten, veren en inkt; degene aan de linkerkant was voorzien van een duizelingwekkende collectie met flessen. Kannen en potten stonden allen gerangschikt op overvolle planken rondom een grote ketel. Er brandde slechts één kaars in de kamer, bloedrood en vastgezet boven op een menselijke schedel. James had de eigenaardige en onprettige indruk dat maar weinig mensen ooit deze kamer gezien hadden. Hij zat tegen de achterste muur in een erg rechte stoel met een hoge, van dwarsbalken gemaakte, leuning. Het zat nogal ongemakkelijk, maar het was de enige stoel van waar hij zich kon zien in de ovaal vormige spiegel. Zwadderich had de spiegel gezet op een ezel, recht voor de dubbele deuren, er voor zorgend dat James de deuren niet kon bereiken zonder zijn reflectie te verlaten. ‘Hoe graag ik je ook onmiddellijk zou willen ondervragen,’ had Zwadderich uitgelegd, ‘ik ben een erg drukke tovenaar, en ik heb op dit moment eigenlijk geen tijd. Maar wees gerust, zodra ik mijn avond afspraak heb afgesloten, krijg je mijn volle en onverdeelde aandacht.’ Daarmee had Zwadderich de deuren bijna helemaal dicht getrokken, maar niet helemaal. Door de spleet kon James een klein stukje zien van Zwdderich’s hoofdkantoor. Terwijl hij wachtte kon James de kale tovenaar heen en weer zien lopen, perkamenten heen en weer schuiven en duister mompelend. Uiteindelijk was er een enkele luide klop op de deur.
206
‘Hoe eigenaardig van je om te doen of je niet al in de kamer was mijn vriend,’ klonk de stem van Zwadderich. ‘Ik bemerkte je aankomst minuten geleden, maar ik denk dat het onbeleefd is om dit te zeggen. Alsjeblieft, maak het jezelf gemakkelijk.’ Door de spleet van de deur zag James een schaduw bewegen. Een figuur liep voorbij de spleet. Er was gekraak van zware voetstappen en dan een diepe zucht. ‘Ik verfoei iedere steen van dit gebouw,’ zei een diepe rommelende stem zacht. ‘De keien van zijn vloeren zijn als messen voor mijn voeten. Ik zou het vuur vanuit de aarde haar buik oproepen om het te verteren als ik kon, en je ellendige school vervloeken.’ In het duister van het laboratorium, hapte James naar adem. Hij herkende de stem van de bezoeker van Zwadderich. Het was ongelofelijk, en toch leek het allemaal te kloppen. Hoe kan hij dit verband niet eerder gemaakt hebben? Zijn hartslag versnelde en hij spitste zijn oren. ‘Ik kan me daarin vinden Merlinus,’ zei Zwadderich. ‘Dit moet een erg ontgoochelende thuiskomst voor je zijn. Toch, je kunt je niet voorstellen wat we hebben moeten toestaan om dit kasteel niet leeg te moeten laten staan. Zoals je kunt raden, geen enkele Dreuzel Heer wilde het opeisen na Heer Henry’s ongelukkige... ongeluk. Vreemd genoeg geloven ze dat het kasteel vervloekt is in plaats van magisch versterkt. Ik ben het met je eens echter, in verfoeien wat deze plek geworden is. Mijn mede oprichters hinken voortdurend op twee gedachten. Zij koesteren de niet magische, en de smerige half-bloedjes. Ze spannen zelfs op dit moment tegen me samen. Ik ben bang dat mijn tijd hier vrijwel beëindigd is.’ ‘Wat enorm spijtig,’ zei Merlijn met een stem die droop van minachting. ‘En je heb eens geloofd dat deze school de opkomst zou zijn van jou zuiver-bloed Utopia. Je moet er kapot van zijn.’ ‘Mijn “zuiver-bloed Utopia”, zoals jij het noemt, zal werkelijkheid worden of ik er aan meewerk of niet mijn vriend,’ zei Zwadderich. ‘Zo gaat dat nu eenmaal altijd. De heersers van deze wereld kunnen enkel leven tussen de kudde tot het moment dat ze zich verzetten. Mijn rol in het proces is van ondergeschikt belang, hoewel ik moet toegeven dat ik zou willen dat ik lang genoeg kon leven om deze dag mee te maken. En doe niet of je walgt van mijn woorden Merlinus, jij bent het grootste bewijs van deze bewering, zelfs als je er voor kiest het te negeren.’ ‘Jij gelooft dat ik de niet magische net zo verafschuw als jij dat doet, maar ik ben niet zo kortzichtig,’ zei Merlijn afwijzend. ‘Één dolle wolf geeft nog niet het recht om de hele troep om te brengen. Overheersing is je enige doel, niet rechtvaardigheid.’ ‘Is het verkeerd degene te overheersen die onwaardig zijn voor gelijkheid?’ reageerde Zwadderich als had hij Merlijn’s argumenten al veel vaker gehoord. ‘Je kunt beweren dat het goedheid is, te regeren degene welke niet in staat zijn zichzelf te regeren. Daarbij...,’ hier werd Zwadderich’s stem gladjes, ‘het was meer dan een dolle wolf, was het niet?’ Er viel een lange stilte, en dan zei Merlijn, ‘Ik spreek hierover niet met jou.’ ‘O, maar dat hoeft ook helmaal niet,’ antwoordde Zwadderich. ‘Iedereen weet de waarheid over wat er nu gebeurde, is het niet? Uiteindelijk gebeurde het hier, vier manen gelden. Het is de roddel zelfs onder de Dreuzel boeren, hoe de grote Merlinus werd vernederd door Heer Henry en zijn medeplichtigen. Hoe heeft het je bloed doen koken te weten dat je naam een synoniem is geworden voor dwaze liefde.’
207
‘Ik spreek niet over deze dingen met jou,’ herhaalde Merlijn langzaam, zijn stem laag en vervaarlijk. ‘Ik ben vriend genoeg om je niet te herinneren dat je gewaarschuwd was voor het verbinden met de Dreuzel vrouw,’ ging Zwadderich door, Merlijn’s woorden negerend. ‘Judith was haar naam geloof ik? Beter bekent onder de boeren als de Vrouwe van het Meer? Zelfs ik heb je gesmeekt om je niet te verlagen voor haar affectie. Liefde maakt een dwaas van een man die het toelaat, en hoe groter de man, hoe groter de dwaas die hij zal worden. Jij was een grote man Merlinus. Maar toch was zelf jij niet veilig. Liefde verblinde je, toen je verstand op zijn scherpst had moeten zijn. Mogelijk, was je niet zo verliefd, had je de waarheid gezien.’ ‘Henry gaf me haar lijk,’ gromde Merlijn dreigend. ‘Hij beloofde haar terug te geven aan mij. Het was de afspraak waar hij mee akkoord ging als ik zijn land zou verdubbelen en zijn kasteel versterken. Maar hoe kon ik weten dat de man me zo ernstig zou durven bedriegen en zich toch aan de letter van de afspraak houden?’ ‘Hij gaf je een lijk,’ zei Zwadderich verdrietig. ‘Maar je had kunnen weten dat het niet het hare was. Het lichaam was onherkenbaar gemaakt, maar jij was de grote Merlijn. Jij had de waarheid kunnen achterhalen als je dat geprobeerd had. Maar je koos ervoor dat niet te doen.’ ‘Ze had mijn vrouw moeten worden,’ zei Merlijn, en zijn stem klonk als een verre donder. Het deed de vloer trillen onder James voeten. ‘Ik kon het niet verdragen. Ik kon het niet verdragen om zelf te kijken naar dat verwoestte lichaam.’ ‘En Henry wist dat dit zo zou zijn. Hoe kon hij anders gedurfd hebben met zulk overduidelijk bedrog weg te komen. Hij wist dat je te verslagen zou zijn om te contrôleren of het echt Judith’s lichaam was. En uiteindelijk, toen je je wraak uitstippelde, toen je zijn koets volgde door het bos, had je de waarheid kunnen achterhalen, zelfs toen. Je had de vogels en de bomen kunnen gebruiken om in de koets te kijken, om je ervan te overtuigen wie er in zat, maar dat deed je niet. Je woedde, gevoed door je liefde van de arme Dreuzel vrouw, verblindde je, is het niet? Als je maar gekeken had, dan had je de waarheid kunnen weten. Je had haar kunnen redden. Omdat, zoals iedereen weet, Heer Henry Judith ook liefhad. Hij eiste haar op als de zijne, en zij stond hem toe dit te doen. Hij gaf jou het lichaam van een dode dienster en hield Judith voor zichzelf. Zij verraadde je.’ ‘Ze had geen keuze!’riep Merlijn met brekende stem. ‘Er is altijd een keus,’ hield Zwadderich vol. ‘Ze had kunnen sterven voor jou liefde, is het niet? Maar nee, ze koos ervoor om bij hem te zijn. Ze koos ervoor om bij hem te zijn, die dag, in zijn koets,’ ‘Ze was slechts menselijk! Ze geloofde dat ik voor haar zou komen!’ ‘Ze was slechts menselijk,’ beaamde Zwadderich. ‘Een imperfect, zwak, onmagisch mens, ondanks jouw zielige pogingen haar de kunst te leren. En toen, in de naam van jouw liefde-blinde wraak, was ze een dood mens. Verloren, naast haar nieuwe echtgenoot, Henry, in een mysterieus tragisch koets ongeluk. Verdronken toch? Ze zeggen dat de storm opkwam met de kracht van Jupiter zelf, de koets wegvagend van de brug. Het werd een flink stuk meegenomen, zeggen ze, en in stukken geslagen. Tezamen met ieder... persoon... erin.’ ‘Ik spreek NIET over deze DINGEN MET JOU!’ brulde Merlijn plotseling, de muren hierdoor laten trillen. Er was een flits van woedend licht toen iedere kaars en iedere
208
vlam in de openhaard opeens ontplofte in de heldere gloed van een blauwe toorts. De vlam op de rode kaars in het laboratorium schoot omhoog, helder de ruimte verlichtend gedurende een angstaanjagend moment. Dan, zo onverwacht als het gebeurde, was het voorbij. De kamer zakte weg in duisternis. In de stilte die volgde was Zwadderich’s stem zacht en gladjes. ‘Vergeef me mijn vriend. Ik besloot dat het mijn taak is je te herinneren wat van je afgenomen is, en wie dat deed. Ik waarschuwde je, niet de Dreuzels te vertrouwen. Het zijn beesten, niet in staat tot vorstelijkheid. Hun rol is die van dienaren. Wij zijn de meesters. Het is niet enkel ons recht hen te overheersen; het is onze plicht. Voor hun welvaren als voor het onze.’ ‘Je bent een leugenachtige slang Zalazar Zwadderich,’ kookte Merlijn. ‘Een slang kan ik zijn,’ giechelde Zwadderich, ‘maar een leugenaar ben ik niet. Jij bent hier omdat je het met mij eens bent, hoewel je dwaze geweten je vraagt dit niet toe te geven.’ Merlijn zei, ‘Eigenlijk ben ik alleen maar hier omdat jij iets hebt dat ik nodig heb.’ Zwadderich zuchtte. ‘Ja, ik weet het. Ik heb al gesproken met je leerling, Austramaddux, en voor een keer ben ik het met hem eens. Jouw plan is het beste. Deze wereld behoort jou niet langer toe Merlinus. De koninkrijken gaan voort met hun beschaving. Ze verwoesten het land en doorploegen het; ze halen bossen neer en veranderen hen in krotten. Ze onderwerpen de wereld, waardoor ze stom voor jou wordt. Ik alleen weet wat dit doet met jouw krachten, want jij bent anders dan iedere andere tovenaar mijn vriend. Jij bent geen tovenaar. Jij bent en bezweerder, misschien de laatste en beste van je soort. Ik ben blij dat je mijn voorstel aanvaard hebt om uit dit bestaan te stappen. Je zult weerkeren naar een betere tijd. Austramaddux zal hierop wachten.’ ‘Er zal mogelijk nooit meer zo’n tijd zijn,’ zei Merlijn ernstig. ‘Maar dat maakt niet uit. Je hebt gelijk over een ding: deze wereld is niet langer geschikt voor mij, noch ik voor het. De dagen worden duister voor mijn ogen, en door mijn eigen bebloede handen. Ik heb ervoor gekozen mij te verwijderen van het rijk van mensen, maar voor mijn eigen redenen Zwadderich. Jij zou die niet begrijpen. Jouw hart is zo donker als pek.’ ‘En toch is het van iets donkers waarover je komt spreken mijn vriend,’ antwoordde Zwadderich prompt. ‘Ik heb het bezworen. De steen weet wanneer hij gewenst is.’ ‘Bespot me niet Zwadderich. Ik weet dat je verlangt van me om de grens te verbreken tussen de werelden zonder de steen, zodat jij, hetgeen wat met mij terugkomt, kan beheersen.’ ‘Je spreekt van de legende van de Poortwachter’s vloek? Je moet die dingen niet serieus nemen. Tjonge, welke dromen en ideeën lege mensen zich voorstellen vind je niet? ‘Ik ben niet zo dwaas je achterbaksheid te geloven. Jij hebt de steen, en de Zwarttas, want je bent bezeten van zulke duistere snuisterijen. Als ik ga doen wat geen andere man op deze aarde in staat is om te doen, dan doe ik het met het gereedschap geen andere man op deze aarde nodig zou kunnen hebben.’ ‘Zeg mij Merlinus,’ zei Zwadderich achteloos,’ wat weet je over deze snuisterijtjes?’
209
‘Alsof de verhalen erover niet helder genoeg waren voor een kind,’ zuchtte Merlijn. ‘De Zwarttas bevat het laatste depot van zuiver niets, overgebleven van het begin der tijden. Zijn gebruik is oneindig en uniek. De steen, daarentegen, is het het enige reliek van pre-tijd. Het is een op zichzelf staande zwarte onyx, wiens oorsprong de Leegte is tussen de werelden. Het is ongevoelig voor tijd, daarvoor is het het Baken voor de Poortwachter. De houder van de steen kan toegestaan worden visioenen te krijgen van hen die zijn overgegaan tot de dood. Maar belangrijker, hij die de steen bezit is de Ambassadeur van de Poortwachter, zou het wezen ooit oversteken naar het rijk der mensen.’ ‘Zeker geloof je niet in dit soort dingen,’ plaagde Zwadderich, maar toch wist James zeker dat Zwadderich ze volledig geloofde. ‘Ik geloof dat niemand ooit durfde de legende te testen,’ meende Merlijn vlak. ‘Maar dat is alleen omdat niemand ooit in staat was hiertoe. Het is pure speculatie dat hij, die de grens breekt tussen de werelden voor een bepaalde tijd, de Poortwachter zal aantrekken vanuit de Leegte, of hem mogelijk mee terug brengen. Als ik dat doe, en als ik terugkom wil ik contrôle hebben over alles wat met mij meekomt.’ ‘Maar waarom?’ raspte Zwadderich opeens, zijn stem gretig en druipend van haat, ‘Laat de Vernietiger los op de aarde! Als het mensdom de gesel is van deze wereld, jou macht stukje voor stukje afnemend, het consumerend als een sprinkhaan, laat dan de Poortwachter op hen neerdalen! Het is hun loon! Als mijn voorspelling klopt, dan zal die dag het rijk van tovenaren die van de Dreuzels overwinnen. Het magische koninkrijk zal in staat zijn om zich te verdedigen tegen de Poortwachter, en mogelijk met hem samenwerken! Alleen de Dreuzel insecten en de onzuiveren zullen vernietigd worden door zijn hand, en mooi vanaf! De legende zegt dat de Vloek van de Poortwachter een nieuwe eeuw zal doen ontwaken! En eeuw van zuiverheid, van kristalheldere perfectie! Dus laat het zijn Merlinus! Wees de aankondiger van de Vloek! Wat een toepasselijke manier om je titel koning van alle tovenaren weer op te eisen?’ ‘Als ik de aankondiger van de Vloek moet zijn, wil ik hem beheersen,’ reageerde Merlijn kalm. ‘Ik zou het niet anders willen,’antwoordde Zwadderich. ‘Zonder de Baken steen, zul je misschien niet eens de aandacht van de Poortwachter trekken. Hoewel...’ Merlijn wachtte in stilte, maar James, nog steeds in het donkere laboratorium, kon voelen hoe de grote tovenaar kookte, zijn woedde nog net niet rokend vanuit zijn huid. Zwadderich ging door. ‘De steen is veel te krachtig om helmaal van de aarde te verwijderen. Wetend dat deze dag kon komen echter, heb ik ervoor gezorgd dat hij in twee gelijke gedeelten gesplist werd. De helften zijn gezet in twee ringen. Een ring zal ik aan jou geven, de andere blijft bij mij.’ ‘Je kunt mij niets wijs maken Zwadderich,’ gromde Merlijn. ‘Je wilt contrôle houden over de Poortwachter mocht hij afdalen. Je wilt hem gebruiken voor zijn gerichte wraak op jouw vijanden. Jij en hen zullen dan allang dood zijn.’ Zwadderich lachte een beetje. ‘Het heeft verder niets met jou te maken mijn vriend. Mijn halve steen zal blijven, los van mijn eigen korte tijd op deze aarde. Het zal doorgegeven worden. Wanneer je mocht terugkomen, aangevend dat de Vloek
210
eraan komt, zal de steen zijn weg vinden naar de handen van mijn afstammelingen. Ik wil alleen maar dat ze voorbereid zijn. Dat lijk me eerlijk vind je ook niet? Trouwens,’ ging Zwadderich door zijn stem laten dalen, ‘als je mocht besluiten om je koers te verlaten en de Poortwachter tegenwerken, wel, ben je niet Merlijn de Verschrikkelijke, de laatste in de lijn van Myrddred? Ben je niet de grootste bezweerder aller eeuwen? Vanzelf heeft zo’n creatuur als jij niet de behoefte aan het gebruik van een onbeduidend “duister snuisterijtje”.’ Merlijn zweeg weer, en James wist dat hij nog steeds kookte. Tenslotte zij hij. ‘Zo je wenst Zwadderich. Voorzie me van de halve steen en ik zal hier verdwijnen.’ Er klonk een geluid van een lade die geopend werd en het open klappen van een kleine doos. Een lange stilte volgde. ‘Ik kan eenvoudig beide helften van de steen van jou afnemen mijn vriend, ’zei Merlijn zacht. ‘Tenslotte, ben ik niet Merlinus de Verschrikkelijke?’ ‘Je vergeet de voorwaarden van de bedroevende afspraak met Henry,’ antwoordde Zwadderich. Er klonk een klik van een doos die gesloten werd. ‘Het is onmogelijk voor jou om iemand een haar te krenken aanwezig in dit kasteel. Je dreigingen zijn ongelofelijk, maar gelukkig, hebben ze geen effect hier. Ik waardeer echter wel de ironie ervan.’ De vloer kraakte toen Merlijn opstond. James zag de schaduwen veranderen in de kamer toen Merlijn zich voorbereidde om te vertrekken. Een figuur blokkeerde het zicht door de opening van de dubbele deuren. Het was Zwadderich. Hij opende de deuren wat verder en gluurde naar James. Een bedachtzame trek gleed over zijn gezicht. Zijn ogen vernauwden. ‘Trouwens Merlinus,’ zei hij, zonder zijn blik van James af te halen, ‘als je terugkeert in een toekomstige eeuw, wees dan bedacht op vijanden. Je verdwijning wordt vast en zeker legendarisch. Sommigen zullen op zoek gaan naar je, en niet iedereen zal je welkom willen heten.’ ‘Ik ben het behoorlijk gewend om om te gaan met vijanden,’ reageerde Merlijn’s stem, weergalmend vanuit de ruimte . ‘Desalniettemin, mocht je een bepaalde jonge man tegen komen... bruine ogen, met kort rommelig zwart haar en een blik van constante brutaliteit, pas dan op voor hem. Hij is je vijand. Ik heb het ervaren. Je moet je van hem ontdoen.’ ‘Ik ontdoe me van niemand zonder reden,’ gromde Merlijn. ‘Ondanks jouw onthullingen. En zelfs degene die zulke verwijdering verdienen ontglippen me wel eens.’ ‘Waarbij sommigen die het niet verdienen toch vallen onder het oordeel,’ verkondigde Zwadderich kil. ‘Zie maar wat je doet Merlijn. Kijk uit voor die jongen. Of negeer hen zo je wilt. Het is mij gelijk.’ Even later, was er een stoot warme lucht en de geur van aarde en groeiende dingen. Merlijn was weg. Zwadderich ontblootte zijn tanden naar James. ‘Je zei dat de geschiedenis het juist had over mij,’ zei hij gemeen grinnikend. ‘Op een of ander manier, geloof ik niet dat de geschiedenis zelfs jouw naam zal weten mijn jonge vriend.’
211
11. de Cirkel van Negen
M
et een sierlijk gebaar wiep Zwadderich de zwarte doek over de
ovale spiegel. James kromp ineen, vrezend dat hij zou verdwijnen op het moment dat zijn reflectie verborgen was. Zwadderich keek hem minachtend aan. ‘Blijkbaar zou de spiegel nutteloos zijn als een gevangenis als de gevangene niet bevrijd zou kunnen worden door zijn bewaker, jij dwaas, ‘ zei hij. ‘Had je het zelf geprobeerd, zouden je angsten waarheid worden, maar als de spiegel bedekt wordt door iemand anders, ben je veilig. Zie je? Zelfs nu ben ik nog de gewillige leraar, en jij de weerbarstige leerling. Kom mee mijn vriend.’ James schudde zijn hoofd en perste zijn lippen koppig op elkaar. Zwadderich zuchtte meewarig. ‘Ik ga je geen pijn doen knul. Ik wil alleen dat je bij me gaat staan zodat we samen kunnen Verdwijnselen,’ ‘Je kunt niet Verdwijnselen in Zweinstein,’antwoordde James. ‘Iedereen weet dat.’ ‘Ik weet niet wie die “iedereen” zijn waar je over spreekt, maar ik begin te denken dat het Zweinstein dat jij denkt te kennen, niet het Zweinstein is waar we momenteel zijn. Nu, kom hier.’ James verstevigde zijn grip om de armleuningen dan de stoel waar hij in zat. ‘Ik ga nergens heen met u.’ ‘Je wilt echt tot de bodem van dit misverstand gaan is het niet?’ vroeg Zwadderich. ‘We willen beiden hetzelfde mijn jonge vriend, Nu, kom.’ Met deze woorden zwaaide Zwadderich met zijn toverstok. De stoel met de hoge rug kwam los van de vloer, met James erop. Het zweefde naar Zwadderich, en gooide James op de grond voor hem. James krabbelde overeind, boos kijkend naar de kale tovenaar.
212
‘Waarom betover je me niet met Imperio, grote bullebak?’ spuwde James. ‘Dat is een Onvergefelijke Vloek,’ zei Zwadderich zijn hoofd optillend in spottende ontzetting. ‘Ik ben een leerkracht in dit mooie gebouw. En in die functie gehoorzaam ik de wet van het land. Ik ben het weliswaar niet altijd eens met die wetten, maar desalniettemin...’ Zwadderich stak zijn hand uit. James staarde er diep fronsend naar. Hij wist dat als hij Zwadderich niet gehoorzaamde, de man hem op een of andere manier zou dwingen. Iets in James besloot dat hij beter kon lopen dan afwachten op welke manier hij gedragen zou worden. Daarmee keek hij in de tovenaar’s koude ogen, en pakte de aangeboden hand. Er was een onverwacht, duizelingwekkend, gevoel van snelheid en duisternis. De grond leek weg te zakken vanonder James’ voeten. Een fractie van een seconde later verscheen er een ander oppervlak onder hem. James struikelde er op, en Zwadderich duwde hem weg waardoor hij op zijn knieën viel. ‘Niet Verdwijnselen,’ zei Zwadderich geringschattend weglopend. ‘Geen bruikbare spreuken, geen verstand van sluwheid of scherpzinnigheid. Ik heb geen idee waar je vandaan komt of wie je bent, mijn jonge vriend, maar degene die je gestuurd heeft moet echt wanhopig zijn geweest.’ James hertelde zich en stond op, worstelend met een soort van restje duizeligheid. Waar Zwadderich hem dan ook heen had gebracht, het was er donker en koel. De wind blies heftig, de wolken boven hen voortjagend. De maan leek ongebruikelijk dichtbij. Haar koele glans verlichtte de ronde, komachtige vloer van deze eigenaardige plek. James keek om zich heen. De ruimte was rond, met stenen terrassen die leidde naar een houten vloer in het midden. Aan iedere kant hiervan, stonden twee marmeren tronen naar elkaar toe gekeerd. James’ hart zonk in zijn schoenen. Hij was hier al eens eerder geweest in zijn eigen tijd. ‘Je lijkt veel van ons af te weten,’ zei Zwadderich zijn stem verheffend in de wind. ‘Daarom moet je het doel kennen van de Silvvan Toren. Zijn hoogte, zeggen ze, plaatst het boven het rijk van de wetten van mensen. Hier, is er niets als een Onvergefelijke Vloek. Hier, mijn jonge vriend, kan van alles gebeuren.’ Als om zijn punt te benadrukken, was er plots een gesis en een wervelende zwarte rook. Het leek over de toren te stromen, zich samen voegend op een punt aan Zwadderich’s rechter kant. Het werd de vorm van een man in een zwarte mantel. Hij droeg geen hoofddeksel en had scherpe trekken en wrede ogen. Zwadderich glimlachte zonder zijn blik van James te halen. Meer wervelingen verschenen, sissend in vorm komend. Figuren verschenen allen rondom de omtrek van het terras boven op de toren. Ieder figuur droeg een zwarte mantel. Elke nieuwkomer draaide, om naar James te kijken, hun gezichten koud en berekenend. ‘Ontmoet mijn Cirkel van Negen!’ riep Zwadderich die zijn armen spreidde. ‘Mede tovenaars die, zoals ik, de onontkoombare toekomst van de magische wereld herkennen, en die zich bij me voegen om deze te stimuleren. Beschouw jezelf vereerd om hier getuige van te zijn jongen, want weinig levende weten van ons bestaan, of kunnen gissen naar de bijeenkomsten die we houden. En nu, laat het hoogtepunt beginnen! Ik heb ons bijeen geroepen deze nacht omdat we belangrijke zaken te bespreken hebben...’
213
Schokkend, flitste Zwadderich opeens over de top van de toren, stijgend, zonder dat zijn voeten de grond raakte en zijn gewaad flapperde als lederen vleugels. Hij stopte recht voor James, zwevend boven hem, zij ogen woest en intens. ‘Jij bent deze zaak,’ raspte hij gelukzalig. Hij bestudeerde James’ gezicht triomfantelijk, bijna liefhebbend. Dan onverwacht, draaide hij zich weg. Zijn voeten raakten de grond weer en hij liep ongedwongen naar de houten vloer in het midden van de toren. James zag dat het valluik in het midden van de vloer dicht was en gesloten. Daar kon hij niet door ontsnappen. ‘Daarnet, in mijn vertrekken, was ik de leraar en jij was de leerling, jongen,’ zei Zwadderich uitkijkend over de lage muur die de toren omgaf. ‘Laten we nu de rollen omdraaien. Mijn vrienden en ik willen vannacht meer over jou te weten komen. Jij hebt de gruwelijke taak ons te onderrichten. Laten we beginnen met iets eenvoudigs. Hoe heet je?’ James kreeg de sterke aandrang om niet te antwoorden. Als hij de meest eenvoudige vraag beantwoordde, was hij bang dat hij ze allemaal zou beantwoorden. Een verborgen gevoel van heldhaftigheid en nobelheid stonden erop om stil te blijven, ongeacht wat Zwadderich of zijn boevenbende hem aan zouden doen. ‘Je denkt dat het heldhaftig is om te zwijgen mijn jongen,’ zei Zwadderich gladjes naar James kijkend over zijn schouder. ‘Jij denkt dat wij je niet gewoon om zullen brengen en onze kunde gebruiken om uit je dode hersenen te trekken dat wat wij willen weten. Jij denkt dat zulke dingen niet gebeuren met dappere kleine jongens. Dit bewijst mij, mijn jonge vriend, dat je inderdaad onbekend bent met deze eeuw. Ik weet niet wat er gebeurd in de tijd waar jij vandaan komt, maar hier gebeuren vreselijke dingen met kleine jongens op iedere dag. Daarbij, jij bent onbekend hier. Jij bent een vreemdeling. Niemand weet wie je bent, of zelfs dat je bestaat. Als je verdwijnt, zou niemand je zoeken. Niemand zou zelfs je afwezigheid bemerken. Met dat in gedachten, wil je echt je leven op het spel zetten in de hoop dat ik, Zalazar Zwadderich, te week-hartig zou zijn om je deze nacht te executeren?’ James ontmoette Zwadderich’s ogen Ze glansden in het maanlicht als koude munten. Er zat geen ziel in. Er in kon James heel goed zijn eigen dood zien. James slikte en ging rechtop staan.’Mijn naam is James,’ verklaarde hij, hard proberend zijn angst erin niet te verraden. ‘Zie je hoe makkelijk dat was James?’ vroeg Zwadderich overdreven gebarend. James zag dat de tovenaar zijn toverstok in zijn hand had. Hij zwaaide ermee, bijna achteloos, en een straal van overweldigende, martelende, pijn ramde door James’ ruggengraat. Hij kromde zijn rug en struikelde achteruit, vallend op het stenen terras. De foltering was onbeschrijfelijk. James vergat waar hij was, Zijn blik werd wit en wazig. Alles wat belangrijk was, was dat de pijn zou stoppen. Het leek uren en dagen te duren. Dan, opeens, was het weg, en James wist dat het maar een paar seconden geduurd had. Zijn ogen werden helder en hij zag dat Zwadderich over hem heen gebogen stond, geboeid glimlachend. ‘Ik deed dat niet omdat je de vraag maar deels beantwoordde,’ zei Zwadderich. ‘Ik deed het omdat je aarzelde. Ik geloof dat je dat niet opnieuw wil laten gebeuren.’ Zwadderich draaide zich alsof hij iedereen aanwezig aan wilde spreken. ‘En nu, hard genoeg voor ons allen om te horen, wat is je volledige naam?’
214
James strompelde kreunend op. Zijn knieën voelde waterig en heel zwak, maar hij had ze onder hem. ‘James Sirius Potter,’ antwoordde hij, zich hatend dat hij dit deed. De gedachte aan die pijn, hem weer treffend was afschuwelijk. Hij zo bijna alles doen om dit te voorkomen. En daarbij, dacht hij, wat maakte het uit? Wat kon Zwadderich doen met wat voor informatie ook die James hem zou geven? Het was duizenden jaren in het verleden toch?’ Maar de toekomst is gebouwd op de fundering van het verleden, leek een stem in James’ oor te fluisteren. Hij dacht dat het de stem van zijn vader was. Wees voorzichtig, James. Wees sluw. ‘James Sirius Potter,’ zei Zwadderich. ‘Een onschuldig klinkende naam. Waar kom je vandaan Meester Potter? Van welke tijd kom je? Wat kun je ons erover vertellen? Alstublieft, vergeet niets. ‘Ik kom van de toekomst,’ zei James grimmig. ‘Duizend jaar van nu. Ik ben een leerling bij deze school in die tijd.’ ‘Verbazingwekkend,’ zei Zwadderich met een gretige stem. ‘Maar toch is dit duidelijk een leugen. Ik heb respect voor je dapperheid, maar het zal je niet dienen. Antwoordt naar waarheid nu of onderga de Cruciatus Vloek opnieuw, wat zeg je ervan?’ ‘Het is de waarheid,’ antwoordde James stemverheffend. ‘Als u wilt dat ik iets moet verzinnen om te laten horen wat u wilt, laat me dat dan weten. Ik vertel u graag ieder verhaal dat u wilt.’ ‘Daag ons niet uit James Sirius Potter. Als, inderdaad, Zweinstein school bestaat duizend jaar van nu, dan bestaat het in een tijd dat het magische rijk uiteindelijk het Dreuzel gespuis heeft onderworpen. Er zou geen plaats zijn in zo een school voor een leerling als jij, een jongen met duidelijk lage ambities en geestelijke zwakte. Een dergelijke school zou je zetten waar je thuishoort: tussen de Dreuzel kuddes en halfbloed honden. Vertel ons de waarheid, of sterf met je leugens.’ ‘Ik lieg niet!’ zei James dapperder wordend, ‘Uw voorspellingen komen niet uit! In mijn tijd leven de Dreuzels naast de magische wereld. Ze weten niet van ons bestaan! De toverwereld heeft al eeuwen in geheimhouding tussen hen geleefd. Er zijn wetten die er voor zorgen dat geen heks of tovenaar iets vertelt over ons aan welke Dreuzel dan ook. Ik ben niet alleen een leerling bij Zweinstein, sommige van mijn mede leerlingen zijn kinderen van Dreuzels. In mijn tijd kan iedere heks of tovenaar naar Zweinstein komen, ongeacht wie hun ouders zijn. Uw domme plannen zullen op niets uitlopen! Feitelijk, in mijn tijd, bent u het best bekend voor het uit deze school getrapt te worden omdat u een gestoorde machtsbeluste idioot bent!’ ‘Je liegt!’ brulde Zwadderich, James benaderend met opgeheven toverstok. ‘Je bent hier gekomen om verraad en twijfel te zaaien, maar we hebben je door! Je hebt nog niet het minste bewijs gegeven dat je deze keer de waarheid spreekt, en uit het bewijs van je wezenlijke aanwezigheid blijkt dat je liegt. Het toverrijk kan nooit zo diep zinken in de schaduw van de Dreuzel wereld. Het zou een laster en spot zijn. Als de eeuw die je beschrijft er werkelijk zou zijn, zou het ineenstorten onder het gewicht van zijn eigen waanzin!’ Zwadderich draaide opnieuw zijn rug naar James, zijn gewaad flapperend in de wind toen hij zijn armen ophief. ‘Mijn vrienden! We worden geconfronteerd met een mysterie. Als de wereld die James Sirius Potter beschrijft er een is, in een versie van
215
de grillige mist van de toekomst - en volledig onlogisch is – een werkelijke, dan moeten we dit koste wat kost verhinderen. En als, wat mijn overtuiging is, deze jongen een ziekelijke leugenaar is, vluchtend in het aangezicht van onze pogingen om met hem te converseren als een heer, dan is hij onze dodelijkste vijand. Hoe dan ook, onze weg is helder...’ Hier keerde Zwadderich zich weer om en keek naar James. ‘De jongen moet sterven,’ zei hij gemeen grinnikend. Hij hief zijn toverstok. Zonder er bij na te denken boog James zich en sprong toen Zwadderich de woorden van de Dodende Vloek riep. Een groene straal suisde over James’ hoofd. Hij krabbelde naar het laagste punt van het terras en verstopte zich achter een van de twee stenen stoelen... ‘Behoud uw toverstok,’ riep Zwadderich naar zijn ijskoude vennoten. ‘Ik kan de jongen aan. Niemand hoeft zich druk te maken.’ James wenste hartgrondig dat hij zijn toverstok nog had. Een idee kwam bij hem op en hij riep. ‘Hee! Noem jij jezelf een heer? Weinig nobels in het vervloeken van een kind, is er? Geef me tenminste mijn toverstok!’ Zwadderich lachte verrukt. ‘Eindelijk vertoont de knul wat lef,’ riep hij. ‘Zo u wenst, Meester Potter. We maken er een duel van. Verschijn en ontvang uw toverstok.’ James keek voorzichtig om de zijkant van de troon. Zwadderich zag het en zijn grijns werd breder. Hij haalde James’ toverstok tevoorschijn uit zijn gewaad en hield hem naar hem. James zette zich schrap en stond op. Hij begon over de houten vloer te lopen in de richting van Zwadderich, voorzichtig en snel, met kloppend hart. Opeens, tot zijn verrassing, klonk er een harde stomp direct onder James’ voeten. Hij sprong verschikt op, en keek naar beneden. Hij stond op het houten luik. ‘Ze komen Zalazar,’ zei een van de donkere tovenaars. ‘Ze hebben onze bespreking bemerkt. We moeten weg. Regel het met de jongen elders.’ ‘Nee,’ zei Zwadderich nog altijd grijnzend. ‘Ze kunnen niet bij ons komen. De toren kan op geen enkele manier bereikt worden van buitenaf tot de bespreking voorbij is. Het is de magische wet van de Silvvan Toren. Laten we eerst ons werk hier afmaken, en ons dan bekommeren over mijn mede oprichters. Het wordt hoog tijd dat ze zich bewust worden van de fout om tegen mij samen te zweren.’ Stemmen drongen door van onder hen en er klonk opnieuw en stomp op het dikke houten valluik. Het magische slot rammelde heftig, maar hield het.’ ‘Neem je toverstok James Potter,’ zei Zwadderich. ‘Laten we dit beëindigen als tovenaars.’ James bleef bij zijn besluit en stapte van het valluik. Hij had de verhalen gehoord over hoe zijn vader tegenover Voldemort had gestaan in een vergelijkbare manier. Maar, zoals James zo vaak dacht, hij was niet zijn vader. James had geen kans tegenover de zuiver kwaadaardige macht van Zalazar Zwadderich. Erger, er was niets om naar toe te rennen of achter te verbergen. De toren was te hoog om vanaf te ontsnappen. James kon niet eens Verdwijnselen. Trillend, rekte hij zich uit naar zijn toverstok. Zwadderich liet deze, nog altijd glimlachend, los. James schraapte zijn keel toen hij achteruit liep, zijn toverstok recht voor zich uit. ‘Buigen we eerst?’ vroeg hij. ‘Ik buig voor gelijke,’ zei Zwadderich knarsetandend. ‘Jij mag buigen als je dood bent.’ Hij zwaaide zijn arm voorwaarts. “Avada Kedavra!”
216
James sprong opnieuw opzij en de vloek raakte een troon met een ontploffing van groene vonken. Een klein deel van James’ hersenen besefte dat hij goed gebruik maakte van de lichamelijke technieken die hij geleerd had tijdens professor van der Beek ‘s Verweer Tegen de Zwarte Kunsten lessen. Hij gromde bijna hardop. ‘Gebruik magie, geen behendigheid, jongen!’ beschimpte Zwadderich hem, zijn mouw naar achter schuddend. ‘Laat je lijk het eerste ding zijn wat mijn mede oprichters zien als ze zich bij ons voegen! Weersta me en sterf met een snippertje eer!’ James stond doodsangst uit. Hij rolde op de houten vloer en krabbelde op, wild met zijn toverstok zwaaiend. Hij wees ermee, wanhopig een spreuk proberend te bedenken. Het was een van de eerste die hij ooit geleerd had, maar zijn hoofd was volledig leeg. ‘Dat is beter!’ raspte Zwadderich naar voren stappend op weg naar James. Hij hield zijn toverstok achteloos voor zich, James treiterend ermee. ‘Doe het ergste knul! Laat me zien wat ze jullie leren in die fantasie tijd van jou! Doe het nu!’ James gooide de spreuk eruit op het moment dat die in zijn hoofd opkwam. Zwadderich sprak zijn vloek op exact het zelfde moment. Beide stralen explodeerden over de houten vloer, deze oplichtend. Zwadderich’s groene straal doorboorde James’ te grote mantel, recht onder James’ uitgestrekte arm, nauwelijks zijn lichaam missend. James’ gele straal raakte het slot van het valluik, deed deze met een explosie van vonken verbrijzelen, en de deur vloog open, en een stroom licht en het geluid van stemmen bevrijdend. ‘Hij is open,’ riep iemand. ‘Iemand heeft hem boven open gemaakt! Let op vallen! “Protego!”’ Zwadderich brulde van woedde. Hij wees met zijn eigen toverstok naar het luik, maar het was te laat. Figuren renden van beneden de trap op, toverstokken gereed. Spreuken ontploften in alle richtingen, de toren verlichtend als vuurwerk. James maakte van de gelegenheid gebruik om achter een marmeren troon te duiken. De lucht was plotseling vol van het gesis en zwieren van Zwadderich’s Cirkel van Negen, Verdwijnselend van de top van de Toren. Een van hen bleef lang genoeg om James te benaderen, zwaaiend met zijn toverstok. Hij had een zwart geitesikje, dat opkrulde toen de man grinnikte. ‘Leuk gedaan jongen,’ gromde hij, ‘maar wij verafschuwen onafgemaakt werk.’ James’ reflexen waren gescherpt door zijn duel met Zwadderich. Zelfs toen de man net uitgesproken was, zwiepte James met zijn toverstok en schreeuwde, ‘Expelliarmus!’ Er klonk een scherp gekraak en de toverstok van de man schoot van zijn hand, verdwijnend in de duisternis van de muur van de toren. De kracht van de spreuk duwde de man naar achteren. Hij struikelde en stapte op het terras. Met een brul van woedde, keek hij rond waar zijn toverstok gebleven was. Beseffend dat hij hem kwijt was, draaide hij zich om, zij handen gekromd als klauwen en zijn gezicht vertrokken van razernij. ‘Stumpefy!’ riep James, achteruit kruipend, maar hij mikte niet goed. De spreuk raakte de stenen vloer rechts van de man. ‘Daar ga je voor sterven knul!’ brulde de man, opspringend als een beest.
217
Er was een flits van paars licht en de man schreeuwde het, midden in zijn sprong, uit. Hij lande hard voor James’ voeten, en raakte met zijn hoofd vol de grond, zodat zijn neus brak. James hoorde hem kraken en grimaste. Hij krabbelde op, wild kijkend, als een gek zwaaiend met zijn toverstok. ‘Stop jongen!’ beval een stem. Een hand greep plotseling James’ pols, en duwde hem omhoog. James worstelde er even tegen, en keek toen wiens hand het was. Goderic Griffoendor’s sterke fijne trekken keken naar hem. ‘Het gevecht is voorbij mijn vriend,’ zei hij, James pols los latend. ‘Wie je ook bent, je bent een bijzonder fortuinlijke jonge tovenaar.’ ‘Hij is niet gewoon een tovenaar,’ zei een vrouwenstem, en er klonk een lichte, geamuseerde, glimlach in. James keek en zag hoe Rowena Ravenklauw de kap van haar blauwe mantel afdeed. ‘Hij is de jongste geestelijke in het rijk. En hij heeft het al eerder met Zalazar aan de stok gehad.’ ‘Waar is hij heen?’ vroeg James opeens, rond kijkend over het terrein van de toren. ‘Verdwenen,’ antwoordde Ravenklauw ernstig. ‘Ontsnapt. Zijn ware vorm aangenomen en gevlucht.’ ‘Wat is zijn ware vorm?’vroeg James, trillend nu hij tot rust kwam. ‘Rowena spreekt in raadselen,’ antwoordde Helga Huffelpuf, in de richting van de toren’s lage muur lopend en turend in de duisternis. ‘Zwadderich is een Faunaat. Zij spreekt over zijn diervorm als was het zijn ware vorm omdat ze hem onwaardig vind om hem de titel te geven van mens.’ ‘Is hij een slang?’ vroeg James zich bij Helga Huffelpuf voegend om naar beneden te staren. ‘Vreemd genoeg, nee,’ antwoordde Goderic Griffoendor. ‘Zalazar’s echte vorm is mogelijk nog toepasselijker, want hij heeft zelf bewezen om net zo blind, nachtelijk en bloeddorstig te zijn. Zalazar’s Faunaat vorm is feitelijk een vleermuis.’ Een kreun herinnerde het gezelschap aan de gevallen man met de geitesik. Hij rolde op zijn rug en probeerde rechtop te gaan zitten, een hand over zijn neus. ‘Deze man is niet gevaarlijk zonder zijn toverstok,’ zei Griffoendor, ‘dankzij onze snel denkende vriend hier.’ Tegen de man zei hij, ‘ Ik zou niet proberend te Verdwijnselen als ik u was Heer Morcant. Dat was meer dan een Botslot Vloek die ik op u gedaan heb. Het was tevens een Onlengt Bezwering. U zult niet verder komen dan een steenworp voor u wordt gegeseld, en ik heb gehoord dat het behoorlijk pijnlijk is.’ ‘Je brak mijn neus!’ riep Morcant hen de palm van zijn hand tonend. Deze was bedekt met bloed. ‘Ik vermoord jullie allemaal! Geef me onmiddellijk mijn toverstok!’ ‘Dat denk ik niet, mijn heer,’ antwoordde Rowena Ravenklauw. ‘Ik denk niet dat u voorlopig een toverstok zult vasthouden. We hebben veel vragen voor u, die u maar beter kunt beantwoorden,’ ‘Je zult me martelen, is het niet?’ siste Morcant die opstond. ‘Ik ben niet bang voor wat jullie met me gaan doen! Ik hou mijn mond. Doe wat je wilt.’ ‘Er is geen reden om je te martelen,’ zei Huffelpuf redelijk. ‘Als je besluit geen antwoorden te geven op je ondervraging, dan laten we je gewoon gaan.’ Morcant keep zijn ogen tot sleetjes. ‘Hoe durf je mij te bespotten? Ik ken jou soort! Je leugens kunnen mij niet bedriegen!’
218
‘Je kent jouw soort Morcant,’ corrigeerde Ravenklauw beleeft, ‘en dus neem je aan dat iedereen zo doet. We zullen je inderdaad laten gaan als je geen antwoord geeft op onze vragen, en we zullen geen haar krenken van die prachtige baard die je hebt. Je moet echter wel weten, dat je vrijlating kan er voor zorgen dat sommige mensen het verkeerde idee kunnen krijgen. Sommige toeschouwers kunnen de conclusie trekken dat je ongeschonden vertrek, een tegen is, dat je ons alles verteld hebt wat je weet.’ Griffoendor trok een wenkbrauw betekenis vol op. ‘Je deelgenoot, Zalazar Zwadderich, zou dat niet op prijs stellen, zou hij? Het is van hem bekend dat hij nogal hard omgaat met hen die hem verraden.’ ‘Hij zou die leugens niet geloven,’ schamperde Morcant. ‘Hij weet dat ik te vertrouwen ben. Daarbij ben ik niet bang voor hem.’ Griffoendor benaderde Morcant en boog zich naar hem toe. Met een samenzweerderig stem zei hij, ‘Ik hoorde geruchten dat Zalazar een vloek aan het ontwikkelen is die zijn vijanden binnenste buiten keert. Technisch, ben ik geneigd te zeggen dat dat onmogelijk is, maar Zalazar in geniaal als het op dat soort dingen aankomt. Hem kennende, zal hij eenvoudig blijven oefenen tot hij het voor elkaar heeft. Hij hoopt waarschijnlijk dat je hem verraad, zodat hij een excuus heeft om jou te gebruiken als onderwerp.’ ‘Hij vertrouwt me!’ hield Morcant opnieuw vol. ‘Hij weet dat ik hem nooit zal verraden!’ Rowena Ravenklauw schouderschokte. ‘Zalazar is op mij nooit overgekomen als een persoon die iemand vertrouwd,’ zei ze, ‘maar mogelijk ken je hem beter dan wij doen.’ ‘Aan de andere kant,’ peinsde Huffelpuf, mocht je beslissen om ons te helpen, dan kunnen wij je beschermen van waarschijnlijke wraakoefeningen.’ Morcant dacht hierover na, en James hoorde de wanhoop in zijn stem. ‘Jullie? Zwadderich heeft twee keer zoveel kracht als jullie met z’n drieën!’ Griffoendor glimlachte. ‘Ik ben er zeker van dat hij zichzelf hiervan overtuigd heeft. Maar waarom dan transformeerde hij en een vliegend ongedierte op het moment dat hij getuige was van onze aankomst? Waarom dan vluchten in plaats het tegen ons op te nemen, toverstok tot toverstok? Zwadderich vraagt zich dit niet af, maar het strekt u tot eer Heer Morcant, dat u er erg zorgvuldig over nadenkt.’ Morcant fronste verwoed. Uiteindelijk, zei hij door opeen geklemde kaken, ‘Hij is van plan jullie eruit te gooien. Hij wil de school volledig beheersen, en hem gebruiken als de bron voor een magisch imperium. Hij weet dat jullie tegen hem samenspannen. Zijn bedoeling is om als eerste toe te slaan.’ ‘Hoe onderhoudend,’ zei Griffoendor grimmig. ‘Hij geloofd dat wij aan het samenzweren waren tegen hem. Maar laten we ergens anders heengaan om dit voort te zetten. Rowena, Helga, misschien willen jullie onze mysterieuze jonge vriend naar beneden begeleiden tot het hoofd kasteel? Ik zal Heer Morcant vergezellen naar een veilige plaats. We kunnen daar zolang doorpraten als we willen.’ Helga Huffelpuf en Rowena Ravenklauw knikten. Even later klonk er een luide kraak toen Griffoendor Verdwijnselde van de toren met Heer Morcant bij zich.
219
‘Laten we ons terug trekken in de Grote Zaal,’ zei Rowena Ravenklauw, zich wendend tot James en Helga Huffelpuf. ‘Deze zal wel verlaten zijn deze tijd van de nacht. Misschien dat onze vriend iets wenst te eten als wij dit bespreken?’ Helga Huffelpuf knikte. ‘Inderdaad. We moeten nog bepalen wie u bent jonge man. En hoe u terug te sturen naar waar u vandaan kwam.’ ‘Ik zou niet weten hoe dit te doen,’ antwoordde James denkend aan de versplinterde doorgang spiegel. ‘Mijn enige weg naar huis werd vernietigd door Zwadderich. Ik zit hier vast.’ ‘Dat is vast niet zo,’ zei Ravenklauw opgewekt. ‘Het zal niet voor te stellen zijn nu, maar de oplossing dient zich vanzelf aan.’ Helga Huffelpuf glimlachte naar James. ‘Het antwoord is vaak eenvoudig jonge man, maar zelden is hij makkelijk.’ James was begonnen in de richting van het valluik te lopen, maar stopte toen Helga Huffelpuf dat zei. Waar had hij dat eerder gehoord? Direct daarop herinnerde hij het zich. Merlijn had iets degelijks gezegd in de grot toen ze op weg waren zijn bewaarplaats te halen. Het juiste doen is bijna altijd eenvoudig, had Merlijn gezegd, maar het is nooit makkelijk. En toen, het verband ermee ziend, herinnerde James zich iets anders wat de tovenaar gezegd had, later, toen ze gezamenlijk in het kantoor van de Directeur hadden gestaan, onderzoekend kijkend naar de onuitgepakte apparaten en bijzonderheden. James draaide zich, met een verbaasde blik in zijn ogen. Het kon toch niet zo eenvoudig zijn, kon het? Hij moest het weten, en snel. ‘Nee,’ zei James opgewonden, ‘niet de Grote Zaal. We moeten naar de vertrekken van Zwadderich! Nu direct, voor hij terugkomt!’ Rowena Ravenklauw fronste. ‘Waarom in vredesnaam zou jij daarheen gaan? ‘En waarom denk je dat hij terugkomt?’ voegde Helga Huffelpuf, James gezicht bestuderend. ‘Omdat hij nooit al zijn spullen zal achterlaten,’ antwoordde James snel. ‘Zijn “duistere snuisterijtjes” ze zijn te belangrijk voor hem. Hij komt hiervoor terug, waarschijnlijk nu al, voordat iemand er iets van wegneemt. We moeten er als eerste aankomen. Als ik gelijk heb, heeft hij iets heel belangrijks. Het kan mijn enige kans zijn om terug te komen naar mijn eigen tijd!’ Rowena Ravenklauw keek onderzoekend naar James, haar ogen bedachtzaam en serieus. Helga Huffelpuf daarin tegen, knikte kordaat. Ze stapte naar voren en stak haar hand uit. ‘In dat geval beste jongen, laat ons de trap overslaan. Rowena, toverstok gereed. Als we ons willen haasten, laat ons dat dan doen als heksen, en hopen dat Zalazar ons vannacht al niet te slim af is geweest. Op de tel van drie. Een... twee...’
‘Drie!’ James voelde de verwarrende ruk van Verdwijnselen opnieuw toen Helga Huffelpuf hem meenam van de Silvvan Toren. Een moment later verscheen de 220
donkere gang om hem en zijn voeten raakten de stenen vloer. Bijna direct klonk er een tweede luidde kraak en Rowena Ravenklauw verscheen naast James en Helga Huffelpuf. Beide vrouwen hadden hun toverstok gereed. Ze keken onderzoekend door de gang in beide richtingen. Zonder iets te zeggen, wees Helga Huffelpuf. James keek in de aangewezen richting. Hij herkende de gang als degene die leidde naar de vertrekken van Zwadderich. Nu, huiverend, zag hij dat de deur van het kantoor van de tovenaar op een kier stond. Licht scheen er doorheen, en er was het geluid van gestommel en steels bewegen. ‘Wat is je naam jonge man?’ fluisterde Helga Huffelpuf, zonder haar blik van de deur weg te nemen. ‘James Potter,’ antwoordde James zo zachtjes als hij kon. Helga Huffelpuf fluisterde,’ Je had gelijk James. Zalazar is hier, terug gekomen voor zijn bewaarplaats, zo brutaal als de beul. Hij weet dat het hier afgelopen is voor hem. Rowena en ik zullen naar hem gaan, en proberen om met hem te praten. Als we slagen, zullen we je helpen te zoeken wat je nodig hebt. En als we falen, dan ben ik blij te sterven met de naam te kennen van onze geheimzinnige toekomst gast.’ ‘Je mag met hem praten als je dat wenst Helga,’ zei Rowena Ravenklauw zachtjes, duidelijk bezorgd voor een gevecht. ‘Maar ik ga alleen onderhandelen met mijn toverstok. De brutaliteit om terug te komen deze nacht, recht onder onze neuzen!’ ‘Ik wil mee,’ fluisterde James zijn toverstok opheffend. ‘Dit is ook mijn gevecht. Hij probeerde mij te vermoorden!’ Rowena Ravenklauw keek met samen geknepen ogen naar James. ‘Hij kan zomaar afmaken wat hij begonnen is als je ons vergezeld James Potter. Maar de keuze is aan jou.’ James had verwacht dat hij op meer weerstand zou stuiten dan dit. Hij glimlachte nerveus. Eerlijk, dacht hij, wat was het ergste dat kon gebeuren? De geschiedenis bewees dat de oprichters deze nacht overleefden. Natuurlijk, zoals Zwadderich eerder had verkondigd, geschiedenis vertelde niets over een donker harige jongen die mee was gegaan. ‘Ik ga voor,’ fluisterde Helga Huffelpuf, wijzend naar Zwadderich’s deur. ‘Rowena, links van mij. James jij volgt. Stupefy Zalazar indien nodig, maar niet meer. Onthoud dat hij nog altijd een van de oprichters van deze school is, en verdient respect.’ ‘Respect houdt op zodra hij zijn toverstok opheft,’ mompelde Rowena Ravenklauw terwijl de behoedzaam door de gang schoven. ‘Hij gebruikte op zeker geen Verlammings Spreuken op de toren,’ fluisterde James. ‘Let op voor—’ Een groene straal schroeide de vloer naast Rowena’s voet. ‘Stupify!’ schreeuwde Helga Huffelpuf, haar stoverstok gericht op de open deur. Een schaduw sprong opzij toen haar spreuk de deurpost raakte en uiteen spatte in rode vonken. ‘Hij heeft ons opgemerkt! We moeten hem bestormen! We zijn te kwetsbaar hier!’ James had moeite om bij te blijven toen Rowena Ravenklauw en Helga Huffelpuf naar Zwadderich’s deur renden, hoofd laag en toverstokken afvurend. Rode stralen bestookten de ingang, Zwadderich terug dwingend.
221
‘Staak dit Zalazar!’ schreeuwde Helga Huffelpuf. ‘Het is nog niet te laat om op te houden met deze actie!’ James had nog altijd niets gezien van zijn voormalige bewaker. Terwijl ze door de deuropening van het kantoor renden, duikend achter de stoelen en boekenkasten voor bescherming, ontsnapte er een schaduw door een donkere opening, sissend en woedend. ‘Wees bedacht op zijn vorm!’ riep Rowena Ravenklauw. ‘Hij kan klein zijn en gevleugeld. Hij kan zich verstoppen!’ Helga Huffelpuf tuurde om de boekenkast waarachter zij zich verschanste, haar toverstok vooruit. Hij is niet te zien. Naar de binnenkamer.’ James volgde de heksen toen deze door de kamer renden. Hij was verbaasd over hun bewegingen. Ze waren gracieus en zwierend, opmerkelijk snel en toch gecontrôleerd. Hun toverstokhand vooruit gestoken, stevig als een huis. James’ hart ramde tegen zijn borst, waardoor zijn eigen toverstok schudde in zijn hand. Hij keek opzij toen hij voorbij de dubbele deuren van het laboratorium liep. Ze stonden nog altijd een stukje open, maar de ruimte erachter was donker. ‘Doorzoek de kamer,’ zei Rowena Ravenklauw toen ze binnenliep in Zwadderich’s binnenste rustplaats. ‘Ravaelio!’ Een straal van zacht paars licht spreidde zich van de top van Rowena’s toverstok de muur verlichtend. Langzaam, liep ze door de kamer, ervoor zorg dragend dat het licht ieder opperval aanraakte. Uiteindelijk liet ze haar hand zakken, en doofde het paarse licht. ‘Hij zit hier niet verstopt,’ zei ze, duidelijk teleurgesteld. ‘Hij is ons opnieuw ontkomen dunkt me.’ James nam een moment om in de rondte te kijken. Dit was duidelijk Zwadderich’s slaapkamer. Het was verrassend klein en volgepropt, met volle kussens en steunbalken eromheen. Een enkel raam was dicht en vergrendeld. ‘Laten we gebruik maken van het moment,’ zei Helga Huffelpuf zich wendend naar James. ‘Wat is het dat jij geloofd dat Zalazar in zijn bezit kan hebben? Wat kan behulpzaam zijn jou te helpen?’ James probeerde de eeuw waar hij vandaan kwam uit te leggen, en hoe hij per ongeluk in deze tijd arriveerde door zich weg te wensen door de Magische Spiegel in het kantoor van de Directeur. Hij beschreef zijn verschijnen door de kleine zilver omrande spiegel achter het standbeeld op de binnenplaats, en het vernietigen ervan door Zalazar Zwadderich. ‘Ik nam aan dat ook dat een Magische Spiegel was,’ zei James. ‘Maar dat geloof ik nu niet meer. Zwadderich is gek op dat soort dingen; hij zou nooit iets echt magisch vernietigen alleen om mij hier te houden. Ik denk dat de Amsera Certh Spiegel kan kijken door iedere spiegel, misschien zelfs alles wat reflecteert! Dus de spiegel achter het standbeeld was achteraf waarschijnlijk een gewone spiegel.’ ‘Die spiegel was een overblijfsel uit de tijd van Henry’s verblijf,’ knikte Rowena Ravenklauw. ‘Daar kan niets magisch aan geweest zijn.’ ‘Maar Zwadderich wist al af van reizen door spiegels,’ ging James door . ‘Hij zei dat hij dacht dat hij maar een van de twee mannen was op aarde die daar vanaf wisten. En toen daarnet, toen we op de Silvvan Toren waren, herinnerde ik mij dat de Directeur ook zoiets had gezegd. Hij zei dat zijn Magische Spiegel er een van de
222
twee was die ooit gemaakt zijn, en dat de andere had behoord aan iemand die hij gekend had. Maar nu weet ik wie die persoon moet zijn geweest! Zwadderich heeft de andere Magisch Spiegel! De tweeling van degene die me hier bracht!’ Rowena Ravenklauw’s ogen stonden bedachtzaam maar helder. Ze keek betekenis vol naar Helga Huffelpuf. ‘Laat ons zoeken,’ zei Helga Huffelpuf zachtjes. ‘Dan weten we het zeker.’ Rowena Ravenklauw hief haar toverstok en sprak dezelfde bezwering als eerder. Het zacht paarse licht verscheen opnieuw aan de top van haar toverstok. Ze draaide langzaam. ‘De vorige keer,’ mompelde ze, ‘zocht ik enkel naar een teken van Zalazar, als man of als vleermuis. Nu...’ Helga Huffelpuf stapte door de kamer, lettend op hoe de paarse gloed over de muren streek. ‘Daar,’ verkondigde ze wijzend. Rowena Ravenklauw wachtte, de straal rustend op een erg groot schilderij. Het was een hoog portret van een tovenaar met een spits gezicht gehuld in een bordeaux kleurig gewaad, en was bijna levensgroot. Het portret gluurde gemeen door de spleetjes van zijn ogen en fronste. James zag dat, toen de straal over het schilderij gleed, het de vage omlijning van een verborgen doorgang verlichtte. Rowena Ravenklauw stopt haar toverstok weg en liep door de ruimte. Ze greep de rand van het schilderij en trok, maar het zat vast aan de muur. Helga Huffelpuf voegde zich bij haar, maar ze konden het schilderij niet verplaatsen, zelf niet toen ze alle drie trokken. ‘Nu heb ik er genoeg van,’ zei Rowena Ravenklauw boos. Ze nam een stap achteruit en gebaarde de anderen opzij te gaan. Ze wees met haar toverstok naar het portret. ‘Rowena Ravenklauw,’ grijnsde het portret, ‘je weet niet wat je doet—’ “Convulsus!” riep Rowena, het portret onderbrekend. Er was een verblindende straal van wit licht en het portret leek op te lossen. Een ogenblik later, toen James ogen zich aangepast hadden aan de relatieve duisternis van de kamer, zag hij dat het portret uiteindelijk niet helemaal was uitgewist. De omlijsting was vernietigd, en het schilderij was doormidden gesneden, een gapend gat achterlatend. De houten achterkant van het schilderij was volledig weggeblazen, verloren in de duistere ruimte erachter. James, Helga Huffelpuf en Rowena Ravenklauw benaderden het schilderij voorzichtig. James, tussen de twee vrouwen in, kon een streepje licht zien dat hem wenkte vanuit de diepte voorbij het gescheurde canvas. In de duisternis van de verborgen kamer kon James zijn eigen gezicht zien, hem aankijkend. ‘Hier is ‘t ,’ hijgde James, zowel opgelucht als angstig. ‘Ik kan mijn reflectie zien. Het is de Magische Spiegel!’ Helga Huffelpuf verlichtte de top van haar toverstok en hield hem omhoog. Heel voorzichtig, kroop ze door het verscheurde schilderij in het donker van de kamer erachter. Haar toverstok verlichtte de ruimte en onthulde de omlijsting van de spiegel. Toen James de kamer in ging en rond Helga Huffelpuf keek, hij kon zien dat de spiegel bijna identiek was aan degene in het kantoor van Merlijn, behalve dat hij overeind stond in plaats van op zijn kant. Ook waren er woorden gegraveerd in de
223
gouden lijst van Zwadderich’s spiegel. De inscriptie zei James niets, maar het eerste woord, zoals de anderen gegraveerd in een prachtig vloeiend schrift, was “Neregeb”. ‘De Spiegel,’ zei Helga eenvoudig met verbaasde stem. ‘Hij was dus niet vernietigd. Hij had hem al die tijd.’ Rowena’s gezicht was rood van woedde. ‘We hadden het kunnen weten. Maar wat van het Scherpstel Boek? Zonder dat is de Spiegel’s kracht oncontrôleerbaar en willekeurig, niets meer dan zijn meest eenvoudige en verbeeldende functies. We moeten het boek zoeken.’ ‘Inderdaad, en er naar zoeken zullen we zodra we Goderic van onze ontdekking verteld hebben,’ zei Helga Huffelpuf. ‘Op dit moment vragen andere zaken onze aandacht. James heeft ons opnieuw een grote dienst bewezen. Ik verwacht dat hij hier graag vandaan zou komen als hij kan.’ ‘Dat zou ik als u het niet erg vind,’ beaamde James. ‘Het is echt geweldig geweest om jullie allemaal te ontmoeten. Nou ja, de meeste van jullie. Maar ik wil echt heel graag weten of ik terug kan.’ ‘James Potter,’ zei Helga Huffelpuf glimlachend. ‘We hebben honderden vragen voor je, niet in het minst wat er van ons terecht komt, en hoe deze school eruit ziet in jouw tijd. Maar ik heb het sterke gevoel dat hoe minder we van deze dingen iets weten, hoe beter.’ ‘Er is een vraag die we zouden moeten vragen Helga,’ zei Rowena Ravenklauw. Ze draaide zich naar James, haar gezicht bezorgt en bedachtzaam. ‘Als het verhaal dat je ons verteld waar is, en ik heb geen reden hieraan te twijfelen, dan heeft de Directeur van deze school, duizend jaren verderop, een verstandhouding gehad met Zalazar Zwadderich. James, beantwoord mij deze ene vraag zo eerlijk als je kunt. Ken je de echte naam van deze Directeur van jullie?’ ‘Natuurlijk,’ zei James verward fronsend. ‘Ik dacht dat ik dat al genoemd had. Het is Merlijn. Jullie kennen hem waarschijnlijk als Merlinus Ambrosius. Hij kwam vorig jaar bij ons, op de nacht van de gelijkstelling van de planeten. Ik denk dat jullie het noemen de Hal der Oudste’ Kruising. Ik zag hem deze avond. Nou, hoorde hem eigenlijk, toen ik werd vastgehouden in het laboratorium. Hij was toen hier in Zwadderich’s kantoor.’ Rowena Ravenklauw’s gezicht was bleek geworden. Ze bestudeerde James, en keek toen naar Helga Huffelpuf. ‘Hij was hier op deze nacht,’ zei ze zachtjes. ‘Het is allemaal waar. We geloofden het nauwelijks.’ ‘En de jongen geeft het bewijs dat hij slaagde. Het is nog erger dan we verwachtte. De legende—’ ‘Zwijg Helga,’ zei Rowena ernstig. ‘James hoeft niet alle details hiervan te horen.’ De twee vrouwen keken naar James. In het licht van de toverstok, waren hun gezichten bleek en stonden dodelijk ernstig. ‘Hoor mij aan, James Potter: behoed je rond Merlijn,’ zei Rowena Ravenklauw, sprekend met grote nadruk. ‘De bezweerder heeft een uitstraling die hen, die kiezen hem te vertrouwen, behekst. Als hij al de positie van Directeur heeft bereikt, dan heeft hij al velen bedrogen. Het kan zelfs nu al te laat zijn voor jouw wereld. Maar je kunt hierheen gezonden zijn deze nacht voor een groot doel. Mogelijk ga je terug als
224
waarschuwing, dat hetgeen Merlinus afroep op jouw wereld, een kwaad is als de wereld nog nooit gekend heeft. De Poortwachter van de leegte kan zelfs nu al zijn losgelaten, en Merlinus is zijn Ambassadeur. Er is niet te vechten tegen de Poortwachter, maar als je een manier kan vinden om de Ambassadeur te vernietigen, James Potter, dan moet je dat doen. Laat hem niet zijn uitstraling op jou neerdalen. Als het moment daar is, dan is er geen tijd voor ontmoediging of aarzeling. Het zal de tijd zijn voor actie. Begrijp je dat?’ James keek intens naar Rowena Ravenklauw’s ernstige, bleke gezicht. Zelfs hier, duizenden jaren verwijderd van de gebeurtenissen die zij beschreef, was ze duidelijk doodsbang. Langzaam knikte James. ‘Hoe durven jullie?!’krijste een stem plotseling, woedend, waardoor ze allen opsprongen. ‘Mijn vertrekken! Mijn bewaarplaats!’ Helga Huffelpuf en Rowena Ravenklauw draaiden zich in de kleine ruimte van de verborgen kamer. Ze wezen hun toverstokken toen de donker figuur het vernietigde portret weg scheurde. De stem schreeuwde, en het was ijselijk onmenselijk. James herinnerde zich opeens de bijna gesloten deuren naar Zwadderich’s laboratorium, en dat hij had gedacht dat hij Helga Huffelpuf en Rowena Ravenklauw moest waarschuwen om daar te gaan kijken. Zwadderich had hen een loer voor ogen gedraaid met een schaduw, en had zich verborgen daar, waarschijnlijk in zijn vleermuis vorm. En nu, woedend dat ze zijn grootste geheim hadden ontdekt, leek hij vast te zitten tussen zijn vormen, half vleermuis en half mens. Zijn stem zoemde afgrijselijk. Grote leerachtige vleugels flapperden van zijn gebogen rug. ‘Ga, James!’ riep Helga Huffelpuf, met haar toverstok wijzend naar de groteske vorm van Zwadderich. In zijn blinde woedde, sloeg hij met zijn enorme vleugels, slaand tegen de muur, hem verhinderend om binnen te komen. Hij kwijlde walgelijk, uithalend en bijtend met zijn beestachtige mond naar de vrouwen. ‘Nee!’ gilde James. ‘Ik bedoel, ik weet niet hoe! Ik kan niet nadenken!’ Een rode straal sneed door de lucht, en raakte Zwadderich’s vleugel. Hij krijste, en de vleugel hing verlamd naar beneden. ‘Ga weg bij de Spiegel!’ schreeuwde hij, de woorden klonken buitenaards uit de vreemde, half-vleermuis mond. ‘Raak hem aan en sterf!’ ‘Ga!’ drong Rowena Ravenklauw wanhopig aan. ‘Net zoals je eerder deed!’ Zwadderich dook opnieuw naar voren, uiteindelijk zich met geweld een weg banend door het vernielde schilderijgat. Zowel Helga Huffelpuf en Rowena Ravenklauw bestookten hem met Verlam Spreuken, maar in zijn half gemuteerde vorm, konden ze hem slechts deels verzwakken. Hij beet en gromde naar hen. James draaide zich weg en wierp zich tegen de spiegel. Op het moment dat hij hem aanraakte, zakte de reflectie weg, er ontstond de bekende zilveren rook weer. Het zwierde duizelingwekkend voor James’ gezicht. ‘Ga James!’ riep Helga Huffelpuf. Er was een windvlaag en een angstaanjagend hakkend geluid. Een van de heksen gilde, maar James kon niet zeggen welke. ‘Ik wou dat ik ergens anders was!’ zei James hardop, dan, paniekerig, wijzigde hij het. ‘Ik wou dat ik thuis was! Ik wou dat ik in mijn eigen tijd was! Nu!’ Direct achter hem, brulde Zwadderich, zijn stem zowel menselijk als dierlijk. James voelde de lucht van Zwadderich’s slaande vleugel en bemerkte de aankomende mep van zijn vleermuis achtige aanval.
225
En dan was alles weg. De verborgen kamer knipperde weg, opgeslurpt in de zwierende zilveren mist. James voelde dezelfde vreemde sensatie van kiepen toen hij werd terug gevoerd door de Spiegel. Er was een versnelling van lawaai en snelheid, en dan viel hij. Hij tuimelde voorwaarts, zich opvangend op zijn handen en knieën, zijn toverstok kletterde op de grond voor hem. James keek op. Hij bevond zich in een kleine stoffige ruimte. Het leek vol te staan met gedeukte koffers en opgestapelde kratten. Hij krabbelde in het rond, terug kijkend in de richting waaruit hij gevallen was. Daar, er precies zo uitziend maar met een dikke laag stof, stond de Magische Spiegel van Zalazar Zwadderich. Het eerste woord van de nu oude inscriptie was nog steeds duidelijk zichtbaar: “Neregeb”. ‘James?’ vroeg meisjes stem, hem opschrikkend. ‘Ben jij dat? Wakker worden jullie twee! ‘t Is gebeurd!’ ‘Roos?’ vroeg James helemaal perplex. Ze verscheen vanuit de schaduwen bij de deur, slonzig en bedekt met spinnenwebben. James knipperde naar haar. ‘Wat doe jij hier? Waar ben ik?’ Ralph klom slaperig overeind. ‘Het is verdorie midden in de nacht. Wat is er anders nog belangrijk?’ ‘Hij wist het!’ zei?Roos bijna opgewonden springend . ‘Hij zei dat je hier tevoorschijn zou komen als we de Spiegel klaar zouden zetten, en dat deed je! Wij wachten hier al met z’n drieën sinds het diner! We waren ontzettend bezorgd! James, wat is er gebeurd? Waar ben je geweest?’ ‘Wacht even,’ zei James opstaand. ‘Hoe wisten jij en Ralph dat ik hier tevoorschijn zou komen? Niemand kan dat geweten hebben.’ ‘Niet ik,’ zei Ralph slaperig, James op zijn schouder kloppend, ‘hoewel ik graag de eer zou opstrijken. Nee, dit was helemaal zijn idee.’ Ralph wees met zijn duim over zijn schouder. James keek en zag de jongen langzaam op gaan staan, een vermoeide halve glimlach op zijn gezicht. ‘Werd tijd Potter,’ zei Scorpius lijzig. ‘Leuk reisje gehad?’
226
12. Vragen van Vertrouwen
J
ames stond erop, hoe nieuwsgierig iedereen ook was, dat hij te
uitgeput was voor een uitgebreide uitleg. Hij vertelde hen enkel dat hij terug was gereisd naar de tijd van de oprichters, en dat hij veel meer te weten was gekomen over Merlijn dan dat hij van plan was. Hij beloofde om alles tot in detail uit te leggen de volgende morgen, wat een Zaterdag was. Met tegenzin gingen de anderen akkoord, en de vier leerlingen kropen uit de opslagruimte. James liet Ralph en Scorpius voor lopen door de donkere gangen, terugkerend naar de Hoofd Hal. ‘Je hebt de oprichters echt ontmoet? ondervroeg Roos met een duidelijk gefluister, weigerend te wachten op details. James knikte vermoeid. ‘Deed ik. Ze waren veel... echter... dan ik me ooit had voorgesteld.’ Roos schudde haar hoofd verwonderd. ‘Hoe was Helga Huffelpuf? Zij is degene waar we het minste over horen.’ ‘Ze was stoer,’ zei James, ‘maar aardig. Ze wilde nog dingen uitpraten met Zwadderich zelfs nadat hij ons probeerde te vermoorden. Maar ze was geen doetje. Geen van hen. Ze waren sterk. Ik vertel je morgen meer. Hoe wisten jullie dat ik zoek was?’ ‘Nou, het is een hele dag geweest is ‘t niet?’ zei Ralph fluisterend. ‘Daarbij, Carlo maakte me wakker in het holst van de nacht vorig nacht. Hij vertelde me precies wat 227
er gebeurd was. Hij denkt dat Merlijn de waterspuwer behekst heeft om hem te waarschuwen, op een of andere manier, altijd als iemand het wachtwoord gebruikt om in het kantoor van het Schoolhoofd te komen. Merlijn is de hele school doorgegaan, duidelijk zo nijdig als een wesp, maar hij heeft niets gezegd. Roos denkt dat hij naar iets op zoek was.’ ‘Ik denk dat hij naar de Spiegel van Neregeb op zoek was!’onderbrak Roos. ‘Ik wed dat hij gemerkt heeft dat die hier was, verborgen ergens maar hij kon hem niet vinden. Het is beschermd tegen ontdekken op een of andere manier. Ik wed dat hij er helemaal dol van werd!’ ‘Dus hoe hebben jullie hem gevonden?’ vroeg James toen ze de trappen bereikten. Ralph keek naar Scorpius die schouderschokte. ‘Ik wist waar te zoeken,’ zei de bleke jongen. ‘En wanneer. Min of meer.’ De vier stopten aan de voet van de donkere trappen. Bij de dichtstbijzijnde trede was het Hercules raam opnieuw veranderd, Hercules’ gezicht was weer terug in de karikatuur van Scorpius. Vilder zou koken. James schudde zijn hoofd. ‘Ik snap er niets van Scorpius. Hoe kon je het in vredesnaam weten?’ Scorpius haalde diep adem. ‘Het is mij verteld. Mijn vader wist er alles van. Hij bestudeert al jaren de geschriften van de oprichters. Het is een soort hobby van hem. Hij wilde hoofdzakelijk meer te weten komen over Zalazar Zwadderich, om te weten te komen hoe die in werkelijkheid was, maar toen werd zijn interesse gewekt door de dagboeken van Rowena Ravenklauw. Zij schreef werkelijk alles op. Vader kwam achter sommige aanwijzingen en codes van Rowena Ravenklauw’s dagboeken. Kennelijk wilde ze dat ze ontdekt werden. Ze beschrijft een jongen die haar en de oprichters bezocht, een jongen vermoedelijk van de verre toekomst. Ze ontdekte dat als hij succes zou hebben om door de juiste Spiegel terug te keren, iemand deze voorbereid zou moeten hebben aan deze kant, in deze tijd. Ze besloot dat het haar taak was om ervoor te zorgen dat dit gebeurde, dus ze ontwikkelde de codex en liet hints achter voor de juiste persoon om het op te lossen. Mijn vader was kennelijk die persoon. De hints gaven een tijdsbestek en instructies.’ Het duizelde James. ‘Maar hoe kon zij hier achter komen? Hoe kon ze een precies tijdsbestek weten?’ Scorpius haalde zijn schouders op. ‘Dat is een vraag voor mijn vader. Ik kan me niet voorstellen dat het wat uitmaakt. Het feit is dat ze er inderdaad achter kwam.’ ‘Het is duidelijk,’ fluisterde Roos. ‘Je moet haar de tijd verteld hebben waar je vandaan kwam. Je moet haar tips gegeven hebben.’ ‘Ik heb hen er helemaal niets erover verteld!’ zei James, maar hij bedacht zich iets. ‘Ik vertelde hen wel over Merlijn’s verschijning . Ik vertelde dat het een jaar geleden gebeurde, op de nacht van de gelijkstelling van de planeten.’ ‘Dat is alles wat ze nodig had,’ antwoordde Roos. ‘Ze wisten hoe dit soort gebeurtenissen uit te rekenen. Ze heeft waarschijnlijk de precieze datum van de gelijkstelling berekend, toen de andere aanwijzingen die je hebt verteld erbij toegevoegd, zoals de dag van de week of maand, de tijd van de school, zelfs de stand van de maan. Ze was heel slim weet je.’ James knikte. ‘Geen twijfel mogelijk. Maar toch, hoe vonden jullie de Spiegel als Merlijn dat niet kon?’
228
Roos onderbrak Scorpius, ‘Rowena Ravenklauw gaf een soort van magische kaart. Ze legde een betoverd signaal op de Spiegel van Neregeb, en vermeldde de spreuk die nodig was om het signaal te vinden! Alles wat wij moesten doen was deze volgen. Toen we hem vonden, moesten we hem eenvoudig aanraken en wensen voor de verloren dingen om naar ons terug te keren. Dat deden we, en toen wachtten we gewoon. Uiteindelijk, bam! Daar was je weer!’ ‘Netjes toch, niet?’ fluisterde Ralph grinnikend. ‘En allemaal dankzij Scorpius hier. Of zijn vader eigenlijk.’ Scorpius sloeg zijn ogen op. ‘Als we klaar zijn met elkaar te feliciteren, ik heb nog plannen voor morgen. Jullie drie kunnen hier blijven staan en in een hoek gedreven worden door Vilders oerouwe Waak-kat als je wilt, maar ik ga naar bed.’ Hij draaide zich om en begon de trap op te sluipen. James wenste Ralph goedenacht en volgde Scorpius de trap op, met Roos aan zijn zijde. Toen de drie door het portret gat klommen op weg naar de leerlingen kamer, glimlachte Roos vermoeid naar James. ‘Ik ben blij dat je terug bent James. We hadden geen idee waar je heen was, of dat Scorpius’ informatie klopte. Ik was echt bang. Ik dacht dat Merlijn je te pakken had op een of andere manier.’ James fronste, denkend aan de woorden die Rowena Ravenklauw tegen hem had gezegd, aandringend dat James zich niet zou laten inpakken door Merlijn, hem waarschuwend dat hij de bezweerder het hoofd moest bieden als de tijd daar rijp voor was. Hij probeerde ontspannend naar Roos te glimlachten. ‘Het gaat goed met me,’ zei hij. ‘Maar het was krap. Ik vertel je het morgen allemaal. Ik vertel je dan alles, als je het echt wilt weten. Voor nu, laten we gaan slapen. Ik ben doodop.’ Ze wenste elkaar goedenacht en beklommen hun eigen trappen. Toen James in de verduisterde slaapkamer aankwam lag Scorpius al in zijn bed, met zijn rug naar James. James’ gestolen geestelijke mantel was niet met hem door de Spiegel gekomen, dus had hij alleen zijn gestreepte pyjama aan. Vermoeid stopte hij zijn bril en zijn toverstok terug in zijn tas en klom in bed. Even lag hij er, en ging toen rechtop zitten. ‘Scorpius,’ fluisterde hij. De jongen bewoog niet, maar James wist dat hij luisterde. ‘Ik weet niet waarom je me hielp, maar bedankt.’ James ging weer liggen. Een minuut ging voorbij en James was bijna in slaap toen hij Scorpius hoorde bewegen. Vanuit het donker antwoordde de jongen fluisterend, ‘Bedank me nog niet Potter. Er kan een tijd komen dat je wenste dat je nooit terug kon komen. De tijd kan komen dat je me zult vervloeken dat ik je geholpen heb.’
James sliep lang uit de volgende ochtend en werd wakker van een heldere gloed van sneeuw op het raam van de slaapkamer. Hij waste zich, kleedde zich en sjokte naar beneden, op zoek naar zijn vrienden. Ten langen leste vond hij Roos en Ralph in 229
de bibliotheek, zachtjes ruziënd over een van professor Remmington’s huiswerk vragen. ‘Jullie twee zijn ziek,’ zei James verdrietig. ‘Huiswerk maken op Zaterdagmorgen.’ ‘Eigenlijk is het nauwelijks nog ochtend,’ reageerde Roos. ‘We hebben op jou gewacht. We branden van nieuwsgierigheid om te horen wat er gisteren gebeurd is.’ Ralph klapte zijn boek dicht. ‘Daarbij, het is waterkoud buiten. Zelfs het meer is deels bevroren. Alle oudere jaars lopen doelloos rond om te bedenken met wie ze jaar het kerstbal gaan. Er is niets anders te doen. Overigens, kreeg jij een eend bericht van Daan?’ James knipperde, ‘Wanneer? Eergisteren? ‘Nee, vroeg deze morgen. Euh, afgelopen nacht, in zijn tijd. Hij wil ook horen wat er met jou gebeurd is. Hij zei dat we een bericht terug konden sturen als je klaar was om erover te praten en hem te vertellen waar hij ons kan ontmoeten.’ James schudde zijn hoofd en glimlachte.’Dat is idioot!’ ‘Dat is Daan,’ zei Ralph droogjes. ‘En wat doen we met Scorpius?’ vroeg James met tegenzin. ‘Moeten we hem erbij vragen?’ Roos keek ongemakkelijk. ‘Hij zegt dat hij alles al weet wat hij moet weten.’ ‘Wat dat ook betekenen,’ voegde Ralph toe. ‘O, ja doet me eraan denken. Je het gisteren morgen iets gekregen wat een Brulbrief wordt genoemd. ‘Wat?’ zei James, fronsend. ‘Een Brulbrief? Van wie?’ ‘Je moeder,’ antwoordde Roos. ‘Werd tijdens het ontbijt afgegeven, maar je was er niet om hem te openen. We hebben geprobeerd hem uit de Grote Zaal mee te nemen, maar hij ontplofte voor we dat konden. Ik ben bang dat iedereen het gehoord heeft. Je had het ons echt kunnen zeggen James.’ ‘Waar heb je het over?’ kreette James. ‘Wat zei de Brulbrief?’ Roos keek nadenkend James aan. ‘Je weet het echt niet?’ ‘Verdorie Roos, ik hou het niet meer. Wat zei het.’ ‘Het was je moeders’ stem,’ zei Ralph. ‘Ze was echt boos, en het klonk keihard. Ze zei dat ze het je niet echt kwalijk nam dat je ze vorig jaar had weggenomen, omdat je je vaders zoon bent, maar ze hoopte dat je je lesje geleerd had. Ze zei dat ze gevaarlijk waren, en nog belangrijker, ze zijn van je vader, en hij was ook behoorlijk teleurgesteld dat je ze weer gepikt had. Toen zei ze dat ze hoopte dat iedereen het hoorde, ook de leerkrachten, zodat ze allemaal zouden weten dat je in de rondte kon sluipen met de Onzichtbaarheidsmantel en de Sluipwegwijzer, en dat ze het moesten stoppen.’ James was sprakeloos. ‘Maar... maar ik heb ze niet gepakt! Ze zitten nog steeds in mijn vader’s koffer thuis! Ik heb ze niet meer aangeraakt sinds vorig jaar!’ ‘Nou,’ zei Roos het overduidelijke benoemend, ‘ze zijn niet thuis in je vaders koffer zelfs als je ze niet gepakt hebt. Ze worden vermist en je moeder lijkt er zeker van te zijn dat jij degene bent die het gedaan hebt.’ James voelde zich zowel boos als gekwetst. Hoe kon ze hem zomaar beschuldigen? Tuurlijk, hij had de Mantel en de Kaart vorig jaar geleend, maar daar had hij een goede reden voor gehad. Hij had zijn straf ondergaan, was het niet? Hij was niet van plan om de Mantel en de Kaart dit jaar te lenen. Maar wie kon ze dan
230
gepakt hebben? En dan, opeens, herinnerde James zich de ochtend dat zij naar de trein gingen toen Albus merkwaardig laat was met het inpakken van zijn koffer. ‘Die kleine donder!’ hijgde James woest. ‘Wat?’ vroeg Roos. ‘Wie?’ ‘Albus! De kleine Zwadderich imp! Hij stal ze! Hij moet het geweest zijn! De ochtend dat we vertrokken naar de trein, liep hij mopperend in het rond, nauwelijks gepakt. Dan ineens verliet hij de kamer voor een paar minuten. Mam en Pap waren beneden om de auto te halen. Hij moet naar hun kamer geslopen zijn en de Mantel en de Kaart uit Pap’s koffer gestolen hebben. Hij wist dat ze mij de schuld zouden geven!’ ‘Dat weet je niet,’ waarschuwde Roos. ‘Da’s waar,’ beaamde James. ‘Maar ik weet het. Wacht maar tot ik hem in mijn handen krijg. Ik zal zorgen dat hij een uil naar Pap en Mam stuurt waarin hij alles bekend. Let maar eens op.’ ‘In de tussentijd,’ onderbrak Ralph, ‘willen we nog steeds heel graag horen over je wilde avontuur gisteren. Kunnen we dit kleine detail laten voor wat het is, voor nu?’ James was nog steeds ziedend, maar knikte. Hij moest maar kijken of hij Albus op kon sporen later die middag. Misschien dat hij Ralph’s uitnodiging aannam om hem mee te nemen naar de Zwadderich leerlingen kamer. Ralph ging door, ‘ We hebben erover nagedacht en we hebben een prima plek gevonden om Daan te ontmoeten en je verhaal te laten horen. Grijp je mantel en ontmoet ons bij de ingang van de binnenplaats. En neem een toverstok mee.’ Een paar minuten later, ontmoette James opnieuw Ralph en Roos bij de restanten van het standbeeld van de oprichters. De grote binnenplaats openingen waren afgedicht tegen de winterse dagen, maar een smalle deur in de linkerkant van de poort bleef open. Roos leidde hen erdoor. Toen James over de marmeren vloer keek, kreeg hij een vreemd gevoel over zich. Hij wist nog hoe de standbeelden eruit hadden gezien de laatste keer dat hij hier was, heel en nieuw. Hij keek omhoog toen ze door de gewelfde opening liepen. De gegraveerde naam van de school was uitgesleten, bijna verloren in de sombere rondingen van het getraliede plafond. James stelde zich voor dat als hij ging kijken bij de voet van het beeld, hij nog stukjes van de gebroken zilver gevatte spiegel zou kunnen vinden in de spleten van de vloer. Hij huiverde. Eenmaal door de kleine opening, knepen de die leerlingen hun ogen tot spleetjes in de verblindende, sneeuwwitte helderheid van de dag. Het meer was inderdaad half bevroren, met het wit op de rand overgaand in zwart bij het midden van het meer, waar golven sloegen over het tere oppervlak. De wind was guur en hard, sneeuw en zand met zich meevoerend. Geen van de drie sprak terwijl ze om het kasteel heen liepen, bij elkaar tegen de koude, en James zag tot zijn genoegen dat ze in de richting liepen van de oeroude stenen schuur waarin Hagrid zijn dieren hield.’ ‘Het zal daar warm zijn,’ riep Ralph, de hoofddeur openrukkend. ‘En we kunnen er zeker van zijn dat niemand anders hier vandaag heen zal komen. Te guur!’ Het was inderdaad behoorlijk warm in de schuur, dankzij Norbeta’s incidentele uitbarstingen. Lantarens die aan de muur hingen verlichtten de aarden vloer vrolijk, in schril contrast met het koude, witte licht dat stroomde door de smalle ramen van
231
de schuur. De dieren in hun kooien snuffelden en blaften toen de leerlingen passeerden. ‘Er staan banken verderop bij de grotere hokken,’ wees Roos. ‘Laten we gaan zitten. Ik heb een fles warme chocolade en wat Krekel Krakers.’ ‘Drommels Roos,’ zei Ralph waarderend. ‘Jij denkt ook overal aan!’ Roos pakte haar tas uit, en zette de fles neer samen met enkele kopjes. ‘Jammer voor Daan,’ merkte ze op. ‘Hij kan er niets van hebben omdat hij er niet echt is.’ ‘Ik heb mijn eigen meegebracht,’ zei Daan vrolijk, verschijnend in de ruimte tussen hen. De drie leerlingen sprongen achteruit, en keken toen op naar de verschenen vorm. Daan zweefde een halve meter boven de grond, kennelijk gezeten op niets en vrolijk kauwend op een stuk worst aan een vork. ‘Het ontbijt is hier nauwelijks voorbij weet je, en ik ben niet direct een ochtend persoon. Maar ik wilde dit onder geen beding missen. Goed te zien dat je weer terug bent James.’ ‘Euh, bedankt,’ antwoordde James. ‘Maar dit is een beetje vreemd. Je bent, euh, iets te hoog.’ Daan keek rond, nog steeds kauwend op zijn worst. ‘Ah, juist. Hé, Raphael, wat doen we als de Doppelganger er op staat te zweven?’ Er was een pauze toen Daan luisterde. Hij knikte. ‘Sorry jongens. Het is kennelijk deel van de Doppelganger’s basis intuïtie. Het wil een verschijning laten zweven. Het ziet er den griezeliger uit. Mogelijk wordt het een beetje rustiger als het zich gaat vervelen.’ ‘Je bent in staat een Doppelganger van jezelf vast te houden en gebruikt het om deze berichten te projecteren?’ vroeg Roos verbijsterd. ‘Je hebt het haar niet uitgelegd?’ vroeg Daan, James aankijkend. ‘Ze heeft het snel door toch?’ ‘Maar dat is duidelijk en volledig onmogelijk!’ sputterde Roos. ‘Doppelgangers zijn alleen een mythe! Dit is erger dan het deel over de Chaos Vlinder!’ ‘Het is een beetje te laat om te beweren dat het niet werkt Roos,’ zei Ralph zich tegoed doend aan een Krekel Kraker. ‘We kunnen deze in stand houden zolang als we willen,’ zei Daan, zijn vork neerleggend. Deze leek te drijven naast hen, niet ondersteund. ‘Zolang als jullie zo nu en dan mij bestoken met een stekende Vloek of zoiets, alleen om de magie een stoot te geven. De waarheid is: Franklin is blij met de test tijd. Dus ga je gang James. Vertel ons alles over je avonturen in het Stenen Tijdperk.’ James dook in zijn verhaal, alles vertellend wat hij zich kon herinneren. Hij legde zijn reis door de Spiegel uit, en waar hij uitkwam, om te worden, tegen alle waarschijnlijkheid, de mysterieuze “geest in de rand” zoals Andra Dirks had opgemerkt. Dit vereiste wat meer uitleg omdat Daan nog nooit de foto van de oprichters had gehoord, noch over de samenzweringen van het schaduwrijke gezicht verborgen op de achtergrond. James ging daarna verder met het uitleggen van zijn gevangenneming door de hand van Zalazar Zwadderich, en het meeluisteren van het gesprek tussen Zwadderich en de Merlijn van die tijd. Hij beschreef het duel boven op de Silvvan Toren, en het avontuur van het vinden van de tweede van Merlijn’s Amsera Certh. Tenslotte onthulde hij de woorden van Rowena Ravenklauw, de waarschuwing wat Merlijn’s terugkeer betekende en hoe hij de Ambassadeur van de Poortwachter was. Om haar woorden kracht bij te zetten, haalde James het knipsel
232
van het roddelblad tevoorschijn wat Lucy hem gezonden had, wat duidelijk zinspeelde op het werk van de afschuwelijke entiteit. Tegen de tijd dat James klaar was, waren de chocolade en de Krekel Krakers al lang op, en de drie waren genoodzaakt geweest om bijna een dozijn Stekende Vloeken op Daan af te vuren. ‘Lijkt erop dat er iets gaande was met die Spiegel ten tijde van de oprichters,’ becommentarieerde Daan, ‘gelet op de manier waarop Helga Huffelpuf en Rowena Ravenklauw reageerden toen je hem vond.’ ‘Dat doet het,’ beaamde Roos. ‘Het klinkt dat ze van het bestaan afwisten maar geloofden dat het op een of andere manier vernietigd was. Kennelijk heeft Zwadderich het in scène gezet zodat hij de Spiegel voor zichzelf kon houden. Aan het eind kregen de oprichters hem terug, maar zonder het Scherpstel Boek naar het zich laat aanzien, die Zwadderich waarschijnlijk ergens anders verborgen had. James, je hebt de geschiedenis veranderd!’ ‘Dat kan hij niet,’ zei Ralph fronsend, ‘Ongetwijfeld hebben ze de Spiegel van Neregeb terug van Zwadderich gepakt zelfs nog voor James terug ging in de tijd. Het is een belangrijk onderdeel van je vaders verhalen is het niet James?’ James knikte. ‘Jep, ik heb hem er vaak over horen vertellen. Hij zag zijn overleden ouders in die Spiegel. Het betekende echt een boel voor hem. Bijna te veel, volgens Perkamentus.’ ‘Dit is waarom Tijdverdrijvers verboden zijn,’ snoof Roos. ‘Tijd reizen is gewoon te ingewikkeld en vreemd. Als James terug in de tijd gereisd is, dan denk ik dat het logisch is dat hij de hele tijd al in het verleden vertoefde. Hij was de reden dat de Spiegel werd terug genomen van Zwadderich de nacht dat hij ontmaskerd werd. Daarom verscheen zijn gezicht in de oprichters foto zelfs voordat hij terug ging.’ Ralph keek in opperste concentratie. ‘Dat gaat helemaal nergens over.’ ‘Nee, Doppelgangers gebruiken om een persoonlijke boodschap door te geven gaat nergens over,’ antwoordde Roos, opzij kijkend naar de zwevende figuur van Daan. ‘Dit is alleen onwaarschijnlijk en gecompliceerd.’ ‘Maar we zijn te weten gekomen over Merlijn wat we wilden,’ zei James triest. ‘We kunnen hem niet vertrouwen. Hij is de Ambassadeur van deze Poortwachter figuur. We zullen mogelijk met hem moeten vechten als we enige hoop hebben hem terug te sturen.’ ‘Ik niet,’ zei Ralph kordaat. ‘Ik heb deel van zijn staf als mijn toverstok. Het zal waarschijnlijk zich tegen mij keren!’ Roos schudde haar hoofd. ‘Zo werkt het niet Ralph. Hij is nu van jou. Het gehoorzaamt de tovenaar die hem wint.’ ‘Het hoeft niet te komen tot een gevecht met Merlijn,’ zei Daan bedachtzaam. ‘Het komt mij voor dat Merlijn niet echt opgewonden was over de komst van de Poortwachter, maar hij wist dat het mogelijk was. Hij nam de Baken Steen van Zwadderich zodat hij hem kon beheersen als hij met hem terug zou komen. Mogelijk is het zijn bedoeling het terug te zenden. Tenslotte, zoals ik al eerder zei, het feit dat jullie drie nog ademhalen betekend dat hij niet helemaal slecht is. Hij weet dat jullie het weten. Helemaal nu.’ ‘Hij heeft maar de helft van de Baken steen,’ reageerde Roos. ‘Zwadderich heeft de andere helft. Hij wil deze doorgeven, zo dat wie nog in leven was als de
233
Poortwachter neerdaalt, instaat zal zijn om het te beheersen. Het feit is dat noch Merlijn noch deze andere persoon de Poortwachter volledig kunnen beheersen. Iemand zal de beide ringen moeten samenvoegen om de Poortwachter te verbannen, terug naar de Leegte.’ ‘Of het volledig los te laten op de wereld,’ huiverde Ralph. ‘Dat ding is nu al daar buiten ergens? Dat is wat we zagen laatst in de Magische Spiegel spreken met het standbeeld van Voldemort, is het niet? Het is al begonnen!’ ‘Dus misschien is Merlijn aan het proberen om de andere helft te vinden,’ mijmerde Daan. ‘Ik wil er gewoon niet aan dat hij is overgestapt naar de duistere kant.’ ‘Hij hoeft niet “over te stappen”, ‘ zei James opeens. ‘Rowena Ravenklauw zei dat hij bloed gevaarlijk was! Roos had gelijk; Merlijn was alleen een magische huurling. Hij stopte alleen met doden en vervloeken als huurling toen hij verliefd werd op de Vrouwe van het Meer. Toen ging dat afschuwelijk verkeerd en Merlijn werd gek en vervuld van wraak. Uiteindelijk vermoordde hij haar zonder het te weten! Daarna haatte hij de hele wereld, magisch en Dreuzel, dus hij nam Zwadderich’s Baken Steen en stond de komst van het ene wezen toe dat alles kan beëindigen! We nemen onszelf in de maling als we dat niet geloven.’ Daan schudde ernstig zijn hoofd. ‘Ik hoop dat je het mis hebt James, maar als je dat niet bent dan moeten jullie drie erg voorzichtig zijn.’ ‘De hele wereld kan maar beter voorzichtig zijn,’antwoordde James bezorgd. ‘Niet dat het veel uitmaakt. Er is maar een ding wat we kunnen doen om te helpen.’ ‘En dat is?’ vroeg Roos. ‘Merlijn in de gaten houden,’ antwoordde James betekenisvol. ‘En proberen de twee helften van de Baken Steen te vinden.’
Met de Kerstvakantie snel naderend, merkte James dat de tijd in een waas voorbij ging. Hij was vastbesloten om Ralph te vragen hem te helpen naar de Zwadderich leerlingen kamer zodat James Albus kon confronteren over de vermiste Onzichtbaarheidsmantel en de Sluipwegwijzer, maar iedere avond leek zich magisch te vullen met huiswerk en studies, voorbereidingen voor de wekelijkse Verweer Club, toneel repetities, en kostuums passen. Op de avond van de laatste Zwerkbal wedstrijd van het jaar, had James nog steeds niet gesproken met Albus. Hij besloot dat hij het die avond zou doen, na de wedstrijd. Terwijl een vroege winter schemer neerdaalde over het terrein, kwamen donkere angstaanjagende wolken aangejaagd vanuit het Oosten. Tegen de tijd dat James en Roos hun plekje hadden gevonden op de Griffoendor tribune, begonnen dikke sneeuwvlokken te vallen. De sneeuw maakte een dik, wit gordijn, het veld veranderend in een spookachtig schaduw spel. Aan de overkant van het veld was de Zwadderich tribune niets meer dan een hoge grijze grafheuvel. De spelers stoven uit hun wachtruimte, hun traditionele lucht acrobatiek overslaand omdat ze bang waren dat ze tegen elkaar op zouden kunnen klappen in 234
de mistige sneeuw zelfs voor de wedstrijd begon. Ver daaronder, nauwelijks zichtbaar, schudde Griffoendor Aanvoerder David Das handen met Tabitha Kraaieveld, de Zwadderich’s Aanvoerder. Kort daarna, zetten de beide aanvoerders af, en voegden zich bij hun teams in de lucht. Gabriël Beylach, de wedstrijdleider, liet de Beukers en de Snaai los en wierp de Slurk naar de wachtende team formaties. De teams schoten in actie en de wedstrijd was begonnen. James vond het moeilijk om de wedstrijd te zien, en niet alleen vanwege de dikke, verblindende sneeuwval. Hij had nog steeds last van de gemiste kans om bij het team te komen, de tweede keer, en helemaal omdat hij eenvoudig te veel afgeleid was om zich de audities te herinneren. Hij vervloekte zichzelf herhaaldelijk, denkend dat hij het moest zijn, daar tegenover Albus de Zoeker. Het was niets minder dan vernederend dat Albus hem aftroefde op de bezem. Gelukkig, omdat hij een Griffoendor was, kon James openlijk juichten voor Albus tegenstanders zonder verbitterd te lijken. Toen Noah en goed gemikte Beuker naar Albus dreef, hem rakend in de rug en hem bijna van zijn bezem mikkend, sprong James op en joelde spottend. Direct daarop voelde hij zich wat schuldig. Toen herinnerde hij zich dat, zeer waarschijnlijk, Al de Onzichtbaarheidsmantel en de Sluipwegwijzer had gegapt, en James er voor had laten opdraaien. Hij joelde nog meer, en schreeuwde naar Noah om een volgende keer Albus op zijn hoofd te raken. Op het eind, ondanks dat het een nek aan nek wedstrijd was, won Griffoendor. Tamara Zwartjes, de Griffoendor Zoeker, maakte een overwinningsronde om de tribunes, de Snaai hoog, terwijl de lucht trilde van gejuich en luidruchtige opwinding. James rende van de trap, twee treden tegelijkertijd overbruggend, met de bedoeling Albus te pakken te krijgen terwijl die nog op het veld was. Hij rende over het besneeuwde gras, links en rechts zoekend naar zijn broer. Tenslotte zag hij hem met zijn bezem hangend over zijn schouder en zijn hoofd gebogen, kennelijk verdiep in een gesprek met Tabitha Kraaiveld en Floor Grimm. Met gemengde gevoelens van triomfantelijke wrok en oprechte woedde, spurtte James recht naar hem toe. ‘We moeten praten Albus,’ schreeuwde hij boven de herrie van de wegtrekkende menigte. ‘Ma stuurde me een Brulbrief die aan jouw geadresseerd moest zijn weet je.’ Albus reageerde niet, maar Tabitha en Floor keken op. Floor fronste naar James, maar Tabitha’s ogen stonden vreemd helder en uitdrukkingsloos. Ze zag James naderen, maar zei niets. James stopte op een halve meter afstand, zijn gezicht werd rood. Hij had het gevoeld dat hij iets stoorde, en voelde zich razend ongemakkelijk. Hij zou de baas moeten zijn over deze situatie toch? Hij schraapte zijn keel nadrukkelijk. ‘Ik hoor je,’ verklaarde Albus zonder zich om te draaien. Tabitha keek een andere kant uit, naar de vreemd stil vallende sneeuw. En ogenblik later, pakte ze Albus bezem en liep naar de Zwadderich kleedkamers. Floor volgde, na een duistere blik in de richting van James te hebben geworpen. ‘Je hebt een behoorlijk beroerd moment gekozen James,’ zei Albus zich omdraaiend zonder zijn ogen op te slaan. ‘Nou, dat spijt me ontzettend. Zal ik een afspraak maken met je agenda? Ik neem aan dat “Tabby” daarover gaat, ja?
235
‘Dit gaat niet over mij, dwaas,’ zei Albus kijkend naar James. ‘Tabitha heeft het heel moeilijk nu. Het verlies vanavond is zo’n beetje de laatste druppel. Het betekende veel voor haar. Maar ik weet zeker dat je dat niets interesseert. Je maakt je alleen zorgen als de Griffoendoren problemen hebben.’ James kneep zijn ogen tot spleetjes en spreidde zijn handen. ‘Waar heb je het over Al? Ik heb nauwelijks iets van jou gezien sinds je verdween in die Zwadderaar kerker! Dus wie precies trek zich niets aan van wat er buiten zijn eigen afdeling omgaat hè? En niet dat jou het iets uitmaakt, maar ik heb hele goede redenen om die leugenachtige adder te haten! Waar was jij vorig jaar toen ze onze pa een leugenaar en een fraudeur noemde?’ Albus schudde zijn hoofd zonder James aan te kijken. ‘Dat was toen. Het punt is James. Jij bent een Griffoendor. Je begrijpt niets van de manier waarop ze opgegroeid is, en de dingen waar ze mee om moest gaan. Natuurlijk ben ik het niet eens met alles wat ze zeggen daar beneden, maar jij moet de manier waarop ze opgevoed zijn begrijpen. Ze hebben redenen om kwaad te zijn. Helemaal Tabitha.’ James kon het nauwelijks aanhoren. Hij schopte met zijn voet in het veld en vloekte bijna. ‘Dat maakt niet uit! Albus, ze gebruiken je. Waarom zie je dat niet? Ze zijn harteloos! Ze geven niets om jou. Helemaal de glibbber-tong verraadster. Je krijgt er spijt van dat je met hen bent opgetrokken! En zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb.’ Albus liet zijn wenkbrauwen zakken en keek scherp naar James. ‘Ik beloof dat ik nooit zal zeggen dat je me niet gewaarschuwd hebt James. Maar ik wil je wel vertellen dat Tabitha nog nooit tegen mij gesproken heeft op de manier waarop jij nu tegen mij praat. Noch heeft ze ooit over jou gesproken op de manier waarop jij over haar praat. Ze is mijn vriend. En om eerlijk te zijn, ze heeft nu vrienden nodig nu veel meer dan dat ik een broer nodig heb.’ James wilde spuwen van woedde. Hoe kon Albus zo volledig onnozel zijn? Albus keek naar hem alsof hij wachtte dat James weg zou gaan. ‘Jij nam de Onzichtbaarheidsmantel en de Sluipwegwijzer,’ zei James tenslotte, terug kerend op het enige ding waarvan hij wist dat hij zich woedend over kon voelen. Albus gezicht veranderde. Hij keek oprecht verbaast en een beetje verward. ‘Waar heb je het over James?’ ‘Doe niet zo onschuldig, Al. Je hoorde de Brulbrief die Mam naar mij stuurde. Roos zei dat iedereen in de Grote Zaal het hoorde laatst bij het ontbijt. Ze denkt dat ik hem gestolen heb, alleen omdat ik ze vorig jaar geleend had. Je moet Mam de waarheid vertellen.’ ‘Welke waarheid James.’ vroeg Albus boos en geërgerd. ‘Jij hebt ze wel! Dat moet! Ik heb ze niet gepakt!’ ‘Natuurlijk wel! Lieg niet tegen me! Ik merk dat altijd!’ ‘Nou, misschien ken je me net zo goed als je denkt! Dit schuif je mij niet in de schoenen James. Ik laat jou mij niet de Zwarte Piet toespelen alleen omdat je er een hekel aan hebt dat ik een Zwadderaar ben.’ James sputterde. ‘Wat? Dat heeft er niets mee te maken! Ik wil alleen niet dat Mam denkt –’
236
‘Het heeft er alles mee te maken!’ benadrukte Albus, en zijn stem klonk vlak in het dikke gordijn van sneeuw. Het veld was leeg op de twee jongens na. ‘Jij was zo bezorgd om in Griffoendor te komen zodat je net als Pap en Mam kon zijn. Je probeerde het zo hard dat je het jezelf niet gunde om jou te zijn! Nou, ik ben mezelf, en alleen mezelf. Albus Severus Potter, Zwadderich. Je kunt net zo jaloers zijn als je wilt, maar verpest het niet voor mij! Ze hebben me gewaarschuwd dat je dat gaat proberen. Maar geloof me, je krijgt er spijt van als je dat doet.’ Albus draaide zich om en liep weg, snel verdwijnend in de dichte sneeuw. ‘Al, wacht!’ riep James die zijn broer achterna ging. Na een paar stappen stopte hij. ‘Luister Al, dat kwam er niet goed uit. Ik weet niet wat ik erover moet zeggen, maar verdorie, er is geen reden dat we hier een kleine oorlog over gaan voeren toch? We kunnen zoiets doms als onze afdelingen toch niet tussen ons laten komen.’ James kon zien dat Albus was blijven staan, Hij was een nauwelijks te onderscheiden grijze vorm in de stille neerdalende sneeuw. ‘Jij bent het dit het een probleem maakt James.’ ‘Luister,’ zei James onhandig, ‘vergeet het, goed? Maar eerlijk... je hebt de Kaart en de Mantel niet gepakt?’ Albus’ grijze vorm stond onbewegelijk, terugkijkend naar James. Hij leek zijn hoofd te schudden, maar James wist het niet zeker. Dan zei Albus, ‘Ga je naar huis met de feestdagen?’ James knipperde. ‘Waarom niet?’ ‘Mam denkt duidelijk dat we meer praten dan we doen,’ zei Albus, als wilde hij het uitleggen. ‘Ze stuurde me een brief op de dag dat jij de Brulbrief kreeg. Het Nest is verkocht. De familie verhuist alles eruit met de feestdagen. Het is de enige tijd dat iedereen in staat is om te helpen. Zorgt voor behoorlijk vervelende feestdagen. Ik schreef Mam dat ik hier zou blijven. Ik wil niet Opa’s wereld stukje voor stukje uit elkaar zien halen.’ James had het gevoel dat hij een stomp in zijn maag had gekregen. ‘Ze verkochten Het Nest?’ De wazige silhouet figuur van Albus leek deze keer te knikken. ‘Een ouder paar met de naam Tempelier kocht het. Gelukkig geen Dreuzels. Ze gaan het slopen en zetten er een zomerhuisje op. Mam zegt dat ze gelukkig de boomgaard behouden. Er viel een lange stilte tussen de twee broers. Toen zei James, ‘Ik wist het niet. Mam heeft me er niet over geschreven.’ ‘Zoals ik zei, ze ging ervan uit dat ik het je zou vertellen, En dat heb ik net gedaan. Ik ga daar niet voor naar huis. Vrolijk waardeloos Kerstmis hè? James kon het niet helpen dat hij vreugdeloos en hol grinnikte. ‘Ga en praat met Tabitha Al. We hebben het er later nog wel over. Zonder iets te zeggen zette Albus zich in beweging en verdween volledig in de sneeuw. James keek in de rondte. De tribunes waren vrijwel helemaal onzichtbaar. Hij leek te staan op een eiland van met sneeuw bedekt gras, omgeven door zacht vallende vlokken. In de duisternis leek het gordijn van sneeuw meer op as. James veegde het van zijn schouders, zuchtte, en sjokte het veld af.
237
Roos was net zo ontdaan over de verkoop van Het Nest, maar ze leek, met tegenzin, te begrijpen dat het nodig was. Gezamenlijk, zij en James, besloten ze dat ze op Zweinstein zouden blijven met de op hande zijnde feestdagen. Ze slaagde er in het te laten lijken dat het een avontuur zou zijn. Onmiddellijk schreef ze een korte brief aan haar ouders, met de vraag of het goed was dat ze zou blijven. James voegde een berichtje toe aan haar brief, met de vraag of tante Hermelien het door wilde geven aan zijn vader en moeder dat hij besloten had om met de feestdagen op Zweinstein te blijven net als Albus. ‘Het is vast goed natuurlijk,’ knikte Roos toen ze de brief verzegelde. ‘Ze weten dat het afschuwelijk is om te moeten zien hoe het huis leeg wordt getrokken tijdens de feestdagen, helemaal omdat we zoveel gelukkige Kerstdagen daar hebben doorgebracht. Eerlijk, het is waarschijnlijk gemakkelijker voor hen om door te gaan als wij niet in de buurt zijn.’ Als een afleiding, richtte James zijn aandacht op de dreiging van de Poortwachter en het mysterie van Merlijn’s betrokkenheid. Hij attendeerde Ralph en Roos erop dat ze op zoek moesten naar de twee Baken Stenen. Hij wist dat het drommels moeilijk was om ze te vinden, maar naar het bleek, was de eerste Baken Steen erg makkelijk te vinden. James, Roos en Ralph maakten aantekeningen bij de laatste Tovenaar Literatuur les voor de Kerstvakantie, toen Merlijn doordringend op de deur klopte, professor Remmington onderbrekend. ‘Ah, Directeur,’ zei professor Remmington glimlachend. ‘We hadden het net over u, op een bepaalde manier. U komt zo nu en dan voor in de boeken over de koningen, hoewel op een zeer overdreven manier, denk ik.’ Merlijn liep naar het bureau van de professor. ‘Inderdaad. Het is precies dat detail waarom ik ben gekomen om het over te hebben, kort, als ik mag.’ De Directeur liet zijn stem dalen zodat alleen professor Remmington hem kon horen. De klas bemerkte een onoplettend moment, en vervielen onmiddellijke in gedempte gesprekken en schuifelen van perkamenten, zich voorbereidend om weg te kunnen naar het middageten. Roos porde James hard met haar elleboog. James keek geërgerd op naar haar, en zag dat haar ogen wijd open waren in een heimelijke blik. Hij volgde haar gebaar. Merlijn stond erg dicht bij professor Remmington, haar glimlach was verdwenen. De hand van de Directeur hing naast zijn zijde, erg groot en krachtig. Hij had zijn staf niet bij zich, maar dat betekende niets. Merlijn leek in staat deze te produceren als het nodig was, alsof hij een onzichtbare kast had die hem volgde waar hij ook ging. ‘Wat?’ siste James, niet in staat te ontdekken waar Roos op doelde. Dan, opeens, zag hij de zwarte ring aan Merlijn’s hand. Hij glinsterde dof, alsof het met tegenzin het licht reflecteerde. Hij zou niet verrast moeten zijn. Hij was daar geweest op de nacht duizend jaar geleden, toen Zalazar Zwadderich de ring aan Merlijn had afgestaan. Maar toch, hem nu ziend, boosaardig glanzend aan de bezweerders hand, 238
werd het wel heel echt. Tot nu toe had hij zich deels ervan overtuigd dat het een soort droom was geweest. Professor Remmington knikte beleeft, duidelijk ongelukkig over wat Merlijn haar gezegd had. Merlijn keerde om, en verliet de kamer zonder de klas een blik waardig te gunnen. ‘Het lijkt erop dat en een kleine verandering is in de leesopdracht komende dagen,’ zei professor Remmington, het boek op haar bureau sluitend. ‘Het Schoolhoofd denkt dat we er meer aan hebben als we de middeleeuwen overslaan en direct voortgaan met de Renaissance. Daar kan hij gelijk in hebben. De Renaissance is, zoals de naam voordoet, de gouden eeuw van de tover literatuur. Derhalve mogen jullie het overgebleven huidig hoofdstuk in je lesboek vergeten en Hrung Hrynddvane overslaan in jullie vakantie leesopdracht. Mogelijk kiezen jullie ervoor om deze tijd te gebruiken om alvast te beginnen met Waddeljav’s Boek van Naamloze Vertellingen. Mocht je dit doen hou dan een geschreven herinnering bij van de eigenlijke verhaalnamen omdat ze op zeker veranderd zullen zijn tegen de tijd dat we weer bijeen komen.’ Toen de klas op weg ging naar de deur, perste Roos zich tussen James en Ralph in. ‘Zag je dat?’ fluisterde ze.’ ‘Jep,’ antwoordde Ralph. ‘Ik denk dat er geen twijfel meer is over Merlijn en die Poortwachter figuur. Waarom denk je dat hij niet wil dat we Hrynddvane’s geschriften lezen?’ ‘Is duidelijk,’zei James zachtjes. ‘Hij weet dat er dingen over hem in staan. Hij probeert iedereen’s beeld over hem te beïnvloeden over het soort tovenaar hij is. Remmington kan ons nog meer vertellen over dat die geschiedenissen overdreven worden tot legenden, maar als de mensen blijven lezen over hoe Merlijn legers begroef en kampementen onder water zette en wat nog meer, dan gaan er mensen hem wel vragen stellen. Zoals Rowena Ravenklauw zei, hij heeft manier om mensen te beïnvloeden die hem willen vertrouwen. Hij moet er voor blijven zorgen dat iedereen wil blijven geloven dat hij zo nobel en goed is.’ Toen de drie door de bibliotheek liepen, boog Ralph af naar een smal pad, en draaide zich om naar James en Roos. ‘Dus als Merlijn de steen heeft betekend het dat we het loodje gaan leggen?’ ‘Niet precies,’ zei Roos. ‘Onthoud, er waren twee ringen, elke met een halve Baken Steen. Wie de andere ring heeft, heeft ook invloed op de Poortwachter. Zolang Merlijn ze niet beide helften heeft kan hij hem niet volledig beheersen.’ ‘Dus onze enige hoop is dat de andere helft van de steen zich in de juiste handen bevind,’ antwoordde James. ‘Zolang als de andere houder van de steen probeert de Poortwachter tegen te houden, zal zijn macht beperkt zijn.’ Roos keek bezorgt. ‘Voor een tijdje, ja. Ik heb nog geen kans gehad om jullie te vertellen wat ik te weten ben gekomen sinds de laatste keer dat we het erover hadden. Volgens de legenden is het zo dat als de Poortwachter een menselijke gastheer vind – een gastheer die zich gewillig heeft gedood om zijn waarde te bewijzen – zullen de stenen geen invloed meer hebben. De Baken Steen is de Poortwachters ankerpunt naar deze wereld, maar alleen totdat hij een wordt met zijn
239
menselijke gastheer. Wanneer dat gebeurd, heeft het de stenen niet meer nodig. Niets zal meer in staat zijn hem terug naar de Leegte te sturen.’ ‘Wanneer heb je dat gelezen?’ vroeg Ralph, bleek wordend. ‘Vannacht. Ik ben alles aan het doorlezen wat ik kan vinden over de Vloek van de Poortwachter. Ik vergleek aantekeningen met Lucy per uil, en zij heeft gelijk. Veel ervan is behoorlijk afgrijselijk en fantastisch, maar alle geschriften zijn het eens over de belangrijkste onderdelen: De Baken Steen roept de Poortwachter op als de drager lang genoeg in de leegte blijft; de Poortwachter volgt de drager van de steen naar onze wereld, en de drager wordt de Ambassadeur, de Ambassadeur kan de Baken Steen gebruiken om de Poortwachter terug naar de Leegte te sturen, maar alleen als de Poortwachter nog geen verbinding heeft met de menselijke gastheer. Wanneer dat gebeurd is de Baken Steen waardeloos geworden en de Vloek van de Poortwachter wordt losgelaten op de aarde. Als dat gebeurd kan niets het stoppen.’ James keek bedachtzaam, proberend de legende vanuit elke hoek te bekijken. ‘Dus omdat de steen in tweeën gespleten is, kunnen geen van de dragers het terug zenden zelfs als ze dat willen.’ ‘Maar wat wil de Poortwachter?’ vroeg Ralph aan Roos. ‘Waarom wil het alles vernietigen?’ Roos gezicht was ook bleek geworden. ‘Dat is echt erg makkelijk. Het haat ons omdat wij niet zijn als het. Het heeft altijd geloofd dat het het enige levende ding was. Nu het de wereld van de mensen heeft ontdekt, weigert het met ons het bestaan te delen. En ook, nog afschuwelijker, het voed zich op de wanhoop en pijn als de werelds hongerigste en meest krachtige Dementor. Maar waar Dementors alleen maar de ergste herinnering van je kunnen oproepen, kan de Poortwachter allerlei nieuwe gevoelens creëren. Het kan de geest van een persoon manipuleren op zijn meest eenvoudige niveau, en ruwe, eindeloze, paniek en verschrikking oproepen. Dat is waar we over lazen in het artikel wat Lucy ons zond. Het was de mensen aan het uitproberen, om er achter te komen wat de beste manier is om dat te krijgen waar het naar hongert. Op dit moment kan het maar een paar mensen te gelijk beïnvloeden. Maar wanneer het zich verbindt met zijn menselijke gastheer en een deel wordt van de gemeenschap van de mensen, zal het in staat zijn om duizenden en miljoenen tegelijk te beïnvloeden. Het zal de verschrikking uit iedereen zuigen tot er niets van hen over is, ze dan achter laten als een lege schaal, en verder trekken. Het zal gaan over de aarde tot er niemand over is.’ ‘Niemand dan de gastheer,’ piepte Ralph. ‘Niet eens de gastheer,’ fluisterde Roos. ‘Aan het eind zal het ook deze afmaken. Het wil helemaal alleen zijn. Aan het eind zal het het gebruiksvoorwerp breken. Het meest beangstigende is dat de gastheer dit zelfs zal weten. De gastheer kan dan zo vol van pijn, droefenis en haat zijn dat hem het het niets kan schelen. Hij kan er zelfs naar verlangen.’ Iets had James geheugen geprikkeld. Roos zag het aan zijn gezicht. ‘Wat James? Je kijkt of je een Hippogrief ei heel hebt doorgeslikt.’ ‘Mijn droom,’ antwoordde James, zijn voorhoofd aanrakend. ‘Wat je zegt klinkt behoorlijk als de woorden van de stem in mijn droom. Er is een figuur in een zwarte mantel, staand in een hoek, de hele tijd sprekend, vertellend aan de persoon in mijn droom dat het recht zal zegevieren, en de dag van evenwicht eraan komt, en het zegt
240
altijd dat de persoon in mijn droom de hand zal zijn die dit tot stand zal brengen als ze dat wil, als ze klaar is voor de taak en zich bewijzen. En de persoon in mijn dromen lijkt gewillig te zijn. Ze lijkt en triest en erg kwaad te zijn, alles tegelijk. Het is alsof ze een zo’n groot verlies heeft geleden dat er niets meer op de wereld iets uitmaakt. Erger, dat de wereld niet eens meer mag bestaan, omdat het de wereld is waar de tragedie in gebeurd is. Het is een erg wraakzuchtig, hatend, hopeloos gevoel, maar vooral is het gewoon triest, zo triest dat het een zwarte muur lijkt die oneindig is, zonder poort of bochten of bovenkant om overheen te klimmen.’ ‘Misschien dat de persoon in je dromen bedoeld is om de gastheer van de Poortwachter te zijn,’ zei Ralph met open gesperde ogen. ‘Het klinkt bijna als Merlijn, vind je niet? Ik bedoel, uiteindelijk vermoordde hij de vrouw waar hij het meest van hield in de hele wereld. Je zei dat hij zijn eigen tijd verliet omdat hij het niet meer kon verdragen om erin te leven, in de wetenschap wat hij gedaan had, juist? Misschien is het komen naar deze tijd niet beter voor hem! Misschien vind hij het prima dat de Poortwachter alles en iedereen vernietig, inclusief hijzelf!’ Roos knikte langzaam. ‘Dat klinkt inderdaad als wat hij zou kunnen voelen. De Poortwachter’s gastheer hoeft niet de Ambassadeur te zijn, maar er is niets dat zegt dat hij het niet kan zijn.’ James dacht diep na, hij pijnigde zijn hersenen om zich de dromen te herinneren. Hij schudde zijn hoofd. ‘Het is niet Merlijn in mijn droom. Ik heb nog nooit het gezicht gezien van de persoon, maar ik weet zeker dat hij het niet is. Het voelt niet goed. Het is iemand die jonger is. En anders. Op zeker niet Merlijn.’ Roos hijgde en sloeg haar beide handen voor haar mond, ze sperde haar ogen open. Ralph schrok van haar onverwachte beweging. ‘Wat?’ riep hij. ‘De Bloedlijn!’ zei Roos met een hoog stemmetje. ‘Ze hadden het er zelfs over in het tafereel in de Spiegel, bij Marten Vilijn’s graf, weet je nog? De Poortwachter ging op zoek naar de beste gastheer die hij kon vinden en bemerkte Voldemort’s lichaam. Het weet bijna niets van mensen, dus hij wist niet dat Voldemort dood was, tot hij daar aankwam. Toen zorgde hij ervoor dat het standbeeld sprak, op een of andere manier contact makend met de geest van Voldemort. Het standbeeld vertelde de Poortwachter dat er een andere gastheer voor het was, een met Voldemort’s bloed in de anderen. Weet je nog? Het is duidelijk! De Poortwachter’s gastheer gaat de Bloedlijn van Voldemort zijn!’ ‘Maar wie is het?’ vroeg Ralph. ‘Dat weten we niet dus we zijn weer terug waar we zijn begonnen.’ ‘We weten het nog niet,’ zei Roos nerveus glimlachend. ‘Maar daar kunnen we wel achter komen.’ Ze keek naar James. James perste zijn lippen op elkaar en zuchtte. ‘Mijn geheimzinnige litteken. Maar we weten niet eens waar het vandaan komt, noch of we het kunnen vertrouwen.’ Roos schouderschokte. ‘Het is alles wat we hebben. Alles wat we kunnen doen is hopen dat het niet een soort trucje is. Let op je dromen James. Ze zijn waarschijnlijk onze enige aanwijzing. Mogelijk krijg je een goed beeld van wie het is en komen we te weten we wie de Bloedlijn is.’ ‘En wie de mysterieuze sprekende stem is ook,’ voegde Ralph betekenisvol toe. ‘Ja, dat ook,’ beaamde Roos.’Goed punt Ralph. Misschien is het Merlijn zelf, wat denk je?’
241
Ralph slaakte een diepe zucht. ‘Ik weet het niet. Ik hoop het niet. Maar het alternatief kan erger zijn, niet? Ik bedoel, een bekende vijand is beter dan een onbekende, juist?’ Na de lunch haastte James zich door het kasteel naar het Amfitheater waar Dreuzel Studie bijeen zou komen voor de laatste maanden van het jaar. Toen hij door de boog liep leidend naar de zitplaatsen, was hij verrast om de warme lucht te voelen ondanks de sneeuwvlokken die gestaag vielen en het uitzicht op de heuvel verstoorde. Gerard Gerhards ontmoette James onder aan het toneel. ‘Gelukkig,’ zei hij glimlachend, ‘is Kers niet zo verslaaft dat ze de dingen niet precies als de Dreuzels wil doen zonder een beetje magie in de atmosfeer om ons werk dragelijk te maken. Lekker hè? Nu moet ik alleen nog met dit ding om leren gaan.’ Hij hield een hamer omhoog en bekeek hem op armlengte afstand. ‘’t Is een beetje bruut vind je niet?’ De atmosfeer rond het toneel was inderdaad vreemd plezierig. James deed zijn mantel af en gooide hem over een stoel van de eerste rij. Hij keek omhoog en glimlachte verwonderd. De lucht was vol met grijze wolken en zwevende, draaiende sneeuwvlokken, maar de sneeuw leek te verdwijnen als het in de lucht boven het Amfitheater kwam. Het licht bij het podium leek zelfs helderder, alsof een bestelde zonnestraal eenvoudig voorbij het wolken dek was gegaan direct naar de kuip van het theater. James dacht aan de Technomanie lessen van vorig jaar, en hij wist dat ergens, vreemd, een kleine dikke laag sneeuw viel op een warme zonnige heuvelkam. ‘Ah James,’ riep professor Kers levendig stappend over het toneel. ‘Mijn kleine Treus, daar ben je dan. Ik hoop dat je je tekst hebt. Kom bij ons. We houden ons nu even bezig met het maken van blokken van de scènes, maar het helpt als je de tekst van je leest om de tijd te kunnen bepalen.’ Terwijl James zijn tekst hardop las en liep door het eerste bedrijf met de andere acteurs, merkte hij dat hij zich echt amuseerde ondanks zijn eerdere zorgen over Merlijn en de Poortwachter. Het was een beetje vreemd om de verschillen scènes te spelen tussen het gekletter en geschreeuw van Johan Smit´s toneel ploeg. Terwijl James las door zijn vastgelegde conversatie met Noah Mooyman als Donovan, waren Gerard en drie andere toneelknechten bezig een enorm houten nep kasteel ophoog te hijsen, kompleet met borstwering, een toren en een balkon. Hun geschreeuw en gegrom van inspanning overstemden de tekst van James en Noah. Toen ze over het toneel rondliepen, volgde professor Kers hen met een grote rol tape. Zo nu en dan verplaatste ze James aan zijn schouders, hem duwende op de juiste plaats. ´Ga hier staan als je die regel leest,’ instrueerde ze hem, buigend om een “X” te plakken op de toneelvloer. ‘We richten een spotlicht op deze plek. Mn. Mooyman, gaat u voort, en let er op niet met uw rug naar het publiek te gaan staan.´ ´Maar James staat hier,’ zei Noah gebarend. ´Ik moet toch tegen hem praten is het niet?’ ‘U bent een acteur Mn. Mooyman,’ besliste professor Kers. ‘U spreekt tegen het publiek als eerste en voorop.’
242
Noah trok zijn wenkbrauwen op en keek uit over de lege stoelen. ‘Maar zij zijn het niet die dreigen er vandoor te gaan met Astra, toch?’ Professor Kers zuchtte. ‘Lees nou maar de tekst Mn. Mooyman. We gaan er later op in wie er met wie vandoor gaat.’ Met de voorbereiding van het tweede bedrijf, realiseerde James zich dat hij een dof geklop had gevoeld op zijn voorhoofd. Hij lette erop er niet over te wrijven, maar het werd op zeker erger. Hij tuurde door het Amfitheater over de stoelen, knijpend met zijn ogen tegen de gloed van de spots. Daar, achterin zittend, bijna onzichtbaar in de schaduwen, zat Merlijn. James zag zijn gezicht niet, maar kon de omvang van de man gemakkelijk herkennen. Merlijn bemerkte dat James naar hem keek. Hij hief zijn hand en tikte langzaam tegen zijn voorhoofd, als of hij een teken maakte. James sperde zijn ogen open, en dan, opeens brandde zijn voorhoofd. Het was of er een gloeiend ijzer tegen aan gedrukt werd. James kneep zijn ogen dicht, en draaide zich om. Hij stootte tegen iemand aan, die hij bijna omver duwde. ‘James? Wat is er?’ riep professor Kers uit. ‘Je duwde bijna de hoofdrol speelster van het podium.’ James keek op en de pijn in zijn voorhoofd nam weer af. Petra keek hem aan met een bezorgde uitdrukking. ‘Alles goed James?’ ‘Het komt door het licht,’ loog James. ‘Ze zijn behoorlijk warm. Het gaat wel weer.’ Hij probeerde schouderophalend te grijnzen. Professor Kers draaide zich en begon de andere acteurs bij elkaar te roepen voor het tweede bedrijf. Petra bewoog zich dichter naar James en sprak op gedempte toon. ‘Ik weet wat je bedoeld over de lampen,’ zei ze glimlachend. ‘Deze elektrische Dreuzel lampen zijn net dodelijke stralen vind je niet? Jammer dat we die niet hadden om te gebruiken met de Waket vorig jaar.’ James grinnikte en bloosde. ‘Jep,’ zei hij, en wist toen niet meer wat nog te zeggen. ‘Euh ken je je hele tekst al?’ ‘Helemaal niet,’ bekende Petra. ‘Eerlijk, voel ik me een beetje vervelend over hoe ik aan de rol gekomen ben. Arme Josephina is gedwongen om bij het kostuum team te werken. Ze kan helemaal niet handwerken. Ze laten haar steken losmaken als de anderen een vergissing maken. Ik hoorde dat de Hoogtevrees Vloek nog steeds zo sterk is dat ze niet eens de trap op durft te klimmen. Ze is verplaatst naar de ziekenhuisvleugel tot ze een oplossing hebben om haar in haar slaapkamer te krijgen.’ Petra’s stem klonk bezorgd, maar James zag dat ze een beetje glimlachte. James besefte dat het eigenlijk best een beetje leuk was. Josephina was nogal onuitstaanbaar geweest over het verkrijgen van de rol van Astra, en James had het sterke gevoel dat Petra de rol beter kon neerzetten. Hij besloot dit tegen Petra te zeggen. ‘Het is jammer voor Josephina, denk ik,’ zei hij. ‘maar ik ben echt erg blij dat jij de rol hebt gekregen. Ik speel Treus liever voor jou dan voor haar.’ ‘Plaatsen iedereen!’ riep professor Kers. ‘Mn. Potter, Juffrouw Morgenster, hierheen alstublieft.’ Petra keek opzij bij het geluid van professor Kers’ stem. ‘Kom James,’zei ze weglopend, ‘ons publiek wacht.’
243
James voelde hoe hij bloosde. Hij keek hoe Petra over het toneel liep en rende achter haar aan om haar in te halen.
‘Weet je zeker dat je niet naar mijn vaders flat wilt komen met de feestdagen?’ vroeg Ralph aan James en Roos toen ze met z’n drieën rondhingen in de gangen, laat op Zaterdagochtend. ‘Ik was bij jouw Kerstfeest vorig jaar, dus het zou een eerlijke ruil zijn. Pap bereidt een gans en alles. Natuurlijk zijn er geen zingende huiself hoofden of Wiekels en Augers of zoiets.’ ‘Is al goed Ralph,’ antwoordde James. ‘Ik heb liever een Kerstmis zonder zingende huiself hoofden eigenlijk. Maar echt, ik denk dat het voor ons het beste is als we hier blijven.’ ‘Het is niet erg om geen magische Kerstmis te hebben. Je hoeft je niet te schamen dat je vader een Snul is,’ zei Roos haar hand leggend op Ralph’s schouder, waar ze zich behoorlijk voor moest uitrekken. ‘Hij is een behoorlijk belangrijke man in te toverwereld deze dagen. Hoofd van Veiligheid en Voorzichtigheid Bemoeienissen voor Zweinstein, Wegisweg, en zelfs Goudgrijp Bank toch? Niemand anders dan hij kan dit doen omdat niemand anders iets begrijpt van zowel Dreuzel elektronica en magie, zoals hij dat doet.’ ‘Ja, dat weet ik,’zei Ralph bescheiden glimlachend. ‘En hij is er echt goed in. Hij helpt het Ministerie met het ontwikkelen van een nieuw soort Verberging Bezwering die alleen werkt op Dreuzel GPS apparaten. Ik bedoel, de grootse zwakte in de gewone Verberging Bezwering is dat een GPS apparaat geen hersens heeft om voor de gek te houden. Hij noemt de nieuwe spreuk een ‘Kunstmatige Dommigheid Vloek’. Hij werkte vroeger met kunstmatige intelligentie software, dus, zegt hij, is dit de volgende logische stap. Zodra de vloek geplaatst is, zorgt die ervoor dat iedere Dreuzel GPS omleidingen ziet, wegafsluitingen, zwaar verkeer, zelfs tornado’s en overstromingen rond ieder willekeurige magische locatie. Op die manier vinden zowel de Dreuzels als hun technologie deze magische plaatsen onmogelijk, als waren ze onzichtbaar.’ ‘Dat is briljant,’ zei Roos. ‘Ik bedoel, vorige generaties van tovenaren konden nooit de ontwikkeling van dingen als satellieten en GPS apparaten en Game Decks met online verbindingen voorspeld hebben. De toverwereld heeft echt een man nodig als je vader om magische bescherming te maken tegen dat soort dingen. Hij kwam echt op tijd.’ ‘Toch,’ zei Ralph met een betrekkend gezicht, ‘Pap heeft zijn oude naam weer aangenomen. Dolohov. Hij zegt dat het egoïsme van zijn vader hem niet van zijn magische afkomst zal beroven, maar ik ken een beetje van deze afkomst, en die is niet geweldig.’ ‘Je vader heeft gelijk,’ zei Roos ferm. ‘Jij bent niet verantwoordelijk voor iets wat je verre familie heeft misdaan. Ik denk dat het geweldig is dat je vader de manier waarop de mensen kijken naar de naam Dolohov wil veranderen.’
244
Ralph haalde uitgebreid zijn schouders op. ‘Hij verandert niet iedereen. Veel mensen haten nog steeds de naam Dolohov. Sommige ervan zijn zelfs hier op school. Iedereen weet wat hier gebeurt is. Ik bedoel, mijn oom vermoordde Ted Lupos’ vader hier beneden. De naam Dolohov is de naam van moordenaars en verraders.’ ‘Het was afschuwelijk dat sommige van onze familieleden zo slecht waren in het verleden,’ antwoordde Roos,’maar dat was lang geleden. De mensen mogen jou daar de schuld niet van geven.’ Ralph zuchtte. ‘Ik neem aan van niet, maar ze doen het wel. En eerlijk, ik neem ze het niet kwalijk. Daarom gebruik ik nog steeds de naam Deeter. Ik haat mijn eigen grootouders zelfs al zijn ze allang dood. Pap herinnerd ze zich, en hij wil geloven dat ze niet zo slecht waren als ze leken. Hij zit ongeveer vast tussen van hen houden en hen haten. Maar wat voor ouders verlaten hun kind omdat hij anders is? Wat voor soort mensen laten dat kind zweren om hen nooit op te zoeken, of zelfs over hun spreken?’ Roos had daar geen antwoord op. De drie zwierven doelloos door de gangen, passeerden hoge ramen, in en uit banen van winters zonlicht lopend. Na verloop van tijd vertelde James aan Ralph en Roos over zijn gesprek met Albus na de laatste Zwerkbalwedstrijd. ‘Hij zegt dat hij de Onzichtbaarheidsmantel en de Sluipwegwijzer niet heeft meegenomen?’ zei Roos. ‘Geloof je hem?’ James haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Hij lijkt er oprecht over te zijn. Maar hij was echt melancholisch. Kennelijk is het dik aan met Tabitha en haar Tand en Klauw maatjes, en ze hebben hem ingepraat dat ik jaloers op hem ben, dat ik de boel overhoop wil halen voor hem op een of andere manier.’ ‘En doe je dat?’ vroeg Ralph. ‘Wat?’ reageerde James. ‘O ja, ik vergeet steeds dat jij ook een Zwadderaar bent. Nee Ralph. Ik ben niet jaloers op Al, en ik wil niet proberen om hem te saboteren. Ik wil alleen dat hij niet trapt in Tabitha’s leugens. Ze heeft hem al overtuigd dat ze hem nodig heeft omdat ze door een soort van persoonlijke tragedie gaat.’ Roos trok haar wenkbrauwen op. ‘Werkelijk? Welke tragedie?’ ‘Weet ik niet. Ze was overstuur na de wedstrijd, en niet alleen omdat ze verloren hadden.’ ‘Ze is nogal lelijk geweest in de leerlingen kamer de laatste tijd,’ zei Ralph. ‘Ze is helemaal niet haar gebruikelijke beleefde, ijskoningin zelf. Ze is bits tegen de mensen, en loopt maar rond, of zit alleen in een hoek, gebogen over perkamenten en boeken. Ik heb gezien dat ze zelfs Floor en Tom Zeedruif wegstuurde. Maar ze stuurt Albus niet weg. Het ziet er wat vreemd uit. Ik bedoel, zij is een zevende jaars en een kop groter dan hij. Niet een logisch paar als je het mij vraagt.’ ‘Eigenaardig,’ zei Roos nadenkend. ‘Ik vraag me af wat er met haar aan de hand is.’ ‘Maar wat nu met de Mantel en de Kaart?’ vroeg Ralph. ‘Als Albus ze echt niet heeft, en jij ook niet James, wie dan?’ James zakte ineen. ‘Ik weet het niet. En eigenlijk dondert het me niet. Misschien heeft mijn vader ze zelf ergens anders neergelegd. Misschien verbergt Knijster hem
245
ergens in zijn keukenkast. Hij deed dat altijd op Grimboutplein met alle oude spullen van Mvr. Zwart.’ ‘Je zou je moeder kunnen zeggen om daar eens te kijken,’ zei Roos. ‘Het is niet mijn probleem Roos,’ bitste James. ‘Het is jouw probleem als ze blijft denken dat jij ze gegapt hebt,’ zei Roos gladjes. ‘Maar wat je wilt. Misschien vind je het beter dat iedereen denkt dat je en dief bent.’ De drie stonden bij een raam met het uitzicht op de kasteel tuin. Onder aan de trappen laadde Hagrid koffers en tassen op de wagens, ze klaar makend om een groep leerlingen te vervoeren naar de Zweinstein Express voor hun reis naar huis. James zuchtte. ‘Ik kan maar beter in gaan pakken,’ zei Ralph. Pap haalt me vanavond op bij het station. We blijven de nacht in Zweinsveld, zodat hij de winkeliers kan ontmoeten daar, en we gaan morgen terug naar Londen.’ ‘Klinkt leuk Ralphinator,’ zei James in een poging zich een beetje te vermannen. ‘Prettige feestdagen. Blijf uit het Krijsende Kot.’ ‘Reken daar maar op,’ beaamde Ralph. ‘Ik ga alles uit de weg met het woord “krijsend” erin.’
246
13. Kerstmis op Zweinstein
D
e volgende dag was de school bijna volledig verlaten. De
gangen leken eng donker en stil nu de meeste leslokalen niet meer gebruikt werden. Terwijl James op weg ging naar het ontbijt op Zondagochtend, zag hij Carlo Kannewasser’s geest aan het eind van de lange gang. Hij leek in gesprek te zijn met de Grijze Dame. Beiden zweefden langzaam de gang door ongeveer halverwege waar hij stond. James besloot ze niet te storen. Was het mogelijk dat Carlo de Grijze Dame leuk vond? Ze was knap genoeg, op een spookachtige manier, en ze leek niet veel ouder dan Carlo, als ze levend waren geweest. Maar op een andere manier was ze verschillende eeuwen ouder dan Carlo, maar misschien maakte dat niet uit in het geestenrijk. Hoe dan ook, het was te vreemd voor James om er over na te denken. Hij vervolgde, hoofdschuddend, zijn weg naar het ontbijt. In de Grote Zaal zat Roos aan de Zwadderich tafel bij Albus. Toen James zich bij hen voegde, hoorde hij hen praten over Het Nest. Het was een zeer sombere conversatie, en James besloot zich er afzijdig van te houden. Later stelde hij voor dat ze met z’n drieën naar buiten konden gaan om een sneeuwpop te maken op de binnenplaats. Dit werd van harte verwelkomd, en gedrieën gebruikten ze de middaguren vrolijk lachend en stoeiend in de sneeuw. Ze slaagden erin een nogal
247
belachelijk grote sneeuwman te maken met gebruik van hun toverstokken, om de enorme sneeuwballen te laten zweven naar de juiste plek, omdat ze gewoon te zwaar waren om op te tillen. James en Roos probeerden Albus te laten zweven naar het hoofd van de sneeuwman, om de wortel, die zijn neus moest worden, te laten bevestigen, maar het lukt hen niet om hem overeind te houden. Albus tuimelde door de lucht totdat hij onderstboven zweefde. Zijn hoed viel af en plofte vier meter lager in de sneeuw. ‘Laat me niet vallen!’ schreeuwde hij, flapperend met zijn armen als een eigenaardige vogel. Om de grond, toverstokken in de hand, lachten Roos en James zo hard dat de tranen hen over de rode wangen rolden. ‘De wortel Al!’ riep Roos buitenadem. ‘Steek hem vast! Wat is er aan de hand? Kun je niet vliegen?’ ‘Geef me een bezem en ik vlieg,’ klaagde Albus, schoppend met zijn benen om weer rechtop te komen. ‘Volgende keer heb jij wortel dienst Roosje.’ Toen de zon zakte naar de horizon in een uitbarsting van oranje en roze, sjokten de drie uiteindelijk naar binnen. Hun besneeuwde mantels, hoeden en handschoenen lieten een druipspoor achter toen ze op weg gingen naar de Grote Zaal voor warme chocolademelk en hapjes. James was blij met de vakantie en de tijd die hij kon doorbrengen met zijn familie. Hij vermeed het opzettelijk om over Merlijn te praten, of de vermiste Onzichtbaarheidsmantel en de Sluipwegwijzer. ‘We moeten dit volgend jaar weer doen,’ zei Roos, glimlachend over haar kop chocolademelk, met rode wangen. ‘Het is wel leuk om de ruimte voor onszelf te hebben. Volgend jaar vragen we Hugo en Lucy en iedereen om bij ons te blijven.’ ‘En wat met Louis?’ vroeg Albus scheef glimlachend. ‘Hij kan ook blijven, denk ik, als hij zijn mond maar houd,’ zei Roos ruimhartig. ‘Hij wil waarschijnlijk niet blijven,’ merkte James op. ‘Hij ging dit jaar met Victoire naar huis weet je. Zij wil natuurlijk Ted zien. Louis gaat gewoon voor spek en bonen mee.’ ‘Gebruiken ze al hun tijd bij Het Nest op in te pakken?’ vroeg Roos. Albus haalde somber zijn schouders op. ‘Alles is al ingepakt. Oma Wemel heeft dat helemaal zelf gedaan. Ik bedoel hoe moeilijk is het om in te pakken voor een heks als zij? Het meeste werk is alles te verdelen. Oma en Opa hadden heel veel spullen. En dan is er nog de griezel om voor te zorgen.’ ‘Wie gaat die krijgen?’ vroeg Roos met een vieze blik. ‘Die kan beter niet geplaats worden op de zolder van Pap.’ ‘Ik wed van wel,’ antwoordde James, roerend in zijn chocolademelk. ‘Ik wed dat je ouders hem gewoon zetten in jouw kamer als je op school bent. Uiteindelijk lijkt hij nogal op oom Ron toen hij jouw leeftijd had. Misschien vinden ze hem wel leuker dan jou.’ Roos keek hem vernietigend aan. ‘Je moet beter je best doen om mij op de kast te krijgen James Potter.’ ‘Ik wed dat hij nu al in je kamer is,’ zei Albus bedachtzaam, ‘met jouw make-up op en zich persend in je onderbroeken.’ Roos gooide bijna haar kop chocolademelk om toen ze uithaalde naar Albus. James en Albus schaterden, wat hen een geërgerde blik opleverde van een huis-elf die de ramen aan het lappen was in de buurt.
248
De tijd ging verrassend langzaam in aanloop naar Kerstmis. James, Roos en Albus doodde hun tijd met het spelen van Wiegels en Augers in de verschillende leerlingen kamers, wandelend over het sneeuwbedekte terrein en bezochten Hagrid in zijn hut. Maaltijden werden gebruikt in het gezelschap van de weinige achtergebleven leerkrachten en leerlingen onder wie Fien Hoogstra, Hugo Paulusse, en, tot James verbazing, Josephina Bartels, wiens hoogtevrees maar nauwelijks beter was. Het lukte haar om op de bank te zitten aan de Ravenklauw tafel, hoewel als ze per ongeluk een broodkorst of vork liet vallen, ze niet in staat bleek om zich te bukken om deze weer op te pakken. James vond het eerst zielig voor haar, maar toen hoorde hij haar kortaf schreeuwen naar een van de huis-elven om een nieuwe vork te halen voor haar, en bemerkte dat haar arrogantie en algemene onverbeterlijkheid niet ernstig waren beschadigd door haar huidige aandoening. Op Kerstmorgen was James behoorlijk geschokt om wakker te worden door de geur van verse zalm en een diepe brulkikker-achtige stem. ‘Een gelukkig Kerstmis Meester James,’ riep de stem. ‘Ligt daar als een steen doettie, als blijft zijn ontbijt warm door pure en eenvoudige magie totdat hij besluit dat hij er klaar voor is om het te eten, dat blijft het natuurlijk, maar alleen omdat Knijster dag en nacht hard werkt om de beste Warmte Spreuken te verbeteren er voor...’ ‘Knijster?’vroeg James bijna onhoorbaar, in zijn ogen wrijvend en rechtop gaan zittend. Een dienblad met een onberispelijk bereid ontbijt was over zijn benen gelegd. Een zwarte roos en snoepgoed puilde uit een kleine albast vaas op de hoek van het dienblad. ‘Wat doe jij hier?’ ‘Gestuurd door uw lieve moeder Meester James,’ zei Knijster diep buigend. Hij stond aan het eind van James’ bed, gekleed in alleen zijn thee doek, ondanks de koude in de kamer. ‘Al het Kerstontbijt opgediend bij Meester Albus en Meesteres Roos. Uw presentjes verwachten u beneden.’ ‘James!’ riep Albus van onder de trap. ‘Kom op! Knijster laat ons niets uitpakken tot we allemaal samen zijn! Opdracht van Mam natuurlijk. Dus door eten!’ James verorberde een paar stukjes zalm en dronk zijn pompoensap, bedankte Knijster, en gooide zichzelf uit bed. Roos en Albus zaten beneden bij het vuur, thee drinkend met groene mutsen op met zilveren bellen aan de punt. Roos grinnikte en schudde met haar hoofd, de bellen laten rinkelen. ‘Feestelijk hè? Kregen we van mijn moeder. Ze wist dat we geen versieringen of iets hadden. Doe de jouwe op!’ Ze gooide een van de mutsen naar James. Hij grijnsde en zette hem op zijn hoofd. Knijster kwam langzaam de trap af. Hij had ook een van de mutsen opgezet, hoewel hij hem droeg alsof die honderd kilo woog. De muts bedekte zijn ogen. Hij duwde hem met zijn duim omhoog, glurend naar James, Roos en Albus met een oog. ‘Ik ben er,’ zei hij tegen zichzelf. ‘Vrolijk Kerstmis, Meesters en Meesteres.’ Hij knipte met zijn vingers. Het licht veranderde in de kamer en James merkte dat er een soort 249
beschermend schild was verwijderd van de stapel cadeautjes. Albus zwaaide zich van de bank af, en viel het grootste met zijn naam erop aan. James glimlachte en deed het zelfde met de zijne. Knijster bleef bij de drie totdat alle cadeaus uitgepakt waren, dan, plichtsgetrouw, verzamelde hij alle weggegooide verpakkingspapier en linten. Hij rolde het afval op, en perste het in een opvallend vaste kleurrijke bal, en dan, eigenaardig, propte hij het in zijn groene met bellen behangen muts. Hij zette de muts weer terug op zijn hoofd terwijl Roos worstelde om niet te giechelen om het belachelijke ervan. ‘Knijster is gevraagd u te vertellen dat uw ouders met u zult praten via het Brandstof-Netwerk,’ brabbelde de huiself. ‘Knijster vertrek nu Meesters en Meesteres. Heb een prettige vakantie .’ ‘Jij ook Knijster,’ zei Roos met een mondvol gemberkoek. ‘Inderdaad,’ antwoordde Knijster. Hij hief zijn spichtige arm en knipte met zijn vingers. De huis-elf verdween in een wolk groenige rook. ‘Altijd die huis-elf gemogen,’ verkondigde Albus. ‘Weet het zakelijk te houden, weet ie. Geen flauwe kul.’ Roos zei, ‘Ik heb medelijden met hem. Wat krijgt hij voor Kerstmis?’ ‘O, Roos, je bent net zo erg als je moeder,’ reageerde James. ’Twee Kerstmissen geleden probeerden Mam en Pap Knijster een Kerstcadeau te geven. Het was gewoon een klein mandje met een kussen waar hij op kon slapen. Ze kochten het in een Dreuzel dierenwinkel, omdat de kleine donder het weigert om in een gewoon bed te slapen. Hij wilde het niet accepteren, en toen ze erop stonden dat hij het zou houden, gebruikte hij het niet zoals het zo moeten. Hij gebruikt het sindsdien als een mand om de was in te dragen!’ ‘Echt Roos,’ beaamde Albus, ‘Knijster is niet gemaakt om vrolijk te zijn. We proberen het. We doen dat. Helemaal Pap. Knijster en hij hebben een soort van geschiedenis. ‘Ik weet het,’ zei Roos. ‘Hij ziet er alleen zo ellendig uit,’ ‘Hah!’ riep James. ‘Dit is gewoon voor Knijster. We hebben gehoord hoe hij eerst was toen Pap hem erfde. Knijster stuurde hem een doos maden als een Kerstcadeau.’ ‘’t Is niet waar!’ hijgde Roos een hand voor haar mond slaand. Albus trok een zelfgemaakte groen en zilveren das uit een dan zijn uitgepakte dozen. Hij wierp hem om zijn nek. ‘Geloof ons Roosje. Dit is een vrolijke Knijster. Anders hadden we bloedzuigers als ontbijt gehad in plaats van zalm.’ Die middag, nam Albus, James en Roos mee naar de kelders en toonde hen de Zwadderich spreuken oefenruimte. Net als Albus beschreven had, was de ruimte lang en laag met opwindbare poppen geplaatst tegen de verste muur. Albus liet zien hoe het werkte door met zijn toverstok te zwaaien en een Stekende Vloek afvurend op een van de poppen. Die hief zijn houten arm en schudde deze alsof het pijn deed, alsof hij werd bestrooid met woeste bijen. Albus herhaalde lachend de spreuk. James lachte ook, maar wel een beetje nerveus. Roos lachte helemaal niet. Ze keek afwijzend naar Albus en sloeg haar armen over elkaar. Het Kerst diner in de Grote Zaal was nog schitterender dan ieder diner wat James ooit bezocht had, ondanks het feit dat de zaal maar voor een bescheiden deel gevuld was. De professoren Knoert Snijder en Lucia Vierling, de nieuwe leerkracht voor Toverdranken en het afdelingshoofd van Zwadderich, zaten aan de tafel op het
250
podium. Hagrid zat tussen hen in, luid pratend en eruit ziend wie hij was; een halfreus tussen twee nogal slanke mensen. Professor Vierling leek duidelijk te walgen van Hagrid, maar ze verborg dit achter een miezerige glimlach. Tot James’ verrassing zat Petra Morgenster in het midden van de Griffoendor tafel, lichtjes glimlachend om te zien hoe Hagrid probeerde zijn mede professoren mee te krijgen in een aantal Kerstliedjes. ‘Ik wist niet dat je hier zou blijven met Kerstmis,’ zei James die zich neerzettend aan de tafel tegenover Petra. ‘Ja,’ beaamde Roos, ‘waar zat je?’ ‘Ik was een paar dagen in Zweinsveld,’ antwoordde Petra. ‘Paar boodschappen gedaan. Geen zin om hier de hele tijd rond te hangen de hele vakantie.’ ‘Waarom ging je niet naar huis voor Kerst?’ vroeg Roos. Petra schouderschokte nog altijd kijkend naar het podium. ‘Geen zin eigenlijk. Ik had mijn cadeautjes als gehad, is het niet?’ James trok zijn wenkbrauwen op. ‘Je bedoeld de doos die vorig maand gebracht werd door de uil van het Ministerie? We waren daar allemaal benieuwd naar. Kwam die van je vader?’ Petra knikte en nipte aan haar Boterbier. ‘Madam Rosmerta heeft deze gestuurd van de Drie Bezemstelen voor vanavond. Wist je dat? Ik sprak haar gisteren.’ ‘Dus, wat heb je gekregen voor de Kerst,’ vroeg Albus. ‘Ik kreeg een nieuwe shawl, een doos snoepjes en een Geheugensteen. Heus, Mam had de Geheugensteen aan James moeten geven zodat hij de Zwerkbal audities kon onthouden.’ Hij grinnikte naar James. Petra keek nog altijd glimlachend naar Albus. ‘Het was gewoon wat spul. Het heeft geen betekenis voor iemand anders dan mij.’ ‘Dus daarom ben je weggegaan, om het alleen te openen,’ merkte Albus op. Roos schopte hem onder de tafel tegen zijn scheen. Petra keek opzij. ‘Het is prettig om wat tijd voor jezelf te hebben vind je niet? Ik neem de tijd om mijn tekst te leren. Wil je misschien een beetje repeteren James? Professor Kers zal ons waarschijnlijk in haar testament opnemen als we terug komen van de vakantie en onze hele tekst kennen.’ ‘Tuurlijk!’ zei James een beetje te enthousiast. Hij paste zijn toon aan en zei toen, ‘Ik bedoel, maakt niet uit. Als je dat wilt. Ik heb verder toch geen plannen.’ ‘Je hebt helemaal niets te doen? ’ meesmuilde Albus. ‘Wat, je hebt een interview met de Minister van Magie waar we niets van weten? Auw! En Roos kun je ophouden me te schoppen onder de tafel ja!’ Petra grinnikte naar Albus, en daarna naar James. ‘Ik zie je straks wel in de leerlingen kamer. Breng je tekst en we nemen het door, OK?’ James knikte, niet vertrouwend op zijn stemgeluid. Petra ging weg, langzaam en bedachtzaam lopend. ‘James in verliefd op zijn tegenspeelster,’ spotte Albus, kus geluiden makend. ‘Ik ben niet verliefd op haar, jij klier,’ fronste James, met een houding dat dit het meest belachelijke was wat hij ooit gehoord had. ‘Ach James, je kunt niemand in de maling nemen,’ zei Roos hoofdschuddend, ‘Het is zo duidelijk. Eigenlijk is het wel schattig.’
251
‘Hou op!’ zei James hevig blozend. ‘Alleen omdat ik moet doen of ik verliefd op haar ben voor het stuk betekend niet dat het in het echt ook gebeurd! Misschien ben ik gewoon een goede acteur!’ Roos probeerde een glimlach te onderdrukken. ‘Nou, dan kom je echt in je rol vind je niet? Ik had geen idee dat je zo toegewijd was aan het vak. Het is maar goed dat je niet op moest om iemand te vermoorden.’ James rolde dramatisch met zijn ogen. ‘Jullie zijn volkomen maf. Denk maar wat je wilt.’ Albus bestudeerde James een ogenblik, en maakte toen weer de kus geluiden. ‘O Petra, ik ben maar een jongen, maar jij maakt dat ik me een man voel!’ James greep een broodje en slingerde het naar Albus, die van zijn stoel zakte met opgetogen gelach.
Toen James een tijdje later naar de leerlingen kamer ging, Roos en Albus achter latend om Kerstliedjes te zingen met Hagrid in de Grote Zaal, was hij opgetogen en bloosde een beetje toen hij Petra trof op een stoel naast het vuur, tekst in haar hand. Hij rende de trap op naar zijn slaapkamer, pakte zijn eigen tekst uit zijn tas, en stapte weer naar beneden, zich de hele tijd voorhoudend om zich niet aan te stellen, en dat Roos en Albus onmogelijk gelijk konden hebben over zijn verliefd worden op Petra, en nog belangrijker, dat zelfs al het waar was, het onzinnig was te denken dat zij dezelfde gevoelens voor hem zou hebben. Ze was bijna vijf jaar ouder dan James, heel erg slim, en volledig adembenemend. Meisjes als Petra gaven eenvoudig niets om klungelige jonge jongens die nog steeds niet in staat waren de Anti-Puistjes Bezwering te doen. James’ gezicht was rood toen hij terug kwam bij Petra, neerploffend op een bank dicht bij haar. ‘Ach, mijn lieve Treus,’ sprak Petra, het blad van haar tekst omslaand, ‘gij doet mijn hart versnellen. Zullen we van boven af aan beginnen?’ James begon met een antwoord, maar zijn stem klonk als gepiep. Hij schraapte zijn keel. ‘Ja. Tuurlijk. Ik lees mee met wie je tegen praat, en jij kunt hetzelfde voor mij doen.’ ‘Ik kan een behoorlijk goede Donovan doen,’ zei Petra toe. ‘Ik heb er zelfs over gedacht om op te gaan voor die rol.’ ‘En ik neem aan dat Noah de rol van Astra zou kunnen spelen?’ grinnikte James. Petra knikte. ‘Een eeuw geleden speelden mannen vaak de rol van vrouwen in dit soort stukken. Op sommige plaatsen mochten vrouwen zelfs niet acteren. De ommekeer is eerlijk lijkt me. Trouwens, soms denk ik dat het leuk is om een slechte dief te spelen met verbazingwekkende krachten. Vrouwen zijn altijd de pionnen in deze verhalen.’ James vond dat ze waarschijnlijk de mooiste pion was die hij ooit gezien had, maar besloot dit niet te zeggen. Hij schraapte opnieuw zijn keel en begon hardop te lezen. Twee uur later, eenmaal klaar met het doorlezen, merkte James op dat Albus en Roos de leerlingen kamer waren binnen gekomen. Ze zaten aan een tafel achteraf 252
met Hugo Paulusse, die Albus enige Wiekels en Augers technieken leerde, James betrapte Roos dat ze steels naar hem keek, een fijne glimlach op haar lippen. ‘Hee James,’ riep Albus, zijn toverstok opbergend. ‘Denk eraan dat we verwacht worden om met Mam en Pap te spreken via het Brandstof-Netwerk vannacht. Of moet ik hen vertellen dat je meer dringender zaken te doen had?’ James wierp een ijskoude blik naar Albus, die naar hem grinnikte. ‘’t Is goed James,’ zuchtte Petra, haar tekst dicht vouwend. ‘Ik heb hier toch genoeg van voor vanavond. Ik ga naar boven en schrijf een paar Kerst brieven. Dank voor de hulp.’ ‘Het was leuk,’ knikte James. ‘Ik zie je weer Petra.’ Toen James keek hoe Petra door de kamer liep naar de meisjes slaapkamer, ging Roos bij hem op de bank zitten. ‘Je moet echt voorzichtig zijn James,’ zei ze zachtjes. James hoorde haar nauwelijks. ‘Hoe bedoel je?’ ‘Ik bedoel, dat Petra niet in een positie is om te reageren zoals jij dat zou willen.’ ‘Ik snap niet waar je het over hebt,’ hield James vol, achterover zakkend en zijn tekst dicht vouwend. ‘We waren alleen aan het oefenen.’ ‘Het is niet het leeftijdsverschil, weet je. Dat maakt op de lange duur niet uit. Je moet beseffen dat Petra’s hart kennelijk ergens anders is. ‘James fronste zijn wenkbrauwen en keek Roos aan. ‘Wat bedoel je daar mee?’ ‘Nou, das nogal duidelijk James,’ zei Roos, mogelijk nog zachter pratend. ‘Petra is niet naar Zweinsveld gegaan voor boodschappen, wat ze ook zegt. Ze hoopte Ted daar aan te treffen voordat hij naar Het Nest zou gaan.’ ‘Waarom zou ze dat doen?’ vroeg James knipperend. Roos zuchtte en schudde haar hoofd. ‘Ze is nog steeds verliefd op hem, sufferd. Ze is er kapot van dat hij haar verlaten heeft voor Victoire.’ ‘Maar Noah zei dat ze nooit echt verliefd op hem was,’ zei James verbaast. ‘Hij zei dat ze altijd al wist dat hij niet goed bij haar paste.’ ‘Ze kan dat wel gezegd hebben, maar het hart doet wat het wil, niet? Ze houdt van Ted. Duidelijk. Ik wil alleen niet dat je iets doet of zegt dat je vriendschap met haar kan verpesten. Ik wil je niet gekwetst zien worden.’ James rechtte zijn rug. ‘Wat denk je dat ik ben Roos? Een volslagen idioot? Zelfs als wat je zegt waar is, zou ik nooit iets erover tegen Petra zeggen.’ ‘Sorry James. Onbeantwoorde liefde is als gif voor de ziel, is het niet?’ ‘Ha, ha,’ reageerde James nijdig. ‘Dat is Treus zin in het tweede bedrijf. Je bent erg grappig.’ ‘Kijk,’ gilde Albus opspringend van de tafel in de hoek.´Het rooster! Hoi Pap! Vrolijk Kerstmis!´ ‘Vrolijk Kerstmis voor jou ook knul,’ grijnsde Harry Potter´s gezicht vanuit de hete kolen van de open haard. ‘Hoi, oom Harry,’ klonk het van Roos die opstond van de bank en knielde voor het rooster. ´Hoe gaat het het allemaal bij Het Nest?’ Harry leek zijn schouders op te halen. ‘Zo goed als je kan verwachten denk ik. Het is niet de manier waarop ieder van ons de feestdagen wil doorbrengen, maar vandaag ging wel. Lil logeert bij Andromeda Tops, en je krijgt de groeten van
253
iedereen hier. Knijster vertelde dat jullie er goed genoeg uitzagen. Vonden jullie de cadeautjes leuk?’ ‘Ik ben dol op de shawl,’ zei Albus. ‘En de Geheugensteen. En de snoepjes waren ook geweldig.’ ‘Je gaat me toch niet vertellen dat je ze al op hebt jongen.’ ‘Jawel, maar zeg maar niets tegen Mam. Ik ben in de groei Pap. Moet in vorm blijven voor Zwerkbal!’ Albus en Harry spraken enkele minuten over het Zwerkbal seizoen, en Harry feliciteerde Albus met zijn toetreden bij het Zwadderich team, hoewel hij toegaf dat hij blij was dat Griffoendor hen tot nu toe voorbij streefde bij het toernooi. ‘Er staan hier een heleboel mensen die allemaal hallo willen zeggen,’ zei Harry. ‘Hou op met duwen Hermelien.’ Harry’s gezicht verdween uit de kolen en daar voor in de plaats verschenen Hermelien’s kenmerkende trekken en haar dikke haar. ‘Vrolijk Kerstmis, Roosje,’ riep ze, ‘en jullie ook James en Albus. Gaat alles goed?’ ‘Goed genoeg,’ zei James. ‘Het is een raar jaar tot nu toe. Het is teveel om nu uit te leggen.’ Roos lachte naar haar moeder. ‘James heeft gelijk. We hebben een heleboel om te vertellen. Op onze eerste week hier nam Merlijn ons mee op een honderd kilometer wandeling door het bos om een magische doos te halen met al zijn spullen, en –’ ‘Een moment Roosje,’ zei Hermelien. ‘Ron, ik vraag het zo. En moet je nu echt dat koekje eten? Hoeveel heb je er al op?’ Hermelien’s gezicht verdween van het rooster. Direct daarna verscheen Ron’s gijns. ‘Hoi Roosje! Zorgen die twee goed voor je? Want als ze dat niet doen...’ ‘Hoi oom Ron,’ zei Albus vrolijk. Ron was altijd Albus’ favoriet geweest. ‘Ik ben een Zwadderaar!’ ‘Hoi Pap,’ grinnikte Roos. ‘Hoe gaat het met Hugo?’ ‘Het gaat hier prima met iedereen, alles in aanmerking nemend,’ zei Ron wiens gezicht iets betrok. ‘Ted en Charlie zijn aan het knokken geweest door iets wat Victoire zei, hoewel niemand leek te weten wat het was. George dronk een beetje teveel Vuurwhisky, struikelde over de griezel, en brak zijn linker pink op een paar koffers. En je Oma gilt naar iedereen of zit te huilen. Het is alles bij elkaar een geweldig Kerstfeest. Nu ik er aan denk, hebben jullie gasten daar een bed over? Ik denk zelfs dat ik zou kunnen maffen in de Zwadderich vertrekken bij Al.’ ‘Ja!’ reageerde Albus direct. ‘Kom direct! U kunt in Ralph’s bed slapen!’ Van achter Ron Klonk de stem van tante Fleur, ‘Je gaat helemaal nergens heen Ron Wemel.’ ‘Het was een geintje Fleur. Verdorie.’ Ron’s gezicht zakte weg uit de kolen. Er leek wat beroering te zijn, dan verscheen Ginny. ‘Hoi jongens! Hoi Roos! Vrolijk Kerstmis!’ zei ze glimlachend. ‘Wat is er aan de hand daar Mam?’ vroeg Albus. ‘Klinkt als een opstootje.’ Ginny zuchtte. ‘Jullie kunnen van geluk spreken dat jullie hier niet zijn. Het is geen leuke manier om Kerstmis te vieren. Gelukkig is het meeste ingepakt en uit huis gebracht. We hebben de bedden tot het laatste bewaard zodat we nog kunnen
254
overnachten, maar morgenochtend halen we die ook weg. Hoe gaat het met jullie drie?’ James, Roos en Albus zeiden dat alles goed ging. Roos vroeg, ‘Nou, hoe is het? Ik moet er niet aan denken dat Het Nest helemaal leeg is. Waar gaat Oma naar toe?’ ‘Het valt eigenlijk wel mee, zei Ginny niet erg overtuigend. ‘Ik bedoel, ja, het is verdrietig. De meesten van ons komen hier al hun hele leven. Maar het is beter zo. Iedereen weet dat. Oma Wemel komt voorlopig bij ons wonen. We hebben genoeg ruimte, helemaal nu jullie twee uit huis zijn.’ Ze keek beurtelings naar James en Albus. ‘Maar toch. Jullie vader heeft de hele garage van Opa Wemel helemaal alleen leeggehaald. Ik kon het niet verdragen er naar te kijken. Hij liet zelf niets blijken. Ik ben... ik ben heel trots op hem.’ Ginny stopte abrupt. Ze snoof en keek even naar beneden. Dan keek ze met een andere uitdrukking weer op. ‘Hoe gaat het bij Zwadderich Albus? Krijg je daar genoeg te eten?’ Albus lachte. ‘Mam, we eten allemaal in de Grote Zaal. Dat weet je toch. Het is niet zo dat Zwadderich een geheime eetkamer heeft of zo.’ ‘Nou, ik ben nog nooit in de Zwadderich vertrekken geweest weet je. Ik wist ook niet dat ze een spreuken oefenruimte hadden. Maar ze zorgen goed voor je?’ ‘Tuurlijk Mam,’ zei Albus glimlachend. ‘Ik heb het best naar mijn zin daar.’ ‘En hoe gaat het bij jouw James?’ vroeg Ginny zich wendend naar haar oudste zoon. ‘Het gaat best,’antwoordde James vriendelijk, niet naar zijn moeder kijkend. ‘Ik kreeg uw brulbrief. Min of meer.’ ‘Het spijt me James,’ zei Ginny. ‘Ik was erg boos toen ik hem stuurde. Er was meer aan de hand dan alleen de verdwenen Mantel en kaart. Ik weet dat nu. Dit is een erg gespannen tijd voor ons allemaal hier. Het was niet de juiste tijd om dit wéér uit te halen.’ ‘Ik héb ze niet gepakt Mam!’ zei James opeens, wanhopig wensend dat zijn moeder hem zou geloven. ‘Ik dacht dat Albus ze meegenomen had, maar hij zegt van niets te weten!’ Ginny keek James langdurig aan. ‘Nou, als geen van jullie ze gepakt heeft, waar zijn ze dan gebleven?’ vroeg ze redelijk. ‘Hoe moet ik dat weten?’ antwoordde James een beetje gerust gesteld. ‘Misschien heeft Knijster ze verstopt in het keukenkastje. U weet dat hij dit deed met de spullen van de oude Mvr. Zwart toen hij dacht dat ze beschermd moesten worden. Heeft u al gekeken in het keukenkastje?’ Ginny ademde zwaar uit. ‘Nee. Eerlijk gezegd heb ik daar niet aan gedacht. Ik hoop dat je gelijk hebt James. Ben je er absoluut zeker van dat je me de waarheid verteld jongen? ‘Ja Mam! Ik zweer het! Ik heb ze deze keer niet aangeraakt.’ ‘En jij Albus? Jij weet er echt niets van?’ Albus haalde zijn schouders op. ‘Eerste wat ik ervan hoorde was toen James Brulbrief kreeg bij het ontbijt. Daarna haalde James me bijna onderuit na de laatste Zwerkbal wedstrijd, mijn beschuldigend dat ik hem erin had geluist. Dat is alles wat ik er van weet Mam.’
255
Ginny schudde verwart haar hoofd. ‘Dan zullen ze wel weer tevoorschijn komen. Ik zal Knijster er naar vragen. Misschien pakte hij ook je pop James. Hij kan ze allemaal bij elkaar hebben bij zijn kleine verzameling.’ ‘Mijn pop?’ vroeg James. ‘Ja,’ antwoordde Ginny afgeleid door iets wat elders in Het Nest gebeurde. ‘De kleine James pop die je mij vorig jaar gaf aan het eind van het schooljaar. Ik was hem kwijt op hetzelfde moment dat de Mantel en de Kaart verdwenen, maar ik ging er vanuit dat ik hem ergens anders gezet had. Ik maakte me daar niet zo’n zorgen over. Ik bedoel, waarom zou je je pop stelen om mee naar school nemen?’ Roos draaide zich naar James, haar wenkbrauwen verontrust opgetrokken. ´O, en James,’ zei Ginny zichzelf onderbrekend, ‘heb je met Daan gesproken?’ James knipperde. Zijn hersens werkten onder hoogspanning. ‘Wat? Daan! Nee, niet onlangs.’ ‘Hij verscheen hier in Het Nest eerder vandaag. Nou, ik zeg “verscheen”. Hij soort van materialiseerde. We moesten hem bestoken met Verlam Spreuken om hem zichtbaar te houden. Die Amerikanen hebben echt vreemde manieren om te communiceren vind je niet? Hoe dan ook, hij dacht dat je hier zou zijn samen met Roos. Hij zei dat hij je dringend moest spreken. Hij vroeg me om jou te zeggen dat je hem kunt verwachten.’ James knikte. ‘Goed Mam. OK.’ ‘Nou ik moet echt gaan,’ zei Ginny. ‘Oma zegt vrolijk Kerstfeest, en ze zou graag even willen kletsen, maar we hebben het kleed al ingepakt en knielen op de haardstenen is niet goed voor haar knieën. Pas goed op elkaar. Roos let erop dat die twee zo nu en dan ook iets groens eten. En let erop dat jullie niet achter raken met je studies!’ ‘Ja Mam,’ zeiden James en Albus in koor. Ginny glimlachte ontroerd. ‘Ik hou van jullie, alle drie. Welterusten en vrolijk Kerstmis!’ Ron en Hermelien verschenen nog even in de open haard om hen goedendag te wensen. Tenslotte verscheen Harry nog een keer. Hij glimlachte meewarig. ‘Wees voorzichtig jullie drie. Jullie komen toch niet in de problemen hè?’ ‘Niet meer dan u zou hebben,’ lachte Albus ‘Pap,’ zei James. ‘Ik heb deze keer de Mantel en de Kaart niet meegenomen.’ ‘Weet ik James. Je moeder vertelde het al tegen me. Ik geloof je.’ ‘Maar wie heeft ze dan?’ ‘Laat dat maar aan mij over,’ grijnsde Harry. ‘Ik ben een Schouwer weetje nog? Wat voor Schouwer zou ik zijn als ik en Onzichtbaarheidmantel uit mij handen zou laten glippen? Als jij ze niet hebt, dan liggen ze waarschijnlijk ergens vergeten onder het bed thuis, of op de bodem van de kleding kast. Ze komen wel tevoorschijn.’ ‘Maar Pap,’ zei James zachter pratend, ‘wat over de Voodoo pop die ik van professor Jackson kreeg vorig jaar? Dat ben ik! Mam zegt dat die ook kwijt is!’ Harry leek James’ zorg te begrijpen. ‘Die dingen werken niet zoals ze dat laten zien in de Dreuzel films jongen. Er gebeurt je niets. Je moeder was er erg aan gehecht. Ze knuffelde het iedere avond.’ ‘Weet ik,’ zei James met een flauwe glimlach. ‘Ik voelde haar knijpen, een beetje.’
256
Harry’s glimlach werd breder. ‘Maak je er geen zorgen over James. Komt wel tevoorschijn. Dat doen die dingen altijd, hoe erg kwijt ze lijken te zijn geraakt. Is een gegeven feit.’ James knikte. ‘Bedankt Pap.’ ‘Welterusten jullie allemaal,’ zei Harry. ‘Vrolijk Kerstmis. Vooruit, ga lekker slapen.’ ‘U ook,’ antwoordde Roos. ‘Groeten aan iedereen. Knuffel Lily voor ons als u haar ziet.’ Harry knikte. ‘Doe ik Roos.’ Hij keek naar James en Albus, glimlachte trots, en dan was hij weg. De kolen werden weer een vormeloze brij. ‘Klinkt alsof we de juiste keuze hebben gemaakt om hier te blijven,’ merkte Albus, opstaand, op. ‘Ik vraag me af wat er gaat gebeuren met de spullen van Opa. Wat doen ze met de vliegende Ford? James zuchtte. ‘Wat maakt het uit? Opa was degene die aan al die dingen betekenis gaf. Zonder hem zijn het alleen maar... spullen.’ Albus keek naar James, maar wist niet wat hierop te zeggen. Roos stond op en veegde haar knieën af. ‘Ik weet zeker dat je vader ze niet zomaar weggooit,’ besliste ze. ‘Opa heeft er jaren over gedaan die dingen te verzamelen. Het is allemaal een herinnering aan hem. Oom Harry zal er wel een plek voor vinden.’ ‘Niemand vond een plek voor Het Nest,’ zei Albus zachtjes. ‘Nu is het leeg en binnenkort wordt het gesloopt.’ Er was geen reactie hierop. Even later zei Albus, ‘Ik ga weer naar beneden. Ik zie jullie morgen.’ ‘Welterusten Albus,’ knikte Roos. Toen Albus verdween door het portret gat, wendde Roos zich met een scherpe blik naar James. ‘Je Voodoo pop is ook weg! Dit kan ernstig zijn!’ ‘Je hoorde Pap. Hij zei dat het niet uitmaakt. Hij zei dat ze niet zo werken zoals ze in Dreuzel films doen. Het is niet zo dat iemand die hem vind hem kan gebruiken om mijn armen eraf te trekken of me dingen laten doen die ik niet wil.’ ‘Voodoo is een hele geheime kunst,’ zei Roos hoofdschuddend. ‘En Madame Delacroix is een van de beste Voodoo heksen die er is. Je weet niet waar de pop toe in staat is, je vader ook niet. Niet echt. Je moet echt heel voorzichtig zijn met dat soort dingen.’ ‘Wat denk je dat ik hieraan moet doen Roos? Ik kan dat verdraaide ding niet magisch vinden. Het is waarschijnlijk van het hoofdeind van het bed van Pap en Mam gevallen.’ ‘Ik zou niet graag die gok nemen als ik jou was,’ zei Roos ernstig. ‘Niet totdat je zeker weet waar die pop toe in staat is.’ ‘Je doet net of het een levend ding is,’ zei James met een nerveus lachje. Roos plantte haar handen in haar zij en keek hem aan met een blik van hoe weet je dat dit niet zo is? ‘Ik zal me er eens in verdiepen,’ zei een stem vanachter Roos waardoor ze een sprongetje in de lucht maakte. ‘Daan Wilstra!’ riep ze draaiend en haar handen op haar hart plaatsend. ‘Hou daar mee op! Ik schrik me bijna dood!’ ‘Sorry,’ zei Daan, ‘het is moeilijk kloppen met de handen van een Doppelganger. Ze gaan dwars door dingen heen.’
257
‘Hee Daan, vrolijk Kerstmis,’ glimlachte James, die ging verzitten op de bank om naar de half doorzichtige vorm te kijken. ‘Moet ik je beschieten?’ ‘Ja, als je het niet erg vind. Ik doe deze boodschap helemaal alleen. Ik wil niet dat iemand anders het hoort.’ James trok zijn toverstok en schoot een Stekende Vloek af op het figuur van Daan. De Doppelganger veranderde in iets wat leek op een vaste vorm. ‘Dus? Tante Ginny verteld ons dat je naar ons op zoek was in Het Nest,’ zei Roos kwaad terug vallend op de bank. ‘Wat is er zo belangrijk dat je ons moest storen op Kerstdag?’ ‘Ik maakte me zorgen over jou,’ zei Daan ernstig. ‘Ik wilde je waarschuwen, maar toen ontdekte ik dat jullie hier op school waren gebleven, en wist ik dat alles goed was. Tenminste, voor nu.’ James keek hem verbaast aan. ‘Waar heb je het over? Waarom zouden we niet veilig zijn? Ik bedoel alleen in aanmerking nemend dat de Poortwachter is losgelaten op de aarde en zo.’ Daan’s gezicht was erg bleek en ernstig. ‘Weet je nog waar we over spraken een paar weken geleden in de schuur? Roos, jij vertelde mij hoe Merlijn bedrogen was door de gast, Henry, duizend jaar geleden. Hij zei dat Merlijn zijn verloofde terug zou krijgen zodra hij het landgoed van Henry verdubbeld had, en het kasteel versterkt, het zo te maken dat zelfs Merlijn niet in staat was om iemand erin aan te vallen.’ ‘Ja,’ bevestigde James. ‘Dus?’ ‘Dus, Merlijn weet dat iemand heeft ingebroken in zijn kantoor een paar weken geleden. Hij weet dat die persoon zich door de Magische Spiegel heeft begeven en waarschijnlijk iets niet zo leuks over hem heeft ontdekt. En Merlijn weet waarschijnlijk dat jij die persoon bent James. Je hebt je niet afgevraagd waarom hij boe of baa erover tegen iemand van jullie gezegd heeft?’ ‘Nou,’ antwoordde James langzaam, ‘zoals je zei in de schuur, als Merlijn slecht zou zijn, zou hij achter ons aan komen. Het feit dat hij dat niet gedaan heeft betekend dat hij niet zo rot is als hij zou kunnen zijn. Mogelijk, op een of ander manier, staat hij toch aan de goede kant, en weet hij dat wij dat ook staan. Misschien laat hij ons met rust omdat hij weet dat we proberen te helpen om te vechten tegen de Poortwachter.’ Direct toen hij dit zei, merkte hij dat het geen steek hield, hij geloofde het zelf niet, maar hij kon geen andere reden bedenken waarom Merlijn niet achter hen aanzat. Daan was zijn hoofd aan het schudden. ‘Dat is wat ik dacht toen. Maar toen dacht ik aan het gesprek tussen Zwadderich en Merlijn, op het moment dat jij was opgesloten in het laboratorium. Jij zei dat ze spraken over de afspraak waarmee Henry Merlijn toe overgehaald had, en ze maakten het heel duidelijk dat Zweinstein het kasteel is waar Henry in geleefd had. Snap je wat dat betekend?’ Roos kreeg een begrijpend blik in haar ogen. ‘Dat betekend dat Zweinstein het kasteel is wat Merlijn versterkt heeft. Het kan niet vanaf de buitenkant met geweld overgenomen worden,’ zei ze knikkend. ‘Dat zal verklaren waarom zelfs Voldemort en zijn troepen zolang geweerd werden destijds tijdens de slag. Merlijn’s beschermende spreuken werken nog altijd, hoewel ze wat zwakker waren geworden na duizend jaar.’
258
‘Het zou ook verklaren hoe de geheime doorgangen blijven opengaan met het verstrijken van de tijd,’ beaamde James verbaast. ‘Zoals de gene onder de Beukwilg! Het is of het kasteel zich hersteld wanneer het beschadigd wordt! Merlijn’s magische versterkingen werken nog steeds na al de eeuwen! Zelfs de nieuwere delen lijken het te hebben. Zelfs delen die gebouwd zijn na Merlijn zijn spreuken over het kasteel uitsprak! De nieuwe delen hebben zijn bescherming geërfd.’ Daan schudde nog altijd somber zijn hoofd. ‘Jullie missen nog altijd het belangrijkste. We zijn er vanuit gegaan dat Merlijn jullie drie niet aangevallen had omdat hij aan jullie kant zou staan, of dat hij jullie de dingen liet uitvinden om de een of andere reden. We namen aan dat hij jullie met rust liet omdat hij eigenlijk goed is. Maar we vergaten het meest interessantste deel van de afspraak die Henry maakte met Merlijn.’ Roos hijgde opeens en sloeg heer hand over haar mond. James ogen spreidde zich. Het had de hele tijd recht onder zijn neus gelegen. Zwadderich zelf had het gezegd, die nacht in zijn kantoor duizend jaar geleden: Het is onmogelijk voor jou om iemand een haar te krenken aanwezig in dit kasteel, had Zwadderich gezegd je dreigingen zijn ongelofelijk, maar gelukkig, hebben ze geen effect hier. ‘Hij kan niemand iets aandoen binnen de muren van het kasteel,’ fluisterde James. ‘Dat was het laatste deel van Henry’s afspraak, omdat Henry wist dat Merlijn zou proberen wraak op hem te nemen. Dat is waarom Merlijn moest wachten tot Henry op reis was in zijn koets. Alleen dan kon Merlijn hem aanvallen.’ James keek naar Roos. Haar hand was nog altijd over haar mond geslagen en haar gezicht was kleurloos geworden. ‘Mag ik zo vrij zijn voor te stellen,’ zei Daan betekenisvol naar hen beiden kijkend, ‘dat geen van jullie voorlopig op reis gaat?’
James eerste zorg was Ralph, die inderdaad op reis was met de feestdagen, hij verbleef bij zijn vader in zijn flat in Londen. Daan verzekerde hen dat hij al was wezen kijken bij Ralph, en hem gewaarschuwd had zijn toverstok bij de hand te houden, en nooit alleen te zijn. ‘Hij werd er niet gelukkig door,’ legde Daan uit,’ zeker niet omdat zijn toverstok een stuk is van Merlijn’s staf. Hij denkt dat hij hem niet kan gebruiken tegen Merlijn als het er op aankomt. Hij kon daar wel eens gelijk in hebben, maar dat heb ik hem maar niet verteld. ‘Maar het is zijn toverstok nu,’ hield Roos vol. ‘Hij heeft hem verkregen. Hij is van hem om te gebruiken op wat voor manier dan ook.’ Daan was niet zo zeker. ‘Dit is oude magie Roos. Het is niet zo dat Ralph met Merlijn gevochten heeft en zijn toverstok gewonnen heeft. De staf was gebroken, en Ralph heeft er slechts een deel van. Het weet nog dat het een geheel was, en weet dat Merlijn nog altijd de meester is van de rest ervan. Je kunt gelijk hebben, maar we kunnen niet aannemen dat wat waar is voor de hele toverstok waar is voor een deel van een staf.’ 259
‘Dat moet je op zeker niet tegen Ralph zeggen,’ zei James. ‘Hij is al nerveus genoeg, en hij zal de waarheid nooit weten tenzij het tot een gevecht komt. Het is het beste als hij geloofd dat zijn toverstok helemaal van hem is. Dat kan betekenen dat dit ook zo zal worden.’ Daan knikte. ‘In de tussentijd zal ik zien wat ik kan doen met Madam Delacroix over je Voodoo pop. Ik zal proberen haar mij te vertellen wat die kan doen. Per slot is zij degene die hem gemaakt heeft.’ Roos vroeg, ‘ Je kunt met haar praten?’ ‘Tuurlijk. Ze is hier op het terrein, op de psychiatrische afdeling van het Pooh Medisch College. Ze houden haar daar opgesloten, maar ze mag bezoekers ontvangen. Ze is behoorlijk knots na die hele ervaring in de Grot Bewaar, maar ze kent me nog. En een groot stuk hout.’ Daan grinnikte een beetje kwaadaardig. ‘Ik betwijfel of het weer zover zal komen,’zei Roos beslist. ‘Maar het kan helpen haar tong los te maken. Tenslotte was het een van jou presidenten die zei, spreek zacht en draag een grote stok.’ ‘Jep,’ beaamde Daan, ‘grote stokken zijn mijn specialiteit.’ Hierna wenste Daan, James en Roos een goede nacht. Hij had kennelijk een Kerstmis feestje om naar toe te gaan, daar het een behoorlijk stuk vroeger was waar hij was. Hij barste uit in een nogal grof Kerstliedje en verdween halverwege het refrein. James en Roos wensten elkaar welterusten en gingen naar hun slaapvertrekken. Het daagde bij James dat hij het tweede jaars slaapvertrek helemaal voor zichzelf had tijdens de feestdagen, en hij maakte zich hier wat zorgen over. Hij bedacht zich dat wat Daan gezegd had waar was, Merlijn kon hem niets aandoen binnen de muren van Zweinstein. Toch, de gedachte dat Merlijn verlangde om James iets aan te doen, net als Roos en Ralph, was licht angstaanjagend. Het was één ding om een nevelige, onuitsprekelijk zwevende vijand vrij op de wereld te hebben, maar het was een totaal ander ding om een specifieke vijand onder hetzelfde dak als jou te hebben, en te weten dat die vijand een van de machtigste bezweerders ooit was. Gelukkig, na de activiteiten van de dag in de sneeuw en de spannende gesprekken met Petra en zijn ouders, was James uitgeput genoeg om zich er nu niets van aan te trekken. James had het vage gevoel dat Carlo op hem paste. Als Merlijn voor James zou komen, zou Carlo een manier vinden om hem te waarschuwen. Met dit in gedachten viel James in een diepe slaap. Hij had de droom opnieuw, en deze was helderder dan ooit. Er waren de flitsen en zwaaien van zwaarden en het geratel van oude machines. Er was de glinsterende vijver en de trieste gezichten van de jonge man en vrouw. Het ergste van al, er was de snerpende stem van de duistere figuur in de schaduwen, voortdurend verleidend, belovend, onderrichtend. Een gevoel van diepe droefenis drong door in de droom, maar onder de droefenis, als scherpe messen onder een zachte deken, was er woedde. Het was een ijskoude, groeiende razernij, breed als de lucht en diep als de oceaan. En uiteindelijk, voor de eerste keer, zag James zijn metgezel, gereflecteerd in het gerimpelde oppervlak van de vijver; een silhouet en een vlaag van een gezicht. Hij wist niet waar deze vijver was, of waar deze geheime verborgen plaats begraven was, maar hij had eindelijk het gevoel wie deze gekwelde persoon was. Lang,
260
diepzwart haar hing langs haar priemende ogen. De ogen waren als kolen: hard en koud, maar verborgen een vuur dat kon branden door alles en iedereen.’ ‘Je bent vervloekt,’ zei de stem in de schaduwen zachtjes, gemeen. ‘Je hebt de wateren getest, ja. Maar je moet de ultieme ceremonie uitvoeren om daadwerkelijk waardig te zijn. Je moet een opoffering maken die zo groot is, dat er geen terugweg mogelijk is. Je moet nemen van hen, wat ze van jouw namen. Het zal moeilijk en pijnlijk zijn, en alleen jij kunt het pad bewandelen, maar dat is de prijs van het evenwicht. Je moet bereid zijn het pad te betreden voor al degene die na jou komen. En voor die opoffering zullen ze jouw herinnering eren. Ze zullen zingen van je. Jouw verhaal zal legendarisch worden. En door die legende, zul je voor altijd leven, ongeacht wat er gebeurd met je sterfelijke vorm. Door je beproeving, wordt gerechtigheid bereikt. Zij die je verloren hebt, komen weer. Hun bloed zal terug betaald worden op de enige manier mogelijk: met meer bloed. Het is je taak en je eer.’ ‘Het is mijn eer,’ antwoordde de zwart-harige figuur met een koude, kalme stem. Een traan druppelde van de kin van de figuur en het viel in de vijver, waar hij verdampte. James sliep door, en de volgende ochtend wist hij zich de droom nauwelijks te herinneren. Maar zijn onzichtbare litteken klopte zorgelijk, en James vroeg zich af waarom, hij wist dat het iets betekende, maar kon niet bepalen wat. Hij ging maar beneden voor het ontbijt, en tegen de tijd dat hij de Grote Zaal binnen ging, was de pijn in zijn voorhoofd helemaal verdwenen. Albus en Roos zaten aan de Griffoendor tafel met Hugo en Petra, en ze waren allemaal betrokken in een opgewekt gesprek. James ging bij hen zitten, vrolijk glimlachend. Tegen de tijd dat ze met het ontbijt klaar waren, was de droom totaal vergeten.
261
14. Artis Decerto
D
e Kerstvakantie stopte vreemd voor James. Omdat noch hij, Roos of
Albus weg waren gegaan, was er geen saaie terugreis. In plaats daarvan leek het alsof school naar hem terug kwam. Op een Zondag, toen de meeste leerlingen terug kwamen van hun reis, zaten James en Roos op en zonnig plekje op een bank bij het raam en keken over de binnenplaats. Stil keken ze naar de groep klasgenoten die hun tassen en koffers uitlaadde, en ze neerzetten op de trappen naar de hoofdingang. De enorme sneeuwpop die James, Roos en Albus gemaakt hadden werd zacht in de plots ingevallen dooi. Zij wortel hing triest naar een kant en een van de aangeplakte armen was eraf gevallen. Smeltende sneeuw druppelde gestaag van de kasteel daken en balkons. James was blij dat de vakantie voorbij was en keek uit naar de hervatting van de lessen en de toneel repetities. Vreemd genoeg had niemand van hen Merlijn gezien tijdens de hele vakantie. James was voorbij professor Anderling gelopen in de gang buiten haar kantoor, en ze had hem verteld, voor zover zij wist, dat Merlijn de vakantie had doorgebracht op het kasteel. ‘Het is niet zo dat de Directeur enige familie heeft weet je,’ had ze opgemerkt. ‘En je kunt wel aannemen dat zijn Kerstmis tradities nogal afwijken van de onze. Daarbij, Directeur Ambrosius in erg op zijn privé gesteld zoals je waarschijnlijk gemerkt hebt. Als hij al plannen had, betwijfel ik of hij dit aan een van ons zou vertellen.’ De lessen begonnen weer en James merkte dat de tweede helft van het schooljaar een andere sfeer had dan de eerste. Speciaal bij de oudere leerlingen was er een 262
merkbare meer serieuze houding over het huiswerk en het leren. Alles bij elkaar was James blij dat hij nog niet oud genoeg was om deel te nemen aan de S.L.I.J.B.A.L. of P.U.I.S.T. examens. Toen de Verweer Tegen de Duistere Kunsten klassen weer begonnen, introduceerde professor van der Beek technieken van een vorm van magische vecht sporten genaamd Artis Decerto. James’ opstelling over dit soort dingen was veranderd door zijn ontmoeting met Zalazar Zwadderich op de Silvvan Toren, waar hij zichzelf verrast had door de lichamelijke verdedigingstechnieken van professor van der Beek goed te gebruiken. Hij lette goed op bij de nieuwe bewegingen, die er verdacht veel uitzagen als dansen, maar eigenlijk een methode waren om je lichaam licht en flexibel te maken, waardoor er indrukwekkende houdingen ontstonden om spreuken te ontwijken. Als een voorbeeld nodigde van der Beek de klas uit om in een rij te gaan staan, toverstokken gereed. Een voor een mocht iedere leerling proberen van der Beek te Ontwapenen, Verlammen of te Steken. ‘Jullie keuze,’ zei de professor grijnzend en licht van zijn ene voet op zijn andere springend. ‘Dit wordt dan toch nog leuk,’ mompelde Tim Bosch, zijn toverstok door zijn vingers draaiend. Toen de eerst spreuken afgevuurd werden, ontweek van der Beek ze met een verbazingwekkend, bijna moeiteloos gemak. Hij leek nauwelijks naar de rij leerlingen te kijken. Hij keek eenvoudig een keer als een persoon uit de rij zijn of haar toverstok ophief, dan draaide hij, boog of dook, of maakte zelfs een pirouet, waardoor de spreuk hem zonder te raken voorbij vloog, hem bijna op centimeters missend. James moest toegeven dat het een verbazingwekkende voorstelling was, maar hij was vastbesloten dat zijn spreuk doel zou raken. Hij besloot dat hij op van der Beek’s voeten zou mikken, omdat die, meestal, op de grond bleven. Toen hij aan de beurt was, hief James zijn toverstok, mikte vluchtig op van der Beek’s borst, en dan, zo snel als hij kon, wees hij lager en vuurde. Zelfs op het moment dat de spreuk zijn toverstok verliet, was van der Beek in de lucht, iets draaiend. James Verlam Spreuk doofde zichzelf op van der Beek’s schaduw. Direct daarna kwam de grote man neer op zijn handen en te punten van zijn tenen, alsof hij zich zou gaan opdrukken. Met een zucht en een grom, duwde hij zich weer omhoog, gemakkelijk landend op zijn voeten. Majestueus ving hij zijn eigen toverstok op, die hij op had geworpen tijdens zijn sprong. ‘Ver-do-rie!’ riep Govert Wartel. Verbaast klonk er een applaus van de leerlingen. Kaatje Hoeks stak haar hand op. ‘Hoe lang duurt het voor we dat kunnen?’ ‘Geduld vrienden,’ riep van der Beek, giechelend en zijn wenkbrauwen drogend met een handdoek. ‘Artis Decerto is een levenslange studie. Het is meer dan enkel een lichamelijke kunst, het is een geestelijke discipline. Het behelst de vaardigheden van levitatie, voorspellen en zelfs Verschijnselen, die de tovenaar toestaat te weten wanneer en waar zijn tegenstander gaat toeslaan en daar niet te zijn als dit gebeurd. Alleen de onhandigste tovenaar vertrouwd uitsluitend op de kracht van zijn spreuken. De bekwaamste tovenaar weet dat als hij het handig speelt, hij helemaal geen spreuken nodig heeft.’ James besloot dat, hoe onaardig van der Beek ook was, Artis Decerto een techniek was die het waard was te leren. Hij zou zich wijdden aan de oefen trainingen en
263
geestelijke oefeningen die van der Beek voorschreef zelf al leken ze hopeloos moeilijk en abstract. ‘Ken je tegenstander beter dan hij zichzelf kent,’ commandeerde van der Beek. ‘Hier heb je geen jaren lange studie voor nodig, veel tovenaren kennen maar weinig van zichzelf. Peil ze in een ogenblik. Neem ze op. Als je daarin slaagt, zul je altijd een voorspong hebben, omdat je zult weten wat ze zullen gaan doen voor ze dit zelf weten. Je zult al voorbereid zijn op je verdediging, en op den duur, je tegenaanval.’ ‘Wanneer gaan we daaraan beginnen?’ zei Tim, zijn toverstok gefrustreerd laten zakkend. ‘Ik baal van het lezen van de een of andere gast zijn hersens. Ik wil iets magischen.’ ‘Op zijn tijd Mn. euh, jongeman,’ antwoordde van de Beek wuivend met zijn hand. ‘Eerst moet je de volgorde van een gevecht begrijpen. Er moet geen actie ondernomen worden tenzij je al van te voren weet wat het resultaat zal zijn. Planning en overdenking zijn de sleutels! Magie is slechts een van de keuzes voor de slimme tovenaar. Bij iedere stap van het gevecht, zijn er drie opties waaruit een krijger kan kiezen. De eerst keuze is om zijn tegenstander te vervloeken.’ Kevin Meershoek richtte zijn toverstok naar zijn trainingspartner en mimiekte een Dodelijke Vloek. ‘Pang! Je bent dood! Daar hebben we op gewacht,’ zij hij vrolijk. ‘Een goedkope en klungelige reactie mijn vriend,’ zei van der Beek. ‘Mogelijk wil je deze techniek op mij uit proberen?’ Meershoek werd rood en dacht aan de manier waarop van der Beek de stroom spreuken had ontweken. Hij schudde snel zijn hoofd en liet zijn toverstok zakken. Van der Beek knikte kort. ‘Goede keus jongen. Je hebt net de tweede mogelijkheid laten zien waar een tovenaar uit kan kiezen in een gevecht: te kijken en te wachten tot zijn tegenstander zijn volgende zet doet. De slimme krijger is in staat zijn tegenstanders actie uit te buiten en tegen hem gebruiken. Als een van jullie ooit in en gevecht terecht komen, is er een goede kans dat jullie tegenover een ongetrainde en ongedisciplineerde vijand komen te staan: een vijand die gelooft dat enkel heldhaftigheid, kracht, of enthousiasme genoeg zijn om het te laten winnen. Neem de maat op van de tovenaar, wacht tot hij zijn eerst zet doet, en weet het moment waarop. Als je slaagt in die dingen, dan is het gevecht al in jouw handen.’ Tim Bosch rolde met zijn ogen, duidelijk teleurgesteld. ‘Wat is de derde mogelijkheid?’ ‘De derde mogelijkheid mijn vrienden,’ zei van der Beek, zijn wenkbrauwen omhoog brengend, ‘is om om te draaien en weg te lopen.’ ‘De derde mogelijkheid is terugtrekken?’ vroeg Marijke Patijn verbaast. Van der Beek schudde zijn hoofd grimmig glimlachend. ‘Helemaal niet. Een echte krijger trek zich nooit terug. Maar een echte krijger weet wanneer een gevecht niet waard is om te strijden. Dit kan zijn omdat de vijand te sterk is, of omdat de vijand te zwak is. Hoe dan ook, er is geen eer in zo’n gevecht. Het teken van een echte krijger, jongens, is weten wanneer niet te vechten.’ ‘Inspirerend spul,’ mompelde Tim niet onder de indruk. James keek naar hem, en terug naar van der Beek. Hij begreep Tim’s irritatie, maar toch, na het duel met Zalazar Zwadderich in het verleden, realiseerde James zich dat hij niet zo snel van der Beek’s methodes af zou doen zoals hij dat eerder had gedaan.
264
Toen de Lente begon neer te dalen op het school terrein, begon Marcel Lubberman zijn Kruidenkunde lessen me te nemen op zwervende reisjes, hen lerend hoe de bepaalde magische planten en bomen herkend konden worden in de vrije natuur. De klas sjokte terughoudend achter hem aan toen hij hen leidde langs de grens van het Verboden Bos en naar de zompige oevers van het meer. ‘Veel magische planten hebben zich aangepast aan de Dreuzel omgeving en zich vermomd als iets meer onschuldigs,’ riep Marcel vrolijk, knielend bij de rand van het meer. ‘Bijvoorbeeld, dit soort van spynuswort heeft zich aangepast aan het leven in Dreuzel gebieden zich vermommend als brandnetels, er zo voor zorgend dat er geen Dreuzels zullen proberen ze uit de grond te trekken om het te oogsten. Je kunt het verschil zien door de licht paarse tint op de onderkant van het blad. Als de plant er uitgetrokken is echter,’ Marcel greep de stam en trok er voorzichtig aan, de wortel uit de natte grond trekkend, ‘kun je de opvallende hartwortel zien van de spynuswortplant, bruikbaar voor een heleboel dranken en elixers.’ ‘Ik zie de hartwortel niet,’ zei Andra Dirks, de ontwortelde plant onderzoekend in haar eigen handen. ‘Alleen een grote bal van wortels.’ Marcel keek op. ‘Euh, dat is omdat die bepaalde plant, Juffrouw Dirks, niet echt een spynuswort is vermomd als een brandnetel, maar het is een brandnetel vermomd als, euh, zichzelf.’ ‘Jak!’ riep Andra, die de plant liet vallen en haar handen hardhandig wreef langs haar mantel. ‘Naar de ziekenhuisvleugel,’ verkondigde Marcel zuchtend. ‘Madam Ouwel heeft een zalf om de steken weg te nemen, maar je moet opschieten of je blijft er uren last van houden.’ Ralph en James zagen Andra weg schieten in de richting van het kasteel, haar mantel flapperend. Ralph vroeg aan James. ‘Zijn we helemaal klaar voor de Verweer Club vanavond?’ ‘Denk ‘t,’antwoordde James. Ik heb Scorpius nauwelijks nog gezien na de vakantie. Eerlijk gezegd denk ik dat hij geen dingen meer weet om ons te leren.’ ‘Zou je denken? Ik heb een hele lading bruikbare spreuken van hem geleerd. Die Opa van hem moet echt van wanten hebben geweten.’ ‘Ja, nou, die Opa van hem was een van de ergste mensen die mijn vader ooit gekend heeft,’ reageerde James. ‘Lucius Malfidus was een Dooddoener. Hij is een van de weinigen die nooit is bijgedraaid, hoewel die ouwe Voldy al lang dood is. Hij verschuilt zich nu, waarschijnlijk nog wachtend op de opkomst van het zuiverbloed rijk. Hij kende voldoende duister magie, waaronder alle drie de Onvergefelijke Vloeken.’ Ralph haalde zijn schouders op. ‘Nou, waar Scorpius het ook vandaan heeft, ik ben er blij mee. Helemaal nu dat aan de gang is met Merlijn en zijn Poortwachter ding, ik ben blij dat ik zoveel vervloekingen en spreuken kan leren als mogelijk.’ ‘Ik weet het niet,’ zei James die zijn stem liet dalen. ‘Ik begin me af te vragen of we het niet verkeerd aanpakken.’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Ik bedoel,’ zei James zuchtend, ‘wat als van der Beek gelijk heeft over wat iemand een geweldige magisch vechter maakt? Wat als we teveel tijd gebruiken om alleen maar vloeken, beheksingen en Onwapenings Spreuken te leren? Misschien moeten
265
we beginnen om wat van die Artis Decerto technieken te leren die hij ons heeft laten zien.’ Ralph schudde zijn hoofd. ‘Ik kan dat spul niet James. Kijk naar me. Daan had gelijk. Ik ben een stenen muur.’ ‘Je bent niet groter dan van der Beek, en je zag wat hij deed, al die spreuken ontwijkend, bewegend alsof hij precies wist waar iedere straal heen zou gaan. Bij hem zag het er erg makkelijk uit!’ ‘Ja, ik weet van dingen die er makkelijk uitzien. Blijkt dat ze dat niet zijn. Hij zei dat Artis Decerto een levenslange studie was.’ ‘Nou wat heb je nog meer staan voor de rest van je leven?’vroeg James grinnikend. ‘Je wilt geweldig zijn met iets of wat?’ Ralph trok een scheve grijns. ‘Denk je dat Scorpius ons dat spul zelfs zou kunnen leren?’ ‘Is maar een manier om daar achter te komen,’ antwoordde James met een opgetrokken wenkbrauw. Maar noch Ralph noch James zagen Scorpius die dag. Toen ze naar het gymlokaal liepen voor de Verweer Club bijeenkomst, was Roos erg enthousiast over het gebruik maken van de club om de Artis Decerto technieken te oefenen. ‘Je weet dat hij nauwelijks de meisjes iets wil leren,’ kookte ze. ‘Van der Beek is een eerste-klas etter als het aankomt op vrouwen in gevecht. Sommige van de beste vechters in de geschiedenis waren heksen! Heeft hij nog nooit gehoord van Hanna de Hakker? Of Ghia von Guggenheim? Of, als het daar over gaat, Bellatrix Van Detta, en de vrouw die haar versloeg, Oma Wemel?’ ‘Hij zal niet gehoord hebben van Oma Wemel,’ antwoordde Ralph bedachtzaam. ‘Maar je hebt een punt.’ ‘Een vrouw is waarschijnlijk geneigd om beter te zijn in Artis Decerto,’ ging Roos door. ‘Wij zijn van nature al gracieuzer. En meer intuïtief.’ ‘Misschien moet jij het ons dan aanleren,’ zei James met een onbewogen gezicht. ‘Misschien moet ik dat,’ diende Roos, hem aanstarend, van repliek. De drie draaiden het gymlokaal in en stopten. Veel van de leden waren aan het juichen en schreeuwen, verzameld in een ruwe menigte bij de lijn van de opwindpoppen. Groene stralen verlichtten de groep, maar James kon niet zien waar ze vandaan kwamen. James en Roos baanden zich een weg naar voren door de menigte. James, groter dan Roos, zag als eerst wat er aan de hand was. De groep leerlingen hadden een soort cirkel gevormd rond Tabitha Kraaiveld, Floor Grimm en Albus. De drie Zwadderaars glimlachten vrolijk terwijl ze groene stralen afvuurden naar een van de mechanische oefenpoppen. De pop werd gegeseld en kronkelde, kleine radertjes en veren uitspuwend, los rakend van zijn raamwerk. ‘Hou op!’ schreeuwde Roos met helder rode wangen. ‘Wat denken jullie dat je aan het doen bent? Hou onmiddellijk op!’ Tabitha fluisterde een bezwering waardoor nog een spreuk naar de pop schoot, en hief haar toverstok rustig. Ze draaide zich om om te kijken naar de nieuwkomers. ‘Goede avond Roos, James, zei ze. ‘Is er een inteken perkament wat we in moeten kijken? We zouden niet graag voorbij gaan aan de noodzakelijke formaliteiten.’
266
‘Wat waren dat voor spreuken?’ eiste Roos met haar handen in op haar heupen. ‘Rustig aan Roosje,’ zei Albus zijn toverstok opbergend ‘We maken alleen een beetje lol. Het is maar een pop weet je.’ ‘Jullie gebruikten Dodende Vloeken,’ zei Roos zich richtend op Albus. ‘Hoe durf je? Je kunt niet zomaar naar deze club komen en beginnen met Onvergefelijke Vloeken, speciaal die! Je zorg ervoor dat we allemaal van school worden gestuurd!’ ‘De wet is nogal vaag als het gaat over het oefenen van Onvergefelijke Vloeken op levenloze objecten Roos,’ zei Tabitha toegefelijk glimlachend. ‘Trouwens, wat is het nut van een Verweer Club als je geen verdedigende technieken kan oefenen?’ ‘Iemand doden is jouw idee van een verdedigende techniek?’hoonde James. Tabitha keek naar hem met haar gemaakte verwarde blik. ‘Kun jij je een meer effectieve voorstellen?’ vroeg ze. ‘Ze heeft gelijk,’ riep Nico Buitelaar, een van Tabitha’s mede Zwadderaars vanuit de meute. ‘Van der Beek is een ui. Hij leert ons niets bruikbaars. Ik wil leren hoe echt te vechten.’ Er was een koor van instemming. ‘Wij wensen het niet om de contrôle van de club over te nemen,’ zei Tabitha die haar toverstok op borg. ‘We zijn hier om te leren, net als de rest van jullie.’ ‘Maar als iemand ons niet leert hoe een eenvoudige Curiatus Vloek te doen,’ bemoeide Floor zich ermee, ‘hoe wil je dan omgaan met hen die er geen moment moeite mee hebben een Dodelijke Vloek op jou te werpen?’ ‘De groep leerlingen begon opgewonden te babbelen. ‘Zo is het,’ zei iemand. ‘Je moet klaar zijn om vuur met vuur te bestrijden!’ ‘Zijn alle Zwadderaars volledig gestoord?’ meldde een stem. James keek en zag Jos Tollen zich naar de voorkant van de groep wringen. ‘Dit is de manier waarop jullie soort het altijd doen is het niet? Ga direct naar de duistere magie. Jullie zooi is alleen een bende van een-kunstje ponnies.’ Er klonk weer een gebabbelde reactie van de meute. Een paar mensen stapten weg van Jos, alsof ze bang waren dat Tabitha hem zo zou kunnen vervloeken. ‘Als de ene truc krachtig genoeg is,’ zei Tabitha glimlachend met haar meest charmante glimlach, ‘kan het zijn dat het alles is wat een pony nodig heeft.’ ‘Zo is het wel genoeg,’ riep James toen de groep opgewonden begon te worden. Hij hief zijn handen op en wendde zich naar de verzamelde leden. ‘Wij zijn deze club gestart, Ralph, Roos en ik, en hij is bedoeld voor de eerste tot de vierde jaars,’ zei hij, kort kijkend naar Floor en Tabitha. ’Van der Beek leert magisch verweer aan de oudere jaars, zoals die twee. Deze club was bedoeld om een plaats te zijn waar wij de basis konden oefenen van de verdedigende magie. Het is nooit het plan geweest om Onvergefelijke Vloeken aan te leren.’ ‘Waarom niet?’ onderbrak Buitelaar, zijn blik was verhard. ‘Waarom probeert iedereen er zeker van te zijn dat we niet weten hoe ons te verdedigen?’ Een koor van instemmingen en tegenwerpingen barstte uit de menigte. James riep om orde, maar het lawaai van het gepraat was te hard. De groep leek op te lossen in complete chaos. Een luide kraak galmde door de ruimte, iedereen aanwezig verrassend. James keek op om te zien waar het geluid vandaan kwam. Een oplossende streep rook
267
leidde naar de ingang waar Scorpius stond, zijn ogen als spleetjes en een dunne glimlach krulde zijn lippen. ‘Jullie willen Onvergefelijke Vloeken oefenen, ja, toch?’ merkt hij lijzig op. ‘Voor het geval dat jullie het vergeten zijn, ik ben de leraar van deze club. Jullie Zwadderaars zijn nieuw, dus ik laat het gaan, maar jullie willen vast niet dat iemand de indruk krijgt dat jullie proberen het over te nemen.’ Tabitha’s charmante glimlach veranderde onmiskenbaar naar haaiachtig toen ze naar Scorpius keek. ‘Dus het is waar, eerste jaars Scorpius Malfidus gaat ons alles leren wat hij weet. Is daar bij inbegrepen hoe een verrader te worden van zijn eigen familie-waarden en tradities?’ Scorpius zuchtte en liep het lokaal in. ‘Niet eerder dan het volgend jaar,’ antwoordde hij luchtig. ‘Hoewel als het aankomt op onderhandse trucjes en laffe aanvallen, dan haat ik het om te moeten herhalen wat jullie zooi al weet. Misschien dat jullie uit dat vaatje tappen?’ Scorpius bewoog zich naar het midden van het lokaal, en plaatste zich tussen Tabitha en Albus, die met onverholen minachting staarde naar de bleke jongen. ‘Excuseer,’ zei Scorpius, Albus aanstotend met zijn schouder. Hij draaide zich om de groep aan te kijken, zijn toverstok sierlijk vanuit zijn mantel trekkend. ‘Jullie willen de krachtigste vloek leren dan? Jullie willen weten hoe je te verdedigen, en zelfs om het gevecht mee naar de vijand te nemen, is dat het? Nou in tegenstelling tot wat jullie mogen geloven, ik zal je niet tegenhouden. We zullen zulke dingen leren. En ik zal degene zijn om ze jullie aan te leren.’ Scorpius versmalde zijn ogen weer, en keek nadrukkelijk naar James, alsof hij hem uitdaagde om dit tegen te spreken. ‘Ik mag dan pas een eerst jaars zijn, maar mijn familietradities, zoals “Tabby” al eerder vermeldde, is rijkelijk voorzien van de dodelijke kunsten. Ik zal jullie leren, zoals ik werd geleerd door mijn vader en Opa.’ ‘Jij kleine klier,’ siste Floor. ‘Wij beoefenen de verdedigende magie al jaren! Wat kan een glibberige nat-hals Griffoendor als jij ons leren?’ ‘Het eerste ding wat ik je kan leren is om je mond te houden als de leraar spreekt,’ zei Scorpius zich met onbewogen gezicht wendend naar Floor. ‘Buiten dit lokaal kun jij een vijfde jaars zijn en ik een ‘glibberige nat-hals Griffoendor’, maar in dit lokaal ben jij de leerling en ik jouw onderrichter. Of misschien heb je bedenkingen over je aansluiten bij de club?’ Floor’s gezicht was rood van woedde geworden. ‘Ik zal je leren om zo tegen mij te praten, jij—’ ‘Stil nu Floor,’ onderbrak Tabitha haar geamuseerd. ‘Scorpius heeft gelijk. Dit is hun club. We moeten zo houden aan de regels. Zolang we in dit lokaal zijn. Laat ons eerst eens zien wat hij ons kan leren, sinds hij kennelijk zo goed opgeleid is.’ Scorpius keek naar Floor haar uitnodigend om tegen Tabitha op te komen. Na een kort moment, verstarde haar gezicht. Ze stopte haar toverstok weg en sloeg haar armen over elkaar. ‘Dat dacht ik al,’ zei Scorpius, zich opnieuw omdraaiend naar de menigte. ‘Alles op een rijtje. Jullie moeten leren je te verdedigen, pareren, en Verlammen voor je kunt leren om op de juiste manier gebruik te maken van iets meer krachtigs. Sla deze basis over en je wordt een doelwit voor iedere gek met een toverstok. Gelukkig zijn we goed op weg om deze vaardigheden onder de knie te krijgen, en ik hoop dat onze
268
nieuwe Zwadderich vrienden ons bij kunnen houden. Maar later, als jullie eenmaal deze technieken eigen gemaakt hebben, zijn jullie klaar om... dit... te leren.’ Scorpius draaide in een flits om en stak zijn arm uit, zijn toverstok richtend op de deels gesloopte opwind pop. “Avada Kedavra!”’ brulde hij tussen zijn tanden. De straal die schoot van zijn toverstok was zo helder groen dat deze de hele ruimte verlichtte. Het raakte de pop op de borst, en de armen en benen zwaaiden in hun volle lente uit, wild trillend. Dan, met een hoop kabaal, viel de pop van zijn raamwerk. Hij stortte op de vloer in een onherkenbare hoop. Scorpius staarde ernaar, zijn ogen smal en zijn tanden nog steeds op elkaar geklemd. Nico Buitelaar stapte uit de kring van mensen en schopte de pop tegen zijn voet. Een rad viel eruit en rolde over de vloer. ‘Nou,’ zei de jongen knikkend, ‘je hebt hem helemaal om zeep gebracht.’ Er klonk een nerveus verspreid applaus. Roos keek naar James met een bezorgde blik in haar open gesperde ogen. Haar uitdrukking leek te zegen wat hebben we gedaan? James schudde enkel langzaam zijn hoofd. ‘Dit kan beter worden dan ik dacht,’ zei Albus, James porrend. ‘Goed gedaan grote broer.’ Toen ze later het gymlokaal verlieten, haalde James Ralph in. ‘Wat is er met jou gebeurd? Waar was jij dan?’ beet hij hem toe. Ralph keek verdedigend naar James. ‘Wat? Ik was er de hele tijd!’ ‘Je zei niets toen Tabitha en Floor verschenen en begonnen de oefenpoppen te vermoorden!´ ‘Nou,’ antwoordde Ralph schouderophalend en sneller lopend, ´het zag er naar uit dat Roos de boel onder contrôle had. ‘Onder contrôle? Jij noemt het volledig kwijt raken van je greep van de club “onder contrôle”? Scorpius is van plan Onvergefelijke Vloeken aan te leren!’ Ralph zei niets meer terwijl hij liep. James keek hem woedend aan, zij ogen als spleetjes. ‘Jij wilt die ook leren, is het niet?’stelde hij. Ralph perste zijn lippen op elkaar, weigerend om dit te beantwoorden. James ging voor hem staan, hen de weg verder belettend, maar Ralph sprak eerst. ‘Niet doen James,’ zei hij naar beneden kijkend hoofdschuddend. ‘Kijk, je bent mijn beste vriend in de hele school, maar we komen uit verschillende werelden. Jullie Griffoendoren kun heel aardig en dapper doen over dingen als Onvergefelijke Vloeken, maar eerlijk, ja, het is logisch om ze te leren. Het spijt me.’ James mond viel open. ‘Ralph, er is een reden dat ze “Onvergefelijk” genoemd worden. We kunnen ze zelfs niet gebruiken om tegen de Poortwachter te vechten als het daar van komt! Dat ding is niet menselijk! Dus er is geen reden om ze te leren.’ ‘Is die er niet?’ zei Ralph. James wist dat Ralph een hekel had aan confrontaties, maar de grotere jongen dwong zich om James in de ogen te kijken. ‘Wil je mij vertellen dat je een Onvergefelijke Vloek niet had gebruikt om Voldemort tegen te houden toen hij je grootouders ging vermoorden?’ James deed sprakeloos een stap achteruit. Hij begon te antwoorden, maar Ralph ging door, hem de mond snoerend, ‘En wat toen mijn Oom zich voorbereidde om Ted Lupos vader te vermoorden? Had je een Onvergefelijke Vloek gebruikt om hem
269
te stoppen? Of zelfs mijn eigen grootouders toen ze mijn vader naar een Dreuzel weeshuis brachten, hem vertellend dat ze hem niet meer wilden, dat geen Snul goed genoeg was om hun zoon te zijn? Wat als er iemand was geweest om het Imperio op te leggen, en hen te dwingen hem weer mee terug naar huis te nemen, en van hem te houden op de manier waarop ouders van hun kinderen horen te houden? En jij verteld me dat je hebt besloten om dat niet te doen omdat alleen “slechte” mensen de Onvergefelijke Vloeken gebruiken?’ James stamelde, geschokt door de hevige geweldadigheid in de ogen van Ralph. ‘Ralph, ik... nee. Ik bedoel...’ Ralph schudde zijn hoofd en keek weg. ‘Ik neem het jou niet kwalijk dat je het niet begrijpt James. Maar eerlijk, als het gebruiken van een Onvergefelijke Vloek de mensen terug kan brengen waarvan je dacht dat je ze voor altijd verloren had, zou je dit dan niet doen? Als het de dingen terug kon brengen die van je afgenomen zijn door mensen die dom en egoïstisch en gemeen waren... zou je dat dan niet?’ Ralph keek weer naar James, zijn ogen helder. ‘Omdat ik het zou doen James. Dat zou ik echt. Zonder er een seconde over na te denken.’ Daarmee, duwde Ralph zich voorbij James en verdween in de duisternis van de gang. James wist dat het geen zin had om hem te volgen, maar hij was angstig geworden over de dingen die Ralph had gezegd. Hij had nog nooit zo’n passie bij de grote jongen gezien, maar kennelijk was die er al de hele tijd geweest, net onder het oppervlak. Roos voegde zich bij James, zorgelijk met haar hoofd schuddend. ‘We moeten Scorpius in de leerlingen kamer onder handen nemen,’ zei ze. ‘Hij is nog steeds daar omringd door iedereen. Hij laat ze zien hoe de Levicorpus hex gaat. Wat is er aan de hand?’ James keek bedrukt Ralph na. ‘Ik weet het niet Roos. Niets hiervan gaat zoals we het bedoeld hadden. En om je de waarheid te zeggen, ik heb geen idee wat ik eraan moet doen.’ ‘Ik zal je zeggen wat je eraan moet doen James,’ zei Roos serieus. James keek haar aan, met een lichte frons. ‘Het zelfde wat je vorig jaar deed toen je in de problemen kwam,’ vervolgde Roos, hem doordringend aan kijkend. ‘Ga om hulp vragen bij iemand die wel weet wat te doen.’
Aan het begin van de week had James nog altijd niet gesproken met Scorpius over zijn speech bij de laatste Verweer Club. Het was niet omdat hij daar geen gelegenheid voor had gehad, het was meer omdat hij eenvoudig niet wist wat te zeggen. James kende Scorpius goed genoeg om te weten dat als hij eiste dat hij niet de Onvergefelijke Vloeken zou aanleren op de club, dat het eerste zou zijn wat hij zou doen bij de eerst volgende bijeenkomst. Hij overwoog om Scorpius eenvoudig te verwijderen van de club, maar het was eigenlijk zo, dat Scorpius een behoorlijk goede leraar was, en dat hij een heleboel leek te weten. 270
Het ergste van alles was, dat James het niet kom overleggen met Ralph, omdat Ralph kennelijk de vloeken wilde leren. James kon wel wat begrijpen van de dingen die Ralph had gezegd, maar alle redenen die Ralph had opgenoemd om de vloeken te leren waren allemaal in het verleden. De vloeken nu leren zouden zijn grootouders en Ted’s vader niet terug brengen. Mogelijk dacht Ralph dat er meer van dit soort tragedies aan zaten te komen en wilde hij voorbereid zijn ervoor. Hoe dan ook, het was zorgelijk. Ralph was humeurig en stil sinds het gesprek in de gang, en James had zich voorgenomen dat het het beste was om hem voorlopig alleen te laten. Gelukkig werd James gedurende korte tijd helemaal afgeleid van al deze dingen tijdens de Verzorging van Fabeldieren in de les op Dinsdag. Hagrid leidde de leerlingen naar de achterzijde van de schuur, hen tot stilte manend en ze achter zich houdend met zijn enorme hand. ‘Groemp wordt hier aardig goed in,’ fluisterde Hagrid, ‘maar we motten ‘m nie afleiden. ‘t Is link werk, ‘n draak uitlate.’ Toen de groep om de hoek van de schuur sloop, gluurde James langs Ralph, worstelend iets te zien. Op een korte afstand, net aan de rand van het Bos, liep Groemp heel langzaam, terug kijkend over zijn schouder. Hij leek iets van een stalen deur aan zijn linker voorarm vastgebonden te hebben als een schild. Een heel dikke ketting ging van Groemp’s opgeheven rechter hand, naar een halsband om Norberta’s lange nek. Verbazingwekkend kuierde de draak gemoedelijk achter Groemp aan, snuffelend aan de bomen en zo nu en dan haar snuit in de grond duwend, bijtend naar iets. ‘Norberta houd van ‘n lekkere verse mol, doet ze,’ fluisterde Hagrid.’En ze ken ze ruike dwars door de aarde. Ze zou ‘n geweldige ongedierte bestijdster weze as ze niet zo nu en dan de bome in de hens steekt. Vandaag is het mooi en nat, dus ik wis dat ‘t veilig zou zijn om met d’r te wandele.’ ‘Wat gebeurt er als ze haar vlammen op Groemp richt?’ vroeg Marijke Patijn. ‘Is daar die ijzeren deur voor?’ Hagrid schudde zijn hoofd. ‘Ze is gek op Groemp, nog meer dan op mij. Ze zou nooit d’r vlammen op ‘m richte. Het schild is allenig ‘n extra veiligheids maatregel. Vorig jaar stond De Directrice erop dat hij ‘m mos drage als ie Norberta mee naar buite nam. Is allenig ‘n gewoonte nou.’ Groemp trok aan de ketting toen Norberta bleef staan, snuffelend aan een boom. Ze leunde zwaar tegen de boom er wreef erlangs, alsof ze wilde krabbelen aan een jeukende plek. De boom schudde en kraakte en begon vervaarlijk over te hangen. ‘Ik vraag me af wie er zou winnen in een gevecht,’ fluisterde Govert grinnikend, ‘de Beukwilg of Norberta?’ ‘Dat is idioot,’ antwoordde Andra gefascineerd naar Norberta kijkend. ‘Ik zou er geld voor over hebben om dat te zien,’ zei Govert. ‘Gevecht der Magische Titanen. Stel je voor.’ Andra schudde met haar hoofd. ‘Ik stel me het voor, en het is idioot.’ ‘Laat haar niet die boom omduwen Groempie,’ riep Hagrid zo zacht as hij kon met zijn handen om zijn mond. ‘Da’s een Grijskant Iep. Benne d’r niet veel meer van!’ Groemp trok harder aan de ketting, maar Norberta was koppig. Ze tikte met haar staart geërgerd tegen de heuvelrug, een waarneembare trilling op de grond veroorzakend. Ze leek aan iets te ruiken net binnen de omgeving van de bomen. Ze
271
klauwde in de grond, trekkend aan Groemp en de bomen opzij duwend met haar massieve schouders. Ze blies een kleine stoot geel vuur uit. ‘Waar gaat ze achteran?’ vroeg Hagrid bezorgd. ‘Euh, misschien motten jullie maar weer terug achter de schuur gaan staan. Allenig voor de veiligheid.’ Geen van de leerlingen gehoorzaamde, In plaats daarvan duwden ze zich naar voren, nieuwsgierig om te zien wat er gebeurde, hoewel niemand wegliep uit de buurt van Hagrid. ‘Rustig Groempie!’riep Hagrid met een vreemde kleine stem. ‘Niet te hard! Geef ‘r ‘n beetje de ruimte. We wille d’r nu niet kwaad make. Wat is –’ Iets kleins en geels was plotseling uit de bomen gevlogen, als was het bang van Norberta’s gegraaf. Het fladderde tussen haar benen door en schoot omhoog in de richting van de grijze lucht. ‘O, nee,’ zei Hagrid bezorgd. ‘Ik vroeg me al af waar die heen was.’ Met een geweldadige, slangachtige boog, draaide Norberta, haar hele lichaam trok ze achter haar hoofd en bijtende kaken aan. Groemp werd volledig van zijn voeten gerukt, weigerend de ketting los te laten. Hij landde met een enorme, modderige klap en gleed door het natte gras, voort getrokken door Norberta’s wilde beweging. ‘Iedereen naar binnen!’ schreeuwde Hagrid, beide armen beschermend uitstekend. ‘’t Is een Krijser die ik kreeg van Viktor Kruml, en Norberta ‘s is d’r gewoon gek op. Ik liet ‘m los ‘n paar dage gelede, maar ik dacht dattie nou wel halleverwege Bulgarije zou zijn. Groemp! Hou d’r vast! Laat niet los, wat ‘r ook gebeurd!’ De grond trilde toen Norberta achter het gele wezen aanstormde, Groemp achter haar aan slepend. Grote klonten modder kwamen van de heuvelrug in hun kielzog. Geen van de studenten had bewogen. James staarde naar het spektakel met wijd open ogen, niet wetend of het leuk was of beangstigend. De Krijser was zo groot als een kat maar kanarie geel met vier flapperende vleugels. Een lange gekuifde staart achter zich aan slepend, slaand door de lucht. James vond het wezen er bijna onmogelijk schattig uitzien. Norberta rende en sprong, haar kaken wild bijtend, nauwelijks de fladderende, zwierende vorm missend. Bonkend er achter trok Groemp zich heldhaftig op aan de ketting, in een poging Norberta’s nek te bereiken. ‘Zo gaat ie, Groempie,’ juichte Hagrid, onzeker dravend in de richting van de heuveltop. ‘Ik grijp ‘er staart as ik kan. Jij gaat naar d’r nek! Oh!’ De Krijser schoot plotseling omhoog, schietend door de lucht buiten Norberta’s bereik. Met een zwaai, ontvouwde de draak haar vleugels en bewoog ze neerwaard met een enkele donderende duw. Ze sprong van de grond, brullend, en Groemp met zich mee trekkend. ‘Ik dacht dat ze niet kon vliegen!’ voer Govert uit. De leerlingen begonnen nerveus achteruit te schuifelen, bewegend in de richting van de redelijke beschutting van de schuur. Alsof ze een verstopplaats bemerkte, boog de Krijser weer naar beneden, mikkend op de groep leerlingen. Norberta sloeg haar vleugels en liet zich vallen. Ze was verbazingwekkend snel voor haar grote en haar gewonde vleugel. Leerlingen schoten alle kanten uit toen haar schaduw de lucht erboven verduisterde. Hagrid rende heen en weer, armen wijd als wilde hij en enorme draak vangen.
272
‘Hou vol Groemp!’ riep hij naar zijn halfbroer, die vrolijk aan de ketting zwaaide, met achterlating van een spoor van modder kluiten. ‘Je hebt ‘r! Hou vast!’ Norberta brulde opnieuw, worstelend om in de lucht te blijven. Haar staart maaide terwijl ze flapperde, raakte de schoorsteen van de schuur en verpulverde deze tot vliegende stukjes steen. De Krijser cirkelde paniekerig. Uiteindelijk scheen het gele wezen te merken dat Norberta niet goed kon vliegen. Het schoot omhoog in de richting van de verre wolken. ‘Groemp!’ schreeuwde Hagrid opeens. ‘Schild! Ze gaat blazen!’ Norberta sloeg nog eenmaal met haar grote vleugels, strekte haar lange nek en brulde. Deze keer maakte de brul een lange stoot van blauw-witte vlammen. De hitte blies over de heuveltop. James voelde het glijden door zijn haar. En dan, met een dreunende klap, landde de draak op haar vier klauwen. Groemp kwam direct naast haar neer. Hij was bedekt met modder en stukken gras, maar sprong onmiddellijk op en wierp zijn armen om de draak haar grote nek, haar laag houdend. De draak leek niet voorbereid om nog eens te gaan vliegen. Ze hief haar kop over de volle lengte, kaken wijd open. Even later, tuimelde een zwarte vorm uit de lucht, een rookpluim achter zich. Het viel recht in Norberta’s strot en ze slikte het hoorbaar door. Hagrid schudde zijn hoofd. ‘Das nou jammer,’ zei hij. ‘Krijsers zijn moeilijk aan te komen. Ik waarschuwde haar, deed ik. Ach nou ja, zolang d’r niemand bezeerd is. Groempie, ben je in orde?’ Groemp liet de nek van de draak voorzichtig los en stapte opzij, nog altijd de ketting vasthoudend. Hij keek naar Hagrid. ‘Groemp modder in neus,’ zei hij zwaarwichtig. ‘Sorry daarvoor Groempie. Late we doorgaan en ons ouwe meissie weer in d’r hok stoppe ja?’ Hij draaide zich naar de leerlingen, zijn gezicht rood en smekend. ‘’t Is misschien beter as dat we ‘t onder ons houwe as jullie ‘t niet erg vinde.’ James keek opzij naar Tim, die eerder had gedreigd naar zijn ouders te schrijven over Hagrid’s nogal angstaanjagende verzameling. ‘Dat,’ zei Tim, James blik opmerkend, ‘was totaal verdraaid geweldig.’ Toen James en Ralph terug liepen van de schuur, kwamen ze langs de kassen waar professor Lubberman’s eerste jaars Kruidenkunde net naar buiten kwam. James zag Scorpius. ‘Ik zie je bij de lunch Ralph,’ riep James terwijl hij weg draafde. ‘Druk, druk, druk.’ Ralph antwoordde niet en James wist waarom. De grotere jongen wist wat James van plan was. Scorpius hoorde James aankomen, stopte en draaide zich om. ‘Ik vroeg me al af wanneer ik van jou zou horen Potter,’ zei hij kijkend naar de wolken. ‘Ja, nou, ik wil met je praten over de Verweer Club.’ ‘Natuurlijk,’ glimlachte Scorpius minzaam. ‘Je bent gekomen om me de verboden spreuken uit het hoofd te praten, is het niet?’ ‘Eigenlijk, nee,’ antwoordde James. ‘Ik heb er nog eens over nagedacht. Ik kan je niet tegenhouden om mensen te laten zien wat je hebt geleerd van je familie, en daarbij, als de mensen die dingen niet van jou leren, leren ze ze wel van Kraaieveld en Grimm. Ik ben gekomen omdat...’
273
James kon zich er niet toe brengen het te zeggen. Hij wist dat Roos advies juist was, maar hij had niet geweten waar of wanneer hij deze moest gebruiken. Nu wel. Tenslotte haalde hij diep adem en zei door opeen geklemde kaken, ‘Ik kom je om hulp vragen.’ ‘Mijn hulp?’ antwoordde Scorpius achterdochtig. ‘Waar mee?’ ‘Om Tabitha en de rest onder contrôle te houden,’ antwoordde James. ‘Kijk, je weet dit zelf beter dan ik. Zij willen de vervloekingen en bezweringen niet leren om tegen de slechteriken te gebruiken. Ze willen ze alleen gebruiken om de baas te spelen en macht te hebben over de mensen. De Verweer Club was bedoeld als een manier om mensen de basis vechtspreuken en technieken te leren, maar ik denk dat het meer kan zijn dan dat. Ik denk dat we hem kunnen gebruiken om de dingen te oefenen die professor van der Beek ons leert, over hoe we echte strijders kunnen worden. We kunnen de Artis Decerto technieken oefenen die hij ons laat zien en daar echt goed in worden. Dan kunnen we die vaardigheden samen laten komen met de spreuken die we al geleerd hebben, en later als iedereen klaar is en weet hoe ze te gebruiken...’ James slikte, ‘kun je ons de Onvergefelijke vloeken leren, als je dat nog wilt.’ ‘Laat eens kijken of ik dit begrijp,’ zei Scorpius. ‘Jij begon met de Verweer Club omdat je het maar niets vond dat van der Beek geen verdedigende magie leerde. En nu wil je de club veranderen in een plaats om het flauwe spul te oefenen die hij ons leert?’ James zuchtte. ‘Ja, goed, bij jou klinkt het volledig idioot. Maar dat is zo ongeveer hoe ik het bedoel. Hoe dan ook, als Kraaieveld, Grimm en zelfs Albus naar de club blijven komen en de poppen vermoorden zorgen ze alleen maar voor dat de Onvergefelijke Vloeken geleerd worden en al het andere vergeten wordt. Misschien dat sommige mensen om kunnen gaan met de Onvergefelijke Vloeken, maar zeker niet iedereen. En al helemaal niet zonder de basis eerst te leren.’ ‘Nou, gooi ze er uit,’ schouderschokte Scorpius. ‘Het is jouw club. Jij bepaald wie er mag komen. Het is niet mijn probleem.’ ‘Ik kan ze er niet zomaar uitschoppen,’ zei James geïrriteerd. ‘Iedereen die wil komen naar de club, mag dat. Maar jij weet hoe met ze te praten! Het was geweldig hoe je met ze omging bij de laatste bijeenkomst. Jouw familie begrijpt wat een Zwadderaar denkt! Ik heb je hulp nodig om te voorkomen dat ze de club overnemen.’ Scorpius kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Alleen omdat mijn vader me overhaalde om je te helpen om door de Spiegel van Neregeb te komen, betekend niet dat ik je vriend ben Potter. Ik leer de club omdat ik dat wil, niet omdat jij het vroeg. Wie ben jij om te beslissen wie de Onvergefelijke Vloeken mag kennen en wie niet?’ James keek Scorpius nadenkend aan. ‘Ik geloof niet dat zelfs jij dat geloofd,’ zei hij. ‘Je probeert me alleen maar kwaad op je te maken, en ik weet niet waarom. Als je dacht dat iedereen die dat wil in staat zou moeten zijn de Dodende Vloek te leren, had je dat de vorige keer aangeleerd, of Kraaieveld of Grimm dit laten doen. In plaats daarvan gebruikte je de tijd om iedereen af te leiden met dingen als de Leviorpus hex. Geef het toe of niet, je bent het met me eens Scorpius,’ ‘Je bent niet goed Potter,’ zei Scorpius, draaiend op zijn hakken.’ Waarom zou ik het met je eens zijn?’
274
‘Omdat,’ riep James die de jongen nakeek, ‘je ook een Griffoendor bent. En ik denk dat de Soorteer Hoed wist wat hij deed.’ Scorpius stopte niet. Hij bleef gewoon doorlopen in de richting van het kasteel. James bleef nog even staan kijken, zuchtte en volgde. Hij kon alleen maar hopen dat, ondanks Scorpius houding, hij tenminste zou nadenken over wat James gevraagd had.’
Later vertelde Albus hoe het gebeurd was. Dinsdag ‘s avonds kwam, en Tabitha, Floor en Albus waren op weg naar het gym lokaal voor de Verweer Club. Terwijl ze nog een aantal gangen verwijderd waren, ontmoette Scorpius hen vanuit de tegenovergestelde richting. ‘Draai je gewoon om en loop met me mee,’ zei hij zacht, zijn armen zowel om Tabitha als Albus leggend. ‘Verwijder je hand, of raap hem op waar hij landt,’ zei Tabitha, haar toverstok op Scorpius pols richtend. ‘Hoe lichtgeraakt,’ reageerde Scorpius zijn hand wegnemend. ’En hier ben ik dan om jullie te helpen.’ Albus spotte, ‘Alsof wij jouw hulp nodig hebben, klier.’ ‘Geloof het of niet, ik bespaar jullie een beetje ellende,’ gromde Scorpius, Albus in zijn ogen kijkend. ‘Je broers kleine clubje staat op het punt te worden ontbonden, en ik geloof niet dat het goed zal aflopen met degene die daarbij aanwezig wilt zijn als dat gebeurd.’ Floor had een achterdochtige trek op haar gezicht. ‘Wat bedoel je daarmee?’ ‘Een bezorgd persoon heeft professor van de Beek geattendeerd op het feit dat leerlingen defensieve magie en vervloekingen worden aangeleerd, alles in een poging zijn leertechniek te ondermijnen. Er is tevens per ongeluk verteld dat ze de Dodende Vloek geoefend hebben.’ Tabitha bestudeerde Scorpius gezicht. ‘Hoe prachtig slinks. Maar vertel me, waarom zou je zoiets doen?’ ‘Zei ik dat ik het was?’vroeg Scorpius onschuldig. ‘Hij liegt,’ zei Albus. ‘Dat zou hij nooit doen bij zijn afdelingsmaten.’ ‘Je wilt waarschijnlijk even een stap opzij doen,’ zei Scorpius de gang doorkijkend. Stemmen kwamen snel dichterbij. Van der Beek kwam de hoek om, Roos voor zich uit jagend. Ze zag er enorm bezorgd uit. ‘Dus jij en James Potter zijn verantwoordelijk hiervoor hè?’ zei van der Beek grommend. ‘Hij is de zoon van het Hoofd van de Schouwers toch? Ik had kunnen weten dat hij problemen zou maken. Ik begreep dat er drie van jullie waren, echter.’ ‘Nou,’ trilde Roos, ‘die zijn er, op een soort manier. Ik denk dat het geen zin heeft om het nog langer te verbergen. U zult het zelf snel genoeg zien.’ Toen van der Beek en Roos voorbij Scorpius liepen, keek ze hem terneergeslagen aan. Scorpius grinnikte een beetje. 275
Terwijl ze zich voort spoedde, keek Albus woedend naar Scorpius. ‘Waarom doe je dit tegen mijn broer aan?’ ‘Is dit de manier om me te bedanken voor de waarschuwing? Ik denk dat het hemd nader is dan de broek, is het niet? ‘Waarom Scorpius?’ vroeg Tabitha. ‘Je maakt het alleen maar moeilijker voor jezelf bij je afdelingsmaten.’ ‘Mijn afdelingsmaten zijn een lading arrogante watjes,’ gromde Scorpius. ‘Ze hebben geen ruggengraat om echte magie te leren. Het werd me vorige week duidelijk dat jullie degene zijn die een maatje nodig hebben. Ja, ja,’ zei hij zijn hand opstekend toen Floor haar mond opendeed, ‘Ik ben een Griffoendor. Wat betekent een naam? Als namen iets betekenen, zou kleine Albus een duel tot de dood met jullie beiden moeten hebben. Zwadderaars en Potters zijn altijd dodelijke vijanden geweest is het niet? Overduidelijk zijn we hieraan voorbij, en voor een goede reden. Ik vraag niet om lid te worden van jullie flauwe Tand en Klauw club. Ik stel alleen maar voor dat we een nieuwe club starten, en elkaar dan ontmoeten in de Zwadderich spreuken ruimte, waar we onbezorgd in het geheim kunnen oefenen wat we willen.’ ‘En jij zou je op willen werpen als leraar?’ besloot Floor met een grimmige glimlach. ‘Dat denk ik niet,’ antwoordde Scorpius. ‘Het punt is dat ik niet in staat zal zijn om regelmatig te verschijnen. Daarbij, stel ik het me meer voor als een groepsgebeuren. We kunnen van elkaar leren, en niemand zal daar zijn om ons te zeggen wat we niet zouden moeten doen. Ik zou, echter toegang moeten hebben tot de Zwadderich vertrekken. Het lijkt me een kleine vergoeding voor de dienst die ik jullie vandaag bewezen heb. Trouwens, zoals je benadrukte vorige week Tabitha, heeft mijn familie een nogal lange Zwadderich geschiedenis.’ ‘Jij kleine rat,’ zei Floor . ‘Dit alles omdat je het haat dat je een Griffoendor bent geworden.’ ‘Het hebben van een sleutelring maakt je nog geen lid van de Zwadderich afdeling,’ zei Tabitha haar hoofd iets schuin en glimlachend. ‘Geen Griffoendor kan vrije toegang krijgen tot onze vertrekken. Hoewel... ik vermoed dat we wel kunnen komen tot een redelijke overeenkomst.’ ‘Meer vraag k niet,’ antwoordde Scorpius vrolijk. ‘En nu moet ik er vandoor. Het zal nogal verdacht zijn als ik er niet bij ben als de hamer valt op James’ kleine clubje. We praten nog.’ Tabitha, Floor en Albus keken hoe Scorpius zich omdraaide en draafde in de richting die van der Beek en Roos waren gegaan. Een paar minuten later, passeerde Scorpius de gesloten ingang van het gymlokaal. Hij zag door het gemoffelde glas dat het binnen donker was. Hij stopte en luisterde. Even later hoorde hij stemmen verderop uit de gang galmen. Hij volgde het geluid, links afslaand bij de eerstvolgende kruising Het gaf toegang naar een grote zaal met ramen aan een kant. James en Roos stonden met van der Beek in het midden van de marmeren vloer. Ze keken allen recht omhoog. Van der Beek had zijn toverstok omhoog, zorgvuldig mikkend. Boven hen hing Ralph onderste boven aan zijn enkels, midden in de lucht. ‘We zijn aan het oefenen,’ legde James uit. ‘Het heet de Levicorpus hex. Ik wist niet dat er een tegenspreuk nodig was om hem weer naar beneden te krijgen.’
276
‘Hou vol Ralph!’ riep Roos zogenaamd zorgelijk handen wringend. Van der Beek schudde walgend zijn hoofd. ‘Dit is precies de reden dat ik geen verdedigende technieken leer aan jongere jaars,’ bitste hij. ‘Totaal geen idee over de consequenties. Het is maar goed dat jullie niet per ongeluk de Bat-Bogey Hex leerden. Dat was een favoriet in mijn tijd. Liberacorpus!’ van der Beek zwaaide met zijn toverstok en Ralph draaide overeind. Even later dreef hij onhandig naar de vloer. ‘Whoa,’ zei Ralph trillend. ‘Duizelig.’ ‘Het spijt me professor van der Beek,’ riep Scorpius vanuit de deuropening. ‘Het is mijn fout. Ik leerde de spreuk van mijn Opa. Ik had beter moeten weten dat hem aan iemand te laten zien. Ik heb mijn lesje wel geleerd.’ ‘Dat mag ik hopen,’ zei van der Beek nijdig. ‘Als ik een minder toegefelijke man was, zou ik punten aftrekken van welk huis van jullie dan ook, maar ik zal je woord erop nemen dat het niet weer zal gebeuren.’ Hij stopte zijn toverstok weg en wendde zich naar Roos. ‘Je hebt een prima pijp onderbroken moet je weten jong dame. Maar vooruit. Zijn er nog meer magische missers die mijn aandacht vereisen voor ik me terug trek naar mijn vertrekken?’ De vier leerlingen schudden enthousiast van nee. ‘Dank u professor,’ zei Roos ademloos. ‘Het is een genoegen om iemand van uw kunde aan het werk te zien.’ ‘Nou,’ antwoordde van der Beek, zijn gewaad gladstrijkend, ‘natuurlijk, begrijp ik. Goedenavond leerlingen. En zoals ik al eens zei, noem me geen “professor”. De naam is Coenraad.’ ‘Coenraad,’ zei Roos, alsof iedere lettergreep haar mateloos boeide. ‘Dank u, meneer. Welterusten.’ Toen van der Beek uiteindelijk wegging, voegde Scorpius zich bij Roos, James en Ralph. ‘Ik geloof dat ik niet goed wordt,’ zei hij. ‘Precies,’ beaamde Ralph. ‘Je moest dankbaar zijn Roos. Niet alsof je de grond onder zijn voeten vereerd.’ ‘Het was niets,’ reageerde Roos, als kreeg ze een compliment. ‘Ik heb deze techniek al jaren gelden eigen gemaakt bij mijn vader.’ James grijnsde. ‘Je bent een beetje beangstigend Roos. Kom op! Laten we naar het gymlokaal gaan. Scorpius, hoe ging het met Tabitha, Floor en Albus?’ ‘Zo goed als gepland,’ zei Scorpius schouderophalend. ‘Ze geloofden mijn verhaal op het moment dat ze van der Beek voorbij zagen komen. Die komen niet terug.’ James bereikte als eerste de deur van het gymlokaal. Hij rukte hem open en stapte naar binnen, zijn toverstok verlichtend. In het donker zaten de clubleden in groepjes, opgewonden fluisterend. Ze keken op toen de vier binnen kwamen. ‘OK,’ zei James zijn toverstok boven zijn hoofd houdend, ‘Hallo iedereen. Zoals ik een paar minuten geleden al zei, we hebben een mededeling vandaag. Na vorige week, is er een hoop gepraat geweest over het leren van de drie Onvergefelijke Vloeken. Scorpius is de leraar, dus wat hij leert is zijn zaak. Maar voordat we beginnen aan iets echt krachtigs engs, gaan we beter worden aan wat we wel kunnen, en gebruiken we ook wat tijd aan het oefenen van de technieken die van der Beek ons laat zien in Verweer Tegen de Zwarte Kunsten.’ ‘Waarom zouden we dat doen?’ zei Nico Buitelaar die ging staan. ‘Ik dacht dat de bedoeling van deze club was om dingen te leren die hij ons niet leert.’
277
Scorpius antwoordde. ‘De bedoeling van deze club is om verdedigende technieken te leren, en het beste te worden wat we kunnen. Sommige van jullie willen snel een paar bezweringen en vloeken leren? Vind ik best. Maar als je denkt dat je net zo goed kunt duelleren als de rest van ons, nadat we het soort vaardigheden die van der Beek ons laatst liet zien onder de knie hebben, dan denk ik dat jullie uiteindelijk erg teleurgesteld zullen zijn.’ Ralph verraste James door ook iets te zeggen. ‘Ik weet dat het niet erg opwindend is om de vaardigheden en trainingen te oefenen die van der Beek ons laat doen. Daarom blijven we ook werken dan de spreuken en magie. Maar James heeft gelijk. We moeten ze tegelijk leren. Het is de enige manier om echt het beste te worden wat we kunnen zijn. Maar misschien zijn sommige van jullie niet zo blij hiermee. Als dat zo is, onthoud dan dat het een club is, geen klas. Je kunt vertrekken zodra je dit wilt.’ Nico Buitelaar stond nog steeds. Hij zag dat iedereen naar hem keek. Hij schuifelde wat met zijn voeten. ‘Nou wie gaat ons dit Artis Decerto spul dan leren? Hij?’ riep hij wijzend naar Scorpius. ‘Ik betwijfel of zijn Opa hem dat aanleerde.’ ‘Nee,’ zei James, kijkend naar Scorpius. ‘Daar hebben we een andere leraar voor. Hij heeft het niet zelf geleerd, maar hij zal het doen naast iemand die het zeer goed kent. Tezamen zullen ze dat gedeelte van de club voor hun rekening nemen.’ ‘Ja?’ zei Nico Buitelaar zijn handen in zijn zij zettend. ‘En wie is dat?’ ‘Ik,’ antwoordde een stem. Nico Buitelaar sprong op en deed een stap achteruit toen twee geesten door de muur naast hem flitsten. ‘En zij.’ James glimlachte toen Carlo zich naar het midden van de ruimte bewoog, zijn eigen zachte licht verspreidend in de donkere ruimte. Naast hem, zweefde de Grijze Dame elegant. Nico Buitelaar ging weer zitten, verbaast starend naar Carlo en de lange bleke vrouw. Roos schraapte haar keel. ‘Mogelijk helpt het als je ons iets verteld over je achtergrond Carlo.’ Carlo keek even naar Roos en knikte. ‘Natuurlijk,’ zei hij tot de verzamelde club leden. ‘Ik ben Carlo Kannewasser, en ik denk dat jullie allemaal wel weten wie zij is. Dit is de Grijze Dame. Ze zegt dat ze het liever niet heeft dat ik haar echte naam vertel. Maar het punt is dat zij Artis Decerto kent. Kennelijk was het gebruikelijk voor dames in haar tijd om de verdedigende kunst te leren, en... nu, haar moeder dacht dat het behulpzaam zou zijn voor haar om heel goed getraind te zijn.’ De grijze dame sprak met een ijle, afwezige stem.’Ik werd onderricht door de aller beste leraar van de vechtsport in de wereld. Hij bekende dat ik een van zijn meest bezielde leerlingen was.’ De meeste in het lokaal hadden de Grijze Dame stilletjes zien zweven door de gangen, maar slechts een enkeling had ooit haar stem gehoord. Govert Wartel stak aarzelend zijn hand op. ‘Wie was het die u Artis Decerto leerde Juffrouw?’ De Dame keek hem aan en hief haar hoofd iets. ‘Mijn vader. Hij ontwikkelde de kunst.’ ‘Kijk,’ zei Nico Buitelaar. ‘Ik bedoel het niet onbeleefd, maar ik moet het vragen. Als u zo goed was in het ontwijken van spreuken en vervloekingen als van de Beek onlangs deed, hoe komt het dan dat u zo jong gedood bent?’
278
De Grijze Dame leek onbewogen door Nico Buitelaar’s vraag. Ze opende haar spookachtige shawl, en onthulde de voorkant van haar jurk. Een lelijke messteek bevuilde haar jurk, nog zo rood als de dag dat deze was toegebracht. ‘Zoals u kunt zien,’ antwoordde ze, ‘het was geen spreuk die mij van het leven beroofde.’ James leunde naar Roos. ‘Je krijgt je zin Roos,’ fluisterde hij. ‘We hebben en vrouw die ons uiteindelijk Artis Decerto gaat aanleren.’
‘Ik heb het echt naar mijn zin met dat nieuwe spul wat we leren in de Verweer Club, James,’ zei Karel Krauwel toen hij James de trap af volgde op Zaterdagmorgen laat. Wie zou ooit gedacht hebben dat de Grijze Dame zo’n hoge graad had in het beheersen van de vechtsporten! Ze ziet er altijd zo rustig en kwetsbaar uit vind je niet? En met Carlo Kannewasser’s geest die haar helpt, ik bedoel, wouw! Wie had dat ooit gedacht!’ ‘Jep Karel,’ zei James, zo snel lopend als hij kon. ‘Ik ben blij dat je de club leuk vind.’ Ze liepen voorbij een groep oudere leerlingen bij de hoofdingang, die allen gekleed waren in spijkerbroeken en truien of jasjes, opgewonden babbelend. Professor Anderling stond aan het hoofd van de rij, het aangereikte stukje perkament onderzoekend dat iedere leerling haar aanreikte. ‘Ja, ja, Mn. Mooyman, niet nodig er een voorstelling van te maken,’ zei ze toen Noah zwaaide met zijn toestemmingspas. ‘Weg wezen. En als ik jullie tref met meer van de afschuwelijke Peruviaanse ontploffende bonen, doe ik meer dan Afdelingspunten aftrekken, wees daar zeker van. Wie dan?’ ‘Jammer dat je niet mee kunt James,’ riep Gerard toen James de rij voorbij liep in de richting van het binnenplein. ‘Zweinsveld weekends zijn alleen voor de derde jaars en ouder, weet je.’ Hij wiebelde met zijn wenkbrauwen en grijnsde. Sabrina porde hem in zijn maag. ‘Ik wou dat ik naar Zweinsveld kon,’ zei Karel verlangend starend naar de vertrekkende leerlingen. ‘Nou ja ik weet zeker dat er een goede reden is dat jonger jaars er niet heen mogen.’ ‘Jep,’ zei James stilstaand op het binnenplein en zich draaiend naar de jongere jongen. ‘Nou, hoe dan ook Karel, ik weet zeker dat je nog meer te doen hebt van daag. Ik zal je niet langer ophouden.’ Karel schudde opgewekt zijn hoofd. ‘Nee eigenlijk, ik heb niets te doen. Ik hoopte eigenlijk dat—’ ‘James!’ riep Roos, hijgend terwijl ze over het binnenplein rende naar hem toe. ‘Ralph komt eraan. Hij stond erop de Gluiposcoop te lenen van Tim Bosch, de held. Die waarschuwing van Daan heeft hem erg oplettend gemaakt, helmaal vandaag omdat... euh. Hoi Karel.’ ‘Hoi Roos,’ grinnikte Karel vrolijk. ‘Wat is er aan de hand?’ Roos keek een beetje fronsend naar James. ‘O. Wat? Niets. Je weet wel. Zaterdag ditjes en datjes. Net als altijd. Vervelend, echt.’ 279
‘Waar heeft je vriend Ralph een Gluiposcoop voor nodig?’ James sloeg zijn arm om Karel en stuurde hem terug naar de hoofd ingang. ‘Weet je, Karel, vandaag is een prima dag om te oefenen op de vaardigheden. Het gymlokaal is de hele dag open. Ik wed dat je zelf een ander clublid kunt vinden om je te vergezellen.’ ‘Nou, waarom vergezel jij me niet,’ zei Karel wegduikend onder James’ arm vandaan. ‘Je hebt toch geen plannen.’ Roos schraapte haar keel. ‘Het is niet dat we geen plannen hebben Karel. Ze zijn alleen, euh...’ ‘Geheim,’onderbrak James op exact het zelfde moment dat Roos zei, ‘Vervelend.’ ‘Geheime, euh, vervelende plannen,’ ging James knikkend door. ‘Club gedoe. Schema’s en tellen van de leden en... en...’ ‘En veldwerk plannen!’ voegde Roos enthousiast toe. ‘We gaan met de Verweer Club veldwerk doen?’ vroeg Karel verbaast. ‘Tuurlijk,’ antwoordde James. ‘Het is een geheim, dus hou het voor je. Maar we gaan maar, euh...’ ‘Eh,’ liet Roos zich horen, ‘ het Verboden Bos, met Hagrid, om Artis Decerto te oefenen tegen een paar...’ ‘Paar centauren!’ voegde James toe. Hij knikte. ‘Jep, dat was het.’ Karel leek iets in de war. ‘Centauren kunnen Artis Decerto?’ ‘Tuurlijk,’ zei Roos vertrouwelijk. ‘Ze hebben het bijna uitgevonden. Ik bedoel. Ze hebben het niet echt uitgevonden, duidelijk, maar praktisch... Hoe dan ook, het is een groot geheim, dus zegt het tegen niemand, OK?’ ‘Hee, iedereen,’ zei Ralph die dichterbij kwam, zijn tas over zijn schouder gooiend. ‘We zijn klaar om te gaan—’ ‘Naar Hagrid,’ onderbrak James hem druk naar Ralph knikkend. ‘Om te praten over het veldwerk. Jep, ik vermoed dat hij ons ieder ogenblik verwacht. Dus, ik zie je nog wel Karel.’ Karel keek na elkaar naar James, Roos en Ralph, zijn ogen iets vernauwend. Dan glimlachte hij opgewekt. ‘Jep! Tuurlijk. Ik hou het geheim. Ik heb nog nooit een centaur in het echt gezien. Dat wordt geweldig.’ ‘Centauren?’ zei Ralph zich draaiend naar James. ‘Je hebt nog nooit iets gezegd over–’ ‘Groots!’ onderbrak James. ‘Jep, bedankt Karel. Mondje toe ja? Zie je nog.’ Karel knikte en deed een pas achteruit. Uiteindelijk, ging hij op weg naar de hoofdingang van het kasteel. ‘Hallo, waar ging dat allemaal over?’ vroeg Ralph toen de drie vrienden de hoek van de poort omrenden. ‘James’ geheime aanbidder,’ zei Roos. ‘We moesten snel iets bedenken zodat hij ons niet de hele dag zou volgen.’ ‘Denk je dat je je de geheime knoest nog kunt herinneren?’ vroeg James van onderwerp veranderend. Roos antwoordde, ‘Jennifer heeft het punt met groene verf gemarkeerd. Het ziet eruit als mos, totdat je dichtbij bent. Zou dus erg gemakkelijk te vinden moeten zijn, als je weet waar je naar zoekt.’
280
Toen ze de heuvel overstaken en zicht kregen op de Beukwilg, vond James een lange stok onder een bosje. Hij glimlachte en liet hem aan Roos en Ralph zien. Roos knikte serieus. ‘Jij het de geheime knoest taak dan James,’ zei ze. ‘Gewoon hard duwen. We volgen je naar de ingang tussen de wortels als de Beukwilg tot stilstand komt.’ James hield de stok stevig vast en benaderde de boom. De Beukwilg leek zijn bedoeling te bemerken. Hij boog wat naar achter met krakende wortels, en sloeg dreigend met zijn dunste takken. ‘Blijf laag,’ riep Ralph. ‘Je moet net binnen het bereik van de boom komen om de knoest te raken. De grote takken kunnen je niet raken, maar de kleinere wel als je rechtop staat.’ James hurkte zo laag als hij kon, totdat hij vooruit kroop op zijn handen en knieën. De boom zwaaide en kreunde boven hem. Een zweepachtige tak haalde naar hem uit, pogend de stok uit zijn hand te slaan. Het miste, maar James voelde de wind langs zijn hoofd toen hij voorbij kwam. ‘Voorzichtig,’ riep Roos zachtjes. ‘Precies daar! Langzaam!’ James rekte zich zo ver uit als hij kon, starend over de lengte van de stok naar zijn wiebelende top. Hij kon de groene verf punt zien die door Jennifer geplaats was. Zo dichtbij kon hij zien dat ze het geverfd had in de vorm van een klein lachend gezicht. De Beukwilg kraakte vervaarlijk en James voelde zijn schaduw over hem heen hangen. Hij boog en prikte met de stok, de knoest in het midden rakend. ‘Goed zo!’ riep Roos. James hoorde zowel Ralph als Roos vooruit rennen. Hij krabbelde overeind, en gleed uit op het natte gras. Onhandig gooide hij zich naar voren in de donkere ruimte tussen de Beukwilg’s dikke wortels. Hij landde met een dreun in de mossige ruimte onder de boom. Direct daarop hoorde en voelde hij de binnenkomst van Ralph en Roos. Ze kwamen aan beide kanten van hem neer, hem nauwelijks missend in de vochtige duisternis. James lachte opgelucht. Hij begon weer op te staan toen een vierde vorm zich door de ingang naar binnen stortte, bovenop James. Een knie stuitte van zijn borst, en benam hem even zijn adem. Er was een lawaai van woedende en verraste kreten. ‘Wat in—’ riep Ralph, op krabbelend en graaiend naar de indringer. Hij had de figuur bij de kraag op het moment dat Roos haar toverstok trok. “Lumos!” riep ze, de toverstok omhoog houdend. Het licht spreidde zich uit over de vorm van Karel Krauwel, onbewegelijk door Ralph’s grip. De jongen had aarde en stukjes schors op zijn gezicht. Hij grinnikte speels. ‘Hoi lui,’ zei hij hijgend. ‘Wat ‘n veldwerk hè?’
281
15. Buiten Zweinsveld
‘I
k kon het niet helpen,’ zei Karel toen de vier omlaag stommelden
door de lengte van de tunnel. ‘Ik wist dat jullie iets spannends van plan waren! Ik zag jullie op weg gaan naar de Beukwilg, en ik herinnerde me dat ik eens had gelezen dat er een geheime doorgang was in de schooljaren van je vader. Ze zeiden dat deze verzegeld was na de strijd, maar toch, ik wist dat jullie drie de weg ernaar zouden kunnen vinden als jullie wilden. Dus volgde ik jullie. Ik was van plan naar jullie te roepen, maar toen stopte de boom met bewegen en ik rende er naar toe! Ik deed het eerste waar ik aan dacht, en rende achter jullie aan. Het was kantje boord! De Beukwilg begon weer te bewegen, net toen ik eronder kwam! Hij haalde naar me uit en miste me op een haar!’ ‘Stomme luie boom,’ mopperde Ralph. ‘Karel, dat was eer roekeloos ding om te doen,’ zei Roos verwijtend, nog steeds haar toverstok hoog houdend om de weg te verlichten. ‘Nou, je kunt het mij niet kwalijk nemen, vind je?’ protesteerde Karel schel. ‘Ik heb al de Harry Potter verhalen wel tien keer gelezen! Toen ik jullie weg zag sluipen, wist ik dat jullie op een groot geheim avontuur gingen! Ik wilde het zelf zien. Ik beloof niet in de weg te lopen!’ 282
‘Die verhalen zijn onzin Karel,’ gromde James zonder overtuiging. ‘Mijn vader zei dat hij er zelf niet doorheen kon komen. Ze doet het voorkomen als een opwindend gestoei, maar het was meestal eng en er stierven mensen, en ladingen dom geluk.’ ‘O, weet ik,’ bekende Karel opgewekt. ‘Geloof me, ik begrijp dat best. Ik weet dat professor Remmington’s boeken wat smeuïger gemaakt zijn, ze werden geschreven als kinderverhalen. Maar toch, mijn vader zegt dat ze de belangrijkste delen juist heeft. En je vader heeft Voldemort bevochten en hem verslagen, omdat hij beschermd werd door zijn moeder die dit deed toen ze voor hem stierf. Dat gedeelte was niet verzonnen toch?’ ‘Kijk, Karel,’ begon James een beetje kwaad, maar Roos schraapte haar keel en wenkt hem. ‘Wij zijn niet de enige die familie leden zijn verloren in de strijd tegen Voldemort,’ zei ze zachtjes. James wist het. Karel’s oom Kasper was gedood bij de Strijd om Zweinstein. James zuchtte, ‘OK, Karel, ik denk dat je er recht op hebt om met ons mee te gaan vandaag. Maar geloof me, er zullen geen geweldige avonturen zijn.’ ‘Beter van niet,’ zei Ralph somber. ‘Ik zei je toch Ralph,’ zei Roos, ‘de tunnel naar Zweinsveld in eigenlijk een deel van Zweinstein. Het heeft de bescherming die Merlijn over het kasteel uitsprak. We zijn hier veilig.’ Ralph leek niet echt opgelucht. ‘Nou, ja, wat als we in Zweinsveld komen? Ga je me dan vertellen dat op een of andere manier het hele dorp “eigenlijk een deel van Zweinstein is”?’ ‘Redelijke wijs zou dat kunnen,’ antwoordde ze. ‘Het is waarschijnlijk het laatste leengoed dat ooit het kasteel omgaf. Maar hoe het ook zij, er zullen massa’s mensen daar zijn. Zelfs niet... euh, iemand heel krachtig zou ons aanvallen tussen al dat volk. Daarbij, niemand heeft het Schoolhoofd de afgelopen twee weken gezien, is het niet?’ ‘Ik zag hem gisteren,’ piepte Karel plots. ‘Hij was in de gang buiten de leerlingen kamer, gewoon lopend alsof hij aan een wandeling bezig was.’ James keek naar Karel. ‘Je zag Merlijn in het kasteel? Weet je zeker dat hij het was? Ik dacht dat hij ergens op reis was. Dat is wat professor Lubbermans zei.’ ‘Ik denk dat hij dan terug is hè?’ antwoordde Karel. ‘Hoezo, ik dacht dat je de Directeur aardig vond.’ ‘Tuurlijk, Karel.’ zei Roos. ‘We mogen hem best wel. We willen alleen, euh, niet gesnapt worden, nu we zo van het terrein af glippen.’ Karel grinnikte. ‘O, jullie worden niet gesnapt. Dat zou het verhaal bederven, is het niet?’ James begon zich nogal te ergeren aan Karel. ‘Dit is geen “verhaal” weet je. Merlijn weet het als er dingen aan de gang zijn rond de school. Als hij hier...’ ‘Laten we ons niet gek maken,’ zei Roos sussend. ‘We doen niets ergs. We willen alleen maar rond kijken in Zweinsveld, dat is alles. Er gaat niets gebeuren. Karel heeft waarschijnlijk gelijk. Het zou geen erg goed verhaal zijn, als we gepakt zouden worden en op een afschuwelijke manier terug gestuurd zouden worden door een mogelijke wachtende vijand in het Krijsende Kot...’ haar stem verzonk ongemakkelijk. ‘Euh... zou het?’ ‘Ligt eraan wat voor soort verhaal het is,’ zei Ralph naargeestig.
283
Ze liepen een poosje in nerveuze stilte. Uiteindelijk begon de tunnel naar boven te lopen. Hij eindigde bij een allegaartje van gebroken kratten en stukken meubilair, allen bedekt met stof en spinnenwebben. Verderop was niets dan dikke duisternis. ‘We moeten bij het Kot zijn,’ fluisterde Roos. ‘James, kunnen we er voorbij?’ ‘Net aan, als we wat van deze rommel opzij zetten.’ James begon ijverig sommige van de gevallen kratten op te stapelen. Stof dwarrelde hierbij omhoog, Roos’ toverstok licht verhullend. Spinnen kropen op de muren. ‘Dus we zijn in het Krijsende Kot dan?’ vroeg Ralph met een trillende stem. ‘Kunnen we verwachten dat het, je weet wel, gaat krijsen?’ Roos antwoordde, ‘Dat doet hij niet Ralph. Het is een lang verhaal, maar er is niets om bang voor te zijn. Tenminste, niet meer.’ Ralph slikte. ‘Waarom fluister je dan?’ ‘Zo,’ zei James zijn voorhoofd afvegend met zijn mouw. ‘Ik kan er doorheen kijken. Het is echt donker, maar als je hier doorheen duikt, komen we in de volgende ruimte.’ James ging voor, op zijn handen en knieën klauterend door de smalle doorgang. Hij kon zien dat de doorgang van de tunnel eens groter was geweest, maar het Krijsende Kot was behoorlijk vervallen geraakt sinds de afgelopen jaren dat de tunnel werd gebruikt. Veel van de muur was verpulverd rondom de opening en het plafond boven hen was deels ingestort. ‘Wauw,’ zei Karel verbaast toen de vier leerlingen zich afklopten. ‘Dit is waar het allemaal gebeurd is! Dit is waar Harry Potter de waarheid ontdekte over Sirius Zwart! Ik wed dat het daar was dat Zwart bijna de rat, Peter Pippeling vermoordde!’ ‘Dank je voor de beeldvorming Karel,’ mompelde James. ‘Kom op, laten we hier weg komen—’ Karel hijgde waardoor iedereen schrok. ‘Het moet daar geweest zijn dat Voldemort zijn slang Nagini opdracht gaf om professor Sneep aan te vallen!’ zei Karel ademloos. ‘Hij stierf waarschijnlijk waar jij staat Ralph!’ ‘Kun je niet, gewoon, kappen met praten over wie, wie vermoordde in deze kamer, Karel,’ kreette Ralph. ‘Het is niet zo dat deze plek nog meer versiering nodig heeft.’ ‘O,’ zei Karel schaapachtig. ‘Ja. Euh, sorry.’ Langzaam gingen de vier omhoog, voorzichtig stappend door de brij van gebroken meubilair en ingestorte plafonds en muren. Het verval van het Krijsende Kot was zo erg, dat James zich zorgen maakte dat de boel eenvoudig op hen zou kunnen storten. De wind floot door de schuren in de muren, waardoor het hele huis kraakte. Toen ze de hoogste verdieping bereikten, lieten de gebroken ramen genoeg licht naar binnen zodat Roos uiteindelijk haar toverstok kon doven. ‘Daar is de deur,’ zei Karel wijzend. Opmerkelijk genoeg was de oude deur nog steeds heel, en sloot zo strak in zijn verwrongen post, dat ze alle vier aan de deurknop moesten trekken om hem open te krijgen. ‘Ik ben wat blij om buiten te zijn,’ zei Ralph springend van de verzakte veranda. ‘Ik denk dat het enige wat die plek overeind houd, gewoonte is.’ James keek naar het Kot. ’Laten we hopen dat het nog een paar uur overeind blijft.’
284
‘Het komt me zo voor,’ zei Ralph, kijkend naar James en Roos, ‘dat dit een heleboel moeite is die we doen, alleen om wat van Dorus Best Blazende kauwgom te kopen, en hoi tegen Ted te zeggen.’ Roos schudde haar hoofd en draafde langs het pad dat leidde naar het dorp. ‘O, kom op Ralph. Waar is je gevoel voor avontuur?’ ‘Ik denk dat ik dat vorig jaar opgebruikt heb.’ James glimlachte. ‘Het ergste is achter ons Ralphinator. Kom op, het wordt leuk!’ ‘Schiet op jongens,’ riep Karel halverwege Roos en de twee jongens. ‘Ik moet naar de WC!’ Ralph rolde met zijn ogen, en grinnikte toen naar James. ‘Vooruit, wie het eerste er is!’
James. Ralph, Roos en Karel vonden de Dorpsstraat en zwierven er doorheen, vrolijk de verschillende winkels bewonderend en de drukke menigte. James en Ralph waren aan het kibbelen of ze eerst Honinghertog of Wemels Tovenaars Shop zouden bezoeken, toen Roos verrukt riep en wees. ‘Schrijfhals?’ zei James toen Roos zich verder haastte. ‘Je wilt eerst naar de veer winkel?’ ‘Ik weet dat ik erg niets van kan betalen of zo,’ antwoordde Roos, de deur openduwend en de bel doen rinkelen, ‘maar ik kan niet wachten om te zien hoe de nieuwe Heddelbum zelf dopende doedoe punten zijn. O, kijk. Ze hebben een echt werkende Herinnerd-Het-Alle pen! Het herinnerd zich alles wat je schreef en kan het perfect herhalen!’ ‘Nou, dat kan handig zijn,’ zei James met een verbaasde blik. ‘Een pen die proefwerken voor je kan maken. Hoe veel?’ Roos keek James minachtend aan. ‘Het is werkelijk verbazingwekkend hoe je je best wilt doen om het meest eenvoudige huiswerk te vermijden James.’ ‘Jep,’ antwoordde James, ‘Oom Ron zou trots zijn.’ Met z’n vieren liepen ze door de straat, stoppend in de meeste winkels op hun weg. Karel kocht een nieuwe toverstokhouder bij Harold en Dongelman’s Lederwaren en stopte onmiddellijk zijn toverstok erin. Hij liet hem zien aan James en Ralph. ‘Beschermt de lak terwijl het tegelijkertijd de magische mogelijkheden verbeterd!’verkondigde Karel trots, het label lezend. ‘De binnenkant is bekleed met suède en verrijkt met Splinters Supersteelglans, en Verbeterde Verbeteraar. Het reinigt en verbeterd mijn toverstok iedere keer als ik hem weg stop!’ ‘Da’s geweldig Karel,’ knikte Ralph. ‘Euh, ziet er ook flitsend uit.’ ‘Bedankt!’grijnsde Karel. ‘Hé, kunnen we even stoppen bij de krantenkraam? Ik wil kijken of het nieuwe deel van Verbijsterende Verhalen al uit is.’ De Krantenkraam stond op de hoek van de Dorpsstraat en Groeneveldlaan, en het was de enige twee verdiepingen krantenkraam die James ooit had gezien. Een wenteltrap aan een kant leidde naar en smalle smeed-ijzeren overloop die om de hele 285
boven verdieping liep. De overloop stond vol tovenaren en heksen, zoekend door iedere soort krant en tijdschrift denkbaar. Het hoogste punt van de krantenkraam was een lawaaierige miniatuur uilenvleugel, met kwetterende vogels in alle maten. Ze leken constant te komen en te gaan. Iedere uil werd bediend door een kleine man aan een rond bureau in het midden. Bij ieder uil die aankwam, draaide de man op zijn stoel op het pakketje aan te nemen. De meeste ervan bevatte kleine stukjes perkament, opgerold, en geplaatst in koperen kokers aan de uil’s poten. Als de man het bericht verwijderd had, draaide hij zich naar een buis en las de inhoud. De spreekbuis droeg de stem van de man door een ingewikkelde serie van uitstekende buizen en balgen, om, uiteindelijk, ieder woord uit te zenden over de Dorpsstraat. ‘Schokkend nieuws uit Turkije,’ zei de man met een verrassend diepe, bariton stem.’De Groot Vizier van het Tover Kalifaat, Radjah Hassajah, is onverwacht gestorven, hij wordt vervangen, per onmiddellijke ingang, door zijn assistent Ahmed al-Mustafus. De Internationale Tover Bank heeft alle transacties met het Kalifaat bevroren totdat de ontstane crisis tot tevredenheid is opgelost. Nieuwe berichten zodra deze volgen.’ ‘O, kijk wat er op de voorkant van de Kibbelaar van deze maand staat,’ riep Roos verrukt een blad nemend van de plank van het onderste gedeelte. James leunde over Roos’ schouder, het blad in haar hand bestuderend. “Dochter van Kibbelaar Oprichter gaat Trouwen”, las de kop op de voorkant naast een foto van Luna Leeflang, gelukkig de ring in ontvangst nemend van haar nieuwe liefde Rolf Scamander. De foto was duidelijk in scène gezet, maar Luna’s glimlach was eerlijk genoeg, en de blik van gelukkige affectie op het, nogal insect-achtige, gezicht van Rolf was onmiskenbaar. Op de foto, nam Luna de ring aan, en hield hem voor de camera. Het leek gemaakt te zijn van amber met een ingelegd insect. ‘Dat zit erop,’ snoof Ralph. ‘Nou, ik vind het leuk voor haar,’ zei Roos, het blad terug leggend op de plank. ‘Luna wil al heel lang trouwen. Ze wil een gezin starten.’ ‘Hoe weet jij dat?’ vroeg James verbaast. ‘Ik ken Luna mijn hele leven al, en ze heeft er nooit iets over gezegd tegen mij.’ Roos keek geheimzinnig. ‘Dat is omdat jij niet hebt meegeluisterd bij de juiste gesprekken.’ Boven hen, bij de uilen, sprak de aankondiger door zijn versterkende apparaat. ‘Als aanvulling op het vorige bericht, de mysterieuze waarnemingen van Dementors door centraal Londen zijn zojuist erger geworden, hoewel veel onderzoekingen niet in staat blijken om de locatie van de bron te achterhalen, noch te voorspellen waar de toekomstige plaatsen zijn van komende bezoeken. Verder, de waaier van teistering lijkt dagelijks groter te worden, zich uitstrekkend naar naburige omgevingen in een alarmerend hoog tempo. Dreuzel verslaggeving van de incidenten worden steeds belangrijker, hoewel het toe te wijzen effect, extreem gevarieerd is. In verrassende ontwikkeling, heeft het Ministerie van Toverkunst aangekondigd een Schouwer subdepartement op te richten om de bron te vinden, en deze in bedwang te houden. Ondertussen verlaten veel bezorgde burgers van de magische wereld het Centraal Londen gebied totdat de onverklaarbare opmars onder contrôle gebracht is. Aanvulling van de gebeurtenissen volgen.’
286
Ralph’s gezicht was wit geworden. ‘Ik heb iets gehoord over die Dementor zwermen toen ik net thuis was voor de vakantie, maar heb er verder niet over nagedacht. Zo te horen is het veel erger nu. Denk je dat dit iets te maken heeft met de komst van de Poortwachter?’ ‘Dat moet wel,’ zei James, denkend aan een eerder gesprek met de Directeur. ‘Merlijn vertelde me dat de Borelij’s eigenlijk baby Dementoren zijn. Misschien dat de Poortwachter iets is als een ultieme Dementor. Misschien heeft de Poortwachter alle ongevangen Dementoren verzameld en gebruikt hij ze om zijn werk op aarde te beginnen!’ Roos huiverde. ‘Dat is een afschuwelijke gedachte! Als dat waar is James, dan kunnen onze ouders in gevaar zijn omdat ze op het Ministerie werken. Helmaal jouw vader. Als hij het Schouwer sub-departement gaat leiden, zal hij de Poortwachter opjagen, en dit niet eens weten! Je moet hem waarschuwen!’ James wist dat Roos gelijk had. Hij knikte. ‘Ik stuur Pap een uil zodra we terug zijn vanavond. Ik zal hem alles vertellen wat we tot nu toe weten.’ ‘Maar waarom zou de Poortwachter Dementors gebruiken?’ vroeg Ralph. ‘Ik dacht dat het de mensen direct kom beïnvloeden?’ Roos antwoordde, ‘Dat kan het, maar alleen maar een paar tegelijk. Het moet zich voeden op verschrikking, dus het gebruikt de Dementors om te krijgen wat het nodig heeft. Maar dit bewijst dat het nog niet zijn menselijke gastheer gevonden heeft. Zodra het de gastheer bezit, heeft het de Dementors niet meer nodig. Het zal dan direct verbonden zijn met de gemeenschap van het mensdom. Het zal in staat zijn op bergen mensen tegelijk te beïnvloeden, en niets kan het dan meer stoppen.’ ‘We moeten beide helften van de Baken Steen te pakken krijgen voor dat dat gebeurd,’ zei James beslist. ‘Wie de hele steen heeft, kan nog steeds de Poortwachter terug sturen naar de Leegte, juist?’ ‘We weten niet eens waar Zwadderich’s halve steen is,’ klaagde Ralph. ‘En de helft waarvan we dat wel weten zit om de vinger dan de meest machtige tovenaar in de wereld. Dit maakt het stelen van Jackson’s tas vorig jaar als een klusje van niets.’ James van onverstoord. ‘We weten tenminste waar Merlijn’s Baken ring is. We moeten alleen maar zien uit te vinden wie de Zwadderich’s Baken ring geërfd kan hebben.’ ‘Nou, da’s lekker makkelijk,’ zei Ralph sarcastisch. ‘We hoeven alleen maar een magische zwarte ring terug te vinden zoekend door drie dozijn generaties duistere tovenaren. Appeltje eitje!’ ‘Wat voor magische zwarte ring?’ vroeg Karel terugkomend met een krantenkraamzak. Roos rolde met haar ogen. ‘Niets Karel. We proberen alleen maar de wereld te redden. Doen we iedere dag weet je,’ ‘O,’ zei Karel iets fronsend. ‘Ik dacht alleen dat jullie het hadden over de Mergel familie ring die Directeur Perkamentus aan je vader gaf.’ Als een keken James, Ralph en Roos naar Karel. Hij knipperde een beetje nerveus naar hen. ‘Welke ring Karel?’ vroeg Ralph. Karel glimlachte een beetje, alsof hij geplaagd werd. ‘Je weet wel. De ring met Steen van Wederkeer er in. Het was een van de Dodelijke Relieken in het laatste
287
boek. Directeur Perkamentus kreeg hem te pakken en gaf hem aan Harry Potter in de Gouden Snaai. Jij weet dat toch, euh... niet?’ Roos Ralph en James wisselden blikken uit. Roos zei, ‘Zou het echt zo simpel zijn?’ James ogen sperden zich bedachtzaam. ‘Karel, je kent die boeken zo’n beetje van voor naar achter en terug, ja? Vertel ons alles wat je je kunt herinneren over de ring.’ Karel keek verward naar James, en haalde zijn schouders op. ‘Nou, volgens de legende behoorde de ring eens aan de Dood, dus stond het zijn houder toe om dode mensen te zien en met ze te spreken. Het werd doorgegeven aan generaties afstammelingen van Zalazar Zwadderich, totdat hij terecht kwam in de Mergel familie. Voldemort nam de ring en gebruikte hem als een, euh, Gruzielement, Karel fluisterde het laatste woord alsof het een scheldwoord was. Hij ging met een gewone stem verder. ‘Later nam Perkamentus de ring en kraakte hem met het Griffoendor zwaard, waardoor die onbruikbaar werd voor Voldemort. Nadat Perkamentus stierf, liet hij de steen achter aan Harry Potter, verstopt in zijn Snaai. In het boek, gebruikt Harry de Steen van Wederkeer om met zijn dode ouders te spreken toen hij op weg was om het op te nemen tegen Voldemort in het Bos. Daarna, weet niemand wat er met de steen gebeurt is. Hoe dan ook, toen je iets zei over een mysterieuze zwarte ring, dacht ik dat je het daar over had. Sorry mijn fout.’ ‘Karel, zei Roos serieus, ‘ik zou je wel kunnen zoenen, gekke knul. Dat is geweldig!’ Karel bloosde hevig en knuffelde grinnikend zijn krantenkraamzak. Ralph vroeg, ‘Denk je echt dat de Steen van Wederkeer en de Baken Steen een en de zelfde zijn?’ ‘Lijkt wel te kloppen,’ antwoordde James. ‘Het was zwart en gezet in een ring en is doorgegeven via Zalazar Zwadderich door massa’s generaties.’ Roos voegde toe. ‘En het stond de drager toe om dode mensen te zien en met ze te praten, omdat het uit de Leegte kwam waar alle vertrekkende zielen doorheen gaan.’ Ralph huiverde. ‘Maar wat is er van terecht gekomen? Wat is ermee gebeurd na die nacht in het Bos? ‘Het is net als Karel zei,’ zuchtte Roos, ‘niemand weet het. Als ik me goed herinner was het opzettelijk uit de boeken gehouden zodat niemand zou proberen er weer naar te zoeken. Er wordt verondersteld dat het voor altijd verloren is. Niemand weet waar het is, of dat het nog steeds bestaat.’ James kneep zijn ogen nadenkend tot spleetjes. Hij besloot niets te zeggen, maar hij wist dat er tenminste één persoon was, die wel wist wat er gebeurd was met de Steen van Wederkeer. En James was een van de weinige mensen op aarde die dat aan die persoon kon vragen, en mogelijk een antwoord kreeg. Uiteindelijk ging het viertal richting de Drie Bezemstelen, liefkozend bekent onder sommige van de oudere leerlingen als de ‘Drietand’. Ze bestelden Boter biertjes en namen iets te eten. De tafels zaten vol met Zweinstein leerlingen, uitbundig pratend en naar elkaar roepend. Sabrina, Gerard en Jennifer Tolstra drongen zich door de deur net toen James klaar was met het verorberen dan een worstje. Gerard grijnsde toen ze zich door de menigte duwde.
288
‘Geluk om door de tunnel te komen zie ik,’ riep Gerard. ‘Ik ben een beetje jaloers weetje. Wij ontdekten die doorgang als eerste. Ik hoopte om de eerste te zijn om de binnenkant van het Krijsende Kot te zien. Hoe was het?’ ‘Nauwelijks overeind,’ antwoordde James, ‘Je mag van geluk spreken als het nog overeind staat als je er zelf doorheen gaat.’ ‘Waar zijn Noah en Petra,’ vroeg Roos. Jennifer trok een gezicht. ‘O, die hebben een liefdesbonje bij Madam Kruimelaars. Ik zei ze dat er niets dan ellende van zou komen als ze een verkering zouden beginnen.’ ‘Ze hebben niet echt verkering,’ zei Sabrina, een stoel erbij pakkend en hierop plaats nemend. ‘Ze zoenen alleen maar. Dat is niet precies hetzelfde.’ James werd alert, verrast dat hij op een of andere manier deze ontwikkeling gemist had. ‘Hoe lang zijn ze als aan het, euh, zoenen?’ ‘Het begon een week voor Kerst,’ antwoordde Sabrina. ‘Het is waarschijnlijk alleen maar oefenen als geliefden voor het stuk dat ze het deden. Je kunt maar zolang doen alsof je een ander leuk vind, totdat het doorsijpelt in het echte leven.’ ‘Daar weet James alles van,’ zei Ralph, het laatste worstje in zijn mond stoppend. James zuchtte. ‘Dus waarover zijn ze aan het bakkeleien?’ vroeg Roos Gerard gebaarde dramatisch. ‘Noah zag dat Petra een soort groot, zwaar gesprek had met Ted achter bij Wemels. Ze stond te huilen en Ted zag er ook niet echt vrolijk uit. Noah is nogal een jaloers tiep, weet je.’ ‘Hij had kunnen weten waar hij in terecht zou komen, verkering met de exvriendin van zijn beste vriend,’ verkondigde Jennifer uit de hoogte. ‘Er komen problemen van, hoe je het ook bekijkt.’ Sabrina zei, ‘Ik snap ook niet wat Ted ziet in Victoire. Hij kon in zijn handen wrijven met Petra. Victoire is er een met nogal wat poeha, hoe je het ook bekijkt. Zonder vervelend te willen klinken.’ Roos wuifde met haar hand, ‘O, je hoeft je niet te verontschuldigen aan ons. Wij denken er hetzelfde over.’ James voelde zich opeens warm en boos. Hij staarde uit het raam, verward over zijn eigen gedachten en gevoelens. Iets over het feit dat Noah en Petra nu opeens verkering hadden stak hem ongenadig. Hij had Noah altijd erg aardig gevonden, maar nu, opeens, wilde hij de oudere jongen opzoeken en hem tegen de vlakte werken. Het bespottelijke ervan was, dat hij wist waar hij Noah kon vinden: hij zat op dit moment tegenover Petra, verderop in de straat in het belachelijke roze en kanten Madam Kruimelaar’s Thee Huis. Erger, James wist op zeker dat Noah niet het grootste probleem was. Net als Roos gezegd had, Petra was duidelijk nog steeds verliefd op Ted Lupos, ondanks het feit dat hij verder gegaan was met Victoire. De hele boel was hopeloos gecompliceerd, en James voelde zich gefrustreerd dat er helemaal niets was wat hij er aan kon doen. Na verloop van tijd, ging het gesprek over andere dingen. James, Roos, Ralph en Karel zeiden gedag tegen de Gremlins en gingen weer naar buiten. Het koelde af, nu de zon onderging en er een rusteloze wind door het dorpje kwam. Stukjes krantenpapier en snoep wikkels rolden door de straat toen de leerlingen op weg gingen naar het kasteel in de verte. Het viertal zocht hun weg richting het Krijsende
289
Kot, alleen even stoppend om bij Wemels Tovenaars Shop naar binnen te gaan waar ze hoopten om hallo te zeggen tegen George en Ted. ‘Zo, dus de ouwe tunnel is open hè,’ zei George grinnikend over de toonbank. ‘Da’s geweldig. Fred en ik hebben die route maar één keer geprobeerd, omdat iedereen bang was van het spook in het Kot. We kwamen er niet helemaal doorheen, maar we waren ver genoeg om wat graffiti op de muren achter te laten als ik me goed herinner.’ Roos knikte. Jep, ik denk dat ik dat gezien heb. De tekening van professor Sneep was erg leuk.’ ‘O,’ die was van Fred,’ zei George zuchtend. ‘Hij was goed in een snelle karikatuur. Hij zei dat het allemaal zat in die haakneus.’ James vroeg, ‘Hoe gaan de zaken?’ ‘O, echt geweldig. Sinds we Zonko’s uitkochten gaan we als een speer. Ze hadden een behoorlijke trouwe klantenkring. We hebben het zelfs overwogen om dit Wemel’s hoofdkantoor te maken in plaats van ze zaak in Wegisweg, maar Ron zegt dat we het niet moeten doen. Hij zegt dat de originele locatie nog steeds het beste is.’ Roos keek waarderend in het rond. ‘Ik wed dat Ted het geweldig vind hier te werken. Dit is echt iets voor hem.’ ‘Jep,’ beaamde George. ‘Het is goed dat hij erbij is. Hij werkt hard en heeft sommige goede ideeën voor wat nieuwe producten. Enkele van de nieuwe Smekkies In Alle Smaken waren zijn idee, hoewel ik niet akkoord ben gegaan met de smaak genaamd “poepdraaier”. De grappemaker heeft vandaag wel verstek laten gaan. Deze Zweinsveld weekends zijn een beetje als een familie reünie voor hem. Hij loopt de hele dag al van binnen naar buiten, wie-weet-wat te doen. Er klonk een luide klap. James en Roos draaiden zich, om te zien dat Karel zijn vinger woest schudde in een poging iets eraf te krijgen wat zich kennelijk vastgeklemd had aan het eind ervan. ‘Jij klapte hem, jij koopt hem vriend,’ zei George joviaal terwijl hij vanachter de toonbank vandaan kwam. ‘Geintje, echt. Dat zijn vingerklap Galjoenen. Blijf je mee lachen. Leg er een op de grond en wacht tot een nietsvermoedend persoon er voorbij komt.’ ‘Ze zien er echt uit,’ bekende Karel toen George de nep munt van zijn vinger losmaakte. ‘Tot het moment dat hij je grijpt bedoel ik. Dat is, euh, mooi. Bedankt.’ ‘Als je die leuk vindt, dan ga je weg zijn van onze Verdwijnende onderbroek bom,’ zei George, Karel meenemend naar een andere plank. ‘Nu met een uitgebreid effectief bereik van drie meter! Geweldig voor partijtjes.’ Toen James rondsnuffelde, gluurde hij door een gordijn in de achterkamer en zag Ted zitten op een stapel kratten. De laatste tijd was hij begonnen met zijn transformagiër vaardigheden, om de verschijning van zijn haar te veranderen, net als toen hij een baby was. Hij had het deze keer vrij lang gemaakt. Het hing in donkere gordijnen, zijn gezicht deels afschermend. James dacht dat hij er een beetje uitzag als de lang overleden Sirius Zwart. ‘Hoi Ted, zei James. ‘Hoe gaat ie?’ Ted sloeg zijn ogen op, hoewel James nog steeds zijn gezicht niet kon zien. ‘O. Hoi James. Gaat wel.’ ‘Hoe gaat het met het trainen bij het Nationale Team?’
290
‘Hmm?’ zei Ted. ‘O ja. Dat gaat wel, denk ik. Ik ben druk geweest hier bij de winkel, maar daarbuiten, ja, het gaat goed.’ ‘Ted,’ zei James, voorbij het gordijn glippend,’euh, wat is er gaande?’ Ted’s stem klonk vreemd vlak. ‘Hoe bedoel je?’ ‘Ik bedoel met Petra. Ik weet dat het mij niet aangaat, maar...’ ‘Wat weet je ervan?’ vroeg Ted, een beetje scherp. ‘Ik weet dat Mooyman er nogal moeilijk over doet, en de rest van de Gremlins hebben het er waarschijnlijk ook over, maar ik dacht niet dat jij er ook tussen zat.’ ‘Waar tussen?’ vroeg James het gordijn achter zich afsluitend. ‘Kijk, ik – ’ ‘Wat iedereen ook zegt, het is allemaal onzin James. Jullie moeten gewoon Petra met rust laten, helemaal Mooyman. En je kunt hem vertellen dat ik dat gezegd heb.’ ‘Ted,’ begon James, maar wist niet wat te zeggen. Ted bewoog zich en stond op. ‘Ik zie dat je Dolohov bij je hebt. Je kunt het nog steeds goed met hem vinden niet?’ James keek Ted doordringend aan. ‘Je bedoelt Ralph? Euh ja. Ik bedoel. Waarom?’ ‘O, zomaar, echt. Uiteindelijk, waren niet zijn mensen die jouw ouders vermoorden.’ James schudde zijn hoofd. ‘Ted, je... je kunt Ralph daar niet de schuld van geven. Dat was nog voor zijn geboorte. Zijn vader was nog een jongen toen de strijd er was.’ Ted zuchtte meewarig. ‘Vertel me niet wie ik wel of niet de schuld kan geven James. Kijk, sorry dat ik erover begon. Ik heb niet zo’n beste bui vanavond. Misschien dat jij en Roos en je vrienden maar terug moeten gaan naar de tunnel. Het wordt al donker.’ James knikte langzaam. ‘Ja, ik denk dat je gelijk hebt.’ Hij maakte aanstalten om weg te gaan, en keek toen over zijn schouder. ‘Zie nog wel Ted.’ Ted zwaaide een keer, ‘Zie je weer James. Wees voorzichtig.’ Tegen de tijd dat het viertal uit Wemels Tovenaars Shop kwam, was de zon achter de horizon gezakt, een woeste oranje en paarse lucht achterlatend. Snel gingen ze terug in de richting van het Krijsende Kot. Het beschermende hek om het terrein was al lang geleden op verschillende plekken uit elkaar gevallen. James ging voorop en leidde hen door dezelfde opening in het hek, welke ze eerder die dag genomen hadden. Op de top van de heuvel, stond het bouwvallige Kot in diepe schaduwen, statig opdoemen. ‘Ik hoopte echt dat we hier voorbij zouden zijn vóór het donker,’ zei Ralph beslist. ‘Ik kan niet eens de voordeur zien.’ ‘Hij is gewoon hier,’ zei Roos, haar toverstok verlichtend en er naar wijzend. ‘Net zoals we hem achter... lieten...’ Roos stem zakte weg, terwijl het licht over de voorkant van het Kot speelde. Ondanks haar woorden, zag de deur er eigenlijk, niet precies zo uit als ze hem verlieten. ‘Ik dacht dat we de deur hadden dicht getrokken,’ zei Karel verwonderd. ‘Hebben we hem niet –’ ‘Ja Karel,’ onderbrak James hem. ‘We hebben hem op zeker niet zo achtergelaten.’ De voordeur was zo ver open geschoven dat de bovenste scharnier was afgebroken. Hij hing vreemd naar binnen in zijn post. Voorbij de ingang was een ondoordringbare duisternis.
291
‘Ziet dat eruit of iemand naar binnen ging, of naar buiten?’ vroeg Ralph die zijn stem onder contrôle probeerde te houden. ‘Wat maakt dat uit?’ vroeg James. ‘Nou, als eerste verteld het ons dat we of gevolgd werden, of in een val lopen,’ antwoordde Ralph redelijk. Karel vroeg, ‘Wie zou ons in de val willen laten lopen?’ ‘Niemand,’ reageerde Roos ferm. ‘Kom op. Het is waarschijnlijk gewoon of dier of zoiets. Laten we maar gewoon naar binnen gaan.’ Ze klom op de doorgezakte veranda, en scheen haar toverstoklicht in de donkere ingang. James klom, met kloppend hart, naast haar. Tezamen liepen ze door de ingang met Ralph en Karel op de hielen. Het interieur van het Kot was duidelijk veranderd. Verschillende oude meubelen waren opzij geschoven, krassen achterlatend op de stoffige vloer. Erger, de trap die naar de kelder leidde zag er raar uit. De doorgang was versplinterd en verbogen, en te trap daar voorbij leek onwaarschijnlijk steil. ‘Wacht,’ zei James, Roos’ arm grijpend. ’Dit is foute boel. Kijk daar beneden.’ De vier leerlingen bogen en keken langs de gammele trap. Bij de gloed van Roos’ licht konden ze duidelijk zien dat de ruimte er onder vrijwel helemaal weg was. Gebroken stukken muur en stukken ingestort plafond lagen op de trap, deze volledig blokkerend. ‘Hoe heeft dat nu precies vandaag kunnen gebeuren?’ vroeg Ralph ademloos. ‘Ik bedoel, het staat er al twintig jaar, en dan besluit het in te storten net nadat we er doorheen zijn gekomen?’ ‘Mogelijk hebben we het losgeslagen op een of andere manier,’ redeneerde Karel. James schudde zij hoofd. ‘Nee, iemand deed dit opzettelijk. Iemand weet dat we hier zijn en dwingt ons om via een ander route naar huis te gaan.’ Karel keek naar James, verrast glimlachend. ‘Waarom zou iemand dat doen?’ ‘Omdat ze ons uit de tunnel willen houden,’ antwoordde Ralph met een klein stemmetje. ‘Omdat de tunnel een deel van Zweinstein is.’ ‘Vooruit,’ zei Roos snel. ‘Als we opschieten, kunnen we ons aansluiten bij een paar andere terugkerende leerlingen.’ Karel keek verschrikt. ‘Maar we worden gesnapt als we terug gaan,’ kreette hij. ‘Professor Anderling zal ons zien aankomen met de oudere leerlingen! We komen in de problemen!’ ‘Laten we serieus hopen dat dat het ergste is wat kan gebeuren Karel,’ zei Ralph, die Roos volgde door de vernielde voordeur.
Zo snel als ze konden, renden de vier terug van waar ze gekomen waren in de richting van de Dorpsstraat. Terwijl ze voorspoedde kon James zo nu en dan de spitsen en torens en van Zweinstein zien, plagerig dichtbij tegen de donkerder wordende lucht. Een afslaande straat aan het eind van het dorp leek in de goede richting te gaan. James leidde de groep er doorheen, naar een, in de weg staand, bos. 292
‘Dit ziet er niet goed uit James,’ zei Ralph bezorgd. ‘Is er geen weg die direct naar het kasteel gaat?’ James antwoordde, ‘Jep, we moeten er in de buurt van komen. Kijk tussen de huisjes.’ ‘Ik vraag me af waar iedereen is,’ merkte Karel op, kijkend door de smalle verlaten straat. Een hond blafte in de buurt, en er piepte iets in de koele wind. ‘Zouden er geen andere leerlingen langs deze route moeten komen?’ ‘Zweinsveld weekends eindigen officieel bij zonsondergang,’ zei Roos snel. ‘Ze waren al op weg terug toen wij stopten om George te bezoeken.’ ‘Wat was dat?’ vroeg Ralph opeens, draaiend op zijn hielen om achter hem te kijken. ‘Wat?’ fluisterde James, terwijl zijn haar overeind ging staan. Ralph’s ogen schoten door de straat. ‘Ik... ik dacht dat ik iets achter ons hoorde.’ Roos schudde haar hoofd. ‘Doe lekker gewoon jullie twee. Het was waarschijnlijk een hond of zoiets.’ ‘Ik hoorde het ook,’ zei Karel. ‘Het kwam uit dat steegje.’ ‘Kom op,’ zei Roos beslist, de twee grotere jongens aan hun mouwen trekkend. ‘Ik word bang van jullie, en ik ben al bang genoeg. We gaan!’ Een paar minuten later, draaide de straat scherp in de verkeerde richting. James gluurde tussen de dicht bij elkaar gebouwde huisjes, om een glimp op te vangen van het kasteel. ‘Er is een klein looppad,’ zei hij. ‘Het loopt terug door een paar bomen.’ ‘Het is het een pad naar de school?’ vroeg Ralph. ‘Weet ik niet. Maar het gaat wel in die richting. Laten we het proberen.’ James ging voorop tussen de huisjes, voorbij een kleine omheinde tuin, en in de duisternis van de bomen. Het pad liep tussen bosjes en lang gras. ‘Jongens, dit wordt erger en erger,’ zei Ralph zachtjes. ‘Ik dacht dat het de bedoeling was dat we nooit alleen zouden zijn? ‘We zijn niet alleen,’ zei James door ploeterend over het pad. ‘We hebben Karel bij ons.’ ‘En wat ons volgde daarstraks,’ voegde Karel vrolijk toe. ‘Karel!’ waarschuwde Roos. James werd steeds bezorgder. Het pad liep dieper in een deel van het bos dat Zweinstein scheidde van het Zweinsveld terrein. De bomen hielden het licht van het avond licht tegen, het pad terug brengend tot een duister schaduw spel. Zo nu en dan dacht James het geluid te horen van voetstappen op het pad achter hem, of verder voor hen, maar hij besloot de anderen daar niet attent op te maken. Hij trok zijn toverstok en verlichtte deze, hem zo hoog houdend als hij kon. Het toverstoklicht verlichtte sterk de dichtst bijzijnde bomen, maar maakte de diepere diepte daarbij donkerder. Gedurende verschillende minuten liepen zonder een woord te zeggen. Uiteindelijk, gelukkig, ging het pad in de richting van een plek met dunnere bomen. Erdoor kon James het diep paarse van de avondlucht zien, en het bleke gezicht van de volle maan. ‘Kijk,’ zei Roos wijzend, ‘net voorbij de rand van de bomen. Ik denk dat dat de hoofdingang is! Ik kan de silhouetten zien van de twee zwijnen!’
293
James piegde. Hij had zijn bril niet bij zich, dus hij kon de vormen in de toenemende duisternis niet goed zien. ‘Jep,’ zei Ralph. ‘Ik zie het. Wouw, prachtig. Kom op!’ Terwijl de vier leerlingen verder liepen, werd de ruimte tussen de bomen breder, ze onthulden de nachtelijke lucht en de verspreidde sterren. De maan scheen zijn bleke gelige licht overal. Inderdaad stonden de oude muren en open poort in de buurt, de beroemde stenen zwijnen bogen hun rug naar de lucht, met ontblote slagtanden. James slaakte een grote zucht van verlichting. Over enkele ogenblikken zouden ze weer veilig op het terrein van Zweinstein staan. ‘Heh,’ lachte Karel nerveus. ‘Zie je? Ik zei toch dat er een groot avontuur zou zijn! Wacht meer tot mijn vader hoort over—’ Karel’s stem stopte abrupt toen het geluid van rennende voeten snel naderbij kwamen. De jongen keek over zijn schouder, met een nieuwsgierige trek over zijn gezicht. Iets groots en donker doemde op uit de duisternis, laag over de grond scherend. Roos schreeuwde, sprong naar achter en tastte naar haar toverstok. Ralph en James doken toen de figuur over hen heen sprong. Het landde op het pad tussen James en de poort, kwam zwaar tot stilstand in de aarde en draaide zich om, om hen aan te kijken. Een lage gewelddadige grom kwam er vandaan en het begon dichterbij te komen. “Stupefy!” riep Roos, wijzend met haar toverstok, maar het was te donker om goed te kunnen richten. De rode straal raakte de grond recht voor het wezen, hem kort verlichtend. James zag tanden ontbloot langs een smalle snuit en heldere, angstaanjagende ogen. ‘’t Is een wolf,’ riep hij achteruit wijkend. De wolf reageerde op de stem met een luide grauw. Hij verlaagde zich, kroop dicht over de grond, en dan sprong hij. James bedekte zijn gezicht, zich beschermend tegen de tanden en klauwen, maar inplaats van gebeten te worden, werd hij ruw opzij geduwd. Dan, direct achter hem, was er het geluid van een gewelddadige worsteling en een kreet van pijn. Het was Ralph. James krabbelde op, en tastte naar zijn toverstok. Met verbijstering realiseerde hij zich dat hij hem had laten vallen toen het beest aanviel. ‘Verlam hem Roos!’ riep James. ‘Kan ik niet!’ gilde Roos wild met haar toverstok zwaaiend. ‘Ik kan ze niet uit elkaar houden! Als ik Ralph verlam, vermoord ik hem!’ De wolf rolde om met Ralph in de worsteling. Het leek zijn pols vast te houden tussen zijn kaken. Het schudde woest met zijn hoofd, trekkend aan Ralph’s arm. Ralph schreeuwde opnieuw, en probeerde het enorme beest van hem af te trappen. Zonder er bij na te denken, dook James op het beest. Hij gooide zijn armen om de platte vacht van de nek, zo hard trekkend als hij kon. Opeens, intens, brandde het onzichtbare litteken. Hij fronste er tegen, zichzelf dwingend de wolf’s nek niet los te laten. Het beest gooide zich heen en weer en gromde, nog steeds zijn grip op Ralph’s arm niet verslappend. James kon de spieren voelen bewegen onder de wolf’s vacht, kon de lucht ruiken van diens huid. Plotseling kreeg het een poot op James borst. Het groef zijn andere poten in de grond en klauwde, stukken van James overhemd losscheurend. Hij voelde iets heets en kleverigs onmiddellijk in zijn overhemd sijpelen, maar er was geen pijn. In plaats daarvan brandde en pulseerde de pijn in
294
zijn voorhoofd, waardoor hij afgeleid werd. De wolf geselde hem opnieuw, James van zich af schuddend. Hij kroop erachteraan, maar het was te snel. Zij klauw zwiepte, nauwelijks James gezicht missend. Opeens was er een andere stem die riep. ‘Nee Ted! Stop! Dit is niet de manier! Laat hem los!’ James ging op zijn knieën zitten. Hij keek wild in de rondte, fronsend tegen het pulseren in zijn voorhoofd, en hij zag een lange figuur zich buigen over de wolf. James was te verlamd om onmiddellijk te zien wie het was. De nieuwkomer trok aan de oren van de wolf, dwingend om Ralph los te laten. Het beest draaide zijn hoofd bijtend heen en weer. ‘Hou op Ted!’ riep de nieuwkomer, en James herkende eindelijk Petra. ‘Je weet niet wat je doet! Dit is niet de manier om dingen op te lossen! Niet hier, niet nu!’ De wolf boog zich krachtig, Petra van zich af werpend, maar hij vernieuwde zijn aanval op Ralph niet. Het beest snauwde naar hem, en sprong toen weg, bijtend en likken aan zijn bloederige kaken. Hij leek in de war, bijna alsof hij iets uitvocht met zichzelf. Uiteindelijk, wierp hij zijn kop omhoog en huilde, lang en hard. Het verkilde James bloed omdat hij de menselijkheid er in merkte, bijna alsof Ted’s stem eronder verborgen was, huilend in vrees en wanhoop. Petra stond weer op, en benaderde langzaam de grote wolf. Verbijsterend zag James dat ze naast hem knielde en hem begon hem te aaien. Ze sprak zachtjes, geruststellend. ‘Ralph!’ raspte Roos, naast de grote jongen neer knielend. ‘Gaat het goed? Hoe erg ben je gewond?’ Ralph kreunde en rolde om, worstelend om op zijn knieën te komen. James kroop naar hem toe. ‘Ik denk dat mijn arm gebroken is,’ zei Ralph opmerkelijk monotoon. ‘Het voelt helemaal los en heet.’ James zag de vermaalde troep die Ralph’s pols moest zijn. Bloed stroomde door zijn gescheurde mouw. ‘Ralph,’ riep James, ‘je ziet er afschuwelijk uit!’ ‘Jij ziet er ook afgrijselijk uit,’ zei Ralph. ‘Zitten je ingewanden er nog in?’ ‘Ik denk het, euh, ik hoop het,’ antwoordde James kijkend naar zijn bloederige borst. ‘Laat me je pols zien Ralph,’ zei Petra plotseling, naast hen knielend. Ralph hield hem omhoog. Petra trok voorzichtig de gescheurde stof van Ralph’s mouw, zijn onderarm ontblotend. “Artemisae”, zei ze, met haar toverstok de wonden en gaten aanrakend. ‘Dat stopt het bloeden totdat we je bij Madam Ouwel brengen.’ ‘Wat doe je hier Petra?’ vroeg James toen ze zich tot hem wendde om zijn borst te onderzoeken. ‘Ik kwam net terug lopen,’ antwoordde ze. ‘Ik kwam net op dit pad, toen ik zag wat er gebeurde.’ Roos stond zichtbaar te trillen. ‘Maar... hoe wist je dat de wolf hem... hem...’ ‘Het is volle maan Roos. En Ted en ik... we spraken veel. Hij vertelde mij over zijn... situatie.’
295
Petra deed hetzelfde als bij Ralph op James’ schrammen, welke, zo verzekerde ze hem, er erger uit zagen dan ze waren. Tenslotte hielpen Roos, Petra en James, Ralph overeind. ‘Waar is de wolf heen?’ vroeg Ralph rillend. ‘Is ie weg?’ Petra knikte, en keek het bos in. ‘Hij is weg.’ Roos hijgde en sloeg een hand voor haar mond. ‘Wat is er gebeurd met Karel?’ zei ze tussen haar vingers door. Na een haastige zoektocht, vonden ze Karel op zijn gezicht in het gras, de zak van de krantenkraam over zijn hoofd. Hij had een erg grote, modderige pootafdruk op zijn rug maar mankeerde verder niets. ‘’Tisser gebeurt?’ vroeg hij versuft toen ze om hem overeind trokken. ‘Ik denk dat ik ben flauw gevallen. Ben ik flauwgevallen? Ik heb alles gemist!’ James zuchtte, uiteindelijk wat pijn op zijn borst voelend toen de wonden begonnen te trekken. ‘We vertellen je er later alles over, Karel. Laten we naar het kasteel gaan.’ Strompelend en bebloed, ging de groep van vijf door de poort, in de richting van de welkome gloed van de kasteelramen. Kort daarop draafde James terug, een hand over zijn borst. Hij keek even onderzoeken rond, en mopperde zachtjes. Tenslotte vond hij zijn toverstok in een graspol. Hij stopte hem in de zak van zijn spijkerbroek, en riep naar de anderen om op hem te wachten. Op een donkere afstand, ergens tussen de poort en Zweinsveld, huilde een wolf met een lange, bedroefde, toon.
296
16. Onverwachte Confrontaties
N
et waar Karel bang voor was geweest, wachtte professor
Anderling op de terugkerende leerlingen. Ze zat op een klapstoel met een kop thee en haar tartan shawl, en een lang perkament op haar schoot. Petra beklom de als eerst de portiek treden. Professor Anderling keek op zodra Petra in het licht verscheen. ‘U bent nogal laat Juffrouw Morgenster. Uw naam is de laatste op de lijst. Misschien wilt u –’ de stem van de professor brak af toen ze de anderen langzaam de trap op zag komen. Ze sperde haar ogen, onmiddellijk, het bloedige overhemd en Ralph’s gemangelde pols in het oog krijgend. Ze sprong op en morste haar thee. ‘Mn. Potter, Mn Deeter, wat ter wereld is de bedoeling...’ begon ze, en onderbrak zichzelf. ‘Juffrouw Morgenster, haal alstublieft Madam Ouwel uit de Grote Zaal en vraag haar om ons onmiddellijk in de ziekenhuisvleugel te treffen.’ ‘Het was een—’ begon Ralph, zijn pols voor zich houdend. ‘Soort van wild beest,’ onderbrak Petra hem. ‘Het kwam, uit het bos toen we op weg terug waren. Het is mijn schuld professor. Het rook waarschijnlijk de boterham met corned beef die ik had meegenomen van Madam Kruimels. Ik had beter moeten weten.’ ‘We bepalen later wel wie beter had moeten weten Juffrouw Morgenster,’ pufte professor Anderling, de groep voor zich uit jagend naar de ziekenhuisvleugel. ‘Voor nu, opschieten! Madam Ouwel!’ Madam Ouwel ontmoette hen kort na hun aankomst. Ze klikte met haar tong toen ze James’ borst nieuwsgierig onderzocht, dan wendde ze zich tot Ralph.
297
‘Juffrouw Morgenster, u heeft zich van een zeer bevredigende taak gekweten bij het stoppen van de bloeding bij deze jongens,’ verkondigde ze zakelijk. ‘Wilt u zo vriendelijk zijn om mij te assisteren? Tegen de tijd dat de zuster hier is zijn we waarschijnlijk klaar. Geef me die fles Beenderzet en die doos met Huidheel verband eens aan alstublieft. En misschien wilt u zo goed zijn de wonden van Mn. Potter te reinigen?’ Petra waste haar handen en vulde een kom. James siste tussen zijn tanden toen ze zachtjes zijn wonden begon schoon te sponzen. ‘Je moet niemand vertellen over Ted,’ fluisterde Petra terwijl ze bezig was. ‘De wereld is niet een erg vergevingsgezinde plaats voor weerwolven, of zelfs halfweerwolven als Ted.’ ‘Weet ik,’ antwoordde James zachtjes. Hij vertelde mij er vorig jaar over. Maar toen veranderde hij nog niet. Hij werd alleen rusteloos en hongerig met volle maan.’ Petra knikte. ´Hij verandert nog niet erg veel. Hij is maar de helft van het bloed van een weerwolf. Zou hij een volle weerwolf zijn, had ik nooit met hem kunnen praten om te stoppen met Ralph aan te vallen. Hij ziet er alleen uit als een weerwolf, omdat hij ook een transformagiër is, net als zijn moeder.´ ‘Je bedoelt dat hij zich opzettelijk veranderd in een wolf?’ Petra schudde haar hoofd maar meer in verwarring dan in ontkenning. ‘Het is erg gecompliceerd. Ik denk niet dat hij het echt zo bedoeld. Normaal gesproken kan hij het beheersen, maar bij een volle maan, wil een deel van Ted veranderen in een wolf zelfs al heeft zijn vader’s bloed niet genoeg kracht voor een lichamelijke verandering. Sinds hij ook een zoon van zijn moeder is kan hij zichzelf veranderen. En hoe meer overstuur hij is hoe moeilijker het is voor hem om het onder contrôle te houden. James zuchtte, en dat deed pijn aan zijn borst. Hij wilde vragen waarom Ted alleen Ralph had aangevallen, maar hij wist het antwoordt al. Ted had het erg duidelijk gemaakt toen hij met James had gepraat eerder die dag. Ralph was een Dolohov, zelfs al had hij formeel die naam niet aangenomen, en het was een Dolohov geweest die Ted’s ouders van hem had afgenomen. Zachtjes vroeg James. ‘Denk je dat het Ted was die de tunnel vernietigd had in het Krijsende Kot?’ Petra schouderschokte nauwelijks merkbaar. ‘Hij kan het geweest zij. Hij... hij had redenen om vandaag overstuur te zijn. Ik ben bang dat ik hem herinnerde aan zijn verlies, hoewel het niet mijn bedoeling was. Ik wilde alleen met hem praten.’ James bestudeerde Petra’s gezicht, maar hij wist dat ze niets meer zou vertellen. Eerlijk gezegd wilde James er ook niet verder met haar over praten. Zijn voorhoofd pulseerde zorgelijk, en wat hij het liefst wilde was gewoon rusten. Madam Ouwel stond erop dat James en Ralph die nacht zouden doorbrengen in de ziekenhuisvleugel, slapen op de heerlijke betoverde bedden. Geen van de jongens vond dat erg, omdat dit betekende dat ze de volgende morgen ontbijt op bed zouden krijgen. Het stelde ook de onvermijdelijke ontmoeting uit met het Schoolhoofd, waarbij ze hun niet goedgekeurde mislukte avontuur zouden moeten uitleggen. James’ borst was strak verbonden, maar hij merkte dat de weerwolf krabben al snel aan het helen waren. Ze jeukten terwijl de huid genas. Leven in de toverwereld was opmerkelijk, dacht hij. Hoe dan ook, ondanks al hun magie en dranken, bedacht hij, dat Opa Wemel toch gestorven was aan een stomme hartaanval. James zou graag weken moeten omgaan met een langzaam, pijnlijk, herstel, als de alchemisten die de
298
Huidheel Vel-Hersteldend Verband gemaakt hadden, inplaats daarvan, de tijd hadden gebruikt voor een magische geneeswijze tegen hartaanvallen. ‘Wat gaan we Merlijn vertellen?’ fluisterde Ralph naar James de volgende morgen, toen ze hun ontbijt op bed nuttigden. James schudde nerveus zijn hoofd. ‘De waarheid denk ik. Behalve het gedeelte over Ted, zoals Petra zei, voor zover het de anderen aangaat, werden we aangevallen door een soort wild dier. Da’s alles.’ Ralph huiverde. ‘Ik dacht hij me in stukken zou scheuren.’ ‘Zo zag het er wel uit,’ bekende James. ‘Ralph. Ted was niet goed bij zijn hoofd. Hij was helemaal bewolfd, voor de helft vanwege zijn vader’s weerwolfbloed, en de andere helft door zijn moeders Transformagiër bloed. Ik bedoel, zoals Petra zei, hij was Ted van binnen, maar zonder iets van Ted’s beheersing. Hij wilde jou niet echt vermoorden. Hij probeerde zijn ouders te wreken. Jij komt het dichts bij voor hem, wat hij kan gebruiken om de schuld te geven.’ ‘Weet ik,’ antwoordde Ralph triest. ‘Echt, ik neem het hem niet kwalijk. Maar toch, betekend dit dat ik ook in een weerwolf ga veranderen?’ ‘Nee,’ antwoordde James. ‘Ted is geen weerwolf om volledig te veranderen zonder zijn Transformagiër mogelijkheden. Hij is op zeker niet genoeg weerwolf om nog meer weerwolven te maken. Je hebt mazzel gehad.’ Ralph knikte nadenkend. ‘Toch, ik denk dat het behoorlijk eigenaardig zal zijn als ik hem de volgende keer zal zien. Hoe kun je met iemand omgaan die bijna je arm eraf rukte met zijn tanden?’ ‘Zie maar hoe het gaat als het zover is Ralph. We hebben genoeg aan ons hoofd op dit moment.’ Laat die ochtend, verkondigde Madam Ouwel dat James en Ralph fit genoeg waren om naar hun eigen slaapkamers te gaan, maar dat ze de volgende dag terug moesten komen om hun verband te laten verwijderen. Ze hadden net de ziekenhuisvleugel verlaten toen ze Roos ontmoetten. ‘We zijn opgeroepen naar het kantoor van de Directeur,’ zij ze, met een bleek gezicht, ‘Nu direct. Kom op.’ Stilletjes liepen de drie door het kasteel, om uiteindelijk aan te komen bij de waterspuwer die de wenteltrap bewaakte. ‘Wachtwoord,’ zei de waterspuwer verveeld. ‘Euh, ze hebben het pas veranderd,’ zei Roos tegen James en Ralph. ‘Professor Hierraver verteld me de nieuwe toen ze mij vertelde dat we opgeroepen waren. Even denken. O ja...Caerth Hwynwerth,’ ‘Verdorie,’ zei Ralph toen de drie op de stijgende trappen kloppen. ‘Dat onthoud ik nooit.’ Roos knikte ernstig. ‘Ik denk dat dat de bedoeling is.’ ‘Misschien is het niet eens Merlijn,’ fluisterde James hoopvol. ‘Hij is de laatste tijd veel op reis geweest. Professor Anderling heeft zijn werk waargenomen.’ Roos keek alleen naar James, een beetje hulpeloos. Ze tikte tegen de hoge houten deur die leidde naar het kantoor van de Directeur. ‘Binnen,’ reageerde een rommelde een diepe stem. James en Ralph slikten gelijktijdig. De deur zwaaide statig open, lichtelijk krakend. James verstijfde,
299
wachtend op het branden van zijn onzichtbare litteken, maar er gebeurde niets, of niet veel. Hij onderdrukte de neiging om de plek aan te raken. Merlijn zat achter zijn zware bureau. Voor hem, zittend op de enige stoel, zat tot James verrassing Gerard Gerhards. Gerard keek afgestraft en gedwee, maar James wist niet of de blik oprecht was of gemaakt. ‘Mn. Gerhards en ik hebben het gehad over het ongeplande vertrek gisteren,’ zei Merlijn, achterover leunend in zijn stoel, zijn vingers ineen vouwend. ‘Hij is zo vriendelijk geweest om op zijn eigen gelegenheid hierheen te komen om aan te geven dat hij tot op zekere hoogte verantwoordelijk is voor jullie actie. Is het mogelijk dat jullie dit verhaal ondersteunen.’ ‘Euh...,’ begon James kijkend van Merlijn naar Gerard. ‘Euh... ja?’ Merlijn knikte langzaam. ‘Ga maar door dan. Vertel mij uw versie van het verhaal Mn. Potter.’ Merlijn’s ogen boorde zich in die van James, en toch kon James geen kwaadwilligheid ontdekken in de blik. James schraapte zijn keel, kijkend naar Ralph en Roos voor steun. Roos knikte naar hem, met open gesperde ogen. James begon. ‘Nou, we wilden alleen maar Zweinsveld zien meneer. We wisten dat we te jong waren om het Zweinsveld weekend te kunnen gebruiken, maar we dachten niet... ik bedoel...’ ‘Jullie dachten dat de regels niet voor jullie golden,’ knikte Merlijn. ‘Dat is de kern van het verhaal, is het niet, Mn. Potter?’ James slikte een groot brok door. Hij werd rood. ‘Ik...ik denk het meneer.’ ‘Zeg me,’ zei Merlijn naar voren zittend op zijn stoel, ‘hoe hebben jullie het voor elkaar gekregen om ongezien naar het dorp te komen?’ James keek opnieuw naar Gerard. Gerard’s gezicht bleef een onveranderd masker van rein berouw. Opeens herinnerde James zich wat de rol van Gerard was bij de Gremlins, ze hadden het er aan het begin van het jaar over gehad. Gerard was de officiële zondebok van de Gremlins. Tot nu toe had James niet begrepen wat dit inhield. ‘Euh...Gerard wees ons de weg?’ zei James, nog altijd kijkend naar Gerard en nerveus fronsend. ‘Hij ontdekte de geheime doorgang... euh, ja?’ Merlijn zuchtte. ‘Ja, dat is wat Mn. Gerhards ook vertelt.’ Gerard knikte ellendig. ‘Ik plaagde ze meneer. Ik zei hen dat ze niet het lef hadden om naar Zweinsveld te glippen in het weekend. Ik dacht gewoon niet na meneer. Ik had moeten weten dat ze gesnapt zouden worden. Ik had moeten weten dat ze aangevallen zouden worden door een wild, woest beest op de weg terug, alleen vanwege een onschuldige boterham met corned beef! Ik voel me ziek van schuld!’ Gerard dook ineen van misère, zijn gezicht in zijn handen begravend, en snikkend van narigheid. Merlijn keek enkel naar Gerard, zijn doordringende ogen mild, zijn wenkbrauwen lichtjes opgetrokken, hij wendde zijn blik naar James. ‘Ondanks Mn. Gerhards’ bezworen uitdagingen, zouden jullie drie beter hebben moeten weten. Ik ben niet van plan jullie hier mee weg te laten komen. Dit soort zorgeloos gedrag kan niet toegestaan worden op een instituut dat zich beroemd op zijn orde.’
300
Merlijn keek neer op zijn bureau, tikken met zijn veer over sommige notities. James keek naar Ralph en Roos. Er zouden zeker punten worden afgetrokken van hun Afdeling, en hoewel dat erg genoeg was, was het niet het eind van de wereld. Gerard keek van opzij naar James, nog altijd met een schuldbewuste tronie. Zonder op te kijken zei Merlijn, ‘Jullie straf zal zijn, de ontmanteling van jullie zogenaamde Verweer Club, met onmiddellijke ingang.’ James keek verbijsterd naar Merlijn, zijn mond viel open. Roos sprak als eerste. ‘Dat kunt u niet doen meneer!,’ riep ze. ‘Dat zou net zo’n een straf zijn voor alle leden van de club als voor ons!’ ‘Als ik me herinner, haalden jullie een eerste jaars lid van die club over om jullie te vergezellen op de losbandigheid van gisteren,’ zei Merlijn scherp opkijkend. ‘Karel?’ zei Ralph. ‘Hij volgde ons! We probeerden van hem af te komen!’ ‘In ieder geval, dit staat me niet toe te vertouwen op jullie leiderschap voor zo een club.’ James fronste woedend. ‘Maar het is niet eerlijk tegenover de rest van de club!’ ‘”Eerlijk” is een vreemde eigenschap die deze eeuw lijkt te roemen boven al het andere,’ zei Merlijn zuchtend, ‘uit de eeuw waar ik vandaan kom, was het eerlijk om dieren en mensen te verhandelen. Je kunt dit maar beter onthouden, zodat je weet wat het voor mij betekend wanneer je dit een volgende keer bij mij gebruikt.’ ‘Maar meneer—’ begon Roos. Merlijn legde haar met een handbeweging het zwijgen op. ‘Er valt niets meer over te zeggen,’ zei hij vlak. ‘Jullie kunnen gaan. U hoort daarbij Mn. Gerhards.’ Roos beende weg, en Ralph volgde. Gerard ging staan. Hij keek alsof hij iets wilde zeggen tegen de Directeur, maar besloot van niet. Toen hij zich opdraaide om te vertrekken, gaf hij James een waarschuwende blik. Merlijn keek naar James, zijn gezicht onbewegelijk. Uiteindelijk, draaide James zich ook om en liep in de richting van de deur. ‘James,’ sprak een zachte stem vanuit de rij van schilderijen van Schoofhoofden. James keek op. Het portret van Severus Sneep was leeg, maar het portret van Albus Perkamentus had zijn hoofd opgeheven. Het voormalige Schoolhoofd keek naar James door zijn bril van halve maantjes, met een kleine geheimzinnige glimlach. ‘Wacht heel even, als je wilt. Ik geloof dat de Directeur nog wat met je wil bespreken, als je alleen bent.’ De deur van het kantoor sloeg dicht, James opschrikkend. Hij draaide zich om, en Merlijn stond recht achter hem, groot en indrukwekkend. ‘Ik ben al langer van plan een babbeltje met je te maken, jongen,’ zei de grote man zijn stem laag en angstaanjagend. ‘Je vrienden kunnen geloven dat ze weten wat er gebeurd is, maar ik denk dat de belangrijkste vraag ligt, tussen jou... en mij.’ James wist niet wat te zeggen. Hij staarde naar Merlijn’s gevoelloze gezicht, zijn hart sloeg op hol. Merlijn ging door. ‘Zoals je zonder twijfel weet, gebeurt er heel weinig tussen deze muren waar ik geen weet van heb. Jij bent door de Amsera Certh gegaan, en ik kan me alleen maar voorstellen wat je hebt geleerd over mij, en wat er gebeurd is in dit kasteel. Zover, heb ik op jou een achterstand, want hoewel ik overal geweest ben door deze nieuwe eeuw, veel lerend weinig om van te houden, is het enige waar ik niet zeker van ben
301
jouw overtuiging en bedoeling. Je maakt me bezorgt jongen, en daar kun je zeker van zijn. Niet omdat ik bang van je ben, maar waar ik vrees dat je in bent gaan geloven. Er is maar een ding dat me ervan weerhoud om je hier en nu direct tegen te houden. Zou je willen weten wat dat is?’ De vraag behoefde geen antwoord, dus James beantwoordde hem niet. ‘Het is dit,’ bromde Merlijn, zijn hand opheffend en recht wijzend naar James’ voorhoofd. ‘Ja,’ knikte hij, ‘ik kan het zien. Ik weet niet waar het zijn oorsprong vind, noch door welke kunst het geschapen is. Mogelijk betekend het dat je mijn bondgenoot bent, vreemd als het lijkt. Maar opnieuw, mogelijk, markeert het je als mijn vijand. Het is die vraag, en die vraag alleen welke tussen ons staat James Potter. Die vraag, rustend als een hefboom op de rustplaats op een heel kleine steen. En weet je wat die steen is?’ James wist het niet. Hij begon zijn hoofd te schudden, maar herinnerde zich iets. Misschien kwam het tot hem direct van de ogen van het Schoolhoofd, omdat het de herinnering was aan een andere tijd dat hij en Merlijn zo gestaan hadden, in een privé gesprek. Het was geweest in de grot van Merlijn’s opslagplaats, na de test van het gouden koord. ‘Vertrouwen,’ zei James met een droge mond. Het klonk goed. Merlijn knikte langzaam, betenisvol. ‘Ik zal kijken, James Potter. Zoals je weet, ik heb ogen overal...’ Hij keek opzij, doelend op het lege lijst van Severus Sneep’s portret. ‘Vertrouwen blijft alleen bestaan tot het laatste bewijs is onthuld. Ik zal uitzien... naar dat bewijs.’ Er was een zachte klik en de deur kraakte open. James keek ernaar. Hij kon gaan, naar hij kon zich er nog niet toe brengen om op te stappen. Hij keek omhoog naar de Directeur, zich verhardend. ‘Is het waar dat u niemand iets aan kunt doen tussen deze muren?’ Merlijn glimlachte erg mager naar James. Hij ging terug naar zijn bureau, gebarend naar de Amsera Certh, die daar stond in zijn lijst, bedekt onder een dikke zwarte stof. ‘Vraag het Heer Henry,’ zei hij door de ruimte lopend. Dan veel zachter voegde hij toe, ‘ of Vrouwe Judith.’ De zwarte stof vloog plotseling van de spiegel, de draaiende zilveren rook onthullend. De rook begon weg te trekken toen de pagina’s van het Scherpstel Boek vanzelf doorbladerde, snel als werden ze voortgejaagd door een harde wind. ‘Ren James,’ fluisterde het portret van Perkamentus dwingend. ‘Je wilt dit niet zien. Ren!’ James draaide zo snel als hij kon, en schoot door de deuropening. Hij klapte achter hem dicht, waardoor de hal trilde. Hij stopte aan de top van de wenteltrap, hijgend en angstig. Hij was volledig verward door de dingen die Merlijn gezegd had. Het Schoolhoofd leek te denken dat James zijn vijand kon zijn, maar hij wist het niet zeker. Het was in ieder geval een verschrikkelijk iets, dat de enige reden dat Merlijn hem niet had aangevallen was, door de bescherming van het kasteel en het mysterieuze onzichtbare litteken op zijn voorhoofd, Merlijn kon zien wat het was? En wat probeerde het hem te zeggen over het Schoolhoofd? ‘James?’ riep Roos stem van onderaan de wenteltrap. ‘Wat doe je? Waar blijf je zo lang?’
302
James keek terug naar de gesloten deur van de Directeur. Hij wist niet wat het allemaal betekende, maar hij had het afschuwelijke gevoel, dat het binnenkort allemaal duidelijk zou zijn. Deze kennis joeg hem meer angst aan dan wat dan ook. Met dat in gedachten rende hij de wenteltrap af en ging naar zijn vrienden.
Die avond zat James aan een tafel in de hoek van de leerlingenkamer en pakte een groot vel perkament. Hij doopte zijn veer in, dacht even na, en begon te schrijven. Beste Pap, Hoe gaat het ermee thuis? Ik hoop dat Oma het naar haar zin heeft in mijn kamer. Let erop dat ze niet onder mijn bed kijkt omdat Al en ik daar de Druipkruipers verstopten die we gevonden hadden, en volgens mij hebben we ze nooit helemaal weg gekregen. Ook, vertel haar niet op de bovenste plank van de kast te kijken. Beter, kan ze helemaal uit de kast blijven, iedereen wordt daar een stuk vrolijker van. Ik hoorde nieuws over de Dementor aanvallen door heel Londen, en ik hoorde dat het Ministerie gaat beginnen met een nieuw departement voor Schouwers, om daar een einde aan te maken. Kijk, het is te veel om in een brief te schrijven, maar die baan gaat veel gevaarlijker worden dat het er nu uit ziet. Iets echt slechts met de naam Poortwachter, kwam terug met Merlijn, en we denken dat dit de Dementors gebruikt om te voeden op de angst van de mensen. Als u mij er meer over wil weten, vraag het dan aan nicht Lucy. Zij zocht het op bij de tovenaar bibliotheek voor ons, dus ze weet er een heleboel van af. U moet er goed voor uitkijken omdat het echt, echt heel krachtig is – veel krachtiger dan enige gewone ouwe Dementor – en het is op zoek naar een menselijke gastheer om deze al de kracht te geven om hier voor goed te blijven en alles kapot te maken. Dat doet me eraan denken – Pap, weet u nog die ring die professor Perkamentus aan u gaf? Het kan geen ring geweest zijn, maar een steen. Ik denk dat ik u er over heb horen praten, van destijds toen u naar het bos moest om tegen V. te vechten. Iemand hier heeft erover gelezen in die boeken die zijn uitgebracht over uw leven, en hij zegt dat het de Steen van Wederkeer genoemd wordt. Hoe dan ook; ik moet dit vragen – wat is er gebeurd met die steen? Roos en Ralph en ik denken dat die heel belangrijk is om van de Poortwachter af te komen. Ik beloof het tegen niemand te zeggen. Behalve Roos en Ralph. En misschien Daan als we denken dat hij kan helpen. En misschien Karel omdat hij degene is die het zich herinnerde uit die boeken. Maar niemand anders. OK? Bedank Pap, Liefs James. P.S. Heeft Mam de S.wijzer en de O. Mantel en mijn Voodoo pop al gevonden?
303
James verzegelde de enveloppe met de brief erin, en wilde hem in zijn tas doen. Hij stopte, ineens vroeg hij zich af of hij nog tijd had om de brief vanavond te versturen inplaats van morgen. Hij keek naar de klok en zag dat het net negen uur was. Hij had nog tijd om maar de Uilenvleugel te gaan, en hij wist dat hij beter zou slapen als hij wist dat de brief om Nobby’s poot zat, op weg naar zijn ouder’s huis. Roos was al naar bed gegaan, en Ralph was beneden in de Zwadderich vertrekken, dus James besloot om alleen te gaan. Hij vouwde de brief zo dat hij in zijn broekzak paste en klom door het portret gat. Tegen de tijd dat James de trappen op was naar de Uilenvleugel, was de maan gestegen tot een grote, volle bol. Zijn ijzige gezicht verlichtte de binnenkant van de Uilenvleugel met een zilveren licht, helder genoeg om te kunnen zien. James vond Nobby en nam de tijd om hem te aaien. ‘Krijg je genoeg te eten hier?’ vroeg James Nobby klikte en schudde zijn vleugels uitgebreid. James zag dat in de hoeken van de Uilenvleugelvloer resten lagen van botten van knaagdieren. ‘Ik denk dat je het hier best naar je zin hebt, is het niet,’ zei James met een glimlach. De grote vogel leek het daarmee eens te zijn. Hij dook onder James strelende hand en streek zijn veren glad. Kort daarop nam James de brief uit zijn zak. Hij bevestigde hem zorgvuldig aan Nobby’s poot met een stukje touw. ‘Dit is heel belangrijk Nobby,’ legde James uit. ‘Breng het zo snel mogelijk naar Pap. OK? En wacht of hij iets terug schrijft. Als hij dat doet, neem dat dan mee als je terugkomt.’ Nobby klikt weer en schuifelde op zijn stok, kennelijk opgewonden om te vertrekken. Zodra James zijn poot losliet, spreidde Nobby zijn vleugels. Hij zocht even zijn balans, en schoot toen omhoog, flapperend naar de Uilenvleugels enorme ramen. Hij draaide, daarbij sommige van de andere vogels verstorend op hun stok, en dan, met een zwaai van zijn roerachtige staart, was hij weg. James voelde zich veel beter. Hij ging terug uit de Uilenvleugel en via de smalle trap weer naar beneden. Toen hij aankwam bij de gang eronder, stopte hij. De gangen waren vrijwel helemaal leeg geweest tijdens zijn wandeling naar de uilenvleugel, maar nu stond er iemand in een donkere hoek, kijkend door een van de hoge ramen. James vond dit opvallend vreemd, omdat de Uilenvleugel niet in de buurt was van de verschillende leerlingen kamers. De figuur was een silhouet tegen de volle maan buiten het raam. James kon alleen zeggen dat de figuur een meisje was met lang haar. Hij had een vreemde, korte hoop dat het Petra was, maar hij dacht van niet. James ging op weg door de gang en het meisje bewoog niet toen hij eraan kwam. Hij was haar bijna gepasseerd toen ze sprak zonder zich om te draaien. ‘Een beetje laat om post te versturen,’ peinsde ze. ‘Moet nogal belangrijk zijn James.’ James bloed werd koud. Het was Tabitha Kraaiveld. ‘Wat gaat jou het aan?’ vroeg hij zonder vaart te verminderen. Hij wilde het daarbij laten, maar haar volgende woorden brachten hem tot staan. ‘De Poortwachter zal niet gestopt worden, weet je,’ zei ze hol, half draaiend om James over haar schouder aan te kijken. ‘Maakt niet uit tegen wie je het verteld. Het is te laat.’
304
James was verbijsterd. Zijn gedachten raceten zo, dat hij niet wist wat te zeggen. Hoe kon Tabitha weten over de Poortwachter? Noch James, Roos of Ralph hadden er tegen iemand iets over gezegd. Maar zelfs tijdens zijn verbazing, realiseerde hij zich dat het antwoord al duidelijk was. Tabitha wist over de Poortwachter omdat ze deel uitmaakte van het plan om het te beheersen, om het los te laten op de aarde. Er was eenvoudigweg geen ander verklaring. Tabitha draaide zich weer naar de maan. Ze leunde comfortabel op het stenen raamkozijn. ‘Je denk dat je in de gaten hebt wat er gebeurd, is het niet? Je hebt jezelf ervan overtuigd dat je de volle omvang van de Vloek van de Poortwachter begrijpt.’ Ze lachte zachtjes. ‘Dat is waarom ik hou van de Potters. Jullie zien de wereld in zijn eenvoudigste vorm. Op een of ander manier zijn jullie niet in staat om de belangrijkste details en het hele plaatje te zien. Nooit is het duidelijker geweest dan nu.’ James begon te praten, maar zijn stem was schor en angstig. Hij schraapte zijn keel en probeerde het opnieuw. ‘Ben je hier om me tegen te houden?’ ‘Tegen houden?’ antwoordde Tabitha, met haar rug naar hem toe. ‘Je tegenhouden, van wat? Heb je me niet gehoord? Het is te laat om wat dan ook te stoppen. De afdaling van de Poortwachter is bereikt. Zijn dag is aanstond. Er is nog slechts één taak om te volmaken, en die taak is al bijna gedaan. Ik ben hier alleen maar om gnuiven James. Ik wilde je gezicht zien als je ontdekte dat de wereld aan haar einde komt.’ Uiteindelijk draaide Tabitha zich helemaal om. James deed een onwillekeurige stap achteruit. Hij had Tabitha nog nooit zo gezien. Haar haar was sluik en haar gezicht was erg bleek, zelfs uitgeteerd. Haar ogen waren rood omrand, begerig en hongerig. ‘Ja,’ hijgde ze naar voren leunend. ‘Dat is de uitdrukking waar ik op hoopte. Je snapt het nu, is het niet? De Vloek van de Poortwachter is eindelijk aanstond, maar het is geen vloek voor iedereen. Het maakt een einde aan jouw wereld, en de verrotte wereld van de Dreuzels, maar het zal geen vloek zijn voor hen die zuiver van hart zijn gebleven. Het zal een zegen voor ons zijn. Zalazar Zwadderich wist het in zijn tijd, toen hij deze dag regelde. De neerdaling van de Poortwachter luistert de eeuw van puur van bloed in! Niet langer zullen we geketend zijn door de wetten van zwakke regeringen, niet langer zullen we leven in de schaduwen van de weeklagen van de Dreuzels, verbergend als kevers onder een rots. Voor ons is de Poortwachter de voorbode van superioriteit!’ James deed nog een stap achteruit, wijkend voor de woestheid in de gestoorde blik. ‘ Je... je kunt dat niet echt geloven,’ stamelde hij. ‘Niemand beheerst de Poortwachter. Hij zal verwoesting brengen aan alles en iedereen. Zelfs zijn menselijke gastheer zal aan het eind gedood worden.’ Tabitha glimlachte langzaam. ‘Hoe eigenaardig dat je gelooft dat niemand de Poortwachter kan beheersen. En toch weet ik waarom je je vastklampt aan die overtuiging. Je blijft vertrouwen op Merlijn Ambrosius, wiens aanwezigheid hier in deze eeuw door jouw toedoen komt. Je hebt jezelf er van overtuigd dat hij, aan het eind, zich niet bij ons zal voegen. Dit biedt jou een strohalm hoop, is het niet?’ James knikte. Hij had het tot op dit moment niet geweten, maar Tabitha had gelijk. Diep van binnen, vertrouwde hij Merlijn. Hij wist niet precies waarom, maar hij deed het. Ondanks zijn twijfels en angsten, en ondanks alle bewijzen die het tegendeel
305
bewezen, kon James eenvoudig niet geloven dat Merlijn de Baken Steen zou gebruiken voor iets slechts. Hij geloofde dat Merlijn hem zou gebruiken tegen de Poortwachter, zelfs als dit betekende dat ze de strijd zouden verliezen. Tabitha’s glimlach werd toegefelijker. ‘Koester die hoop zolang als je kunt James,’ zei ze bijna fluisterend. ‘En als de Poortwachter de onze is, als Merlijn de steen afstaat aan ons en zich bij ons voegt, hoop ik dat ik erbij kan zijn om het laatste sprankje hoop in je ogen te zien verdwijnen. Dat hoop ik echt.’ James begon uiteindelijk zich een beetje boos te voelen. Hij richtte zich in volle lengte op en deed een stap naar voren. ‘Je liegt,’ zei hij op besliste toon. ‘Je probeert me alleen maar bang te maken. Je weet dat je plannen nog steeds gestopt kunnen worden. Het is nog niet te laat, wat je ook zegt. Je kunt zeggen, aan wie je ook voor het karretje bent gespannen, dat je mij je boodschap hebt gegeven, zonder enig resultaat. Maar ik ga naar beneden. Wij zullen de andere helft van de Baken Steen vinden.’ Tabitha’s glimlach verdween toen James dit zei. Ze keek hem met onverholen bevreemding aan. En dan, langzaam, verscheen de glimlach weer, haar gezicht oplichtend als een zonsopkomst. ‘De andere helft van de Baken Steen?’ zei ze geamuseerd. ‘Je snapt het nog steeds niet het hè? Geen wonder dat je zo vol weerstand en kracht bent! Mijn beste James, we hebben de “ander helft” al van de Baken Steen! Het is al jaren in ons bezit! We gebruikten onze kunsten om hem op te zoeken. Het was niet eens zo heel erg moeilijk weet je. Je vader liet hem gewoon in het verboden bos vallen. Hij liet hem daar zodat iedereen, die maar een flauwe notie had waar te zoeken, hem kon vinden. Ik was erbij, die nacht dat hij uit de aarde werd getrokken!’ Tabitha lachte opnieuw, helder, maar toch hoorde James er een toon van waanzin in. Ze stopte, haalde adem en schudde haar hoofd. ‘Hoe vreselijk jammer voor je James. Maar, o! Daar gaat de brief dus over die je naar je vader stuurt, is het niet? Je vraagt hem waar de steen gebleven is! O, het spijt me zo dat je je tijd hieraan verspilt hebt. Maar nu zie je hoe benard je situatie is, ja toch? Het gaat er nu alleen nog om waar Merlijn’s zijn beroemde twijfelachtige loyaliteit ligt. Hoe verrukkelijk opwinden moet dit voor je zijn!’ James’ woedde was niet verminderd op zijn gezicht door deze onthulling, hij was heftiger geworden. ‘Ik geloof je niet Kraaieveld. Jij zegt alles alleen om te voorkomen dat ik je tegen werk. Het zal niet lukken! Zelfs als jouw mensen inderdaad de helft van de Baken Steen hebben, zal Merlijn zich niet bij jullie voegen! Dus zeg maar tegen je boevenbende dat ik je bericht heb ontvangen, en dat ik je zei het te stoppen waar de Nargels niet bijten.’ Daamee draaide James zich op zijn hakken om en wandelde weg. Na een paar stappen stopte hij en keek terug. ‘En ik zal je nog iets zeggen, en dit is voor jouw Kraaieveld: ik weet dat je denkt dat je mijn broer om je kleine vinger hebt gewonden, maar als je hem op een of andere manier hem hierbij betrekt, kom ik persoonlijk achter je aan. En denk niet dat ik dit niet meen.’ ‘Albus?’ zei Tabitha, haar glimlach was verdwenen. ‘Ik denk dat hij oud genoeg is om zijn eigen beslissingen te nemen, jij niet?’ James vernauwde zijn ogen en knikte langzaam. ‘Dat is hij zeker.’ Toen James weer doorliep, riep Tabitha achter hem aan, haar stem galmend in door de gang. ‘Koester die hoop James... Koester hem zo lang als je kunt...’
306
James trilde tegen de tijd dat hij terug door het portretgat klom. De ontmoeting met Tabitha had hem de stuipen op het lijf gejaagd, ondanks zijn dappere woorden. Het was te overweldigend. Was het waar dat James’ vader de Steen van Wederkeer had laten vallen in het bos voor zijn confrontatie met Voldemort?’ Als Tabitha en haar geheime bondgenoten inderdaad en helft van de Baken Steen al hadden, wat voor hoop was er dan? James besefte nu dat hij, ondanks alles, wel Merlijn vertrouwde om niet de kant van het kwaad te kiezen. Maar was dat omdat Merlijn te vertrouwen was, of dat James eenvoudig weg niet aan de mogelijkheid wilde denken dat de beroemde bezweerder hem zou verraden? Huiverend herinnerde hij zich dat Judith, de Vrouwe van het Meer, ook Merlijn vertrouwd had, en was blijven doen tot het moment dat hij haar vermoordde. Vreemd genoeg, met dit voor ogen, wilde James naar bed gaan en slapen. Hij klom naar zijn slaapkamer, kleedde zich uit, en viel in bed. De maan scheen, door het smalle raam, over de vloer, prikkend in zijn ogen. James rolde opzij, en trok zijn kussen over zijn gezicht. Het was pas totdat hij bijna in slaap was gevallen, toen al de door elkaar heen draaiende gedachten, stil waren gevallen, dat die ene laatste, vreemd zorgwekkende vraag in zijn hoofd schoot. James ging rechtop zitten, starend uit het raam naar de heldere zilveren maan, terwijl de vraag in zijn hoofd terug bleef komen: hoe had Kraaieveld geweten dat hij bij de uilenvleugel was? James staarde intens naar de maan, maar die bracht geen antwoorden. Hij liet zich weer op zijn kussen vallen. Na enige tijd viel hij, uiteindelijk, in slaap.
307
17. de Bloedlijn
D
e week erop leek voorbij te gaan met de traagheid van een
vrachttrein. Met het eind van het schooljaar in het vooruitzicht, werd het in de bibliotheek drukker en drukker. De oudere leerlingen bewogen zich voort in een soort vage mist, lerend en elkaar overhorend over onderwerpen waar James geen snars van begreep. Zelfs de Gremlins leken gespannen. Noah, Sabrina, Gerard en Petra zaten op de bank voor de openhaard, omgeven met stukken perkament, boeken en snoeppapiertjes. James zwaaide naar hen toen hij hen voorbij liep, op weg naar de bibliotheek. ‘Hee, Gerard, zei hij, ‘bedankt voor je hulp bij de Directeur laatst.’ ‘Gewoon mijn werk,’ mompelde Gerard, met zijn neus in een groot boek met sterrenkaarten. Lopend naar de bibliotheek, overdacht James de gebeurtenissen van de afgelopen dagen. Er was zoveel gebeurd dat het lastig werd om er grip op te houden. Op Maandag, had James aan Scorpius doorgegeven dat hij, Ralph en Roos de opdracht hadden gekregen dat ze de Verweer Club moesten stoppen als straf voor het wegglippen naar Zweinsveld. Scorpius dit bericht onbewogen aangehoord. ‘Jammer dat je niet meer in staat zult zijn om het bij te wonen,’ had hij eenvoudig gezegd van zijn boek, wat hij aan het bestuderen was, op kijkend over zijn bril. ‘Ik denk dat je het niet begrijpt,’ zei James die ging zitten. ‘De club is opgeheven. Opdracht van Merlijn.’ Scorpius keek terug in zijn boek en sloeg een bladzijde om. ‘Ik begrijp het zover ik het wil. Voor wat mijn betreft, zijn jullie drie verbannen om de club te leiden. Als mede leraar, ben ik niet van plan ermee te stoppen. We geven het een andere naam als dat nodig is. We noemen het, èh, “Strijders voor Scorpius”.’ ‘Dat is niet leuk,’ zei James hoofdschuddend. 308
‘Nee?’ antwoordde Scorpius. ‘Nou ik heb er de hele nacht over wakker gelegen. Dus, verdorie.’ James dacht hier even over na, en vroeg zachtjes, ‘Je blijft gewoon de club lesgeven? Zelfs nu Merlijn denkt dat hij gestopt is?’ ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ antwoordde Scorpius. ‘Als de Directeur heeft besloten dat de Verweer Club moet worden opgeheven, dan zal die opgeheven worden. Het is gewoon stom toeval dat ik, samen met de Entiteit van Stilte en de Grijze Dame, les zullen geven aan een geheel nieuwe club die toevallig gegeven wordt op dezelfde plek en dezelfde tijd, om dezelfde onderwerpen te leren. Zeker zal de Directeur de verschillen herkennen.’ James schudde nogmaals zijn hoofd en glimlachte scheef. ‘Je bent toch echt een stukje Zwadderich is het niet? Je bent zo verdraaid als een kurkentrekker!’ ‘Verdraaid zijn beketend alleen maar in staat zijn om, om hoeken te denken,’ zei Scorpius terug kijkend in zijn boek. ‘Mijn vader leerde me dat.’ James wilde opstaan, bedacht zich en keek weer naar de bleke jongen. ‘Carlo laat zich door jouw echt de “Entiteit van Stilte” noemen?’ Scorpius zette zijn bril goed. ‘Wie ben ik om ruzie te maken met de keuze voor een naam met een geest?’ Kennelijk hield Scorpius zich aan zijn woord. Op Dinsdagavond waren James Roos en Ralph naar boven gegaan, en rondgehangen in de gang bij het gymnastieklokaal. En, ja hoor toen ze voorbij het gemoffelde glas van de deur liepen, konden ze de geluiden van de club horen, oefenend en trainend onder Carlo en de Grijze Dame’s geduldige toezicht. Voorbereidingen voor De Triumvirate kwamen ook snel naderbij. Jason Smit’s materialen ploeg maakten overuren, de meeste achtergronden en verschillende materialen klaargemaakt te hebben, inclusief een windmachine die werkte door te trappen. Jennifer Tolstra bestuurde koortsachtig haar kostuum winkel, zorgdragend voor al de aanpassingen, veranderingen en allerlaatste details voor de kostuums. Josephina Bartels was genoeg hersteld van haar behekste hoogtevrees, om op het podium te klimmen, hoewel ze niet naar de rand kon lopen zonder duizelig te worden. Ondanks dit, was een groep afgevaardigden van Ravenklauw met een fanatieke campagne begonnen om Josephina weer terug te krijgen in de rol van Astra. Om dit te bereiken, hadden ze een lading pamfletten op alle aankondigingsborden geprikt. De oproepen hadden echter niet tot veel handtekeningen geleidt, en los van Josephina’s aanhang, leek de rest van de Ravenklauwen in stilte zelfs Petra in haar rol te ondersteunen. Voor zijn deel, was James onder de indruk toen hij ontdekte dat hij inmiddels bijna zijn hele tekst kende. Er was een tijd geweest dat hij niet geloofd dat dit mogelijk zou zijn, maar de volhardende repetities en het doorlezen van de teksten s’avonds laat, wierpen hun vruchten af. Noah en Petra waren per keer aanhankelijk en afstandelijk tijdens de repetities, waarschijnlijk een weerslag van het constante tumult over hun relatie. James had nog altijd niet zijn kus scène met Petra gerepeteerd, hoewel ze al tientallen keren de tekst gelezen hadden. Professor Kers had hen verzekerd dat het geen echte kus hoefde te zijn, maar eenvoudig naar voren leunen en elkaars wangen raken. Ze zouden van opzij te zien zijn door het publiek, en de lichten zouden uitgaan op het moment dat de kus plaatsvond, zo het derde bedrijf eindigend. Tot James grote
309
ontzetting echter, was hij gedwongen om Tabitha Kraaieveld’s aanwijzing op te volgen als professor Kers niet in de buurt was. Tabitha leek er een duivels genoegen in te scheppen om James te dwingen zijn monologen keer op keer op te zeggen, hem constant kritiserend en kleinerend voor de andere acteurs en werkgroepen. Terwijl James zweette in de heldere toneel lichten, opnieuw zijn begeesterende speech, voor de negende keer, opdreunend, werd zijn afkeer voor Tabitha‘s aardige, minzame gezicht langzaam opgevoerd tot een klein, helder fornuis van haat. Het Zwerkbalseizoen, was uiteindelijk afgelopen, met een verpletterende overwinning van Huffelpuf over Griffoendor, wat resulteerde in dagen van genadeloze plagerijen van de Huffelpufs en norse weerwoorden van de Griffoendoren. Om Albus’ eerste seizoen als Zwadderich Zoeker te herdenken, had Tabitha hem kennelijk de bezem gegeven had waarop hij het hele seizoen had gevlogen, de zelfde mysterieuze bezem die James, Ralph en Daan zoveel problemen had opgeleverd het vooraf gaande jaar. James kon nauwelijks geloven dat Tabitha de bezem af zou staan, maar hij wist ook het dit ertoe zou leiden dat dit Albus geliefder zou maken bij zijn Zwadderich maten. Daarbij, als Tabitha iets zo machtigs als de bezem weggaf, zou dit alleen maar zijn omdat de iets nog veel krachtigers in haar bezit had. En toen, deze morgen, had James een brief terug gekregen van zijn vader. Hij las hem onder het ontbijt met Ralph en Roos meekijkend over zijn schouders. Beste James, Sorry voor de late reactie, maar ik heb het ontzettend druk gehad met dat nieuwe Schouwers-subdepartement . We hebben Romeo Wolkenveld ingeroepen om ons hierbij te helpen, en hij is een geweldige hulp gebleken zowel in het organiseren als het voorbereiden van het veld-team, voor waar ze tegenover kunnen komen te staan. Geloof het of niet, zelfs Coenraad van der Beek heeft zijn hulp aangeboden. Blijkt dat de Harriers ook al eens temaken hebben gehad met een Dementor uitbraak als deze, in Hongarije. Viktor heeft zijn afdeling paraat, voor het geval dat, dus dat is een opluchting. Je hebt gelijk over de Poortwachter zaak. Onze onderzoekers bij het Ministerie zijn al begonnen om alle stukjes bij elkaar te leggen. We hebben de ouwe Lorrebos in verzekerde bewaring; en hij had het idee dat de mensen die achter de samenzwering van vorig jaar zaten, al bezig waren met iets groots als dit. We zijn er vrij zeker van dat dit hele “vloek van de Poortwachter” verhaal, alleen een grote angstaanjagende tactiek is. Het P.E. is nog altijd bezig om in het geheim de magische wereld te ontwrichten, en hoe beter te doen dan een ernstige nieuwe dreiging uit te vinden die het Ministerie niet kan beheersen, niet? Maak je geen zorgen. We hebben de beste mensen erop, inclusief ik. Toch, weet dat we geen risico’s nemen, goed? Als er echt iets is achter een lading boosaardige Dementoren, houden we onze ogen open. Met betrekking tot de Steen van W. je kunt me altijd vragen wat je wilt James. Zeg je vriend Karel, dat ik me zijn oom goed herinner en dat hij gelijk heeft over de steen. Nadat ik hem gebruikt had in het Bos die nacht, liet ik hem vallen. Ik had hem niet meer nodig, en het was beter voor de tover wereld dat hij voorgoed verloren was geraak. Ik denk dat hij nog steeds daar ergens is, maar zelfs ik zou hem nooit meer kunnen vinden. Ik raad je sterk aan om er niet naar te gaan zoeken. Dat zou alleen maar ellende betekenen. Laat hem verloren blijven, goed?
310
Liefs, Je vader. P.S. Nee, nog steeds niets gevonden van wat we kwijt zijn, maar eerlijkheidshalve; ik heb nog niet veel tijd gehad om ernaar te zoeken. Mam en Oma zeggen gedag. Oma logeert in Albus’ kamer, dus je hoeft je nergens zorgen over te maken. Zie je over een paar weken! James kwam in de stille bibliotheek en zwierf door de paden, langs de planken tot hij Ralph en Roos vond, die in een gesprek verdiept waren. Hij gooide zijn tas op de tafel en ging naast Roos zitten. ‘We spraken Daan kort geleden,’ verkondigde Ralph. ‘Hij verscheen hier in de bibliotheek. Maakte professor Hierraver tien tinten kwaad. Ze weigerde om ons hem met spreuken te bestoken om zijn projectie te behouden, maar hij gaf ons snel een bericht.’ James leunde naar voren. ‘Wat zij hij?’ ‘Kennelijk is hij persoonlijk naar Madam Delacroix gegaan,’ zei Roos zachtjes. ‘Ze is behoorlijk knots, maar ze gaf wat bruikbare informatie over waar de verkeerde mensen in staat toe zouden zijn met jouw Voodoo pop.’ ‘Wat?’ vroeg James ferm. ‘Vertel me!’ ‘Helemaal noppes,’ antwoordde Ralph zijn duim en wijsvinger vormend tot een nul. ‘Min of meer,’ voegde Roos toe, kijkend naar Ralph. ‘Je vader had gelijk James, toen hij zei dat Voodoo niet zo was als je in Dreuzelfilms ziet. ‘Het is kennelijk meest psychologisch. En Voodoo pop in zijn hart steken, dood het onderwerp niet, maar het kan hem somber en eenzaam doen voelen.’ ‘Of opboerend maagzuur veroorzaken,’ deed Ralph een duit in het zakje, Roos rolde met haar ogen. ‘Het punt is, dat niemand je lichamelijk kunt verwonden met een Voodoo pop. Ze kunnen je doen geloven dat je pijn hebt, of dat soort emoties, maar meer niet.’ James slaakte een diepe zucht. ‘Nou, dat is een opluchting, denk ik.’ ‘Toch, wie denk je dat hem kan hebben?’ vroeg Ralph. ‘Waarschijnlijk niemand,’ antwoordde James. Hij lag niet bij de Mantel of de Kaart. Hij stond op mijn moeders nachtkastje. Hij ligt waarschijnlijk ergens in huis, zoals mijn vader zei.’ ‘Misschien heeft Tabitha hem!’ fluisterde Roos samenzweerderig. ‘Misschien weet ze niet hoe ze je er pijn mee kan doen! Ze wordt waarschijnlijk gek van het zich afvragen waarom het niet werkt!’ James schudde zijn hoofd. ‘Dat is belachelijk Roos. Tabitha zou er niets mee te maken willen hebben, zelfs als ze er vanaf wist. Ik heb het alleen verteld aan jou, Ralph en Daan. Touwens, Tabitha heeft geen Voodoo pop nodig om me te grazen te nemen. Ze had met me kunnen vechten destijds in de gang. Kennelijk wil ze ons niet aanvallen met magie of iets dergelijks.’ ‘Tenminste nog niet,’ mompelde Ralph. Plotseling sneed er een lage fluittoon door de lucht. Het was niet bijzonder hard, maar het was luid genoeg om leerlingen die in de buurt zaten te leren te verstoren, Andra Dirks keek nieuwsgierig op, zoekend naar de bron van het fluiten. 311
‘Wat is dat?’ raspte Roos. ‘Ralph, ik denk dat het uit jouw tas komt!’ Ralph draaide heen en weer op zijn stoel, grabbelend naar zijn tas. Zodra hij hem open riste, werd het geluid harder. ‘’t Is Tim’s Gluiposcoop!’ zei Ralph, het instrument uit zijn tas trekkend. Het geluid werd luider, zowel in toon als in volume. ‘Mn. Deeter!’ riep een stem schel. James draaide zich en zag professor Hierraver naderen door het pad, haar scherpe trekken getrokken in een frons. ‘Hoe vaak wilt u per se de rust in deze bibliotheek verstoren?’ ‘Sorry,’ zei Ralph, wriemelend aan de Gluiposcoop. ‘Hij moet kapot zijn. Ik kan hem niet uit krijgen!’ Professor Hierraver schudde vol weerzin haar hoofd. Ze haalde haar toverstok tevoorschijn en zwaaide er beheerst mee. De Gluiposcoop stootte een plotse piep uit, en viel stil. ‘Daar,’ zei ze giftig. ‘Nu is hij uit. En nu, verplaats u uit deze bibliotheek, alle drie. Als ik jullie hier vandaag nogmaals tref, worden er Afdelingspunten afgetrokken, zelf al ben u een lid van mijn Afdeling, Mn Deeter. Nu wegwezen.’ ‘Stom stuk troep,’ mopperde Ralph toen ze naar de deur afzakten. Hij propte de Gluiposcoop in zijn tas, en gooide deze over zijn schouder. ‘Hij is niet kapot,’ kwijlde een stem. James keek op toen Scorpius zich bij hen voegde, op weg naar de uitgang van de bibliotheek. ‘Het deed precies wat hij moest doen.’ ‘Ons uit de bibliotheek gegooid krijgen?’ vroeg Ralph mokkend. Scorpius liet zijn stem dalen. ‘Nee Deeter. Jouw attenderend op de aanwezigheid van niet te vertrouwen mensen. James keek doordringend naar Scorpius. ‘Wat bedoel je daarmee?’ ‘Niet hier,’ze Scorpius. ‘Volg mij. Ik zal je vertellen wat ik weet.’ Verschillende minuten leidde Scorpius James, Ralph en Roos stil door de gangen. Tenslotte kwamen ze bij een oud gedeelte van het kasteel, wat maar zelden gebruikt werd. Het rook er vaag bedompt. Ze passeerden niemand anders in de gangen. ‘Ik heb begrepen, dat je een nogal verhelderend gesprek had met “Tabby”.‘ zei Scorpius uiteindelijk, opzij kijkend naar? James terwijl ze verder liepen. ‘Hoe weet jij daarvan?’ ‘Ik hoor dingen,’ antwoordde Scorpius vaag. ‘Tabitha is in de overtuiging geraakt dat ik een vermomde Zwadderaar ben. Ze denkt dat ik jullie allemaal verafschuw en daarom aan haar kant sta.’ ‘Je had mij in ieder geval een poosje te pakken,’ voegde James toe. ‘Mijn bed heeft nog altijd de woorden “Jengelende Potter knul” erop staan. ‘Waar gaan we heen Scorpius?’ vroeg Roos achterdochtig. ‘Het lijkt erop dat we in de richting gaan van dezelfde plaats als waar we de Spiegel van Neregeb vonden.’ Scorpius knikte. ‘Daar heb je gelijk in Wemel. Jou ontgaat niets.’ ‘Scorpius,’ zei James, nadrukkelijk naar hem kijkend, ‘Als ik niet beter zou weten, zou ik zeggen dat je nerveus bent.’ Scorpius bleef ineens stil staan in de gang. Hij draaide zich naar de andere drie. ’Wat ik nu ga doen, doe ik tegen beter weten in,’ zei hij met zachte, serieuze stem. ‘Als mijn Opa wist wat ik op het punt sta jullie te laten zien, zou hij me waarschijnlijk vermoorden, en dat is niet overdreven.’
312
‘Wat Scorpius?’ vroeg James zijn stem ook zacht om zich bij die van de jongen aan te passen. ‘Weet je iets?’ Scorpius keek weg. ‘Weet je nog dat ik je vertelde dat ik mijn Opa in geen jaren gezien had? Dat hij zich verborg, zelfs voor zijn familie?’ James en Roos knikten. James vroeg, ‘Is dat niet waar? Hij verbergt zich niet?’ ‘Ja, hij verschuilt zich. Maar het is niet waar dat ik hem niet gezien heb. Ik zag hem vaak genoeg. ‘Scorpius zuchtte en keek vervolgens naar James, Ralph en Roos. ‘Het begon twee jaar geleden. Ik haatte de manier waarop mijn vader zijn rug had gekeerd naar zijn opvoeding. De reden dat hij de oprichters begon te bestuderen, was om de waarheid rondom Zalazar Zwadderich te achterhalen. Hij was opgevoed met de overtuiging dat Zwadderich een anders denkende was, en een held, maar hoe meer mijn vader studeerde, hoe meer hij tot de overtuiging kwam dat Zwadderich eenvoudig een gemene, machtsbeluste idioot was geweest. Toen ik nog heel jong was, hadden mijn vader en Opa hier een behoorlijke ruzie over. Die eindigde met getrokken toverstokken, hoewel geen van beide een spreuk uitsprak. Ik walgde ervan dat mijn vader zijn familie afkomst verloochende. Toen mijn Opa eenmaal mijn vader ontkende en zich verstopte, besloot ik om hem te vergezellen en mijn trouw te bewijzen. Mijn moeder hielp me om mijn Opa Lucius te vinden. Hij was er blij dat ik in het geheim bij hem op bezoek kwam. Hij verteld mij zijn plannen. Ja, ik weet van de Poortwachter en hoe deze is neer komen te dalen op de wereld. Ik weet dat mijn Opa geloofd dat hij de laatste oplossing van Zalazar Zwadderich tot uitvoer brengt, om uiteindelijk te komen tot een wereld met alleen zuiver bloedigen. Maar hoe meer ik luisterde naar mijn Opa, hoe meer ik tot de ontdekking kwam dat hij volslagen gek was geworden. Zowel hij als zijn kompaan, Gregoor Dwingelantus. Gregoor was eens een tovenaar koning in Roemenië, maar hij verloor al zijn macht en werd door zijn eigen familie eruit gegooid. Hij en mijn Opa Lucius, zullen alles doen om die macht terug te krijgen, en meer. Ze geloven echt dat ze de heersers zullen worden van een nieuw puurbloed koninkrijk, met de Poortwachter als hun “sterke arm”.’ ‘Dus ze denken echt dat ze het kunnen beheersen,’ hijgde Roos. ‘Ze zijn gek!’ ‘Ze zijn gek, ja,’ antwoordde Scorpius. ‘Maar wie zegt dat ze het niet kunnen beheersen? Als ze beide helften van de Baken Steen in hun bezit hebben, zouden ze inderdaad in staat zijn zichzelf, en hun koninkrijk, te beschermen van de Poortwachter, hoewel het hen hiervoor nog meer zal haten, en hen sneller zal vernietigen als ze zorgeloos worden.’ ‘Dus wat is het dat je ons wilt laten zien?’ vroeg James, met opeen geklemde kaken. ‘Wat wil je Opa niet dat wij mogen weten?’ Scorpius leek te worstelen met zichzelf. Zijn ogen waren gericht op James, zijn lippen op elkaar geperst. Tenslotte knikte de jongen lichtelijk. ‘Kom op,’ zei hij, en draaide zich snel om. Ze liepen nog een stukje verder tot ze kwamen bij een gewone, maar zware, deur. Scorpius haalde een verkleurde koperen sleutel tevoorschijn, en draaide deze in het slot. ‘Mijn vader gaf me deze sleutel zodat ik je kon helpen op terug te komen door de Spiegel, Potter,’ legde Scorpius uit duwend tegen de zware deur. ‘Ik weet niet hoe hij eraan komt, maar ik denk dat het iets te maken heeft met een van de minder bekende winkels in de duistere hoeken van Wegisweg. Toch, ik twijfel of zelfs mijn vader wist waar deze sleutel mij toegang toe geeft.’
313
‘Wat is hier dan,’ vroeg Ralph toen ze de stampvolle opslagplaats in gingen. De Spiegel van Neregeb liet hen hun reflecties zien in zijn stoffige oppervlak. Overal stonden kratten, koffers en afgesloten kasten. ‘Kijk niet te nauwkeurig in de Spiegel,’ zei Scorpius, er voorbij lopend en een van de kasten benaderend. ‘Zonder zijn Scherpstel Boek, laat het je afleidende dingen zien. De echte verrassing is hier.’ ‘Van wie is al dit spul?’ vroeg Roos langzaam in de rondte kijkend, ‘Ik dacht dat het alleen een stapel opgeslagen troep was toen we hier de vorige keer waren, maar dat was voordat ik wist hoe machtig de Spiegel was en waar hij vandaan kwam. Niemand zou dat zomaar bij een zooitje oude kratten zetten.’ Scorpius wrikte een slot los van een van de kasten en zwaaide de deur open. ‘Al deze pullen, zei hij, kijkend naar Roos,’ zijn de inhoud van het kantoor van Albus Perkamentus toen hij Schoolhoofd was. Hij liet het meest na aan zijn broer Desiderius, maar toen Desiderius stierf, liet die het weer allemaal na aan de school. Het is allemaal hier opgeslagen, verborgen zelfs voor de nieuwe schoolhoofden, volgens Desiderius’ instructies. Niet iemand die zomaar iedereen vertouwde, die ouwe Desiderius. We hadden het nooit gevonden als we geen gebruik hadden gemaakt van Rowena Ravenklauw’s signaal om de Spiegel te vinden.’ ‘Wouw,’ ademde James uit. ‘Ik wed dat mijn vader maar wat graag van deze plek zou weten. Hij de Perkamentus waren goed vrienden. Kijk! Is dat de stok van Felix de feniks? Ik wed van wel!’ ‘Dit spul is waarschijnlijk heel waardevol,’ zei Roos die een zwaar boek van een tafel pakte. ‘De meeste van deze boeken zijn uniek. Ze zijn handgeschreven en geïllustreerd...’ ‘Dat is allemaal goed en wel,’ zei Scorpius, die opzij stapte en gebaarde naar de geopende kast. ‘Maar dit is waarom ik jullie hierheen bracht.’ Ralph en James tuurden in de kast, verward over de uitstalling van stoffige gereedschappen en oeroude goederen. Een groot rond gevormd object op de bovenste plank zond een bleke gloed uit. Roos hijgde, haar ogen gingen wijd open. ‘Is dat de Hersenpan?’ fluisterde ze. ‘Perkamentus’ Hersenpan?’ Scorpius knikte. ‘Ik was hier eens alleen, de nacht voor de terugkeer van James. Ik sloop uit de slaapkamer en gebruikte het signaal van Rowena Ravenklauw om deze ruimte te vinden. Ik wilde zeker weten dat hij echt bestond. Toen ik hem vond, onderzocht ik hem een beetje en vond de Hersenpan. Het bevat veel van Schoolhoofd Perkamentus’ herinneringen, en ook van Severus Sneep, daar Sneep kennelijk hem bewaarde in het kantoor van de Directeur, en hem gebruikte nadat Perkamentus stierf. Ik wist dat de herinneringen wat vaag zouden zijn geworden, nu zowel Perkamentus als Sneep beiden dood zijn, maar er was een aantal specifieke herinneringen waar ik nieuwsgierig naar was. Opa Lucius had me al zijn kan van het verhaal verteld, maar ik wilde zien of de versie van Perkamentus en Sneep verschilden. Dat deden ze – een beetje.’ James vroeg zachtjes, ‘Waar gaat de herinnering over Scorpius? Scorpius keek weer in de ogen van James. Hij knipperde niet toen hij antwoordden. ‘Iets wat mijn Opa en Gregoor “de Bloedlijn” noemden. Het gaat over wie de bloedlijn van Voldemort is, en hoe die ontstond.’ Er viel een lange perfecte stilte, dan, beslist, zei James, ‘Ik wil het zien.’
314
Scorpius knikte. ‘Dat dacht ik wel.’ Hij gebaarde naar de zacht gloeiende kom. ‘Hoe werkt het?’ vroeg Ralph, met tegenzin James en Roos volgend die naar voren stapte. ‘Maakt het, nou, een film of zoiets? Hoe weet het welke herinnering we willen zien? Gaat het pijn doen?’ ‘Hou je mond Ralph,’ zei James niet onvriendelijk. ‘Hou gewoon mijn hand vast. Jij ook Roos. Ik denk dat we alleen maar hoeven te kijken. Dat is alles.’ Langzaam, voorzichtig leunden James Roos en Ralph over de stenen kom. Het vloeibare oppervlak in de hersenpan zag er oncomfortabel uit, als de slieten zilverachtige rook in Merlijn’s magische Spiegel, met dit verschil dat het meer glansde. Het verlichtte de gezichten van de drie leerlingen. Dan begon er iets ophoog te zwemmen vanuit de diepte van de Hersenpan. Het leek van veel dieper te komen dan gewoon de bodem van de kom. James hield zijn adem in toen het licht helderder werd. Het begon sterker te draaien, groter wordend, terwijl de vloeistof in de kom steeg. Het vulde James zijn uitzicht en toen, snel en pijnloos, leek het hem te grijpen. Opeens vielen James, Roos en Ralph in de hersenpan als was deze gegroeid tot de grote van een zwembad. Het nam hen volledig op, en, mochten ze dit wensen, er was geen weg terug meer. Ze waren een deel van de verwaagde herinneringen van Albus Perkamentus en Severus Sneep.
Ieder van hem ervoer het als een, en apart. Toen James landde in het midden van de eerste herinnering, waren noch Ralph, noch Roos te zien. Zoals Scorpius had gezegd, de herinneringen waren ietwat wazig, James had het gevoel dat hij hem eerder droomde dan beleefde. Terwijl de wereld van de herinnering om hem heen ontstond, merkte hij dat hij stond in het kantoor van het Schoolhoofd, maar niet zoals hij hem ooit gekend had. Het rimpelde en zwom, als een scène bekeken onder water, maar toen begon het vaste vorm aan te nemen. Felix, de feniks, poetste zijn veren op zijn stok, het bewijs voor James dat hij het kantoor zag, zoals het eruit had gezien tijdens Perkamentus’ tijd als Schoolhoofd. ‘We moeten voorbereid zijn op toevalligheden Severus,’ was Perkamentus aan het zeggen, zonder naar Sneep te kijken die bij het raam stond, naar de donkere lucht buiten kijkend. ‘Ik kan niet aannemen dat Voldemort te trots zal zijn om toevlucht te zoeken tot een dergelijke tactiek. Als hij bang wordt dat zijn plan – en daarbij zijn leven – in gevaar zijn, moeten we aannemen dat hij zorg zal dragen voor een opvolger van enig soort.’ ‘De Duistere Heer zal geen voorbereidingen nemen voor falen Directeur,’ zei Sneep. ‘Zijn ijdelheid zal niet toegeven dat er een mogelijkheid bestaat om verslagen te worden. Het pure aantal Gruzielementen zijn het bewijs van deze zekerheid.’ ‘Ik ben het daar niet mee eens,’ zei Perkamentus, zijn vingertoppen op elkaar zettend, zittend aan zijn bureau. James merkte op dat een van de handen van de oude Directeur er behoorlijk afzichtelijk geblakerd en ziekelijk uit zag. ‘Één gruzielement zou genoeg zijn voor een overtuigde schurk. Voldemort’s uitgebreide collectie ervan bewijst feitelijke het tegendeel. Hij leeft in angst voor de dood, 315
gelovend dat niets anders dan de meest extreme maatregelen het tegen te kunnen houden. Dit is niet het gedrag van een man die overtuigd is van zijn onsterfelijkheid. Als, ter zijnertijd, hij vreest dat zelfs zijn collectie tekort schiet, zal hij zelfs zich wenden tot meer wanhopige maatregelen. Je zult dit weten als de tijd daar is, en als die komt, zal jou taak helder zijn.’ Sneep draaide zich weg van het raam en liep naar het bureau. ‘Het spijt mij dit toe te geven, maar deze opdracht is voor mij te hoog gegrepen Directeur. U bent veel beter uitgerust om hier mee om te gaan dan ik.’ Perkamentus knikte langzaam en glimlachte. ‘Daar zal ik niet over strijden Severus, maar wij weten beiden dat het onwaarschijnlijk is dat ik nog in leven zal zijn als deze tijd daar is. De opdracht komt dan vanzelf bij jouw terecht. Desalniettemin, heb ik behoorlijk vertrouwen in jouw mogelijkheid om te doen wat nodig is. Ondanks wat je zelf geloofd, je bent nogal uniek gekwalificeerd voor dit soort werk...’ Toen Perkamentus dit zei, loste de herinnering langzaam op. De ruimte verdween in onduidelijkheid, en zowel Sneep als Perkamentus verwaagden. Een onbepaalde hoeveelheid tijd scheen voorbij te gaan, en toen merkte James een andere herinnering vaste vorm om hem kreeg. Hij was in een woonkamer in een voornaam huis, hoewel het duidelijk was dat het huis behoorlijk oud was, en zijn beste dagen voorbij waren. Een flinke kristallen kroonluchter lag als een lijk op de vloer. Stukjes gebroken kristal lagen overal verspreid, glinsterend in het licht van een open haard. ‘Potter,’ klonk een hoge, zijdezachte stem. James draaide zich en zag een afschuwelijke gemantelde figuur staand voor de haard. Het was als een man, maar dan net aan. Onder de kap, was het gezicht zo bleek, dat het bijna doorzichtig was. Er was geen neus, behalve voor een paar belachelijke trillende spleten, en de rode ogen gloeide met dunne verticale pupillen. James knieën werden week van angst toen de figuur ijskoud naar hem keek, maar toen draaide hij zijn blik weg, opzij kijkend naar een vrouw ineengedoken aan het eind van een sofa. ‘Ik dacht dat ik duidelijk was,’ ging de hoge koude stem door, en James herkende de figuur voor wie hij was. Dit was Voldemort zelf, in levenden lijve. ‘Ik zou niet gestoord worden voor iets anders dan Harry Potter. Bellatrix hier, verzekerd mij, dat ik, inderdaad, behoorlijk precies was over deze eis. En toch zij zelf is degene die verantwoordelijk is voor het onderbreken van mijn werk zonder ene Harry Potter te overhandigen bij mijn terugkomst.’ Bellatrix snotterde en rolde van de sofa, zichzelf werpen op de vloer aan Voldemort’s voeten. ‘Hij was hier, mijn Heer! Ik zeg het u: hij was mijn gevangene toen ik u opriep; anders zou ik dat niet gedurfd hebben! Lucius en Narcissa kunnen dit beamen! Maar we werden verraden op de laatste minuut –’ Bellatrix zwaaide een arm naar een man die hem nog niet was opgevallen. De man stond in de schaduwen, zijn gezicht dodelijk bleek en leeg. Zijn lange haren waren lang en wit. ‘Zeg het hem Lucius!’ smeekte Bellatrix. ‘Vertel de Duistere Heer dat we Potter in onze greep hadden!’ Toen de man niet reageerde, verwrong Bellatrix gezicht in een wanhopige woedde. ‘Dan moet je misschien vertellen hoe je werd verslagen door de Potter jongen! Zeg het hem Lucius, hoe jij werd Verlamd, bewusteloos slechts momenten nadat zij op ons af stormden! Vertel hem!’
316
‘Severus,’ zei Voldemort, de vrouw haar razende snotterende protest negerend, ‘deze ongelukkige gebeurtenis dwingt me om een andere optie te overwegen waarvan ik had gehoopt dat ze onnodig zou zijn.’ James draaide zich en zag Severus Sneep staan voor de gesloten deur van de woonkamer. Hij wist dat Sneep noch Voldemort hem kon zien, maar toch voelde hij zich ongemakkelijk om tussen hen in te staan terwijl ze spraken. Hij bewoog zich naar een hoek tegenover het figuur van Lucius Malfidus. Sneep stond er enkel en wachtte, onaangedaan kijkend naar het afschuwelijke, slangachtige gezicht. ‘Ik heb je opgeroepen van je post voor dezelfde reden dat ik Narcissa, Vaalhaar en Lucius’ zoon heb geweerd. Niemand anders hoeft te weten van de taak die ik je geef. Lucius zelf zal zijn eigen rol hebben als hij kiest hem te accepteren; ik heb alle verwachting dat hij gretig zal zijn om zijn waarde te tonen na de recent ontwikkelingen. Maar jij Severus, zal een zeer belangrijke taak hebben in deze regeling.’ ‘Zoals u maar wenst mijn Heer,’ zei Sneep vlak. Voldemort ging door, weg stappend van de haard. ‘Zoals je weet Severus, heb ik Gruzielementen bereid, een ongebroken ketting van onsterfelijkheid gecreëerd voor mijn aanwezigheid...’ Terwijl Voldemort langzaam door de kamer liep, steeg de gebroken kroonluchter op van de vloer, hem toestaand er, ongehinderd onderdoor te lopen. De versplinterde stukjes kristal stegen ermee op, draaiend en glinsterend in de lucht als water druppels. ‘Ik ben er van overtuigd dat deze Gruzielementen mij goed zullen dienen, echter, in het extreem onwaarschijnlijke geval dat het even welk van hen vernietigd wordt –’ ‘Nooit mijn Heer!’ riep Bellatrix nog steeds kruipend over de grond. ‘Dat is onmogelijk!’ ‘— heb ik een laatste Gruzielement bereid,’ ging Voldemort door, volledig Bellatrix uitbarsting negerend. ‘Het is nogal uniek. In feite, ben ik er vrij zeker van dat een dergelijk ding nog nooit gecreëerd is.’ Voldemort bereikte het midden van de kamer en stopte. Terwijl de kapotte kroonluchter boven hem zweefde, tastte hij langzaam in zijn mantel en haalde een lange smalle dolk tevoorschijn. Het was onwaarschijnlijk lelijk, gemaakt van zilver, in het handvat waren juwelen ingelegd. Het blad was verweerd tot een donkere glans, alsof hij was ingesmeerd met roet. ‘Deze dolk,’ ging Voldemort voort, het langzaam naar het vuur draaiend,’ is nogal bijzonder voor me. Hij heeft al lang met me meegereisd, en op veel gelegenheden gediend. Het zal je interesseren dat het eens aan mijn vader behoorde. Ik nam het als een erfstuk uit zijn dode hand. Dus, het is niet meer dan passelijk dat deze dolk Severus, de laatste en wellicht meest belangrijke van mijn Gruzielementen is. Ik vertrouw hem jou toe om hem te beschermen binnen de bescherming van Zweinstein, tot de tijd is gekomen het te gebruiken.’ ‘Ik zal het beschermen met mijn leven mijn Heer,’ zei Sneep, een korte knik gevend. ‘Ik ben vereerd om deze taak toevertrouwd te krijgen, die alleen zal toevoegen aan uw lange leven.’ ‘Ach Severus,’ zei Voldemort, de dolk wegtrekkend alsof hij hem met tegenzin af moest staan. ‘Dit is niet dat soort Gruzielement. Met dit reliek, denk ik aan
317
toekomstige generaties. Laat nooit gezegd worden dat je Heer niet vrijgevig is, want dit Gruzielement is niet voor mij om te gebruiken. Zoals ik je al vertelde, dit Gruzielement is speciaal. Het deel van mijn wezen dat erin zit, is voor altijd van mij afgesneden. Ik kan het niet opvragen, dus, als in de opmerkelijke, en de onvoorstelbare gebeurtenis dat ieder Gruzielement behalve deze vernietigd zouden worden, dan zal deze dolk niet een garantie zijn voor mijn overleving.’ Bellatrix hijgde, maar haar ogen stonden levendig terwijl ze naar Voldemort keek. Haar blik verliet de dolk niet terwijl hij glinsterde en flitste in zijn bleke hand. ‘Het deel van mijn wezen gevat in deze dolk is een gift, mijn vrienden. Het is bedoeld om door te geven. Lucius, mijn trouwe dienaar, ik heb je gevraagd om achter te blijven omdat ik weet van jouw wanhopige – en rechtvaardige- zucht om jezelf te bewijzen aan mij. Het zal je taak en eer zijn, de gift van de dolk te doen verlenen zou die dag ooit komen.’ Voor het eerst, kwam er een teken van leven in het gezicht van Lucius Malfidus. Hij knipperde naar Voldemort, en stommelde toen naar voren, het niet te durven om zijn meester aan te raken. ‘Dank u mijn Heer! Het is mijn eer! Ik zal u niet tekort schieten!’ ‘Ik ben daar zeker van Lucius,’ zei Voldemort gladjes, bijna vriendelijk. ‘Want als, voor enige reden, je wel tekort zou schieten, zal de dolk je vinden. Ik heb hem aan jou, en je familie verbonden. In het geval dat er iets vervelends met Directeur Sneep gebeurt, moet jij de dolk terughalen van hem. Het zal op je wachten. En in het geval dat de tijd voorbij gaat voor zijn gebruik, en jij je rol nog niet vervult hebt, zal het jou zoeken met zijn eigen bedoeling. Het zal voor jou en je familie komen. Ik vertrouw erop dat je dit begrijpt.’ ‘Dat doe ik mijn Heer,’ raspte Lucius knikkend. ‘Ik zal iedere taak die u mij toevertrouwd uitvoeren. Ik zweer mijn eed Meester.’ Voldemort knikte langzaam. ‘Dan begint jouw werk die dag Lucius. Vind voor mij een waardige drager. Vind een familie wiens bloed puur is en wiens trouw nooit bevraagd zal worden. Als de tijd daar is, ga dan naar die familie, naar de vrouw in die in verwachting is. Ze moet zichzelf met de dolk prikken, met de dolk mijn symbool tekenen – de eerste letter van mijn naam – op de bolling van haar ongeboren zoon, met haar eigen bloed. Laat haar gewillig het leven van de dolk in haar bloed laten overgaan, en zo meevoeren naar het kind. Zo, zal het deel van mijn wezen doorgegeven worden. De jongen zal mijn eigenheid dragen, opnieuw gemaakt, klaar om een volgende generatie te dienen. Dit is je taak en je eed aan mij Lucius. Zweer het.’ ‘Ik zweer het mijn Heer!’ kreunde Lucius, neerzakkend op een knie. ‘Mijn Heer!’ riep Bellatrix ademloos, kruipend op haar knieën en smekend met een hand. ‘Kies mij! Laat mij de drager zijn van uw gift aan de toekomstige generaties! Ik zal de jongen opvoeden om uw evenbeeld te zijn! Ik ben gewillig! Ik ben gretig!’ ‘Ja, trouwe Bellatrix,’ zei Voldemort zachtjes, zijn rug naar haar toe houdend. Stukjes van de zwevende kristallen kroonluchter rolde in de lucht tussen hen. ‘Maar jouw trouw is je grootste tekortkoming in deze taak. Niemand mag raden bij welke vrouw mijn eigenheid opnieuw geboren wordt. Ondanks je grootste wens, zal deze taak je niet ten deel vallen,’
318
Bellatrix snotterde. ‘Waarom heeft u me dan hier gehouden Heer?’ kreunde ze wanhopig. ’Waarom ben ik hier moeten blijven, als enkel om te zien dat de grootste wens van mij werd weggerukt?’ Voldemort zuchtte toegefelijk. ‘Precies je vraag bevat het antwoordt, goede Bellatrix. Maar probeer het van de andere kant te bezien. Ik heb overwogen je eenvoudig te doden omdat je Harry Potter uit je vingers hebt laten glippen deze avond. In plaats daarvan heb ik alleen je grootste droom vermoord.’ ‘Neeeee! ’krijste Bellatrix, kruipend, en James haar ging overeen staan. Hij had nooit eerder een meer wanhopige, troosteloze kreet gehoord. Voldemort, schreed voorwaarts, glimlachend alsof Bellatrix gejammer de zoetste muziek was. Hij hield de dolk uit naar Sneep. Toen Sneep de dolk aannam, viel de zwevende kroonluchter weer. Hij verpulverde lawaaierig op de vloer achter Voldemort, versplinterend als duizend glazen, het jammerende geweeklaag van Bellatrix van Detta verdringend. De herinnering verpulverde ook. Er was een flits van kronkelende rook, en dan, verscheen er weer een scène, zwemmend uit de mist als een koortsachtige droom, James zag dat het opnieuw Severus Sneep was. Hij beende door het kantoor van de Directeur wat inmiddels zijn kantoor was geworden. ‘Je schijn het niet te begrijpen Albus,’ zei Sneep, kennelijk sprekend tegen het portret van Perkamentus aan de muur, ‘het zal geen verzoek zijn. Slakhoorn is de man die verantwoordelijk is voor het feit dat de Duistere Heer Gruzielementen kan maken. Hij begrijpt ze beter dan ik. Hij is het aan de wereld verschuldigd om deze onbruikbaar te maken.’ ‘Als dat mogelijk zou zijn Severus,’ antwoordde het portret van Perkamentus. Je kunt het Gruzielement vernietigen, ja, maar niemand kan het eenvoudigweg zijn doeltreffendheid ontnemen. Daarbij, ik meen me ter herinneren dat ik had voorgesteld om het instrument eenvoudig te vergiftigen, om er zeker van te zijn dat het, zowel de draagster als de worp vernietigt, die het moest binnendringen.’ ‘Ik kan de dolk niet vernietigen zolang de Duistere Heer leeft,’ antwoordde Sneep. ‘Hij heeft hem gebonden aan Lucius Malfidus; hij zal weten als er mee gerommeld is, en mijn ware trouw zal worden onthuld.’ ‘Dan doe wat ik heb voorgesteld,’ drong Perkamentus vurig aan. ‘Vergiftig het blad. Het ligt binnen je mogelijkheden. Er zijn verschillende niet te ontdekken vergiften in deze kamer. Laat hetzelfde instrument dat een deel van het duistere wezen bij zich draagt, tevens zijn vernietiging dragen.’ ‘Jij kunt in staat zijn om je blind te maken voor de moord op een moeder en haar kind “voor het grotere goed”, Albus, maar ik ben bang dat ik deze vaardigheid niet beheers.’ Het portret antwoordde triest. ‘Dan ben je een dwaas Severus. De vrucht van dit Gruzielement rust op jouw schouders, niet op die van Hildebrand Slakhoorn.’ Sneep ademde langzaam, nadenkend, uit. Dan keek hij op. ‘Misschien niet,’ zei hij, als praatte hij tegen zichzelf. ‘Misschien is er een andere manier.’ ‘Je vergist je Severus,’ antwoordde Perkamentus. ‘Mijn manier is de enige verantwoordelijke manier. Anders, zal de jongen geboren worden met de dreiging van Voldemort kloppend in zijn aderen.’ Sneep glimlachte kil. ‘Mogelijk niet...,’ zei hij opnieuw.
319
‘Je twijfelt er toch niet aan dat de dolk Gruzielement de drab van Voldemort’s wezen zal overbrengen?’ ‘Dat doe ik niet,’ zei Sneep, zijn ogen vernauwend. ‘Maar misschien zal het niet overgebracht worden naar een jongen...’ Perkamentus zuchtte geduldig. ‘Het is niet de tijd voor complotten Severus.’ ‘Kom me tegemoet,’ zei Sneep zorgvuldig. ‘Ik denk enkel hardop. De Duistere Heer gelooft dat zijn wezen door zal vloeien naar een jongetje. Hij is, in zijn hart, het meest arrogant van alle mensen, het soort dat onmiskenbaar geloofd in de superioriteit van zijn eigen geslacht. Maar wat als Lucius beoordeling zou worden geschaad? Wat als zijn voorspellingen werden verdraaid? Met het resultaat dat het laatste Gruzielement werd verplaatst naar een meisje?’ ‘Dat geeft geen bewijs, dat zijn wezen het kinds persoonlijkheid niet zou overheersen. Ze zou nog altijd onder de invloed zijn van zijn levende essentie.’ ‘Zijn wezenlijk mannelijke essentie, ‘mompelde Sneep, nauwelijks luisterend naar het portret. ‘Maar hoe zou dit afwegen tegenover de gevoelens van haar eigen vrouwelijke hart? Hoe inderdaad...’ Het portret onderbrak vriendelijk, ‘Dit is vergezochte dwaasheid mijn vriend. Ik zeg je: vergiftig de dolk, of als je dit niet kunt, vernietig het als de tijd rijp is.’ Sneep keek naar het portret, zijn blik verduisterde. Hij haalde de dolk uit zijn mantel en hield hem in zijn handen. Het glinsterde donker, net zo lelijk sinds de laatste keer dat James hem had gezien. Sneep knikte. ‘Ja,’ beaamde hij. ‘Je hebt gelijk, natuurlijk Albus. Als de tijd rijp is. Ik kan het gruzielement nu niet vernietigen, er staat teveel op het spel om mijn trouw te laten bevragen. In de tussentijd echter, zal ik eens experimenteren. Lucius Malfidus is verbonden aan de dolk. Ik kan mogelijk gebruik maken van deze binding, hem bederven, er voor zorgen dat het zijn geest verdraaid voor het geval dat het overleeft. Als Lucius slaagt in het gebruik maken van de dolk, zal hij hem “per ongeluk” gebruiken op een ongeboren meisje, en zou falen in zijn meesters wens. Mogelijk, heel misschien, is dat genoeg om de balans te laten doorslaan. Anders, zal ik het Gruzielement zelf vernietigen als de tijd daar is.’ ‘Vergeef me Severus,’ zei Perkamentus, hem recht in de ogen kijkend, ‘maar wat als je niet zo lang te leven hebt?’ ‘Ik heb meer dat een reden om te blijven leven Albus,’ antwoordde Sneep, die de dolk weer in zijn mantel verborg. ‘En zoals je goed weet, is het vernietigen van dit mysterieuze object,nu niet het meest belangrijk. Vertrouw me, ik zal voorzichtig zijn.’ Met Sneep’s laatste woord – voorzichtig – rimpelde de herinnering en zonk weg. Kronkelende zilveren rook vulde het zichtsveld van James en hij besefte dat hij op iets hards leunde. Het was ongemakkelijk, dus hij duwde zich er weg van. Terwijl hij dit deed, trok hij zijn gezicht weg van de kom van Perkamentus Hersenpan, verward en duizelig. Ralph en Roos trokken zich op hetzelfde moment terug. Ze giechelden naar elkaar, worstelend om overeind te blijven. ‘Zag je het?’ vroeg Scorpius. James knipperde, zijn evenwicht hervindend. Scorpius zat op een koffer in de hoek van de opslagkamer. ‘Ja,’ zei James. ‘Jij ook Roos? Ralph? Ik heb jullie daar niet gezien.’
320
Roos schudde vol afschuw haar hoofd. ‘Ik zag alles. Ik zag Directeur Perkamentus en professor Sneep praten over de mogelijkheid van een soort van opvolger. En toen... zag ik hem. Hij Die Niet Genoemd Mag Worden. Hij was afschuwelijk.’ ‘Ik begreep niet veel van wat hij zei, maar ik denk dat ik wel snap waar het over ging,’ zei Ralph met een bleek gezicht. ‘Die Gruzielement dingen moesten kleine stukjes van Voldemort’s wezen veilig houden, dus dat als hij gedood werd, hij niet echt zou sterven, juist?’ ‘Maar het laatste Gruzielement, degene ingelegd in zijn vaders dolk, was anders,’ knikte Roos. ‘Hij kon dat deel niet meer opeisen, ongeacht wat. Het was bedoeld om door te geven aan een jongensbaby, dat stukje wezen meedragend naar een nieuw leven.’ James fronste. ‘Maar waarom zou iemand zo geobsedeerd met onsterfelijkheid, een Gruzielement verspillen aan iemand anders leven?’ Ralph haalde zijn schouders op alsof het antwoord vanzelfsprekend was. ‘Het is nog steeds zijn leven, maar verstopt. Wie zou dit bedenken? Zolang als Voldemort in Voldemort was, waren alle goede tovenaren in de wereld op jacht naar hem. Hij kon weten dat tenminste een paar mensen, zoals je vader James, niet zouden stoppen totdat het laatste Gruzielement was vernietigd en ieder stukje van Voldemort gedood was. Het verstoppen van een laatste stukje van zijn wezen in een anonieme baby was niets anders dan geniaal. Ik bedoel, je zag hoe Voldemort eruit zag. Het was niet zo dat hij zich onopgemerkt in een menigte kon begeven, niet? Maar als hij een deel kon zijn van een kind, wie zou daar ooit aan denken daar te zoeken? Het is de perfecte vermomming.’ ‘Dat kan wel zo wezen, maar hij zou dat kind niet zijn,’ zei Roos met een trek van walging op haar gezicht. ‘Dat kleine beetje van zijn wezen zou het moeten opnemen tegen het hele wezen van de persoon waar hij in zat.’ ‘Of ermee samen werken,’ zei Scorpius. ‘Als het een zwakke plek kon vinden bij de gastheer, zou hij dit uitbuiten, proberen te buigen naar Voldemort’s wil. Zelfs een boom kan gebogen worden als hij vanaf het begin daartoe gedwongen wordt. Voldemort was erg geduldig en slim. Zijn essentie zou de tijd nemen om het nieuwe wezen te snoeien en buigen naar zijn wil.’ ‘Dus, wat is er gebeurd met de dolk?’ vroeg Roos, plaats nemend op een krat. ‘We moeten aannemen dat professor Sneep werd vermoord voordat hij de kans hat het Gruzielement te vernietigen. Maar slaagde hij erin de dolk te beheksen om je Opa te bedotten?’ ‘Niet volgens hem,’ zei Scorpius grimmig glimlachend. ‘Mijn Opa weet niets van de Hersenpan, of van de herinneringen die het bevat. Hij vertelt het hele verhaal nogal anders, natuurlijk...’ Scorpius dook in de rest van het verhaal zoal hij dit kende.
Het begon, legde hij uit, met de dood van Severus Sneep door de hand van Voldemort, vermoord, niet omdat de Duister Heer hem verdacht van verdeelde 321
loyaliteit – Scorpius zelf had dit niet geweten tot hij dit ontdekte in de Hersenpan’s bewaarde herinneringen – maar door het misverstand dat Sneep moest sterven voor de Zegevlier, een onverslaanbaar magisch instrument, om volledig tot Voldemort te behoren. Sneep had dit niet verwacht, en daarom het Gruzielement, de dolk, niet vernietigd. Sneep was echter wel slim genoeg geweest om de dolk heel erg goed te verbergen, en niemand iets van zijn verblijfplaats te vertellen. Niet veel later, nadat Voldemort zelf was gedood en zijn Dooddoeners verpletterd, was Lucius Malfidus op zoek gegaan naar het Gruzielement, met de fanatieke bedoeling om zijn taak aan zijn dode meester te vervullen. Hij sloop de school binnen kort nadat de strijd voorbij was, toen de verdediging nog erg verzwakt was. Hij gebruikte iedere kunst dit hij kende om de dolk te zoeken, maar hoewel hij zijn aanwezigheid kon bemerken, was hij totaal niet in staat de verstop plaats te vinden. Het maakte hem gek van angst en woedde, omdat hij geloofde dat hij gefaald had, en de Duistere Heer zijn wraak zou uitvoeren, zelfs vanuit het graf. Terwijl hij nog steeds het kantoor van het Schoolhoofd aan het doorzoeken was, werd Lucius aanwezigheid in het kasteel opgemerkt, hij vluchtte, gemaskerd en iedereen vervloekend die hij tegen kwam. Terwijl hij ontsnapte door het Verboden Bos, echter, ontdekt hij door zijn verhoogde gevoeligheid, een magisch object wat daar verloren was. Hij had geen tijd om ernaar te zoeken, maar hij besloot dat hij zo snel mogelijk terug zou komen, omdat hij geloofde dat hij per toeval de verbergplaats van het gezochte Gruzielement had gevonden. Tijd ging voorbij, en het was voor Lucius niet mogelijk om terug te keren naar het Bos. Veel van zijn mede Dooddoeners verstopten zich of waren inmiddels gevangen genomen en opgesloten. Lucius wist zijn verblijfplaats opvallend goed te verbergen, maar leefde in laffe vrees dat hij werd gadegeslagen, dat hij op ieder moment ontdekt zou worden en gevangengenomen. Zijn vrouw, Narcissa, had hem kort na de strijd verlaten, en zelfs zijn zoon, Draco, leek weinig met hem te maken te willen hebben, dus Lucius verborg zich. Hij gebruikte zijn laatste geld om een vervallen herenhuis te kopen op de Casimir Laan, het beschermend met de beste beschermingsbezweringen die hij kende. Daar, alleen, begon hij zijn terugkeer naar het kasteel Zweinstein voor te bereiden, om de dolk te bemachtigen. Helaas, in de tijd die voorbij gegaan was, was Zweinstein herbouwd en versterkt. Er bestond geen mogelijkheid voor iemand als Lucius Malfidus om ongemerkt op het terrein te komen. Hij had bondgenoten nodig, en geld. Snel genoeg kwam hij beiden tegen in de figuur Gregoor Dwingelantus, een weke, maar met haat vervulde vluchteling van zijn eigen koninklijke tovenaar familie in Roemenië. Gregoor kwam met een klein fortuin in goud, hem toegekend door zijn vader in een poging er zeker van te zijn dat hij rustig vertrok, zonder ooit terug te komen. Gregoor was onmiddellijk geboeid door de verhalen van Lucius, over zijn bemoeienis met de beruchte Duister Heer, en zwoor ieder deel van zijn schat te stoppen in de zoektocht naar de mysterieuze Gruzielement dolk. In ruil, vroeg hij enkel voor zijn eigen plaats met macht zodra het voorspelde zuiverbloed koninkrijk, was aangesteld. Lucius nam dankbaar Gregoor’s ondersteuning aan, zelfs meewerkend aan de mans nogal fanatieke begeesterdheid bij het verzamelen van overblijfselen over het leven van de Duistere Heer.
322
Gezamenlijk, verzamelden ze een kleine groep dieven en moordenaars, trainde hen voor de niets ontziende belegering van Zweinstein. In werkelijkheid, was Lucius niet van plan om deel te nemen aan het beleg. Hij was van plan om de afleiding, veroorzaakt door de belegering, te gebruiken om alleen het verboden bos in te sluipen om de verborgen dolk te vinden. Ondanks zijn, en Gregoor’s training echter, verwachtte Lucius dat de belegeringsgroep gevangen genomen zou worden en opgesloten in Azkaban. Eigenlijk, zo lang ze maar zorgden voor een korte afleiding die hij nodig had, interesseerde hem het niets. Zij zouden een kleine opoffering zijn, in het voortdurende werk van de Duistere Heer. De belegering gebeurde echter nooit. Minder dan een week voor de reis naar Zweinstein, was Lucius alleen in het herenhuis op de Casimir Laan toen een van de dieven die hij gehuurd had voor de belegeringsgroep, een jonge man genaamd Malcolm Staallekker, uit de schaduwen stapte, een mes glinsterend in zijn hand. De man grinnikte, en eiste dat Lucius het goud zou overhandigen wat ergens in het huis verborgen was. ‘Geeft het aan mij, en misschien snij ik alleen je tong eraf, oude man,’ had Staallekker gezegd, Lucius had enkel gezucht. Hij sloot het boek wat hij aan het lezen was en, bijna lui, haalde hij zijn toverstok tevoorschijn. Hij draaide hem behendig door zijn vingers, zonder hem echt op Staallekker te richten. ‘En wat doet jou geloven jonge man, dat je niet gedood zult worden waar je staat door deze toverstok?’ Staallekker’s grijns werd gretig breder. ‘Omdat dit hier mijn geluksmes is, is het niet?’ zei hij, het donkere glanzende blad tonend. ‘Het heeft me nog nooit teleurgesteld. Het zal je drie keer gedood hebben voor je de grond raakt, jij domme ouwe geit. Geen toverstok is er nog ooit tegen opgewassen geweest, en de jouwe zal daarin niet verschillen. Nou, breng me naar je goud!’ Lucius’ ogen vernauwden zich. ‘Vertel me vriend,’ zei hij gladjes, ‘weet jouw geluksmes wanneer een tovenaar dit gaat doen?’ In een statig moment, tekende Lucius een korte zwaai in de lucht. En dunne rode lijn sloeg over Staallekker’s keel en hij deinsde achteruit. Bloed parelde uit de snee. Het druppelde langs zijn hals, en Staallekker probeerde er naar te kijken, nogal grappig fronsend. Zijn gezicht verwrong van razernij deed een pas naar achter, en hief het mes aan de punt. Toen hij zijn mond opende om te spreken echter, kantelde zijn hoofd naar achter van zijn schouders, keurig gescheiden langs de streep bloed. Het viel met een bons op de vloer. Lucius stopte zijn toverstok alweer terug en vroeg zich af of hij de rest van de groep zou vertellen wat er gebeurd was met Staallekker, toen iets hem in de maag porde. Hij keek nieuwsgierig naar beneden en bemerkte het heft van Staallekker’s mes vanuit zijn mantel stekend. Direct daarna, hoorde hij de bons van de mans hoofdeloze lichaam de vloer raken, dood. Het was waar, het was een geluksmes geweest, als Staallekker erin geslaagd was de worp af te maken toen zijn hoofd nog net aan vastzat. Lucius reikte naar het mes, om hem uit zijn maag te halen. Het zou zeer doen, maar niet fataal zijn, niet voor een tovenaar als Lucius. Hij stopte echter voor zijn vingers het heft aanraakte. Zij ogen sperde zich een weinig toen hij ernaar staarde. Een stukje van het heft dat hij uit zag steken van de donkere vouwen van zijn mantel,
323
was erg lelijk, en ingelegd met juwelen. Lucius herkent het. Langzaam vouwde hij zijn vingers om het zilveren heft en trok het mes uit zijn maag. Hij voelde het nauwelijks. Hij gleed op zijn knieën, de dolk omhoog houdend, draaiden en kijkend hoe het vuur speelde op zijn donkere, bebloede blad. Hij begon te lachen. ‘Dank u Heer,’ riep hij door zijn gelach. ‘Zelfs dood spreken uw woorden de waarheid! Uw laatste Gruzielement heeft mij gevonden! Dank u! Ik zal u niet teleurstellen! U laatste taak zal vervuld worden!´ Lucius lachte tot hij schor was, slechts herinnerend om de wond in zijn maag te helen toen hij merkte dat bloed door zijn mantel sijpelde en op de vloer spatte. Het was twee jaar geleden sinds de Slag om Zweinstein, sinds de onbegrijpelijke dood van de Duistere Heer, maar Lucius was eindelijk in staat zijn taak te vervullen. Hij vertelde Gregoor van de verrassende verschijning van de dolk, en ze ontsloegen de rest van de belegeringsgroep met een kleine hoeveelheid goud, hen waarschuwend dat als ze iets tegen iemand zouden zeggen van wat ze wisten, ze hetzelfde lot zouden ondergaan als hun afvallige maat, Malcolm Staallekker. Lucius had al lang geleden besloten wie de familie, die de gastheer zou zijn van de “gift” van de Duister Heer, zou zijn. Ze waren puur bloeds, maar aan lager wal en arm. Lucius bespiedde hen en kwam erachter dat een jonge vrouw in deze familie net zwanger was geworden. Haar naam was Lianna Vleugels, en haar echtgenoot van kort daarvoor gevangen genomen door het Ministerie, verdacht van enige betrokkenheid met Dooddoeners in de laatste dagen van Voldemort´s terreur bewind. Lucius had de man vaag gekend, hij heette Wilfred. Hij was inderdaad een hulpmiddel geweest van de Dooddoeners, hoewel hij hem zelf nauwelijks gekend had. De jonge man was heel simpel en goedgelovig geweest, en Lucius zelf had hem ooit gebruikt als loopjongen. Het was Lucius geweest die anoniem het Ministerie had ingelicht over de betrokkenheid van Wilfred met de Dooddoeners, heel goed wetend dat de miserabele man nooit in staat zou zijn om iemand aan te wijzen; Lucius en zijn bende waren daar veel te voorzichtig voor geweest. Wilfred werd ondervraagd door de Wikenweegschaal en uiteindelijk opgesloten in Azkaban tot de tijd dat hij ervoor koos om namen te onthullen van zijn vermeende medeplichtigen. Na Wilfred’s opsluiting, bezocht Lucius de jonge, erg zwangere, Lianna in haar kleine woning. Hij drong zich aan haar op, bewerend een bezorgde vriend te zijn en een oude kennis van haar opgesloten echtgenoot. Lianna zette thee en getweeën zaten ze aan haar gammele keuken tafel. Lucius legde uit dat hij zowel het geld als de invloed had om haar echtgenoot vrij te krijgen, als zij bereid was om een kleine dienst te doen terwille van haar echtgenoot’s weldoeners. Lianna was wanhopig: ze viel neer voor Lucius, snotterend en belovend dat ze er alles voor over had om Wilfred weer thuis te krijgen. Ze vroeg wat Lucius van haar verlangde, en hij aarzelde, met de mededeling dat ze zich zou bedenken als hij het haar verteld had. Hij vroeg haar een moment te overdenken terwijl ze zijn kopje vulde. Terwijl ze zich naar het fornuis draaide, snuffend en haar tranen drogend, tuurde Lucius in Lianna’s lege theekopje, de bladeren onderzoekend die verspreid lagen op de bodem. Hij moest er zeker van zijn dat het kind van de vrouw een jongen zou zijn; natuurlijk, Lucius was tovenaar genoeg om iets eenvoudigs als dat op te kunnen maken. Hij keek zorgvuldig, loenste, maar om een of andere reden werden de theeblaadjes wazig voor zijn ogen. Hij knipperde, concentreerde zich, en probeerde
324
ze scherp te krijgen. In zijn mantel leek de Gruzielement dolk te trillen. Hij voelde hem naar zijn gedachte reiken, hem roepend. Het leidde hem af. De laatste tijd ging Lucius nergens heen zonder de dolk, maar nu opeens wenste hij dat hij hem had achtergelaten in het Herenhuis. En toen, net toen Lianna zich weer omdraaide, en Lucius’ eigen kopje op de tafel zette, werden de theeblaadjes zichtbaar. Lucius staarde ernaar, hij reikte zelfs naar het kopje van de vrouw en draaide het naar het licht. Ja, daar was het. Daar was het antwoord: het kind was een jongen. De theeblaadjes bewezen het. Lucius zuchtte en glimlachte opgelucht. De dolk in zijn mantel werd weer rustig. ‘Wat?’ zei Lianna nerveus, weer zittend. ‘Wat ziet u in de blaadjes? Krijg ik Wilfred terug?’ Lucius keek haar aan met vriendelijk glanzende ogen. Hij legde zijn hand geruststellend op de hare. ‘Jullie zullen spoedig tezamen zijn,’ beloofde hij, ‘als je doet wat wij je vragen. Je mag het vandaag doen, deze middag nog als je wilt. Ik zal je helpen. Maar je moet het doen, zonder aarzeling en zonder vragen. Je kunt er van schrikken en het kan zelfs een beetje pijn doen, maar het is in een paar minuten voorbij. Kunt u dat doen Mw. Vleugels?’ Ze knikte, nerveus maar met grote zekerheid. ‘Ik wist dat de bazen van Wilfred niet de meest aardige waren, en de dingen die ze hem lieten doen waren soms afschuwelijk. Ik vertelde hem wat ik nu tegen u zeg meneer: Ik wil er niets mee te maken hebben. Ik doe wat u wilt dat ik voor u moet doen, maar ik wil er niets meer van weten dan echt nodig is. Ik wil alleen mijn Wilfred terug, en daarna, nemen we afscheid van jullie zooitje, als u het niet erg vind.’ Lucius knikte begrijpelijk, kloppend op haar hand, maar Lianna leek niets meer te zeggen te hebben. De besliste streep die haar mond vormde, bewees aan Lucius dat de eenvoudige vrouw vastbesloten was om bijna alles te doen om haar echtgenoot terug te krijgen. Ze leek te merken dat het nogal verschrikkelijk zou zijn, maar ze had een blik in haar ogen die Lucius goed kende. Het was een blik die zei Ik zal alles doen wat er nodig is, en daarna zal ik er nooit meer over spreken of aan denken. Niemand zal het weten, en ik zelf zal het vergeten, ik vergeet het al. Mijn hoofd is leeg. Laten we het maar gewoon doen. Toen Lucius er overtuigd van was dat er een vast besluit in haar blik was, reikte hij langzaam in zijn mantel, de uitdrukking van vriendelijke bezorgdheid handhavend. Hij haalde een opgevouwen zwarte doek tevoorschijn en legde hem op de tafel. ‘Pak dit uit, Mw. Vleugels,’ zei hij zachtjes. ‘Het is voor u.’ Ze rekte zich ernaar uit en trok de gevouwen lap naar zich toe. Ze sloeg hem open en staarde uitdrukkingsloos naar de lelijke zilveren dolk. Lucius bleef naar haar glimlachen. ‘Het zal slechts even pijn doen,’ zei hij geruststellend. Hij begon uit te leggen aan haar wat ze moest doen.
‘Dat is echt gruwelijk,’ zei Roos, met trillende stem. ‘Jouw Opa is een monster!’ 325
Scorpius reageerde hier niet op. Hij keek opzij naar de stoffige Spiegel van Neregeb. Ralph fronste. ‘Nou, hoe kwam die Staallekker gast aan die Gruzielement dolk?’ ‘Hij was een zevende jaars leerling op Zweinstein, net voor de slag,’ zei Scorpius. ‘Mijn Opa denkt dat de dolk Staallekker toestond om hem te vinden, wetend dat hij hem kon gebruiken om daar te komen waar hij wilde zijn.’ ‘Arme domme knul,’ zuchtte Roos. ‘Maar als de dolk bij Staallekker was,’ merkte James op, ‘wat was dan het magische object dat je Opa voelde in het Verboden Bos—’ Hij stopte plots, toen het antwoord bij hem daagde. Roos ogen sperde zich toen ze ook het verband ontdekte. ‘De Steen van Wederkeer!’ stootte ze uit. ‘Zo vonden ze hem! Hij had het geluk om erbij in de buurt te komen toen zijn gevoel het sterkst was! Hij voelde de Steen van Wederkeer, en ging er vanuit dat het de verborgen dolk was!’ ‘Hij moet daar ook achtergekomen zijn,’ knikte James ernstig. ‘Hij wist waarschijnlijk niet wat het was, maar nadat Staallekker hem probeerde aan te vallen, wist hij dat het ding in het bos niet de dolk kon zijn geweest. Uiteindelijk sloop hij naar het Bos om het te zoeken. Verdorie! Hij moet zich rot geschrokken zijn toen hij erachter kwam dat het de helft van de Baken Steen van Zalazar Zwadderich was!’ Scorpius schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niets van dat deel, maar, ja, het zou logisch zijn.’ ‘Dus,’ vroeg James, ‘dat is het eind van het verhaal dan? Deze arme Lianna vrouw deed wat haar gezegd werd en kreeg een kind, met een deel van Voldemort’s wezen erin?’ Scorpius knikte, nog altijd met afgewende ogen. ‘Ze was ziek van wat ze had gedaan, en natuurlijk, deed mijn Opa niets om ervoor te zorgen dat haar echtgenoot werd vrijgelaten uit Azkaban. Niet dat hij dit kon zelfs als hij het gewild had. Dat waren allemaal leugens geweest. Op de lange duur, toen Wilfred niet vrijgelaten werd, raakte Lianna er van overtuigd dat ze iets afschuwelijks had gedaan, en zonder reden. Ze werd erg ziek en werd opgenomen in St. Holisto’s Ziekenhuis voor Magische Ziektes en Zwaktes. Die nacht stierf ze toen haar baby geboren werd.’ Ralph’s lippen waren samengeperst tot een streep. Hij schudde zijn hoofd en zei, ‘Dit is afschuwelijk. Ik had hier liever niets van geweten.’ Roos keek op, haar ogen glansden. ‘Wat is er gebeurd met de vader van de baby?’ ‘Wilfred bleef jaren in Azkaban. Hij wist dat zijn vrouw tijdens de bevalling overleden was, maar zag de baby nooit. Hij eiste vrijgelaten te worden om zijn kind op te voeden. Hij werd onhandelbaar en kreeg eenzame opsluiting. Korte tijd later werd hij dood in zijn cel gevonden. Mij Opa geloofd dat hij door sommige bewakers in de Dementor put was gegooid.’ ‘De “Dementor put”? vroeg Ralph huiverend. Roos haalde oppervlakkig adem. ‘De Dementors waren de bewakers van Azkaban. Toen bleek dat ze onbetrouwbaar waren geworden, werden de meeste van hen opgejaagd en zelf opgesloten, in een vrijwel verduisterde ruimte in de kelder. Net als met de Borelij’s, zij de Dementoren creaturen van de schaduw: zonder licht om te verschijnen, zijn ze hulpeloos. Azkaban’s put houdt hen gevangen en zwak, maar gek van honger. Als een mens in de put bij hen gegooid zou worden, wordt dat een verschrikkelijke dood.’
326
Ralph vroeg, ‘Maar waarom zouden de bewakers die arme donder in die put gooien?’ ‘Wraak,’ zei Scorpius eenvoudig. ‘Ze geloofden dat hij iets achterhield, de ergste Dooddoeners beschermde, degene die nog niet gevangen waren, veel van de wachters in Azkaban waren eerder Schouwers en Harriers geweest. Ze hadden heel veel mensen gedood zien worden door de Dooddoeners en hadden geen medelijden met iemand waarvan zij geloofden, dat die de verantwoordelijke beschermde. Niets werd echter bewezen.’ ‘Dus de baby was een wees,’ zei James snel. ‘Net als mijn vader,’ Scorpius knikte. ‘Tot mijn Opa’s woedde was de baby een meisje. Tot de dag van vandaag heeft hij geen idee dat het de beheksing van Severus Sneep was die zijn beoordeling verwarde, via de dolk zelf werkend. Hij weigert om het kind “zij” te noemen, en noemt het of “de Bloedlijn” of zelfs “het” . Hij veracht haar en is tegelijktijd bezeten van haar, wetend dat zij het laatste stukje bij zich draagt van zijn dode meester. Het meisje is opgevoed door Lianna’s ouders, die niet echt veel om haar geven. Mijn Opa heeft hen regelmatig bespiedt de afgelopen jaren. De grootouders zijn nooit openlijk wreed, maar mijn Opa gelooft dat ze in het geheim het meisje de schuld geven van het overlijden van hun dochter.’ Roos schudde haar hoofd. ‘Stop. Ik wil het niet meer horen. Het is gewoon te erg.’ James gezicht had zich verhard en stond vastbesloten. Hij keek naar Scorpius. ‘Nee,’ zei hij. ‘Je hebt ons alles verteld. Vertel ons nu het belangrijkste. Vertel wie de Bloedlijn is.’ ‘Ik dacht dat je hier inmiddels wel achter was,’ antwoordde Scorpius. ‘Ze is het enige bekende wees meisje op dit moment op Zweinstein, hoewel ze er nooit over spreekt. Ze heeft haar moeders donkere haar en haar vaders lengte, maar al het andere heeft ze van de aanhoudende invloed van de Dolk Gruzielement, van het laatste versplinterde fragment, van het wezen van Voldemort. Ze stond naast je deze middag, verborgen achter een boekenkast in de bibliotheek, luisterend naar jullie drie. Het was haar aanwezigheid die de Gluiposcoop deed afgaan in Ralph’s tas. Je weet wie ik bedoel. Vertel mij haar naam, omdat ik mezelf er niet toe kan brengen om hem hardop te zeggen. Mijn Opa vermoordt me, en hij zou waarschijnlijk die stomme dolk gebruiken om dit te doen.’ James keek naar Roos en Ralph, hun gezichten lezend, en dan keek hij naar Scorpius. ‘De Bloedlijn van Voldemort is Tabitha Kraaieveld,’ zei hij beslist. ‘Op een of ander manier heb ik dat altijd al geweten.’ ‘Dan weet je vast en zeker nog iets,’ zei Scorpius, zuchtend en opstaand. ‘Wat?’ zei Ralph, iedereen een voor een aankijkend in de ruimte. Roos antwoordde kalm, ‘We weten wie de Bloedlijn is, dus we weten ook wie de gastheer van de Poortwachter gaat worden. Beide zijn dezelfde.’ James schudde langzaam zijn hoofd. ‘Het enige wat we niet weten,’ zei hij, ‘is hoe en wanneer het gaat gebeuren, en wat we kunnen doen om haar te stoppen.’
327
18. de Triumvirate
V
orig jaar, tijdens het huiveringwekkende avontuur in het Verboden
Bos, had James iets ontmoet wat een “dryad” heette, een levende geest van een boom. De dryad was erg mooi geweest, op een soort van trieste, hypnotiserende manier, en ze had James gewaarschuwd, dat het bloed van zijn vader’s grootste vijand klopte in een nieuw hart, nog geen kilometer verderop. De dryad ook gezegd dat James voorzichtig moest zijn: jouw vaders gevecht is gestreden, had ze hem verteld, de jouwe begint. James had niet geweten wat de dryad daarmee bedoeld had, maar hij had het knagende idee gehad dat hij had geweten wie de Bloedlijn van Voldemort was. Hij had Tabitha Kraaieveld al die tijd verdacht, hoewel anderen hem gezegd hadden dat ze gewoon een slim, nogal naar, meisje was, met een smerige waanideeën over de recente geschiedenis. Nu James wist dat Tabitha, in feite, de bloedlijn was waar de dryad hem voor gewaarschuwd had, voelt hij zich steeds hulpelozer te voelen. Er was niets wat Tabitha’s plan kon stoppen, maar dit kwam voort uit het gegeven dat hij niet wist wat het plan inhield. Scorpius hield vol dat zijn Opa nooit de details had uitgelegd over hoe de Bloedlijn de Poortwachter’s gastheer moest worden, behalve dat er een test zou zijn die Tabitha’s gewilligheid en toewijding zou bewijzen voor de Poortwachters doel. James zou graag Merlijn er over willen vragen, maar zijn laatste ontmoeting met de Directeur had alleen maar zijn zorgen en angsten over de grote bezweerder vergroot. Tegelijkertijd, had James ook een brief aan zijn vader kunnen 328
schrijven en daarin alles kunnen uitleggen, en zijn hulp vragen, maar zijn vader had zijn handen al vol aan de verkoop van Het Nest, zorgen voor een nieuwe woning voor Oma Wemel, en het opzetten van het nieuwe sub- departement voor het onderdrukken van de mysterieuze Dementor opstanden in Londen. Trouwens, in zijn laatste brief had James’ vader toegeven dat er geloofd werd dat de hele Poortwachter toestand, een ingewikkelde list was, bedacht door de vijanden van het Ministerie, om angst en instabiliteit te veroorzaken. Hoe kon James zijn vader hulp vragen om iets te bestrijden waarvan zijn vader dacht dat het een hersenspinsel was? Meer en meer, merkte dat James dacht aan de laatste woorden van de dryad: het was niet Harry Potter’s strijd; het was die van James. Scorpius had voorgesteld dat het beste wat ze konden doen was, eenvoudig Tabitha zo goed mogelijk in de gaten houden, een taak die steeds moeilijker werd naarmate het schooljaar zijn einde naderde. James zag haar regelmatig tijdens de repetities voor De Triumvirate daar Tabitha de assistent regisseur was, en steeds meer de repetities leidde terwijl professor Kers, zich bezig hield met de uiteindelijke uitvoeringsplanning, Tabitha’s kwaadaardige kritieken over James’ uitvoering waren onverminderd. Om maar te noemen, was ze nog strenger voor hem, zich altijd verontschuldigend dat hij zijn tekst moest herhalen voor de rest van de rolbezetting, alsof ze probeerde een beleefde verantwoordelijkheid aan te nemen voor zijn betreurenswaardige uitvoering. ‘Uiteindelijk,’ had James haar zachtjes tegen professor Kers horen zeggen, ‘was ik voor het toekennen van de rol aan hem, samen met de rest van de beoordelaars. Hoe dan ook, achteraf is altijd makkelijk praten, zoals gezegd wordt...’ De grootste taak voor het in de gaten houden van Tabitha lag bij Ralph, omdat hij in dezelfde afdeling als zij zat. Los van de zelfde algemene somberheid echter, kon Ralph niets ongebruikelijks doorgeven over Tabitha’s gedrag. Voor James leek ze nogal vaag ongeduldig, of zelfs nog overdrevener beleeft dan ooit. Lessen begonnen minder te worden toen de uiteindelijke uitvoering in zicht kwam. Veel ouders en familie waren overgekomen om het stuk bij te wonen, ook James’ moeder en zusje. Zijn vader, tot zijn grote spijt, was nodig in Londen in verband met de eerste successen door het Dementor aanvalsteam en kon daardoor niet bij de uitvoering aanwezig zijn. Ginny echter, had beloofd om James optreden op een geleende Omniscoop op te nemen zo dat Harry deze later kon zien. Met het oog op de verwachtte grote toestroom, werd professor Kers’ bedoeling om een volledige, niet magische, Dreuzel-achtige productie te regisseren overschaduwd door de strijdende vastberadenheid van haar leerlingen om een hele sensationele voorstelling van te maken. James had hier en daar geheime magische verbeteringen gezien in bijna ieder deel van de productie, van de mechanisch aangedreven wind machine die geheimzinnig draaide zonder dat iemand zich er voor inspande, tot onaangesloten elektrische verlichting, die toch brandde. In feite, omdat Zweinstein geen elektriciteit had, waren er een aantal kleine Dreuzel generatoren afgeleverd bij het kasteel om voor energie voor de lampen te zorgen. Zelfs professor Kers echter, was vergeten dat de generatoren regelmatig van brandstof voorzien moesten worden, om ze te laten werken. In een vlaag van eigenbelang, had Gerard ongemerkt de generatoren betoverd, zodat deze bedrijvige puffende geluiden maakte, en, alleen voor het aangezicht, de elektrische draden erin geplaatst. Professor Kers had wijselijk
329
niet meer naar de generatoren gevraagd en zich bezig gehouden met dringendere zaken. Petra’s les schema leek constant in conflict te zijn met die van James, zodat ze zelden de kans hadden om met elkaar op het toneel te repeteren. Dit was erg jammer, had professor Kers toegegeven, maar geen heel groot probleem omdat Tabitha Kraaieveld had gezorgd voor een invaller om Petra te vervangen wanneer ze niet gelijk met hem bij de repetities kon zijn. Josephina Bartel’s hoogtevrees was weggezonken, en ze kon de tekst van Petra voordragen, omdat ze in eerste instantie de rol van Astra had toegewezen gekregen, voor haar ongelukkige “ongeluk”, was zij de logische keuze om als reserve voor Petra te dienen. Dit deed ze met een soort van gelaten heftigheid, gevangen tussen haar schaamte om te moeten dienen als een invaller, en haar verlangen te bewijzen dat ze een veel betere Astra was geweest. Ze hing rond op het toneel, gevouwen armen en nauwelijks de andere acteurs een blik waardig gunnend, totdat de tekst van Astra er was. Dan dook ze in haar teksten, veranderend van lusteloosheid naar een volleerde dramaticus in een oogwenk, en veranderde weer tot lusteloosheid als Astra’s tekst voorbij was. Ze leek nauwelijks James in de gaten te hebben op het toneel, hoewel veel van haar teksten direct naar hem gericht waren. Voor wat haar betrof, leek Tabitha opgetogen over Josephina’s ongemakkelijkheid, minzaam glimlachend als ze haar tekst moest zeggen. James was helemaal geërgerd om het kus hoogtepunt te repeteren met Josephina, helemaal omdat hij dat nog niet een keer met Petra zelf gerepeteerd had. ‘Heb het lef niet om te proberen me te kussen, jij kleine opdonder,’ mompelde Josephina toen ze naar voren boog, vaag glimlachend. ‘Ik zou niet eens willen,’ gromde James door zijn eigen liefhebbende glimlach. ‘Val maar niet op me OK? Je lijkt nog steeds nogal dronken.’ Hij lette erop dat hij Josephina’s lippen ruimschoots miste. Direct daarop, gingen de lichten uit en Tabitha riep een pauze van tien minuten af, terwijl de toneelploeg en regenmachine hervulde. Die nacht had James de droom nog een keer, hoewel hij deze keer voelde dat het een echte droom was en niet een visioen van iemand anders realiteit. Het begon als altijd net een zwaai en geflikker van zwaarden en het geratel van oud hout. De figuur in de droom liep naar de rimpelende beek en keek erin. Als altijd, kwamen er twee gezichten vanuit de diepte, een jonge man en een jonge vrouw. Deze keer echter, zagen ze er anders uit. Hij herkende hen vaag als zijn eigen lang geleden overleden grootouders, zijn vader’s moeder en vader. Ze leken niet te kijken naar het meisje met het lange donkere haar. Inplaats daarvan, leken ze direct naar James te kijken, waar hij zweefde in de duisternis naast haar. Hun gezichten leken ernstig en bezorgd, en hoewel ze niet konden praten, spraken ze met hun ogen: Wees voorzichtig, kleinzoon; kijk uit en loop behoedzaam... Wees voorzichtig... Het donkerharige meisje draaide zich weg van de gezichten van de beek, en James keek naar haar. Zelfs nu dat hij wist dat het Tabitha Kraaiveld was, bleef haar gezicht onherkenbaar in de schaduw. James probeerde iets te zeggen, te vertellen dat ze zich niet meer hoefde te verschuilen, dat het niet meer nodig was, maar zijn lippen voelden aan als waren ze dichtgenaaid. Hij liep met haar mee toen ze de beek voorbij liep, terwijl ze bewoog, veranderde zijn droom. De mossige, donkere muren waren verdwenen in de verte, en werden vervangen door een koude wind op een grassige
330
heuveltop. En grote maan scheen boven hen, geel en opgeblazen, als of hij ieder moment op hen neer kon vallen. De Tabitha vorm liep verder, en James zag dat ze zich op een begraafplaats bevonden. Een scheef smeed-ijzeren hek liep, als dronken, rechts van hen, een collectie verweerde grafstenen en grafkamers omhelzend. ‘Ik ben hier nog nooit geweest,’ zei de stem van een jonge man. James keek rond, en kon nog net een lange silhouet naast de Tabitha vorm zien lopen. Tabitha zelf leek ook langer, en haar stem klonk nogal anders toen ze sprak. ‘Waarom zou je hier niet komen?’ ‘Mijn grootouders zijn hier begraven,’ zei de stem van de jonge man treurig. ‘Ik heb geen herinnering aan het bezoeken van hun graven.’ ‘Wat erg voor je,’ sprak de Tabitha vorm. ‘Als jij dat zegt.’ Ze kwamen bij een glans in een holte. Deze was afkomstig van een lantaarn, opgehangen aan een balk. Ernaast, was een gebogen man aarde aan het scheppen uit een graf. Hij richtte zich op toen ze dichterbij kwamen, hen onderzoekend met een koude onderschattende blik, als of hij hen verwachtte. ‘Wiens graf is dit?’ vroeg de Tabitha vorm. De jonge man zuchtte, en plotseling herkende James wie het was. ‘Het is de mijne,’ antwoordde Albus, zich wendend tot de Tabitha vorm. James kreeg goed zicht op hem in de gloed van de lantaren. Hij zag eruit als zeventien of achttien, knap maar smal, uitgemergeld, alsof hij in dagen niet gegeten had. ‘Je wist dat deze dag eraan kwam,’ zei hij, zijn toverstok uit zijn mantel halend . ‘De zijden zijn gekozen. Hij bemerkt dat jij hier bent, hij komt eraan, snel, als de wind. Maar er is iets dat je eerst moet doen.’ En Albus overhandigde de Tabitha vorm zijn toverstok. Zelfs wetend dat het een droom was, probeerde James te roepen, om Albus te waarschuwen, maar zijn lippen wilden hem niet gehoorzamen. Hij kon niets anders doen dan kijken. De Tabitha vorm hief Albus’ toverstok en wees ermee naar de lucht. Ze snifte, en haar schouders schokten, alsof ze huilde. Dan, zonder waarschuwing, was er een stroom van groen licht en een afschuwelijk gesis. De gebogen man met de schop keek eerst op, en daarna deed de Tabitha vorm hetzelfde. Albus keek niet op. Uiteindelijk besloot James dat hij omhoog kon kijken, zich boven hem uitspreidend was een heldere, flikkerende vorm. Het was een grote groene schedel, de mond open. Uit de mond van de schedel stroomde een kronkelend slang, zijn kaken open en bedreigend. De enge gloed van het Duistere Teken, verlichtte hel de begraafplaats. Op een van de grafzerken in de buurt, zag James zijn en zijn zusjes naam. Zijn bloed verkilde, hoewel hij wist dat dit de namen van zijn overleden grootouders waren. Er was een luidde kraak, en een ander figuur verscheen, toverstok gereed en wijzend. ‘Stop!’ riep de figuur, en James dacht dat de stem vreemd bekent klonk. ‘Jullie beiden! Ik weet dat jullie denken te weten wat jullie aan het doen zijn, maar het hoeft niet zo te gaan! Albus, laat het zo niet eindigen!’ ‘Doe het,’ zei Albus, maar James kon niet zeggen of hij het had tegen de nieuwkomer of de Tabitha vorm. ‘Nee!’ riep de nieuwkomer, en er klonk een spoor van wanhoop door in zijn stem. ‘De anderen komen, en zullen geen tijd verspillen aan woorden! We hebben maar een paar seconden! Albus wees geen dwaas!’
331
‘Het spijt me,’ zei Albus, nog altijd kijkend naar de Tabitha vorm. Hij knikte langzaam naar haar, ze liet de toverstok zakken, richtend op hem. De nieuwkomer deed een stap naar voren, de naam van Tabitha uitroepend, een beroep doend op haar. ‘Alsjeblieft, nee! Dit is niet wie je echt bent!’ ‘Je hebt gelijk James,’ zei de Tabitha vorm zachtjes, bijna triest. ‘Vanaf vanavond, zal ik bekent zijn bij een totaal verschillende naam.’ Er was een oorverdovende kreet en een ontlading van licht, alles verblindend. James viel in dat licht, worstelend om de droom te behouden, maar deze versplinterde als glas, als een tafereel weerkaatst in een verbrijzelde spiegel. James werd wakker, hijgend en nat van zweet. Hij ging moeizaam in zijn bed zitten, met heftig kloppend hart. Het onzichtbare litteken op zijn voorhoofd pulseerde zo hard dat hij dacht dat het zijn schedel zou splijten. Hij drukte zijn hand ertegen, sissend tussen zijn tanden. Na een poosje begon de pijn, erg langzaam, weg te trekken. Toen hij zich ertoe in staat voelde, ging James aan de zijkant van zijn bed zitten. Hij opende in de duisternis zijn tas en rommelde erin, op zoek naar zijn veer en een stukje perkament. Tenslotte, toen het zweet op zijn lichaam begon af te koelen in middernachtelijke lucht van de slaapzaal, boog hij zich over zijn nachtkastje, en krabbelde drie woorden. Hij staarde naar zijn eigen handschrift in het maanlicht. Het ging nergens over. Waarschijnlijk betekende het niets. Het was maar een droom geweest, en helemaal niet als de andere dromen die het onzichtbare litteken had veroorzaakt. Maar hij was verkeerd geweest op een cruciaal, erg zorgwekkend manier. Om reden die hij niet durfde toe te geven, voelde hij dat het belangrijk was om deze te onthouden. Uiteindelijk, nu huiverend, sloeg James de dekens weer om zich heen. Hij had geen idee hoe laat het was. Morgen was de officiële uitvoering van De Triumvirate, en daarna, de laatste week van school. Ergens daarbuiten, mogelijk niet ver weg, zat de Poortwachter te loeren, wachtend op zijn menselijke gasteer. En hier, binnen deze muren, was de gastheer, zich voorbereidend op de taak die haar eerbiedwaardig zou maken. En op de een of andere manier was James van plan om dat te voorkomen. Jouw vaders gevecht is gestreden, had de dryad gezegd, de jouwe begint. Het waren geen gerust stellende woorden, maar het waren de woorden die door zijn hoofd spookten, hem volgend terwijl hij viel in een diepe, droomloze slaap. Niet veel verder, lag Scorpius Malfidus wakker, wachtend, zonder te bewegen. Toen hij er zeker van was dat James weer in slaap gevallen was, glipte hij uit zijn bed. Op zijn tenen liep hij door de kamer, voorbij het raam lopend wierp hij zijn schaduw over James. Scorpius boog zich voorzichtig, zijn ogen samen knijpend. Hij had zijn bril niet op, maar het maanlicht was erg helder, en Scorpius kon nog net aan James’ geschreven woorden lezen. Hij loenste er een poosje naar, onbewegelijk in het maanlicht. Uiteindelijk ging hij weer terug naar zijn eigen bed. Anders dan James, kon Scorpius de slaap die nacht niet meer vatten.
332
‘Vandaag is de grote dag!’ verkondigde Noah, neerploffend op een stoel naast James aan de ontbijttafel. ‘Door eten, “Treus”. We kunnen het niet hebben dat je flauwvalt op het toneel, toch? Per slot heb jij geen invaller.’ James kreunde. De tafels waren ongebruikelijk vol deze ochtend, omdat sommige van de families die de voorstelling wilden bijwonen de avond ervoor al waren aangekomen. Ralph’s vader, Dennis Dolohov, zat bij hem aan de Zwadderich tafel, onzeker glimlachend naar de lawaaierige menigte. Noah’s eigen ouders zaten aan het hoofd van de Griffoendor tafel naast Stefan, zijn broer. ‘Moet je niet bij je familie gaan zitten?’ vroeg James mopperig. ‘Ongeluk, maat,’ zei Noah wijselijk, tegen de zijkant van zijn neus tikkend. ‘Geen van de familie wordt geacht je te zien voor de voorstelling. ‘’s Traditie, is het niet?’ Sabrina schudde vermoeid haar hoofd, waardoor de veer die vast zat in haar rode haar wiebelde. ‘Je hebt het over trouwerijen, sufferd. Bruidegommen en bruiden horen elkaar niet te zien.’ ‘Nou, waar denk je dat ze dat vandaan hebben?’ vroeg Noah met een mondvol toast. ‘Per slot van rekening, wat is een trouwerij anders dan een echte voorstelling?’ ‘Je bent toch niet zenuwachtig, wel James?’ vroeg Sabrina, Noah negerend. ‘Toch wel, een beetje,’ bekende James. ‘Ik bedoel, ik had nooit gedacht dat we het Amfitheater volgestampt zouden hebben. Er komen veel meer mensen dan ik dacht. Lijkt wel of ieders familie hier heen is gekomen, is het niet?’ ‘Mijn moeder komt,’ zei Sabrina knikkend. ‘En mijn oom Hippo. Hij ging naar Zweinstein ongeveer honderd jaar geleden, dit is de eerste keer dat hij hier terug komt.’ Govert bemoeide zich ermee, ‘Mijn beide ouders komen, hoewel ik slechts een page ben. Ik heb maar één zin, maar ze doen net alsof ik de ster van de show ben.’ ‘Ik wou dat je de ster was van de hele show,’ zei James, ineenzakkend op zijn gevouwen armen. ‘Heeft er iemand ineens last van plankenkoorts?’ vroeg Roos opgewekt zich neerzettend tegenover James. ‘Hij heeft het echt te pakken,’ zei Noah, James porrend met zijn elleboog. ‘In dit tempo is hij nutteloos tegen de tijd dat het gordijn opgaat. Ik moet dadelijk beide rollen spelen! Gelukkig ben ik er klaar voor.’ ‘Treus en Donovan’s zwaardgevecht kan een beetje lastig worden,’ bedacht Govert, nadenkend fronsend. In een poging van onderwerp te veranderen, vroeg James, ‘Waar is Petra vanmorgen? Komen haar ouders ook?’ ‘Ik zag haar in de leerlingen kamer vanochtend,’ antwoordde Noah. ‘Volgens mij was ze nog bezig met haar tekst. Ze was hard aan het leren. Ik heb haar niet gestoord. Ik neem aan dat haar familie komt, maar ze heeft het er nauwelijks over gehad.’ ‘Ik vroeg haar gisteren of haar ouders zouden komen,’ knikte Sabrina. ‘Ze zei dat ze hen vanavond alle twee zou zien. Het zal geweldig zijn om iedereen’s familie te ontmoeten, vind je net? De enige andere keer dat we ze zien is op perron Negen-driekwart, en dat gaat altijd zo gehaast.’ ‘Jep,’ zei Govert, rollend met zijn ogen. ‘Niets dat ik leuker vind dan in mijn wangen geknepen te worden door de Oma van anderen.’
333
‘Waren je wangen naar niet zo verschrikkelijk schattig,’ zei Noah, uitrekkend over de tafel. Govert tikte zijn hand fronsend weg. James vond het moeilijk om zijn gedachten erbij te houden in zijn lessen. In feite, met zoveel ouders en familie die de hele dag door arriveerden, leken maar weinig professoren ook maar iets te verwachten tijdens hun lessen. Ondanks dat, was James blij met de afleidingen. Hij deed enorm zijn best om aantekeningen te maken tijdens Bezweringen ondanks het feit dat professor Zwamdrift bedenkelijk keek bij iets anders dan praktische demonstraties. ‘Bezwering is een instinct, geen wetenschap Mn. Potter,’ trilde ze, stoppend bij zijn tafel en tikkend op zijn perkament met een lange paarsgekleurde vinger. ‘Uw werk is om het grove talent, dat in iedere begeesterde heks en tovenaar zit te slijpen, niet alleen technieken en theorieën te herhalen. Laat uw begrenzingen los en sta uzelf toe om werkelijk te zien, mijn jongen. Welk lot ligt er voor jouw verborgen in de octokaarten?’ James knipperde naar professor Zwamdrift, en keek toen naar de rij achtvormige kaarten die voor hem lagen. ‘Oh, euh, ik zie deze, die heeft een ster erop,’ zei hij een willekeurige kaart er tussenuit pakkend. ‘Sterren staan voor pijn, en, euh, ... Kerstmis. Het betekend dat ik door een wagon overreden zal worden met de komende kerstdagen, maar dat ik het zal overleven, maar dat het echt, echt pijn gaat doen,’ hij keek naar omhoog naar professor Zwamdrift, haar beoordeling afwachtend. ‘Ik zal waarschijnlijk weken later overlijden in het ziekenhuis... euh... juist?’ Professor Zwamdrift’s gezicht veranderde in een geamuseerde glimlach, en er verwarde zijn haar toegefelijk. ‘Je doet gewoon te veel je best, lieve jongen. Je koos de ster omdat dat is wat jij zult zijn deze avond.’ Professor Zwamdrift zuchtte omfloerst en dreef naar de voorkant van de kamer. ‘Maar weinig mensen weten dit, maar ik was zelf een begenadigd acteur in mijn jonge jaren. Er zijn er die nu nog praten over mijn zangtalent in de Zweinsveld Spelers voorstelling van De Verbazende Verliederdende Show van Shows. Ach, ik heb me in plaats daarvan toegelegd op de bezwarende roep van Ziener en leraar, dus afscheid nemend van mijn eigen carrière op het toneel. Ik ben er zeker van echter, dat uw voorstelling vanavond Mn. Potter, een zaligheid zal zij, zowel subliem als adembenemend. Ik heb het al voorzien.’ Ze glimlachte naar James, haar ogen belachelijk vergroot door haar gigantische brillenglazen. James keek opzij naar Ralph, wiens gezicht zo bleek en bezorg stond als James zich voelde. Lettend op professor Zwamdrift’s uitgekomen voorspellingen, was haar verzekering over het optreden van vanavond alles behalve geruststellend. Voor de rest van de middag kon James het niet voorkomen dat zijn tekst steeds weer door zijn hoofd speelde. Hij was doodsbang dat hij op het toneel zou stappen en ieder woord volkomen vergeten te zijn. Het hielp niet dat iedereen leek te denken dat hij zou genieten dan de opwinding. Terwijl hij door de gangen liep, grijsden zelfs oudere leerlingen en klopten hem op de schouders, hen geluk wensend en het vertelden om “een toverstok te breken”. Hij zag zijn moeder en zusje kort na het diner, op weg naar het Amfitheater. Ze waren net aangekomen op het kasteel, omdat ze de trein vanaf Londen moesten nemen. Lily keek haar ogen uit, zo onder de indruk van het kasteel en de drukte van
334
leerlingen, dat ze haar oudere broer nauwelijks opmerkte. Zijn moeder daarentegen, leek bijna onmetelijk trots op James. ‘O, je bent zo’n man geworden,’ zei ze, zijn schouders afkloppend en zijn das rechttrekkend. ‘Je zult gewoonweg geweldig zijn James. Je bent toch niet zenuwachtig hè?’ ‘Tussen de mensen die me vertellen hoe groots ik zal gaan zijn, en me vragen of ik zenuwachtig ben,’ zei James zuchtend, ‘vraag ik me af waarom ik ooit heb ingetekend voor de rol.’ Ginny klikte met haar tong. ‘Je tekende in omdat je wist dat je het kon, en overduidelijk is iedereen het daar mee eens. Nou, probeer te ontspannen. Je doet jezelf geen plezier om je er nu nog zorgen over te maken.’ ‘U heeft makkelijk praten,’ mopperde James. ‘Daar heb je gelijk in,’ beaamde Ginny, glimlachend naar haar zoon. ‘Omdat, anders dat de andere mensen, ik precies weet wat je kunt James. Ontspan, je zult je deze avond voor de rest van je leven herinneren. Probeer er van te genieten.’ James knikte. ‘Heeft u de Omniscoop meegenomen?’ ‘Oom Ron heeft hem,’ antwoordde Ginny. ‘Hij staat erop om het stuk zelf op te nemen. Ik zei hem dat hij het mocht doen zolang hij Hermelien ermee laat helpen. Ze zijn in Zweinstein gebleven om te wachten op George, Angelina en Ted. Ze zullen hier over ongeveer een half uur zijn, en ze nemen een verrassing voor je mee.’ James was vergeten hoeveel van zijn eigen familie en vrienden er bij zouden zijn. Hij voelde nog een steek van nerveuze angst, maar onderdrukte hem. Eerlijkheidshalve, nu het moment er bijna was, voelde hij zich wat zekerder over zijn optreden. Hoe dan ook, het zou spoedig voorbij zijn. Na de voorstelling had professor iets georganiseerd dat “afsluit feestje” heette in de Grote Zaal, compleet met bowl en een serie zoetwaren. Iedereen van de rolverdeling en alle ondersteunende ploegen zouden daar zijn, samen met hun familie. Het was een grote opluchting om te weten dat in minder dan drie uur, James daar ook zou zijn, koekjes knabbelend, Petra en Noah, en de rest feliciterend voor hen geslaagde uitvoering. Met dat in gedachten, verliet James zijn moeder en zusje, met de opmerking dat hij hen na afloop zou zien. Ginny glimlachte en knikte, hem tot spoed manend. De beveiligers buiten het Amfitheater zagen James komen. Hugo Paulusse, schitterend in zijn rode jas en piccolo pet, opende de deur voor hem. ‘Kers is al naar je op zoek,’ zei hij toen James passeerde. ‘Ze willen je direct in je baard hijsen. Jennifer staat erop dat ze je kan bezweren, zodat je je eigen baard kan laten groeien deze avond, maar Kers wil er niet aan. Ziet er naar uit dat het toch lijm en geite haar wordt.’ James knikte, nauwelijks horend wat Hugo hem vertelde. Toen hij in het Amfitheater aankwam stopte hij en keek naar het toneel onderaan. Het krioelde van drukte toen de toneel groep met man en macht het kasteel in positie liet zakken, en professor Kers in de rondte liep, de lichten proberend en roepen voor de aller laatste aanpassingen. Op het toneel, keek Petra omhoog en zag James. Ze glimlachte en zwaaide naar hem. James glimlachte terug, en voor het eerst voelde hij de opwindende verrukking onaangetast door angst, om een deel te zijn van zo een uitgebreide voorstelling. Hij rende door over het hoofdpad, twee treden tegelijk nemend.
335
‘Daar is onze Treus,’ erkende professor Kers hem, toen James op het toneel klom. ‘Uw kostuum ligt in de kleedkamer. Trek hem aan en ga dan naar make-up, Mn Potter. Uw baard verwacht u.’ James keek rond, maar er was geen teken van Tabitha Kraaiveld. Ze was waarschijnlijk achter de coulisse, toezicht houdend op de kleding en de make-up. Hij hoopte dat hij haar niet zou zien, toen hij achter de achtergrond, die het kasteel vormde, dook, op weg naar de geïmproviseerde kleedkamers. De jongens kleedkamer was vol met drukke figuren, zich in hun nauw zittende jasjes, tricots, en wijde broeken worstelend. Karel Krauwel hield James tegen toen deze passeerde. ‘Is deze hoed op eigen risico?’ vroeg hij, een vreemd hoofddeksel ronddraaiend in zijn handen. ‘Het is een vijfhoekige hoed, juist? Maar welke punt moet naar voren? Maakt dat uit?’ ‘Je moet het aan Jennifer vragen Karel. Ik heb geen flauw benul. Ziet er volgens mij goed uit.’ ‘Jennifer is bezig in de meisjes kleedkamer,’ zei Karel geërgerd. ‘Ik wil er gewoon niet als een idioot uitzien voor iedereen!’ Noah riep vanaf de kleedspiegel, ‘Heus, ik denk dat je ‘em ondersteboven hebt Karel. Draai ‘em eens om.’ James stopte Karel, toen de jongen vocht om zijn hoed om te keren. ‘Hij jaagt je op de kast Karel. Laat het met rust.’ ‘En je hebt je buikband helmaal verkeer om,’ voegde Noah toe. ‘Je hoort hem over je billen te dragen, als een luier. Zie je hoe Govert hem draagt?’ James sperde gelaten zijn ogen open, en maakte gebruik van de algemene verwarring om langs Karel te glippen. Hij vond zijn kostuum opgehangen aan een haak naast zijn kastje. Zijn naam was er, op een stukje perkament, op vast gepint. Het gordijn zou over ongeveer een uur opgehaald worden, maar James haastte zich toch. Hij knoopte de laatste van vele knoopjes van zijn vest vast, toen een stem direct achter hem klonk, wat hem verschrikkelijk deed schrikken. ‘Hoie James!’ kirde Daan. ‘Kun je me snel even opdrukken hier?’ James draaide zich, buiten adem en geamuseerd om. ‘Daan! Je moet echt ophouden om overal zo te verschijnen!’ Ongeduldig pakte James zijn toverstok en schoot snel een Stekende Spreuk op de blonde jongen af, die een kreet slaakte van pijn en een groot boeket bloemen liet vallen wat hij had vastgehouden. ‘Yow!’ riep Daan zijn zitvlak bestastend. ‘Die voelde ik! Waar was dat voor?’ ‘Daan?’ zei James, zich uitrekkend om zijn vriend aan te raken. ‘Ben je het echt? Ik dacht dat je weer zo’n idioot Doppelganger bericht was! Wat doe je hier?’ ‘Nou, ik probeerde die vaas te pakken op de plank daar,’ zei Daan met een pijnlijke blik. ‘Maar nu denk ik dat ik je toi-toi-toi-tje hier maar op de grond laat liggen, wat denk jij ervan?’ ‘Je bent het echt!’ zei James, een lachbui onderdrukkend. ‘Het spijt met echt, maat! Ik dacht dat je een magische stoot nodig had, zoals de vorige keren. Ik wilde je echt niet in je... Steken. Maar hoe ben je hier gekomen?’ Daan schouderschokte en grijnsde. ‘Ik was eergisteren al klaar met school. Toen ik met je moeder sprak tijdens de feestdagen, vroeg ze of ik met haar mee wilde gaan om je grote vertoning te zien. Hoe kon ik dat afslaan? Mijn ouders vonden het goed,
336
en ik kwam met Brandstof naar jouw huis vanmorgen in Londen. Wat “denkie daarvan”?’ ‘Dat is geweldig!’ riep James uit. ‘Hoe lang ga je blijven?’ ‘Rest van de week, als dat mag van de ouwe Merlijn Magiemans. Jullie nog steeds onverzoent?’ James opende zijn mond om het uit te leggen, maar schudde zijn hoofd. ‘Ik weet het niet. Het is ingewikkeld. Vraag het me na de voorstelling, OK?’ ‘Jij zegt het,’ knikte Daan ‘Ik kan maar beter naar voren gaan. Je moeder houdt een plaats voor me bezet, want er zijn alleen nog maar sta plaatsen, en sommige van die ouders kunnen erg fanatiek worden als het om zitplaatsen gaat. Overigens, je kunt misschien maar beter niet te dicht bij de rode bloemen met gele punten komen. Die zijn van George, en hij leek er een heleboel plezier over te hebben.’ James knikte serieus, kijkend naar het boeket op de grond. ‘Begrepen, bedankt.’ Gerard Gerhards baande zich een weg naar de jongens, een nep schaap onder zijn arm. ‘James, kom op,’ riep hij. ‘Jennifer krijgt een dubbele Hinkypunks als je dat baardje niet binnen vijf minuten op hebt. Hee Daan, een stoot nodig?’ ‘Nop, ik heb genoeg voor een avond,’ zei Daan kloppend op zijn achterste. ‘Zie jullie bij het feest gasten!’ James schuifelde achter Gerard aan, worstelend om het laatste knoopje dicht te krijgen, en het heet hebbend in zijn strakke broek en driekwart jas. Kort daarop stopte hij, rende terug, en grise zijn enorme nep zwaard en sabelschede. Klapperend, draafde hij naar make-up, zijn plankenkoorts bijna vergetend in de haast om geschminkt te worden, en zijn vrolijkheid zijn vriend gezien te hebben. Jennifer hield James’ sikje in haar handen toen hij eraan kwam rennen en in een stoel plofte. ‘Eerlijk,’ zei ze, de baard insmerend met een stinkend geelachtige lijm, ‘voor de hoeveelheid problemen die Dreuzels hebben om een voorstelling als deze op te zetten, ben ik verbaasd dat ze het al doen.’ ‘Misschien kijken ze daarom zoveel televisie,’ merkte Victoire op vanuit een stoel in de buurt. ‘Mijn moeder zegt dat Dreuzel kinderen meer tijd doorbrengen voor de televisie dan dat ze slapen.’ Gerard stond nog op zijn beurt te wachten. Hij gnuifde, ‘Maar niet zoveel tijd als Victoire gebruikt voor de spiegel iedere dag, dus dat maakt dan niet uit.’ Victoire schamperde, het gelach dat volgde negerend. Vijf minuten later stond James naast het podium met Petra, die er prachtig uitzag, een beetje te overvuld in haar grote roze jurk, en krullen. James gluurde voorzichtig om het gordijn. Het Amfitheater was inderdaad bijna vol, met nog steeds mensen die binnenkwamen, zoekend naar lege stoelen, en opgewonden babbelend. James doorzocht de menigte, uiteindelijk zijn moeder in het midden ontdekkend, tien rijen terug. Tante Hermelien en oom Ron zaten rechts van haar, kennelijk ruziënd over wie de Omniscoop zou bedienen. Ted Lupos zat naast oom Ron. Hij had weer kort haar, hoewel het langer was dan toen hij vorig jaar op school had gezeten. Hij zag er beter uit dan de laatste keer dat James hem gezien had, hoewel hij er nog steeds een beetje besmeurt uitzag. Aan de linkerkant van Ginny, zat Lily recht overeind, in haar nette gele jurk. Ze ontdekte James en grinnikte, opgewonden zwaaiend. James grijnsde terug naar haar
337
en zwaaide voorzichtig, om geen aandacht van iemand anders op zich te vestigen. Hij legde zijn vinger op zijn lippen, haar gebarend om niets te zeggen, ze knikte en deed alsof ze haar mond dicht ritste. Terwijl James keek, glipte Daan voorbij een groep geërgerde ouders, op weg naar de lege plaats tussen George en Lily. Tevreden draaide James zich terug naar Petra en de verzamelde acteurs. Vlakbij stond Scorpius gekleed in soldatenpak, gelijkend op die van James. Hij leek het niet naar zijn zin te hebben. ‘Nerveus?’ vroeg Petra zachtjes. ‘Jep,’ knikte James, ‘maar ook opgewonden. Jij?’ Petra keek over het nog donkere toneel achter het gordijn. Langzaam schudde ze haar hoofd. ‘Niet meer. Het is allemaal voorbij vannacht, ongeacht wat.’ Johan Smit draafde hen tegemoet vanuit de duisternis van de coulisse, zijn toverstok verlicht. ‘Iemand Kraaieveld gezien?’ fluisterde hij hard kijkend van gezicht naar gezicht. James schudde zijn hoofd. ‘Is ze niet voor? Ze moet toch de beveiliging aansturen?’ ‘Niemand van jullie?’ vroeg Johan, James opmerking negerend. ‘Verdorie!’ Toen hij weer weg beende, zachtjes mopperend, schouderschokte Sylvia Bilderbeek. ‘Ik zag haar een uur geleden, maar dat was voordat iemand van ons hier behoorde te zijn. Ik denk niet dat dat telt, toch?’ ‘Waar was ze?’ vroeg James, zich wendend naar Sylvia. ‘Ze was in de meisjes badkamer op de tweede etage,’ antwoordde Sylvia. ‘Ik ben daar niet gebleven toen ik haar zag. Ik krijg het op mijn zenuwen van haar, eerlijk.’ James fronste nadenkend. Sylvia, die er bekend om stond niet vies te zijn van een vette roddel, ging door, ‘Het vreemde was dat ze geen gebruik maakte van de badkamer. Tenminste niet op een manier waarop die normaal gebruikt wordt. Ze stond daar gewoon, kijkend naar zichzelf in de spiegel, te praten. Het eerste waar ik aan dacht was dat ze haar tekst oefende, maar toen bedacht ik me dat ze helmaal geen tekst heeft, toch? Ze is assistent regisseur.’ Sylvia giechelde. ‘Ze sprak tegen zichzelf?’ vroeg James nieuwsgierig. ‘Wat zei ze dan?’ Sylvia knipperde naar hem. ‘Hoe moet ik dat weten? Ik ben niet lang genoeg blijven hangen om dat op te merken. Maar het klonk wat buitenlands nu ik erover nadenk. Hoe vreemd is dat? Behoorlijk vreemd als je het mij vraagt.’ ‘Ja,’ knikt James bedachtzaam. ‘Vreemd.’ In de buurt, vernauwde Scorpius zijn ogen. ‘Op je plek iedereen!’ raspte professor Kers opeens, de bonte verzameling gekostumeerde leerlingen benaderend. ‘Achter het gordijn! Vooruit, het is bijna tijd!’ James volgde Petra toen ze achter het gordijn dook, op weg naar haar plek. James vond de kleine geplakte “X” op de vloer, die zijn markering was voor het eerste bedrijf. Zijn hart bonsde maar hij was niet langer zenuwachtig. Op een of andere manier, had hij zijn angst in de coulisse gelaten. Nu dat hij vooraan stond, wachten op het gordijn om open te gaan, voelde hij zich alleen opgewonden. Het gonsde in zijn armen en benen als magie, en op dat moment dacht hij dat hij begreep waarom de Dreuzels al de problemen voor lief namen om een voorstelling als deze neer te zetten. Je zou verliefd kunnen worden op dit gevoel als je niet uitkeek. Hij slikte en
338
keek opzij. Petra zag hem en glimlachte lichtjes, een keer knikkend. Aan de andere kant van het toneel, schuifelden Noah en de andere acteurs zenuwachtig op hun plaats, bijna verloren en de vage duisternis achter het hoge, dikke, gordijn. Erdoor kon James nog steeds het gebabbel horen van honderden stemmen. Dan, uiteindelijk, was daar het klikken van professor Kers’ hakken over het toneel aan de andere kant van het gordijn. Een licht klikte aan, waardoor James haar schaduw kon zien aan de achterkant van het gordijn, gevangen in het midden van een perfecte cirkel van licht. De menigte viel stil, en een beleefd applaus golfde door de lucht. Het klonk akelig dichtbij. Professor Kers stak haar handen omhoog en knikte. ‘Dank u dames en heren,’ sprak ze luid en helder, zonder gebruik te maken van haar toverstok om haar stem te versterken, ‘en dank u voor uw aanwezigheid hier vanavond. Ik weet dat vele van u van zeer ver zijn gekomen, en namens de leerlingen die erg hard gewerkt hebben om deze voorstelling van vanavond voor te bereiden, heel veel dank. Mijn naam is Tina Grenadina Kers, en zoals velen van u weten, ben ik Zweinstein’s professor van Dreuzel Studie. Ik geloof dat de voorstelling van vanavond bijzonder interessant zal zijn, niet alleen omdat het zo’n klassiek verhaal is uit te tovenaar wereld, maar omdat, als een doorlopende oefening van voor mijn Dreuzel Studie klas, deze voorstelling gegeven zal worden op een niet magische manier. Derhalve, bereid u voor om verbaast, vermaakt, en verrukt te worden mijn vrienden, voor de extreem creatieve en ongebruikelijke methoden die wij gebruikt hebben om dit geliefde liefdesverhaal gestalte te geven. En nu, dames en heren, zonder verder oponthoud, stel ik u voor aan uw zonen en dochters, broers en zussen, vrienden en familie, als ze voor u verhalen, deze Zweinstein Dreuzel Studie vertolking van... de Triumvirate!’ Applaus weer steeg op, oorverdovend deze keer, toen Gerard Gerhards en Ralph begonnen het gordijn op te hijsen. Krampachtig steeg het rode fluweel, en terwijl zij dit deed groeide het applaus. Lampen werden ontstoken, en zette de toneel delen in het licht. Een van hen richtte zich op James, hem kort verblindend, en het publiek verbergend. Hij deed zijn best om zijn ogen niet dicht te knijpen, en bleef volkomen stil staan tot het gordijn volledig opgehaald was. En dan, uiteindelijk, vervaagde het applaus tot volkomen stilte, het tafereel op het toneel kwam in beweging. Iedereen bewoog opeens, drukdoend en elkaar voorbij lopend, een weergave presenteren van een druk middeleeuws plein. En dan, precies als bedoeld, was daar de roep van Noah’s stem, zij tekst voordragend met een accurate zorgvuldigheid en volume. ‘t Is een mooie dag om de troepen eens te herwaarderen, mijn koning,’ kreette hij van de andere kant van het toneel naast Tom Zeedruif, die een kussen onder zijn vest gepropt had, om zo een dikke buik boven zijn dunne benen te maken. ‘Inderdaad,’ balkte Zeedruif zich omdraaiend en zijn handen op zijn heupen zettend ‘En welk een betere tijd om mijn dochters bewondering voor het boerenleven te verlichten. Maar aanschouw, mijn Astra komt!’ En Petra kwam in beeld, stappend van achter een geschilderd houten borstwering en in het licht van een goudgekleurde lamp. James hoefde niet te acteren dat hij verbijsterd was hoe mooi ze eruit zag. Ze glimlachte vluchtig naar de koning, en wendde zich naar James, waardoor haar glimlach echter werd. Het publiek giechelde en begon weer te applaudisseren. Velen van hen kende dit gedeelte goed, en besefte
339
het belang ervan; dit was het moment dat de prinses voor de eerste keer de leger kapitein zag, op wie ze spoedig verlieft zou worden. James, op dit teken, stapte uit de rij soldaten en boog, met een been naar voren gestrekt, en zette zijn hoed, met een groot ruim zwaaiend gebaar als groet, af. Het applaus was verrukt en geamuseerd, en James besloot opeens dat acteren een stuk makkelijker was dan dat hij verwacht had. Het eerste bedrijf ging soepel en vloeiend voort. James’ tekst rolde gemakkelijk van zijn tong, terwijl hij ze luid en zorgvuldig uitsprak, altijd zich ervan bewust zijn gezicht naar het publiek te houden, en zijn kin omhoog. Tijdens Donovan’s beroemde toespraak aan de troepen, gunde James zich een blik over de menigte. Hij kon nauwelijks iets zien door de glans van het licht, maar hij kon nog net de opgetogen glimlach en het rechte figuur van zijn moeder zien, de grimmige concentratie van Lily, die het verhaal probeerde te volgen, en de scheve, halve, frons van Daan. Tijdens de verandering van de achtergrond voor het tweede bedrijf, werd James haastig ontdaan van zijn driekwart jas en van een zeeman’s halsdoek voorzien. Terwijl hij weer het toneel op liep, zich voorbereidend op zijn opruiende – en zeer bekende- begeesterde toespraak, zag hij Govert en Johan Smit de pedalen bedienen van de windmachine. Hij stortte zich in de toespraak, en poogde dezelfde woedde en vastberadenheid die hij voelde tijdens de auditie op te roepen. ‘Tovenaren en mensen, trek vóór uw toverstok en verstand,’ riep hij zijn sabelschede los koppelend, en hem op de grond laten vallen. Hij trok een, overdreven grote, nep toverstok en hield deze omhoog. ‘Ter bestijding van geweldadige zee dees nacht, opdat in de ochtend wij zegevieren, of rusten in de armen van Neptunes: onze geslagen glorie tot heldendom!’ Net buiten het toneel trapten Govert en Johan verwoed, toen het publiek zich ontlaadde in een applaus met zelf een paar kreten en gefluit. Het grote zeil flapperde door de toenemende mechanische wind alsof hij zich voorbereidden op een aankomende storm, en het gigantische geverfde achtergrond draaide weg, om een woeste geverfde wolkenlucht met veel blauw en paars te onthullen. De voorstelling ging voort, met zijn eigen vreemde traagheid, rollend door de vele kleine haperingen, vergeten tekst en gemiste hints die professor Kers beloofd had dat ze aangegeven zouden worden – en hen had verzekerd dat het publiek dit nauwelijks zou opvallen. Govert verscheen op het toneel voor zijn scène, zijn gezicht knalrood en zijn ogen zo groot als schoteltjes. Hij had zich zo’n zorgen gemaakt dat hij de hint zou missen van zijn enige tekst, dat hij de zin ervoor onderbrak, hiermee de vraag beantwoordend die nog niet gesteld was. Tom Zeedruif haperde, en probeerde nog iets logisch te maken van zijn originele reactie, terwijl Govert opgelucht grinnikte, kijkend naar het publiek en zich beheersend om niet naar zijn ouders te zwaaien. Even later presenteerde Andra Dirks zo’n overtuigende Veen Feeks, dat James de kinderen in het publiek hoorde gillen. En toen, tijdens het magische zwaardgevecht tussen Treus en Donovan, die werd uitgevoerd in de lucht terwijl ze aan een ingewikkeld systeem van touwen en katrollen hingen, werd James’ zwaard per ongeluk uit zijn hand geslagen tijdens een nogal enthousiast uitgevoerde afwerende beweging. Hij viel kletterend op de grond, en zowel James als Noah keken er een ogenblik dom naar. James, in een helder ogenblik, ontkoppelde zijn
340
sabelschede en zwaaide er triomfantelijk mee boven zijn hoofd. Noah grijnsde en ze beëindigde het zwaardgevecht door zwaard en sabelschede tegen elkaar aan te slaan terwijl het publiek lachte en juichte. Tenslotte was het hoogtepunt van het derde bedrijf bereikt. De koning was dood, Donovan was verslagen, en Treus, dodelijk verwond maar zich vastklampend aan het leven, had Astra gered van een wraakzuchtig slaapdrankje van de Veen Feeks. Het kasteel was getroffen door de bliksem en stortte ineen, verteerd door vlammen terwijl een magische storm zijn kracht erop losliet, en James was er behoorlijk zeker van dat hij wist waarom dit verhaal bekend stond als tragedie. Hij hinkte over het toneel, Petra leidend naar een hoge poort. De poort schudde heen en weer, doordat Ralph en Sabrina, die erachter stonden, hem met al hun kracht bewogen, Johan en Govert waren weer op de wind machine geklommen, en lieten de banieren van het kasteel golven met een goede imitatie van een magisch noodweer; zwaaiende oranje lampen bootsten het effect van woedende vlammen en weerlicht na. James strompelde dramatisch terwijl hij zijn geliefde Astra naar de poort leidde. ‘Voort! Wij zijn altoos in vrijheid,’ riep Petra, neerzakkend op een knie naast James, alsof ze het hem smeekte. ‘Het kasteel is verloren, maar hoop houd stand! O Treus, vervloek het niet!’ James zweette als een otter in zijn kostuum, en het gaf een passende dramatische glans in het flitsende licht. Hij glimlacht zwak naar Petra, en reikte naar haar gezicht. ‘Ik vervloek niet de hoop,’ zei hij, en hoestte toen. ‘Ik bevocht de waterige toorn van de storm en bemerkte de bezweerders macht. Ik vervloek hen allen voor het staren tot uw lief gelaat, maar hoop? Welk leven er nog in mij heerst, leef ik in een dam van hoop. Zo zou door onbekende krachten de wereld schudden en ineen vallen, mijn liefde en hoop volharden. Neem afscheid mijn lief, verlaat mij nu: ik ga voort in de dood met vrede!’ ‘Ik smeek, nee geliefde!’ riep Petra, en zelfs James was onder de indruk van haar mengeling van woedde en wanhoop die ze legde in deze vier woorden. ‘Voor maanden en jaren heb ik slechts naar u verlangd: mijn dromen, het thuis van u, wanhopig lief! Ik zal niet verlaten het lichaam’s zijde, tenzij de onbeantwoorde dromen zullen verpletteren zijn ziel!’ ‘Dan geef mij nu een bewijs van liefde,’ zei James ferm, worstelen om op te staan, en Petra meetrekkend. ‘Een kus ter herstel van pijn en dood, dit ene, staand voor alle!’ Petra aarzelde, haar ogen glanzend van emotie, en James was opnieuw onder de indruk van haar acteren. Voor even, was hij erg blij dat ze deze scène nog nooit met elkaar gerepeteerd hadden, want hij was er zeker van dat de spontane spanning van dit moment maar een keer kon gebeuren. Petra boog zich naar hem, zijn rechterhand nog altijd vasthoudend. Ze sloot haar ogen toen de lichten begonnen te doven en de windmachine op volle kracht draaide, stromend door haar lange haar. En toen, terwijl James zijn ogen sloot zonder er aan te denken om Petra’s lippen te missen, schoot een straal van verblindende pijn door zijn voorhoofd. Het brandde door zijn onzichtbare litteken, erger dan dat hij tot nu toe had gevoeld, hij wankelde, zijn hand uit die van Petra trekkend, om deze tegen zijn voorhoofd aan te slaan. De lichten gingen uit, en het toneel viel in een inktzwarte duisternis.
341
De windmachine was niet gestopt. Feitelijk leek hij veel sterker dan James hem ooit gevoeld had. Het duwde hem toen hij zich draaide, en hij viel in de duisternis op de vloer, zijn rechterhand gedrukt tegen zijn voorhoofd. Er klonk een lang, angstaanjagend gekraak, gevolgd door een galmende klap, James begreep dat de windmachine de poort omver geblazen had, en hem maar net gemist had. ‘Petra!’ schreeuwde hij, worstelend om op te staan. Er werd over het hele toneel gelopen, en zelfs nu, was de wind machine niet gestopt met draaien. Er was iets vreselijk verkeerd. Toverstokken werden ontstoken op het toneel, en James bemerkte de sensatie van toneel knechten die voorbij renden, in een poging de rest van de achtergronden overeind te houden. Hij krabbelde op zijn knieën, en probeerde te begrijpen wat er gebeurd was. ‘Zet hem af!’ krijste iemand wanhopig. ‘Gaat niet, hij draait uit zichzelf!’ ‘Hij schudt uit elkaar! Pas op!’ Opeens verlichtte de lampen het toneel weer, James verblindend. Op hetzelfde ogenblik, stootte de wind machine een harde kraak en rammel uit. Een van de bladen wrong zich vrij, draaide door de lucht, en sloeg tegen een toren van de achtergrond. Uit balans, schudde de machine hevig en kantelde. Toneel knechten vlogen uiteen toen hij overhing en tegen de vloer kapot sloeg waardoor hij eindelijk ophield. Verbazingwekkend was niemand gewond geraakt. James sprong op en keek naar Petra. Zoals hij verwacht had, was de enorme houten poort voor zijn voeten gevallen. Even was James er zeker van geweest dat Petra eronder terecht gekomen was. Hij viel op zijn knieën, maar zag niets van haar. Ze moest veilig zijn aan de andere kant. De lichten boven het Amfitheater gingen aan toen professor Kers het toneel op stormde. Het publiek zat verschikt te praten. Veel mensen waren gaan staan, bezorgd kijkend en riepen de namen van hun kinderen en familie. ‘Alstublieft, rustig, rustig,’ riep professor Kers, maar haar stem ging verloren in de ontstane chaos. ‘Niemand is gewond! Ga alstublieft weer zitten, er is niets aan de hand–’ Een vrouw’s schreeuw stootte door het Amfitheater, en James adem stokte. De menigte viel stil toen iedereen keek naar de bron van deze schreeuw. James, vanaf het punt waar hij stond op het toneel, was een van de eerste die het zag, en zijn bloed werd koud. Ginny keek neer op de lege stoel naast haar, haar ogen wijd en geschokt. ‘Ze is weg!’ riep ze wanhopig, pogend niet in paniek te raken. ‘Lily is weg! Waar is ze heen! Ze was net nog hier! Waar is mijn dochter?!’ Daan keek ook naar de lege stoel tussen hem en Ginny. Hij keek op naar James, en ving zijn blik, dan dook hij omlaag. Hij verscheen een ogenblik later met in zijn hand een paar kleine gele schoenen. Zijn ogen stonden dodelijk ernstig toen hij ze ophield. Iets had Lily meegenomen, haar zo uit het Amfitheater gepakt, tijdens het moment van duistere chaos. Ginny pakte de schoenen van Daan en keek rond, met een smekende blik in haar ogen. ‘Lilyyy!’ gilde ze opeens, haar stem brak. Als of dit een teken was, ontplofte het publiek in een panische beweging, rennend naar de uitgangen, zich een weg banend naar het toneel, namen roepend en opgewonden pratend.
342
James schoot de coulisse in, ontdeed zich van zijn kostuum terwijl hij rende. In de verwarrende duisternis, kon hij nog net de doorgang zien die leidde naar het zit gedeelte. Hij moest bij zijn moeder komen om erachter te komen wat er gebeurd was. Hij rende naar de deur, maar iets bewoog in de duisternis, hem tegenhoudend. James keek op, en trachtte te stoppen, bijna botsend tegen de hoge, grote vorm. ‘Kom met me mee jongen,’ dreunde een stem, en een erg sterke hand omklemde James’ schouder. Onbewust trok James zich terug, maar de hand hield hem stevig vast. ‘Laat me los!’ kreette James, woedde en paniek klonken door in zijn stem. ‘Je moet met mij mee,’ antwoordde Merlijn met een kalme zachte stem. ‘De poortwachter is aanstaand James Potter, en het zoekt jou.’ ‘Nee!’ riep James, en trok zich met al zijn kracht weg. Hij wrikte zich los van Merlijn’s greep en trachtte zijn toverstok te pakken. Merlijn stapte naar hem toe, en James zag dat hij zijn staf bij zich had. Hij maakte geen kans tegen het Schoolhoofd. Zonder er bij na te denken, dook hij onder de arm van Merlijn door. ‘James!’ brulde Merlijn hem na, maar James weigerde te luisteren. Hij gooide zich door de deuropening en viel in de menigte, verschillende mensen om duwend. ‘Mam!’ riep hij, op een stoel klimmend en door het publiek kijkend. ‘Mam!’ Een hand trok aan James’ mouw en hij viel achteruit, gleed van de stoel en landde op een groot figuur die gromde. ‘Auw! Je bent zwaarder dan je eruit ziet!’ kreunde de figuur, zich vanonder hem worstelend. ‘Ralph!’ riep James opstaand, ‘Wat gebeurt er?’ Daan verscheen naast Ralph, en hielp hem overeind. ‘We moeten hier weg,’ zei hij boven de herrie van de menigte. ‘Het is her een puinhoop, en we weten dat Lily hier niet is. Roos wacht op ons in het kasteel. Kom op!’ ‘Waar is Mam?’ riep James toen de drie zich een weg baanden daar de menigte. ‘Je oom Ron en tante Hermelien namen haar ook mee naar binnen,’ antwoordde Daan. ‘George en Ted zijn als bezig om het kasteel te doorzoeken. Omdat het niet mogelijk is om te Verschijnselen op het school terrein, moet ze nog hier ergens zijn.’ Ralph’s gezicht was gespannen van woedde. ‘Wie deed dit? Denk je dat dit is wat Kraaieveld van plan was? Heeft het iets te maken met de Poortwachter?’ ‘Het is het enige wat ergens op slaat,’ antwoordde James toen ze gedrieën door de poort het kasteel in renden. Roos had op hen staan wachten. Ze sprong naar voren om zich bij hen te voegen, haar gezicht was bleek en angstig. Hijgend vertelde James hen vlug over zijn ontmoeting met Merlijn. ‘Hij zei dat de Poortwachter naar jou op zoek was?’ vroeg Roos. ‘Wat betekent dat? Waarom?’ James schudde zijn hoofd. ‘Wie weet? Het punt is, hij weet dat er iets groots staat te gebeuren vannacht. Hij wilde me uit de buurt hebben!’ ‘Niemand heeft Tabitha de hele avond gezien,’ onderbrak Ralph. ‘Ze is niet verschenen voor het stuk. Kers was woest erover. Zij moet achter Lily’s verdwijning zitten!’ ‘Ze heeft er mee te maken, op zeker,’ antwoordde een nieuwe stem. James draaide zich en zag Scorpius aankomen, hij keek strak en ongerust. Hij schudde zijn hoofd.
343
‘Kijk, dit is niet de manier waarop mijn Opa zei dat het zou gebeuren... het is helemaal fout. Ik kom om te helpen, als ik kan.’ Roos sprak. ‘Jij zei dat je Opa nooit verteld had aan jou hoe Tabitha verondersteld wordt om de gastheer van de Poortwachter te worden!’ ‘Ja,’ zei Scorpius snel, Roos in de ogen kijkend. ‘Nou, ik weet een beetje meer dan dat ik heb laten blijken, goed? Ik kan het nu uitleggen of we kunnen beginnen met te zoeken naar James’ zusje. Wat wil je Wemel?’ ‘Wat heb je ons nog meer niet verteld?’ eiste James, naar Scorpius toe stappend. Scorpius wendde zijn blik ongeduldig af. ‘Kijk, al wat ik weet is, dat dit niet is hoe het plan aan mij uitgelegd is. Ik weet geen bijzonderheden, maar wat ik wel weet, is dat dit helemaal verkeerd is. Hoe langer we hier ruziën, hoe meer je zusje in gevaar is. Begrijp je dat?’ James vernauwde zijn ogen. ‘Jij moet Scorpius zijn,’ onderbrak Daan, zijn hand uitstekend. ‘Ik heb al veel over je gehoord. Ik ben Daan. Ik kan je straks misschien moeten vervloeken, dus het lijkt me handig om de kennismaking maar gedaan te hebben.’ Ralph rolde ongeduldig met zijn ogen. ‘Kom op! Laten we naar de Grote Zaal gaan! Daar is je moeder met iedereen heen gegaan. We kunnen dan mee helpen zoeken. ‘Nee,’ zei James, nog altijd kijkend naar Scorpius. ‘Er is maar een plaats waar we hoeven te kijken, is het niet? De meisjes badkamer op de tweede etage, waar Sylvia voor het laatst Tabitha zag.’ Roos fronste. ‘Waarom zou ze daar zijn?’ ‘Dat vroeg ik me ook af toen Sylvia dat zei,’ antwoordde James, al op weg naar de gang. ‘Maar toen herinnerde ik me: dat is waar Jammerende Jenny is.’ ‘ “Jammerende Jenny”?’ herhaalde Daan. ‘Wie is dat?’ ‘O, dat is een huis spook.’ antwoordde Roos. ‘Woont in de badkamer, omdat de plaats is waar ze gedood werd jaren geleden.’ Daan trok een verbaast gezicht terwijl ze doorliepen. ‘Ze stierf op de doos? Dat lijkt me onwaarschijnlijk, is het niet?’ ‘Het is ingewikkeld,’ antwoordde Roos vermoeid. ‘Het was niet gewoon een badkamer. Het was een doorgang tot...tot...’ Roos hijgde. ‘James, dat is het!’ James keek kort over zijn schouder, en knikte. ‘Sylvia zei dat Tabitha daar was, pratend tegen zichzelf in de spiegel, in een soort vreemde taal.’ Roos ogen verwijdde zich. ‘Maar natuurlijk! De Bloedlijn zal een Slisseltong zijn, net als Voldemort! Ze is in staat om de Geheime Kamer te openen zelfs al is die al jaren sinds jaren gesloten! Dat moet zijn waar ze Lily heen bracht!’ ‘Ik heb het al die tijd al in mijn dromen gezien,’ zei James. ‘Had ik het maar eerder herkend!’ ‘Hee!’ riep een stem plotseling, de vijf tot staan brengend. James keerde zich, verwachtend Merlijn uit de schaduwen te zien stappend, zijn staf in de aanslag. In plaats daarvan renden twee figuren uit de duisternis, een kleine smalle, en de ander lang en besmeurd. ‘Albus!’ riep Roos. ‘Ted, ben jij dat?’ ‘Jep,’ hijgde Ted. ‘Je moeder stuurde me James. Ze maakt zich erg veel zorgen over jullie.’
344
‘En ik kwam hoofdzakelijk omdat ik wegglipte toen Mam niet keek,’ verkondigde Albus. ‘Ik kon niet langer blijven zitten en niets doen.’ ‘Ted, hoe vond je ons?’ vroeg Daan fronsend. Ted zuchtte diep. ‘Ik heb vaardigheden...’ hij tikte tegen zijn neus. ‘Weerwolf vaardigheden, als je het wilt weten. Met de geur van Roos’ zeep en de pepermuntjes in Ralph’s zak, zijn jullie makkelijker te besnuffelen dan een dooie Grauweloop.’ ‘Zeg aan Mam dat we Lily gaan zoeken,’ zei James zich oprichtend. ‘We weten waar ze is, en wie haar heeft.’ ‘Weet je dat?’ antwoordde Ted serieus. ‘Dat is behoorlijk verbazingwekkend, erop gelet dat je tante en ooms het hele kasteel uitkammen voor haar. Vertel?’ ‘Het is teveel om uit te leggen,’ zei Roos. ‘Geef het nou maar door. We gaan haar halen.’ ‘Gaat niet gebeuren,’ zei Albus hoofdschuddend. ‘Ze is ook mijn zusje. Als je weet waar ze is, ga ik mee.’ ‘Albus, het is Kraaiveld die haar heeft!’ riep James uit. ‘Tabitha Kraaiveld pakte Lily?’ onderbrak Ted. ‘Waarom zou ze dat doen? Weet je het zeker?’ ‘We weten het zeker,’ antwoordde Ralph knikkend. ‘En we hebben niet veel tijd.’ ‘Waar wachten we op dan?’ zei Albus grimmig. ‘Het interesseert me niets wie haar heeft. We zoeken de details later wel uit, OK? Kom op!’ De groep stampte door de gang, nu hard rennend. Toen ze de trap op stormden, hoorde James Ted achter zich, sprekend in korte zinnen. ‘Het spijt me Ralph...over dat hele je-arm-eraf-trekken-gedoe...’ ‘ ‘s Al goed,’ hijgde Ralph. ‘Laat maar...’ ‘Ik was woest...’ ging Ted door, ‘Petra en ik... we spraken bijna de hele dag... het bracht gewoon alles terug... omdat ze door vrijwel hetzelfde... soort ding gaat...’ James onderbrak. ‘Hoe bedoel je Ted? Ik dacht dat jullie het hadden over waarom je het hebt uit gemaakt met haar?’ Ze bereikten de top van de trap en Roos sloeg een hoek om, hen voortgaand naar de badkamer. ‘Ik?’ zei Ted. ‘Hoe kom je daarbij? Zij maakte het uit met mij, maanden geleden. Ik dacht dat iedereen dat wist.’ ‘Nee,’ zei James, ‘we dachten allemaal dat ze onlangs naar Zweinsveld ging om te proberen het weer goed te maken met jou!’ ‘Je denkt dat we daar over spraken?’ lachte Ted vreugdeloos. ‘Nauwelijks. We hadden het over haar ouders... Ik dacht dat jullie dat wel wisten. Je zag het pakketje dat ze kreeg van het Ministerie, toch?’ James wilde net antwoorden, toen Roos stopte en een zware deur opende die toegang gaf aan de meisjes badkamer op de tweede etage. Ze stapte naar binnen, gevolgd door Ralph en Scorpius. Een rode flits gleed plotseling door de deuropening en er was een kreet. James rukte Daan naar beneden toen ze bukten. Nog een flits schoot door de lucht boven hen. Ted sprong door de deuropening, rolde om, en landde op een knie, zijn toverstok gericht en wijzend. ‘Stop!’ schreeuwde hij. James zat nog steeds gehurkt in de badkamer opening. Hij keek omhoog en zag Ralph, languit, onbewegelijk op de grond. Tabitha Kraaiveld stond over hem heen in
345
het midden van de ruimte, humorloos grinnikend. Haar haar hing stijl naar beneden en haar ogen stonden wild. Ze had een arm geklemd om Roos’ hals, het kleinere meisje bijna van de grond rukkend. Met haar andere hand, duwde ze haar toverstok tegen de slaap van Roos. ‘Nou!’ riep Tabitha schel uit. ‘Is dit niet een leuk tafereeltje? Ik had niet zoveel van jullie verwacht, of al zo snel, maar het is niet zo dat ik niet voorbereid was, is het niet?’ ‘Tabitha!’ zei Scorpius, naar voren stappend met zijn toverstok gereed. ‘Waar ben je mee bezig?’ ‘Als of jij dat niet weet Scorpius Malfidus,’ riep ze wat giechelend. ‘Ik kan jou hetzelfde vragen! Toen ik zag dat je vergezeld werd door dit kleine gezelschap, moet ik toegeven dat ik me je bedoeling afvroeg.’ ‘Dit is niet de manier waarop het moet gebeuren,’ zei Scorpius, nog een stap naar voren nemend. ‘Ik zou nooit een ontvoering toestaan.’ ‘Jouw grootvader wist dat je niet had wat nodig is voor wat deze nacht echt vraagt Scorpius!’ verklaarde Tabitha triomfantelijk. ‘Maar je was toch nooit echt noodzakelijk! Sinds je die kleine dienst hebt verleend vorige zomer, ben je alleen maar een pion geweest. Je grootvader vertelde het me zelf?’ ‘Wat voor dienst?’ eiste James overeind komend en zijn eigen toverstok tevoorschijn halend. ‘Waar heeft ze het over Scorpius?’ ‘James, bukken!’ riep Ted zonder zijn ogen van Tabitha af te nemen. ‘Jullie allemaal, ga terug nu het nog kan!’ ‘James,’ murmelde Roos, proberend weg te draaien van Tabitha’s toverstok, ‘ga!’ ‘Zeg het hem Scorpius!’ beval Tabitha, haar greep op Roos hals verstevigend. ‘Vertel hen wat voor “betrouwbare vriend” jij bent! Vertel ze hoe je hen in de maling hebt genomen!’ Scorpius toverstok trilde in zijn hand toen hij hem op haar richtte. Hij keek opzij naar James, zijn ogen helder en angstig. Tabitha lachte opnieuw. ‘Je kunt jezelf een dienst bewijzen James Potter, door je af te vragen hoe ik wist dat er zoveel van jullie eraan kwamen, en precies wanneer. Vraag je af hoe het komt dat ik zo goed voorbereid was voor jullie aankomst. Kun je het raden? Ik denk dat zelfs jij dat kunt!’ Het was Albus die antwoordde, roepend over James’ schouder. ‘Jij hebt de Sluipwegwijzer!’ zei hij, zowel geschokt als teleurgesteld. ‘Maar waarom Tabitha?’ ‘O, mijn beste Albus, de belangrijkste vraag is niet “waarom”, maar het is “hoe”,’ antwoordde Tabitha. ‘Zie je, Lucius Malfidus heeft een hele goede dief tot zijn beschikking. Is het niet Scorpius?’ Scorpius schudde woedend hoofd, en onderbrak haar. ‘OK! Hou je kop Kraaieveld! Als je erop staat, zal ik het hen vertellen. Ik was het die de Kaart en de Mantel stal! Ben je nou gelukkig?’ Hij liet zijn toverstok zakken en keerde zich naar James, zijn gezicht was vertrokken. ‘Kijk, ik loog. Ik was het. Ik reed mee met mijn ouders die dag dat ze naar je Opa’s begrafenis gingen. Ik zei hen dat ik in de auto zou wachten, maar... dat is niet precies wat ik deed. Terwijl ze weg waren, glipte ik uit de auto en sloop het huis in. Ik vond je ouder’s kamer en onderzocht hem zo snel als ik kon. Ik stal de Sluipwegwijzer, en de Onzichtbaarheidsmantel, alles in opdracht van mijn Opa. Je moet begrijpen James, ik was in de war! Ik wilde indruk
346
maken op mijn Opa, en mezelf bewijzen als een Malfidus en een Zwadderaar! Ik wilde hem laten zien dat ik beter was dan mijn zwakke vader. Maar ik verwachtte niet dat het tot dit zou leiden! Ik zweer het!’ James was volledig geschokt. Ademloos vroeg hij, ‘En de pop?’ Scorpius kon niet langer de blik van James verdragen. Hij keek naar de grond en knikte. ‘Dat was niet eens deel van het plan geweest. Opa wist niet van het bestaan. Ik zag het op het nachtkastje, en dacht dat het zou kunnen helpen. Ik dacht dat het indruk zou maken op mijn Opa. En dat deed het, o ja. Hij had grootse plannen voor de pop, hoewel het niet zo uitpakte als hij gewild had.’ ‘Ik wist dat je een rat was!’ riep Albus zich naar voren werkend. ‘Ik kon je op een kilometer afstand ruiken!’ James duwde zijn broer terug, en verbazingwekkend genoeg, stond Albus het toe. ‘Maar waarom vertelde je ons over Tabitha?’ vroeg James ‘Waarom liet je ons de herinneringen in de Hersenpan zien?’ ‘Zeg dat niet Scorpius!’ zei Tabitha. ‘Genoeg gepraat. Het is tijd om met het echte werk van deze nacht te beginnen. Jullie allemaal weg! Of Wemel sterft. Als je denkt dat ik het niet meen, kom je er wel achter als ze dood op de grond ligt, en ik ben afgedaald naar de Kamer. Nu, weg!´ ‘Tabitha, je bent net zo misleid als mijn Opa!’ riep Scorpius woedend. ‘Laat haar gaan! Waar denk je dat je mee bezig bent?’ ‘Ik ben bezig met het werk waar ik voor gecreëerd ben!’ krijste Tabitha, haar toverstok in Roos slaap drukkend. ‘Duizend jaar voorbereiding heeft hiervoor gezorgd! Ik ben het scherp van het zwaard van wraak! Ik ben de hand van het evenwicht! Ik ben de Bloedlijn van Heer Voldemort!’ ‘Jij?’ spotte Scorpius, dapper naar voren stappend zonder zijn toverstok op te heffen. ‘Als je dat geloofd dan ben je net zo misleid als ik was! We hadden beiden kunnen weten dat mijn Opa niet het hele plan zou vertellen. Berg je toverstok op en laat haar gaan!’ ‘Neee!’ bulkte Tabitha, en ze leek ineen te krimpen. Haar ogen stonden wild en schoten. ‘Ik ben de Bloedlijn! Het is mijn taak om af te dalen naar de Kamer van mijn voorvader! Ik ben de gastheer van de Poortwachter!’ ‘Dat ben je niet,’ verklaarde Scorpius beslist. Als je dat was, zou je in staat zijn de Kamer zonder hulp te openen. Maar dat kun je niet, heb ik gelijk? Maakt niet uit hoe goed je je best doet. Omdat je geen Slisseltong bent! Je bent niets meer dan een gemakkelijke afleiding! Dat was waarom mijn Opa wilde dat ik hen de herinneringen toonde en hen doen geloven dat jij de Bloedlijn was: om hen af te leiden van de echte Bloedlijn!’ ‘NEEE!’ krijste Tabitha opnieuw, ze sloot haar ogen en kromp nog verder ineen. Haar toverstok wankelde en haar grip om Roos verzwakte. Plotseling, impulsief, wees ze haar toverstok op Scorpius. “Avada Kedavra!” schreeuwde ze, haar gezicht vertrokken van woedde. Groen licht spoot van haar toverstok. Scorpius boog, en draaide instinctief weg, net zoals ze hadden geoefend bij de Verweer Club. De straal groen licht miste hem net aan, en sloeg tegen de muur achter hem, exploderend in vonken. Scorpius’ beweging bracht hem uit zijn evenwicht echter, en hij sloeg hard met zijn hoofd op de rand van een wastafel toen hij viel. Op
347
dat moment, zag James dat Roos haar lippen op elkaar perste, toen schopte ze achteruit, waardoor ze hard contact maakte met Tabitha’s huid. Het grotere meisje’s kreet van woedde, veranderde in een van pijn, en ze struikelde. Roos dook van onder Tabitha’s arm en Ted sprong vooruit. Hij ving Tabitha toen ze instortte, maar de vechtlust had haar volledig verlaten. Tabitha liet haar toverstok vallen en zakte op de grond, glijdend door Ted’s armen. ‘Is hij in orde?’ riep Roos, springend naar Scorpius zijde. ‘Als hij niet dood is,’ verkondigde Albus, de ruimte binnen schrijdend en zijn toverstok wijzend, ‘vermoord ik hem.’ James stuurde zachtjes zijn broer weg van de bloedende jongen op de grond. ‘Kalm aan Albus. Je mag het later met hem regelen. Ik denk dat het wel goed komt.’ Er klonk een grom toen Ralph op ging zitten en over zijn hoofd wreef. ‘Tisser gebeurt?’ kreunde hij. ‘Ben ik dood?’ ‘Tabitha Verlamde je,’ antwoordde Daan, Ralph overeind helpend. ‘Wees blij dat dat alles is. Ze hield op bij volledig gek, een paar tellen geleden.’ ‘Ik ben de Bloedlijn,’ snotterde Tabitha. ‘Ik voelde de leidende hand van de Duistere Heer! Het werd beloofd! Mijn ouders zouden gewroken worden! Niemand anders heeft deze voorwaarden! Ik ben de enige wees binnen deze muren! Ik moet het zijn!’ Ted keek scherp naar Tabitha. ‘Wat zei je daar?’ ‘Ik ben de enige wees Ted Lupos!’ riep ze, woest naar hem kijkend. ‘Nu jij weg bent van tussen deze muren, moest ik het zijn! De profetie zegt dat een kind van een tragedie de gastheer zou zijn van de Poortwachter. Mijn ouders zijn weg, dood al deze jaren! En Lucius Malfidus heeft het bevestigd! Hij vertelde me hoe het Ministerie mijn vader doodde, en dat mijn moeder stierf toen ik werd geboren!’ Ted schudde langzaam zijn hoofd. ‘Dat is niet waar,’ zei hij. Hij keek om naar James, zijn gezicht ernstig. ‘Dan weet niemand van jullie het, is het? Ik nam aan dat ze het verteld had, net als ze het mij vertelde.’ James keek hem verbaast aan. ‘Wie? Vertelde ons wat?’ ‘Die dag in Zweinsveld,’ antwoordde Ted. ‘Ze moest met me praten omdat ze het net ontdekt had van haar ouders. Ze wilde praten met iemand die hetzelfde verlies had meegemaakt. Ze wist van niets, totdat het pakketje kwam. Het was te zwaar voor haar om het te verdragen... om zoveel te ontdekken, zo snel...’ ‘Petra?’ zei James naar voren stappend. ‘Je bedoelt het pakketje van haar vader?’ Ted fronste en schudde zijn hoofd. ‘James, het was niet van haar vader. Het Ministerie stuurde het. Het waren al haar vaders eigendommen. Hij had ze aan haar toebedacht, voor hij stierf in Azkaban jaren geleden. Toen ze zeventien werd, zond het Ministerie het haar toe. Ze heeft nooit geweten dat hij gevangen gezeten had. Tussen de oude overhemden en schoenen, zat een briefje. Het was voor de dochter die hij ooit ontmoet had, hij vertelde haar, dat hij bang was dat de bewakers hem zouden gaan vermoorden, maar dat hij kon er niets aan kon doen om dat te voorkomen. Ze dachten dat hij zijn eerdere Dooddoener werkgevers beschermde, maar dat deed hij niet. Hij wist niets van hen; ze hadden hem nooit hun namen verteld of hem zelfs hun gezichten laten zien. Hij wilde dat Petra wist dat hij zijn bazen verraden had als hij dat kon, en dat... nou, dat hij van haar hield, en dat het hem speet dat hij er nooit voor haar geweest was.’
348
‘Het was Petra?’ fluisterde James, zich nauwelijks toe te laten om het te overwegen. ‘Dat kan niet!’ Ted knikte serieus. ‘Ze twijfelde er zelf aan. Ze ging ermee naar Merlijn, en liet hem de brief kezen. Hij bood haar aan om de waarheid te zien in die Magische Spiegel van hem, maar hij waarschuwde haar dat ze het niet echt wilde weten. Ze keek toch, en ze zag alles, precies zoals het gebeurd was. Ze wierpen haar vader in de Dementor Put. Het was... het was afschuwelijk. Ze was volledig van de kaart.’ Roos keek naar James en Ted. ‘Maar ze vertelde nooit aan iemand dat ze een wees was, toch? We gingen er vanuit dat ze een vader en moeder had net als wij allemaal!’ ‘Petra is opgevoed door haar grootouders, maar dat heeft ze nooit verteld,’ antwoordde Ted. ‘De Gremlins en ik, als we hen zagen op het station, namen we aan dat zij haar ouders waren, en dat ze haar wat later in hun leven gekregen hadden. Ze sprak nooit over hen, en wij gokten erop dat ze het niet zo geweldig leuk had thuis. Ze hadden haar alleen verteld dat haar moeder bij de geboorte was overleden. Ze spraken nooit over haar vader, en Petra leerde er niet naar te vragen.’ ‘Ik had het moeten weten,’ zei James, zijn voorhoofd aanrakend. ‘Ik zag haar in mijn dromen, keer op keer. Ik geloofde dat het Tabitha was, omdat ik haar gezicht niet kon zien, maar nu klopt het allemaal. De donkere vorm in de hoek... het sprak over herstellen van mensen die ze verloren had. Het vertelde haar dat ze de kans zou krijgen om hen te wreken, en zelfs hen terug krijgen. Ik zag ze zelfs... haar ouders, reflecterend in een soort gloeiende groene beek! Petra gelooft dat het Ministerie haar vader vermoordde, en dat daarom haar moeder stierf, en nu gaat ze doen wat ze denkt dat ze moet doen om hen terug te brengen! De donkere vorm in mijn dromen, het zei dat er maar een manier was om dat te doen – bloed voor bloed!’ ‘Lily!’ hijgde Roos, de hand voor haar mond slaand. ‘Dat doet ze niet!’ zei Albus hoofdschuddend. ‘Petra zal nooit Lily iets aandoen. Denk je?’ ‘Morgenster!?’ snotterde Tabitha na. ‘Onmogelijk!’ ‘Niet echt,’ klonk een andere stem triest. ‘Als je erover nadenkt bedoel ik.’ Iedereen draaide zich naar het spookachtige figuur gezeten op het raamkozijn in de hoek. ‘Jenny!’ riep Roos. ‘Hoe lang en jij al hier?’ ‘Dat is Jammerende Jenny?’ vroeg Daan met een opgetrokken wenkbrauw. ‘Ik verwachtte iets een beetje meer ... euh...’ ‘Het is grof om over mensen te spreken alsof ze er niet bij zijn,’ berispte Jenny verdrietig. ‘Zelf als zijn ze er, eigenlijk, inderdaad niet. Maar maak je geen zorgen, ik ben er aan... gewent.’ Ze zuchtte zwaar. James begon te praten. ‘Sorry Jenny, maar dit is echt belangrijk. Wat weet je hiervan?’ ‘O, nu rent iedereen naar Jenny is het niet? “Wat heb je gezien Jenny?” “vertel ons alles wat je weet Jenny” Maar ik weet hoe het gaat: zodra ik het vertel, vergeet je alles over arme, zielige Jammerende Jenny. Zo ging het ook bij je vader James Potter. Je broer lijkt veel meer op hem, zelfs al heeft hij niet zo’n raar litteken op zijn voorhoofd.’ ‘Waar heeft ze het over James?’ vroeg Albus vanuit zijn mondhoek.
349
James schudde zijn hoofd. ‘Het spijt me Jenny, maar dit is heel ernstig. Ons zusje zit in de problemen. Je moet ons helpen!’ ‘Weet ik,’ kirde Jenny. ‘Arme kleine Lily. Misschien gaat ze me hier gezelschap houden op het toilet.’ ‘Jenny!’ riep James verbeten, maar Roos legde haar hand op zijn borst, om hem tot zwijgen te manen. Ze wendde zich tot het spookachtige figuur, een bedachtzame blik op haar gezicht. ‘Weet je Jenny, als je ons helpt, wed ik dat Lily’s vader erg dankbaar zal zijn. Ik wed dat hij zelfs hierheen komt om je te bezoeken, om je te vertellen hoeveel hij je hulp op prijs stelt.’ Jenny keek pruilerig naar Roos. ‘Harry? Doet hij niet. Doet hij dat? Hij weet waarschijnlijk niet eens meer van mijn bestaan.’ ‘Ik weet zeker dat hij dat doet,’ zei Roos overtuigd. ‘Ik heb hem over jou horen vertellen. Hij zal waarschijnlijk blij zijn om, euh... bij te kletsen.’ Jenny leek een beetje op te vrolijken. ‘Denk je dat echt? O, het is zo lang geleden, maar ik wist dat hij ooit terug zou komen. Ik heb altijd een speciaal plek je voor hem bewaard.’ ‘Ja,’ knikte Roos. ‘Maar eerst, vertel ons. Wat heb je gezien? Wat weet je over Petra?’ ‘O, ja,’ reageerde Jenny somber. ‘Arm ding. Ze heeft geen woord tegen me gezegd weet je, de hele tijd dat ze hier was. Ze dacht waarschijnlijk dat ik haar niet kon zien onder haar Onzichtbaarheidsmantel, maar die werken alleen bij de levenden.’ Daan stapte naar voren. ‘Petra heeft de Mantel! Wanneer was ze hier Jenny? Wat deed ze?’ Jenny flitste naar Daan en legde haar spookarmen om zijn schouders. ‘O, vaak. Ze was de meeste tijd daar beneden tijdens de feestdagen, toen er minder mensen in de school waren. Maar ze is daar tenminste een keer per week geweest de laatste tijd. Ik weet niet wat ze doet daar beneden natuurlijk. Ik, euh... volg haar niet daarheen. Maar toen, nog geen half uur geleden, kwam ze erdoor met kleine Lily. Net voordat Tabitha weer terug kwam met die rare kaart.’ ‘Waar nam Petra Lily mee naar toe Jenny?’ vroeg Ted ongeduldig. ’Gingen ze naar de Geheime Kamer?’ ‘Ja natuurlijk, domme jongen,’ zei Jenny, koket haar hoofd opheffend. ‘Waar anders?’ Albus schudde geërgerd zijn hoofd. ‘Waarom heb je dat niet aan iemand verteld?’ Jenny keek hem blank aan. ‘Omdat niemand het ooit gevraagd heeft,’ antwoordde ze eenvoudig. James draaide om en liep naar het midden van de ruimte. ‘Hoe komen we daar beneden?’ wilde hij weten. ‘Waar is de deur?’ ‘Hah,’ riep Tabitha uit, nog altijd ineen gezakt op de grond onder het wakend oog van Ted Lupos. ‘Je komt er nooit door! Als ik hem niet kon openen, kan niemand het! Enkel de ware Bloedlijn kan de bezwering spreken die de Geheime Kamer opent!’ ‘Is dat zo Jenny?’ vroeg Roos aan het spook. ‘O nee,’ antwoordde Jenny langzaam haar hoofd schuddend, ‘Nee, nee, nee. Verschillende mensen hebben de Kamer geopend. Die verschrikkelijke Ron opende
350
hem jaren geleden, door de geluiden die Harry Potter maakte na te doen. Als hij het kan, kan iedereen het.’ ‘Jij waardeloze kleine –’ riep Tabitha, zich oprichtend. ‘En al die tijd zag je mij het proberen... Je liet het toe me belachelijk maken!’ ‘Je had mijn hulp niet nodig,’ snoof Jenny. ‘Jenny,’ zei James serieus, zich rustig naar het spook begevend. ‘We hebben niet veel tijd. Kun je ons de bezwering vertellen?’ ‘Dat doe je niet!’ riep Tabitha met woedende stem. ‘Zo is het wel genoeg Kraaiveld,’ waarschuwde Ted zijn toverstok opheffend. ‘Mond dicht, of ik verlam je. Dat is wat je zeker verdient.’ ‘Het is een afschuwelijk geluid,’ zei Jenny, Tabitha negerend. ‘Ik krijg de kriebels als ik het hoor, en ik ben dood. Ik sprong altijd in de afvoer vóór Petra de bezwering uitsprak.’ ‘Alsjeblieft Jenny,’ smeekte Roos. ‘Hoe gaat hij? We moeten naar beneden.’ Jenny keek opzij naar Roos, een wenkbrauw opgetrokken. ‘Denk je echt dat Harry bij me op bezoek komt? Belooft?’ ‘Belooft,’ knikte Roos. ‘Vertel het alsjeblieft.’ Jenny zuchtte en fladderde naar het midden van de ruimte. Voorzichtig opende ze haar mond en maakte een afgrijselijk hissend geluid. Het was slikkend bijna gorgelend. Het deed James’ haar overeind staan. Toen ze klaar was keek Daan rond en vroeg, ‘Dus wat gaat er nu gebeuren? Ik weet dat ik zo’n geluid niet kan maken. Ralph haalde diep adem. ‘Ik probeer het wel,’ verkondigde hij, berustend zuchtend. ‘Tenslotte ben ik een Zwadderaar.’ Niemand sprak dit tegen. Ralph opende zijn mond en imiteerde het geluid zo goed als hij kon. James vond dat hij het opmerkelijk goed deed, daar de geluiden uit Ralph’s mond de rillingen over zijn rug zond. Zodra hij klaar was, schudde een trilling de badkamer. De wastafel voor Ralph begon te zakken, verdwijnend in de grond. Tabitha hijgde en schoof opzij. Haar bleke gezicht was een masker van verbazing en jalousie. ‘Kom op zei Ted grimmig. ‘We moeten opschieten.’ ‘Je kunt niet gaan Ted,’ zei Roos, Ted bij de arm aanrakend. ‘Tenzij je van plan bent om Tabitha ook mee te nemen. Zij is een zevende jaars. Ik zou haar kunnen bewaken, maar het is beter als jij dat doet.’ Ted grimaste gefrustreerd, weg kijkend en zijn toverstok tussen zijn vingers draaiend. Uiteindelijk zei hij met tegenzin. ‘Jij gaat, ik bewaak Kraaiveld, maar we gaan niet weg voordat jullie terug zijn begrepen? Trouwens, het is alleen Petra daar beneden ja? Je kunt haar bij zinnen brengen. Ze zou nooit iemand pijn kunnen doen.’ James knikte, maar hij was er helemaal niet zeker van dat Ted gelijk had. Ted had de dromen niet gehad. ‘Precies. We gaan.’ Hij haalde diep adem en draaide zich naar de oeroude trappen. ‘En James,’ riep Ted, ‘vertel Petra hetzelfde wat ze mij vertelde! Dit is niet de manier! Zeg haar dat ik dat zei, OK?’ James knikte en begon de treden af te lopen, zijn vrienden volgden direct achter hem.
351
19. de Opoffering
J
ames verlichtte zijn toverstok op hun weg naar beneden met de
open trap. Roos en Albus volgden op hun hoedde, met Daan en Ralph aan het eind. James’ onzichtbare litteken was pijnlijk gebleven sinds de verschrikkelijke pijnstoot toen hij Petra zou gaan kussen; nu, terwijl hij de donkere kamer betrad, nam de pijn toe tot een constant pulseren. ‘Ik was al eens eerder in de Geheime Kamer,’ riep Roos, haar stem galmde door de duistere, grotachtige ruimte. ‘Jaren geleden, toen het nog een onderdeel was van de rondleiding door Zweinstein. Mijn ouders weigerden om met me naar beneden te gaan omdat ze hem natuurlijk al eens gezien hadden natuurlijk, en ze wilden daar niet meer aan herinnerd worden, dus ging ik met oom George. Er was niet veel te zien eigenlijk, de dode Baselisk was al jaren daarvoor weggehaald. Het was gewoon een open ruimte onder de grond. Grotendeels ingestort.’ James hijgde en stond abrupt stil, een hand opgestoken om de anderen te waarschuwen, zijn toverstok, hoog, in de ander. ‘Was dit een deel van de rondleiding toen je hier was Roos?’ vroeg hij ademloos. Roos stopte achter hem, haar ogen sperden zich verbaast open. Achter haar, hielden Ralph en Daan ook halt. De grond eindigde bij James’ voeten, alsof hij weggeslagen was. Er voorbij, was een ondoordringbare zwarte ruimte als een kloof van onvoorstelbare diepte. Angstaanjagende blazende geluiden stegen op uit de
352
zwarte diepte, en toen James zijn toverstok bewoog, glinsterde het licht van het snijvlakken van grote zwaaiende zwaarden. ‘Nee,’zei Roos ademloos. ‘Dit was beslist geen onderdeel van de rondleiding. Waar komen die vandaan?’ ‘Ik zou zeggen dat het nog maar kortgeleden geopend is,’ zei Daan wijzend. ‘Kijk!’ James zag waar Daan naar wees. Een paar enorme stenen deuren stonden open aan beide zijden, uitziend over de diepte van de kloof voor hem. ‘Hoe kreeg Petra die open?’ vroeg Roos verbijstert. ‘Ze moeten tonnen wegen!’ ‘Ik meer geïnteresseerd hoe ze daar over gekomen is,’ zei Ralph, gebarend naar de kloof en de grote zwaaiende zwaarden. ‘We kunnen haar nooit volgen!’ James boog zich en pakte een vuistdikke steen. Hij liet hem, bedachtzaam, op de palm van zijn hand rusten, en dan gooide hij hem zo hard als hij kon over de kloof. Het rolde door de duisternis, langzaam draaiend, dan was er een flits en een glittering toen een van de magische zwaarden naar beneden zwaaide. Het verpulverde de steen midden in de lucht, en werd weer in de duisternis gezogen. James keek opzij naar Roos en Ralph, met een vragende blik in zijn ogen. Ralph haalde hulpeloos zijn schouders op. Albus slaakte een luide zucht. ‘Ik denk dat ik weet hoe we hier voorbij kunnen komen,’ zei hij, alsof hij het met tegenzin toegaf. ‘Hoe Al?’ vroeg James, maar zijn broer had zich al omgedraaid. Hij liep een paar passen opzij tot hij weer aan het begin van de stenen trap stond. Hij keek om. ‘Pap leerde me deze,’ zei hij. ‘Het redde zijn leven eens. Misschien kunnen we het gebruiken om Lil te redden. Hij keek weer naar de trap, hief zijn eigen toverstok en zo hard als hij kon schreeuwde hij, “Accio bezem!” Bijna een minuut ging voorbij, en James begon te twijfelen of de spreuk gewerkt had, toen een gealarmeerde uitroep langs de stenen trap galmde. ‘Nee!’ klonk Tabitha’s stem. ‘Niet mijn bezem! Dat mag niet!’ Ted riep er doorheen. ‘Dekking!’ De bezem dook langs de stenen treden, en stopte naast Albus. James, die in zijn buurt stond, kon het zachte gezoem van de bezem horen. Hij herinnerde zich het goed van zijn falende poging de bezem te vliegen vorig jaar. ‘Dit kun je niet menen,’ zei Daan naar voren stappend en de bezem onderzoekend. ‘Dit is de bezem van Tabitha! De verkeerde staf van Merlijn vorig jaar. Je gaat er toch niet mee over de kloof vliegen, is het?’ ‘Het is nu mijn bezem,’ zei Albus grimmig. ‘Tabitha gaf hem aan me, hoewel ze daar vast spijt van krijgt.’ Roos verkondigde, ‘Je kunt er niet gewoon over vliegen! Je zag wat er gebeurde met de steen! Ik weet niet hoe Petra eroverheen is gekomen met Lily, maar er moet een nadere manier zijn!’ Albus begaf zich naar de rand van de kloof, en nam plaats op de bezem. ‘Het is niet zomaar een bezem Roos. Ik weet niet waar Tabitha hem vandaan heeft, of hoe hij werkt, maar hij weet waar hij moet zijn. Het werkt als het ware tegenovergesteld van James’ Donderslag. Hij weet waar heen te gaan, en stopt dat in het hoofd van de vlieger. De bezem zorgt er voor dat we geen gehakt worden. En daarbij, we hebben geen keus. Spring achterop James, en hou me zo stevig vast als je kunt.’
353
James slikte iets groots weg en klom achterop de bezem, hij sloeg zijn armen stevig om zijn broers middel. ‘Wacht!’ riep Roos. ‘Dit is gestoord!’ ‘Daarom kunnen we niet wachten Roos, ‘zei James, zijn tanden op elkaar klemmend. ‘Als we wachten, beseffen we hoe volledig maf dit is. Gaan Al!’ James voelde Albus zich spannen. Tezamen, draaiden ze, en toen Roos naar voren rekte om James te grijpen, met een van angst vertrokken gezicht, wierp Albus zich naar voren, James en de bezem met zich mee nemend. De bezem zakte onder het gewicht van de twee broers, en James kneep zijn ogen dicht, zijn broer omklemmend terwijl die boog over zijn bezem, worstelend om hem vlak te krijgen. De bezem corrigeerde snel, omhoog hoekend en snelheid makend. James had nog altijd zijn toverstok verlicht. Hij versterkte zijn greep op Albus met zijn linker arm, en hield de toverstok hoog, vechten tegen de kracht van hun snelheid. Het licht weerkaatste tegen een lang stalen zwaard, toen dat langs hen viel, de lucht doorklievend. Albus dook opzij toen de bezem er van weg gleed, James liet bijna zijn toverstok vallen, en vocht om er weer grip op te krijgen. De lucht siste aan alle kanten toen de grote vlijmscherpe zwaarden door de duisternis sneden, met geweld vallend, en hen nauwelijks missend. De bezem leek verbazingwekkend zijn eigen weg te bepalen, duikend met de snelheid van het licht door de flitsende, dodelijke hindernis. James had de grootste moeite om zich vast te houden, proberend zijn lichaam zo dicht mogelijk tegen dat van Albus aan te drukken. Er klonk een hoog scheurend geluid, toen een van de zwaarden een naad van zijn mantel lossneed, en James voelde het koude staal langs zijn huid glijden, hij kreette en boog opzij, de bezem iets uit zijn koers trekkend. Albus vloekte, en trachtte dit te corrigeren, maar het had geen zin. De bezem leek de weg kwijt te zijn. Het duwde zich van onder hen omhoog, en James had het gevoel dat ze bijna aan het eind van de kloof waren. Opeens doemde er een ruw stenen muur voor hen op, alsof deze op hen zou vallen. Albus trok op in een poging de bezem te helpen op de rand te komen, maar deze was nog te hoog. De bezem worstelde, bijna loodrechtop vliegend, nog steeds zwaaiend langs de vallende zwaarden. En dan, plotseling, was er licht en ruimte, en James werd van de bezem gegooid, niet in staat zich ergens aan vast te houden. Hij landden hard op steen, rolde om, en krabbelde overeind, zij kin geschaafd en bloedend, maar verder ongedeerd. Albus lag een paar meter verder, gevaarlijk dicht bij de rand van de kloof die ze net hadden overgestoken. Hij kreunde en greep naar zijn hoofd. ‘Al!’ riep James, naar hem toe stommelend. ‘Alles goed?’ ‘Ik geloof dat we neergestort zijn,’ reageerde Albus, zij hoofd schudden als wilde hij hem helder krijgen. ‘Dat was gewoon wreed, vond je niet? Auw!’ James keek naar beneden, ‘O, nee! Ik denk dat we hem gebroken hebben!’ ‘Mijn been?’ vroeg Albus zijn huid kritisch onderzoekend. ‘Jauw! Ik weet vrijwel zeker dat die niet in die richting behoord te buigen, maar het is niets wat Madam Ouwel niet kan maken, toch?’ James knipperde naar Albus’ scheve been. ‘O. Euh. Nee, dat is niet wat ik bedoelde. Sorry Al. Ik bedoelde dat.’ Hij wees naar de bezem die was versplinterd in twee stukken.
354
‘O, nee! Dat doet nog meer pijn dan mijn been! Hoe moeten we nu terug?’ kreette Albus een van de stukken oppakkend. James schudde zijn hoofd. ‘Zoals je zei, laten we eerst Lily redden, de rest zien we daarna dan wel.’ Albus begon op te krabbelen, maar siste van pijn, en viel weer neer. ‘Het gaat niet James. Tenzij je me wilt gaan dragen, zit ik hier vast.’ ‘Kom op, ik kan dit niet alleen!’ zei James, plotseling een hopeloze woedde voelend. ‘Nou, als je ons niet uit balans had getrokken daarnet, zou ik nu niet hier zo zitten, idioot!’ ‘Ik? Wiens idee was het om met die Bezem uit de Hel te vliegen over de kloof?’ ‘Nou, jij had ook geen briljante ideeën meer is het niet?’ ‘Ssh!’ siste James onverwacht, zich half draaiend. ‘Heb het lef niet mij te shussen!’ riep Albus. ‘Als mijn gebroken been er niet meer aan had gezeten, zou ik je ermee om je oren slaan!’ ‘SHHH!’ hield James vol, fanatiek met een hand zwaaiend. Hij hield zijn hoofd iets schuin. Albus hield zijn mond en luisterde ook, fronsend met zijn wenkbrauw. ‘Het is een stem,’ fluisterde hij, ‘soort van. Da’s eng.’ ‘Het komt uit die grot verderop,’ wees James. Terwijl zijn ogen zich aanpasten aan de gloed, kon hij een groenig licht zien flikkeren van de ingang van de grot. ‘Vooruit James,’ fluisterde Albus dringend. ‘Ga Lily terug halen als je nog kunt. En als je het niet meer kunt, dan zweer ik dat ik je van kant maak.’ James knikte. ‘Goed. Ik hoop alleen dat niemand je voor is.’ Hij haalde diep adem, nog steeds starend naar de groene gloed van de ingang van de grot, en begon erheen te lopen. James’ onzichtbare litteken begon een hoge, lange noot van pijn te zingen. Het tilde door in zijn oren, in gelijke tred pulserend met het kloppen van zijn hart. Petra zou Lily niet echt pijn doen, zou ze? Hij wilde dolgraag geloven dat ze dat niet zou doen, maar hij dacht aan zijn dromen, herinnerde zich de vleierige, wiegend, razende woorden van die onzichtbare stem. Het had Petra beloofd dat ze haar ouders terug kon krijgen als ze bereid was om de moeilijkste keuze van alle te maken, om bloed met bloed te betalen. Petra was duidelijk niet goed bij haar hoofd. Ze was in een soort van trance, was het niet? Ze was onder de invloed van die verschrikkelijke stem, en het laatste stukje wezen van Heer Voldemort, welke klopte in haar aderen. Maar zelfs toen James de ingang van de grot naderde, wist hij dat dit niet helemaal waar was. Petra werd beïnvloed, ja, maar ze werd nergens toe gedwongen. Het stukje van Voldemort was niet genoeg om haar volledig te beïnvloeden, alleen kon het haar doen wankelen, haar vlijen en overhalen. De grootste invloed in Petra was haar gebroken hart, en haar diepe, onuitgesproken woedde, en de wanhopige, eindeloze honger voor rechtspraak op hen die haar ouders van haar had ontnomen. In de aansporing van die emoties, wist James dat Petra vrijwel alles zou doen, als ze er van overtuigd was dat het haar behoeften tevreden zou stellen. Met dat in gedachten huiverde James. Hij stapte in de opening van de grot en zag alles.
355
Daar was de glinsterende groene beek, verlicht van binnenin, en daar was Petra, nog gekleed in haar roze jurk. De krullen begonnen uit haar haar te zakken, en haar make-up was doorgelopen, waardoor de sporen van tranen over haar wangen liepen. Haar ogen waren nu echter droog. Ze had haar toverstok gereed, en wees deze naar Lily, die voor haar stond, uitdrukkingloos en slap, als een pop. De hoge verschrikkelijke stem praatte, en James kon maar een paar worden ervan verstaan. ‘De James jongen komt!’ zei de stem verrukt. ‘Kijk naar hem liefje! Hij komt, zoals voorspelt!’ James hart sloeg een keer over, toen hij zijn naam hoorde met die afschuwelijke stem, maar Petra draaide zich naar hem, en zijn hartklopping veranderde in een geweldadige rilling toen de pijn in zijn voorhoofd onverdraaglijk werd. Petra’s ogen waren volledig leeg. In de glinstering van de groene beek, leek haar gezicht als een masker. Ze hield zijn Voodoo pop in haar vrije hand, en James kon zien dat iemand een grove groene bliksemschicht op het voorhoof had getekend. ‘James, zei ze vlak, nog altijd met haar toverstok op Lily gericht, ‘je had niet moeten komen. Nu is het te laat.’ James schuifelde naar voren, bewegend in het licht van de grot. ‘Petra, wat... wat ben je aan het doen?’ Petra schouderschokte lichtjes, en keek weer terug naar Lily. ‘Waar ik voor ben gemaakt,’ antwoordde ze, griezelig klinkend als Tabitha Kraaieveld. Ze knikte naar Lily en zei, ‘Je weet wat je moet doen schatje.’ Zonder te knipperen, liep Lily langzaam rond de gloeiende beek, haar blote voeten maakten geen geluid op de stenen. Aan de andere kant van de beek zag James een aantal treden die naar het water leidde. Zeer langzaam begon Lily via de treden af te dalen. Met een schok van verbijstering realiseerde James zich dat zijn zusje onder de invloed was van de Imperius Vloek. ‘Het spijt me James,’ zei Petra. ‘ Ik weet dat je onmogelijk kunt begrijpen waarom dit moet gebeuren. Het leek mij eerst ook afschuwelijk, maar nu weet ik dat dit de enige manier is. Het is echt het beste voor iedereen, zelfs Lily. Je moet met vertouwen.’ ‘...moet me vertrouwen,’ echode de verschrikkelijk listige stem. Het leek voortdurend te spreken, mompelend door Petra’s woorden, bijna alsof het haar de woorden voedde. ‘Lily!’riep James naar voren stappend. ‘Stop!’ Lily’s ogen reageerden totaal niet. Ze nam nog een stap in de enge groene beek. James tastte wanhopig naar zijn toverstok, maar deze zat niet in zijn zak. Te laat realiseerde hij zich dat hij hem moest hebben laten vallen toen hij en Albus neerstortte met de bezem. Hij rende naar voren, met de bedoeling zijn zusje uit de beek te trekken, maar net toen hij haar bijna kon aanraken, trok iets hem terug. Hij tuimelde achteruit door de lucht, als werd hij door een touw om zijn middel terug getrokken. Hij raakte de mossige stenen muur en viel, zijn adem werd uit hem geslagen. ‘Een tegelijk James,’ zei Petra, nog altijd met haar toverstok wijzend naar Lily. ‘Het spijt me. Probeer dat alsjeblieft niet opnieuw. Ik wil geen van jullie pijn doen voor het voorbij is.’
356
James hapte naar adem, het onzichtbare litteken op zijn voorhoofd brandde alsof hij gebrandmerkt werd. De afschuwelijke stem echode ieder woord van Petra, en voor de eerst keer vroeg James zich af of Petra zich bewust was van de stem. Was het mogelijk dat ze zich niet realiseerde hoe deze haar beïnvloedde? Hij keek rond, zoekend naar de bron van de stem. Net als in zijn dromen, leek het te komen van een schaduwachtige figuur in een donkere hoek. Het stond doodstil, kennelijk een oude bolhoed dragend en een stoffige jas. De armen hingen slap aan de zijden. James worstelde om op te staan, maar hij voelde zich zwak en zwaar, alsof iets hem naar beneden drukte. Het was het afgrijselijke gewicht van een nieuwe aanwezigheid, de ruimte vullend met zwarte rook, deze verduisterend. Het was de Poortwachter. Stil, eng ongezien, daalde het af in de Kamer, kijkend, gereedmakend om een met Petra te worden, zodra ze het noodzakelijke ritueel van bereidheid had voltooid: het vermoorden van Lily. Lily nam weer een stap in de beek. Haar gele jurk begon voor haar uit te drijven, zinkend in het troebele water, en terwijl ze afdaalde, leek iets anders op te stijgen vanuit de andere kant van de beek. James herkende de vorm. Het was de jonge vrouw die hij zo vaak in zijn droom had gezien: Petra’s moeder. Terwijl Lily zakte in het water, steeg Lianna vanuit haar eigen reflectie, glimlachend naar haar dochter, haar handen opheffend. Petra’s ogen straalden terwijl ze keek naar de opstijgende vorm. ‘Petra!’ riep James, op adem komend. ‘Dat kan niet echt je moeder zijn! Het is een truc! Ze is niet echt!’ ‘Luister niet naar hem,’ fluisterde de hoge stem vlijend. ‘Hij is de zoon van hen die haar lieten sterven. Hij zit vol leugens en verraad. Maar zijn stem zal spoedig voor altijd zwijgen, en met zijn dood, zul je ook je vader terug hebben! Dan zal alles voorbereid zijn; het evenwicht hersteld. De nieuwe eeuw van recht zal aanstond zijn, en alles vanwege jou opoffering...’ ‘Alles vanwege mijn opoffering,’ zei Petra zacht, tranen liepen weer over haar wangen, waardoor haar make-up verder doorliep. Lily’s kin raakte het oppervlak van de beek. Een druppel water hing eraan, en toen stapte ze nogmaals vooruit, waardoor haar mond onder het oppervalk kwam. Haar haren spreidden zich rond haar, drijvend op het water als een krans. De spookachtige figuur van Lianna Vleugels zette een voet op de stenen vloer. Ze was zelfs niet nat. ‘Dit is niet echt!’ schreeuwde James wanhopig worstelend om op te staan. ‘Het komt allemaal van die stem! Wat is het?’ ‘Er is geen stem,’ zong Petra mild, haar hand heen en weer bewegend. ‘Er is geen andere stem dan de stem van mijn dode vader. Zie je, ik heb deze dingen hier gebracht, waar ze hem verwachtten. Zijn schoenen en hoed, zijn jas. Zelfs zijn Onzichtbaarheidsmantel, die ik zelf gebruikt heb op mijn vele bezoeken. Hij zal zo gelukkig zijn om ze allemaal weer te zien, denk je niet?’ James schudde heftig zijn hoofd. ‘Dat is mijn vaders Mantel Petra! Je wordt bedrogen!’ Petra leek hem niet te horen. Haar ogen staarden wezenlos naar haar moeder, maar haar toverstok was nog gericht op Lily terwijl ze de laatste stap afdaalde,
357
glijdend onder het oppervalk van het water. Het zware, donkere gevoel van de Poortwachter’s aanwezigheid versterkte. De taak zat er bijna op, Lily zou spoedig dood zijn en de Poortwachter zou zich verenigen met Petra, de gastheer. Dan zou er geen terugsturen meer mogelijk zijn, geen tegenhouden van ongebreideld lopen over de aarde. James wilde weer naar de beek rennen, alles riskeren om zijn zusje uit het water te trekken, maar zelfs in zijn wanhoop wist hij dat Petra hem eenvoudig weer terug zou halen. Er was geen hoop, en toch wist James dat dit zijn laatste kans voor actie was. Paniekerig keek hij van zijn verdrinkende zusje naar de schaduw figuur in de hoek. Hij kon nu zien dat het helmaal geen figuur was maar een verzameling kleding – Petra’s vader’s eigendommen, neergezet als een vogelverschrikker. De stem kwam van er uit, op een of andere manier verborgen, James wist wat hij moest doen. ‘Dit is niet je vader,’ stootte hij uit, lopend door de ruimte weg van de beek en zijn stervend zusje. ‘Petra, kijk!’ Voor Petra hem kon tegenhouden, greep James de lege arm van de jas. Hij trok zo hard als hij kon, de jas los trekkend. Het scheurde van de vorm die hem ondersteund had, ook de hoed los slaand, en een gruwelijke stem krijste razend. ‘Neee!’ krijste het. ‘Vreselijk joch! Hoe durf je mij aan te raken!’ James struikelde naar achter, bijna flauwvallend door de intense pijn in zijn voorhoofd. Petra hijgde, en haar toverstok trilde. ‘James... wat heb je – ’ begon ze, en dan veranderde haar stem, werd een weinig vertwijfeld. ‘Vader?’ De jas had een portret in een lijst verborgen. James kon direct zien dat het portret behoorlijk ernstig beschadigd was geweest, bijna totaal vernietigt, en daarna zeer zorgvuldig weer aan elkaar genaaid en herschilderd. De herschilderde gedeelten, bewogen niet erg goed, en gaven het gezicht een verdraaide, verminkte aanblik, maar James kon duidelijk zien wie het portret verbeeldde. Een oog staarde leeg terwijl de andere hem kwaadaardig volgde, rood gloeiend met een slagachtig, verticale, pupil. Petra’s gezicht verwrong zich in een onvrijwillige walging. ‘U bent niet mijn vader...u bent...u bent...’ ‘Eindig de taak!’ siste het portret woest. ‘Dood Lily Potter eerst! Dan James Potter! Herstel mijn enige fatale vergissing! Het maakt niet uit wie ik ben! Alles wat telt is wat jou werd ontnomen, en de verantwoordelijken daarvoor laten betalen! Het is de enige manier om degene die je verloren hebt terug te halen!’ ‘Uw vergissing herstellen?’ zei Petra, haar uitdrukking versmolt langzaam tot een afschuwelijke onthulling. ‘Maar ik dacht...’ ‘Mijn enige vergissing!’ krijste het portret van Voldemort dringend. ‘Eerst James Potter vermoorden, de sterkere beschermde de jongen! Het was oude, maar krachtige magie, en ik vergat dit! Zij had eerst moeten sterven, de man en het kind achterlatend om te verschrompelen door mijn toverstok! Het was mijn enige, fatale, vergissing! Ik was dwaas, ja, maar nu wordt de cirkel gesloten! Jij mijn essentie drager, zal het meisje Lily Potter vermoorden, en dan de jongen, James Potter, en dan –’ de stem daalde tot een genoeglijke, gretige sis, ‘zal Harry Potter komen, en dan eindelijk – eindelijk – zullen...we... hem... vermoorden!’ ‘Harry Potter” fluisterde Petra.
358
‘De pop was bedoeld om hem op te roepen,’ zei het portret snel. ‘Het plan leek zo eenvoudig: voeg een litteken toe aan het voorhoofd, zo het de vader maken, in plaats van de zoon. Zeker, als Harry Potter’s litteken weer tot leven gewekt zo zijn, zou hij komen, en dan zou hij de onze zijn! Maar in plaats daarvan hebben we de jongen gelokt, hem een onzichtbaar litteken gegund, en de mogelijkheid om onze plannen te kennen, en dit, liefje, is zelfs beter! Ik had het kunnen voorzien! Mijn enige vergissing zal recht gezet worden, de volgorde omgekeerd! Lily Potter sterft, dan James, en dan, uiteindelijk, zal Harry Potter dood aan onze voeten liggen!’ Verwonderd zei Petra, ‘Maar mijn ouders... de belofte van evenwicht en perfectie... u gebruikte me...’ Haar stem werd luider, kwaad. ‘U gebruikte me!’ ‘Dat is omdat in je hart, jij en ik een en dezelfde zijn!’ raspte het lelijke portret. ‘Jouw levende zijn, draag het laatste overblijfsel van het mijne, als een vlam in een lantaren! We wensen dezelfde dingen, maar vanuit een andere richting. Aan het eind, komen we op precies dezelfde plaats aan: wraak!’ Petra schudde triest haar hoofd. ‘Wat heb ik gedaan? Ik wilde geen wraak,’ zei ze. ‘Alles wat ik wilde was gerechtigheid...’ Ze draaide zich weg van het portret en keek naar de vrouw staand op de rand van de groen glinsterende beek. Petra’s moeder glimlachte verdrietig naar haar en knikte. Petra snikte. ‘Gerechtigheid... en mijn ouders terug,’ zei ze, haar stem brak. Ze hief haar toverstok. “Wingardium Leviosa!” “NEEE!’ schreeuwde het portret zo hard, dat het de muren leek te doen schudden. Lily vloog omhoog uit de beek, armen en benen als een pop waar het water van af stroomde. De vorm van Lianna Vleugels stortte in, terug kerend naar water. Het klotste om de stenen vloer en stroomde terug in de beek. ‘Mam!’ kreette Petra, niet in staat een beweging naar de verdwenen vorm te onderdrukken, tranen blonken in haar ogen. ‘Het spijt me Mam! Pap! Het spijt me! Ik kon het niet!’ James rende naar de verschenen vorm van zijn zusje. Hij rekte zich uit, trok haar naar zich toe, en knuffelde haar. Ze was zo slap en koud alsof ze dood was, voorzichtig legde hij haar op de vloer en legde zijn oor op haar borst. ‘Haar hart klopt nog!’ riep hij. ‘Jij dwaas meisje!’ gromde het portret, zijn gezicht belachelijk vervormt. ‘Het is de enige manier! Een deel van mij verzet zich op dit moment nog tegen jou! Verzet op eigen risico! Dood het meisje! Het is nog niet te laat! Petra schudde langzaam haar hoofd, het portret benaderend. ‘Je kunt het niet vernietigen Petra,’ riep James, Lily wiegend in zijn armen. ‘Kijk ernaar; ander mensen hebben het geprobeerd! Portretten kunnen alleen vernietigd worden door de schilder, weet je nog?’ Petra schudde nog altijd haar hoofd, tranen stroomden over haar wangen maar haar uitdrukking was een masker van onwrikbaarheid. ‘Dat is niet helemaal waar James,’ zei ze zachtjes. Met beide handen pakte ze het schilderij bij de lijst en tilde hem op. ‘Jij bent de gastheer van de Poortwachter!’ verkondigde de hoge kille stem van Voldemort dringend. ‘Zelfs nu wordt je verwacht! Je kunt zijn aanwezigheid voelen! Je bent gekozen sinds de tijd van Zalazar Zwadderich zelf! Honderden jaren van
359
voorspellingen leidden tot jou! Je kunt je niet afwenden van het belang van dat lot! Het zal je verpletteren! Ga terug! Alles is nog niet verloren! Het is nog niet te laat!’ ‘Er zijn twee mensen die het portret kunnen vernietigen, hoewel de tweede persoon maar zelden aanwezig is om het te doen,’ zei Petra sprekend tot James en de razende stem negerend. Ze hield het schilderij met beide handen vóór zich, gelijk houdend met het rimpelende oppervlak van de beek. ‘Een portret kan alleen vernietigd worden door de schilder, of als het lot het toelaat, kan een portret vernietigd worden door... zijn onderwerp.’ ‘NEEE!’ krijste het portret, en James zag het doek lichtelijk bollen door de kracht ervan. Petra liet het portret los, en het viel zijn reflectie, zwaar spattend. De stem van Voldemort’s geschilderde gezicht bleef woest schreeuwen, borrelend toen het een moment bolde. Het geschilderde gezicht begon uit te lopen en te vervagen, als was de vloeistof van de beek zuur in plaats van water. Verf stroomde over het zinkende doek en vermengde met het gloeiende water, oplossend en verdunnend, en trok zwarte ranken naar de diepte. De stem gorgelde en vervaagde, raakte buiten adem, wanhopig raspend, en toen stierf het volledig weg, met alleen de weerkaatsing, galmend door de Geheime Kamer. De portretlijst zonk uit het gezicht en was voor altijd verdwenen in de bodemloze beek. ‘Ademt ze?’ vroeg Petra, op haar knieën zakkend naast Lily. ‘Ik weet het niet!’ stootte James uit, haar natte slappe lichaam wrijvend. ‘Ze is zo koud!’ Petra knikte en hield haar toverstok tegen Lily’s keel. “Expelliaqua,” zei ze ferm. Seconden gingen voorbij, en James was er zeker van dat de spreuk niet gewerkt had, maar opeens begon Lily te bewegen in zijn armen. Ze hoestte zwaar, en spuwde een hoeveelheid water uit. James hielp haar in een zittende houding, haar zachtjes op de rug kloppend. Ze hoestte nog meer water op, en nam een diepe schorre ademteug. James was zo in beslag genomen, dat hij nauwelijks merkte dat de Poortwachter uit de Kamer vervaagde. De gastheer was gefaald voor de ultieme test. ‘James?’ kraakte Lily bleek opkijkend naar zijn gezicht. ‘Waar ben ik? Wat gebeurde er?’ James schudde zijn hoofd en lachte opgelucht met tranen in zijn ogen. ‘Je bent bij mij Lil. Dat is het belangrijkste.’ ‘Hoi Petra,’ zei ze zwak naar Petra kijkend. ‘Je was geweldig. Ik huilde toen je het slaapdrankje van de Veen Heks dronk.’ Petra glimlachte zwakjes. ‘Dank je Lily.’ James en Petra hielpen Lily voorzichtig op te staan, en James legde een arm om haar, haar weg leidend uit de grot. Petra pakte de Onzichtbaarheidsmantel en de Voodoo pop, maar liet de enge verzameling van haar vader’s kleding achter. Ze keek nog een keer om, haar gezicht blozend en triest. ‘Hee, Petra,’ zei Albus vrolijk toen ze naderbij kwamen. ‘Al weer een beetje jezelf ja?’ ‘Petra knikte, maar gaf geen antwoord, ze knielde naast Albus en onderzocht zijn been.
360
‘Je bent hier behoorlijk goed in,’ zei James, die keek hoe Petra een lint van haar jurk trok. Voorzichtig gebruikte ze het lint en een deel van de gebroken bezem om Albus’ been te spalken. Toen ze klaar was trok ze Albus overeind. ‘Hé,’ zei Albus verrast. ‘Dat voelt een stuk beter. Hoe deed je dat?’ ‘Het is een soort gave,’ antwoordde Petra met teneer geslagen ogen. ‘Daarbij het was maar een breuk. Je zal over een paar dagen wel weer in orde zijn, zodra Madam Ouwel naar dat been heeft gekeken.’ James zei niets, maar kreeg de indruk dat Petra loog over Albus’ verwonding. Het was op zeker meer dan een breuk, James had zelf de lelijke hoek gezien onder Albus knie. Nu stond hij erop met niet meer dan de hulp van een eenvoudige spalk. Het leek erop dar Petra iets terug wilde doen, voor wat er gebeurd was, maar in het geheim, en gebruik makend wan eer bijzondere soort magie. Petra ging weer staan, met de voodoo pop en de Onzichtbaarheidsmantel. Ze keek er naar. ‘Deze zijn niet van mij,’ zei ze, en gaf ze aan James. ‘Ik was me niet eens bewust van de pop, tot het portret het erover had. Ik huilde de hele tijd, dus hij is me niet opgevallen. Het spijt me James. Ik weet niet wat anders te zeggen.’ James nam de pop en de Mantel aan. ‘Je werd bedrogen,’ antwoordde hij eenvoudig. Petra knikte bedrukt en keek over de kloof. ‘Dat werd ik,’ beaamde ze. ‘Maar vooral, bedroog ik mezelf. Dat kan ik niet ontkennen.’ ‘Je hebt je redenen om boos en gekwetst te zijn Petra,’ zei James zachtjes. ‘Maar dat was niet de manier om daar mee om te gaan – Ted wilde dat ik je dat vertelde - er zijn andere wegen. De gevoelens zijn echt. Je moet alleen uitknobbelen wat je ermee doet, OK?’ Petra knikte langzaam. In de duisternis zag James een traan over haar wang biggelen. ‘Ben je nog helemaal gezond Lil?’ vroeg Albus aan zijn zusje, haar van top tot teen opnemend. ‘Waarom ben je helmaal nat?’ Lily fronste en keek omlaag naar haar soppige gele jurk. ‘Eerlijk, ik heb geen idee.’ ‘Uitleggen doen we later,’ zuchtte Albus hartgrondig, hinkend op zijn goede been. ‘Belangrijker, hoe gaan we terug over dat.’ hij gebaarde naar de donkere kloof. ‘Dezelfde manier hoe ik hier gekomen ben,’ antwoordde Petra bedeest. ‘We lopen.’ Albus grimaste. ‘Lopen? Wat ben je? Een geest?’ ‘Nee,’ antwoordde Petra, bijna tot zichzelf. ‘Kennelijk ben ik de Bloedlijn van Heer Voldemort.’ Ze stapte vooruit, direct van de rand van de kloof. James hield zijn adem in, verschikt, maar niet in staat zijn blik af te wenden. Petra viel echter niet. Haar pas werd ondersteund door een smalle stenen steun, als een trede, die verschenen was vanuit het niets. Ze keek om, nog met een voet op de rand van de kloof. ‘Blijf dichtbij en probeer vooral niet te denken over wat je doet,’ zei ze, en James huiverde. Ze klonk niet alsof ze er helemaal zeker van was dat het zou werken, maar wat voor keus hadden ze? James aarzelde, maar realiseerde zich toen, dat voor het eerst sinds een uur, het onzichtbare litteken op zijn voorhoofd geen pijn deed. Hij zuchtte en sloot achter Petra aan, met Lily en Albus voor zich. ‘Dit is compleet gestoord,’ merkt Albus op.
361
‘Niet naar beneden kijken,’ reageerde Petra. Zonder te wachten begon ze te lopen. Krampachtig begonnen Albus, Lily en James te volgen. Tegen alle waarschijnlijkheid, viel niet een van hen terwijl ze zich over de diepte van de kloof begaven. Noch kwamen de zwaaiende zwaarden op hen af. James’ voetstappen raakten ruw stenen treden, elk van hen zo groot als een ontbijtbord, en op het moment dat hij zijn hielen lichtte van iedere trede, zakte deze snel weg, vallend in de duisternis. Vaag hoorde James het gekletter en geratel van machines en hij herkende het. Het was hetzelfde geluid dat hij had gehoorde in zijn dromen over deze plek, pas nu wist hij wat het was. Op een of andere manier werden en stenen mechanisch omhoog geduwd, bediend door de magie die Petra omhulde tijdens haar passage. Mogelijk kon het mechanisme alleen opgeroepen worden door de Bloedlijn, of mogelijk reageerde het op iedereen die het juiste amulet droeg, en Petra deed dit duidelijk. Hoe dan ook, het hielp om niet te denken aan wat je aan het doen was, of naar beneden te kijken. Toen James zijn laatste stap nam op de tegenoverliggende rand, wachtte de armen van Roos, Ralph en Daan hem op, hij kon het niet laten om terug te kijken. De laatste trede zakte weg in de duisternis, verbonden aan een ingewikkelde machine van stutten en rollen. Het piepte en ratelde tijdens zijn afdaling, en dan was het weg, alsof het er nooit geweest was. ‘Petra!’ kreette Roos, zwak van opluchting. ‘Lily! Iedereen is in orde!’ Daan grijnsde ongelovig. Ik dacht dat jullie beiden op zeker er geweest waren. Wat is er gebeurd?’ ‘Door James zijn we neergestort,’ ziekte Albus hoofdschuddend. ‘Brak mijn been er bijna af. Het is maar goed dat Petra hier handig is met een spalk.’ ‘Jep, ze is geweldig om in de buurt te hebben in geval van een medisch noodgeval,’ beaamde Ralph, een beetje bezorgt naar Petra kijkend. ‘Lily, je bent drijfnat!’ riep Roos, lachend en een traan uit haar oog wrijvend. ‘Hier, laat me je helpen.’ Roos nam haar toverstok en zwaaide ermee naar Lily met een ingewikkelde beweging, de juiste spreuk zeggend. Warme lucht blies vanuit de punt van haar toverstok, droogde Lily’s jurk en maakte haar aan het giechelen. ‘En hoe zit het met de Poortwachter?’ vroeg Daan aan James toen de groep op weg ging naar de stenen trap en het licht daarachter. ‘Weg,’ antwoordde James. ‘Ik voelde het vertrekken.’ ‘Voor altijd?’ James haalde zijn schouders op. ‘Het kreeg Petra niet als gastheer. Ze wilde niet voor het doden. Het heeft hier geen ondersteuning meer. Het is klaar.’ Daan knikte en fronste een beetje. ‘Als jij het zegt maat. Laten we hier weggaan. Ik krijg enorm de zenuwen van deze plek.’ ‘Jep, er is een reden dat ze het de Geheime Kamer noemen,’ beaamde Albus. James knikte en keek nogmaals om. Ferm zei hij, ‘Laten we hopen dat dit de laatste van zijn geheimen is.’
362
‘En dat is het verhaal zo goed als ik weet,’ zei James, terugzakkend in de enige stoel tegenover de Directeur. Het was de volgende dag, en het heldere zonlicht en vogelgezang van de late morgen waaierden door het open raam. ‘We kwamen door de meisjes badkamer van de tweede etage, en Ted nam Tabitha direct mee naar uw kantoor. De rest van ons namen Lily mee naar de Grote Zaal om haar naar haar moeder te brengen. Ze riep tante Hermelien, oom George en Ron terug van de zoektocht en iedereen besloot om door te gaan met het afsluit feestje, hoewel het toen meer een feestje was voor het terug vinden van Lily.’ Merlijn knikte langzaam, vingers gestrekt tegen elkaar. Hij deelde een blik met Harry Potter, die in de buurt stond, met zijn armen over elkaar en toen weer starend naar de grond. ‘En Juffrouw Morgenster was bij het feestje?’ vroeg Merlijn. James schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik denk dat ze dacht dat het beter zou zijn als ze er niet bij bleef. Ik bedoeld, met alles wat er gebeurd was.’ Harry sprak zonder zijn hoofd op te heffen. “Het was niet helemaal haar schuld. Ze werd bedrogen.’ ‘Het was niet uitsluitend haar schuld,’ corrigeerde Merlijn grimmig. ‘Ze werd bedrogen, ja, maar ze stond toe dat het bedrog ontstond. Ze heeft dit zelf toegegeven. Het feit dat ze in staat was om het bedrog op het eind te doorzien, is het bewijs dat ze dit al die tijd al kon, had ze daarvoor gekozen.’ ‘Ze is vervloekt met de laatste geest van het wezen van Voldemort in haar eigen bloed,’ zei Harry, eindelijk zijn ogen opslaand. ‘Hij was een vleierige leugenaar. Veel betere heksen en tovenaars dan Petra Morgenster bezweken voor zijn bedrog.’ Merlijn knikte. ‘En ze waren ook verantwoordelijk voor de keuzen die ze als resultaat maakten.’ James schoof naar het puntje van de stoel. ‘Wat bedoelt u? Denkt u dat Petra kwaadaardig is omdat ze de pech had om gekozen te worden voor die stomme Gruzielement dolk?’ ‘Nee James,’ zei Merlijn vriendelijk. ‘Daarvoor heeft ze inderdaad veel pech gehad. Zodanig dat Petra zich toestaat om beïnvloed te worden door dat vervloekte wezen echter, maakt haar keuze om dat te doen haar inderdaad kwaadaardig. Ze heeft toegegeven dat zij het was die Josephina Bartels vervloekte met de Hoogtevrees Vloek, wetend dat iedereen Juffrouw Kraaiveld er de schuld van zou geven, alleen om voor zichzelf te bewijzen dat ze het kon. Ze kwam erg dicht bij het maken van de ultieme kwaadaardige keus vannacht, en heeft bijna de totale mensheid veroordeeld in die transactie. Was jij er niet geweest precies op het juiste moment, het mysterieuze portret onthullend, waren we allen verloren geweest.’ ‘Dat weet u niet,’ zei James beslist, maar onzeker. ‘O, maar dat weet ik wel James,’ zei Merlijn James in de ogen kijkend. ‘En daarvoor ben ik je een verontschuldiging verschuldigd.’ ‘Een verontschuldiging? Waarom?’ Merlijn zuchtte diep. ‘Ik had het helmaal mis over jouw James Potter.’ De grote man, pauzeerde, als was hij onwillig om uit te wijden. Hij staarde recht vooruit, en James besefte dat hij voorbij hem keek, naar iets op de muur. James draaide en keek over zijn schouder. Het portret van Albus Perkamentus ving de blik van Merlijn. Hij
363
glimlachte en knikte. Dan, nauwelijks merkbaar, knipoogde Perkamentus naar James. James fronste even en draaide zich terug naar Merlijn. ‘Ik ben geadviseerd,’ zei Merlijn sarcastisch, ‘om de verleiding te weerstaan om geheimen te houden en halve waarheden te vertellen. Jouw Albus Perkamentus en ik hebben langdurig gediscussieerd over dit onderwerp, en ik geef toe dat, tot voor kort, ik het niet helemaal eens met hem was. Desondanks, recente gebeurtenissen hebben de waarde van zijn argument aangetoond. James Potter, in aanwezigheid van jouw vader, zal ik je de hele waarheid vertellen.’ Merlijn zuchtte opnieuw, en ging toen staan. Hij bewoog zich weg van zijn bureau, en liep voorbij Harry. ‘Het is waar,’ legde hij uit. ‘Ik was me bewust van de mogelijkheid dat de entiteit genaamd de Poortwachter mij kon terug volgen van mijn lange reis buiten de tijd. Zalazar Zwadderich maakte mij dat heel duidelijk. Hij hoopte en rekende erop, en ik was in een dus danige staat, dat het mij niet veel interesseerde. “Vervloekt de wereld,” dacht ik. “Als de Noodlotbrenger moet komen, zal hoop het mensdom redden, of niet.” Ik trok mijn handen er van af. Vorig jaar, toen ik terugkeerde naar de wereld van mensen, minachtte ik deze eeuw. Ik besloot dat, als de Poortwachter mij inderdaad had gevolgd, ik nog niet het minste van mijn kracht tot mijn beschikking zou gebruiken om hem weg te houden.’ Merlijn hield een hand omhoog, en toonde de glanzende zwarte ring. ‘En toen ontdekte ik de aanwezigheid van Borelij’s. Lastpakken, echt, het magische gelijk aan kakkerlakken, maar toch bewees het aan mij dat dingen me inderdaad hadden gevolgd vanuit de Leegte. Als de Borleij’s hier waren, dan was de Poortwachter dat zeker ook. Ik besloot om de Borelij’s te vangen door het beste stuk gereedschap te gebruiken dat bestond voor die taak; de Zwarttas, die, zoals je weet, het laatste aardse stukje van zuivere duisternis uit de leegte bevat. Ik zette de Borelij’s gevangen erin, dozijnen ervan, hoewel ik destijds niet kon zeggen waarom ik hiervoor koos; het leek eenvoudig juist en verantwoordelijk. De waarheid is dat ik deze eeuw leerde kennen, en terwijl ik veel ervan akelig vond – en nog altijd vind -, ontdekte ik dat ik het niet zoveel haatte als ik dacht. Belangrijker, ik moest komen en zorgen voor enkele mensen in deze eeuw. Hoofdzakelijk, u, Mn Potter, en uw onstuimige, oneerbiedige vrienden. Toen ik dit besefte, wist ik dat ik maar een keus had: ik moest doen wat ik kon om de wereld vrij te maken van de Poortwachter, wiens feitelijke aanwezigheid in deze tijd mijn verantwoordelijkheid was. Na dat besloten te hebben, kwam ik te weten dat er in deze wereld elementen waren die afwisten van de Poortwachter, en het wilden gebruiken. Dit waren de afstammelingen van Zwadderich, die, als hij, zichzelf hadden bedrogen om te geloven dat de Poortwachter beheerst kon worden, en gebruikt als de hand van wraak. Ik wist van de andere helft van de Baken Steen, en merkte dat het in het bezit was van deze verwrongen individuen. Ik volgde hun voortgang in hun zoektocht naar de Poortwachter. Ik keek en wachtte, deze Spiegel hier gebruikend,’ hij knikte naar de Amsera Certh, die afgedekt in de buurt stond. ‘Mijn instrumenten konden de zaken van duistere magische kracht bemerken, hun locatie weergeven. Als dat gebeurde keek ik in de Spiegel. Tegelijkertijd aan raakte ik erbij betrokken, reizend van plaats naar plaats waar de afgevaardigden van Zwadderich de Poortwachter ontmoette. Ik denk dat u dit heeft gadegeslagen Mn. Potter, samen met Juffrouw Wemel en Mn. Deeter. Ik vond hen in een onbekend bos, bij het graf van Marten Vilijn. Daar had de Poortwachter de herinnering aan
364
Voldemort doen herleven, dwingend het te spreken door het standbeeld op het graf. De Poortwachter eiste gebracht te worden naar het mens, welke het beste kon dienen als gastheer. Het standbeeld vertelde van de jongen die Voldemort versloeg, en de Poortwachter nam aan dat deze jongen, Harry Potter, de meest logische keuze was als gastheer. Ik merkte dat het zich naar jou wendde Harry, richtend op jou...’ Merlijn keek naar James’vader. ‘Het vond jou zonder het graf te verlaten. Het voelde jou in het web van de menselijkheid, en besloot dat het jou niet kon hebben. Ik voelde dat hij je oversloeg, in datgeen wat door moet gaan voor zijn brein, voelde dat het jou ontsloeg, niet als onwaardig, maar als onoverwinnelijk. Het wist dat je nooit zou buigen voor zijn doeleinden.’ Harry huiverde zichtbaar. ‘Ik herinner me dat,’ zei hij met een zachte, verwonderde stem. ‘Ik was in het Schouwers kantoor op het Ministerie, aan het praten met Karl Hilgenga. Opeens was het of ik buiten mezelf was, neerkijkend op mijn lichaam alsof ik opzij geschoven werd terwijl iemand anders door de inhoud van mijn hersens snuffelde. Het duurde maar een paar seconden, toen opeens, was het voorbij. Karl had niets gemerkt. Ik besloot dat ik het me had verbeeld, of dat ik een beetje overspannen was. Maar het moet dat... ding... zijn geweest, me onderzoekend.’ Merlijn knikte. ‘Het moet een krachtige tovenaar zijn om dat te merken. De Poortwachter verdoofd zijn prooi zo, dat maar weinigen zijn passeren bemerken. Natuurlijk dat feit alleen was deels reden dat het wist dat hij je nooit kon bezitten Harry. Dus ging het verder. Zelf die verknipte Malfidus sprak er mee, het pleitend zich bij hen te voegen, dat ze de Bloedlijn hadden voorbereid om de gastheer te zijn, ik voelde dat het aan jou voorbij ging Harry, verder zoekend... zoekend naar jou James.’ ‘Mij?’ sprak James geschokt. ‘Waarom?’ ‘Het is heel logisch als je het bekijkt vanuit de positie van de Poortwachter. De profetie’s stellen allemaal dat de gastheer van de Poortwachter een kind zou zijn van groot verlies, of een wees. Het zocht Voldemort uit, de wees, die het meeste weg had van de doelen van de Poortwachter, en vond hem als lijk. Dus, zocht het logisch gezien de ene machtig genoeg om Voldemort te stoppen, en vond weer een wees: Harry Potter. Hij echter, was te sterk, en daarom nog onbruikbaarder voor de Poortwachter dan de dode Voldemort. Dus keek hij nog een stukje verder, naar de eerst geboren zoon van Harry Potter. En vond, interessant genoeg, dat net die jongen recent zijn eigen tragedie had meegemaakt, het plotselinge verlies van zijn grootvader. Verder merkte het dat je aanwezig was op dezelfde nacht dat de Poortwachter aan kwam op de aarde, en dat jij James Potter, zelfs had geholpen zijn afdalen te verwezenlijken.’ ‘Maar dat was de bedoeling niet!’ stamelde James. ‘Ik probeerde het te stoppen!’ Merlijn stak een hand op. ‘Dat maakt niet uit voor de Poortwachter. Ik voelde dat hij zich richtte op jou, kennis opdeed van je, alles op dat moment op de begraafplaats zelfs toen Lucius er tegen sprak. Ik bemerkte het in zijn gedachten James, en dat is de reden dat ik naar voren trad, om het af te leiden. Ik riep naar de Poortwachter, mezelf bekent makend als de drager van de Baken Steen. Het herinnerde zich mij van de tijd dat ik in de Leegte was. Het eerste wat het deed was naar jouw vragen James, Ik vertelde het zo onverzettelijk als ik kon dat jij er niets van wist, en dat je nooit toe
365
zou staan zijn gastheer te worden. Maar het lachte. Het vertelde me dat het dit allang ontdekt had, en dat jij aan het kijken was op dat moment. Lucius Malfidus, keek en zag je, gereflecteerd in het raam van een verlaten schuur daar. Hij wees naar je, en de Poortwachter glimlachte. Het had geweten dat je stond te kijken op het moment dat hij zijn aandacht naar jouw verplaatste James. Ik draaide en zag zelf je reflectie. Ik wist dat ik terug moest keren, om je te waarschuwen, maar je had het Scherpstel Boek gesloten, en mij zo buiten spel gezet. Het kostte mij bijna de hele dag om op een andere manier terug naar het kasteel te komen, maar tegen die tijd had ik bepaald een heel andere mening over je ben ik bang.’ ‘U besloot dat ik aan de kant van de Poortwachter stond?’ vroeg James verbijsterd. ‘Niet bewust,’ reageerde Merlijn. ‘Niet meer dan dat Petra Morgenster aan de kant van de Poortwachter stond. Ik besloot dat je gemanipuleerd werd door het, en door je eigen wens. Het spijt me om dit te moeten toegeven James, maar ik vreesde dat je wens, om te zijn als je vader, werd uitgebuit, gebruikt door de Poortwachter en de krachten van chaos. Toen je moeders brulbrief afging, vertellend dat ze geloofde dat je de Onzichtbaarheidsmantel en de Sluipwegwijzer had gestolen, bevestigde dat aan mij dat jij uiteindelijk werkte naar het doel van de Poortwachter. Ik besloot te kijken en te wachten, hopend dat ik het verkeerd had. En toen, terwijl je eigen zuster vermist werd de avond van de voorstelling, wist ik dat dat het moment van de waarheid was. Ik kon nauwelijks geloven dat je haar pijn zou kunnen doen, maar zij, de knechten van het bedrog, hebben nog ergere dingen gedaan dan hun zuster vermoorden. Ik vatte het plan op om je weg te halen van de school, je te verwijderen van wat voor plan de Poortwachter voor je had. Je nam een loopje met me, natuurlijk, door het eenvoudige feit dat je jong en snel bent. Zelfs toen had ik je te pakken kunnen krijgen als ik dat echt gewenst had. Diep in mijn hart echter, had ik besloten om te vertrouwen op jou –, en het lot. Het was mijn eigen beproeving van het koord, veel als jouw test, James, in de grot van mijn bewaarplaats. Jij koos ervoor om het gouden koord vast te blijven houden hoewel loslaten zoveel makkelijker was. Dus, ik koos om het dunne koord vast te houden en je zoveel mogelijk als ik kon te vertrouwen. Als ik dit in dwaasheid deed dan zou de wereld niet lang genoeg overleven om mij dit te verwijten. Zoals nu blijkt echter was dat moment van vertrouwen inderdaad juist. In feite geloof ik dat het ons allemaal redde.’ James haalde adem. ‘Wouw. Dus dat was de reden dat u zo geheimzinnig en griezelig was die dag in uw kantoor.’ ‘Het portret verteld mij dat dit een vergissing was,’ bekende Merlijn opzij kijkend. ‘Perkamentus was het niet eens met mijn houding naar jou toe, en vertelde mij dit na je jou vertrek.’ Van de muur achter James sprak de stem van Perkamentus. ‘Ik was niet minder dan respectvol, Merlijn. Maar ja, ik waarschuwde u dat uw twijfels over de jongen op uw eigen risico waren.’ Merlijn knikte. ‘Ja, u maakte dat me erg duidelijk als ik me goed herinner.’ ‘Ik ben behept met de last om hen te helpen die mij opvolgen om niet dezelfde fouten te maken die ik maakte,’ zei Perkamentus, eerst kijkend naar Merlijn, en dan naar Harry. ‘Ikzelf heb deze les pas geleerd slechts dagen voor mijn dood. Te laat om veel verschil te maken, hoewel ik het weinige deed wat ik kon.’ Harry knikte gelaten. ‘Goed, wat te doen met Petra Morgenster?’
366
Merlijn haalde zijn schouders op, terug lopend naar zijn bureau. ‘Ze is schuldig aan het in het bezit hebben van de Onzichtbaarheidsmantel, en het ontvoeren van Lily Potter. Als Hoofd Schouwer, de eigenaar van de Mantel, en de vader van het meisje, Harry Potter, kan ik u hetzelfde vragen.’ Harry nam lang de tijd om er serieus over na te denken. Uiteindelijk keek hij naar James. ‘Ik zal geen klacht indienen,’ zei hij. ‘James ben je het daar mee eens?’ James knikte. ‘Ze wist niet wat ze deed Pap. En toen ik haar liet zien dat ze bedrogen werd, zorgde ze ervoor dat de dingen heel snel veranderden. Ze wil niemand pijn doen.’ ‘Wees je er heel bewust van wat jullie doen mijn vrienden,’ zei Merlijn zacht. ‘Juffrouw Morgenster is een heel gecompliceerde jonge vrouw.’ ‘Maar ze is niet slecht,’ zei James meelevend. ‘Niet meer dan jij bent James, of je vader, of ikzelf. En toch ik, ten leste, smeedde een groot kwaad, alles in de naam van liefde. We zijn in staat tot kwaad, afhankelijk van de keuzes die we maken en de levensopvattingen die we omarmen. Hoe groter de inhoud van het goede in ons, hoe groter de tegenovergestelde inhoud tot het kwade. Juffrouw Morgenster heeft, om het zwak uit te drukken, een grote, grote inhoud, de enige vraag is in welke ze besluit om te investeren.’ ‘Maar ze heeft het juiste gedaan,’ zei Harry. ‘In mijn ervaring raken zij die besluiten om het juiste te doen, hieraan verslaafd. Het wezen van Voldemort heeft een steunpunt in haar, ja, daar kan ze niets aan doen. Maar ze heeft bewezen dat het niet genoeg is om haar te overheersen.’ ‘Het is genoeg om haar te verscheuren,’ reageerde Merlijn.’ En ze zal nooit dat kleine deel van haar wat aan hem toebehoord kunnen verslaan. Het zal er altijd zijn, uitzaaiend, vergiftigend, verleiden, liegend. Meer nog, zijn kracht is haar kracht. Ze heeft laten zien dat ze deze kracht - toegegeven, voor het goede, tot nu toe, zoals in het genezen van Albus been – gebruikt, maar hoe lang zal ze in staat zijn het te beheersen? Terwijl we spreken, denk ze aan het verlaten van ze deze muren om terug te keren naar een liefdeloos, en bitter bestaan over korte tijd. Ze heeft zich de terugkeer van haar ouders ontzegd, zodat Lily en jij James, konden leven. Ondertussen ziet ze jullie naar huis gaan, naar je liefhebbende ouders en een leven waar zij alleen maar van kan dromen. Denk niet dat ze, ondanks haar acties, niet wakker ligt op koude eenzame nachten, hopeloos smachtend naar haar dode ouders, en afvragend, afvragend, of ze op die fatale nacht in de Geheime Kamer niet de verkeerde keus heeft gemaakt.’ James schudde zijn hoofd in ontkenning. ‘Dat zal ze nooit denken, Petra is goed.’ ‘Ze wil goed zijn,’ beaamde Merlijn. ‘Dat geef ik toe James. Laten we hopen dat dat genoeg is.’ Harry liep naar James toe en legde zijn hand op zijn zoon’s schouder. ‘Scorpius heeft toegezegd om ons te helpen zijn Opa Lucius op te sporen. Hij is er eigenlijk enthousiaster over dan waar ik mij gemakkelijk bij voel om je de waarheid te zeggen, maar zijn Opa’s leugens en manipulaties hebben de jongen in een waardevolle bondgenoot veranderd voor ons. Toch,’ zei hij, zijn aandacht weer op Merlijn vestigend, ‘wat te doen met Tabitha Kraaiveld? Ze heeft de kaart terug gegeven. Buiten het Verlammen van Ralph, heeft ze feitelijk helemaal niets verkeerds gedaan, ondanks haar beste pogingen. Ik kan helemaal niets met haar beginnen.’
367
‘Ik zorg wel voor haar,’ antwoordde Merlijn die achter zijn bureau ging zitten. ‘Ze is niet zo ver heen dat ze niet geholpen kan worden. Ik heb iemand als haar gekend.’ ‘U maakt een grapje!’ zei James die opstond toen zijn vader bezig was om weg te gaan. ‘U denkt dat Petra helemaal Duistere Heer op ons gaat worden, maar u denkt dat er hoop is voor Kraaieveld alleen omdat u iemand kende als haar?’ Merlijn keek omhoog naar James, zijn wenkbrauwen laag. Mogelijk drukte in mezelf verkeert uit,’ zei hij met rommelende stem. ‘Wat ik wilde zeggen was, dat ik zoals zij ben geweest.’ James staarde naar de Directeur, verbouwereerd fronsend, maar Harry stuurde hem weg met zijn hand. ‘Kom mee, jongen,’ zei hij, met een kleine glimlach. ‘De Directeur heeft veel te doen. Ik zag je voorstelling met de Omniscoop overigens. Je bent nogal een kleine acteur. Doet met denken aan de keer dat je me vertelde dat je niets te maken had met die kapotte klok in de woonkamer, hè?’ James veranderde van onderwerp zo snel als hij kon. ‘Dus u gaat weer direct naar huis?’ ‘Nee, eigenlijk,’ antwoordde Harry, de deur van Merlijn’s kantoor sluitend. ‘Ik ga nog even bij Albus kijken in de Zwadderich vertrekken. En, kennelijk, ben ik iemand een bezoek schuldig.’ James begon de wenteltrap af te lopen. ‘Wie dan?’ ‘Jammerende Jenny,’ zei zijn vader glimlachend. ‘Roos stond erop. Ze zei dat ze het beloofd had. Kom me alsjeblieft halen als ik daar meer dan een uur ben, OK?’
368
20. de Lange Reis Naar Huis
D
e laatste week op school blies voorbij. Daan bleef logeren, de
nachten doorbrengend met James en Ralph in hun slaapvertrekken, slapend op een veldbed neergezet door de huis-elven, en de rest van de tijd dodend op zijn voormalige afdelingsslaapzaal. De Ravenklauwers waren blij hem te zien, en Hildebrand Berk verkondigde trots dat Daan tot een Ravenklauw voor het leven benoemd werd, ‘ondanks het feit dat je een blozende Yank en een koffiedrinker bent, hoewel iedereen weet dat een ware Ravenklauw leeft op thee en Boterbier.” Tot James’ verrukking verscheen er een terugblik van De Triumvirate in de Ochtendprofeet, voorzichtig kennis nemend van de ontvoering van Lily als een “ongelukkige beangstigende gebeurtenis van een tijdelijk vermist kind” omdat ze weer op was komen dagen later die avond, kennelijk zonder een schrammetje en volledig vrolijk. De terugblik noemde het stuk een “verrassend inventief en onderhoudend stukje school theater, ondanks een ietwat omstreden Dreuzel productie technieken zoals gebruikt door de regisseur, Dreuzel Studie professor Tina Grenadina Kers.”. Dit werd mild vergeven toen de verslaggever had ontdekt dat de Dreuzel generatoren, die ogenschijnlijk werden gebruikt voor de toneelverlichting,
369
mysterieus draaiden zonder een druppel brandstof in de tanks, daardoor de aanspraak van een niet-magische productie afwijzend als een volledig twistpunt. ‘Daar gaan we,’ zei Roos, wijzend naar de krant tijdens het ontbijt op de laatste dag van de school. ‘James Sirius Potter, gestalte gevend aan de rol van de geliefde Treus, bewees dat noch jeugd noch onervarenheid een verrukkelijke voorstelling kan voorkomen, bij iemand zo goed getraind en duidelijk geïnspireerd. De jonge Mn. Potter’s verrassende drama acteurs talent laat deze verslaggever mijmeren dat, in dit geval, de appel inderdaad niet ver van de boom valt, zelf als deze waarschijnlijk viel van een totaal verschillende boomgaard.’ ‘Dat is de vijfde keer dat je dat leest,’ zei James, grijnzend en blozend. ‘Niet dat je het erg vind,’ zei Daan zijn vriend porrend. Ralph vroeg, ‘Wat bedoelen ze met James vallen in een andere boomgaard?’ ‘Het betekend dat James net zoveel talent heeft als zijn vader,’ verkondigde Roos, de kant opvouwend, ‘alleen op nogal verschillend gebied. Niemand kan zich voorstellen dat Harry Potter zou spelen in een stuk, is het niet?’ ‘Ik denk het niet,’ beaamde James, nog altijd schaapachtig grijnzend. ‘Maar ik denk dat dit genoeg geacteer voor mij is geweest.’ Daan schudde zijn hoofd, ‘Dat zeg je nu, maar wacht maar af. Binnenkort ga je de lichten missen. Je weet dat mijn vader werkt in de Dreuzel filmindustrie. Hij kan je waarschijnlijk wel een rol bezorgen in een film. Er wordt zelf gesproken over verfilming gebaseerd op die magische boeken serie. Je zou daar perfect voor zijn!’ ‘Vergeet het maar,’ hield James vol, maar hij werd overstemd door een koor enthousiaste kreten. Hij besloot er niet tegenin te gaan, tenslotte vond iedereen, dat eigenlijk Albus beter voor de rol zou zijn, ondanks het feit dat hij niet zo goed kon acteren als James. ‘Ik zou het zomaar doen,’ zei Albus serieus. ‘Ik kan zelfs mijn eigen spreuken doen! Zouden ze dat toestaan denk je?’ Daan schudde zijn hoofd toen iedereen lachte. Die nacht riep James de hulp van Daan in om het bliksem litteken te verwijderen van zijn Voodoo pop. Behoedzaam gebruikte Daan zijn toverstok om magisch het teken weg te krabben dan het kleine lappen voorhoofd. Vreemd genoeg kon James het merken. Het jeukte, en het gekriebel trok weg terwijl het litteken verdween. Tenslotte gaf Daan de pop aan James, tevreden knikkend. ‘Zo schoon als pas gevallen sneeuw,’ verkondigde hij. James onderzocht het. Inderdaad, er was geen spoor meer te ontdekken van waar het litteken gezeten had. Hij rolde de pop in een doek en legde hem op de bodem van zijn koffer. Hij wist niet wat hij ermee aanmoest, nu hij wist dat het voor gevaarlijke dingen gebruikt kon worden, maar hij verwachtte dat hij hem gewoon weer aan zijn moeder zou geven. Nu ze wist dat ze hem in de gaten moest houden, vertrouwde hij erop dat niemand anders er beter op kon letten. Bij het diner op de laatste dag, werd de Afdelingsbeker toegekend aan Griffoendor, hoofdzakelijk door de laatste toegevoegde punten door Merlijn, voor James en Petra’s voortelling in het stuk. James was erg blij met de prijs, en terwijl de Griffoendor tafel ontplofte in applaus, James en Petra feliciterend, merkte hij, misschien wel voor de eerste keer, dat hij recht deed aan zijn vaders’ legende als een Griffoendor. Aan het eind van de Griffoendor tafel, onzeker zwevend en met een
370
nerveuze glimlach op zijn gezicht, zwaaide de geest van Carlo Kannewasser naar hem. De grijze dame zweefde naast hem, haar bleke gezicht ondoorgrondelijk maar ogenschijnlijk tevreden. Voor het vertier van die avond, lieten de Huffelpuf’s een erg grappige poppen show vertolking van De Triumvirate zien, iedereen die had meegedaan op een hartelijke manier in de maling nemend. James lachte tot de tranen hem over zijn wangen biggelde. Toen hij keek om de grap met Petra te delen echter, was haar stoel leeg. Hij zag haar de rest van de avond niet meer. De volgende ochtend, was het tijd om naar huis te gaan. Daan had zijn kleine tas gepakt, en floot opgewekt terwijl James zijn zware hutkoffer de trap af sjouwde. ‘Het zal geweldig zijn om weer in de trein te rijden,’ zei Daan, vrolijk glimlachend. ‘Ik mis de oude karretjesmevrouw. Ze was er niet toen ik op weg was maar Zweinsveld met je moeder, weet je dat? Kennelijk werkt ze alleen als de Zweinstein Express officiële ritten maakt. Maakt ze meer winst denk ik. ‘Hmph,’ zei James zijn koffer met een plof neerzettend. ‘Dat wist ik niet.’ ‘Ik denk dat ze er wel vaker zal zijn, als ze eenmaal de nieuwe route openen. Ik zag de plek waar ze de baan uitbreiden door de bergen. Het maakt een verbinding met een of ander nieuw tovenaarsdorp aan de andere kant van een of ander ravijn. Ik weet de naam van het ravijn of dorp niet meer, maar je moeder zei dat als ze er eenmaal klaar waren met de baan, dat het een heleboel mensen een hoop reistijd scheelt en Brandstof poeder. Ik wed dat de karretjesmevrouw dan een heleboel klanten meer heeft.’ ‘Ik weet zeker dat ze je bezorgdheid over haar welbevinden op prijs zal stellen,’ zei James, een gezicht trekkend en rollend met zijn ogen. ‘Ik kan er niets aan doen,’ beaamde Daan, ‘ik ben gewoon een betrokken persoon. O ja, dat doet me eraan denken, ik denk dat ik achter het geheim van die idiote bezem van Tabitha ben.’ James was opeens een en al aandacht. ‘Ja? Wat is het?’ Daan tastte in de zak van zijn spijkerbroek en trok er een langwerpige enveloppe uit. ‘Albus liet me het stuk bezem zien die hij als spalk gebruikt had. Ik brak hem open en Jennifer en Hildebrant hielpen me om wat testjes erop te doen. Kijk.’ Hij gaf de enveloppe aan James. James scheurde hem open en keek erin. Er zat een klein stukje zwarte stof in. ‘Ik zou dan maar niet aanraken,’ zei Daan. ‘Ik deed dat per ongeluk, en het voel nog steeds behoorlijk oogie.’ ‘ “Oogie?”?’ zei James, de enveloppe terug gevend aan Daan. ‘Sorry. Technische uitdrukking die ik over heb genomen van Raphael thuis. Hinky. Geakeligd. Volledig over de spook-top.’ ‘Ik heb ‘m,’ zuchtte James. ‘Maar wat is het?’ Daan plofte naast James neer op diens koffer. ‘Weet je nog dat je me vorig jaar het uitlegde over de gedraaide bezems?’ James knikte. ‘Tuurlijk. Als een Zwerkbalspeler iets magisch in zijn bezem verwerkt, en hem zo veranderd in een reuzen toverstok.’ ‘Jep, nou, we zaten er niet zo ver naast wat betreft die van Kraaieveld,’ antwoordde Daan. ‘We dachten dat ie gedraaid was, omdat het Merlijn’s staf was,
371
maar duidelijk, sloegen we daar de plank mis. Hij was gedraaid, omdat er een lange reep stof in zat van de mantel van een Dementor.’ ‘Een Dementor?’ kreette James zich naar Daan draaiend. ‘Hoe is dat mogelijk?’ Daan haalde zijn schouders op. ‘Al sla je me gek, maar het is op zeker. Misschien dat de vrienden van Kraaiveld op een goede voet levenden met die dingen, dat ze een tweede handsje op de kop konden tikken. Per slot, jij zei dat die Dementors trouw waren aan Voldy en zijn maatjes.’ ‘Ze waren niet zo trouw aan hem, als ze kwaadaardig waren als hem, maar toch... Je kunt gelijk hebben.’ ‘’t Klopt gewoon,’ knikte Daan. ‘Als wat Merlijn jouw vertelde waar is, zijn de Dementors van het zelfde soort als de Borelij’s. Ze komen van buiten de tijd, en kunnen deze een beetje beïnvloeden. Dat is zo ongeveer wat Tabitha’s bezem leek te doen, is het niet? Het wist net genoeg van de toekomst om te weten waar het moest zijn. Gelukkig voor jou en Albus nam het het doel aan van zijn eigenaar.’ ‘Wauw,’ zuchtte James, kijkend naar de enveloppe in Daan’s hand. ‘Ik weet dat dat ding Albus en mijn gered heeft, maar toch, ik moet zeggen dat ik blij ben dat ie kapot is. Gedraaid met de mantel van een Dementor da’s heftig griezelig.’ ‘Oogie zelfs,’ beaamde Daan de enveloppe in zijn zak stekend. ‘Albus zei dat ik dit mocht houden. Ik ga het aan professor Franklin geven als ik thuis ben, dan kan hij het bestuderen. Ik denk dat ik hiervoor extra punten krijg van hier tot ginder!’ James schudde zijn hoofd, glimlachend om zijn vriend’s niet te stuiten onverschrokkenheid. Kort daarna sjouwden Ralph, Roos en Albus hun koffers ook naar de trap, wachtend op Hagrid’s koets naar het station. James ontspande zich in het zonlicht. Het zou een leuke terug reis naar huis worden.
‘Je hebt ons nog altijd niet verteld wat er gebeurd is aan de andere kant van de kloof,’ zei Ralph toen de trein op snelheid kwam en Zweinsveld station achter zich liet. ‘Ik bedoel, wat was er nou echt aan de hand met Petra? Was ze onder de invloed van de Imperius Vloek of zoiets?’ James keek hem even aan. ‘Nee, nee, niets van dat. Ze werd om de tuin geleid. Ze had geen idee dat ze de Bloedlijn van Voldemort was. Lucius Malfidus regelde de Onzichtbaarheidsmantel, mijn Voodoo pop, en dat het portret van Voldemort tussen de spullen van haar vader werd gestopt voordat deze Azkaban verlieten. Ze was zich niet bewust van het portret en de pop, door het kleine stukje van Voldemort in haar bloed. Later, toen ze de stem van het portret in de grot hoorde, dacht ze dat het de stem van haar overleden vader was. Het klinkt maf, maar ik denk dat ze zich al een beetje gek voelde nadat ze achter de dingen kwam over haar moeder en vader.’ ‘Dus niets van wat we zagen in de Hersenpan sloeg uiteindelijk op Tabitha, juist?’ zei Ralph. ‘Al die herinneringen gingen over Petra. Scorpius liet ons geloven dat Tabitha de Bloedlijn was omdat dit was wat zijn Opa hem vertelde te doen, gewoon om ons af te leiden van het echte ding, is dat het?’ 372
‘Het maakt me niet uit wat jullie allemaal zeggen,’ zei Albus besluitvaardig, ‘die kleine kwal zorgt alleen maar voor problemen. Hij kan maar beter uit mijn buurt blijven.’ Roos sloot het boek wat op haar schoot lag en keek op. ‘Ik beken dat hij verkeerd gestart is, met dat jatten van de Mantel en de pop, en dan liegen tegen ons over de Bloedlijn, maar dat deed hij alleen in opdracht van zijn Opa. Je kunt het hem niet kwalijk nemen dat hij zich wilde bewijzen als een lid van de familie, hij wist niet beter. Trouwens, tegen de tijd dat hij ons de herinneringen in de Hersenpan liet zien, begon hij al te twijfelen aan het plan van zijn Opa. Daarom noemde hij Tabitha’s naam niet. Hij hoopte ergens dat we er achter zouden komen dat het Petra was achteraf.’ ‘En hij deed het juiste op het eind,’ voegde James toe. ‘Hij wist niet dat Lily het zou moeten ontgelden als deel van het plan. Toen Lily ontvoert was, was hij helemaal klaar met zijn Opa en Tabitha. We waren nooit achter de waarheid van Petra gekomen als Scorpius er niet bij was geweest in de badkamer.’ ‘Ik denk dat jullie beiden verliefd op hem zijn,’ zei Albus bitter. ‘Ik trap niet in dat “ik ben maar een arme misleidde slechte jongen” stuk. Op een dag gaan hij en ik afmaken waar we mee begonnen zijn op de heenweg.’ ‘Ik zou maar uitkijken Albus,’ merkte Daan op, een wenkbrauw opgetrokken. ‘Ik zag Scorpius tijdens de laatste Verveer Club bijeenkomst, en hij is erg handig met dat Artis Decerto gedoe. Hij had bewegingen waar een ninja jaloers op zou zijn.’ Albus rolde met zijn ogen. ‘Wat-dan-ook.’ Ralph stond op en tuurde door het raam van de compartiment deur. ‘Hé, doet me eraan denken: naar welke kant voor Louis en Victoire?’ vroeg hij heen en weer kijkend in de gang van de trein. ‘Louis heeft een boek over defensiefe magie in het Verre Oosten, hij zei dat ik het kon lenen deze zomer.’ ‘Victoire is niet meegekomen,’ antwoordde Roos. ‘Ze blijft bij George en Ted in Zweinsveld tot de trouwerij van George en Angelina. En ik doe mijn best om niet te weten waar Louis is.’ Ralph rekte zich uit en zei, ‘Ik ga een stukje lopen om hem te vinden. Wie gaat er mee?’ ‘Ik ben je man,’ antwoordde James die ging staan. ‘Ik donder in slaap als ik hier blijf. We hadden vannacht niet zo laat op moeten blijven met Wiekels en Augers spelen.’ ‘Ik ga ook mee om de karretjes mevrouw naar haar werktijden te vragen,’ besloot Daan, de deur naar de gang openend. ‘Louis heeft een boek over magische vechtsport?’ vroeg Roos aan Ralph toen ze met z’n vijven de gang blokkeerden. ‘Hij heeft het er helemaal te pakken over,’ knikte Ralph. ‘Posters door de hele slaapkamer van de Harriers en beroemde tovenaar vechtsport uitvoerders en spul. Hij heeft zelfs aan zijn moeder gevraagd om zo’n kap en spleten voor je ogen te bestellen om er op die manier mysterieus uit te zien.’ ‘Onze Louis?’ riep Albus uit, een grijns onderdrukkend. ‘Ik had moeten weten dat er onder dat overvolle shirt een onderdrukte vechter verborgen zat.’ ‘Van der Beek zegt dat hij iets van natuurlijk talent heeft,’ zei Ralph schouderschokkend. ‘Maar ja, hij zei hetzelfde over jou James.’
373
‘En ik heb de hoogste punten voor mijn Tover Literatuur opstel,’ zei Roos pinnig, het gesprek weg sturend van professor van der Beek, voor wie ze nog steeds weinig respect had. ‘Professor Remmington zei dat mijn inzicht over de gouden eeuw van de tover literatuur –’ James stopte plotseling in de gang, waardoor iedereen tegen elkaar opboste. ‘Auw! Ralph, ga van mijn tenen, jij verdraaide domme vrachtwagen,’ riep Albus. ‘Wattisser?’ ‘Zie je het?’ fluisterde James dringend wijzend. Iedereen stopte en verplaatste hun hoofden, kijkend in de richting waarin James wees. ‘Waar kijken we naar?’ vroeg Daan daarop. Roos zei, ‘Ik zie helemaal nie –’ ‘Daar!’ onderbrak Albus, wijzend over Daan’s schouder. Iets bewoog zich tussen het netwerk van flikkerende schaduwen bij het eind van de gang. ‘Het is als een levende schaduw,’ zei Ralph. ‘Het is de laatste Borelij!’ verklaarde Albus, zich langs James wurmend. ‘En hij is voor mij!’ ‘Geen magie!’ commandeerde James. ‘Weet je nog? Dat is hoe hij de laatste keer groeide!’ De Borelij sprong in de bewegende schaduwen terwijl de trein door het bos reed. Het plaagde en daagde uit, alsof het smeekte om behekst te worden. Plotseling gleed de deur aan het eind van de gang open, waardoor het lawaai van de voorbij gierende wind en het geratel van de wielen naar binnenstroomde. Alle vijf de leerlingen riepen een waarschuwing, over elkaar heen vallend, maar de Borelij maakte van de gelegenheid gebruik om door de opening te springen net toen de deur dicht gleed. ‘Hoe zeer opvallend,’ zei de nieuwkomer met een diepe stem. James keek op en vernauwde zijn ogen. Het was Merlijn, hij droeg zijn reismantel, zijn staf aan zijn zijde. ‘Merl – euh, Directeur!’ kreette Roos, zich naar voren duwend. ‘Het ging net daar heen!’ ‘De Borelij!’ voegde James haastig toe. ‘De laatste! Het moet al deze tijd op de trein geweest zijn!’ Merlijn’s gezicht betrok een weinig. ‘We mogen geen risico’s nemen deze keer mijn vrienden. Ik zal het volgen en vast zetten. Mn. Potter, u weet hoe de Zwarttas eruit ziet nietwaar? Hij staat in mijn compartiment, twee wagons achter u, nummer zes. Het zal u toestaan binnen te komen. De koffer onder de zitting gaat open met deze sleutel. Kom zo snel mogelijk naar ons terug.’ De grote man haalde een gouden sleutel aan een lange ketting te voorschijn en hield hem uit naar James. James pakte hem aan, zich nogal belangrijk voelend. ‘Snel, Mn. Potter,’ drong Merlijn aan. ‘We hebben geen moment te verliezen.’ James draaide zich om en rende terug van waar hij gekomen was, vechtend met de verwarrende sensatie van voluit rennen door een bewegende, wiebelende trein. Hij ging voorbij de twee koppelstukken tussen de wagons en kwam aan bij het compartiment met het nummer zes. De ramen waren verduisterd, maar de deur was niet op slot. James ging er snel naar binnen en zag de koffer van de Directeur
374
vanonder de linkerkant van de bank uitsteken. Hij zakte op zijn knieën en trok hem tevoorschijn. De gouden sleutel paste probleemloos in het slot en draaide met een zachte klik. Toen James de koffer opende, was hij verrast te zien dat de Zwarttas het enige was dat erin zat, netjes opgevouwen op de houten onderkant van de koffer. Natuurlijk, realiseerde hij zich, dit was een van die magische koffers die naar een verschillende inhoud opende, afhankelijk van welke sleutel je gebruikte. Gelet op het grote belang en aanwezige gevaar van de Zwarttas, die de overige uitgehongerde Borelij’s gevangen hield binnen zijn ultieme duisternis, voelde James zich bijzonder vereerd dat hem gevraagd was hem op te halen. Hij raakte het een beetje angstig aan, denkend aan Merlijn’s waarschuwingen erover, maar het voelde heel gewoon aan. Het was gewoon een flinke, zware, zwart stoffen tas, dichtgehouden door een gouden koord en met een lange schouderband aan de bovenkant. Na zichzelf ervan verzekerd te hebben dat de Zwarttas redelijk veilig vast te houden was, gooide James de band over zijn hals en schouder, hem dragend als een rugzak. Hij sloeg de koffer dicht, hing de sleutel om zijn hals met de stevige ketting die er aan zat, en rende terug naar de voorkant van de trein. Hij was nogal buiten adem toen hij zich weer bij de anderen voegde. Ze stonden gezamenlijk bij de voorkant van de eerste wagon, strak kijkend naar de deur. Merlijn keek even op toen James eraan kwam. Zijn gezicht stond grimmig, maar James dacht dat hij enige amusement zag in de uitdrukking van de man; de Directeur had plezier in deze jacht. ‘We hebben het hierheen gejaagd,’ zei Daan grinnikend. ‘Het glipte net door een spleet in de deur, maar de volgende wagon is de kolenwagon. Eind van de rit!’ ‘Juffrouw Wemel,’ zei Merlijn zich wendend naar haar, ‘u opent de deur op mijn teken. Mn. Deeter, uw toverstok bezit nogal unieke eigenschappen, zoals u weet. Als de Borelij er in slaagt voorbij mij te komen, dan mag u, en u alleen, proberen het te Verlammen. Uw spreuk zal het niet stoppen, maar het zal het afleiden en aantrekken, waardoor ik de tijd krijg die ik nodig heb. Ik zal de Borelij betoveren. Dan Mn. Potter, zal ik de Zwarttas nodig hebben.’ Ralph slikte hoorbaar, en trok zijn grote toverstok. ‘Heb ik,’ zei Roos een beetje ademloos. James knikte begrijpend. Albus stapte opzij. ‘De laatste keer stond het op het metalen onderdeel wat de wagons samenhoud,’ legde hij uit. ‘Dus mik laag.’ ‘Dank je,’ knikte Merlijn met een flauwe glimlach. Roos pakte de greep, en iedereen haalde diep adem. Merlijn knikte naar haar en ze trok, de deur helemaal openrukkend en hiermee een vlaag van warme, lawaaierige, lucht binnenlatend. James kneep zijn ogen tot spleetjes in de dwarrelende wind en rook, en hijgde toen, zijn maag trok zich samen. Merlijn nam langzaam een stap achteruit, hij spreidde zijn armen om iedereen achter zich te houden. ‘Ik mag niet weten waar ik over spreek,’ zei Daan zwakjes met uitpuilende ogen, ‘maar ik ben er behoorlijk zeker van dat dat geen Borelij’s zijn.’ In feite was de Borelij precies waar ze die verwachtte. Het danste op de enorme ijzeren knobbel die de trein met de kolenwagon verbond, en daagde hen uit. Daarboven echter, de lucht verduisterend rond de kolenwagon, zwermend als een boosaardige levende wolk, waren tientallen – misschien zelfs honderden – Dementors.
375
‘Het is de complete zwem!’ riep James boven het geluid van het gekletter van de wielen en de gierende wind uit. ‘Helemaal vanuit Londen! Waarom zijn ze hier?’ Merlijn nam zijn ogen niet van de afschuwelijke zwem af. ‘Ik denk,’ zei hij langzaam, ‘dat het antwoord op die vraag maar al te duidelijk is.’ Roos keek van Merlijn naar de open, jankende deuropening. ‘De poortwachter is daar,’ zei ze, knikkend richting de locomotief die net zichtbaar was boven de lading kolen, onder de Dementors. Plotseling klonk de fluit, krijste een lange, oorverdovende toon. Roos sloeg haar handen over haar oren en krom ineen. Tegelijkertijd trok de machine hard vooruit, snelheid makend. James wankelde toen de trein door een bocht ging, erdoor glijdend met een gevaarlijk hoge snelheid. ‘Kijk!’ riep Daan, zich vasthoudend aan de geopende deuropening en wijzend. James tuurde opzij, kijkend tussen de opening van de wagons. Bomen zoefden in een waas voorbij, en dan knipperde iets anders voorbij: houten borden en heuvels met grind en spoorweg banden. ‘Het is de nieuwe uitbreiding!’ gilde Daan, zijn gezicht was erg bleek. ‘De nieuwe wat?’ riep Roos hoofdschuddend. ‘Kon je het bord niet lezen?’ riep hij opgewonden terug. ‘Het is de nieuwe baan over het Kiekendief Ravijn! We zijn van de hoofdbaan! We zijn overgegaan op de nieuwe uitbreiding!’ ‘O, nee,’ gilde Ralph zich met moeite staand houdend. ‘De uitbreiding is nog niet af, is het niet?’ ‘Nee! De brug over het ravijn is nauwelijks voor de helft klaar! Ze verwachten dat hij pas volgend jaar af komt!’ Albus knikte star. ‘Dit is erg. Heel erg.’ Merlijn stapte naar voren, zijn gezicht vastbesloten en zijn staf voor zich uit. De wind sloeg rond zijn mantel en stroomde door zijn haar en baard. Onmiddellijk verdichtte de wolk Dementors zich, en stortte zich op de deuropening en blokkeerde deze. De leerlingen struikelden achteruit, doodsbang en struikelend over elkaar. De Dementors siste en brulden, en James voelde zijn bloed koud worden door het geluid ervan. Hij had nooit geweten dat een Dementor kon praten. De jongennnn..., sisten ze als een, en hun stemmen waren afgrijselijk, zoemend als wespen. James Sirius Potter ... de jongen moettt komennnn .... Merlijn was niet terug gestapt bij de aanblik van de woedende zwerm. Nu echter, draaide hij ietwat, terug kijkend over zijn schouder naar James... Zijn gezicht stond hard, zijn ogen als diamanten scherven. ‘Het ziet er naar uit dat je wordt geroepen,’ zei hij, zijn stem werd gemakkelijk gedragen boven het geluid van lawaai en wind. ‘Nee!’ riep James. ‘Ik wil niets te maken hebben met dat ding!’ ‘De Poortwachter denkt daar anders over,’ antwoordde Merlijn. ‘En het zal iedereen aan boord van deze trein vermoorden als je geen gehoor geeft aan diens verzoek.’ James schudde zijn hoofd beslist. ‘Ik kan dat ding niet alleen onder ogen komen!’ kreette hij angstig. ‘Je zult niet alleen zijn,’ reageerde Merlijn, vreugdeloos glimlachend. ‘Ik zal met je meegaan.’
376
James keek de bezweerder aan. Hij zag dat er een volledig vertrouwen en vastberadenheid was. De Dementors zouden proberen Merlijn tegen te houden, maar daar zouden ze niet in slagen. James knikte langzaam en stond op. Terwijl hij voorzichtig naar de deuropening liep, trok de wolk Dementors zich terug om hem ruimte te geven. Ze zwermden koortsachtig rond, en de aanblik van hen deed James huiveren. ‘Doe niet,’ gilde Ross, James bij zijn mouw grijpend. ‘Er moet een andere manier zijn! Je hoeft dit niet te doen James!’ James schudde zijn hoofd. ‘Ik denk dat ik dit moet Roos. Het komt wel goed.’ ‘Nee!’ riep ze. ‘Je bent niet wijs! Je kunt zoiets als dat niet verslaan!’ James schouderschokte. ‘Ik kan het tenminste proberen.’ Daan legde zijn hand op Roos’ schouder, en Albus rekte zich uit naar haar hand. ‘Doe niets doms grote broer!’ riep Albus. ‘Hier!’ riep Ralph opeens, zich naar voren duwend. Hij hield zijn toverstok naar James, handgreep eerst. James keek verbaast. ‘Nee Ralph, die is van jou! Ik kan hem niet aannemen!’ ‘Hou op James!’ zei Ralph, en James zag geschokt de felheid in de ogen van de jongen. ‘Merlijn heeft gelijk. Mijn toverstok heeft unieke krachten! Je kunt dit nodig hebben! Je mag hem niet houden. Ik leen hem aan je. Begrepen?’ James knikte plechtig en accepteerde Ralph’s grote toverstok. ‘Ik geef hem je terug, zodra ik weer hier ben,’ ging hij akkoord. Nuuuu..., siste de Dementors afschuwelijk eentonig. James Sirius Potter... ‘Hou je kappen op,’ mompelde James nerveus, zich een weg banend in de wind en de ronddraaiende sintels. Op de achterkant van de kolenwagon was een ijzeren ladder bevestigd. James begon deze op te klimmen, vechtend tegen zowel de huilende wind, als de voorbij stromende rook van de locomotief. Onder hem, was de baan een grote waas, en het gekletter van de wielen was luid genoeg om zijn oren te pijnigen. Voordat Merlijn zich in beweging zetten om hem te volgen, besloot James het dapperste te doen wat hij kon bedenken. Hij nam Ralph’s toverstok en wees ermee naar de grote ijzeren knokkel die de kolenwagon verbond met de rest van de trein. “Convulsis!” riep hij, in een poging de vernietigingsspreuk te laten werken die hij destijds door Rowena Ravenklauw had zien gebruiken op een schilderij in Zalazar Zwadderich’s vertrekken. De spreuk raakte de knokkel en ontplofte helder. Toen de vonken uitdoofden echter, kon James zien dat dit geen effect had op de knokkel. ‘Een waardige poging,’ riep Merlijn, opkijkend naar James. ‘Maar de Poortwachter heeft dit soort gedrag voorzien.’ James knikte ontmoedigd, en ging verder met het beklimmen van de trap. De Dementors draaiden rond hem, maar bleven op afstand. James krabbelde over de rand van de kolenwagon en viel erin op een onregelmatige hoop kolen. Achter hem hoorde hij Merlijn’s stem ferm uitroepen. “Chrea Patronym!” Er was een stroom van zilver licht en de zwerm Dementors viel uiteen, uit elkaar gedreven door de kracht van de glans. James keek achterom en zag Merlijn klauteren op de hoop kolen achter hem, de staf in zijn hand gloeide groenig. Recht voor Merlijn, tussen hem en James in, was een grote spookachtig jakhals. Het zilveren licht ervan pulseerde, en het droeg zijn glanzende tanden in een stille grauw, de
377
Dementors terug dwingend. James voelde zich een beetje beter bij het zien van Merlijn’s woeste Patronus, en was verrast over de vorm die het had. Hij richtte zich weer op de weg die hij af moest leggen over de lengte van de kolenwagon, worstelend over de ruwe stukken zwarte kool. Bomen schoten voorbij, en James wist dat dit stuk baan onbekend was. Hij had geen idee hoeveel tijd ze hadden tot de trein bij het onafgemaakte deel van de brug aankwam. Paniek probeerde greep op hem te krijgen, maar James zette het van zich af, zich concentrerend op de taak die voor hem lag. Tenslotte bereikte hij het eind van de kolenwagon en zocht zijn weg door een open ijzeren deur. Een schop rammelde op het smalle platform achterop de locomotief, maar er was niemand te zien. Merlijn kwam ook door de ijzeren deur achter James, maar de Patronus sprong over de rand van de kolenwagon en landde op het platform met zijn nekharen overeind. Het lawaai van de locomotief maakte het bijna onmogelijk om te praten. Merlijn knikte naar de gesloten deur op de achterkant van de locomotief. Het was helder rood geverfd, net als de rest van de machine. Erop, in goudgele letters, stonden de woorden “Alleen Zweinstein Express Machinisten”. James pakte de deurknop en trok hem open. Het was pekdonker binnenin het machine compartiment. James haalde diep adem, zette zich schrap op het bewegende, voortrazende platform, en stapte in de wachtende duisternis. Het lawaai en de wind verdwenen onmiddellijk. Er was totaal geen gevoel van snelheid of beweging. Noch leek de ruimte in de locomotief heet of opgesloten, wat James verwacht had. Het voelde groots, stil en griezelig koel. ‘James,’ zei een comfortabele stem, ‘wat prettig dat je er bent.’ James keek in het rond, maar kon niemand zien. Er was geen teken van Merlijn, of iets anders wat belangrijk was. De ruimte leek volledig duister en kaal met uitzondering van een in een stroom gedempt licht waar James in stond. ‘Waar ben ik?’vroeg hij, zijn gedachten erbij houdend. ‘Waar is Merlijn?’ ‘In de buurt,’ antwoordde de stem raadselachtig. ‘Interessante man, Merlinus vind je niet? Hij was het eerste mens die ik ooit ontmoette. Zijn angst smaakt bijzonder pikant. ‘De stem zuchtte op een genoeglijke manier. ‘Voor waar je bent, dat is nogal moeilijk uit te leggen. Ik wilde je niet overbezorgd maken over je vrienden, dus nam ik ons... weg. Buiten de tijd. Buiten... nou, alles, eigenlijk.’ ‘Waar bent u?’ eiste James weer onderzoekend de ruimte door kijkend. ‘O, dat blijf ik vergeten,’ zei de stem ietwat lachend. ‘Jullie mensen hebben niets met dat hele “Stem vanuit het niets” gedoe is het? Ik ben gewoon hier.’ Op het woord hier, kreeg de stem een vaste plaats, James draaide zich in de richting van het geluid, en zag een figuur voor hem staan. Het was precies hetzelfde figuur die hij had gezien in Merlijn’s Magische Spiegel, tot op de gerafelde mantel zonder voeten en de donkere vormeloze muts. James stapte er hijgend van weg. ‘Ik verontschuldig mij opnieuw,’ zei de figuur zich oprichtend. ‘Misschien is dit beter.’ De Poortwachter figuur raakte zijn muts aan en zwaaide hem terug. James was bang om te kijken, maar kon het niet verhinderen. Hij kromp ineen bij het aanzien van de onthulde figuur en fronste een beetje.
378
‘U bent de Poortwachter?’ vroeg hij weer naar voren stappend. ‘U ziet er een beetje uit als... als mijn vader. Maar niet precies.’ ‘Dit is niet hoe ik er echt uitzie natuurlijk,’ zei de figuur ontwijkend. ‘Ik ben nog steeds van de mensen aan het leren geef ik toe, maar ik ben achter het soort vorm gekomen dat jullie acceptabel vinden.’ De Poortwachter glimlachte ontwapenend. ‘Je verwachte iets afschuwelijks, neem ik aan? Duizend ogen en een lange puntige staart? Zoiets dergelijks?’ James knikte, en schudde vervolgens zijn hoofd. ‘Ik weet niet wat ik verwachtte. Dat maakt eigenlijk niet uit. Wat wilt u?’ ‘Direct op je doel af,’ zei de Poortwachter, hoflijk knikkend, nog steeds glimlachend. ‘Dat is wat ik waardeer in jou, James Sirius Potter. Geen gezeur, Ik zal je zeggen wat ik wil. Ik wil jou helpen.’ James schudde zijn hoofd weer. ‘Daar geloof ik niets van. U wilt dat ik uw gastheer wordt zodat u hier op aarde kunt blijven en alles vernietigen. Ik ben dingen over u te weten gekomen. U wilt me alleen maar gebruiken.’ ‘Ach,’ zei de Poortwachter, een weinig fronsend,’ als je het zo zegt, klinkt het nogal afschuwelijk, vind je niet? Aan de oppervlakte, bedoel ik.’ ‘Nou...,’ zei James een beetje onzeker, ‘ja, dat doet het.’ De Poortwachter knikte, en perste zijn lippen op elkaar ‘Ik denk dat daarmee alles gezegd is dan. Jij zegt nee tegen mij, ik krijg geen menselijke gastheer. Kort, ik verlies mijn vastigheid op dit aardse land en wordt terug gedreven naar de Leegte. Jij wint.’ Het figuur haalde de schouders op, als was hij iets teleurgesteld. ‘Ja...,’ beaamde James voorzichtig.’ Ik denk dat dat het wel zo’n beetje is.’ ‘In dat geval, vind je het heel erg dat we nog even kletsen James? Dat kan toch geen kwaad, wel?’ ‘Euh, ik denk het niet.’ ‘Jij vindt Juffrouw Morenster erg leuk, is het niet?’ vroeg de Poortwachter, met een opgetrokken wenkbrauw en knipogend naar James. ‘Kan ik je niet kwalijk nemen. Echt niet. Heerlijk meisje. Zij en ik werden geacht om heel... nauw te zijn. Ik moet toegeven echter, dat ik mijn twijfels over haar had. Jouw dode Voldemort heeft nogal toegewijde volgelingen, en zij stonden erop dat zij degene voor mij was, maar ik verwachtte anders. En, natuurlijk, had ik gelijk. Ik heb altijd gelijk James. Dat is geen verwaandheid hoor. Onzekerheid is het kenmerk van tijdsgebonden wezens. Ik zie de geschiedenis als een open boek, van begin tot eind. Ik weet hoe de dingen gaan gebeuren, omdat ik, overdrachtelijk gesproken, al heb doorgebladerd naar de laatste bladzijde.’ De Poortwachter zuchtte toegefelijk. ‘Laat mij jou iets vragen James: weet je wie ik werkelijk ben?’vroeg het, het hoofd iets optillend. ‘U bent de Poortwachter,’ antwoordde James behoedzaam. ‘U bent het kwaad.’ ‘Ja, ja,’ zei de figuur ongeduldig met zijn hand wuivend. ‘Maar buiten dat alles. Ik heb veel namen buiten die ene, weet je. Er is er een waar ik bijzonder op gesteld ben. Ik denk dat je die wel leuk vind.’ James schudde zijn hoofd, zich toenemend voorzichtig voelend. ‘Ik weet niet wat u bedoeld.’ ‘Laat mij het verhelderen voor je James,’ zei de Poortwachter plotseling James benaderend en op een knie vallend. Het keek zorgvuldig naar hem, de ogen
379
glinsterden ondeugend. ‘James mijn jongen, herinner je je nog het verhaal? Degene die je vriend Ralph voordroeg bij Tover Literatuur les? Je weet het nog, is het niet?’ James knikte stomverbaasd. ‘Tuurlijk, maar ik zie niet ...’ ‘Je ziet het niet, omdat je niet kijk!’ onderbrak de Poortwachter. Het liet zijn stem dalen en sprak met een samenzweerderig gefluister, ‘Ik, James, ben de Koning der Katten!’ James stapte achteruit toen angst langs zijn rug omhoog kroop. ‘Denk erover,’ hield de Poortwachter vol, weer opstaand en hem volgend. ‘Ik zit aan de voet van de treden, Heer Waker van de doorgang tussen de levenden en de doden! Ik bepaal wie passeert door de Leegte, wie doorgaat naar het Altijddurende! En, kan ik toevoegen, ik ben ook de Heer van... wie er terug komt!’ De Poortwachter knipte sierlijk met de vingers. Nog een stroom licht verscheen en James wierp er een blik op. Een figuur stond op in de lichtstroom, verrast en verwonderd rondkijkend. James hijgde en zijn hart miste een slag. ‘Opa...,’ zei hij een stap vooruit makend. ‘James!’ zei Arthur Wemel een beetje lachend. ‘Wat doe jij hier op het Ministerie? En wat was ik op de grond aan het doen? Ik moet gestruikeld zijn, onhandig van me.’ ‘Opa!’ riep James, bewegend om naar hem toe te rennen, maar de Poortwachter legde zijn hand op James’ schouder om hem tegen te houden. ‘Je kunt hem niet aanraken James,’ zei de Poortwachter berouwvol. ‘Nog niet. Misschien later.’ ‘Maar hoe ...,’ riep James. Arthur Wemel hief zijn hoofd op en glimlachte vriendelijk naar James. ‘Is dit een deel van je Oma’s geheime opzet?’ vroeg hij. ‘Dat is het, is het niet? Ik weet dat ze een soort verrassingspartijtje aan het voorbereiden was. Ze is nooit in staat me voor het lapje te houden, hoewel ik net doe alsof het haar wel lukt, de schat. Waar is de rest?’ ‘Hij kan me niet zien,’ zei de Poortwachter, kijkend naar Arthur. ‘Zij die overgaan kunnen dat nooit.’ ‘Bent u... bent u echt?’ stamelde James, duizelingwekkende opwinding welde in hem op. ‘Bent u het echt, Opa?’ ‘Wat is dat voor vraag James?’ zei Arthur in de rondte kijkend. ‘Waar zijn we eigenlijk? Dit is niet het Ministerie. Ik moet toegeven, ik ben nogal overdonderd. Ben ik bij de verkeerde haard afgezet met het Brandstof Netwerk?’ ‘Nee, Opa!’ riep James. ‘U bent... u had een –’ ‘Shh,’ zei de Poortwachter. ‘Zeg dat niet tegen hem.’ ‘Waarom doet u dit,’ eiste James opeens, kijkend naar het wezen in de mantel voor hem. ‘Dat is niet echt mijn Opa! Die is dood!’ ‘Dood is niets meer dan een doorgang,’ antwoordde de Poortwachter. ‘Je wist niet dat het twee kanten op kon. Je houd van je Opa, is het niet?’ ‘Wat weet u daarvan?’ schamperde James, vechtend tegen zijn tranen en zijn woedde. ‘Ik geef toe dat het een onbekend begrip voor me is,’ antwoordde het ding, ‘maar ik heb genoeg van de mensen geleerd om te weten dat het erg belangrijk is voor jullie. Je zou je grootvader terug willen krijgen als dat kon, toch?’
380
James beet op zijn lip, zijn gevoelens joegen door hem heen, Arthur klopte afgeleid op zijn zakken, alsof hij ergens naar op zoek was. ‘Verkeerde adres,’ mompelde hij, nerveus een beetje lachend. Waar heb ik toch dat pakketje met nood Brandstof Poeder? Molly staat er altijd op dat ik het bij me draag. Ze zal er dagen over doorzeuren dat ik het uiteindelijk een keertje nodig had.’ ‘Ja!’ flapte James eruit, met tranen in zijn ogen. ‘Ik hou van mijn Opa. Maar hij is weg! U kunt me niet voor de gek houden! Ik doe niet wat u me vraagt, zelfs als dat hem terug kan brengen!’ ‘Onbaatzuchtig,’ zei de Poortwachter serieus knikkend. ‘Een zeer respectabele karaktertrek. Ik bewonder dat. Werkelijk.’ Het hief zijn hand en knipte opnieuw in zijn vingers. Een derde stroom licht verscheen. James draaide zich om te kijken, knipperend door een waas van tranen. Een figuur stapte achteruit in het licht. Hij was lang en smal, en droeg een donkere mantel; zijn lange zwarte haar was warrig en hing in slierten van het zweet. Hij herstelde zijn evenwicht en draaide waar hij stond, zijn toverstok gereed. Zijn wilde ogen zagen James, en de man stopte, zwaar ademend, duidelijk verward. ‘Harry?’ riep hij, verbijsterd fronsend. ‘Jij bent Harry niet. Toch?’ James kon zijn ogen niet geloven. ‘Sirius?’ Zijn adem stokte. ‘Jij bent Sirius Zwart!’ ‘Tien punten voor jou,’ reageerde Sirius. ‘Waar ben ik? Waar zijn Remus, Harry en de rest? Waar voor de donder is Bellatrix? Ik ben nog niet klaar met die heks.’ ‘Sirius!’ riep James met een snik, volledig in de war. ‘Het is... het is voorbij! Je werd ver –’ ‘De doden willen dit soort dingen niet weten,’ onderbrak de Poortwachter James sussend. ‘Maar je zult zeker wel weten wie dit is. Sirius Zwart. Belangrijker, je vaders geliefde peetoom.’ James knikte, nauwelijks horend. De Poortwachter ging door. ‘Ontzeg jezelf al wat je wilt James. Stuur je Opa terug naar het rijk van de dood. Maar zul je in staat zijn om met jezelf te leven in de wetenschap dat je de gelegenheid hebt afgeslagen om je vader de man te geven wiens liefde hij elke dag van zijn leven pijnlijk mist? Zul je in staat zijn je vader in de ogen te kijken in de wetenschap dat je hem zijn grootste wens ontzegt hebt: zijn peetoom terug gebracht naar hem?’ ‘James hersenen draaiden op volle snelheid. ‘Maar ze zijn niet echt!’ ‘Wat betekent dat werkelijk James?’ bevroeg de Poortwachter hem. ‘Kijk naar hen! Ze zijn niet op de hoogte van hun eigen lot! Voor hen is er totaal geen tijd voorbij gegaan. Zij geloven dat ze echt zijn! Wie ben jij om hen te anders te vertellen?’ ‘Ik weet het niet!’ riep James grijpend naar zijn hoofd. ‘Het is zo eenvoudig James,’ suste de Poortwachter op hem toe lopend. ‘Ik ben de Koning der Katten. Je kunt je bij me voegen en allen die je verloren bent naar je terug laten keren. Je Opa, je vaders peetoom, zelfs je lang geleden overleden Grootouders. Er is geen nadeel James, slechts een kleine prijs. Een prijs die je graag zult betalen, dat verzeker ik je. Een prijs die je met plezier zult betalen!’ ‘Wat is het?’ vroeg James hulpeloos, heen en weer kijkend van Sirius Zwart naar Arthur Wemel.
381
‘Iets kleins, onbeduidends,’ zei de Poortwachter, zij armen uitstekend en zijn handen op James’ schouders plaatsend. ‘Een dienst aan de wereld, waarlijk.’ ‘Ik ga niemand vermoorden,’ zei James hoofdschuddend. De tranen stroomden over zijn wangen. ‘Kijk,’ fluisterde de Poortwachter vriendelijk, James omdraaiend. ‘Kijk voordat je antwoord.’ Achter James ontstond nog een stroom licht. Een laatste figuur stond in het midden ervan, nogal verrast om er te zijn. Lang wit haar hing aan beide zijden van zijn afgetobde gezicht, en zijn ogen waren gevuld met haat. James zag onmiddellijk de familie overeenkomst. Het was Lucius Malfidus. ‘Wat is de betekenis hiervan...,’ siste Lucius. Hij tastte naar zijn toverstok, maar leek hem niet te kunnen vinden in zijn gewaad. ‘Waar is mijn toverstok?’ zei hij, kijkend voorbij James naar de Poortwachter. ‘Ik eis te weten waar je me hebt heengebracht jij smerig schepsel!’ ‘Dit is de man,’ fluisterde de Poortwachter over James’ schouder. ‘Op zijn handen het bloed van tientallen. Het was zijn plan dat zowel jij als je zusje zouden sterven in de Geheime kamer. Hij is verantwoordelijk voor de dood van Petra Morgenster’s ouders, en het is door zijn wil dat ze vervloekt is met het krankzinnige rest wezen van Heer Voldemort. Zelfs nu, bedenkt deze gewetenloze smeerlap moordt en doodslag. Zijn hart is een zwarte kist vol haat. Dood hem James. Verschoon de wereld van deze gevaarlijke gek. Hij verdient het. Dood hem. Doe het nu.’ Terwijl hij sprak, liep de Poortwachter achteruit, als wilde hij James de ruimte geven. James had bedoeld te weigeren. Het lag op zijn tong om nee te zeggen, maar opeens, kon hij het niet opbrengen dit te doen. De Poortwachter had gelijk. Lucius Malfidus verdiende het te sterven. Hij was onverbeterlijk. James voelde de toverstok in zijn hand, zelfs voor hij besefte dat hij hem wilde pakken. Het was die van Ralph. Hij voelde heet en groot in zijn palm. Hij voelde dodelijk. ‘Wat is dit?’ schamperde Lucius, zijn ogen samenknijpend. ‘Je stuurt een jongen om me te doden? Ik ken deze. Hij is zo zwak als zijn vader dom is. Hij zal het niet doen. Hij is er niet sterk genoeg voor.’ ‘Hij bespot je,’ zei de Poortwachter met een glijerige stem, gretig, zijn stem opnieuw van overal komend. ‘Toon hem hoe verkeerd hij is. Dood hem.’ James’ hand trilde terwijl hij Ralph’s toverstok ophief. Het leek in zijn hand te zoemen. Het wilde Lucius net zo graag doden als hij dat wilde. En dan, als het gedaan was, en Lucius dood op de grond aan James’ voeten lag, zou hij zijn Opa terug hebben. En Sirius Zwart kon weer bij zijn vader zijn, net zoals hij dat behoorde te zijn. James keek rond, en zag zowel Sirius als Arthur naar hem kijken. Beiden fronsten ze lichtelijk, alsof ze konden zien wat er gebeurde. ‘James,’ zei Arthur met een bezorgde stem. ‘Wees voorzichtig jongen.’ ‘ “James”?’ zei Sirius bij zichzelf, kijkend naar Arthur. Hij keek opnieuw naar James, besef verscheen op zijn gezicht. ‘Wij zijn dood,’ zei hij eenvoudig. ‘En op een of andere manier, ben jij Harry’s zoon is het niet? Wie is daar verderop... Lucius Malfidus! Voorzichtig, James Potter!’ James keek weer naar het minachtende gezicht van zijn kwelgeest. ‘Doe het,’ siste de Poortwachter. ‘Dood hem nu!’
382
Lucius gromde, ‘Je kunt het niet! Je bent zwak!’ ‘Dat ben ik niet!’ snikte James. Hij verstevigde zijn grip op de toverstok en wees er precies mee naar het hart van de grotere man. En dan, met zalige onverwachtheid, stoomde er een zekerheid over hem heen. Hij was niet zwak. Hij kon dát doen wat hij moest doen. In zijn gedachten hoorde hij de stemmen van zowel Helga Huffelpuf als Merlijn: het juiste doen is bijna altijd eenvoudig, maar het is nooit makkelijk. ‘Ik ben een krijger,’ fluisterde James in zichzelf, knarsend op zijn tanden. ‘En het teken van een echte krijger... is weten wanneer niet te vechten. Daarmee, liet James de toverstok zakken. Hij liet hem vallen en draaide zijn rug naar Lucius Malfidus. Langzaam begon hij weg te lopen. ‘James Sirius Potter!’ schreeuwde de Poortwachter. ‘Je kunt je niet afwenden! Dood hem! Je bent het de wereld verschuldigd! Je bent het jezelf en je vader verschuldigd! Je kunt de macht die ik je aanbied niet verloochenen!’ James keek triest naar zijn Opa, zijn hart brak. Arthur glimlachte trots naar hem en knikte. ‘Sterk, is die jongen,’ zei Sirius, zijn zwarte ogen glinsterden. ‘Net als zijn vader vóór hem.’ Langzaam vervaagde de lichtstromen. Arthur en Sirius verdwenen in de duisternis. James bleef lopen. Hij was bijna aan de rand van zijn eigen lichtcirkel, toen hij de stem van Lucius Malfidus achter hem hoorde. ‘Als jij niet wil doden om de gastheer van de Poortwachter te worden,’ zei hij met een stem die droop van haat, ‘dan doe ik het!’ James wist dat Lucius de toverstok van Ralph had opgepakt. Hij voelde hoe deze op hem gewezen werd. Hij bleef stil staan, zonder om te kijken. “Avada Kedavra!” siste Lucius, spuug vloog van zijn lippen met de kracht van zijn razernij. De stroom groen licht kraakte door de lucht en raakte James vol in zijn rug. James voelde de kracht ervan, en hij werd een stukje naar voren geduwd. Nog steeds draaide hij zich niet om. Hij stond precies op de rand van licht en schaduw. Lucius staarde naar de jongen, zijn ogen vernauwd, een grimas van haat gesneden op zijn gezicht. De jongen zou nu moeten vallen; hij was dood. Lucius wachtte, nog altijd de grove toverstok met groene punt vasthoudend, nog altijd wijzend naar de jongen zijn rug. Er was een zwak scheurend geluid. Een lange rafelige scheur spreidde plotseling de stof van de Zwarttas op James’ rug, verspreidend vanaf het punt waar de Dodende Vloek was ingeslagen. James voelde beweging in de Zwarttas. Iets werd wakker erin. Vele iets-en in feite, en ze waren hongerig. ‘Wat is dit voor truc?’ kweelde Lucius nerveus achteruit deinzend. Hij hield zijn blik op de scheur in de Zwarttas terwijl een geluid er vanuit begon op te stijgen. James zette zich schrap, en balde zijn handen tot vuisten. Het geluid werd sterker, het werd een luide drukke roffel. En dan, met geweld, barstte de Zwarttas open. Borelij’s stroomden vanuit het gat wat Lucius Dodende Spreuk veroorzaakt had. Ze hadden de rauwe magie van de vloek geproefd, en ze wilden meer. Ze stoven door de lucht naar Lucius als een wolk vleermuizen. Lucius ogen puilden uit bij de aanblik van de toestormende Borelij’s. Instinctief zwaaide hij met zijn toverstok naar hen, verschillende spreuken op hen af vurend.
383
Stralen van licht schoten uit de tovertok, en de Borelij’s gingen in een vreet woedde, uitgehongerd en versterkt door de magie. Ze vielen over Lucius als een wolk. James draaide zich tenslotte om, en liet de gescheurde Zwarttas van zijn schouders glijden. Toen hij naar hem keek, was Lucius volledig bedolven door de Borelij’s. Ze zwermden rond hem, hem verterend. Hij schreeuwde het uit toen ze zich aan hem tegoed deden, de magie uit hem zuigend. Hij leek te krimpen. Hij viel op zijn knieën, ongezien door de kokende schaduw massa. Het was verschrikkelijk, en toch kon James zich er niet toe brengen om zijn ogen er van af te wenden. Uiteindelijk leek Lucius’ lichaam uiteen te vallen. Hij loste op in een soort verkruimelde as, die zich verspreidde op de vloer, zijn laatste schreeuw raspte, galmend in het niets. Tevreden schoten de Borelij’s weg, krijsend verdwenen ze in de duisternis. Binnen enkel seconden waren ze verdwenen, verdwaald in de Leegte. James deed een stap naar voren. Wat er over was van Lucius stroomde uit diens mouwen en de hals van zijn gewaad, als grijs-zwarte poeder. James knielde en heel voorzichtig nam twee dingen uit de kruimelige stof van Lucius hand. Toen hij opstond stopte hij een ervan in zijn zak: Ralph’s toverstok. Het andere hield hij in zijn hand, hij voelde de kleine duistere kracht ervan. ‘Leg dat neer,’ beval de Poortwachter, en zijn stem was veranderd, dieper geworden, minder menselijk. ‘Je weet niet wat je gedaan hebt.’ James schudde zijn hoofd. ‘Ik weet precies wat ik gedaan heb,’ zei hij. ‘Je kunt me niet trotseren!’ brulde de Poortwachter, en liet zichzelf weer zien. Het zag er niet langer menselijk uit, maar als een enorme wolk van draaiende rook en as. Ogen zwermden door de wolk, allen woest en rood gloeiend. ‘Niemand kan de poortwachter trotseren! Laat die steen los! Je kunt zijn kracht niet beheersen!’ ‘Dat is waar,’ zei James, niet langer bang voor de Poortwachter, ‘maar ik ken iemand die dat wel kan.’ Hij haalde diep adem, op een of andere manier wetend dat Merlijn in de buurt was. Mogelijk had James ervoor gezorgd dat hij er was. Hij liep in de richting van grote tovenaar en hield zijn hand uit. Erop glinsterde de ring helder. Licht stralen schoten van de zwarte vlakken van de Baken Steen. Merlijn glimlachte een trage, vreugdeloze, glimlach. Voorzichtig nam hij de ring en deed hem om zijn vinger, hem naast zijn tweeling plaatsend. ‘En nu,’ zei Merlijn, zijn hand opheffend, ‘Als jouw aardse Ambassadeur, en drager van de complete Baken Steen, beveel ik jou! Dit is niet jouw wereld, je zult hem niet bezitten! Verdwijn, Beest van de Diepte, Poortwachter van de Leegte! Ik verban je naar het eeuwige niets dat voor altijd je thuis zal zijn! Verdwijn direct, en kom nooit weerom!’ De wolk van rook en as brulde. Het probeerde op Merlijn neer te dalen, om hem te verslinden, maar een plotseling verscheen er een enorme scheur van levendig licht in de duisternis, die het verscheurde. De brul van de Poortwachter veranderde in een krijsen toen deze omhoog getrokken werd, naar de scheur. Het vocht tegen de kracht, draaiend en wriemelend, en heel even dacht James dat het eruit zag als een grote omgekeerde tornado. En dan, met een verblindende flits en donderslag, was het weg, verbannen naar de Leegte vanwaar het gekomen was. James knipperde in de stilte. Hij slaakte een diepe zucht en liep uitgeput naar Merlijn. ‘Is het weg?’ vroeg hij. ‘Voorgoed?’
384
Merlijn knikte langzaam. ‘De deur tussen de werelden is gesloten.’ Het was voorbij. James draaide zich om om terug te kijken, nieuwsgierig te weten of er nog een teken was van de verblindende scheur waarin de Poortwachter verdwenen was. Er was niets dan zwart en stilte. En dan – . Er was een flits en James struikelde; licht en lawaai teisterden zijn ogen en oren. Hij kromp ineen, snakkend naar adem in het plotselinge lawaai en het gieren van de wind, hij was weer terug op de achterkant van de Zweinstein Expres locomotief, alsof hij niet weggeweest was. Bomen schoten in een waas voorbij, maar toen hij over de kolenwagon achter hem keek, was de lucht helder en leeg. ‘De Dementors zijn weg!’ riep hij naar Merlijn. ‘Terug gestuurd naar de Leegte samen met hun meester,’ beaamde Merlijn knikkend. James grinnikte opgelucht, dan herinnerde hij zich ineens de gevaarlijke bestemming van de trein. ‘We moeten de trein stoppen!’ gilde hij met angst in zijn ogen, ‘Hij is op weg naar de onafgemaakte brug! Iedereen aan boord zal dood gaan!’ Merlijn knikte opnieuw, zij gezicht grimmig. James opende nogmaals de deur van de locomotief. In plaats van duisternis echter, vond hij de krappe bloedhete ruimte. Aan de voorkant van de ruimte was een blok met onbegrijpelijke wijzers en meters. Daarboven waren twee brede ramen die zicht boden op de tegemoet komende baan. ‘Welke is de rem?’ riep hij, hulpeloos kijkend naar de wijzers en hendels. ‘De grote handel op de vloer,’ antwoordde Merlijn zijn mouwen omhoog duwend. ‘Grijp de hendel en trek zo hard als je kunt James. Wat er ook gebeurt, laat niet los.’ James vouwde zijn handen rond de grote handel, die bijna zo groot was als hij. Hij kromde zijn rug om eraan te trekken, maar maakte de vergissing om door de brede ramen te kijken. De bomen waren weg, waardoor er een vrij zicht was op een wijd bergachtig panorama. De baan strekte zich voor hem uit, overspande een duizelingwekkend diepe, rotsachtige kloof, maar slechts deels. Minder dan halverwege hield de brug op, onafgemaakt. James knieën werden slap. ‘Trekken James!’ beval Merlijn zijn handen opheffend, zijn gezicht zo onbewegelijk als graniet. ‘Laat onder geen beding los!’ James haalde diep adem en rukte zo hard als hij kon met beide handen aan de hendel. Onderdelen onder de machinevloer schuurden en klapte toen het rem mechanisme in werking trad. Stoom ontsnapte luidruchtig uit de ketels aan beide kanten van de locomotief, met enorme witte wolken. De trein schudde en begon vaart te minderen, maar James wist dat hij nooit op tijd tot stilstand zou komen. Naast hem hield Merlijn zijn armen omhoog. Hij mompelde snel en ademloos, zijn ogen gesloten. James keek naar hem en bleef krachtig aan de hendel trekken. De grote bezweerder trilde een klein beetje, bijna vibrerend. Zonlicht stroomde plotseling door de ramen van de locomotief, en James besefte dat ze onder de bomen van de kloofrand vandaan waren. De trein was begonnen met zijn rit over de kloof, snel het eind van de brug naderend. Achter James en Merlijn stonden bijna al de leerlingen van Zweinstein en hun leerkrachten samengepakt voor de ramen van de wagons, ademloos, waarschijnlijk hun lot niet beseffend. De trein bleef afremmen, de wielen knarsten, schuurden, vonken vlogen ervan af, maar het had geen zin. James rekte zij nek uit om door de ramen te kijken, en zag het eind van de baan alarmerend snel dichterbij komen. Een houten “X” was er voor neergezet om te voorkomen dat
385
de werkers er per ongeluk af zouden lopen. Het zag er zielig teer uit terwijl er rode machine erop af stormde. En dan, vluchtig, zag James beweging aan het eind van de baan. Iets groens bewoog er net voorbij, zo snel dat hij het nauwelijks kon zien. Toen James keek, verdween het eind van de baan uit het zicht van de locomotief ramen. Hij beet op zijn tanden, met al zijn kracht aan de hendel trekkend, en wachtte op de lange misselijk makende val. De locomotief schudde rumoerig alsof hij over een rand hobbelde, en James verloor bijna zijn grip op de remhendel. Naast hem wiebelde Merlijn, maar bleef overeind, zijn handen nog steeds omhoog, nog steeds ademloos mompelend. Verbazingwekkend viel de trein niet. Hij bleef vooruit bewegen, voortgeduwd door het gewicht van de wagons achter hem, bijna onmerkbaar vertragend. Net als Merlijn, leek de machine opeens te vibreren. Terwijl het geleidelijk zijn snelheid verloor, versterkte de vibratie, werd een lawaaierige schokkerige rilling die dreigde de machines los te schudden van zijn bouten. Een van de ramen knalde met een regen van glas uit elkaar, de binnenkant van de ruimte bezaaiend met glinsterende scherven. James dook ineen toen stukjes glas en warme Lente lucht langs hem bliezen. Een ogenblik later keek hij snel door het gebroken raam, zijn ogen wijd open van ongeloof terwijl de kloof zich onder de voorstuwende trein uitspreidde. De locomotief vertraagde, ratelend en kreunend, totdat uiteindelijk, na iets wat een eeuwigheid leek, hij schuddend tot stilstand kwam. Het plotselinge uitblijven van voorgang, wierp James uit balans en hij viel op een knie, nog altijd en rem hendel vastklampend. Stilte viel om de locomotief, verbijsterend na het lawaai en chaos. Het klonk nog na in James oren. Huiverend haalde hij diep adem en krabbelde overeind, stukjes glas uit zijn haar schuddend. ‘Dat was –’ begon hij, dan sprong hij naar voren, en stak zijn schouder onder Merlijn’s arm toen de grote tovenaar ineen begon te storten. ‘Ugh! U bent – unf!zwaar! Wat is er?’ Merlijn worstelde om zich overeind te houden. Hij gromde en sloeg een hand tegen zijn hoofd als wilde hij deze op zijn schouders houden, en leunde tegen de zijkant van de locomotief. James keek op naar hem, nieuwsgierig fronsend, en keek toen beter. ‘Wat is er met u gebeurd?’ vroeg hij verbaast. ‘U ziet er oud uit!’ Merlijn’s gezicht, al niet echt jong meer, werd getekend door lijnen en groeven. Er waren zware donkere wallen onder zijn ogen. Zelfs zijn baard leek gegroeid te zijn en werd met staalgrijze haren doorweven. Hij keek vermoeid op, zag James’ bezorgde blik, en glimlachte triest. ‘Twintig jaar in dertig seconden,’ zei hij met een droge, krakende stem. ‘Twintig jaar zo snel verliezen gaat niet in je koude kleren zitten.’ James keek verwart naar hem. ‘Waar bent u die kwijtgeraakt?’ ‘Recht onder deze trein,’ zei Merlijn zich op duwend. ‘Kom, ik kan niet garanderen dat het veel langer volhoud. We moeten iedereen van de trein halen, en snel.’ James volgde de grote bezweerder, en terwijl hij dit deed, bemerkt hij de vreemdste sensatie; het was of de locomotief zachtjes bewoog, als een boomtak in een stevige wind. Toen ze over de kolenwagon naar de eerste passagierswagon
386
geklommen waren, terugkomend naar de blijde felicitaties van Roos, Ralph, Daan en Albus, wierp James een snelle blik naar beneden. De wielen van de trein werden omgeven door verse groene bladeren en takken. Vlinders fladderden er om heen, hun vleugels flikkerend en het licht van de namiddag. Een half uur later stond James met de rest van de treinpassagiers en hun bagage op ruime afstand van de bizar zwevende trein, verspreid langs de rand van de kloof. Ze wachten op een tweede trein, die was verzonden om hen de rest van de weg naar huis te brengen. Daan schopte een steen over de rand en keek hem na op zijn weg langs de steile rotsen naar de bomen beneden. ‘Hoe was het daar in de locomotief?’ vroeg hij aan James. ‘Afschuwelijk,’ zei James hartgrondig. ‘Ik dacht dat we er op zeker geweest waren.’ Roos vroeg, ‘Heb je het hem zien doen?’ ‘Ik zag hem iets doen. Ik had geen idee wat hij van plan was.’ ‘Twintig jaar groei in dertig seconden,’ zei Albus verwonderd. ‘Ik zou het niet geloven als ik er niet naar keek.’ ‘Het ding wat mij het meest verbaast,’ merkte Ralph op, starend over de kloof, ‘is dat hij de bomen heeft laten groeien in de vorm van rails!’ Nogmaals keek James uit over de beboste kloof tussen de bergen. Vanuit dit punt kon hij het duidelijk zien. De onafgemaakte treinbrug eindigde nog niet halverwege. Groeiend aan het eind ervan echter, zich uitspreidend over nog een derde van de totale lengte, was iets dat leek op een reusachtige mammoet boom perfect erlangs gegroeid. De boom was weelderig begroeid met bladeren, zachtjes golvend in de frisse bries. De Zweinstein Expres stond er bovenop, stoom ontsnapte nog steeds van de ketels in lange witte linten. ‘Hij gebruikte twintig jaar van zijn eigen leven om die boom te laten groeien,’ zei Roos ongelovig hoofdschuddend. ‘Hebben we het over; spreken met bomen.’ Daan knikte. ‘Jep. Hij zit nog steeds beneden in de holte, “sprekend” met de boomgeest van die mammoet boom. Ik ben blij dat Merlijn degene is die eraan uit moet leggen waarom ie zo snel moest groeien,’ zij hij grinnikend. ‘En waarom er een stoomtrein op zijn kruin zit.’
James, Roos en Albus zaten in het gras van de tuin, terneergeslagen knipperend in het vroege zonlicht. In de buurt stonden Harry, Ginny, Ron en Hermelien zachtjes te praten. James keek op, statrend over de lengte van de oprijlaan. ‘Zie je iemand?’ vroeg Albus, zijn hielen in het gras duwend. James schudde zijn hoofd. ‘Ze zijn laat.’ ‘Waarom zouden ze haast maken?’ griepte Albus.’ Ze hebben er al voor betaald. Alles wat ze moeten doen is de papieren ondertekenen en de sleutel in ontvangst nemen. Niet dat ze die ooit zullen gebruiken.’
387
‘Ik wou dat het voorbij was,’ zei Roos verdrietig zuchtend. ‘Ik weet dat het mijn idee was om mee te gaan om gedag te zeggen tegen Het Nest. Maar nu ik hier ben, kan ik nauwelijks naar het oude huis kijken, wetend dat de nieuwe eigenaren het zullen slopen...’ ‘Oma en Lily zijn aan het kijken naar de flats in de stad,’ merkte James op. ‘Dat kan wel leuk zijn. Het zal makkelijker zijn om voor haar te zorgen, en we kunnen op bezoek wanneer we maar willen.’ Albus mopperde, ‘Het zal niet hetzelfde zijn. Niet zonder Het Nest.’ James zuchtte. George en Angelina’s trouwdag was de dag ervoor geweest, en, niet verrassend, was het een erg gezellig feest geweest. Iedereen was gekomen, zelfs Hagrid, Marcel en ook professor Anderling. Het voormalige Schoolhoofd had zelfs een dansje gemaakt, iets wat de leerlingen de mond had doen openvallen van verbazing. De tegenstelling van het zitten in de tuin van Het Nest voor de laatste keer, wachtend op de nieuwe eigenaren om het over te nemen, voelde bijzonder teleurstellend. “Een begin betekend vrijwel altijd een einde”, had Harry gezegd toen ze zich klaar maakten die ochtend, maar James had daar weinig steun uit gehaald. Niet voor de eerste keer merkte James dat hij dacht aan de laatste droom die hij had gehad toen hij nog het onzichtbare litteken had gehad; de droom waarin de opgegroeide Albus zijn toverstok had gegeven aan de jonge vrouw – Petra?- op de begraafplaats, die was doorgegaan en het Duistere Teken had gemaakt om vervolgens zich naar hem om te draaien, en zijn toverstok op hem te richten. Duidelijk was dat nooit gebeurt en toch kon James de gedachte niet van zich afschudden dat het een soort profetie of voorspelling was. Tabitha vertelde aan James dat Albus een jongen was met veel capaciteit, en dat, wist James zeker, was niet overdreven geweest. Tabitha geloofde het. Wat betekende dat allemaal? James staarde naar zijn broer zittend in het zonlicht – zijn broer die zowel de naam van een grote Griffoendor als de naam van een grote Zwadderich droeg, die zo veel op zijn vader leek, de Jongen Die Bleef Leven. ‘Daar zijn ze,’ zei Roos somber. James volgde Roos blik, en zag een stofwolf verschijnen aan het eind van de oprit. De drie gingen staan en klopte zich af terwijl de auto naderde. Ze liepen langzaam naar hun ouders en gingen bij hen staan. Harry keek op en zette zijn bril goed. ‘Ze hebben een andere wagen dan degene waarmee ze naar de bank gingen,’ merkte hij op. Ginny zei, ‘Dat zou jou opvallen Mn. Schouwer.’ ‘Moet leuk zijn,’ murmelde Ron. ‘Een huis kopen en een nieuwe auto in dezelfde week.’ ‘Shh,’ zei Hermelien, zonder veel gevoel. Harry fronste zijn wenkbrauwen lichtelijk. ‘Dat is niet echt een nieuwe auto. Eigenlijk...’ Opeen begon hij verwonderd te grijnzen. ‘Ik zal een Hinkypunks oom zijn...’ ‘Wat?’ vroeg Albus staand op zijn tenen en zijn ogen beschermend tegen de zon. James keek ook. Terwijl de auto dichterbij rolde, kon hij zien dat het inderdaad geen nieuwe auto was. Hij was eigenlijk erg oud, naar keurig gerestaureerd. Het stuiterde en schudde op het ongelijke pad, het zonlicht knipperde van de chromen bumper en grote voorruit.
388
‘’t Is de Anglia!’ riep Roos opgewonden op en neer springend en in haar handen klappend. ‘Opa’s Anglia! Maar hoe?’ Harry schudde glimlachend zijn hoofd. Ron fronste verward, toen de auto piepend tot stilstand kwam, direct voor hen. De bestuurdersdeur zwaaide open en een grote figuur klom eruit. James herkende de man in eerste instantie niet omdat hij nog niet gewent was aan diens plotselinge oude gezicht. ‘Merlinus!’ zei Hermelien, naar voor stappend om hem te begroeten. ‘Wat doet u hier? Hoe komt u aan Arthur’s automobiel?’ ‘Ik ben blij te mogen zeggen,’ antwoordde Merlijn, ‘dat hij bij het huis zat. Dit is het juiste adres is het niet? Ik neem aan dat ik jullie niet zou aantreffen voor iemand anders net-aangekochte-huis.’ Ron lachte. ‘Dit is de plek denk ik, maar wat bedoeld u? Waar zijn de Tempeliers.’ ‘Vrolijk aan het onderhandelen over de aankoop een appartement in Kennemer Woud, geloof ik,’ antwoordde Merlijn, voorzichtig de deur van de Anglia sluitend. ‘Na het nogal onwaarschijnlijke bedrag dat ik hen betaalde voor dit charmante optrekje, verwacht ik dat ze in staat waren om hun aanschaf start budget behoorlijk te verhogen.’ ‘U kocht Het Nest?’ kreette James met een grijns van oor tot oor. ‘Maar waarom Merlijn?’ vroeg Harry verwonderd zijn hoofd schuddend. Merlijn keek verrast. ‘Ik denk dat het antwoord daarop nogal duidelijk is. Ik ben nog altijd vrij nieuw in deze eeuw, en op zoek naar en woning voor mezelf. De kantoren op school zijn aangenaam, maar een tovenaar van mijn temperament verlangt een ruimte om zichzelf te kunnen zijn. Ik vind dit huisje prima passen bij mijn behoefte, misschien een beetje te groot. Daarom hoop ik dat ik de vorige eigenaar kan overhalen om hier te blijven, om me gezelschap te houden en de boel netjes te houden tijdens de schooltijden.’ ‘U en Oma Wemel gaan hier wonen?’ riep Roos vrolijk. ‘Hoera! Dat is geweldig!’ Ron vroeg. ‘Meent u dat serieus? Wilt u echt moeder hier laten wonen?’ Merlijn knikte beslist. ‘Misschien kan ze me zo nu en dan tevreden stellen met een kop thee. Ik van mijn kant, kan haar helpen de woning magisch te ondersteunen. Lijkt me een eerlijke ruil, vind je niet?’ Hermelien grinnikte blij. ‘U zult Molly op zolder op moeten sluiten om te voorkomen dat ze thee voor u zet. Werkelijk Merlinus, dit is meer dan we konden hopen. Maar hoe kwam u aan het geld?’ Merlijn knipoogde samenzweerderig. ‘Wisten jullie dat Goudgrijp bank meer dan twaalfhonderd jaar oud is? Het is werkelijk opmerkelijk wat een kleine investering kan doen in zo’n duizend jaar. Laten we maar zeggen dat het mij aan niets zal ontberen voor een hele tijd.’ ‘U stortte geld voor u door de tijd heen vloog?’ kreette Ron met zijn ogen verbaast opengesperd. ‘Dat is geniaal!’ ‘Wat is de lol van het zijn van een bezweerder, als je geen tijdelijke uitvluchten in je voordeel kan omzetten?’ beaamde Merlijn, met Ron meegrijnzend. Laten we Oma en Lily gaan halen!’ riep Albus opgewonden. ‘Voordat ze iets dom’s doet als het huren van een flat in de stad! We kunnen haar weer hierheen terug verhuizen vandaag, toch?Toch?’ ‘Ik zie niet in waarom niet,’ lachte Harry. ‘Als Merlijn het goed vind.’
389
‘Ik zou het niet anders willen,’ reageerde de grote man. ‘Ik feite, we kunnen gaan met jullie grootvaders heerlijke automobiel. Ik geloof dat we er allemaal wel inpassen als we het niet erg vinden in te schikken.’ ‘De Anglia?’ vroeg James toen iedereen in de auto begon te klimmen. ‘Het duurt jaren voor we in de stad zijn daarin.’ ‘Ik denk dat je verrast zult zijn,’ merkte Merlijn fijntjes op, plaatsnemend op de bestuurders stoel met een raadselachtige glimlacht om zijn lippen. ‘Hou je ergens aan vast allemaal. Dit kan een beetje hobbelig zijn.’ Voorzichtig drukte Merlijn op een glanzende knop op het dashboard van de wagen. Met een ruk en geratel sloegen grote canvas vleugels vanaf de zijkanten van de wagen, uitpuilend van achter James hoofd waar hij zat op de achterbank. Lawaaierig begonnen de vleugels op en neer te flapperen, een regelmatig ritme aannemend. ‘De vleugels werken!’ lachte Albus. ‘U heeft de vleugels werkend gekregen! Prima!’ Langzaam, vergezeld door een stijgende stofwolk, steeg de auto op van de oprit. Ron gleed van de bijrijders kant toen Merlijn de auto de lucht in stuurde, richtend op de westelijke horizon. Op het geluid van verrukt gelach en Hemelien’s kreten van opgetogen angst, trapte Merlijn op het gas, en dreef het pedaal tot de vloer. De vleugels zoemden, en de auto dook naar beneden, schietend als een bij over de tuin van het nest en wierp zijn schaduw in zijn vlucht over de garage. Kilometers lang keken kinderen omhoog, verbaast over het mysterieuze geluid van gelach wat snel en vluchtig, passeerde boven hun hoofden.
Einde
390
Beste Lezer (res) Zo, dit is het tweede boek. Hartelijk bedank voor het lezen! Net als James Potter en de Hal der Oudste’ Kruising, tenminste ten dele, een hervertelling van C.S. Lewis’ spookverhaal That Hideous Strength was, merkte ik dat Vloek van de Poortwachter, erg geïnspireerd was door Mw. Rowling’s eigen tweede boek, Harry Potter en de Geheime Kamer. Als altijd neem ik mijn hoed af, en heb het grootste respect voor Mw. Rowling, wiens verbeeldingskracht de wereld heeft overspoeld en geïnspireerd alsmede de verbeeldingskracht van zo vele anderen gevoed. Tegelijkertijd ben ik er zeker van dat ik niet de eerste auteur ben om zich te realiseren dat zijn schrijven het werk lijkt te reflecteren van datgene wat hij op dat moment aan het lezen is, dus ik zou extra dank moeten toekennen aan Orson Scott en Stephen King, wiens ideeën en thema’s ook verspreid liggen in dit werk. Als fanfictie niet meer is dan opgewarmde kliekjes van de creatie van andere schrijvers kan ik tenminste hopen dat dit een casserol is. Speciale dank moet ik toekennen aan al mijn vrienden bij de Grotto Keep, wiens constante bemoediging en inspiratie in hoofdzaak verantwoordelijk zijn voor het bestaan van dit verhaal. Ik wil ook graag Mv. Julianna So benoemen, die dit werk heeft nagezien op dezelfde manier als ik hem schreef: zonder vergoeding en uitsluitend voor de liefde van het verhaal. Haar nauwgezette inspanning en de liefde voor de wereld van Harry (en James) Potter waren onbetaalbaar voor het hele nakijk proces. Ieder hersteld detail in dit verhaal is volledig dankzij haar, ieder niet gecorrigeerde detail is waarschijnlijk het resultaat van het negeren van mij van haar voorstellen. Ook een geweldige hulp was Mr. Derek Kelley, wiens greep op taal, geschiedenis, en alle Engelse dingen een enorme hulp was. Bij alle andere dingen, is hij verantwoordelijk voor de Shakespeare-achtige “vertaling” van al de teksten van de Triumvirate, en mijn onhandige zinnen om te zetten naar ware poëzie. Uiteindelijk, natuurlijk, veel dank voor mijn vrouw, die het voorlezen van ieder hoofdstuk wat af was, ‘s avonds doorstond, en wiens oprechte enthousiasme en opmerkingen de eerste stap was om deze serie te helpen ontstaan. In alle eerlijkheid was ik er niet zeker van dat er een vervolg zou komen op James Potter en de Hal der Oudste’ Kruising, hoewel, terwijl ik dit eerste boek schreef, ik wist dat het een deel was van een veel groter verhaal. Nu ik klaar ben met Vloek van de Poortwachter, zie ik dat er nog heel veel van het verhaal verteld kan worden. Zal Scorpius de worsteling winnen tegen de onbenulligheid van zijn puurbloed erfenis? Hoe zal Ralph omgaan met de voortdurende bagage van zijn eigen familie naam? Wat met Petra, wiens gevecht tussen haar eigen goedheid en het laatste streepje van de Duistere Heer zo duidelijk ons eigen gevecht in ons hart lijkt weer te geven? Zal James ooit in staat zijn om Petra aan te kijken als ze de duistere kant van haar de overhand laat nemen? En wat was de betekenis van James’ laatste mysterieuze
391
droom waarin Petra en Albus stonden aan de rand van een net gegraven graf onder de gloed van het Duistere Teken? Terwijl ik hier zit, twee maanden voor de officiële uitgave van JPVP, vraag ik me af hoe dit verhaal ontvangen zal worden. Zullen de mensen boos zijn over wat er gebeurd met Arthur Wemel? Zullen de mensen het verhaal verwerpen, omdat het zo anders is dan JPHOK in zovele manieren? Of zullen ze vragen als ze het uit hebben, “Wat gebeurd er nu?Zal er een derde deel komen?” En zal die er komen? Het antwoord op die vraag is; Ik weet het niet. Ik heb een idee over hoe dit hele verhaal zich moet ontwikkelen natuurlijk, maar het is uitputtend om verhalen te schrijven die zijn gegroeid in iemand anders creatie. Niet omdat de ideeën niet komen, maar omdat de zaden niet van mij zijn. Ze behoren tot aan Mw. Rowling. Ik kan deze verhalen niet verkopen, en er zijn ladingen wettelijke beperkingen over wat gedaan kan worden zelfs in een vrije verspreiding. Kort, er is maar net zoveel praktisch gewin in het schrijven van meer James Potter verhalen. Ik moet waarschijnlijk enkele van mijn eigen verhalen schrijven, denk je niet? Het beangstigt me een beetje, maar ik denk dat ik het kan. Ik denk dat ik het zal doen. Maar willen jullie een geheim weten beste lezers? Ik ben bijna zeker dat ik uiteindelijk, op een of andere manier, of vorm, de rest van het James Potter verhaal zal schrijven, zelfs al zal ik het nooit uitgeven. Waarom? Omdat ik zelf wil dat het gebeurd! Je kunt lachten maar het is waar. Ik weet de grove vorm, maar ik weet nog totaal niet alle details, en ik ben erg, erg benieuwd om het te ontdekken. Zal James groeiende liefde voor Petra haar voor zich winnen? Zal Albus Zwadderich veranderen, of zal Zwadderich hem veranderen? En wat, o wat, gebeurt er echt in die scène op de begraafplaats onder de enge gloed van het Duister Teken? Op een dag, ergens, geloof ik dat ik de rest van deze verhalen ga schrijven, omdat ik het zelf wil weten. En als ik dat doe, zal ik ze waarschijnlijk delen. ...waarschijnlijk. (Gemene grijns) G. Norman Lippert 27 Juni, 2008
392