Inleiding op de ontmoetingsdag Kleurrijk religieus leven 6 oktober 2012, Den Bosch door Gerard Pieter Freeman
Welkom zij die goed nieuws brengen – religieuzen en nieuwe evangelisatie
Beste zusters en broeders, welkom, brengers van goed nieuws! 1. Ik wil vanmorgen met jullie stilstaan bij het motto van deze dag en van het jaarthema van de KNR: ‘Welkom zij die goed nieuws brengen’. Dat is een variant op een tekst uit Paulus’ brief aan de Romeinen, ‘Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die het goede nieuws brengen’ (Rom 10,15, Willibrordvertaling 1995). Paulus gebruikt dit motto waarneer hij nadenkt over de mensen die niet tot geloof willen komen: Hoe kunnen ze in iemand geloven zonder van Hem te hebben gehoord? Hoe kunnen ze over iemand horen, als niemand Hem verkondigt? En hoe kunnen ze verkondigen, als ze niet zijn gezonden? Het is zoals de Schrift zegt: ‘Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die goed nieuws brengen’. Paulus roept mensen op om te geloven, te verkondigen, op weg te gaan, zich laten sturen om het goede nieuws te brengen. Hij gebruikt daarvoor een citaat uit Jesaja (52,7): Hoe welkom zijn, op de bergen, de voeten van de vreugdebode die vrede meldt, van de vreugdebode met goed nieuws, die een boodschap van heil laat horen en tegen Sion zegt: ‘Uw God is koning!’ U hoort het goed: Paulus licht het citaat uit zijn context en geeft er een nieuwe betekenis aan. Bij Jesaja is het een constatering: wat heerlijk wanneer het goede nieuws komt dat alle leed geleden is, dat vrede gekomen is en God de verlossing gebracht heeft. Bij Paulus wordt het een oproep om dat nieuws zelf te gaan verkondigen. De journalist wordt apostel. Eenzelfde dubbelzinnigheid is te vinden op het affiche van deze dag. Op de voorkant luidt het motto ‘Welkom zij die goed nieuws brengen’; op de achterkant ‘Welkom zij die goed nieuws verkondigen’. Ik wil niet moeilijk doen, maar het verschil is groot. Dit wordt dus een van de vragen die ons vandaag bezighouden. Een andere vraag die we moeten stellen cirkelt rond ‘goed nieuws’. Gaat het om alle goede nieuws, of meer specifiek om hét goede nieuws, het evangelie? Wanneer je naar de Vulgaat kijkt, de officiële bijbelversie van de rooms-katholieke kerk, dan staat bij Paulus: ‘Hoe lieflijk zijn de voeten van wie de blijde boodschap van de vrede brengen, de blijde boodschap van het heil.’1 In het Latijn pax et bonum. Mooier kan het niet voor franciscaanse mensen, want dat was de vredesgroet van Franciscus: vrede en alle goeds. – U vindt het hopelijk niet erg dat ik mijn voorbeelden vooral aan de franciscaanse traditie ontleen. Daar ben ik het meest in thuis. In het vervolg gaan we nader in op deze aspecten van het motto, maar eerst een enkel woord over de nieuwe evangelisatie. 2. Ik roep in herinnering wat de meesten van u waarschijnlijk wel weten. ‘Nieuwe evangelisatie’ is een term die gemunt is door Paus Johannes Paulus II en die vooral gebruikt wordt voor het 1
‘Quam speciosi pedes evangelizantium pacem, evangelizantium bona’; ik heb de vertaling uit mijn oude missaal gebruikt (epistel op het feest van Andreas apostel).
2
opnieuw brengen van de boodschap van het evangelie in landen die al eeuwenlang gekerstend zijn, dus ook in onze streken. Kan de boodschap van het evangelie weer een plaats krijgen in de hedendaagse cultuur? Durven christenen het aan om in het culturele en wetenschappelijke gesprek van dit moment niet besmuikt, maar vanuit innerlijke, gelovige overtuiging te spreken? Kan dat gebeuren op een oprechte, dienende manier, geen zieltjes maar harten winnen? Geen vlucht uit de wereld van vandaag, maar daar midden in gaan staan. Kunnen wij ‘rekenschap geven van de hoop die in ons leeft’, zoals Petrus in zijn eerste brief zegt (1Pe 3,15), en dat doen zoals hij daar aanraadt: ‘met zachtmoedigheid en respect en vanuit een zuiver geweten’? Paus Benedictus XVI heeft de aandacht voor nieuwe evangelisatie voortgezet. Hij heeft een jaar van geloof uitgeroepen dat op 11 oktober begint en waarin wij herdenken dat op die dag vijftig jaar geleden het tweede Vaticaans concilie begonnen is en dat de KKK, de catechismus van de katholieke kerk, twintig jaar oud is. Morgen begint in Rome een bisschoppensynode die aan hetzelfde thema gewijd is. Wat kan daarbij de bijdrage van religieuzen zijn? Het antwoord op die vraag moet even veelkleurig zijn als ordes, congregaties en seculiere instituten veelkleurig zijn en even bont als het gezelschap dat hier bijeen is, maar het wordt in ieder geval bijeengehouden door dat ouderwetse woord: godgewijd leven, door een onlesbare dorst naar God en een wereld waarin mensen van elkaar houden en tijd voor elkaar hebben, door de wil om in Jezus’ voetspoor te gaan. 3. Staan we stil bij de afzonderlijke onderdelen van het motto. Allereerst: wat is goed nieuws, of beter: wat is goed nieuws vanuit ons perspectief? Ik begin met hét nieuws. Dat is in het Nederlands een gebruikelijke term voor het tvjournaal van half acht of acht uur. Ik moet u bekennen dat ik daar sinds enige tijd niet meer naar kijk. Jarenlang heb ik dat gedaan. Vroeger, zo’n veertig jaar geleden, was dat ook een religieuze plicht. Wij, kerkmensen, moesten ons niet opsluiten achter veilige kerk- of kloostermuren. Het tweede Vaticaanse concilie had ons geleerd dat we midden in de wereld stonden en dus kennis moesten nemen van de problemen die er waren, vooral rond justitia et pax, gerechtigheid en vrede. Ik heb dat steeds met groot enthousiasme gedaan. Waarom nu niet meer? ‘Het nieuws’ is te kortademig geworden. Incidenten worden uitvergroot en de enige vraag die bij veel kwesties gesteld wordt, luidt: wie is de winnaar en wie de verliezer? De context ontbreekt. Het nieuws is amusement geworden. Je zit in je stoel en denkt niet meer dan ‘wat een toestand in de wereld, die politici maken er een potje van.’ Verveeld zap je verder. Ik leid daaruit af dat het nieuws dat ik zoek, niet mijn sensatiezucht moet bevredigen, maar mij erin moet betrekken, mij geen verveelde consument moet maken, maar aan moet zetten tot deelname, tot inzet. Algemener geformuleerd: goed nieuws is nieuws dat mensen bijeenbrengt, dat een bijdrage levert aan gerechtigheid en vrede. Goed nieuws: vandaag moet ik dan denken aan het tweede Vaticaans concilie. Eigenlijk hoop ik dat er niet veel mensen zijn die zich dat kunnen herinneren, want dat betekent dat er veel jonge zusters en broeders in de zaal zijn. Misschien kunt u, oude en vergrijsde religieuzen, straks in de pauze aan de jongeren vertellen hoe u dat beleefd hebt. En vergeet dan niet dat kostbare goed te noemen dat Vaticanum II de religieuzen gebracht heeft, de ressourcement, de aandacht voor de eigen bronnen van ieders spiritualiteit als nieuwe bronnen van leven. Het was een vreugdevolle tijd. Ik was zes jaar oud toen het concilie aangekondigd werd en dertien toen het werd afgesloten. Kerk was, neemt u mij het woord niet kwalijk, kerk was fun. Mijn kinderjaren werden opgevrolijkt door zwartwit televisiebeelden van gemijterde hoge heren die op gezette tijden in de Sint-Pieter in Rome bij elkaar kwamen, door druk discussiërende ouders, leerkrachten en kapelaans die de gang van zaken met groot engagement doornamen. Ik snapte lang
3
niet alles, maar er heerste een oprechte sfeer van openheid, betrokkenheid, van nieuw elan. Paus Johannes XXIII zette de ramen en deuren van de kerk open en iedereen in mijn omgeving genoot met volle teugen. Er waren nieuwe kansen voor het oude evangelie. De kerk kwam weer dicht bij de mensen. Het heil was onder handbereik. Mijn moeder kwam me voor het slapengaan een kruisje van de paus geven, want dat had hij gevraagd. – Ik word na al die jaren nog steeds ontroerd door de herinnering. Ik hoef u niet te vertellen dat in de jaren sinds 1965 veel verwachtingen niet zijn uitgekomen en dat de secularisering voortgeschreden is. Maar het is goed om het goede nieuws van vijftig jaar geleden te herdenken met alle opgewektheid die daarbij hoort. Goed nieuws is nieuws dat mensen verbindt en opgewekt maakt; is nieuws dat mensen dichter bij God brengt op een verstaanbare en eenvoudige manier, is nieuws over vrede en gerechtigheid. Goed nieuws willen brengen heeft een keerzijde: slecht nieuws niet verspreiden. U weet het; ik herhaal het voor de zorgvuldigheid: wij hebben de taak om ons te onthouden van kwaadspreken en bekvechten, van gekanker en moedeloos makende praatjes. Dat wist u toch wel? De beste definitie van goed nieuws die ik kent, stamt van Clara, u weet wel, de eerste vrouwelijke volgeling van Franciscus van Assisi. Ze lag op haar sterfbed en de oude, trouwe gezellen van Franciscus die nog leefden, kwamen haar opzoeken. Zij vroeg aan broeder Juniperus: ‘Heb jij nog nieuws van God?’ Die vraag, daar kan ik lang over nadenken. Ik hoef dat u, religieuzen, niet uit te leggen. Ik ga het voor u ook niet echt invullen. Het is meer een vraag om je af en toe te stellen: welk nieuws is nieuws van God? In welk nieuws komt God aan het licht? Welk nieuws brengt ons voor zijn lichtend aangezicht? Dát nieuws, dat moeten we brengen. 4. Ik kom aan mijn volgend punt. Hoe welkom zijn die boodschappers? Wie zit er in Nederland op goed nieuws van kerkelijke zijde te wachten? Niet zo heel veel mensen. Ons land is in een adembenemend tempo geseculariseerd en grote delen van de jeugd weten echt van niets meer. Godsdienst wordt geassocieerd met benepenheid, geweld en ongewenste inmenging in zowel de politiek als de privésfeer. Door de berichtgeving over seksueel misbruik is het laatste restje geloofwaardigheid en welwillendheid verdwenen. Ook binnen de kerk gaat het niet goed. Zelfs voormalig kerkelijk kader geeft de moed op. De bisschoppen worden in de publiciteit minder gehoord, en zij lijken ook minder te melden te hebben. Zij trekken de touwtjes strakker aan en vertrouwen meer op elkaar en minder op andere kerkelijke gemeenschappen zoals de religieuzen, of het maatschappelijke middenveld Dat is dan zo. Daar kunnen we lang over treuren, maar daarmee verandert het niet. We moeten het leren uithouden in de schraalte, zoals mijn gewaardeerde voorganger Theo Zweerman het al jaren geleden formuleerde, en ondertussen God blijven loven, de kerntaak van de religieus, psalmen zingen dag en nacht. Ik weet niet precies welke consequenties we verder uit de hedendaagse situatie moeten trekken, maar doe toch enkele suggesties. Op de eerste plaats past ons bescheidenheid. Op de tweede plaats lijkt het mij van het grootste belang dat we geen binnenkerkelijke taal gebruiken, maar in hedendaags verstaanbaar Nederlands communiceren. Op de derde plaats lijkt me dat we niet veel meer kunnen doen dan concreet laten zien waar we staan, dus eerder daden dan woorden gebruiken. Op de vierde plaats zullen we het moeizaam geploeter van de mensen niet moeten veroordelen, maar zegenen zonder zalvend te worden. En dan nog. Het gaat moeizaam in Nederland met de kerk van Christus. Het heeft geen zin om daar verder over uit te weiden, maar ik moet het wel duidelijk benoemen.
4
5. Moeten we het nieuws brengen of verkondigen? Het is eigenlijk nogal grappig dat de organisatoren van deze dag dat niet goed wisten. Vanuit de kerkelijke leiding wordt erop aangedrongen dat het in het jaar van het geloof om verkondigen van geloofswaarheden gaat, maar daarbij bekruipt ons kennelijk een zekere gêne. Verkondigen klinkt zo zelfverzekerd. Brengen klinkt wat neutraler. Er is onder de religieuzen een grote verscheidenheid aan roepingen en zendingen. Een aantal gemeenschappen is uitdrukkelijk opgericht als boodschappers van het evangelie. Een groter aantal heeft dat niet als uitdrukkelijke taak, de oude monnikenordes bijvoorbeeld, maar ook de congregaties met een meer diakonale roeping. Het heeft geen zin om die verscheidenheid aan roepingen in een bepaalde mal te drukken. Ik wil er wel een kanttekening bij maken. Er is een oud woord van Hiëronymus dat in de middeleeuwen veel werd aangehaald om de verkondigingstaak van bisschoppen en priesters te onderscheiden van de taak van religieuzen: monachus non docentis sed plangentis habet officium, in vrije vertaling ‘een monnik moet niet verkondigen, maar berouw hebben’.2 Ik kende dit woord uit de middeleeuwse discussies en heb het nu bij de kerkvader nageslagen. Hij vervolgt: ‘Hij treurt over zichzelf en over de wereld en wacht gretig de komst van de Heer af. Hij kent zijn zwakheid.’ Hieronymus wijst erop dat monniken (en hier bij uitbreiding religieuzen) een andere taak hebben dan de clerus. Ze hebben geen machtsposities, maar zijn dienstbaar. Zij leven, met een oude term, in boetvaardigheid. Ze horen niet op de preekstoel, maar werken aan de verbetering van zichzelf en de mensen om hen heen. Het gaat ze niet om geleerdheid, maar om engagement. Het evangelie is er voor hen primair om te beleven. Zij praten niet over de blijde boodschap; zij geven die gestalte. Met andere woorden: alleen het woord dat door hen heengegaan is, telt. De religieus is niet van de dogmatiek, maar van de spiritualiteit, niet van het woord, maar van de daad, niet van de leerstoel, maar van de keukenkruk. Ik mag hier misschien aan een woord van Franciscus herinneren. Hij wilde dat zijn broeders door de wereld trokken en verkondigden, meer door hun voorbeeld dan door hun woord. Een mens weet maar wat hij doet, meent hij. Hij geeft ze de volgende opdracht mee: Loof God want Hij is goed en verhef Hem door je daden, want hiertoe heeft Hij jullie over de hele wereld uitgezonden om door woord en daad zijn stem te laten klinken en allen te laten weten dat niemand almachtig is dan Hij alleen.3 … dat niemand almachtig is dan Hij alleen: dat is tegelijk lofzang op God, kritiek op de heersers van deze wereld, hoop op een toekomst vol wonderen en erkenning van onze eigen, vaak bescheiden, mogelijkheden. En dit moeten de boodschappers doen: niet hun eigen, maar Gods stem laten weerklinken. 6. We komen aan het laatste deel: de voeten. Hoe lieflijk zijn zij wanneer ze het goede nieuws brengen. Da’s toch mooi van Jesaja, dat hij niet de stem looft van de boodschapper, maar de voeten. Want ze hebben gelopen, dagenlang gelopen om het nieuws te brengen. Ze hebben niet gerust. Ze moeten dus gewassen worden. Een van mijn favoriete verhalen vertelt dat er ooit een minderbroeder was die er zo 2 3
Hiëronymus contra Vigilantium, 15, PL 23, 367. Franciscus’ brief aan de hele orde, vers 8-9, in Franciscus van Assisi, De Geschriften, Haarlem 2006, 157.
5
hartstochtelijk naar verlangde om Franciscus te ontmoeten.4 Hij bad ervoor en droomde erover. Toen hij op een dag in de kerk zat te bidden, gaf zijn overste hem de opdracht om op het land te gaan werken. Op weg daarnaartoe kwam hij twee broeders tegen, doorweekt en met modder besmeurd. Hij vergat zijn werk en nodigde de broeders uit om naar binnen te komen. (Dit verhaal beschouw ik als een typisch religieuzenverhaal: hij laat zich voortdurend onderbreken.) Toen de twee vreemde broeders zich bij het vuur gewarmd hadden, ging de broeder de voeten van de oudste wassen. Onder de lagen vuil en modder kwam gewonde voeten te voorschijn. De broeder schrok en riep uit: ‘Of u bent Christus, of Franciscus’. Zijn verlangen was vervuld. Het verhaal gaat op vrome wijze verder – we kunnen dat vervolg hier vergeten. Waar het me om gaat, is dat het eenvoudige dienstwerk van het voetenwassen de sleutel bood voor de ontmoeting. Het is niet fijn, het is niet schoon, het is niet eens efficiënt. Het is wel menselijk en drukt eerbied voor de ander uit. Hij komt zijn stichter tegen op een moment dat hij dat niet verwacht of gepland had en hij herkent hem niet aan zijn welsprekendheid of vroomheid, maar aan zijn wonden. Hoe welkom is de boodschapper die zijn voeten richt op de weg van de vrede. Hoe nodig is het voetenwassen. Daar zijn religieuzen van oudsher goed in. Ik dank u voor uw aandacht.
4
Vijfde beschouwing over de kruiswonden, in L. Pennings (vert.) & G.P. Freeman (inl. en toel.), De Fioretti. Verhalen over Sint-Franciscus, Haarlem 2006, 208-210.
6